magazine thema 2014 | jaargang 22 | nummer 1 en 2 Ook goed beschermd met 1 prik minder Vaccinonderzoek Judith Spijkerman Legionella in autowasstraat Casereport Sjoerd Euser Wetenschapsprijs voor Isabelle Munsterman Reinier Veenhovenpenning Thema: Communicatie 3 Voorwoord 4 8 11 | Judith Spijkerman, voormalig arts-onderzoeker wetenschapsbureau Linnaeusinstituut De promovendus | Jill van Aken, reumatoloog SZ En verder | De wetenschapscommissie: Eén loket voor onderzoek 12 Meester-leerling In bedrijf | Linnaeus Wetenschapssymposium 7 5 vragen aan | De PICC-lijn een goede keuze? 15 Onderzoek 16 Casereport 18 38 40 | Philomeen Kuijer en Lobke van Eijk: | Overzicht wetenschappelijk onderzoek januari/februari 2014 | Legionella-pneumonie na gebruik van autowasstraat Themadeel: Communicatie Bij het WBL | Medewerkers wetenschapsbureau/onderwijsprogramma Wat ziet u | Contact In het magazinedeel komen enthousiaste jonge onderzoekers uit het KG en het SZ aan het woord. Zoals Isabelle Munsterman en Jan Louwerens, die een prijs wonnen op het Linnaeus Wetenschapssymposium dat op 14 januari 2014 in het KG plaatsvond. Een andere jonge onderzoeker is student geneeskunde Lobke van Eijk. Samen met internist Philomeen Kuijer deed zij onderzoek in het kader van haar wetenschappelijke stage. Verder interviewden we twee promovendi die in het najaar van 2013 hun proefschrift verdedigden. De onderzoeksresultaten van Judith Spijkerman, die leidden tot een gewijzigd vaccinschema, werden gepubliceerd in het toonaangevende JAMA. Jill van Aken besloot haar onderzoek af te ronden, naast haar werkzaamheden als reumatoloog in het SZ. Klinisch epidemioloog Sjoerd Euser publiceerde in december 2013 een artikel in de Lancet over een 81-jarige man met een Legionella-pneumonie na het gebruik van een autowasstraat. Hij bewerkte dit artikel voor het LWM. Als het aan internist en voorzitter van de wetenschapscommissie Pim de Ronde ligt dan komt er zo snel mogelijk één loket voor onderzoek. Samen met het wetenschapsbureau Linnaeusinstituut wordt hier al hard aan gewerkt. Op pagina 15 wordt een beknopte omschrijving gegeven van diverse onderzoeken die recent gestart zijn in onze ziekenhuizen. En wilt u weten wat er allemaal komt kijken bij het doen van onderzoek? Op pagina 39 vindt u informatie over het nieuwe onderwijsprogramma van het wetenschapsbureau. Amabel Vehmeijer hoofdredacteur linnaeus wetenschapsmagazine | 3 magazine thema "Ik raad mijn studenten aan vooral in gesprek te gaan met kritische ouders om de vooroordelen die er bestaan over vaccineren weg te nemen”, zegt Judith Spijkerman verderop in dit magazine. Communiceren, hoe belangrijk is het om dit op een goede manier te doen, met patiënten, huisartsen, collega’s en andere zorgverleners in en buiten het ziekenhuis! Maar hoe communiceren we en op welke wijze? De redactie aarzelde dan ook niet lang bij het bepalen van het thema voor dit nummer en vroeg de managers communicatie van de beide ziekenhuizen, Simone Nederend en Petra Timmer, deze keer als themaredacteuren. Vanaf bladzijde 18 kunt u lezen hoe zij hier een gevarieerde invulling aan hebben gegeven! Voorwoord Communicatie 1e lustrum Linnaeus Wetenschapssymposium Reinier Veenhovenpenning 4 | nr 1 en 2 | 2014 De prijswinnaars Isabelle Munsterman en Jan Louwerens. Woensdag 15 januari vond het 5e Linnaeus Wetenschapssymposium plaats in magazine thema voor Isabelle Munsterman het KG. Isabelle Munsterman, arts-assistent maag-darm-leverziekten KG, won de Linnaeus Wetenschapsprijs 2014. Zij ontving de ‘Reinier Veenhovenpenning’ voor haar onderzoek waarin het meest gangbare middel - om de dikke darm voor te bereiden op een coloscopie - wordt vergeleken met een nieuwer, minder orthopedie SZ, voor zijn onderzoek naar verschillende korte- en langetermijnbehandelingen van chronische schouderpijn. Els Heeremans D e gezamenlijke wetenschaps commissie van de twee ziekenhuizen ontving in totaal 18 abstracts van arts-assi stenten en masterstudenten uit het KG, het SZ, en het Streeklaboratorium voor de Volksgezondheid Kennemerland. Hieruit selecteerde de commissie 6 sprekers voor een presentatie op het wetenschapssymposium (zie kader). De overige inzenders kwamen aan bod tijdens het buffet, waar zij een posterpresentatie gaven. Het was een goedbezochte avond met een gevarieerd aanbod van onder zoeksresultaten. Het Linnaeus Wetenschaps magazine vroeg de prijswinnaars om het meest opvallende resultaat van hun onderzoek: wat zouden zij in de praktijk adviseren op basis van de resultaten? En zijn zij enthousiast geraakt om verder te gaan met wetenschappelijk onderzoek? Reinier Veenhovenpenning en lecture Voordat de wetenschapsavond van start ging, presenteerde voorzitter raad van bestuur SZ Willem Schreuder een nieuwe wetenschapsprijs: de Reinier Veenhoven penning. De penning is gemaakt ter nagedachtenis aan deze directeur van het Linnaeusinstituut, die in oktober 2013 overleed. Zijn echtgenote Saskia Veenhoven nam de eerste penning van zijn beeltenis in brons in ontvangst. “Er wordt een duidelijk verschil in patiënt vriendelijkheid beleefd" Hans van Maanen, wetenschapsjournalist van de Volkskrant, was uitgenodigd voor de ‘Reinier Veenhoven lecture’. In deze lecture werd speciale aandacht besteed aan opvallende bevindingen en belangrijke ontwikkelingen binnen de wetenschap. Van Maanen sprak over zijn ervaringen met wetenschappelijk onderzoek in zijn voordracht ‘Hoe misleid ik de pers’, wat volgens de spreker beslist niet moeilijk is. Linnaeus Wetenschapsprijs Isabelle Munsterman ontving de ‘Reinier Veenhovenpenning’ voor haar onderzoek ‘Pico-Bello-Klean Study’ Effectiveness and patient tolerability of bowel preparation agents Picoprep® and Kleanprep® before colonoscopy. A single-blinded randomized trial *1. “Voor een effectief darmonderzoek is een adequate darmvoor bereiding van belang”, vertelt Isabelle. “In dit onderzoek werden zowel de effectiviteit als de patiëntvriendelijkheid van twee darmvoor bereidingsmiddelen vergeleken. Hieruit blijkt dat er geen verschil in werkzaamheid is tussen Kleanprep en Picoprep. Beide middelen zorgen voor een adequate darmreiniging en zichtbaarheid van de darmwand. Wel wordt een duidelijk verschil in patiëntvriendelijkheid beleefd: Picoprep heeft een beter gebruiks gemak (met 2 glazen water) en een betere smaak dan Kleanprep (opgelost in 4 liter water). Ook bleken patiënten bij het gebruik van Picoprep minder last van bijwerkingen te hebben, zoals misselijkheid, een opgeblazen gevoel, overgeven en hoofdpijn. Op basis van deze resultaten en omdat beide middelen veilig zijn gebleken in eerder onderzoek, wordt aanbevolen Picoprep als eerste keuze preparaat te overwegen bij een coloscopie. In het KG wordt dit middel nu toegepast bij poliklinische patiënten die een darm onderzoek ondergaan.’’ Posterprijs De posterprijs ging naar Jan Louwerens voor zijn onderzoek ‘Evidence for minimal invasive therapies in the management of chronic calcific tendinopathy of the rotator cuff. linnaeus wetenschapsmagazine | 5 In bedrijf | Isabelle Munsterman belastend preparaat. De posterprijs ging naar Jan Louwerens, arts-assistent De zes genomineerden voor de wetenschapsprijs. A systematic review and meta-analysis’. Een literatuuronderzoek naar de verschil lende korte- en langetermijnbehandelingen van chronische schouderpijn. “Tendinosus calcarea is een peesontsteking in de schouder die veroorzaakt wordt door kalk afzettingen in de rotator cuff”, legt Jan uit. “Het is een veelvoorkomend ziektebeeld dat kan zorgen voor langdurige schouderpijn, bewegingsbeperking en verlies van kracht. 