OPDRACHTKAART Thema: AV-technieken Fotografie 2 AV-01-02-01 De fotocamera Voorkennis: Geen Intro: We kunnen fotocamera’s verdelen in twee grote groepen, namelijk analoge camera’s en digitale camera’s. Door middel van deze opdracht krijg je inzicht in de basisprincipes, maar ook in de overeenkomsten en verschillen tussen analoge en digitale camera’s. Doelen: Als je deze opdracht hebt uitgevoerd, heb je de volgende doelen bereikt: – Je kent de basisprincipes van een fotocamera. – Je kent de basisprincipes van de bijbehorende materialen en apparatuur. – Je kunt onderscheid maken tussen analoge en digitale camera’s. – Je kent de voordelen en de nadelen van digitale fotografie. – Je kunt eenvoudige foto’s maken met een digitale fotocamera. Activiteiten: – Reserveer een computer met printer. – Lees de tekst ’De fotocamera’. – Voer de bijgeleverde opdrachten uit. – Vul de checklist in. – Vul het evaluatieformulier in. Tijd: Voor deze opdracht krijg je 2 lesuren: – Theorie 1 lesuur. – Praktijk 1 lesuur. Materiaal: – Digitale fotocamera. – Computer. – Printer en printpapier. Beoordeling: De docent beoordeelt op zelfstandigheid, volledigheid en zorgvuldigheid m.b.t. de uitvoering van de opdrachten. Theorie Fotografie 2 Thema: AV-technieken AV-01-02-02 De fotocamera Inleiding Er zijn enorm veel verschillende fotocamera’s op de markt. Teveel om elke camera in detail te beschrijven. Voor de details kun je het beste de handleiding doornemen die bij je camera hoort. We kunnen fotocamera’s verdelen in twee grote groepen, namelijk analoge camera’s en digitale camera’s. Analoge camera’s worden ook wel traditionele camera’s genoemd. Laten we eerst eens gaan kijken hoe zo’n analoge camera werkt. De analoge fotocamera Zoals je weet bestond de eerste fotocamera uit een lichtdicht kastje, met aan de voorkant een klein gaatje. Het licht dat door het gaatje ging werd op de achterwand van het kastje zichtbaar. Een moderne analoge camera werkt op dezelfde manier. Het gaatje noemen we vanaf nu diafragma. Hoe groter het diafragma, hoe meer licht er binnenkomt. Maar het beeld wordt dan wel minder scherp. Om scherpe beelden te krijgen wordt er een lens voor het diafagma gezet. In de camera wordt het beeld op een lichtgevoelige film vastgelegd. Natuurlijk mag er alleen licht op de film komen als je de opname maakt. Hiervoor zorgt de sluiter. De sluiter gaat open op het moment dat je de foto maakt. Na iedere opname wordt een volgend stukje film achter de lens gedraaid. De lens De lens is een belangrijk onderdeel van de camera. Hiermee kun je namelijk je beeld scherpstellen. De lens wordt ook wel het objectief genoemd. Op het objectief zit een scherpstelring, waarmee je de gewenste afstand kunt instellen. De afstanden staan aangegeven in meters. De gewenste afstand is het aantal meters tussen de camera en het onderwerp dat je wilt fotograferen. Scherpstellen moet nauwkeurig gebeuren, anders krijg je onscherpe foto’s. Bij eenvoudige camera’s is een vast objectief ingebouwd. De afstanden worden dan vaak aangeduid met symbolen. Bij de betere camera’s kun je de objectieven verwisselen. Deze objectieven zijn te verdelen in 4 groepen. Theorie Thema: AV-technieken Fotografie 2 AV-01-02-03 Groothoeklens Door deze lens komt er meer op de foto dan wij normaal met onze ogen kunnen waarnemen. Dit kan een lens zijn van 24, 28 of 35 mm. Standaardlens Deze lens geeft een beeld dat overeenkomt met wat onze ogen zien. Dit is een lens van 50 mm. Telelens Deze lens haalt het onderwerp dichterbij. Je kunt het vergelijken met een verrekijker. Iets wat