ministerie van verkeer en waterstaat rijkswaterstaat dienst binnenwateren/riza I I De rol van biosurfactantia bij de opname van hydrofobe verbindingen door microorganismen. Werkdocument nr. 90.189X M.J.A. Swart Literatuurscriptie, November 1990 Hydrophilic end Hydrophobic chains Water Uitgevoerd bij: In opdracht van: DBW\RIZA Afdeling AOCM Postbus 17 8200 AA Lelystad Hogeschool *\lkmaar Sector Techniek-chemie Afstudeerrichting Milieukunde Plantage 2 1943 LM Beverwijk Stagementor: J.E.M. Beurskens VOORWOORD Deze literatuurscriptie is uitgevoerd in het kader van de H.L.O.-opleiding aan de Hogeschool Alkmaar, sector techniek-chemie, afstudeerrichting Milieukunde. De opdracht is uitgevoerd bij DBW/RIZA, afdeling AOC Milieuchemie, te Lelystad. Bij deze wil ik Koos Beurskens bedanken voor de begeleiding bij het schrijven van deze scriptie. SAMENVATTING Biosurfactantia zijn amfifatische moleculen die zich concentreren op grensvlakken van stoffen en de oppervlaktespanning van een stof verlagen. Ze kunnen de oplosbaarheid van een stof vergroten. Een aantal belangrijke termen m.b.t. biosurfactantia worden besproken. Hydrofobe organische microverontreinigingen zitten in aquatisch milieu grotendeels gebonden aan b.v. sediment. Microorganismen zijn in staat om een grote verscheidenheid van verbindingen als substraat te gebruiken. Microorganismen kunnen een verbinding het makkelijkst opnemen als deze in oplossing is. De afbraaksnelheid is gerelateerd aan de opnamesnelheid. Wanneer opname plaatsvindt met vrij in oplossing zijnde moleculen, kan sorptie deze snelheden beinvloeden. Sorptie verhoogt de opnamesnelheid wanneer de af te breken stof of zijn metabolieten toxisch zijn voor microorganismen. De opnamesnelheid kan ook verhoogd worden door biosurfactantia, doordat deze de oplosbaarheid van een stof vergroten. Sorptie verlaagt de opnamesnelheid door ten eerste simpelweg de concentratie van een niet-toxische stof te verlagen, ten tweede door zeer lage desorptiesnelheden. Biosurfactantia worden meestal geclassificeerd aan de hand van het type verbinding. Een kort overzicht wordt hier gegeven van een aantal veel voorkomende typen biosurfactantia. In hoeverre pseudo-oplosbaarheid een belangrijke rol speelt bij de opname en afbraak van verontreinigingen in het milieu wordt in deze literatuurscriptie nagegaan door in te gaan op vormingscondities en functies van biosurfactantia. Biosurfactantproductie is waarschijnlijk een reactie van microorganismen op de aanwezigheid van hydrofobe verbindingen. De productie vindt voornamelijk plaats in de late exponentiele groeifase. Het type geproduceerde biosurfactant is o.a. afhankelijk van het soort microorganisme en het soort substraat. de geproduceerde hoeveelheid wordt o.a. bepaald door de voorkeur van het microorganisme voor een bepaald substraat en de samenstelling van het medium. Belangrijke parameters hierin zijn de stikstofbron en de metaalconcentratie. Algemeen wordt aangenomen dat biosurfactantia door microorganismen geproduceerd worden om de oplosbaarheid van het substraat te vergroten. Dit blijkt echter niet altijd het geval te zijn. Biosurfactantia kunnen in principe voor vrijwel alle toepassingen gebruikt worden waarvoor nu synthetische surfactantia gebruikt worden. De industriele toepassing van biosurfactantia is echter voorlopig nog in een ontwikkelingsstadium. Een goede industrie waarop de biosurfactantproductie zich kan richten is de olieindustrie. Nadeel van biosurfactant gebruik is dat het te duur is. Voordelen zijn onder andere de biologische afbreekbaarheid en het bezit van een groter scala aan oppervlakte actieve eigenschappen. Biosurfactantia kunnen een rol spelen bij het opruimen van organische microverontreinigingen. Olie en PAKs zijn onder aerobe omstandigheden afbreekbaar. Biosurfactantia zorgen hier voor een emulsie van de stof in de waterfase, zodat een grotere beschikbaarheid voor de microorganismen wordt verkregen. Laag gechloreerde PCBs en CBs kunnen ook onder aerobe omstandigheden worden afgebroken. De hoog gechloreerde PCBs en CBs moeten echter eerst onder anaerobe condities gedechloreerd worden voordat aerobe afbraak kan plaatsvinden. De rol van biosurfactantia bij de omzetting of mineralisatie van deze verbindingen is niet bekend. De vooruitzichten voor het gebruik van biosurfactantia zijn gunstig. Er zal echter nog veel onderzoek verricht moeten worden. Er zijn vele verschillende soorten biosurfactantia die worden geproduceerd door een grote verscheidenheid aan microorganismen. Grote voorzichtigheid is geboden bij het extrapoleren van conclusies, die zijn getrokken uit experimenten met een bepaalde biosurfactant, naar andere biosurfactantia en systemen. INHOUDSOPGAVE biz VOORWOORD SAMENVATTING 1. INLEIDING 1 2. DOEL VAN DE SCRIPTIE 2 3. WAT IS EEN BIOSURFACTANT ? 3 4. TERMINOLOGIE VAN BIOSURFACTANTIA 4 4.1 4.2 43 4.4 Oppervlakte spanning Effectiviteit en efficientie Critische micel concentratie Factoren die de werking van een biosurfactant kunnen beinvloeden 4 4 5 5. OPNAME EN AFBRAAK VAN SUBSTRAAT 7 6. TYPEN BIOSURFACTANTIA 9 6.1 6.1.1 6.1.2 6.1.3 Glycolipiden Trehalose lipiden Rhamnolipiden Soforolipiden 9 10 11 12 6.2 63 6.4 6.5 Fosfoslipiden Vetzuren Lipopeptiden Celoppervlak 12 13 13 14 7. VORMINGSCONDITIES 14 8. FUNCTIE VAN BIOSURFACTANTIA 16 9. TOEPASSINGEN 16 10. BIOSURFACTANTIA: DE VOOR- EN NADELEN 17 6 11. CONCLUSIES EN DISCUSSIE 19 REFERENTIES 22 1. INLEIDING Vanuit verschillende oogpunten is de interesse in biosurfactantia de laatste jaren sterk toegenomen. Biosurfactantia zijn moleculen uitgescheiden door microorganismen die in staat zijn stoffen beter in oplossing te brengen. Toepassingen van biosurfactantia worden onder andere toebedacht bij reiniging van verontreinigde bodems, in wasmiddelen en bij oliewinning. Bodemverontreiniging en oliewinning zijn hiervan de belangrijkste. De verontreiniging van bodems wordt vaak veroorzaakt door apolaire stoffen zoals olie, PCBs en PAKs. Het opruimen van deze verontreinigingen is vaak wenselijk of zelfs noodzakelijk. De laatste jaren is er veel onderzoek verricht naar in situ reiniging met behulp van microorganismen. Door de grote flexibiliteit in metabole processen zijn microorganismen ook in staat 'milieuvreemde' organische verontreinigingen af te breken. Microorganismen kunnen een verbinding echter het makkelijkst afbreken als deze in oplossing is (5,6,35). Slecht oplosbare stoffen zoals olie, PCBs en PAKs zitten in oppervlakte water geadsorbeerd aan bodemdeeltjes en zwevende stofdeeltjes (4,22). Om deze verbindingen toch af te kunnen breken moeten de microorganismen ze eerst in oplossing brengen. Ze kunnen dit doen met behulp van biosurfactantia die ze al dan niet extracellulair gebruiken. De biosurfactantia zorgen voor een emulsie van de apolaire stof en dus voor een betere beschikbaarheid voor de bacterie. In de olieindustrie worden synthetische surfactantia gebruikt om een betere oliewinning te verkrijgen. De dikke olie zit vaak vast in de porien van de bodem, waardoor het vrijwel niet opgepompt kan worden. Door het toevoegen van synthetische surfactantia wordt de olie vloeibaarder en kan zo beter opgepompt worden. Biosurfactantia bezitten echter een groter