Basisreader Kunst Algemeen Drama

BASISREADER KUA:
DRAMA
Ontwikkelingen in het drama vanaf de Middeleeuwen
tot en met de tweede helft van de twintigste eeuw.
HOOFDSTUK: DRAMA – pp. 2 - 15
1 : Middeleeuwen (Liturgisch drama)
2 : Hofcultuur (Drama in de 16de en 17de eeuw in Italië en Frankrijk).
3 : Burgerij (Drama in Nederland in de 17de eeuw)
4 : Romantiek & Realisme (Drama in de 19de eeuw)
5 : Modernisme (Drama in de eerste helft van de 20ste eeuw)
© 2011 -M.T. van de Kamp - van www.kunstcontext.com
1
HOOFDSTUK: DRAMA
1 : Drama in de Middeleeuwen.
De oorsprong van het drama in de Middeleeuwen.
Cultuur werd in de 10e en 11e eeuw volledig bepaald door de christelijke kerk. Al het onderwijs vond plaats in
kloosterscholen. In de muziek en de literatuur overheersten de religieuze thema’s en was alles in het Latijn.
Opmerkelijk was, dat een Duitse non – Roswitha – voor haar medezusters christelijke legenden in het Latijn schreef.
Zij liet zich inspireren door een antieke Romeinse dichter en schreef in dialoogvorm. Haar teksten worden wel gezien
als eerste voorbeeld van het drama, maar dat is niet terecht want deze teksten waren niet als zodanig bedoeld maar
uitsluitend bedoeld om voorgelezen te worden.
De eredienst (mis) was de plaats waar het liturgisch drama ontstaan is. De eredienst bestond uit gebeden, gezangen
en lezingen. In de liturgie speelde, zoals we zagen in hoofdstuk 3, de muziek een centrale rol. De gregoriaanse
gezangen waren aanvankelijk syllabisch maar werden later melismatisch. De liturgische muziek werd voorgedragen
door een solist of als groepsgezang door het koor. In het responsorium werd een tekst in dialoogvorm afwisselend
door een voorzanger en het koor of ook wel door twee halfkoren gezongen. Voor de grote kerkelijke feestdagen
werden soms specifieke composities vervaardigd. Dat was het geval met de trope, in oorsprong een zin die aan de
tekstloze melodie van een melisma werd toegevoegd om het zingen te vergemakkelijken. De tekst die daarbij als
uitgangspunt genomen werd was doorgaans een bijbelse tekst. Later werd de trope een nieuwe muzikale compositie
die op verschillende plaatsen van de eredienst kon worden ingevoegd.
Dat het dramatisch genre binnen de liturgische erediensten kon ontstaan is mede te verklaren door het feit dat de
liturgie, naast dialogisch opgebouwde gezangen, nog heel wat andere spel-achtige elementen bevatte.
THEATRALE KENMERKEN
in de liturgie die geleid hebben tot een overgang naar liturgisch drama:
KLEDING:
De bedienaars van de eredienst hulden zich in speciale gewaden (kazuifel, koorkap)
ATTRIBUTEN/ REKWISIETEN:
Ze gebruikten speciale attributen als wierookvat, kaarsen, kelk
(TONEEL)RUIMTE:
Ze traden op in een eigen ruimte (het koor van het kerkgebouw & rond het altaar)
BEWEGINGEN:
Ze bewogen zich op een niet-alledaagse manier (het voortschrijden in processievorm, maar ook het uitvoeren van
rituele gebaren als kniebuigingen, het heffen van de armen enz.)
SPECIFIEKE SPELMATIGE ELEMENTEN
Bepaalde vieringen bevatten nog meer specifieke spelmatige elementen: bijv. op Goede Vrijdag werd het kruisbeeld
van het altaar verwijderd en onder een doek ‘begraven’ – en op Paaszaterdag ten teken van de verrijzenis plechtig
teruggeplaatst. Bij de wijding van een kerk was het gebruikelijk dat de priester driemaal in processie rond het
kerkgebouw trok.
DOELSTELLING VAN HET THEATRALE SPEL
Om aan leken die het Latijn niet beheersten goed uit te kunnen leggen wat de belangrijke bijbelse gebeurtenissen
waren, hielp het als deze bijbelse taferelen nagebootst werden in theatrale vorm. Zo werden allerlei belangrijke
gebeurtenissen goed uitgelegd en konden de gelovigen met eigen ogen aanschouwen (en zich zodoende goed
inleven) hoe belangrijk deze christelijke gebeurtenissen waren.
De trope & het paaschdrama
Uit de liturgische muziek (muziek in de kerkmis) ontwikkelde zich via het liturgisch drama, het drama. In het vorige
hoofdstuk hebben we het gehad over de melismen in de gregoriaanse gezangen: dat waren variaties in toonhoogte
© 2011 -M.T. van de Kamp - van www.kunstcontext.com
2
op één lettergreep. Deze melismen werden op den duur erg lang. Zo lang dat er soms extra woorden tussengevoegd
werden, die als een soort uitleg (vraag en antwoord) van de inhoud van de tekst waren. Deze ingevoegde woorden
waren de tropen. Het gebruik van de trope begon vanaf 930 en nam daarna snel toe en werd standaard in de
liturgische muziek, totdat ze eruit verwijderd werden ten tijde van de Contra-reformatie ( in de 17de eeuw).
Deze introductie van de trope, wordt algemeen gezien als de oorsprong van het drama in de West-Europese wereld,
na het griekse theater. Drama werd hierdoor dus ontwikkeld uit de liturgie. Een voorbeeld daarvan is het zgn.
'Paasch-drama' waarbij er in de openingshymne een trope gezongen werd: 'Wie zoekt gij ? gezongen door een
priester in wit gewaad - die de engel bij het graf voorstelde), dan zongen drie koorknapen ( voorstellende de drie
Maria's): ' Jezus van nazareth, de gekruisigde' enz. en dan begon de paasmis. Dit werd steeds verder ontwikkeld,
aanvankelijk werd dit het liturgisch spel genoemd: dit was nog steeds een deel van de kerkdienst, maar leken hadden
als spelers de plaats ingenomen van de geestelijken , terwijl de muziek door het gesproken woord - volkstaal verdrongen was. Daarna ontstond het kerkelijk spel: de vertoning vond nog wel plaats in de kerk, maar deze stond
los van de dienst. Vervolgens ontstond het geestelijk spel: het stuk stond los van de kerk, maar liet nog wel duidelijk
zien dat het uit de kerk afkomstig was.