veraf is, zie je dan van dichtbij. Maar wat eromheen staat zie je niet meer. Dit kan een lens zijn van 100 mm, of meer. Zoomlens Een zoomlens is een combinatie van de bovenstaande lenzen. Door aan de lens te draaien, kun je bijvoorbeeld een onderwerp dichterbij halen. Deze lens kan bijvoorbeeld een bereik hebben van 28-135 mm. Dat wil zeggen dat je deze lens kunt gebruiken als een groothoeklens, maar ook als telelens, en alles daar tussenin. Het diafragma De opening waardoor het licht valt, heet diafragma. Daarmee bepaal je de hoeveelheid licht die op de film valt. De diafragma-opening kan groter of kleiner worden gemaakt. Hoe groter de opening, hoe meer licht er op de film valt. Hoe kleiner de opening, hoe minder licht er op de film valt. een grote diafragma-opening een kleine diafragma-opening De grootte van de opening wordt aangegeven met een letter en een getal: f 2, f 2.8, f 4, f 5.6, f 8, f 11, f 16, f 22, f32. Hoe groter het getal, hoe kleiner de opening. De ring om het diafragma in te stellen vind je terug op het objectief. Theorie Fotografie 2 Thema: AV-technieken AV-01-02-04 De sluiter Door op de ontspanknop van de camera te drukken, wordt de film belicht. De sluiter gaat dan open en dicht. De sluiter is een soort schuifje dat vlak voor de film zit. Met de sluiter bepaal je hoe lang het licht op de film valt. Dit noemen we de sluitertijd. De sluitertijden kunnen bijvoorbeeld oplopen van 1/2000 seconde tot 8 seconden. De belichting Voor het belichten van de film is een hoeveelheid licht nodig. Dat wordt geregeld met behulp van het diafragma en de sluiter. Het diafragma bepaalt de hoeveelheid licht die op de film valt. De sluiter bepaalt hoe lang het licht op de film valt. Sluitertijd en diafragma hangen nauw met elkaar samen. Hoe groter de diafragma-opening, hoe korter de sluitertijd zal zijn. Dit geldt natuurlijk ook andersom. Het filmrolletje Als je een foto maakt, valt er een bepaalde hoeveelheid licht op de film. Deze film heeft een lichtgevoeligheid die nodig is om het beeld vast te leggen. De lichtgevoeligheid wordt aangegeven met een getal, oftewel de ISO-waarde. Hoe hoger het getal, hoe lichtgevoeliger de film. Er zijn films die speciaal geschikt zijn om te fotograferen bij weinig licht. Deze ’snelle’ films zijn heel lichtgevoelig. Het nadeel is dat het beeld dan grofkorrelig wordt. Daardoor lijkt de foto minder scherp. De korrelgrootte van de film heeft dus ook invloed op de scherpte van het beeld. De keuze voor een bepaalde film is afhankelijk van de lichtomstandigheden. De meest voorkomende films hebben een gevoeligheid van 100, 200 of 400 ISO. Hieronder wordt een korte uitleg gegeven over een aantal ISO-waarden. 100 ISO: Deze film gebruik je voor buiten-opnamen, bij helder en zonnig weer. De film heeft een fijne korrel, waardoor je een scherp beeld krijgt. 200 ISO: Theorie Thema: AV-technieken Fotografie 2 AV-01-02-05 Deze film is geschikt voor het typische nederlandse wolkjesweer, met af en toe een zonnetje. 400 ISO: Met deze film kun je ook bij slecht weer of schemering fotograferen. Deze film is niet geschikt voor binnen-opnamen zonder flits. 800 ISO: Deze film kun je wel gebruiken voor binnen-opnamen. Het is een zogenaamde ’snelle film’ met een grove korrel. 