scala aan oppervlakteactieve eigenschappen dan synthetische surfactantia vanwege het feit dat er veel meer verschillende biosurfactanten zijn dan synthetische. Als biosurfactanten op eenvoudige wijze geisoleerd kunnen worden uit microbiele culturen heeft men de beschikking over een veel uitgebreider pakket van oppervlakteactieve stoffen. Hierdoor zou onder andere de oliewinning nog meer verbeterd kunnen worden. De biosurfactantia kunnen de, vaak niet biologisch afbreekbare, synthetische surfactantia vervangen. Dit voorkomt weer vervuiling van de bodem. Het onderzoek naar biosurfactantia heeft zich de laatste jaren sterk uitgebreid. Surfactantia zijn, onder andere voor de industrie, van groot belang. Ze worden gebruikt voor vele doeleinden. Of het haalbaar is dat biosurfactantia synthetische surfactantia vervangen is onder andere afhankelijk van de productiekosten en de hoeveelheid die geproduceerd kan worden. De kosten die een commerciele productie van biosurfactantia met zich meebrengt zijn tot nu toe vrij hoog. Ook de hoeveelheid die geproduceerd wordt, is bij de meeste microorganismen te gering om rendabel te zijn voor commercieel gebruik. DOEL VAN DE SCRIPTBE Het onderwerp van deze scriptie is gekozen in het kader van het onderzoek naar de afbraak van hydrofobe organische microverontreinigingen, zoals bijvoorbeeld PCBs. Deze verbindingen hebben vaak een zeer lage oplosbaarheid in water en worden zeer langzaam afgebroken door microorganismen. Er wordt gedacht de oplosbaarheid van de hydrofobe organische microverontreinigingen te vergroten met behulp van biosurfactantia. Men hoopt dan dat deze verbindingen op deze manier sneller worden afgebroken. Deze scriptie is geschreven om kennis te verkrijgen over biosurfactantia. De concrete doelstellingen van deze scriptie zijn: - het karakteriseren van surfactantia, zowel wat betreft structuur als eigenschappen; - een overzicht geven van de diverse typen biosurfactantia; - een overzicht geven van wat er op dit moment bekend is over de rol van biosurfactantia bij de opname cq afbraak van hydrofobe verbindingen. In het bijzonder gechloreerde aromatische koolwaterstoffen en poly aromatische koolwaterstoffen (PAKs). 3. WAT IS EEN BIOSURFACTANT ? Surfactant is een afkorting van het engelse 'surface active agent'. Het voorvoegsel Tjio' duidt erop dat het door organismen gemaakt wordt en dus niet chemisch bereid is. Karakteristiek voor een surfactant is o.a. dat deze zich concentreren op grensvlakken van stoffen en de oppervlaktespanning van een stof verlagen (7,29,37). De grensvlakken kunnen vloeistof/gas grensvlakken, vast/vloeistof grensvlakken of vloeistof/vloeistof grensvlakken zijn. Door het verlagen van de oppervlaktespanning van een stof kan deze makkelijker gedispergeerd worden. Op de verlaging van de oppervlaktespanning door surfactanten wordt later teruggekomen. Surfactantia worden in het algemeen gebruikt om een bepaalde oppervlakteactiviteit te produceren, induceren of te voorkomen. Voorbeelden hiervan zijn: dispersie, bevochtiging, adsorptie, emulsievorming, etc. Voor biosurfactantia is het gebruik vooral gericht op dispersie en emulsievorming. Surfactantia, en dus ook, biosurfactantia kunnen de oplosbaarheid van hydrofobe verbindingen vergroten (4,22). Dit is weer gunstig voor microorganismen die de hydrofobe verbindingen als substraat gebruiken. Hun groei wordt hierdoor vergemakkelijkt (12). Een surfactantmolecuul bestaat uit twee gescheiden delen waarvan er 66n genoeg affiniteit heeft voor het oplosmiddel om het hele molecuul in oplossing te brengen (15,37). Het andere deel heeft minder affiniteit voor het oplosmiddel dan de oplosmiddelmoleculen voor elkaar. Het ene deel is hydrofiel, het andere deel is hydrofoob. Een surfactant is dus amfifatisch. Dit is de reden waarom surfactanten zich concentreren op grensvlakken. Het hydrofobe deel is meestal een lange koolstofketen, zoals die van een vetzuur. Het hydrofiele deel kan bestaan uit een groot aantal verschillende mogelijkheden. Dit zijn bijvoorbeeld de carboxylaat- of de hydroxylgroep van neutrale lipiden, de fosfaatgroep van fosfolipiden, een koolhydraat van glycolipiden, een aminozuur van lipopeptiden, etc. hydrofoob hydrofiel figuur 1: De amfifatische structuur van een surfactant. Bron: (7) De meeste biosurfactantia zijn neutraal of negatief. De negatieve lading van de anionische biosurfactantia is vaak te wijten aan een carboxylaat- en/of een fosfaatgroep. In enkele gevallen kan de negatieve lading veroorzaakt worden door een sulfaatgroep. Een voorbeeld hiervan is erilipin geproduceerd door Gluconobacter cerinus (7,12). Vaak worden de woorden 'surfactant' en 'emulgator' door elkaar gebruikt. Met beide wordt dan bedoeld dat deze stoffen een emulsie of dispersie tot stand kunnen brengen of in stand kunnen houden. Een verschil is echter dat een surfactant de oppervlaktespanning van een vloeistof verlaagt en een emulgator dit niet doet (7,29,37). In deze scriptie zal er naar gestreeft worden alleen stoffen het etiket 'surfactant' mee te geven als deze ook echt de oppervlaktespanning verlagen. TERMINOLOGIE VAN BIOSURFACTANTIA Bij de bespreking van biosurfactantia zijn een aantal termen belangrijk. Voor een goed begrip van biosurfactantia en hun eigenschappen is het van belang deze termen te kennen en te begrijpen. Vandaar dat hieronder een paar termen nader zullen worden verklaard. 4.1 Oppervlakte spanning Oppervlakte spanning is de neerwaartse en zijdelingse aantrekkingskracht die de oppervlakte moleculen naar binnen trekt. De moleculen binnen in een vloeistof of vaste stof ondervinden een gelijke aantrekkingskracht van de omringende moleculen. Een oppervlakte molecuul is echter gedeeltelijk omringd door zijn eigen soort moleculen. Dit zijn degenen beneden en naast hem. Hierdoor wordt het molecuul naar binnen getrokken. Dit resulteert in een moleculaire cohesie en orientatie. Dit gedrag heet oppervlakte spanning en is verantwoordelijk voor de weerstand van een vloeistof of vaste stof tegen het binnendringen van het oppervlak (21). Zoals al gezegd kan de oppervlakte spanning veranderen door het toevoegen van een surfactant. Door zijn amfifatische structuur gaat de surfactant op het grensvlak van een stof zitten en dringt zich tussen de oppervlakte moleculen. Hierdoor wordt de cohesiekracht minder. Het gevolg is dat de oppervlakte spanning omlaag gaat (25). De oppervlakte spanning (ST) wordt uitgedrukt in mN/m. 4.2 Effectiviteit en efficientie Om practische redenen is het belangrijk dat er onderscheid wordt gemaakt tussen effectieve biosurfactantia en efficiente biosurfactantia. Met effectiviteit wordt bedoeld tot welke minimale waarde een biosurfactant de oppervlakte spanning kan laten dalen. Hoe lager de te bereiken oppervlakte spanning, hoe effectiever. Met efficientie wordt bedoeld welke concentratie biosurfactant er minimaal nodig is om de oppervlakte spanning in redelijke mate te laten dalen (25,36,37). Voorbeelden van zeer effectieve en efficiente biosurfactantia zijn surfactin geproduceerd door Bacillus subtilis en een nog niet nader gei'dentificeerde biosurfactant geproduceerd door Bacillus licheniformis JF-2 (7,12,20,29,37). De efficientie stijgt normaal