Het regieconcept van het liturgisch drama bestond, zoals de liturgie zelf , uit een viertal componenten:
A: de positieregie
Bepaalde de plaats en de blikrichting van de spelers waarbij het altaar diende als referentiepunt (dus niet het
publiek!)
B: de bewegingsregie
Deze regie schreef de wijze van bewegen voor (bijv. waardig schrijden) en bepaalde ook de verplaatsing van de
figuren
C: regie van de gebaren
Er bestond een onderscheid tussen objectieve gebaren (wijzen op bepaalde personen of zaken) en subjectieve
gebaren die een bepaald gevoel of gemoedstoestand moesten uitdrukken (handen heffen in wanhoop)
D: regie met betrekking tot de voordracht.
Omdat het steeds om zangvoordracht ging en alle gezangen tot het gregoriaans gerekend kunnen worden, bleef hier
het liturgische voorbeeld bepalend. Anderzijds kon het muzikale aspect van het liturgisch drama toch eigen,
specifieke kenmerken en kwaliteiten vertonen: door bepaalde zangwijzen kon men de expressie versterken. Voce
devote (eerbiedig gezongen), submissa (omfloerst), Lacrimabili (wemend), Alta (luid), iubilantes (juichend). Ook voor
het zingen leek het dus in de eindfase van het liturgisch drama te komen tot een realisme, die wegleidt naar het
autonome/ wereldse theater.
Het wereldlijk toneel.
Tijdens de 13e en 14e eeuw ontstonden de eerste religieuze spelen in de volkstaal. Zowel in Duitsland als in Frankrijk
zijn er tweetalige (latijn + volkstaal) spelen overgeleverd van bijvoorbeeld passiespelen. Ook deze passiespelen lijken
vanuit het liturgisch drama ontstaan te zijn vanaf het moment dat het religieus drama zich expliciet richtte tot de
lekengelovigen in de steden. Je kreeg daarna een ontwikkeling die steeds meer leidde tot profane elementen in het
liturgisch drama. Meer en meer werden er acteurs in ‘beroepskleding’ in het toneel van de paasspelen of
passiespelen opgenomen.
Hieruit zou dan het wereldlijk toneel zijn ontstaan: de spelers waren leken, de taal was volkstaal, de plaats van
opvoering was buiten de kerk. Toch is dit niet de enige mogelijke uitleg van het ontstaan van het wereldlijke toneel:
zo mogelijk kan het ook uit de 'eenmansshows' van de troubadours kunnen zijn ontstaan. Wel is het zo dat in de tijd
van de Middeleeuwen, toneel vaak bestond uit onderwerpen die op de een of andere manier verbonden waren met
het geloof: zoals de mysterie-spelen ( het onderwerp is een of ander geloofsmysterie); de heiligenspelen ( waarbij
het leven van een heilige gedramatiseerd werd ); het mirakelspel ( waarin een wonder gedramatiseerd wordt) ; de
moraliteit of het zinnespel ( naast de werkelijke personen treedt er een zinnebeeldige figuur op: geloof, de deugd
enz, dit had een moraliserende strekking, bijv: Elckerlyc). Ten aanzien van het wereldlijk drama had je de abele
© 2011 -M.T. van de Kamp - van www.kunstcontext.com
3
spelen: deze waren gebaseerd op motieven uit ridderromans. Ook had je kluchten, enigszins 'platte' komisch
bedoelde voorstellingen
Bronnen:
Westerse theatergeschiedenis – Phyllis Hartnoll
Nu hoort wat men u spelen zal, theater in de Middeleeuwen – Johan Nowé
© 2011 -M.T. van de Kamp - van www.kunstcontext.com
4
2 : Drama in de 16de en 17de eeuw: in Italië en Frankrijk.
Renaissance & Commedia dell'arte
Door de herontdekking van het klassieke drama en door de bouw van nieuwe theaters, waarin perspectief voor een
illusie van ruimte zorgde, ontstond een nieuwe beperking in het theater: erkenning voor klassieke vorm en
beperking. Dat wordt de regel in theaterstukken in de Renaissance. Dit stond in tegenstelling tot het steeds verder
uitbreidende en allesomvattende, Middeleeuwse toneel.
In de Renaissance bouwt men nieuwe theaters. De theater hebben een boogvormige toneelopening en geschilderde
decors. Aan het gebruik van latijn in de decors, is te zien dat men vooral speelde voor geleerd publiek. Van het drama
in de Renaissance is niet veel meer over dan de decors en kostuumontwerpen. Er waren geen echte grote
toneelschrijvers in de Renaissance in Italië. De reputatie die Italië had op het gebied van theater was eerder op het
gebied van de theaterarchitectuur, de decors, en de opera en het ballet.
De allerbelangrijkste bijdrage aan de theatergeschiedenis vormde de Commedia dell'arte: (vertaald= blijspel van het
ambacht) bij dit blijspel wordt de tekst geïmproviseerd naar aanleiding van een van te voren in grote lijnen
vastgelegde intrige. Daarbij komen steeds dezelfde types / personages terug. In de ontwikkeling van de Komedie, zie
je dat er grofweg twee soorten komedie zijn in Europa: de mimetische komedie – die een afspiegeling van de
werkelijkheid beoogt; en de ludieke komedie – waarbij er sprake is van een overdrijving of vertekening van de
realiteit. Nu was dat laatste vooral aanwezig bij de Commedia dell’arte. Later ontstaat bij Molière in Frankrijk een
nieuwe vorm van komedie.