90% van de patiënten reageert goed op een conservatieve behandeling met fysiotherapie, pijnstilling en een injectie onder het schouderdak met corticosteroïden. Voor de patiëntengroep die ondanks deze therapieën pijn blijft houden, zijn wij op zoek gegaan naar een alternatief. Het doel van dit onder zoek was het vinden van een minimaal invasieve behandeloptie voor patiënten met tendinosis calcarea die niet reageren op een conservatieve therapie. Het meeste bewijs is gevonden voor het gebruik van shockwavetherapie (ESWT), een techniek waarbij de aangedane schouder met elektromagne tische drukgolven wordt behandeld. Dit heeft, mits het juiste energieniveau wordt gebruikt, 70% succeskans op een klinische verbetering van functie en pijn. Het echogeleid aanprik ken en doorspoelen van de verkalking, ook wel barbotage genoemd, heeft tevens veelbelovende resultaten laten zien in recente studies. Er moet wel meer prospec tief gerandomiseerd onderzoek gedaan worden om deze resultaten kracht bij te zetten.” Schoolvoorbeeld Waarom zijn deze twee arts-assistenten als prijswinnaars uit de bus gekomen? Pim de Ronde, internist KG en voorzitter van de wetenschapscommissie, licht dit 6 | nr 1 en 2 | 2014 De Reinier Veenhovenpenning. toe: “De studies van Isabelle Munsterman en Jan Louwerens zijn schoolvoorbeelden van wetenschappelijk onderzoek dat bij uitstek geïnitieerd en uitgevoerd kan worden in een STZ-ziekenhuis. In beide gevallen betreft het een veelvoorkomend, klinisch relevant probleem. Het onderzoek heeft een overzichtelijke tijdspanne, is onberispelijk uitgevoerd en heeft aan de onderzoekers, beiden arts-assistent, gelegenheid geboden om wetenschappelijke vaardigheden op te doen. Op deze wijze zijn de drie functies van onze ziekenhuizen verenigd: patiëntenzorg, onderzoek en opleiden. Daarnaast hebben zij hun studie op een heldere en enthousiaste wijze gepresenteerd.” Smaak naar meer Isabelle heeft door de opzet en uitvoering van het onderzoek gezien hoe leuk en leerzaam het doen van onderzoek eigenlijk is. “Ik wil hier dan ook graag mee doorgaan en ik ben me nu aan het oriënteren op promotieonderzoek bij de afdeling maagdarm-leverziekten.” Jan is al gestart met vervolgonderzoek. ”Met de resultaten van deze literatuurstudie is inmiddels een nieuw project opgezet. In samenwerking met orthopedisch chirurg Arthur van Noort en de onderzoekslijn orthopedie van het SZ, ga ik een prospectief gerandomiseerd onderzoek uitvoeren waarin shockwave-therapie vergeleken gaat worden met barbotage. In totaal zullen 100 mensen verdeeld worden in twee groepen, die we tot 1 jaar na de behandeling gaan volgen.” We gaan ongetwijfeld meer van hen horen in de toekomst! *1. Dit onderzoek is eerder beschreven in het Linnaeus Wetenschapsmagazine 2013/1. De 6 genomineerde abstracts Low therapeutical implications of a temporal artery biopsy supports a less invasive diagnostic strategy K.J. de Burlet, arts-assistent chirurgie De seroprevalentie van Hepatitis E in de Regio Kennemerland 2007-2013 D. Ooms, arts-assistent Maatschappij & Gezondheid, Infectieziektebestrijding Titanium-nitride coating van totale knieprothesen: wat voegt het toe? Een dubbel blind gerandomiseerde studie R.P. van Hove, arts-assistent orthopedie “Pico-Bello-Klean Study” Effectiveness and patient tolerability of bowel prepa ration agents Picoprep® and Kleanprep® before colonoscopy. A single-blinded randomized trial. I.D. Munsterman, arts-assistent maag-darm-leverziekten Impact van Staphylococcus aureus bacteriemie A. Bakker, arts-assistent interne geneeskunde Impact van pneumokokkenvaccinatie op nasopharyngeaal dragerschap: Een nieuwe verdeling? A.T.M. Bosch, arts-onderzoeker kindergeneeskunde Geïnteresseerd in alle inzendingen? Kijk op www.wetenschapsbureau.nl. Judith Spijkerman was van 2008 tot 2013 als arts-onderzoeker verbonden aan het wetenschapsbureau Linnaeusinstituut (WBL). Nu werkt zij als aios kindergeneeskunde in het Sint Antonius Ziekenhuis. Ze promoveerde op 10 oktober 2013 op haar onderzoek Pneumokokken conjugaatvaccinaties: betekenis voor nasopharyngeaal dragerschap en optimalisatie van het vaccinatie programma*1. Marianne Voskamp 1 Wat was de aanleiding voor het onderzoek? “Wat bedoel je met HET onderzoek?” is de wedervraag die onmiddellijk volgt uit de mond van Judith. “Ik heb als arts-onderzoeker meegewerkt aan drie verschillende studies over de pneumokokkenvaccinatie: PINO, Okidoki en PIM*2. Aanleiding voor deze drie onderzoeken was de invoering in 2006 van de pneumokokkenvaccinatie in het Rijksvaccinatieprogramma. Al deze onderzoeken zijn vanuit het WBL uitgevoerd door een groot team van doktersassistenten, verpleegkundigen en arts-onderzoekers.” 2 Wat voor soort onderzoeks- design heb je gebruikt? “Bij het Okidoki-onderzoek was er sprake van een cross-sectionele steekproef. In 2009, 2010-2011 (Okidoki 1 en 2) is bij 330 kinderen van 11 maanden oud en bij 330 kinderen van 24 maanden oud, en bij één van hun ouders een neuswat afgenomen om te onderzoeken in welke samenstelling pneumokokken voorkomen in de neus. De uitkomst is vergeleken met gegevens van vóór de invoering van de vaccinatie. Hierdoor kon het effect van de pneumokokkenvaccinatie op bacterieel neusdragerschap 3 en 4,5 jaar na invoering van het pneumo kokkenconjugaatvaccin worden gemeten. Zowel het PINO-onderzoek als de PIM-studie zijn gerandomiseerde klinische trials. In het PINOonderzoek, dat is uitgevoerd tussen 2008 en 2010, zijn 780 kinderen geloot in een van de 3 vaccinatiegroepen, om met behulp van neuswatjes het effect van een nieuw pneumokokken conjugaatvaccin op bacterieel neusdragerschap te kunnen meten. De PIM-studie is als laatste van de 3 klinische studies in 2010 gestart. In deze studie zijn de pneumokokkenvaccinatieschema’s van Nederland, Engeland, Amerika en de Scandina vische landen met elkaar vergeleken. Via loting werden 400 kinderen verdeeld over deze 4 internationaal gebruikte vaccinatieschema’s. Door bloedafnames onderzochten we wat het meest optimale schema is.“ 3 Wat vond je het meest opvallende resultaat? “We hebben ontdekt dat vaccineren op de leeftijd van 3 en 5 maanden, het Scandinavische schema, net zo goed, of soms zelfs beter is dan het Nederlandse schema van 2, 3 en 4 maanden. Dit was een onverwacht resultaat, omdat je er als vanzelfsprekend van uitg aat dat méér vaccineren ook wel beter zal zijn. Als je met 3 maanden begint, maak je optimaler gebruik van de rijping van het immuniteitssysteem van de baby waardoor de interval tussen de eerste en de tweede prik langer kan zijn.” 4 Wat zou je nu de praktijk adviseren op basis van je resultaten? “Dit optimale 3-5 schema valt niet gelijk met de overige vaccinaties in het Rijksvaccinatieprogramma. Daarom heeft de Gezondheidsraad recent geadviseerd om twee vaccinaties op de leeftijd van 2 en 4 maanden te geven. Bij dit advies weegt mee dat de vaccinatiegraad hoog is en de pneumokokkentypes, waartegen al een aantal jaren gevaccineerd wordt, nauwelijks meer circuleren. Inmiddels heeft het RIVM dit nieuwe schema met één prik minder per eind 2013 ingevoerd.” 5 Wat is de belangrijkste les uit het onderzoek die je hebt opgestoken voor je huidige werk? “Vaccineren is de basis van onze gezondheidszorg. Deze belangrijke les breng ik graag over aan de coassisten ten, die van mij onderwijs krijgen over het Rijksvaccinatieprogramma. Door te vaccineren, bescherm je niet alleen jezelf, maar ook (indirect) kwetsbare mensen in je omgeving, zoals ouderen of nog ongevaccineerde baby’s. We hebben in Nederland een hoge vaccinatie graad waardoor ziekten waartegen je vaccineert niet of nauwelijks meer voorkomen. Er leven veel vragen over nut en noodzaak van vaccineren. Kritische publicaties over de relatie tussen BMR-vaccinatie en autisme hebben veel kwaad gedaan, terwijl ze nota bene op basis van valse onder zoeksresultaten geschreven zijn. Ik raad mijn studenten dan ook aan vooral in gesprek te gaan met kritische ouders om de vooroordelen die bestaan over vaccineren weg te nemen.