gesproken bij een grotere apolaire ketenlengte en daalt bij grotere mate van onverzadiging van de keten. De efficientie daalt ook wanneer de polaire groep verplaatst wordt naar een centrale positie in het molecuul. Hierintegen stijgt de effectiviteit bij de twee laatst genoemde veranderingen (zie fig. 2). /VWVWVVO figuur 2: Structuur van een efficiente biosurfactant (A) en een effectieve biosurfactant (B). Bron: (36) 4.3 Critische micel concentratie Bij lage concentraties zijn surfactanten in een emulsie aanwezig als afzonderlijke moleculen. Wordt de concentratie echter verhoogd tot een bepaalde waarde dan zullen de surfactant moleculen samenklonteren om zogeheten micellen te vormen (21). De concentratie van surfactantia waarbij dit gebeurt wordt de Critische Micel Concentratie (CMC) genoemd. Bij een concentratie van surfactant groter dan de CMC is er geen verlaging van de oppervlakte spanning meer (12,22,25,36,37). Hierdoor wordt de CMC ook wel als maat voor de efficiency gebruikt. Een micel is een geordende verzameling van surfactant moleculen, waarbij de polaire groepen naar polaire fase zijn gericht en de apolaire groepen naar de apolaire fase. (zie fig.3) (22,36,37). Hydrophilic end Hydrophobic chains Water Figuur 3: Structuur van een micel. Het oliedruppeltje hoeft niet aanwezig te zijn om een micel te vormen. Bron: (36) Micellen worden voornamelijk gevormd door surfactantia met maar een apolaire staart. Surfactantia met twee apolaire staarten vormen bij voorkeur dubbellagen. Dit betekent dat de meeste glycolipiden en de meeste fosfolipiden geen micellen vormen maar dubbellagen (33). 4.4 Factoren die de werking van een biosurfactant beinvloeden Er zijn een aantal factoren die de oppervlakte activiteit van een biosurfactant kunnen beinvloeden. Dit zijn o.a. pH, temperatuur, zout concentratie en cosurfactantia. Cosurfactantia zijn stoffen die de werking van een surfactant versterken. Voorbeelden hiervan zijn alcoholen. Hoe hoger de alcohol concentratie, hoe lager de oppervlaktespanning. Voor de zoutconcentratie geldt het zelfde als voor de concentratie cosurfactant. Hier komt bij dat ook de CMC verlaagd wordt bij een hogere zoutconcentratie (13,20). Lang niet alle biosurfactantia worden beinvloed door bovengenoemde factoren. De oppervlakte activiteit van de meeste glycolipiden, behalve de rhamnolipiden, wordt hierdoor niet beinvloed (29). De oplosbaarheid van glycolipiden is wel pH afhankelijk (10). Hoe hoger de pH, hoe groter de oplosbaarheid. Dit betekent weer dat de oppervlakte activiteit van de glycolipiden, tot op zekere hoogte (CMC), indirect wel beinvloed wordt door de pH. Biosurfactantia waarbij hun werking niet wordt beinvloed door zoutgehalte, temperatuur of pH zijn onder andere gevonden bij Mycobacterium, Rfiodococcus, Torulopsis, Acinobacter en Bacillus spec. (10,20,29). Biosurfactantia die wel onder invloed staan van de pH, zijn degene die een zure of basische groep in zich hebben. Dit zijn bijvoorbeeld rhamnolipiden en fosfolipiden (29). Een biosurfactant geproduceerd door een Bacillus spec, verliest zijn activiteit bij een pH die hoger is dan 6.5 a 7 (8). Dit is het typische gebied waar primaire aminen worden geprotoneerd. Ook van andere biosurfactantia is bekend dat hun activiteit afhankelijk is van de pH (11,29). Uit het voorafgaande blijkt dat het heel moelijk is om algemene regels op te stellen die aangeven of een biosurfactant beinvloed kan worden door bovenstaande factoren. Elke biosurfactant zal hierop afzonderlijk getest moeten worden. 5. OPNAME EN AFBRAAK VAN SUBSTRAAT Een stof moet eerst worden opgenomen door een microorganisme voordat het deze kan afbreken. Het afbreken van sterk hydrofobe verbindingen kan in principe op twee manieren plaatsvinden namelijk in de eel of buiten de eel. In geval van afbraak buiten de eel zouden de afbraakproducten door de eel kunnen worden opgenomen. Het door bacterien produceren van extracellulaire enzymen die de verbinding totaal afbreken, is niet erg aannemelijk. Dit omdat de eerste stappen in de afbraak van enkelvoudige verbindingen meestal oxidaties zijn (15). Grote polymeer moleculen kunnen wel buiten de eel verkleind worden tot bijvoorbeeld monomeren, waarna ze in de eel afgebroken worden. De oxidaties vinden plaats via complexe reactieseries, welke gekatalyseerd worden door intracellulaire enzymen en coenzymen. Wat dus over blijft is de intracellulaire afbraak. De opname van slecht oplosbaar substraat kan op drie manieren gebeuren: 1. 2. 3. Homogeen: Substraten worden in een opgeloste toestand opgenomen door bacterien. Voorbeelden hiervan zijn naftaleen, anthraceen en fenantreen. Door de zeer lage oplosbaarheid van deze stoffen is de opnamesnelheid zeer beperkt (5). Pseudo-oplosbaarheid: De bacterien scheiden verbindingen uit die de oplosbaarheid van deze slecht oplosbare stof vergroten (5,32). Grensvlak adsorptie: De bacterien die in de waterige fase leven hechten zich aan de substraatdeeltjes. De substraatoverdracht naar de eel vindt hoogstwaarschijnlijk plaats via adsorptie aan het celoppervlak (5). De opnamesnelheid wordt bepaald door de beschikbare hoeveelheid substraat. De opname van substraat door grensvlak adsorptie is zeer gering, omdat vaste stoffen niet door de celmembraan kunnen dringen (6). De meest waarschijnlijke manier voor de opname van slecht oplosbaar substraat door microorganismen is de pseudo-oplosbaarheid. Dit omdat vrijwel alle microorganismen die groeien op slecht oplosbaar substraat biosurfactantia produceren die een stimulerend effect hebben op hun groei (19,23). De opnamesnelheid, en dus de afbraaksnelheid, van hydrofobe verbindingen wordt beinvloed door sorptie processen. Sorptie kan deze snelheden verhogen of verlagen. Sorptie verhoogt de opnamesnelheid wanneer de af te breken stof of zijn metabolieten toxisch zijn voor microorganismen. De sorptie zorgt hier voor een lage waterconcentratie van de toxische hydrofobe verbinding. Echter meestal zorgt sorptie voor een lagere opnamesnelheid. Wanneer microorganismen een verbinding alleen kunnen gebruiken wanneer deze in oplossing is kan sorptie de opnamesnelheid, en dus de afbraaksnelheid, op twee manieren beinvloeden (27). Er wordt wel vanuit gegaan dat sorptie de beperkende factor is voor de opnamesnelheid. Ten eerste door de waterconcentratie van een niet-toxische stof simpelweg te verlagen, waardoor deze zelfs lager kan worden dan de drempelwaarde. Een deel van de aanwezige verbinding zal onttrokken worden aan de waterfase doordat het sorbeert, bijvoorbeeld aan sediment. De hoeveelheid stof die per tijdseenheid opgenomen kan worden is nu minder. Ten tweede door zeer lage desorptiesnelheden (28). Per tijdseenheid wordt er zeer weinig stof vrijgegeven aan de waterfase waar het opgenomen en afgebroken kan worden. De desorptiesnelheid is afhankelijk van de diffusieafstand en van het concentratiegradient. Microorganismen die dichtbij een poreus systeem als klei of sediment zitten, kunnen deze desorptiesnelheid vergroten door: Enerzijds het substraatdeeltje te verwijderen van het sorbent. Hierdoor wordt het concentratiegradient steiler. Anderzijds door dicht bij het adsorbent te gaan waardoor de diffusieafstand verkleind wordt. Dit resulteert