Personages in de Commedia dell'arte
Deze vorm van theater steunde meer op de acteur dan op de schrijver. De dialoog werd helemaal geïmproviseerd. Er
was meestal een hoofdplot: twee jonge geliefden willen elkaar ontmoeten of met elkaar trouwen. Het verliefde
meisje had meestal een bediende die ook vertrouwelinge was. Haar vader probeerde de ontmoeting met de geliefde
te voorkomen. De vader heeft een kennis die advocaat is en er komt ook nog een kapitein in het hoofdplot voor. Het
subplot werd door de zanni (komische knechten) ingevuld: vaak helemaal geïmproviseerd met de nadruk op grappen
en visuele humor. Deze zanni haalden vaak acrobatische sprongen uit. Ze droegen altijd een masker, waardoor ze
geen expressie op het gezicht als middel konden gebruiken.
Omdat de types in de commedia dell'arte heel herkenbaar waren (Pantalone de oude vader, draagt altijd sloffen en
heeft een spits sikje; de Arlecchino draagt een geruit pak: zo kennen wij hem nog als harlekijn.) en de acteurs altijd
dezelfde personages speelden, versmolten de acteurs vaak met hun rol: persoonlijkheid van de acteur en van het
type dat hij speelt, werd een geheel. Dit theater had zijn wortels zowel in de eigen tijd als in de onverwoestbare
drang tot toneelspelen in de mens, in de neiging van de geboren komediant, tot klucht en improvisatie.
de innamorati = de geliefden; de innamorata = het verliefde meisje: zij droegen nooit maskers en bij hun spel moest
het altijd om het mooie van de oprechte liefde draaien. Bij hun spel lag de nadruk op literaire aspecten: fraaie
voordrachtskunst, poëzie, scherpzinnigheid.
De andere personages hadden vaak wel een masker, en waren meer clownesk aangekleed. Bij hen was pantomime
even belangrijk als het spel.
De oude mannen: pantalone = de vader, vaak met een rood pak, sloffen en een spits sikje; hij wil het meisje
uithuwelijken aan een andere man; meestal vertegenwoordigt hij het autoritaire type, en wordt daarin karikaturaal
neergezet. Van beroep is Pantalone koopman, en hij heeft een erg driftig karakter.
Il dottore = graziano, de kennis van pantalone die advocaat is, meestal met een brilletje. Hij is een charlatan, een
betweterige rechtsgeleerde of geneeskundige, die steeds iedereen probeert te overtuigen van zijn gelijk. Zijn
conclusies zijn altijd zeer onnozel, absurd ( wat vierkant is is niet rond), en als
© 2011 -M.T. van de Kamp - van www.kunstcontext.com
5
eigenaardigheid heeft il dottore de gewoonte zich heel erg vaak te verspreken.
Il capitano = een snoevende, laffe militair met een grote snor, een haakneus en heeft een donkere huidskleur. Hij is
zwierig uitgedost met een zwaard, cape en hoed met pluimen. Hij heeft de neiging enorm op te scheppen maar
wordt altijd ontmaskerd.
De zanni = knechten, waarvan er meestal een slim was en een dom: Arlecchino, Pulcinella, Pedrolino, Scapino,
Mezzetino, Scaramuccia, Brighella. Deze zanni hadden vaak grappen die helemaal los stonden van de opvoering: dat
zijn de zogenaamde 'lazzi': pantomime, voordracht enz.
Arlecchino is een heel beweeglijke figuur die steeds springt en buitelt. Hij heeft een geruit pak aan.
Pulchinella ( in het engels: Punch en bij ons: Jan Klaassen) heeft een grote haakneus, een gebochelde rug, een lange
puntmuts en hij danst veel.
De andere knechten (Brighella en Scaramuccia) kregen vaak teleurstellingen te verwerken.
De commedia dell'arte was echt volksvermaak dat op straten en pleinen werd opgevoerd. Ook werden ze
uitgenodigd om bij de vorstenhoven op te treden.
De tragedie - Racine en Corneille
In het klassieke drama wordt er vastgehouden aan de drie eenheden van aristoteles: Eenheid van tijd = het op het
toneel voorgestelde gebeuren mag de tijdsduur van een etmaal niet overschrijden. de eenheid van plaats = het
geheel moet zich op dezelfde of nagenoeg dezelfde plaats afspelen. De eenheid van handeling = geen niet terzake
doende nevenintriges mogen de strakke lijn verstoren. Zowel Racine als Corneille als Molière zijn vertegenwoordigers
van dit klassieke drama.
Het klassiek drama wordt opgedeeld in bedrijven en elk bedrijf is weer onderverdeeld in tonelen: dit is een
spelfragment waarin het aantal aanwezige personen niet verandert. Een toneelstuk kan voorafgegaan worden door
een proloog en afgesloten worden door een epiloog. De ontknoping moet psychologisch verantwoord zijn,
noodzakelijk voortvloeien uit het voorafgaande. Het tegengestelde is het geval wanneer er ineens uit een wolk een
oplossing komt vallen: de deus ex machina.
Corneille schreef een tragi-komedie: Le Cid, hierdoor werd hij een van de belangrijkste toneelschrijvers van zijn tijd.
Hij versterkte deze positie met een serie tragedies over klassieke onderwerpen. In zijn latere leven ontstond rivaliteit
met de jongere toneelschrijver: Racine. Racine's beste stuk is Phèdre, in dit stuk is er sprake van subtiele psychologie
en de spanning van de samengebalde plot, waardoor het als een meesterwerk beschouwd mag worden. Racine
stopte op het toppunt van zijn kunnen: een kwaadaardige hofkliek ( van het hof van Lodewijk XIVe waar Racine een
betaalde post kreeg) zorgde ervoor dat zijn reputatie in twijfel getrokken werd.
De invloed van Lodewijk de XIVe op de ontwikkeling van het theater
Lodewijk de XIVe was vijf jaar toen zijn vader overleed. Kardinaal Mazarin volgde zijn vader daarom tijdelijk op,
totdat Lodewijk 18 jaar zou zijn. Deze kardinaal Mazarin was een liefhebber van Opera en toneel, en liet daarom veel
Italiaanse operazangers en acteurs naar Frankrijk komen. Vanaf dat moment ontstond een sterke belangstelling voor
kunst ( in alle vormen) aan het franse hof. Lodewijk de XIVe, had een evengrote belangstelling voor de kunsten, al
was hij wel het meest gecharmeerd van ballet (dit omdat hij dat zelf ook beoefende). Een van de naaste
medewerkers van Lodewijk XIVe, was kardinaal Richelieu. Deze kardinaal was erg onder de indruk van theater,
zozeer zelfs dat hij een prive-theater had. Hij zorgde voor een opleving van het theater.