“ * 1) Proefschrift lezen? http://dspace. library.uu.nl/handle/1874/282313 *2) Zie ook www.wetenschapsbureau.nl/ studies linnaeus wetenschapsmagazine | 7 magazine van een recent verschenen artikel of proefschrift. thema In deze rubriek leggen we 5 vragen voor aan de onderzoeker 5 vragen aan... Judith Spijkerman 5 vragen aan… Judith Spijkerman Reumatoloog Jill van Aken Klinisch onderzoek leert je zaken in perspectief te zien In juni 2011 werd Jill van Aken, sinds maart van datzelfde jaar reumatoloog in het SZ, tijdens haar spreekuur gebeld door haar copromotor uit Leiden. “Zij vroeg me wanneer ik weer eens die kant op kwam. Mijn proefschrift stond toen op een laag pitje. Ik was meer bezig om de finesses van het vak onder de knie te krijgen, dan met het afronden van mijn proefschrift. Promoveren was niet mijn eerste ambitie, maar door dat telefoontje begon er wat te knagen.” Ilse Groesz ‘De verschillende ziektebeelden verscholen achter de term ‘reuma’ zijn voor veel patiënten even moeilijk te begrijpen als uit te spreken’ is een van de stellingen uit Jills proefschrift. Reuma omvat meer dan 100 chronische aandoeningen, verdeeld over ontstekingsreuma, artrose en wekedelenreuma. Bijna 2 miljoen Nederlanders hebben een vorm van reuma. I n een maatschapsvergadering overlegde Jill met haar collega’s over het afronden van haar proefschrift. “Ze zeiden unaniem ‘afmaken, anders krijg je er spijt van!’. Mede door die positieve reactie en steun van de maatschap heb ik de draad weer opgepakt en ben ik uiteindelijk in september 2013 gepromoveerd op mijn onderzoek naar ongedifferentieerde en vroege reumatoïde artritis.” Baat bij vroege herkenning en behandeling Jill: “Studies hebben laten zien dat patiënten baat hebben bij een vroege en adequate behandeling van reumatoïde artritis (RA) met Disease Modifying AntiRheumatic drugs (DMARDs). In 1987 is er een lijst met classificatiecriteria voor RA opgesteld om patiënten te kunnen diagnosticeren en behandelen. Met deze lijst blijkt het lastig om patiënten met vroege vormen van RA te herkennen. Zij hebben wel klachten die lijken op RA, maar voldoen niet aan de genoemde criteria. Deze groep patiënten wordt daarom geduid als ‘ongedifferentieerde artritis of UA’. Uit onderzoek is gebleken dat tussen de 6 en 55% van de UA-patiënten binnen één jaar wel RA ontwikkelt. De onderzoeksvraag was dan ook of het bij deze patiënten zinvol is om hen met reumamedicatie te behandelen om RA te voorkomen, of hiermee het ziekteproces te veranderen naar een mildere ziekte.” [figuur 1] 8 | nr 1 en 2 | 2014 Dubbelblind onderzoek In de PROMPT-studie, PRObable rheumatoïd arthritis: Methotrexate versus Placebo Treatment, deed Jill hier onderzoek naar. “De PROMPT-studie is een dubbelblind, placebogecontroleerd onderzoek naar de effectiviteit van de behandeling met methotrexaat (MTX) bij UA-patiënten. “Z e zeiden unaniem: afmaken, anders krijg je er spijt van” Aan dit onderzoek deden 110 patiënten met UA mee. Er werd bij aanvang van de studie gekeken naar het aantal ontstekingen in de gewrichten en het wel/niet voldoen aan de criteria voor RA. De ene helft van de groep werd behandeld met methotrexaat, de andere helft kreeg een placebo. Bij de indeling in de groepen werd geen rekening gehouden met de aanwezigheid van reumastoffen in het bloed. Zodra patiënten aan de criteria voor RA voldeden, kregen zij methotrexaat. Indien na 12 maanden nog steeds sprake was van UA (en dus niet RA), werd de medicatie weer gestopt om te kijken of er genezing (remissie) was opgetreden.” Trajectkeuze Voordat Jill in 2002 startte met haar promotieonderzoek werkte zij op de reumarevalidatieafdeling in het LUMC: magazine thema “Ik wist dat ik reumatoloog wilde worden en mijn opleiding wilde volgen in Leiden. Daar hoorde ook promoveren en de opleiding tot internist bij. Het was een ‘totaalpakket’.” Ze werkte anderhalf jaar full-time aan het onderzoek. “Mijn dagelijkse werkzaamheden bestonden in eerste instantie uit het opzetten van de studie in het LUMC en andere ziekenhuizen en daarna het monitoren van de studie: statussen controleren, dokters coachen in de behandel stappen van de studie en gegevens verzamelen. Het analy seren en beoordelen van foto’s nam veel tijd in beslag: per patiënt werden in 5 jaar 6 foto’s van handen en voeten gemaakt die gescoord moesten worden op de mate van schade [vernauwing van de gewrichtsspleet en erosies ofwel botdefecten.]” [figuur 2] Terug naar de kliniek “Na anderhalf jaar miste ik ‘de kliniek, het dokter zijn’ zodanig dat ik eerder mocht beginnen aan de (voor)opleiding tot internist. Met deze beslissing was het maar de vraag of mijn naam dan later nog aan het onderzoek en de eruit voortkomende publicaties zou worden verbonden. Dat risico besloot ik te nemen. Terug in de kliniek maakte ik samen met mijn opvolgster Henrike van Dongen in de avonduren het onderzoek af. Zij ging verder met het verzamelen van de gegevens en samen hebben we alle foto’s gescoord en de analyses gedaan.” ‘10 jaar?!’ “10 jaar over je proefschrift doen, is langer dan gemiddeld”, vertelt Jill lachend. “Hier kreeg ik dan ook de nodige opmerkingen over. Ik had van tevoren nooit bedacht dat het zo lang zou duren, maar het loopt nou eenmaal zoals het loopt.” In die 10 jaar rondde Jill haar opleiding tot internist en vervolgens tot reumatoloog af, en kreeg ze 3 kinderen. “Het heeft ook voordelen dat ik er zo lang over heb gedaan. Ik heb nu bijvoorbeeld een artikel kunnen schrijven over de vijfjaarsresultaten van de PROMPT-studie, iets wat ik anders niet had kunnen doen.” Tijdens haar promotie in Leiden. Resultaat: schade vertragen De eerste resultaten van de PROMPT-studie lieten zien dat in de groep patiënten die methotrexaat kreeg progressie naar RA werd uitgesteld, maar helaas niet werd voorkomen. De symptomen namen wel af en radiologische schade werd vertraagd. Jill: “Deze effecten waren het best te zien in de groep die reumastoffen in het bloed had. “Na anderhalf jaar miste ik de kliniek, het dokter zijn” Vijf jaar na de start van de behandeling was er geen verschil meer zichtbaar tussen de MTX- en de placebogroep. Uit dit onderzoek en ook uit andere onderzoeken komt steeds meer naar voren dat RA met reumastoffen en RA zonder reumastoffen verschillende ziektebeelden zijn, met een verschillend beloop. Reuma met reumastoffen geeft meer schade en voor deze groep is behandeling met MTX onvoldoende om schade te voorkomen. Bij de groep zonder reumastoffen treedt minder vaak schade op, maar is MTX onvoldoende werkzaam op de klachten van de patiënt.” Arts en onderzoeker Werken als arts naast het doen van promotieonderzoek heeft nog een voordeel volgens Jill. “Het leert je de zaken in perspectief te plaatsen. Onderzoekers zonder klinische ervaring interpreteren hun resultaten vaak ‘zwart of wit’. Maar in de dagelijkse praktijk werkt het natuurlijk niet zo. Kijk je naar een patiënt vanuit onderzoeksperspectief, dan behandel je hem met de zwaarste medicijnen omdat hij daarmee een paar punten minder schade krijgt. Maar hoe relevant is dat? Die paar punten zijn voor de wetenschap interessant, maar de patiënt merkt daar in het dagelijks leven niet zo veel van. Over onderzoeksplannen in de toekomst zegt Jill: “Wellicht in de toekomst! Nú opnieuw zelf een onderzoek opzetten en uitvoeren, ben ik niet van linnaeus wetenschapsmagazine | 9 De Promotie | Jill van Aken Met collega’s van de afdeling reumatologie van het Spaarne Ziekenhuis. Eenderde tot de helft van patiënten met een inflammatoire artritis voldoet bij een eerste diagnose niet aan de criteria voor een specifieke ziekte. Zij krijgen het label UA, ongedifferen tieerde artritis. UA-patiënten zijn jonger, minder vaak vrouw, hebben een ander antistofprofiel, minder gezwollen gewrichten en minder erosieve ziekte op baseline dan patiënten met een vroege vorm van RA. plan. Wel doen we als maatschap actief mee aan regionale onderzoeken. De komende tijd wil ik me graag verder vakinhoudelijk ontwikkelen, onder andere in de echografie en daarnaast meer tijd proberen vrij te maken voor mijn gezin.” Jill van Aken (Oosterhout, 30 april 1974) studeerde van 1992 tot 1994 Medische Biologie aan de Vrije Universiteit te Amsterdam, waar ze haar propedeuse haalde. In 1994 startte zij met de studie Geneeskunde aan dezelfde universiteit en behaalde eind 2000 haar artsexamen. Ze werkte aansluitend een jaar als arts-assistent interne geneeskunde in het Rode Kruis Ziekenhuis in Beverwijk en vervolgens op de reumarevalidatieafdeling van het Figuur 1: Interactie tussen risicofactoren en cellulaire immunologie en het verloop van inflammatoire artritis. LUMC. Jill begon in 2002 met haar promotieonderzoek onder leiding van prof. dr. T.W.J. Huizenga. Tijdens haar onderzoek rondde ze haar opleiding tot internist (2009) en reumatoloog (2011) af. Sinds maart 2011 is zij lid van de maatschap Reumatologie Kennemerland en werkt zij als reumatoloog in het Spaarne Ziekenhuis. 