in een grotere opnamesnelheid (27). Biosurfactantia kunnen de opnamesnelheid verhogen. Biosurfactantia kunnen namelijk in de porien van het adsorbent doordringen waar een microorganisme niet meer kan komen. De biosurfactantia zorgen er dan voor dat de verbinding in oplossing komt en uit het adsorbent kan diffunderen. Het resultaat is een grotere opname-, en dus afbraaksnelheid. De resultaten die hier besproken zijn, zijn het resultaat van laboratorium experimenten. Uit deze laboratorium experimenten blijkt dat microorganismen goed in staat zijn om de meeste hydrofobe verontreinigingen af te breken. Men moet echter voorzichtig zijn met het extrapoleren van deze gegevens naar de veldsituatie. De omstandigheden bij een laboratoriumexperiment zijn optimaal. Men heeft vaak de beschikking over een aangepaste microbiele populatie. De microorganismen hebben hier een zeer hoge dichtheid. De beschikbaarheid van het substraat voor de microorganismen is groot. Er wordt vaak met microbiele culturen gewerkt waarin geen sediment zit. Het substraat wordt hier dan niet aan de microorganismen onttrokken door sorptieprocessen aangezien er weinig is waaraan sorptie kan 8 plaatsvinden. In de veldsituatie treden echter complicaties op. Ten eerste kan de dichtheid van de microorganismen die instaat zijn verontreinigingen af te breken veel lager zijn. Ten tweede kunnen de omstandigheden in de veldsituatie niet optimaal zijn. Elk organisme heeft een optimale waarde of traject voor wat betreft vochtgehalte, zuurgraad, temperatuur, etc. Extreme waarden kunnen er toe leiden dat omzetting niet of nauwelijks plaatsvindt. Bijvoorbeeld door een te lage temperatuur of zuurgraad. De beschikbaarheid van de hydrofobe verontreinigingen wordt in de veldsituatie verminderd door onder andere sorptie processen (34). De concentratie van de hydrofobe verontreinigingen is in het veld vele maten lager dan onder laboratoriumomstandigheden. Het gevolg hiervan is dat de hydrofobe verontreinigingen in de veldsituatie naar het microorganisme moeten diffunderen. Dit alles zorgt voor een langzamere afbraak in de veldsituatie. Een ander aspect van de verminderde afbraak in de veldsituatie is de restconcentratie. Onder natuurlijke omstandigheden wordt de verontreiniging niet helemaal afgebroken. Als de concentratie van de hydrofobe verontreiniging zeer laag is, is het voor het microorganisme niet rendabel meer om deze af te breken. Het 'neemt' dan een andere koolstofbron waar het z'n energie uithaalt. Onder laboratoriumomstandigheden is er vaak geen andere koolstofbron aanwezig of is de keuze zeer beperkt. Het microorganisme wordt zo gedwongen om de hydrofobe verontreiniging helemaal af te breken. Dit zal hoogst waarschijnlijk niet helemaal lukken, maar de afbraak gaat wel verder dan in de veldsituatie. 6. TYPEN BIOSURFACTANTIA Chemisch bereide surfactantia worden meestal geclassificeerd aan de hand van de aard van het hydrofiele deel. Deze kan anionisch, kationisch, amfoterisch of nonionisch zijn (2,21,36). Biosurfactantia worden echter meestal anders geclassificeerd. Dit gebeurt aan de hand van het type verbinding (29). Dit zijn o.a. de glycolipiden, de fosfolipiden, de vetzuren en de lipopeptiden. Hieronder volgt een kort overzicht van deze biosurfactantia. 6.1 Glycolipiden Biosurfactantia die worden geproduceerd door microorganismen zijn meestal glycolipiden (12,25,37). Glycolipiden zijn moleculen die zijn opgebouwd uit koolhydraten en vetzuren. Vaak zijn dit ook hydroxycarbonzuren met een lange koolstofketen (12,25,37). Glycolipiden zijn betrokken bij de opname van sterk hydrofobe verbindingen door microorganismen (37). De meest algemeen voorkomende glycolipiden zijn glycosyl diglyceriden. Ze komen voor in de membranen van veel verschillende bacterien. Glycosyl diglyceriden zijn opgebouwd zoals wordt weergegeven in figuur 4. CH,0~ISUCARI„ I ? CM O C R I ? CH, o-C-R figuur 4: Algemene structuur van een glycosyl diglyceride. R I en R2 zijn vetzuren. Bron: (29) De eigenschappen van biologische glycosyl diglyceriden aan grensvlakken zijn nog niet intensief bestudeerd (12,29). Veel voorkomende en bestudeerde glycolipiden zijn trehaloselipiden, rhamnolipiden en soforolipiden. Deze bevatten respectievelijk de suikers trehalose, rhamnose en soforose. Een korte beschrijving van deze glycolipiden volgt hieronder. 6.1.1 Trehalose lipiden Trehalose is een disaccharide. Het komt veel voor in de extracellulaire lipiden van Arthrobacter, Mycobacterium, Corynebacterium, Brevibacterium en Nocardia spec. (12,25,29,37). De algemene structuur van trehalose lipiden wordt weergegeven in figuur 5. CM,O-CO-0 OH ' °1 OM JC fr O-CO-S* figuur 5: Algemene structuur van trehalose lipiden. Trehalose lipiden verschillen van elkaar in de structuur van de R en R' groepen. Bron: (29) 10 Trehalose is via een esterverbinding verbonden met een B-hydroxyvetzuur welke een alkylvertakking heeft op het a-koolstofatoom. Dit wordt ook wel corynomycolzuur genoemd. (zie fig. 6). , OH H 0 I I II R 1 — C — C — C—OH I L H R2 figuur 6: De structuur van een corynomycolzuur. RI en R2 zijn alkylgroepen met een totaal aan koolstofatomen dat kleiner is dan 40. Bron: (12) Niet alle trehaloselipiden zijn extracellulair. Ze zijn ook wel gebonden aan het celoppervlak van de bacterie. Een voorbeeld hiervan zijn trehaloselipiden van Rliodococcus erythropolis (25). De structuur van thehalose lipiden kan veranderd worden door het groeimedium te veranderen. Groeit een bacterie op een sucroserijke voedingsbodem, dan zal de sucrose het trehalose gedeelte van de biosurfantant vervangen (12). 6.1.2 Rhamnolipiden Rhamnose is een monosaccharide. Het komt voor in de extracellulaire lipiden van Pseudomonas en Arthrobacter spec. (12,17,25,29,37). Bij rhamnolipiden is rhamnose via een glycoside binding verbonden met de B-hydroxylgroep van een ahydroxycarbonzuur. Een rhamnolipide bevat hierdoor, in tegenstelling tot een trehalose lipide, een vrije carboxylgroep. (zie fig. 7). Het is mogelijk dat er meer dan een B-hydroxycarbonzuur aan rhamnose zitten. De hydroxylgroep van de vrije carboxylaatgroep wordt dan veresterd aan de B-hydroxylgroep van het volgende Bhydroxycarbonzuur (12,25,29,37). Vanwege het feit dat rhamnolipiden een vrije carboxylaatgroep hebben, zijn ze boven pH=4 anionisch. HO A 9.0-CH-CH2-COOH Wt HO OH s 3 figuur 7: De structuur van een rhamnolipide geisoleerd uit Arthrobacter paraffineus. Bron: (12) 11 6.1.3 Soforolipiden Soforose is een disaccharide. Het komt voornamelijk voor in de lipiden van Torulopsis spec. (10,11,12,25,29,37). Net als bij rhamnolipiden is soforose via een glycosidebinding verbonden met een hydroxycarbonzuur. De terminate carboxylgroep van het hydroxycarbonzuur kan in de lactonische vorm (zie fig. 8) of in de gehydroliseerde vorm zijn. Dit levert een anionische biosurfactant op bij een pH die groter is dan 4. CH, OAc <CH,I, S c-o figuur 8: Structuur van een lactonische soforose lipide. Soms kan de lactosering geopend worden, wat een zure soforolipide oplevert. Bron: (29) Hoewel soforolipiden de oppervlaktespanning verlagen, zijn het toch niet zulke effectieve biosurfactanten (10,29). Op de effectiviteit van biosurfactantia wordt later teruggekomen. De structuur van soforolipiden kan, net als bij trehalose lipiden, veranderd worden door het groeimedium te veranderen (12). 