Met name het theater uit de klassieke oudheid (Sophocles, Euripides, Aristoteles) had de speciale belangstelling. Er
werd een nieuwe norm neergelegd voor theaterschrijvers. Een van de grote theaterschrijvers uit die tijd was
Corneille. Hij werd beroemd met zijn stuk ‘ Le Cid’ waarover wel een grote discussie ontstond, want het was een
tragikomedie, en alle stukken moesten juist puur van vorm zijn, zo schreven de regels voor. Daarom heeft Corneille
later nog gepoogd zijn stuk Le Cid te herschrijven volgens de regels van het klassieke theater. Vanaf dit moment is hij
ook als tragedieschrijver verder gegaan. Ook Racine, was een tragedieschrijver. De zuiverheid van vorm, past precies
bij het streng klassieke karakter van het franse toneel. Dit toneel word Classicistisch genoemd, omdat men zich sterk
hield aan beperkingen zoals regels over de vorm en de schoonheid; omdat men zich oriënteerde op de klassieke
© 2011 -M.T. van de Kamp - van www.kunstcontext.com
6
toneelschrijvers (uit de oudheid) en omdat het toneel erg rationeel/ formeel was. Men probeerde met dit toneel een
morele boodschap over te brengen.
De komedie: Molière
Molière was de zoon van een hoffunctionaris en kreeg zijn opleiding op een jezuïtenschool. Molière werd later leider
van een toneelgezelschap en reisde rond door Frankrijk. Zijn stukken waren gebaseerd op de improvisatie-stijl van de
commedia dell'arte, door Molière zelf bewerkt ( bijvoorbeeld in l'avare - de vrek). Zijn komedies zijn eigentijds en
zeer frans, waardoor ze waarschijnlijk zo succesvol waren. Ook traden ze op in Versailles voor Lodewijk XIVe. Molière
heeft verder nog deze stukken geschreven: Tartuffe, Le Misanthrope, Les Femmes Savantes, L'Avare, Le Bourgeois
gentilhomme, Le Malade imaginaire. Na de dood van Molière verbleekt het Franse theater enigszins maar dan wordt
de Comédie Française opgericht, waarin het toneelgezelschap van Molière en nog een ander toneelgezelschap
samengevoegd worden: daarmee worden de tradities van Molière hoog in het vaandel gehouden
Molière schreef aanvankelijk zowel tragedie, tragikomedies, komedies en kluchten. Toch bleek hij in de komedies
met name sterk uit te blinken, ook als acteur. Voorbeelden daarvan zijn Tartuffe of L’Avare (de vrek). Molière
combineert in zijn komedies, het mimetische element – zoals dat in Frankrijk meestal als uitgangspunt genomen
werd ( met als onderwerp meestal de relaties in huiselijke kring bijvoorbeeld) door sterk te verwijzen naar de context
van het Parijse sociale leven (de zeden uit die tijd), dit is heel herkenbaar; met meer ludieke aspecten – zoals intriges
en complicaties rondom het plot - (die erop gericht zijn om het publiek mee te slepen en te laten lachen), zoals hij die
zag bij de Commedia dell’arte acteurs, die in die tijd ook in Frankrijk optraden. Molière streeft dus naar een
mengvorm van de literaire komedie met de populaire klucht. Hierdoor ontstaat een nieuwe vorm van komedie.
Uiteindelijk gaat Molière werken voor Lodewijk de XIVe, samen met de hofcomponist Lully, maakt hij een van zijn
grootste successtukken uit die tijd: Le Bourgeois Gentilhomme’ de burgerlijke edelman uit 1670 (tegenwoordig vaak
zonder ballet opgevoerd). Dit is een ballet-komedie. Deze ballet-komedies zijn blijspelen, waarbij tussen de bedrijven
van het eigenlijke toneelstuk, korte balletten worden uitgevoerd die het karakter hebben van een divertissement.
Voor ballet-komedies - waarin Molière zoals gebruikelijk was, allerlei zeden en gewoonten op een satirische manier
worden afgeschilderd – schreef Molière de dialogen en componeerde Lully de muziek voor de dans-tussenspelen;
voorts traden beiden hierin ook als dansers op, want Molière gold eveneens als een bekwaam danser. Le Bourgeois
Gentilhomme is een ballet-komedie, maar kan evengoed een karakterspel zijn. Molière toont het publiek door de
maskerade van dans, zang, vrolijkheid en fantasie ( die overigens niet losstond van de intrige) , hoe vreemd de mens
zich kan gedragen; terwijl de rijkgeworden burger zich op allerlei manieren de uiterlijke gedragingen van de adel
nabootst, probeer de adel op niet-adellijke wijze zijn fortuin te vermeerderen.
Bronnen:
Phyllis Hartnoll – westerse theatergeschiedenis
J.R. Brown – The Oxford Illustrated history of the Theatre
© 2011 -M.T. van de Kamp - van www.kunstcontext.com
7
3: Drama in de 17de eeuw in de Nederlanden.
De rol van de rederijkerskamers
De rederijkerskamers speelden een belangrijke rol als opdrachtgevers voor zowel de muziek als de beeldende kunst
als de literatuur en het toneel. Zo’n rederijkerskamer was een kring rondom een rijke koopman, die bestond uit
dichters, schrijvers, musici, wetenschappers, en kunstenaars. Veel kunstenaars uit die tijd groepeerden zich om op
die manier ideeën uit te wisselen. De Muiderkring (op het Muiderslot), was een van de belangrijkste
rederijkerskamers die als centra fungeerden van het culturele en wetenschappelijke leven in Holland. Gastheer van
de muiderkring was Pieter Corneliszoon Hooft ( 1581-1647). Hooft was een tolerante man, zowel wat betreft zijn
politieke als godsdienstige ideeën. Deze humanist schreef toneelstukken zoals het blijspel: Ware-nar (bewerking van
een klassiek stuk).