10 | nr 1 en 2 | 2014 Figuur 2: Het scoren van röntgenfoto’s: bepalen van de mate van schade aan gewrichten. (Sharp van der Heijde score) magazine thema De wetenschapscommissie (van links naar rechts): Peter Nolte, Pim de Ronde, Richard Brohet, Saskia ten Wolde en Greetje van Asselt. Op de foto ontbreken Ingemar Merkies, Arjen Noordzij en Erik Vermeulen. Eén loket voor onderzoek Wetenschappers optimaal faciliteren José Bouman Van ziekenhuizen met de STZ-status (vereniging Samenwerkende Top klinische opleidingsZiekenhuizen) wordt verwacht dat zij, behalve het bieden van topklinische zorg, onderwijs en op leiding, ook wetenschappelijk onderzoek verrichten. Hiervoor werken de weten schapscommissies van het KG en het SZ sinds 2011 samen in één commissie. hiervoor in gesprek met Richard Brohet, hoofd van het wetenschapsbureau, die al een aantal belangrijke stappen in de goede richting heeft gezet. “Het zou toch prachtig zijn als er één loket komt waar de onderzoeker terecht kan voor de hele papiermolen...” De wetenschapscommissie faciliteert Onderzoek, ook bij expertisecentrum eren van het wetenschapsbureau en Minder tijd aan papierwerk Niet alleen als voorzitter van de wetenschapscommissie is De Ronde betrokken bij onderzoek. “Ook vanuit mijn functie als opleider voor de medische vervolgopleiding interne geneeskunde vind ik het belangrijk arts-assistenten hierin te stimuleren. Daarbij attendeer ik hen ook op het doen van onderzoek in onze expertise centra: het KG heeft een expertise centrum op het gebied van anabole steroïden, het SZ voor de diagnostiek en behandeling van baarmoeder afwijkingen en het Streeklaboratorium Kennemerland voor legionellaonder zoek.” Kortom, De Ronde wil de wetenschapp ers in onze ziekenhuizen optimaal faciliteren. “Voor de medisch specialist blijft de combinatie van patiëntenzorg en het doen van onderzoek een uitd aging. We kunnen dit meer in balans brengen door te zorgen voor een verlichting van de administratieve last, en het betrekken van studenten en arts-assistenten.” Ambitieus? Wellicht, maar De Ronde is zeer positief gestemd over de haal baarheid! Wetenschapsmagazine. De commissie onderzoek en adviseert de raden van bestuur over het wetenschapsbeleid en de METC bij de beoordeling van ingediende onderzoeksvoorstellen. Verder ziet zij toe op het functionop de kwaliteit van het Linnaeus adviseert over de toekenning van subsidies voor klinisch-wetenschappelijke onderzoeken die zijn inge diend bij het Posthumus Meyjesfonds (KG) en het Stimuleringsfonds (SZ). Daarnaast beoordeelt zij de inge zonden abstracts voor het Linnaeus Wetenschapssymposium. Commissieleden: dr. Richard Brohet, epidemioloog/hoofd wetenschaps bureau, dr. Erik Vermeulen, chirurg (KG), dr. Saskia ten Wolde, reumato loog (KG), Greetje van Asselt, projectleider clinical research, dr. Peter Nolte, orthopedisch chirurg (SZ), dr. Ingemar Merkies, neuroloog (SZ), dr. Arjen Noordzij, uroloog (SZ) en voorzitter dr. Pim de Ronde, internist (KG). Laatstgenoemde is ook voorzitter van de ACLU en bestuurslid van het Posthumus Meyjesfonds. linnaeus wetenschapsmagazine | 11 En Verder Waar gaat de aandacht van de com missie momenteel naar uit? KGinternist Pim de Ronde, voorzitter van de wetenschapscommissie, vertelt: “Ik zou graag zien dat het wat makke lijker wordt om in onze ziekenhuizen onderzoek te doen. Het levert altijd spanning op, de verdeling van je tijd voor de patiëntenzorg en het doen van onderzoek. De patiëntenzorg blijft toch core business en onderzoek komt ‘erbij’. De laatste jaren is wetenschap pelijk onderzoek door toenemende regel geving erg bureaucratisch geworden. Denk aan de vele formulieren die ingevuld moeten worden om de gang naar de Advies Commissie Lokale Uitvoerbaarheid (ACLU) en de Medisch Ethische Toetsings Commissie (METC) te maken. Neem nu het voorbeeld van een student die 3 maanden in huis is en onderzoek wil doen. Wanneer alle administratieve rompslomp is afge handeld en het onderzoek kan starten, zijn de 3 maanden al om. Ik wil ernaar streven om de administratieve last zo veel mogelijk uit handen van de onderzoekers te halen.” De Ronde is en stimuleert wetenschappelijk Leerling en meester onderzoeken complicaties en ervaringen De PICC-lijn: een goede keuze? Yvon Abrahamsen Masterstudent Lobke van Eijk en internist-oncoloog dr. Philomeen Kuijer hebben 65 PICC-lijnen betrok ken in een retrospectief onderzoek in het KG. Met dit onderzoek hoopten zij antwoord te krijgen op de vraag of deze lijnen qua complicaties en ervaringen aan de verwachtingen voldoen, en wilden zij moge lijke verbeterpunten achterhalen in de onder steunende zorg rondom dit nieuwe type katheter. L obke van Eijk studeerde in 2006 af als radiologisch laborante en werkt nog steeds in deze functie voor een aantal uur per week in het SZ. Daarnaast volgt ze de opleiding tot basisarts, waarmee zij in 2010 is gestart. Na afronding van de bachelorfase koos zij ervoor om direct de wetenschappelijke stage te gaan volgen, die door de bank genomen meestal pas in het derde en tevens laatste masterjaar wordt doorlopen. “Ik las op de website van het wetenschapsbureau Linnaeusinstituut de onderzoeksvraag die dokter Kuijer daar geplaatst had. Het zou gaan om een onderzoek naar de complicaties van en ervaringen met de PICC (perifeer ingebrachte centrale katheter)-lijn in het KG. Met de PICC-lijn wordt in diverse andere ziekenhuizen al langere tijd gewerkt en toevallig had ik net een praatje over dit onderwerp bijgewoond op de afdeling radiologie in het SZ, dus dit relatief nieuwe behandelinstrument was mij niet geheel onbekend. Het leek me een mooi klinisch en redelijk overzichtelijk thema voor mijn wetenschapsstage, waar ik overigens wel enigszins tegenop zag. Je weet van tevoren immers niet hoe je een en ander moet aanpakken en je kunt die periode van 14 weken niet echt overzien. Maar achteraf is het me allemaal reuze meegevallen, mede dankzij de fijne samenwerking met dokter Kuijer, de goede begeleiding van Anne Eskes van het wetenschapsbureau en de epidemiologische ondersteuning vanuit die hoek. Verder had ik prettige contacten met patiënten en diverse betrokken medewerkers, en het hele onderzoek is probleemloos en zonder vertraging verlopen.” Inbrengen onder echobegeleiding De PICC-lijn is sinds augustus 2012 in gebruik bij oncolo giepatiënten – en al wat langer bij cardiologiepatiënten – bij wie voor langere tijd een betrouwbare toegang tot de 12 | nr 1 en 2 | 2014 De heer Burghardt uit Haarlem is een van de patiënten bij wie een PICC-lijn is geplaatst. bloedbaan nodig is (voor bijvoorbeeld chemotherapie, antibiotica of diuretica). De PICC-lijn is een centraal veneuze katheter die, legt Lobke uit, als een soort lang infuus in de bovenarm wordt ingebracht waardoor vloeistoffen in een groot bloedvat en dichter bij het hart kunnen worden toegediend. “Met name dit laatste is”, zo vult Kuijer aan, “een bijzonder groot voordeel, omdat enkele chemotherapeutica de kleinere bloedvaten kunnen