6.2 Fosfolipiden Fosfolipiden zijn de meest voorkomende bestanddelen in membranen. Extracellulaire productie van fosfolipiden komt echter niet vaak voor. Extracellulaire productie van fosfolipiden is o.a. waargenomen bij Thiobacillus, Acinetobacter, Corynebacterium en Candida spec. (12,29,37). Fosfolipiden bevatten een glycerolgedeelte dat veresterd zit aan twee vetzuren en een fosfaatgroep. Aan deze fosfaatgroep kan eventueel nog een substituent zitten. Bijvoorbeeld een ethylaminogroep. (zie figuur 9). 12 0 " R-C-0-CH2 -.1 0 2 " ' R-C-O-CH HC-O-P-O-X I 0_ figuur 9: Algemene structuur van fosfolipiden. RI en R2 zijn alkylsubstituenten. X kan uit veel verschillende substituenten bestaan. B.v. X=CH,NH2, fosfatidylethanolamine. Bron: (12) Fosfolipiden blijken niet zulke effectieve biosurfactantia te zijn. Ze brengen maar een kleine verlaging van de oppervlakte spanning tot stand (12,37). 63 Vetzuren Vetzuren komen voor in alle bacteriele cellen en worden vaak extracellulair aangetroffen (12,29,37). De meeste van deze vetzuren vertonen enige oppervlakte activiteit. Bij de productie van vetzuren zijn meestal bacterien betrokken die groeien op koolwaterstoffen. Dit suggereert dat vetzuren belangrijk zijn bij het emulgeren van koolwaterstoffen. Vooral de hydroxyvetzuren hebben een goede oppervlakte actieve eigenschappen. Ze blijken veel effectiever te zijn dan 'gewone' vetzuren. Op de effectiviteit van biosurfactantia wordt later teruggekomen. Een voorbeeld van een hydroxyvetzuur is corynomycolzuur (zie figuur 6). 6.4 Lipopeptiden Lipopeptiden zijn geisoleerd uit een grote verscheidenheid van bacterien en gisten. Er zijn er echter maar een paar grondig onderzocht. Lipopeptiden worden onder andere geproduceerd door Corynebacterium, Bacillus, Candida, Nocardia en Mycobacterium spec. Lipopeptiden zijn opgebouwd uit (een) aminozuurketen(s) en (een) vetzuurketen(s). Het bekendste voorbeeld hiervan is een lipopeptide met de triviale naam 'surfactin' of 'subtilysin' (zie fig. 10). Het wordt geproduceerd door Bacillus subtilis. Surfactin is de meest effectieve biosurfactant die tot nu toe 13 gevonden is. 0,005(m/v)% surfactin verlaagd de oppervlakte spanning van 0,1M NaHCOj van 71,6 tot 27,9 mN/ra (1,7,29,37). Op de effectiviteit van biosurfactantia wordt later teruggekomen. CH \ / II CH-(CH?la-CHCH?C-L-Glu-L-Leu-D-ljeu-L-vQl-L-Asp CH/ 3 I I I I 0 L-Leu O-Leu figuur 10: De structuur van surfactin of subtilysin, een lipopeptide geproduceerd door Bacillus subtilis. Bron: (12) 6.5 Celoppervlak Tot dusver heeft de bespreking van biosurfactantia zich er op gericht dat biosurfactantia chemische uitscheidingsproducten van microorganisen zijn die geproduceerd worden tijdens de microbiele groei. De eel zelf kan echter ook als biosurfactant worden beschouwd. De eel speelt een grote rol als biosurfactant bij koolwaterstof/water en lucht/water grensvlakken. Celsuspensies van bacterien veroorzaken een verlaging van de oppervlakte spanning en van grensvlak spanning. Het celoppervlak is opgebouwd uit een mozaik van hydrofobe en hydrofiele delen. Het zijn deze delen die zorgen voor een amfifatische opbouw van het celoppervlak. Een eerste vereiste van een biosurfactant is dat deze amfifatisch is. De hydrofobiteit van de celmembraan wordt bepaald door de soort eel, celleeftijd en de samenstelling van de meersoortige bacteriecultuur. De oppervlakte activiteit van cellen is te wijten aan hun hydrofobiteit. Hierdoor kan een eel dus geclassificeerd worden als biosurfactant (29,37). 7. VORMINGSCONDnTES De meeste biosurfactant producerende microorganismen lijken de biosurfactantia te produceren als reactie op de aanwezigheid van hydrofobe verbindingen in het groeimedium. Deze biosurfactantia productie is waarschijnlijk een extractie proces door de hydrofobe verbinding. Bestanddelen van de celmembraan worden emit geextraheerd, wat de eel aanzet tot de productie van nieuw membraanmateriaal om het verlies ongedaan te maken (8,11,25). Biosurfactantia die vooral via dit proces verkregen worden zijn verschillende soorten lipiden. Biosurfactantia worden voornamelijk geproduceerd in de late exponentiele groeifase. Nadat een bepaalde hoeveelheid biosurfactant geproduceerd is, blijft de concentratie van de biosurfactantia gelijk of wordt deze vermindert (10,20,25). Hoe dit valt te rijmen met 14 biosurfactantproductie door extractie is niet duidelijk. Als de biosurfactantproductie met behulp van een extractieproces zou gebeuren dan zou dit proces continu moeten doorgaan. Dit blijkt dus niet het geval te zijn. Het type en de hoeveelheid geproduceerde biosurfactant is o.a. afhankelijk van het soort microorganisme en het soort substraat. Er zijn microorganismen die afhankelijk van het substraat een andere biosurfactant produceren (11). Wanneer een microorganisme glycolipiden produceert en groeit op een koolhydraat medium, zal de koolhydraat van het medium het suikergedeelte van de glycolipide vervangen (25). De eigenschappen van de glycolipide veranderen hierdoor ook. Glycolipiden zijn de meest geproduceerde biosurfactantia. Ze worden geproduceerd zowel door microorganismen die groeien op hydrofiel substraat als door microorganismen die groeien op hydrofoob substraat (10,11,17,19,25,26). Er lijkt geen relatie te bestaan tusssen geproduceerde type biosurfactant en de polariteit van het substraat. De geproduceerde hoeveelheid biosurfactant kan sterk verschillen. Bepaalde microorganismen hebben een voorkeur voor bepaalde substraten. De biosurfactant productie zal dan ook het hoogst zijn wanneer het substraat dat de voorkeur verdiend aanwezig is (9,19,25). Een andere belangrijke parameter voor biosurfactant productie is de samenstelling van het medium. De stikstofbron die het microorganisme tot zijn beschikking heeft vormt hier een belangrijk onderdeel van. Microorganismen geven bij de productie van een biosurfactant vaak de voorkeur aan een soort stikstofbron (8-10,17,20,24-26). Dat wil zeggen, stikstof in gereduceerde of in geoxideerde vorm. Ammonium en nitraat zijn respectievelijk hiervoor de meest gebruikte nutrienten. Zowel microorganismen die groeien op hydrofiel substraat als die groeien op hydrofoob substraat, gebruiken ammonium als stikstofbron. Dit zelfde geldt voor nitraat. Het 'kiezen' van de soort stikstofbron door het microorganisme is dus onafhankelijk van de polariteit van het substraat. Er lijkt geen relatie te bestaan tussen de stikstofbron en de polariteit van het substraat. Een ander belangrijk onderdeel van het medium is de metaalconcentratie. De biosurfactant productie wordt aanzienlijk vergroot wanneer de aanwezigheid van alle multivalente metaalionen wordt beperkt (25). Bij een te hoge metaalconcentratie wordt er zelfs geen biosurfactant meer geproduceerd (17). Van veel microorganismen is bekend dat ze biosurfactantia produceren. Dit gebeurt echter vaak onder aerobe condities. Deze microorganismen kunnen niet gebruikt worden voor oliewinning en het opruimen van verontreinigingen in sedimenten aangezien deze milieucompartimenten voor het grootste gedeelte anaeroob zijn. Er is weinig bekend over biosurfactantiaproductie onder anaerobe condities. Er is geen reden om aan te nemen dat biosurfactantia niet onder anaerobe condities worden geproduceerd door microorganismen. Van een Bacillus spec, is bekend dat deze dezelfde biosurfactant produceerd onder zowel aerobe als anaerobe condities (20). Dit artikel is vrijwel het enige dat gaat over de anaerobe productie van biosurfactantia. Zowel de aerobe als de anaerobe geproduceerde biosurfactantia werken even goed. Ze verlagen beide de oppervlakte spanning tot dezelfde waarde. 