Veel toneelschrijvers uit die tijd haalden hun inspiratie vooral uit klassieke teksten en stukken (tragedies, comedies
en historische verhalen) en stijlfiguren. De aristotelische principes werden daarbij altijd in acht genomen. Deze
principes zijn:
- Eenheid van tijd: d.w.z. het op het toneel voorgestelde gebeuren mag niet de tijdsduur van een etmaal
overschrijden.
- Eenheid van plaats: het geheel moet zich op dezelfde of nagenoeg dezelfde plaats afspelen
- Eenheid van handeling: geen niet ter zake doende nevenintriges mogen de strakke lijnen verstoren.
Joost van den Vondel
De grootste Nederlandse schrijver en dichter van de 17de eeuw was Joost van den Vondel. Ook hij was regelmatig
gast bij de Muiderkring, een protestantse kring. Later bekeerde hij zich tot het katholieke geloof. Hij maakte
aanvankelijk een zeer gelukkige periode door, die echter opgevolgd werd door een reeks van sterfgevallen in zijn
familie: zijn zoontje, zijn dochter en later zijn vrouw overleden binnen korte tijd. In 1641 gaat van den Vondel over
tot het katholieke geloof. Daarvoor waren meerdere redenen, zoals bijvoorbeeld zijn voorkeur voor de pracht die hij
binnen de soberheid van het protestantisme niet vond. Misschien was echter de belangrijkste reden dat zijn enig
overgebleven dochter zich ook bekeerd had tot het katholieke geloof, waardoor van den Vondel meer in aanraking
kwam met dit geloof.
Joost van den Vondel kreeg vanaf zijn negende jaar geen onderwijs meer. Op latere leeftijd heeft hij latijn en grieks
geleerd. Daardoor is er in zijn werk een reeks aan invloeden te zien: Franse, Latijnse (Seneca, Vergilius, Horatius,
Ovidius) en Griekse (Sophocles, Euripides).
Volgens de verhalen over Vondel was hij een man met tegenstellingen in zijn karakter: enerzijds was hij zeer
deemoedig en anderzijds hield hij van het heroïsche; enerzijds was hij uiterst vroom anderzijds was hij soms in zijn
hekeldichten zeer liefdeloos; enerzijds aanvaarde hij wel gezag anderzijds kwam hij in verzet wanneer de vrijheid
aangetast dreigde te worden.
Deze tegenstellingen zie je terug in het werk van Vondel. Zijn werk kenmerkt zich bijvoorbeeld door:
a) Renaissancistische pracht en beweeglijke elementen uit de Barok gecombineerd met de geestelijke traditie
van de Middeleeuwen.
b) Zijn drama’s zijn naar de vorm klassiek maar naar de inhoud christelijk.
c) Hij kiest altijd partij voor de partij voor diegenen die onrecht aangedaan wordt.
Vondels lyriek
Vondel heeft gedichten geschreven waarin je wederom dezelfde kenmerken ziet terugkeren. Hij schreef daarnaast
ook nog theoretische geschriften over de poëzie: ‘Aen-leidinge ter Nederduitsche dichtkunste’ (1650). Verder is zijn
religieuze leerdicht ‘Altaer-geheimenissen’ (1645) van belang geweest.
Vondels lyriek kan onderverdeeld worden in:
Gelegenheidsgedichten, geschreven naar aanleiding van een bepaalde gebeurtenis, gelegenheid.
© 2011 -M.T. van de Kamp - van www.kunstcontext.com
8
-
Historische gedichten, dat zijn gelegenheidsgedichten geschreven naar aanleiding van een of ander
historisch feit.
Hekeldichten, vooral geschreven naar aanleiding van de godsdienst- twisten, de terechtstelling van
Oldenbarnevelt en de aanslag van Willem II op Amsterdam in 1650.
Natuurdichten, deze heeft hij nauwelijks geschreven, hooguit Wiltzangk kun je daartoe rekenen
Reyen, deze reien uit de drama’s mogen tot de lyriek gerekend worden omdat daarin sprake is van
gevoelens en gedachten die geuit worden. Bijvoorbeeld in het eerste bedrijf van Lucifer.
Vondels Dramatiek
Het drama was in de 17de eeuw erg belangrijk omdat in deze kunstvorm ook actuele gebeurtenissen uitgebeeld
konden worden. Vondel heeft 32 drama’s geschreven, waarvan 8 vertalingen van klassieke werken waren. Het
klassieke drama zie je dus veel terug in Vondels drama.
Het klassieke drama kenmerkt zich door de volgende elementen:
a) Indeling in 5 bedrijven, waarvan de eerste vier besloten worden door een rei.
b) Eenheid van plaats, tijd en handeling.
c) Een doorlopend ernstig en uiterlijk statisch karakter; de optredende figuren zijn steeds hooggeplaatste
personen.
Wat de inhoud betreft heeft de Bijbel voor Vondel een belangrijke betekenis gehad, naast de historie (soms ook de
mythologie) een rol, en slechts af en toe de pastorale. De meest beroemde drama’s van Vondel zijn: Gysbreght van
Aemstel (1637) en Joseph in Dothan (1640); Lucifer (1654); Jephta (1657) en Adam in ballingschap (1664). Het
treurspel Lucifer wordt door velen als het hoogtepunt van het werk van Vondel beschouwd maar ook als het
hoogtepunt van het hele 17de eeuwse drama. Het treurspel Lucifer begint met de beschrijving van het aardse paradijs
en het eerste mensenpaar door Apollion, een beschrijving waarui als direct de jaloersheid van de engelen Appolion,
Belial en Belzebub blijkt, vooral als ze vernemen van de levensboom. Door de verhevenheid van de stof, maar ook
door de prachtige wijze waarop Vondel het gegeven behandelt, is Lucifer een van de hoogtepunten van de
wereldliteratuur, als lezer/toeschouwer word je meegesleept in de diepe tragiek van de val van Lucifer.