3200 ISO: Deze film is bijzonder geschikt voor binnen-opnamen zonder flits. Ze worden ook vaak gebruikt bij het fotograferen van concerten, festivals enz. Deze film heeft een extreem grove korrel. De digitale fotocamera Tegenwoordig wordt er steeds vaker een digitale fotocamera gebruikt. Een digitale camera heeft veel overeenkomsten met een analoge camera. Daarom is het nog steeds belangrijk dat je weet wat een diafragma, een sluiter en een lens is. Maar er is één groot verschil; de digitale camera gebruikt geen film om de foto vast te leggen. De foto wordt digitaal opgeslagen in de camera. Dat gaat natuurlijk niet zomaar. Hiervoor zit er een lichtgevoelige chip in de camera. Deze chip wordt de CCD genoemd. De CCD zet het licht om in een hoeveelheid digitale informatie. Het beeld wordt niet in de CCD opgeslagen, maar in het interne geheugen van de camera. Daarom is de camera vaak voorzien van bijvoorbeeld een ’memory stick’. Diafragma en sluitertijd Een ’memory stick’ is een geheugenkaart. Hierdoor kun je de opgeslagen foto’s uit de camera halen, en op een computer binnenhalen. Op deze manier kun je de foto’s bekijken en eventueel bewerken. Theorie Thema: AV-technieken Fotografie 2 AV-01-02-06 De instelling van de juiste sluitertijd en diafragma-opening is nog steeds belangrijk voor het resultaat van de foto. Deze instellingen worden vaak automatisch geregeld, maar er zijn ook digitale camera’s waarbij je de instellingen zelf kunt bepalen. De lens Zoals je weet is de lens een belangrijk onderdeel van de camera. Daarin laat de digitale camera vaak nog wat te wensen over. De camera is vaak voorzien van een matige lens. Omdat de lens meestal aan de camera vastzit, heb je ook niet de mogelijkheid om van lens te wisselen. Een digitale camera heeft meestal een zoomlens, die je met een druk op de knop kunt bedienen. De resolutie Bij de analoge camera heeft de korrelgrootte van de film invloed op de scherpte van het beeld. Zoals je weet heeft de digitale camera geen film. Daarom spreken we nu niet van een korrelgrootte, maar van een resolutie. De resolutie heeft dus invloed op de scherpte van het beeld. Dit wordt uitgedrukt in een aantal beeldpunten per oppervlakte. In het engels noem je dit ’dots per inch’, vandaar dat de resolutie wordt aangegeven met ’dpi’. Een fotoprint van 300 dpi zal er veel scherper uitzien dan een fotoprint van 72 dpi. Oftewel: hoe hoger de resolutie, hoe meer details je in de foto terugziet. Dit is vooral belangrijk als je de foto’s wilt printen op fotopapier. De resolutie van het beeld is via het menu van de camera naar wens in te stellen. Witbalans Een andere instelling die je moet maken, is de witbalans. Deze instelling kom je niet tegen bij de analoge camera, maar wel bij de videocamera. Technisch gezien lijkt een digitale fotocamera dan ook meer op een video-camera. Wit licht bestaat eigenlijk uit verschillende kleuren. Wij hebben daar weinig last van, maar de camera wel. Als je daar niets aan doet zal het beeld soms blauw lijken, terwijl het een andere keer juist heel rood of groen aandoet. Om deze afwijkingen te corrigeren, zit er een functie op de camera die ’whitebalance’ heet. Zo kun je het licht toch wit laten lijken. De voordelen van digitale fotografie Theorie Fotografie 2 Thema: AV-technieken AV-01-02-07 Een van de voordelen is het kleine LCD schermpje aan de achterkant van de camera. Hierdoor kun je onmiddellijk de foto beoordelen. Is de foto niet goed, dan kun je deze meteen wissen en een nieuwe maken. Op deze manier kun je vrijwel kosteloos experimenteren. Een ander voordeel is dat je geen film- en ontwikkelkosten hebt. Bovendien scheelt dit je ook tijd. Je hoeft niet te wachten tot de foto’s afgedrukt zijn, je kunt meteen zelf aan de slag. Je hoeft alleen de foto’s over te zetten op de computer. Ook de kosten om de beelden op te slaan vallen reuze mee. Je kunt ze gewoon op een