15 8. FUNCTIE VAN BIOSURFACTANTIA Veel microorganismen die hydrofobe verbindingen afbreken produceren extracellulaire biosurfactanten. Hieruit kan worden afgeleid dat emulsificatie een rol speelt bij de opname van hydrofoob substraat door microorganismen. Microorganismen kunnen een verbinding het makkelijkst opnemen als deze in oplossing is (5,6,35). Algemeen wordt dan ook aangenomen dat biosurfactantia door microorganismen geproduceerd worden om de oplosbaarheid van het substraat te vergroten, waardoor een betere opname mogelijk is (7,11,17,18,25,29,37). Dit resulteert weer in een versnelde groei van de microorganismen. Dit is echter niet de enige functie van biosurfactantia, want er zijn veel voorbeelden van biosurfactant productie door bacterien die groeien op goed oplosbare substraten zoals koolhydraten (10,11,17,24). Ook is er biosurfactant productie bekend bij microorganismen die groeien op slecht oplosbaar substraat, maar waarbij de biosurfactantia niet worden gebruikt voor een makkelijkere opname van het substraat (8). Soms wordt de groei van microorganismen zelfs geremd door biosurfactant productie (29). In al deze gevallen worden biosurfactantia niet geproduceerd om de opname van slecht oplosbaar substraat gemakkelijker te maken. Waarom de biosurfactanten dan wel geproduceerd worden is in de meeste gevallen niet duidelijk. Biosurfactanten stimuleren meestal de groei van microorganismen (18,19,23,29). De oorzaak hiervan blijft echter suggestief. Het kan zijn dat ze de opname van substraat door de membraan van het microorganisme vergemakkelijken. Andere oorzaken zijn echter ook mogelijk. Biosurfactantia zouden bijvoorbeeld de desorptiesnelheid kunnen vergroten waardoor er een grotere beschikbaarheid van de hydrofobe verbinding is voor de microorganismen. 9. TOEPASSINGEN Surfactantia worden gebruikt voor een grote verscheidenheid aan toepassingen. Er is vrijwel geen industrie die geen surfactantia gebruikt. Surfactantia worden onder andere gebruikt voor het stabiliseren van een emulsie, het breken van een emulsie, schuimvorming tegen gaan of het juist te stimuleren. Het stabliseren van een emulsie is onder andere nodig in de voedselindustrie. Het breken van een emulsie is nodig bij ontwateringsprocessen. Bijvoorbeeld het ontwateren van ruwe olie. In de olieindustrie worden surfactantia ook gebruikt als detergent. Bijvoorbeeld voor het verkrijgen van een betere oliewinning. De surfactant zorgt ervoor dat de olie vloeibaarder wordt zodat deze makkelijker opgepompt kan worden. Een andere toepassing is het opruimen van bodemverontreinigingen zoals olieresten. De surfactant zorgt dan voor het vrijkomen van de verontreiniging van de bodemdeeltjes waardoor deze verwijderd kan worden. Bij het stimuleren van schuimvorming moet gedacht worden aan toepassingen in brandblussers of in de voedselindustrie. 16 Bijvoorbeeld in slagroomspuiten. Op zich kunnen biosurfactantia aan al deze toepassingen voldoen. De industriele toepassing van biosurfactantia is echter voorlopig nog in een ontwikkelingsstadium. De olieindustrie is een goede industrie waarop de biosurfactantproductie zich kan richten. De olieindustrie gebruikt grote hoeveelheden surfactantia. Bij de toepassing van biosurfactantia kan men hier volstaan met ruwe extracten of zelfs een hele vergistingscultuur. Het testen van de biosurfactantia hoeft hiervoor ook minder rigoreus te gebeuren dan voor bijvoorbeeld de voedselindustrie. Bij het isoleren van de juiste biosurfactant, zal deze veel specifieker kunnen werken dan de meeste voor handen zijnde synthetische surfactantia. 10. BIOSURFACTANTIA: DE VOOR- EN NADELEN Surfactantia zijn zeer interessante stoffen voor de industrie. Biosurfactantia worden echter tot nu toe op zeer kleine schaal gebruikt. Voor een grootschalig gebruik moet er een duidelijk overzicht zijn van alle voor- en nadelen van biosurfactantia t.o.v. de nu veel gebruikte synthetische surfactantia. Hieronder volgt een globale uiteenzetting van de voor- en nadelen van het gebruik van biosurfactantia i.p.v. synthetische surfactantia. Om maar met de voordelen te beginnen; - Biosurfactantia zijn vanzelfsprekend biologisch afbreekbaar (29,7). Hierdoor veroorzaken ze geen vervuilingsproblemen. Veel synthetische surfactantia zijn vaak niet of slechts gedeeltelijk biologisch afbreekbaar (29,37). Het is niet waarschijnlijk dat biosurfactantia vergiftigingsproblemen veroorzaken hoewel de surfactant eigenschappen schadelijk kunnen zijn ongeacht de bron van herkomst (7). - Biosurfactantia bezitten een groter scala aan oppervlakteactieve eigenschappen dan synthetische surfactantia (25,29). Surfactantia worden gebruikt voor tal van toepassingen. Elke toepassing vereist een andere biosurfactant die optimaal past bij de condities waarbij de biosurfactant gebruikt wordt. Vanwege het feit dat er meer biosurfactantia zijn dan synthetische surfactantia, kunnen de biosurfactantia voor meer toepassingen gebruikt worden en de huidige chemische processen (indien nodig) optimaliseren. - Biosurfactantia komen voort uit een bron die onuitputtelijk is. De biosurfactantia producerende microorganismen groeien op een grote verscheidenheid aan stoffen (8-11,17-20,23,24,26,35). Deze varieren van hydrofiel tot hydrofoob. Het hoofdbestanddeel voor de productie van synthetische surfactantia wordt gemaakt uit olie. Olie is echter een uitputtelijke bron. Op den duur kan de productie van synthetische surfactantia dus stagneren door een gebrek aan grondstoffen. 17 - Bij de productie van biosurfactantia hoeven de grondstoffen niet zuiver te zijn. Dat wil zeggen, het groeimedium is een mengsel van allerlei stoffen die nodig zijn voor een optimale bacteriegroei en een optimale biosurfactantia productie. Het is mogelijk om biosurfactantia te produceren in afvalwaterstromen (7). Dit milieu is zeer onzuiver. Toch presteren de microorganismen het om hierin biosurfactantia te produceren. Bij synthetische surfactantia productie moeten de grondstoffen zeer zuiver zijn, anders krijgt men niet de gewenste surfactant. Natuurlijk zitten er ook nadelen aan het gebruik van biosurfactantia in plaats van synthetische surfactantia. Het belangrijkste nadeel van het gebruik van biosurfactantia is dat de productie te duur is. Redenen waarom staan hieronder vermeld. - Omdat biosurfactantia geproduceerd worden in een mengsel van stoffen (het groeimedium) moeten ze eerst gezuiverd worden voordat ze voor commerciele doeleinden gebruikt kunnen worden. Het verkrijgen van een zeer zuiver product is nogal moeilijk. Hier komt bij, door de ingewikkelde zuiveringsstappen, dat deze zuivering vrij duur is. - Biosurfactantia worden, op enkele uitzonderingen na (17), geproduceerd in batch processen. Dit is veel duurder dan wanneer de biosurfactant productie in een continu proces kan plaatsvinden. - Biosurfactant productie is tot nog toe niet rendabel, omdat de geproduceerde hoeveelheid te klein is. Bij slechts een enkeling is de biosurfactant productie wel rendabel wat de geproduceerde hoeveelheid betreft (10). De bovengenoemde nadelen van het gebruik van biosurfactantia kunnen wegvallen wanneer er betere productie technieken ontwikkeld worden voor het verkrijgen van voldoende en zuivere biosurfactantia. De ontwikkeling hiervan staat niet stil. Steeds vaker is men in staat om microorganismen meer biosurfactantia te laten produceren. Op de duur zouden alle synthetische surfactantia wel eens vervangen kunnen worden door biosurfactantia. Dit kan zijn omdat ze specifieke voordelen hebben bij bepaalde toepassingen, om milieukundige of om economische redenen. 