Bronnen:
H.J.M. f.Lodewick – Literatuurgeschiedenis bloemlezing
J.A. Dautzenberg – Literatuurgeschiedenis en leesdossier
© 2011 -M.T. van de Kamp - van www.kunstcontext.com
9
4 : Drama in de Romantiek: De wereld op het toneel
Voorgeschiedenis: Theater in de 16e/17e eeuw
 Perspectivische werking in decors (Teatro Olympico in Vicenza)
 Toneelmachinerieën: kunst- en vliegwerk. (Drottningholm theater in Zweden)
Olympico
Drottningholm
Deze vorm van theater werd in de Romantiek als verouderd beschouwd. De waarneembare werkelijkheid blijft wel
het uitgangspunt, maar wat men daaronder verstaat op het toneel, verandert in de Romantiek.
Theater in de Romantiek
De Romantiek kon met haar levensbeschouwing natuurlijk de 'leugen'van de traditionele toneelillusie (met
perspectivische truckjes) niet meer accepteren. Daarom:
 Ontwikkelt het theater zich van het illusionistisch perspectief naar theater dat gericht is op historische
feiten: waarheid, authenticiteit en werkelijkheid komen centraal te staan.
 Laat het theater de aristotelische principes (eenheid van tijd, plaats en handeling) achterwege
 En daardoor ontstaat ruimte voor meer vrijheid en natuurlijkheid
 Er komt veel aandacht voor visuele aspecten op het toneel
 Door gaslicht zijn er meer mogelijkheden voor belichting
 Het principe van de vierde wand wordt ingevoerd
Victor Hugo: Waarheid op het toneel
In 1827 schrijft Victor Hugo een tekst waarin hij aangeeft dat hij een aanvaardbare werkelijkheid op het toneel wil,
Waarheid op het toneel dus.
Hij wil niet dat er alleen maar een materiële realiteit van alledag aangeduid wordt op het toneel. Daarbij streeft hij
naar historiciteit (het getrouw weergeven van de historische feiten). Alles moest erop gericht zijn om authentiek te
zijn (dus ECHT en geen illusie). Een voorbeeld van zo'n soort toneelbeeld kun je hieronder zien. Het betreft daarbij
geen decor, maar wel het soort beeld dat toen als decor gebruikt werd.
© 2011 -M.T. van de Kamp - van www.kunstcontext.com
10
Dit soort decors zag je ook in de opera verschijnen: grootschalig, imponerend, met veel aandacht voor landschappen,
en authentieke historische elementen. (er werd dus toen nog wel gewerkt met het perspectief in de decors)
Het positivisme, Zola en Antoine
In het midden van de negentiende eeuw, schrijft de filosoof Auguste Comte, dat de realiteit alleen te kennen is door
nauwkeurige observatie (= empirisme). De wetenschap maakt hiervan gebruik, denk bijvoorbeeld aan Darwin en zijn
'origin of species'. Het werd nu de nieuwe waarheid, dat door observatie van de zogenaamde positieve wetenschap
(het geloof in de wetenschap komt in plaats van het godsdienstige geloof), het geobserveerde object te verklaren
was uit oorzaken en gevolgen. Dit had eveneens gevolgen voor de verbeelding in de kunst. Hierdoor ontstond het
naturalisme.
In het naturalisme in het theater, probeerde men via een keten van oorzaak en gevolg, het bestaan van de mens te
ontdekken en de constructie van de werkelijkheid daarmee bloot te leggen.
Hierdoor ontstaat een accent op het l'art pour l'art principe, dat ook in de andere
kunsten een rol speelt. Daarbij moet de kunst vrij zijn en niet gebonden aan
Portret van Zola door Manet
doelstellingen buiten de kunst, maar de kunst moest vrij zijn van de heersende
moraal en ethiek om zodoende in een onpartijdige waarneming en analyse, de
werkelijkheid in haar kern te raken en daarmee tot een wetenschappelijk
gegrond inzicht omtrent het leven te komen.
Emile Zola, de franse schrijver, nam daarin het voortouw. Het nieuwe drama, zou
volgens Zola, door waarneming en analyse tonen, hoe door de keten van oorzaak
en gevolg een feit groeit in de werkelijkheid en hoe dit de emoties van de
betrokken personen bepaalt. In een roman is dit heel uitvoerig te beschrijven, maar op het toneel ontbrak de ruimte
en tijd om dat zo uitvoerig als in een roman te kunnen doen. Deze gedachte van Zola, leidde dus in het theater tot
een realisme, waarin een klein stukje van het leven/ een verschijnsel beschreven werd.
Het toneel bleef daarmee ver verwijderd van het naturalistische ideaal van Zola.
Zola had echter ook nog op een ander element in het theater invloed: hij had namelijk kritiek op de traditionele
voordracht van de acteurs – die staande voor op het toneel – met veel pathos hun teksten de zaal in lanceerden,
terwijl hun broekspijpen verschroeiden door de gasvlammen van het voetlicht (dat voorop het toneel aanwezig was).
Zola gaf aan dat hij vond dat de acteur zich als mens moest inzetten in zijn rol. En dat het decor het werkelijke milieu
zou moeten aangeven waarin mensen leven (echt leven).
André Antoine (1858-1943)
werd erg beinvloed door deze ideeën van Zola, en hij
ontwikkelde zijn théâtre Libre (dat van 1887 tot 1896
bestond) waarin hij realistisch theater maakte. Omdat het
naturalisme zoals Zola dit voor ogen had, moeilijk te
realiseren bleef, richtte Antoine zich op de voorstelling zelf.
Hij ontwikkelde het idee van de vierde wand , alsof de
spelers op het toneel helemaal afgesloten van het publiek
(alsof er een denkbeeldige vierde wand op het podium was
die het publiek van de toneelspelers scheidde) hun toneel
opvoerden, waarbij zij het zo realistisch speelden dat het net
© 2011 -M.T. van de Kamp - van www.kunstcontext.com
11
op het echte leven leek. De acteurs zouden zich daardoor natuurlijk over het hele podium moeten bewegen alsof het
realiteit was, en dienden zo te acteren alsof ze het allemaal werkelijk beleefden wat zij speelden. Acteurs bewegen
zich dus niet meer in vaste plans (voorplan, middenplan, achterplan) op het podium maar over het hele podium.