irriteren.” “Meestal zit de PICC-lijn in één keer op z’n plaats en de kans op extravasatie is hierbij uitgesloten” Zij vertelt verder dat het inbrengen van de lijn onder echogeleiding wordt verricht door interventieradiologen en/ of cardiologen. “Mijn belangstelling voor de PICC-lijn is aangewakkerd door interventieradioloog Bas-Jeroen van Kelckhoven (KG), die eerder in het HagaZiekenhuis ervaring had opgedaan met deze katheters”, vertelt ‘de meester’. Als internist-oncoloog was Kuijer tot dan toe gewend om zelf een perifeer infuus bij patiënten in te brengen. “Dat kostte vaak veel tijd en het gaf ook wel stress omdat je een patiënt soms ongewild pijn deed. Bij die conventionele handeling kunnen ook vervelende bijwerkingen optreden magazine thema van de toegediende cytostatica; bijvoorbeeld irritatie van het aangeprikte bloedvat als gevolg van de bijtende vloeistof, of extravasatie, als de chemotherapie naast in plaats van in het bloedvat belandt.” Geen toename infecties Omdat het gebruik van de PICC-lijn bij de interne genees kunde/oncologie in de eerste maanden wisselende reacties opleverde bij zowel de patiënten als het verpleegkundig personeel, rees bij Kuijer de gedachte om nader onderzoek te doen. “Er is wel relevante literatuur voorhanden, maar ik wilde graag zélf op een rijtje zetten of het gebruik van de PICC-lijn in onze handen een (kwaliteits)verbetering met zich meebrengt, ten opzichte van het conventionele perifere infuus, of ten opzichte van de Port-a-Cath (PAC), een ander type centrale katheter. We hebben namelijk te maken met een kwetsbare patiëntengroep, die vanwege de chemotherapie minder weerbaar is en daardoor sneller vatbaar voor infecties. Ook in emotionele zin kan de pijn van het steeds opnieuw prikken een chemotherapeutische behandeling (die meestal een paar maanden duurt) voor patiënten verzwaren. Bij het intraveneus toedienen van vloeistoffen maak je een verbinding tussen de ‘binnenen de buitenwereld’. Daarom wordt de PICC-lijn, als die eenmaal is ingebracht, afgeplakt en komt er een dopje op ter bescherming tegen infecties. Inmiddels is het een belangrijke wetenschap dat wij met deze nieuwe lijnen niet vaker infecties zien dan voorheen.” Patiënt en zorgverlener positief In feite betrof het een papieren onderzoek maar voor ‘de leerling’ in dit verhaal bestond er toch voldoende afwisseling omdat zij de dataverzameling kon combineren met dertig interviews met patiënten enerzijds en het verpleegkundig “Dat onze patiënten veel minder pijnlijke prikken hoeven te ondergaan, is voor hen natuurlijk een heel prettige bijkomstigheid” personeel anderzijds. Ook heeft zij de ervaringen opgetekend van medewerkers van de thuiszorg, die behoren tot het technisch team van de thuiszorgorganisaties. Van de patiën ten wilde zij vernemen of zij in het dagelijks leven hinder ondervonden van de PICC-lijn die gedurende de hele chemotherapeutische behandeling (ook tijdens de stopweken) blijft zitten. Uit de verschillende interviews kwam naar voren dat alle partijen overwegend positief zijn over de centraal intraveneuze katheter. Deze beperkt de patiënt niet of nauwelijks in zijn bewegingsvrijheid, is makkelijk draagbaar onder kleding, en alleen zwaar tillen en zwemmen zijn uit den boze. Een voor de patiënt prettige bijkomstigheid is dat hij/zij in principe slechts éénmaal wordt geprikt en over het algemeen gebeurt dit, zo geeft men aan, pijnvrij of in ieder geval minder pijnlijk dan bij het perifere infuus. “Dat eenmalig prikken, is dus ook een duidelijke verbetering”, vertelt Kuijer. De ervaren cardiologen en interventieradiologen brengen onder steriele omstandigheden de PICC-lijn in en doen dat zoals gezegd echogeleid zodat zij snel en precies kunnen bepalen of een bloedvat al of niet geschikt is. Meestal zit de PICC-lijn in één keer op z’n plaats; de kans op extravasatie is hierbij uitgesloten en dat is uiteraard een groot goed. De PICC-lijn moet 1x per week worden doorgespoten en dat kan in de thuissituatie gebeuren door medewerkers van (het technisch team van) de thuiszorg. Dat scheelt de patiënt een extra gang naar het ziekenhuis.” linnaeus wetenschapsmagazine | 13 Meester en leerling Meester en leerling met elkaar in gesprek. Geen ernstige complicaties Desgevraagd vertelt Kuijer dat de PICC-lijn ook wel compli caties met zich meebrengt, maar het goede nieuws is dat deze niet ernstig van aard zijn en dat ze tijdig worden ontdekt. “Het gaat over het algemeen om aandoeningen die we ook van het perifeer infuus kennen, zoals pijn of irritaties bij de instopplaats.” “De PICC-lijn kan ook verstopt raken”, vult Lobke aan, “maar dit euvel is meestal op te lossen door toediening van trombolytica zonder dat de katheter eruit moet. Bij zo’n 3 à 4 patiënten (van de 59 in totaal) moest de PICC-lijn wel worden verwijderd omdat er koorts was opgetreden, hetgeen op een lijninfectie wijst.” Maar de voordelen van de PICC-lijn blijken duidelijk op te wegen tegen de paar nadelen die eraan kleven, zoals de kans op infectie, verstopping en trombose. PR voor protocollen Wat heeft het onderzoek, na alle hiervoor genoemde voor delen verder nog aangetoond? Kuijer antwoordt dat er een duidelijk verband bestaat tussen de ervaringen van de patiënten en die van het behandelend personeel, en met die ervaring groeit de positiviteit voor de PICC-lijn. “We zijn vorig jaar zomer kleinschalig begonnen met 1 patiënt per week. Tegelijkertijd zijn de verpleegkundigen van de dagbehandeling opgeleid want de verzorging en behandeling van patiënten met een PICC-lijn is een competentie die onder de voorbehouden handelingen wordt geschaard. Uit de literatuur is bekend dat de kans op infectie bij de PICC-lijn stijgt naarmate er meer verzorgers bij betrokken zijn. Daarom willen we het aantal gecertificeerde verpleegkundigen zo beperkt mogelijk houden. Het is nu aan ons om meer bekendheid te geven aan de diverse protocollen die ten aanzien van de PICC-lijn gelden, zoals het Trombolyse-protocol, dat handvatten geeft om bij verstopping de PICC-lijn weer open te krijgen. We hebben dit protocol tot nu toe vijfmaal succesvol kunnen toepassen.” Efficiënt en patiëntvriendelijk De belangrijkste conclusie van het onderzoek is dat er tijdens de onderzoeksperiode geen majeure complicaties van de PICC-lijnen werden gezien, geen lijnsepsis of echte tromboses. Wel werd bij 4 (van de 38) oncologiepatiënten een lijninfectie geconstateerd, echter geen infecties bij 14 | nr 1 en 2 | 2014 de cardiologiepatiënten. Dit verschil laat zich als volgt verklaren: bij de chemotherapiepatiënten zit de lijn vaak veel langer in situ dan bij de cardiologiepatiënten en de lijn bij de cardiopatiënt werd vaak gebruikt voor het toedienen van antibiotica (bijv. voor endocarditis of een geïnfecteerde vaatprothese). Kuijer: “Een voorname conclusie is ook dat de PICC-lijn een verbetering (met zeer weinig kosten ten opzichte van de kosten van chemotherapie) betekent van de ondersteunende zorg. En dat onze patiënten veel minder pijnlijke prikken (voor bloedafname en infuusplaatsing) hoeven te ondergaan, is voor hen natuurlijk een heel prettige bijkomstigheid. Gezien de goede ervaringen tot nu toe zetten we het gebruik van de PICC-lijnen zeker voort. Naast alle gunstige factoren voor met name de patiënt is ook de gemakkelijke plaatsingsprocedure een belangrijke ‘winstgevende’ factor. Er is immers geen operatie onder narcose nodig, hetgeen bij de plaatsing van een PAC wel het geval is.” Posterpresentatie Lobke presenteerde de resultaten van het onderzoek tijdens een bijeenkomst van de interne geneeskunde, en zij gaf een posterpresentatie tijdens het Linnaeus Wetenschapssymposium op 15 januari 2014. Al met al kan worden vastgesteld dat de leerling-meesterconstructie, die voor de wetenschappelijke stages van studenten geneeskunde is uitgedacht, ook met dit onderzoek weer een geslaagd proces is geweest. Bloeddrukmeten