18 11. CONCLUSIES EN DISCUSSIE Biosurfactantia zijn amfifatische moleculen die de oplosbaarheid van een stof kunnen vergroten. Hun eigenschappen worden beinvloed door onder andere pH, temperatuur, zoutconcentratie en cosurfactantia. Echter niet alle biosurfactantia zijn hier gevoelig voor. Microorganismen kunnen een verbinding het makkelijkst opnemen als deze in oplossing is. Indien de opname van slecht oplosbaar substraat gebeurt via pseudo-oplosbaarheid, kan sorptie de opnamesnelheid verhogen wanneer de af te breken stof of zijn metabolieten toxisch zijn voor microorganismen. Sorptie verlaagd de opnamesnelheid door de waterconcentratie van de niet-toxische stof te verlagen of door zeer lage resorptiesnelheden. Sorptie kan verminderd worden met behulp van surfactantia. Biosurfactantia worden geclassificeerd aan de hand van het type verbinding. Ook het celoppervlak kan als biosurfactant dienst doen. De meeste biosurfactantia worden waarschijnlijk geproduceerd als reactie op de aanwezigheid van hydrofobe verbindingen in het medium. Het type en hoeveelheid geproduceerde biosurfactant is onder andere afhankelijk van het soort microorganisme en het soort substraat. Een andere belangrijke parameter voor biosurfactantproductie is de samenstelling van het medium. Belangrijke onderdelen hierin zijn de stikstofbron en de metaalconcentratie. Biosurfactantia spelen een rol bij de emulsificatie van hydrofobe verbindingen. Algemeen wordt aangenomen dat biosurfactantia door microorganismen geproduceerd worden om de oplosbaarheid van slecht oplosbaar substraat te vergroten, waardoor een betere opname mogelijk is. Echter, biosurfactantia worden ook geproduceerd bij goed oplosbaar substraat. Het is niet duidelijk waarom dit gebeurt. De huidige kennis van biosurfactantia is voornamelijk gebaseerd op losstaande experimenten. Dat wil zeggen, experimenten met een bepaald substraat en met een bepaald microorganisme. Zoals gebleken is, is er grote onduidelijkheid over de relatie tussen het microorganisme, het substraat en de geproduceerde biosurfactant. Deze onduidelijkheid komt ook doordat er veelal met mengculturen wordt gewerkt. In dat geval is het, in geval van afbraak, niet duidelijk welk microorganisme een bepaald substraat afbreekt. Tevens is er onduidelijkheid over de functie van biosurfactantia die geproduceerd worden door microorganismen die groeien op hydrofiel substraat. De vraag rijst welke rol de biosurfactantia spelen bij de opname van hydrofobe verontreinigingen in het milieu. Op deze vraag moet eerst een duidelijk antwoord komen voordat men biosurfactantia eventueel kan toepassen bij het schoonmaken van verontreinigde grond. Bij opname en afbraak van hydrofobe organische microverontreinigingen kunnen biosurfactantia worden geproduceerd. Olie en PAKs worden onder aerobe condities afgebroken. De stoffen dienen hier als koolstofbron en energiebron voor de microorganismen. Olie blijkt in de meeste gevallen goed afbreekbaar te zijn. In experimenten waarbij veelal wordt gewerkt met n-hexadecaan, als modelstof voor 19 olie, is de vorming van biosurfactantia aangetoond (11,18,23,26). De biosurfactant 'emulsan' blijkt bijzonder effectief en effient ruwe olie te emulgeren (29,30,31). De geproduceerde biosurfactantia zorgen voor het emulgeren van de stof in de waterfase, zodat een grotere beschikbaarheid voor de microorganismen tot stand komt. PCBs en chloorbenzenen (CBs) kunnen door microorganismen gedechloreerd worden, maar ze dienen hierbij niet als koolstofbron. De dechlorering van hoog gechloreerde PCBs en CBs vindt plaats onder anaerobe condities via cometabolisme. Cometabolisme is het verschijnsel waarbij de structuur van een molecuul verandert, maar waarbij dit molecuul met als voedsel- of energiebron dient. De PCBs en CBs dienen hier als electronenacceptor wat dechlorering tot gevolg heeft. Bij laag gechloreerde PCBs en CBs is aerobe mineralisatie mogelijk. Welke rol biosurfactantia spelen bij de dechlorering en mineralisatie van deze gechloreerde verbindingen is niet bekend. In verontreinigd sediment overheersen anaerobe condities en zijn de concentraties PCB en CB zeer laag. Ook is een groot deel onttrokken aan de beschikbaarheid van microorganismen door sorptie. Het kan zijn dat het te veel energie kost voor het microorganisme om de PCBs of CBs als electronenacceptor te laten dienen door de beperkte aanwezigheid van beiden. Het gevolg is dat de PCBs of CBs niet, of slechts zeer langzaam, gedechloreerd worden. De vraag is of er in het veld biosurfactantia geproduceerd worden. De investering in het verkrijgen van biosurfactantia is hier waarschijnlijk groter dan de winst door verbeterde opname en afbraak. Bij een zeer lage concentratie van substraat kost het 'maken' van biosurfactantia, voor een betere substraatopname, meer energie dan er verkregen wordt door substraat afbraak. De biosurfactantproductie is dan niet rendabel. Op deze manier lijkt het erop dat er een drempelconcentratie is waaronder er geen biosurfactantia geproduceerd worden. Of dit ook werkelijk het geval is zou moeten blijken uit verder onderzoek. De beschikbaarheid van PCBs en CBs voor microorganismen zou vergroot kunnen worden door het toevoegen van biosurfactantia. Dit kan gebeuren door een goed afbreekbare koolstofbron aan het sediment toe te voegen en vervolgens te enten met microorganismen die dit kunnen afbreken en biosurfactantia produceren. Door de geproduceerde biosurfactantia zouden de PCBs en CBs dan beter beschikbaar kunnen komen, zodat ze, eventueel door andere microorganismen, gedechloreerd kunnen worden. Voor een totale afbraak (mineralisatie) van bijvoorbeeld PCBs zal eerst een anaerobe toestand aanwezig moeten zijn voor het dechloreren. Vervolgens moet een aerobe toestand gecreeerd worden voor de afbraak van het koolstofskelet. Dit betekent dat er minstens twee soorten microorganismen moeten zijn voor totale afbraak. Anaerobe en aerobe microorganismen. Beide kunnen echter niet gelijktijdig aanwezig zijn. Door gebrek aan menging van de bodem zal er in het veld geen mineralisatie van PCBs plaatsvinden. Biosurfactantia worden zowel aeroob als anaeroob gevormd. Hydrofobe organische microverontreinigingen worden onder anaerobe condities gedeeltelijk 20 afgebroken. Onder andere in het geval van PCBs via