Cd of DVD kopiëren. Als je een goede kleurenprinter hebt, kun je de beelden zelf printen op verschillende soorten papier. Je kunt de bestanden natuurlijk ook naar een fotozaak brengen om ze daar op echt fotopapier te laten drukken. De nadelen van digitale fotografie Een goede digitale camera is helaas nog steeds erg duur. Bij de goedkopere modellen is bijvoorbeeld vaak bezuinigd op de kwaliteit van de lens. Een ander nadeel is dat een gemiddelde digitale foto nog steeds niet dezelfde kwaliteit heeft als een analoge foto. Je kunt dit vooral zien bij grote prints. Daarin zit vaak nog te weinig detail. Dit is met name te zien aan de ’korrel’ en aan de kleuren. Grote digitale foto’s kun je eigenlijk alleen maar maken met de duurdere camera’s. Gelukkig staat de techniek niet stil. Er komen steeds betere camera’s op de markt, met meer geheugen en betere lenzen. PRAKTIJKOPDRACHT Fotografie 2 Thema: AV-technieken AV-01-02-08 Beantwoord eerst de volgende vraag: Er zijn overeenkomsten en verschillen tussen analoge en digitale fotografie. Maak twee kolommen en noem zowel bij analoge als digitale fotografie vijf kenmerken. Wat ga je doen: – Verdeel de klas in kleine werkgroepen. Het samenstellen van de werkgroepen gebeurt in overleg met je docent. – Ieder groepje krijgt een fotocamera. Zorg ervoor dat iedereen de kans krijgt om met de camera te oefenen. – Onderzoek de mogelijkheden van de fotocamera. Kijk bijvoorbeeld of je het diafragma en de sluitertijd handmatig kunt instellen. Experimenteer ook met de witbalans-instellingen, het scherpstellen en de resoluties, voordat je aan de opdracht begint. Tip: gebruik hierbij de handleiding van de camera, of vraag je docent om hulp. Opdracht: – Maak minimaal 1 binnen-opname van één van de mensen uit je werkgroep. Gebruik de juiste resolutie en witbalans-instelling. Zorg er ook voor dat je beeld scherp is. – Maak minimaal 1 buiten-opname, waaruit blijkt dat je de witbalans goed hebt ingesteld. Gebruik de juiste resolutie en stel je beeld scherp. – Iedereen moet minimaal 2 foto’s maken. Maak een print van de foto’s en presenteer deze aan je docent. – Als je deze opdracht goed hebt afgerond, dan ben je in staat om aan opdracht 3 te beginnen. Deze opdracht gaat over fotografische vormgeving. ■ ■ Aantekeningen Checklist Thema: AV-technieken Fotografie 2 AV-01-02-09 Leerling Docent Heb je de mogelijkheden van de camera goed onderzocht? O O Heb je de juiste instellingen gemaakt? O O Heb je minimaal 1 binnen-opname gemaakt? O O Heb je minimaal 1 buiten-opname gemaakt? O O Heb je de foto’s geprint en bij je docent ingeleverd? O O Evaluatie Fotografie 2 Thema: AV-technieken AV-01-02-10 Praktijkopdracht: 1. Wat vond je leuk aan deze opdracht? 2. Wat vond je moeilijk aan de opdracht? 3. Wat zou je de volgende keer anders doen? 4. Had je voldoende tijd voor de opdracht? _______________________________________________________ 5. Geef jezelf een beoordeling voor de opdracht. O Zeer onvoldoende, omdat: _________________________________________________________________ O Onvoldoende, omdat: _____________________________________________________________________ O Matig, omdat: __________________________________________________________________________ O Voldoende, omdat: _______________________________________________________________________ O Goed, omdat: ___________________________________________________________________________ O Zeer goed, omdat: _______________________________________________________________________ 6. Heb je nog andere op-/ of aanmerkingen?
© Copyright 2024 ExpyDoc