Jeugdgezondheidszorg Bij 1000 kinderen met overgewicht, met verdenking hypertensie, wordt in vier regio’s onderzocht wat het effect is van bloeddrukmeten in de Jeugdgezondheidszorg. Onderzoeker SZ: J.P. de Winter, kinderarts. CABARESC In deze multicenter gerandomiseerde fase-II studie zal worden onderzocht of budesonide kan helpen het aantal gevallen te verminderen van mannen die diarree krijgen ten gevolge van de behandeling met cabazitaxel. Onderzoeker SZ: A. Beeker, internist/hemato-oncoloog. Erica In deze single-center gerandomiseerde open-label studie wordt onderzocht wat het effect is van herhaalde intranasale cobalaminetoediening op de behandeling van cobalaminetekort bij ouderen. Onderzoeker KG: C.J. Kalisvaart, klinisch geriater. H1N1 In deze observationele nationale studie wordt het klinisch beloop van gehospitaliseerde kinderen met een bewezen H1N1-infectie geanalyseerd. Onderzoeker SZ: mw. M.A. van Houten, kinderarts. HOVON-123 In een multicenter fase-II studie wordt onderzocht wat de haalbaarheid en effectiviteit zijn van het aanpassen van de dosering van Melfalan–Prednison– Bortezomib (Velcade®)(MPV) bij patiënten van 75 jaar of ouder met een nieuw gediagnosticeerd multipel myeloom. Onderzoeker SZ: A. Beeker, internist/ hemato-oncoloog. Keuzehulp prostaatkanker In deze studie wordt onderzocht hoe vaak patiënten en hun partners gebruikmaken van de keuzehulp prostaatkanker en of zij deze waarderen. Daarnaast wordt gekeken of de mate van waardering en het gebruik van de keuzehulp samenhangen met de informatiezoekstijl. Onderzoeker SZ: M.A. Noordzij, uroloog. PEAKS In deze prospectieve studie wordt gemeten of insuline bij patiënten met type 2 diabetes minder goed de bloedvaten kan verlaten dan bij mensen zonder diabetes, en of dit proces bijdraagt aan de verhoging van glucosewaarden. Onderzoeker KG: R.W. ten Kate, internist. SALTO In deze multicenter gerandomiseerde fase-III studie van de Dutch Colorectal Cancer Group wordt onderzocht of het middel S-1(1) minder bijwerkingen geeft als capecitabine bij patiënten met gemetastaseerd colorectaal carcinoom. Onderzoeker SZ: B. de Valk, internistoncoloog. TeMpoH-1 In deze nationale retrospectieve studie wordt de meerwaarde van het toedienen van plasma en trombocyten naast erytrocyten in een vroeg stadium van de behandeling vergeleken met het toedienen van deze bloedproducten in een later stadium van de behandeling bij vrouwen met massaal bloedverlies tijdens/na de zwangerschap. Onderzoeker SZ: M.A. Müller, gynaecoloog. TSH In een multicenter cohortstudie wordt onderzocht wat het risico is op veneuze trombose, myocardinfarct, herseninfarct en atriumfibrilleren bij patiënten met hyperthyreoïdie. Onderzoeker SZ: A.B. Arntzenius, internist-endocrinoloog. Triple A In een observationele multicenter studie wordt onderzocht wat de waarde is van de Mammaprint® in de besluitvorming van aanvullende chemotherapie bij patiënten bij wie gerede twijfel bestaat over het nut van adjuvante chemotherapie. Onderzoeker SZ: B. de Valk, internist-oncoloog. Oscar In deze multicenter gerandomiseerde placebo-gecontroleerde fase-III studie wordt onderzocht of ARN 509 het antwoord is op de potentiële therapeutische tekortkomingen van de eerste generatie AR-antagonisten. Onderzoeker SZ: A. Beeker, internist/haemato-oncoloog. In een multicenter open-label eenarmig fase-IIIb studie wordt onderzoek gedaan naar de veiligheid en werkzaamheid van tocilizumab (TCZ) subcutaan (SC) als monotherapie of in combinatie met metho trexaat (MTX) of andere niet-biologische antireumamiddelen (DMARDS) bij patiënten met reumatoïde artritis die onvoldoende reageren op niet-biologische antireuma middelen. Onderzoeker KG: mw. S. ten Wolde, reumatoloog. SUSTAIN-3 VivaSight™ In deze multicenter gerandomiseerde open-label studie wordt het effect van semaglutide 1.0 mg vergeleken met exenatide ER 2.0 mg op de glykemische controle na 56 weken behandeling. Onderzoeker SZ: W.H.W.F.M. van Houtum, internist-endocrinoloog. In een observationele multicenter studie wordt de toepasbaarheid onderzocht van de Vivasight™ tube in combinatie met een Air-Q larynxmasker bij patiënten met een vooraf ingeschatte makkelijke luchtweg. Onderzoeker SZ: E.L.V.M.M. Wiewel, anesthesioloog. SPARTAN thema In een multicenter observationele studie wordt bepaald in hoeverre een patiënt na een proximale humerusfractuur onafhankelijk functioneert, en welke primaire en secundaire kosten gemaakt worden tijdens de revalidatieperiode. Onderzoeker KG: M.J. Heetveld, chirurg. linnaeus wetenschapsmagazine | 15 Onderzoek ARM magazine Wetenschappelijk onderzoek goedgekeurd door de raden van bestuur januari / februari 2014 Een casereport Legionella-pneumonie na gebruik van autowasstraat Sjoerd Euser In september 2012 ontving een GGD in het westen van het land een melding van een 81-jarige man met een Legionella-pneumonie. De man was in eerste instantie opgenomen in het ziekenhuis met hoge koorts en kortademigheid. Zichtbare infiltraten op de X-thorax, een positieve urine antigeentest, en een positieve sputumkweek bevestigden de diagnose van Legionella-pneumonie. De patiënt werd behandeld met orale ciprofloxine, en kon het ziekenhuis na 24 dagen weer verlaten. De GGD wist voor deze patiënt 4 verschillende moge lijke infectiebronnen te achterhalen, waaraan hij was blootgesteld voordat hij ziek werd: het woonhuis van de patiënt, waar hij o.a. had gedoucht, een hotelkamer, waar hij 6 dagen verbleef, een fontein in de buurt van het hotel, en een autowasstraat waar de patiënt zijn auto had laten wassen. De bronnen zijn door de BronopsoringsEenheid Legionella-pneumonie (BEL) vervolgens bemonsterd, en de monsters werden in het Streeklaboratorium onderzocht op de aanwezigheid van Legionella. In totaal werden 26 monsters afgenomen (10 uit het woonhuis, 12 uit het hotel, 1 uit de fontein, en 3 uit de autowasstraat). Alle monsters uit het woonhuis, het hotel, en de fontein waren negatief, maar in de 3 monsters uit de autowasstraat werd Legionella gevonden: 2 monsters bevatten Legionella anisa, en 1 monster uit een hogedrukspuit bevatte Legionella pneumophila serogroep 1. Het patiëntisolaat en de omgevingsstam uit de hogedrukspuit werden op DNA-niveau met elkaar vergeleken en bleken niet van elkaar te onderscheiden te zijn. Dit maakte de autowasstraat de meest waarschijnlijke bron van infectie voor deze patiënt. Het sequence type (ST) van beide stammen (ST444) werd ingevoerd in de Europese database waarin te zien was dat in het verleden 28 andere patiëntisolaten van dit type gevonden waren, maar dat het nog niet eerder uit een omgevingsmonster was geïsoleerd. Daarnaast is er in 57 van de 136 potentiële bronnen die sinds 2002 door de BEL zijn bemonsterd in een gebied van ca. 20 km rondom de autowasstraat, Legionella gevonden, waarvan het bij 17 16 | nr 1 en 2 | 2014 bronnen om Legionella pneumophila serogroep 1 ging. De sequence types van deze omgevingsstammen waren: ST1 (12 stammen), ST 9 (1 stam), ST59 (1 stam), ST159 (1 stam), ST345 (1 stam), en ST487 (1 stam). ST444 werd niet gevonden. De autowasstraat werd gedesinfecteerd, geïnspecteerd door een gecertificeerd bedrijf, en wederom bemonsterd. Alle 4 controlemonsters waren negatief. In 2009 was deze autowasstraat ook al geïdentificeerd als potentiële bron van infectie van twee andere Legionella-pneumoniepatiënten. Tijdens het brononderzoek dat destijds werd uitgevoerd, werd in één van de samples Legionella anisa aangetroffen. Helaas waren er destijds geen patiëntisolaten beschikbaar om met deze stam te vergelijken. In een eerder uitgevoerde studie bleek dat 18% (2 van de 11) autowasstraten die tussen 2002-2010 door de BEL zijn bemonsterd positief waren voor Legionella. Daarnaast zijn autowasstraten een veel bezochte locatie: uit een nationale vragenlijst die werd ingevuld door 888 willekeurig Klinisch epidemioloog Sjoerd Euser. magazine thema Sjoerd M Euser(1) - Sandra de Jong (2) - Jacob P Bruin (1) Henk P Klapwijk (2) - Petra S Brandsema (3) - Linda Reijnen (1) - Jeroen W Den Boer (1) 1Streeklaboratorium voor de Volksgezondheid Kennemerland, Boerhaavelaan 26, 2035 RC, Haarlem. 