cometabolisme. Volledige mineralisatie vindt plaats onder aerobe condities. Afbraak zou bevorderd kunnen worden door na een toestand van anaerobie de grond intensief te beluchten. De vooruitzichten voor het gebruik van biosurfactantia zijn gunstig. Er zal echter nog veel onderzoek verricht moeten worden. De olieindustrie lijkt in eerste instantie een goede industrie waarop men zich kan richten. Biosurfactantia zijn veel voorkomende moleculen en de kans is groot dat er een biosurfactant wordt gevonden die goede eigenschappen heeft voor een bepaalde toepassing. Voordat biosurfactantia echter commercieel gebruikt kunnen worden is het noodzakelijk dat de opbrengsten verhoogd worden en de zuiveringskosten omlaag gaan. De huidige hoge productiekosten van biosurfactantia zullen waarschijnlijk in de loop van de tijd omlaag gaan door verbetering van de productie processen. Het is belangrijk dat men zich realiseert dat er vele verschillende soorten biosurfactantia zijn die geproduceerd worden door een grote verscheidenheid aan microorganismen. Het is niet erg aannemelijk dat deze biosurfactantia allemaal dezelfde functie hebben. Biosurfactantia hebben een grote verscheidenheid aan structuren (zelfs bij dezelfde soort) en functies. Grote voorzichtigheid is dus geboden bij het extrapoleren van conclusies, die zijn getrokken uit experimenten met een bepaalde biosurfactant, naar andere biosurfactantia en systemen. 21 REFERENTIES 1) Arima, K., Kakinuma, A. and Tamura, G., Surfactin, a crystalline peptidolipid surfactant produced by Bacillus subtilis: isolation, characterization and its inhibition of fibrin clot formation. Biochem. Biophys. Res. Commun., 1968, 31: 488 - 494. 2) Bock, K J . and Stache, H., Surfactants, The handbook of environmental chemistry, 1982, 3: 163 - 199. 3) Bourrel, M. and Chambu, C , The rules for achieving high solubilization of brine and oil by amphiphilic molecules, Society of petroleum engineers journal, 1983, 23: 327 - 338. 4) Brickel, J.L. and Keinath, T.M., The effect of surfactants on the sorption partition coefficients of naphtalene on aquifer soils, Wat. Sci. Techn., 1991, 23: 455 - 463. (in prep.) 5) Cameotra, S.S., Singh, H.D., Hazarika, A.K. and Baruah, J.N., Mode of uptake of insoluble solid substrate by microorganisms. II: uptake of solid n-alkanes by yeast and bacterial species, Biotech, and Bioeng., 1983, 25: 2945 - 2956. 6) Chakravarty, M., Amin, P.M., Singh, H.D., Baruah, J.N. and Iyengar, M.S., A kinetic model for microbial growth on solid hydrocarbons, Biotech, and Bioeng., 1972, 14: 61 - 73. 7) Cooper, D.G., Biosurfactants, Microbiol. Sci., 1986, 3: 145 - 149. 8) Cooper, D.G. and Goldenberg, B.G., Surface-active agents from two Bacillus species, App. Env. Microbiol., 1987, 53-2: 224 - 229. 9) Cooper, D.G., Liss, S.N., Longay, R. and Zajic, J.E., Surface activity of Mycobacterium and Pseudomonas, J. Ferment. Technol., 1981, 59-2: 97 - 101. 10) Cooper, D.G., Paddock, D.A., Production of a biosurfactant from Torulopsis bombicola, App. Env. Microbiol., January 1984, 47: 173 - 176. 11) Cooper, D.G., Paddock, D.A., Torulopsis petrophilum and surface activity, App. Env. Microbiol., December 1983, 46: 1426 - 1429. 22 12) Cooper, D.G., Zajic, J.E., Surface-active compounds from microorganisms, Adv. App. Microbiology, 1980, 26: 229 - 253. 13) Dupeyrat, M., Minssieux, L. and Naggarr, A.E.I., Investigation of the physico-chemical mechanisms involved in oil water interfacial tension lowering, Papers presented at the Europian Symposium on enhanced oil recovery, Edinburgh, Scotland, 5 - 7 July, 1978, 161 -184. 14) Encyclopedia of chemical technology, 3* ed., 8: 900. 15) Encyclopedia of chemical technology, 3* ed., 22: 332. 16) Fattom, A. and Shilo, M., Production of emulcyan by Phormidium J-l: its activity and function, FEMS microbiology ecology, 1985, 31: 3 - 9. 17) Guerra-Santos, L., Kappeli, O. and Fiechter, A., Pseudomonas aeruginosa biosurfactant production in continuous culture with glucose as carbon source, App. Env. Microbiol., August 1984, 48: 301 - 305. 18) Hisatsuka, k., Nakahara, T., Sano, N. and Yamada, K., Formation of rhamnolipids by Pseudomonas aeruginosa and its function in hydrocarbon fermentation, Agric. Biol. Chem., 1971, 35: 686 - 692. 19) Ito, S. and Inoue, S., Sophorolipids from Torulopsis bombicola: possible relation to alkane uptake, App. Env. Microbiol., 1982, 43-6: 1278 - 1283. 20) Javaheri, M., Jenneman, G.E., Mclnerey, M.J. and Knapp, R.M., Anaerobic production of a biosurfactant by Bacillus Licheniformis JF-2, App. Env. Microbiol., 1985, 50-1: 698 - 700. 21) Kouloheris, A.P., Surfactants: important tools in chemical processing, Chemical engineering, October 1989, 130 - 136. 22) Lui, Z., Laha, S., Luthy, R.G., Surfactant solubilization of polycyclic aromatic hydrocarbon compounds in soil-water suspensoins, Wat. Sci. Techn., 1991, 23: 475 - 485. (in prep.) 23) Nakahara, T., Hisatsuka, K. and Minoda, Y., Effect of hydrocarbon emulsification on growth and respiration of microorganisms in hydrocarbon media, J. Ferment. Technol., 59-5: 415 - 418. 23 24) Neu, T.R., Poralla, K-, Emulsifying agents from bacteria isolated during screening for cells with hydrophobic surfaces, App. Microbiol. Biotechn., 1990, 32: 521 - 525. 25) Parkinson, M., Biosurfactants, Biotechnol. Adv., 1985, 3: 65 - 83. 26) Ramsay, B., McCarthy, J., Guerra-Santos, L., Kappeli, O. and Fiechter, A., Biosurfactant production and diauxic growth of Rhodococcus aurantiacus when using n-alkanes as the carbon source, Canadian Journal of Microbiology, 1988, 34: 1209 - 1212. 27) Rijnaarts, H.H.M., Bachmann, A., Jumelet, J.C. and Zehnder, A.J.B., Effect of desorption and intraparticle mass transfer on the aerobic biomineralization of a-Hexachlorocyclohexane in a contaminated calcareous soil, Env. Sci. and Techn., 1990, 24-9: 1349 - 1354. 28) Robinson, K.G., Farmer, W.S. and Novak, J.T., availability of sorbed toluene in soils for biodegradation by acclimated bacteria, Wat. Res., 1990, 24-3: 345 - 350. 29) Rosenberg, E., Microbial surfactants, CRC Crit. Rev. Biotechnol., 1986, 3: 109 - 132. 30) Rosenberg, E., Perry, A., Gibson, D.T. and Gutnick, D.L., Emulsifier of Arhtrobacter RAG-1: Specificity of hydrocabron substrate, App. Env. Microbiol., 1979, 37-3: 409 - 413. 31) Rosenberg, E., Zuckerberg, A., Rubinovitz, C. and Gutnick, D.L., Emulsifier of Arhtrobacter RAG-1: Isolation and emulsifying properties, 1979, 37-3: 402 - 408. 32) Shih-Yow, H. and Ming-Shean, C , Kinetic model for microbial uptake of insoluble solid-state substrate, Biotech, and Bioeng., 1990, 35: 547 - 558.. 33) Stryer, L, Biochemistry, W.H. Freeman and company, New York, 1981, 2nd ed., 205 - 231. 34) Van der Velde, L.E., Sorptie kinetiek van hydrofobe organische verbindingen aan sediment, Intern rapport DBW/RIZA Lelystad, literatuurscriptie, feb. 1990. 35) Wodzinski, R.S. and Coyle, J.E., Physical state of phenantrene for utilization by bacteria, App. microbiology, 1974, 27-6: 1081 - 1084. 36) Zajic, J.E. and Panchal, C.J., Bio-emulsifiers, CRC Crit. Rev. in Microbiol., November 1976, 39 - 43. 24 37) Zajic, J.E., Seffens, W., Biosurfactants, CRC Crit. Rev. Biotechnol., 1984, 1: 86 - 107. 25
© Copyright 2024 ExpyDoc