Weidse gebaren (het traditionele toneelspelen) moesten achterwege blijven. Het decor moest zo echt mogelijk zijn
qua materialen en de belichting moest eveneens zo echt mogelijk zijn en niet tot valse pittoreske effecten leiden.
Wagner: gesamtkunstwerk
Wagner was gericht tegen de sprookjesachtige vlucht uit de
werkelijkheid zoals die zich in het klassiek-romantische ballet
ontwikkelde, maar hij was ook tegen het realisme dat Zola
voorstond.
Hij wilde zich vooral richten op de eenheid en innerlijke
samenhang. De uitbeelding op het toneel, zou een openbaring
moeten zijn van dat wat als onbestemd wordt ervaren als
basis van het bestaan.
Naar het voorbeeld van de Grieken zocht Wagner naar de
schoonheid van de nabootsing in de mythe. In de mythe wordt
met een minimum aan conventionele vorm en uiterlijk verhaal diep in het menselijk bestaan gepeild. De mythe
stoort zich niet aan de logica of consequentie, zoals het historisch verhaal, maar vermengt op eigen, onafhankelijke
wijze begrip en inzicht met gevoel en intuïtie. Zo verbeeldt dat mythische drama een algemene ervaring, die bij de
voorstelling in iedere toeschouwer herkenning wekt en hem bewust doet worden wat onder de oppervlakte leeft in
hemzelf en alles wat hem omringt.
Het theater van Georg II, hertog van Saksen-Meiningen
Dit toneel is een vorm van toneel die niet helemaal aansluit bij
bovengenoemde ontwikkelingen. Het betreft namelijk wel een vorm
van hoftheater, in tegenstelling tot bovengenoemde ontwikkelingen
die vooral op de gegoede burgerij gericht was. Realiteit en
schoonheid waren volgens Meiningen te vinden in historische
stukken, die met veel historische detaillering (Meiningen studeerde
archeologie, kunstgeschiedenis, architectuur en kostuumkunde) op
het toneel gebracht werden. De regisseur Meiningen, bepaalde heel
precies hoe alles op het toneel moest
verlopen. Vaak kwamen in zijn stukken
massa-scenes voor, die hij dan heel gedetailleerd met de acteurs repeteerde zodat alles
precies zo opgevoerd werd zoals hij dat wilde. De kostuums waren ook heel gedetailleerd
nagemaakt volgens de historische gegevens die daarover bekend waren. Deze
theaterkunst van Meiningen, werd sterk bepaald door eenheid, vormbeheersing en de
methode van opbouw. De hertog stond wel open voor de inbreng vanuit zijn
theatergezelschap, hetgeen de samenwerking tussen de acteurs versterkte. Dit laatste
element werd in het theater in de moderne tijd van belang.
© 2011 -M.T. van de Kamp - van www.kunstcontext.com
12
Appia’s toneel van ritme en licht
Adolphe Appia, was een zwitsers musicus/grafisch kunstenaar, die later regisseur werd. Hij werd beïnvloed door
Wagner. Zijn mise-en-scène (dat is de enscenering van het
toneelbeeld: hoe dat opgebouwd is uit alle elementen samen en
welk effect dat heeft, ofwel:
regie+decors+acteurs+kostuums+rekwisieten+geluid enz.) Appia
heeft echter wel een iets andere opvatting dan Wagner, die alle
kunstvormen tot één geheel wilde vormen. Appia wilde namelijk
juist een duidelijk verschil tussen de kunsten aangeven. Muziek en
poëzie zijn bijvoorbeeld gebonden aan tijd, terwijl schilderkunst,
beeldhouwkunst, architectuur zich vooral in de ruimte
manifesteren. Dans en beweging horen bij beide. Sommige
kunstvormen moeten worden gezien, andere worden gehoord. Om
de symbolische mythes van het muziekdrama toe een eigen expressie te kunnen brengen, moeten volgens Appia niet
alleen tijd en ruimte, maar ook gehoor en gezicht in de voorstelling worden gebracht. Dit had gevolgen voor de
toneelbouw, omdat Appia door deze eisen tot de conclusie kwam dat een geleding (verdiepingen) in het decor
wenselijk waren. Op die manier zou de ruimtelijkheid duidelijker uitkomen.
Tekst en muziek suggereren doorgaans de omgeving van de actie
voldoende, en het materiële decor is volgens Appia niet meer dan
een aanvulling. De elektriciteit wordt echter wel van heel groot
belang in het toneel van Appia: hij kon daardoor een ‘lichtorgel’
ontwikkelen, waarbij het licht vooral de plasticiteit van de
acterende lichamen moest versterken. Licht en schaduw zijn dus
heel belangrijk in de decors van Appia. Daarnaast gaat Appia in
toenemende mate horizontale en verticale lijnen benadrukken in
zijn decors en werkt hij met trappen in de decors.
Het Symbolisme in het theater
Het symbolisme is gericht op de metafysica. Het is een tegenbeweging die juist niet gericht is op de zichtbare
verschijnselen, maar juist op het wezen dat achter de façade verborgen ligt. De
tastbare vorm is enkel bewijs en getuigenis voor het feit dat die onvatbare
essenties bestaat. De vorm is daarvan als het ware een signaal, een symbool.
Het toneel dat hieruit ontstaat is anti-rationalistisch, en wil als het ware een
visioen weergeven. De dichter/schrijver Stéphane Mallarmé, was een van de
vertegenwoordigers van deze stroming in de toneelkunst. Hij heeft veel
geschreven over zijn denkbeelden met betrekking tot het symbolisme in het
theater.
portret van Mallarmé door Manet “Een object bij naam noemen, dat betekent driekwart van het genot van het
gedicht, of anders gesteld het geluk langzamerhand te achterhalen waar het om gaat, opheffen : suggereren, dat is de
droom. Dit is het volmaakte gebruik van het raadsel waaruit het symbool bestaat : een object stukje bij beetje
oproepen, om een blik op een gemoedstoestand te gunnen, of andersom, een object uitkiezen en er een toestand van
de ziel uit afleiden” – Stéphane Mallarmé
Uit: B.Hunningher – De opkomst van modern theater – van traditie tot experiment.