2Dienst Gezondheid & Jeugd ZHZ, Karel Lotsyweg 40, 3318 AL, Dordrecht. 3Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), Antonie van Leeuwenhoeklaan 9, 3721 MA, Bilthoven. Het Streeklaboratorium voor de Volksgezondheid Kennemerland in Haarlem is door het RIVM aangewezen als nationaal Referentielaboratorium voor Legionella, de bacterie die de Legionella-pneumonie (‘veteranen ziekte’) kan veroorzaken. Na de Legionella-pneumonieuitbraak op de Westfriese Flora van Bovenkarspel in 1999 is er steeds meer aandacht gekomen voor deze infectieziekte, wat er onder meer toe heeft geleid dat in Nederland sinds 2002 een systematische registratie plaatsvindt van patiëntgebonden, potentiële bronnen van Legionella-pneumonieën die wordt bijgehouden door de BronopsporingsEenheid Legionella-pneumonie (BEL) vanuit het Streeklaboratorium in Haarlem. De BEL voert sinds 2006 verschillende taken uit voor het RIVMCentrum Infectieziektebestrijding (CIb) op het gebied van de Legionella-bestrijding in Nederland, en heeft als doel besmettingsbronnen van Legionella-pneumonieën Met dank aan te identificeren en te elimineren en zodoende nieuwe Jacqueline Brouwer-de Vries en Wim Houtenbos (BEL), en Ingrid Friesema (RIVM) voor hun bijdragen aan dit onderzoek. ziektegevallen te voorkomen. Naast de registratie van Gebaseerd op GGD-en worden geïdentificeerd. In dit artikel beschrijven Euser SM, de Jong S, Bruin JP, Klapwijk HP, Brandsema PS, Reijnen L, Den Boer JW. Legionnaires’ disease associated with a car wash installation. Lancet. 2013 Dec:21;382(9910):2114. bronnen voert de BEL de bemonstering van patiënt gebonden, potentiële bronnen uit, die door de lokale we een bijzondere vondst: de identificatie van een autowasstraat als waarschijnlijke infectiebron van een Legionella-pneumoniepatiënt. linnaeus wetenschapsmagazine | 17 Caseraport geselecteerde Nederlanders bleek dat 16% van de deelnemers in de 2 voorafgaande weken een autowasstraat had bezocht. Dit wijst erop dat een groot deel van de bevolking wordt blootgesteld aan deze potentiële bron van Legionellapneumonie-infectie, en dat het daarom verstandig zou zijn om dit soort locaties mee te nemen tijdens de identificatie van potentiële bronnen voor Legionella-pneumoniepatiënten (zoals dat in Nederland al gebeurt). thema: 19 Voorwoord: Communicatie 20 | S.M. Nederend en P.E.A. Timmer Arts en social media, gaat dat wel samen? | M.A. Noordzij 23 Voorbeelden van hoe het niet moet (column) 24 | K.J.M. Mooren Elkaar kennen is de basis | I.J. Groesz 26Kiezen en gekozen worden: de invloed van social media op de keuze voor een ziekenhuis | S.M. Nederend 30 Patiënten zelfstandiger door zorgplan | A.E. Beerenhout 31 Communicatie met onze patiënten (column) | W.R. van Kempen 32 ‘We maken het nieuws van morgen!' | S.M. Nederend en P.E.A. Timmer 34 Zorgkaart Nederland: omarmen of verwerpen? P.E.A. Timmer, T.E. Paul, D.A.M. Dorsthorst 36 Epic: zorgverlener en patiënt samen verantwoordelijk voor behandeling | S.M. Nederend 18 | nr 1 en 2 | 2014 magazine Voorwoord Communicatie thema Google ‘definitie communicatie’ en je komt eindeloze internetpagina’s lang alle betekenissen tegen van deze voor mensen zo wezenlijke activiteit. Hoe breed kan een onderwerp voor het Linnaeus Wetenschapsmagazine zijn? Uw themaredacteuren zagen zich voor een mooie uitdaging gesteld: hoe bakenen we dit onderwerp zó af dat het toch interessant is voor de lezers? Het antwoord vonden we dichtbij huis en een stukje verder: in de Verenigde Staten. In dit themadeel gaan we in op drie thema’s: de betekenis en gevolgen van de opkomst van social media voor patiënten en ziekenhuizen. De toenemende behoefte van patiënten aan regie over hun behandeling en op welke wijze dit kan worden gefaciliteerd, en de relatie tussen huisartsen en specialisten en de rol van communicatie. Arts en social media: gaat dat samen? Hoe kunnen social media de keuze voor een ziekenhuis beïnvloeden? Wat te doen met ZorgkaartNederland? U vindt de antwoorden en beschouwingen in deze special. We treffen hierin huisartsen Peter de Groof en Marjolijne Vergouwen. Evenals Arjen Noordzij, uroloog in het Spaarne Ziekenhuis en actief op social media. En – niet te vergeten – Arthur de Mijttenaere, journalist van het Haarlems Dagblad. Voor één keer draaiden wij de rollen om en waren wij degenen die hém inter viewden. Johan Ensing, programmamanager Epic in het Spaarne Ziekenhuis en het Kennemer Gasthuis, neemt ons mee in de wereld van Epic en blikt vooruit naar de toekomst. Neem vervolgens via de in zijn verhaal genoemde links zelf een kijkje overzee. We kunnen veel leren van ziekenhuizen in de Verenigde Staten, zo blijkt. Waarmee wat ons betreft een nieuw thema voor het Linnaeus Wetenschapsmagazine is geboren. De columns van Kris Mooren, longarts in het Kennemer Gasthuis en huisarts Wouter van Kempen, maken deze editie compleet. Simone Nederend manager communicatie KG, themaredacteur Petra Timmer hoofd communicatie SZ, themaredacteur thema: Communicatie 2014 | 19 Arts en social media, gaat dat wel samen? Arjen Noordzij Social media Wat verstaan we onder social media? De KNMG geeft de volgende definitie in de al genoemde handreiking: ‘online platformen met sociale netwerken waarbinnen Momenteel maakt 86% van de Nederlanders gebruik gebruikers zelf zorgdragen voor de inhoud’.[1] Het van één of meer social media. Wij zijn daarmee wereld- begrip is ruim, het gaat er in de basis om dat de wijd koploper. Facebook blijft vooralsnog het meest gebruikers zelf de inhoud verzorgen zonder duidelijke populaire platform. Onder artsen neemt het actieve gebruik van social media de afgelopen paar jaar sterk toe. Hetzelfde geldt voor de Nederlandse ziekenhuizen. Die hebben pas recent de mogelijkheden van social media ontdekt, maar zijn inmiddels wel koploper in Europa. Mogelijk geldt dit ook voor artsen, maar daar redactie. Een ander belangrijk kenmerk is het vaak interactieve karakter. Hetzij door het geven van commentaar, hetzij door het geven van beoordelingen. De communicatievorm is meestal vrij los, ook als het over zakelijke onderwerpen gaat. De informatie kan heel vluchtig en snel zijn zoals op Twitter of wat meer ‘bedaagd’ zoals op Wikipedia. Voor het gemak maak heb ik geen getallen van. ik een indeling in 3 categorieën met per categorie een Na een korte uiteenzetting van het verschijnsel social media, zal ik het hoe en waarom van mijn activiteiten beschrijven. Die meer persoonlijke vorm past beter bij het onderwerp dan een droge opsomming van de plussen en minnen. Bovendien heeft de KNMG dat al lang gedaan in de handreiking artsen en social media.[1] Deze is online beschikbaar op www.knmg.artsennet.nl. Deze bijdrage beperkt zich tot twitteren en bloggen omdat ik daar actief in ben. In de titel van dit stuk staat arts, maar daar had net zo goed verpleegkundige kunnen staan. paar bekende voorbeelden. Wat doe ik op social media? Ik ben behoorlijk actief op social media. Maar ik ben geen vroege vogel, want ik ben pas sinds anderhalf jaar actief. Ik maakte ruim 2 jaar geleden een Twitteraccount aan, maar deed daar de eerste tijd niets mee. Ik vond het zo abstract. Je maakt een account aan, plaatst een pasfoto en wat informatie van jezelf erbij (je ‘bio’ in Twitterjargon) en dan... Ja, en dan? Toen wist ik het niet meer. Je krijgt wel wat adviezen wie je zou kunnen volgen, maar dat waren vooral bekende tv-persoonlijkheden. Daar zat ik niet op te wachten. Een paar jaar daarvoor had ik wel een LinkedInprofiel aangemaakt, maar daar keek ik nauwelijks naar. Dat is nu wel anders. LinkedIn biedt goede mogelijkheden voor het leggen van zakelijke contacten. In dit verhaal beperk ik me, zoals gezegd, tot twitteren en bloggen. Twitteren Mijn allereerste tweet (twitterbericht) ging over een item op het 8 uurjournaal. Ik weet nog dat ik een minuut of 20 zat te bedenken hoe ik mijn reactie in 140 tekens kon persen. Daarna twijfelde ik nog een poosje en drukte eindelijk op ‘tweet’. Dat herhaalde zich nog een aantal keer. Voorzichtig aan begon ik wat mensen te volgen en jawel hoor, er waren ook mensen die mij gingen volgen. Geen idee waarom, want mijn tweets leken – achteraf bezien – nog nergens op. Na een tijdje ben ik gaan nadenken. Wat doe ik op Twitter? 