© 2011 -M.T. van de Kamp - van www.kunstcontext.com
13
5: OPVATTINGEN OVER DRAMA in de moderne cultuur
Deze tekst vormt de basis voor een inleidende les over theater in de Cultuur van het Moderne. Bron: De opkomst van
modern theater (van traditie tot experiment) van B. Hunningher.
Gordon Craig:
Toneeldecor ontwerper, hij is vooral belangrijk geworden door zijn geschriften.
Invloed: Pre-rafaelieten, symboliek, reform (Duncan)
 verwerpt realisme
 vindt dat acteurs geen werkelijke kunstenaars kunnen zijn: zij imiteren, vandaar idee van marionetten
 decors zijn groots/ symbolisch/ geabstraheerd
 hij verwerpt het oude toneel (net zoals de dichter Mallarmé) hij wil meer naar het absolute of pure of
onafhankelijke toneel
 vernieuwingen: - symbolische, grootse decors
- inhoudelijk op thema’s van stukken gericht (visueel)
- licht en sfeer zijn belangrijk
Sergejévitsj Stanislavski:
Theaterregisseur die vooral de innerlijke werkelijkheid centraal wil stellen
 speelde de toneelklassieken, hij kwam uit een welgestelde familie en kende dus de canon van de grote
toneelklassiekers
 minutieuze historiciteit, continue actie, realistisch spel, authentieke decors (weids) en kostuums
 Uitvoerige, weldoordachte detaillering
 Sterk psychologisch ingesteld
 Bijvoorbeeld spelen: stukken van Tsechov, de meeuw
 Moskou’s kunsttheater
 Expressie van het innerlijk van de innerlijke levenswerkelijkheid: acteur is het middelpunt, de acteur redden
uit het make-believe en hem te brengen tot een theater van authenticiteit en echte emotie
 Niet alleen mimetisch maar ook door het onderbewuste: training is hiervoor noodzakelijk, maar deze
oefening mag niet dogmatisch zijn
 Training houdt in methodische psychotechniek – van het continu acteren (through line) door omgeving en
emotioneel geheugen met behulp van begrip, wil en gevoel van de acteur en door: ontspanning van de
spieren, cirkel van concentratie (= mentale voorbereiding), magic if (toneeldecor) => theatrical state of mind
 Later wordt dit Method acting genoemd (Marlon Brando, Robert de Niro), waarbij de oefening van de
acteur erop gericht is op het voorkomen van alleen uiterlijke gevoelens, en niet de innerlijke. Echter
method acting wordt in de VS te dogmatisch, vindt Stanislavski
Vsévolod Meyerchold
Theatraliteit / avant-garde / nieuw theater, dat de essentie van het leven zoals hij het zag zou presenteren.
Experimenten waren dus belangrijk, met name ook lijfelijke experimenten.
Ontwikkelingen in zijn stijl:
1. kermistoneel
2. tableaux vivantachtig theater
3. groteske stijl
4. moderne toneelconstructies
5. constructivisme en futurisme – mens als machine: echter hierin ook surrealistische elementen
6. commedia dell’ arte: acrobatisch en pantomime
Licht, lichaamsbewegingen, gebaren, reflectie van de maatschappij, realisme in: historische stukken, emoties en
inhoud. Lijfelijke expressie is heel wezenlijk in bijna alle fasen.
© 2011 -M.T. van de Kamp - van www.kunstcontext.com
14
Van 1919 tot 1934 is het theater in Rusland na de revolutie onder de volgende invloeden:
Alles verwerpen – dit doen de radicalen
Continuïteit en behoud door de tradities
Propagandisten
Revolutietoneel van Piscator – 1920-1930 Berlijn
Oorlog en revolutie hebben het werk bepaald van Piscator (1914-1918)
Hij vond dat er nieuwe dramatiek nodig was en dat toneel opnieuw als exponent van de tijd en van dit ideaal zou
moeten gaan gelden.
 Daartoe moest de schrijven zijn handeling noteren in enkel zakelijkheid, opdat de directe verbinding der
gebeurtenissen van ver en nabij in het middelpunt zou komen te staan. Het ging om een zo reëel mogelijke
reportage van beslissende feiten in de maatschappij en wereld. De toneelpresentatie van hun onderlinge
samenhang zou dan de kracht worden die tot protest en opstand zou sturen. (dit werd het episch drama
genoemd, dat later Brecht zou beinvloeden)
 Zulke epische stukken waren er niet, dus werd hij tekstschrijver.
 Hij plaatste ook historische stukken in de hedendaagse context: dit zorgde voor felle reacties
 Het was maatschappijkritisch
 Revolutionair
 Experimenteel
 Er werd gebruik gemaakt van filmprojecties en simultaan toneel, en nieuwe technieken en machines: dit liet
de nieuwe tijd zien
Brecht:
Heeft veel van Piscator geleerd, met name het episch drama of episch theater en de projectietechniek en het
vermijden van illusoire middelen
 Brecht is zich bewust van de macht van de taal
 Ziet in tegenstelling tot Piscator de tekst als het fundament van toneel
 Episch theater dwingt de toeschouwer tot deelname aan het verhaal en daarin een standpunt te kiezen
 Geen emotionele verwikkelingen maar directe confrontatie met de wereld
 Zulk theater dwingt tot argumentatie: studie/inzicht in de positie van de mens
 Inzicht in de omstandigheden die hem veranderen, hij kan omstandigheden ten goede wenden voor zichzelf
en de maatschappij (= propaganda voor socialisme, communisme)
 Episch = leerstuk ten dienste van het socialisme (belerend) door dialectiseren: publiek moet kiezen tussen 2
zaken. Op het toneel wordt de historische relativiteit aangegeven.
 Verfremdungseffekt: neemt het vanzelfsprekende uit de gebeurtenis weg, en toont wat vertrouwd is als iets
totaal vreemds. Dit wordt meestal gedaan door de lijn van het verhaal te onderbreken met bijvoorbeeld
liederen.
© 2011 -M.T. van de Kamp - van www.kunstcontext.com
15