20 | nr 1 en 2 | 2014 Netwerken - Facebook Netwerken met ‘vrienden’. Veelal ondersteund met tekst en veel afbeeldingen. Ook zakelijke potenties. - LinkedIn Zakelijk netwerken. Veel mogelijkheden om contact te maken. Mogelijkheid om groepen aan te maken. Zenden - Twitter ‘Microblogs’ berichtjes van maximaal 140 tekens. Mogelijkheid om links, foto’s en video’s toe te voegen. - YouTube Videokanaal. Variërend van klungelige thuisfilmpjes tot professionele producties. Ook ontdekt door bedrijven. - Flickr Fotokanaal. Richt zich op de professionele- en hobbyfotograaf. Veel mogelijkheden om te beoordelen en commentaar te geven. - Wordpress.com Blogs, afkorting van weblogs. Kortere of langere verhalen, meestal op persoonlijke titel. Beoordelen - ZorgkaartNederland.nl Beoordeling van zorgverleners door patiënten. Wordt in toenemende mate actief door ziekenhuizen gebruikt). - Iens Beoordeling van restaurants door gasten. Deels gesponsord. Wat zijn mijn doelen? Heel kort samengevat: informatie verzamelen en informatie delen. Door algemene nieuws diensten te volgen (zoals NOS, NRC, Trouw en de Volkskrant), ben je heel snel op de hoogte van het laatste nieuws. Door de links in de tweets kun je vaak verdere informatie vinden (figuur 1). Hetzelfde geldt voor medisch nieuws (zoals KNMG, Medisch Contact, Artsennet, Orde van Medisch Specialisten en Skipr). Verder nog de vaktijdschriften (zoals NTvG, NEJM, Lancet, BMJ en een aantal urologische tijdschriften). Ten slotte plaatsen mensen die ik volg ook interessante tweets (anders zou ik ze niet volgen). Ik volg vooral ziekenhuismedewerkers, artsen en patiënten (niet speciaal urologisch). Er zijn patiënten die hun ziekte van dag tot dag op heel menselijke manier neer kunnen zetten. Dat vind ik heel leerzaam (figuur 2). Ik twitter zelf over het Spaarne Ziekenhuis (figuur 3), vroegdiagnostiek, screening, patient empowerment, het stafbestuur, urologische zaken, de eigen vakgroep, gezondheidszorg in het algemeen, actualiteiten en soms iets over een hobby. magazine Figuur 1. Algemene nieuwstweet met link naar meer informatie op de site van de Volkskrant. Figuur 2. Tweet van een moeder die een zoon met spina bifida heeft. Zij deelt met heel de wereld hoe het is om met een gehandicapt kind te leven en wat een worsteling het kan zijn om zelf zo veel mogelijk de touwtjes in handen te houden. Figuur 3. Tweet over de nucleaire top. #NSS2014 is Het maximum van 140 tekens voelt in het begin aan als een enorme beperking. Toch valt dat mee. Het dwingt je juist om je punt zo bondig mogelijk te formuleren. Vaak blijkt dat je iets - zonder verlies van informatie - veel en veel korter kunt zeggen dan je aanvankelijk dacht. Je kunt in 140 tekens niet alle mitsen en maren noemen. Het is uiteindelijk wit of zwart wat je neerzet, voor grijstinten is weinig ruimte. Ik vind dat uiteindelijk ook niet zo’n probleem: je moet duidelijk stelling nemen. Twitter wordt pas echt interessant door de interactiemogelijkheden. Je kunt een tweet van iemand anders rondsturen naar jouw eigen volgers (retweeten), een tweet als favoriet markeren en een tweet beantwoorden. Dit geeft vaak interessante discussies. Je kunt op deze manier ook jouw ideeën toetsen of nagaan hoe anderen over zaken denken. Zo twitter ik met een groepje volgers over vroegdiagnostiek en screening van kanker. Bij ieder nieuw wetenschappelijk artikel of krantenbericht klimmen we in de digitale pen om onze mening aan te scherpen en anderen proberen in te laten zien dat screening heel veel problemen met zich meebrengt. de ‘hashtag’ die het onderwerp herkenbaar maakt. Daar kun je ook op zoeken. Je kunt een tweet richten aan een persoon of instantie, in dit geval het @SpaarneZiekenhs. De tweet komt dan in een soort inbox van het Twitterprogramma. Het ziekenhuis heeft vervolgens een retweet gestuurd zodat de volgers van het ziekenhuis deze ook konden zien. Figuur 4. Twee vraagtweets. Zij leverden veel reacties en retweets op. #DTV = durf te vragen, een veelgebruikte hashtag. @Linnaeus2009 is het Linnaeusinstituut. thema: Communicatie 2014 | 21 thema Wat wil ik ermee bereiken? Ik twitter als arts, maar ook over andere onderwerpen. Kan dat wel? Hoe voorkom je dat privé en zakelijk door elkaar gaan lopen? Is twitteren niet een vorm van exhibitionisme? Kan ik mijn mening over medische onderwerpen zomaar publiekelijk maken? Ik heb daaruit de volgende conclusie getrokken. Ik twitter als arts, maar ook als mens. Ik wil laten zien wie ik ben en waar ik voor sta. Dat brengt met zich mee dat privé en zakelijk door elkaar gaan lopen. Dat vind ik niet erg al houd ik wel grenzen aan. Trouwens, op internet is het nauwelijks mogelijk zaken gescheiden te houden. De grote kracht (en tegelijkertijd ook één van de nadelen) van het internet is juist dat informatie niet op zichzelf staat, maar onverwachte verbanden zichtbaar kan maken. Een andere mogelijkheid is dat je ook vragen kunt stellen. Als een interessante vraag een paar keer wordt doorgestuurd, is het bereik enorm. Zo zie je regelmatig oproepen voor een laatste wens van een terminaal ziek kind. Bijna altijd is zo’n oproep succesvol. Ik wilde voor dit artikel graag weten waarom andere artsen actief zijn op social media. Hoe kun je dat beter vragen dan via Twitter (figuur 4)? Een samenvatting van de reacties: kennis delen en vergaren, weten wat er speelt in de zorg, verdieping van discussies, humor en ontspanning, inspringen op actualiteiten, laagdrempelig contact, vak uitdragen, poging (enige) invloed op maatschappelijke zaken uit te oefenen, inspiratie opdoen. Nadelen werden veel minder genoemd. Eén retweet vatte het mooi samen: ‘Een enkele keer is het net het echte leven en heb je vervelende ontmoetingen. Maar dat is zelden.’ Figuur 5. De index van mijn laatste 3 blogs op artsennet.nl. Bloggen Bloggen kan op verschillende manieren. Veel mensen houden een blog bij als een soort dagboek, hetzij op hun eigen website, hetzij op een algemene blogsite. Anderen bloggen minder frequent over onderwerpen die hen raken. De bekendste algemene blogsite is wordpress.com. Het voordeel is dat je inhoud en opmaak volledig in eigen hand hebt. Er is niemand die de inhoud controleert. Maar er zijn ook nadelen. Het grootste is wel dat het lastig is om mensen naar je site te trekken. Ik blog sinds een halfjaar op Artsennet (www.artsennet. nl/blogs/artsen/Arjen-Noordzij.htm, figuur 5). Daar zit wel een redactie achter. Die controleert op ontoelaatbaar taalgebruik, maar niet op inhoud. De redacteur verzorgt de opmaak en het plaatsen van links en afbeeldingen. Het grote voordeel is dat je automatisch een groot bereik hebt: artsennet.nl is een goed bezocht portal waar onder andere de KNMG en Medisch Contact aan meedoen. Vanzelfsprekend blog je op Artsennet over medische zaken en niet over je vakantie. In een blog heb je meer ruimte om op nuances in te gaan en om zaken in een groter verband te plaatsen. Bij blogs kunnen reacties worden geplaatst. Daarvan wordt echter nauwelijks gebruikgemaakt. De interactie verloopt voornamelijk via twitter, want dat gaat veel makkelijker. Je plaatst een tweet met de titel van je nieuwe blog en een link (figuur 6). Artsennet doet dat ook. Interactie krijg je doordat volgers doorlinken naar het blog en hun reactie weer twitteren (figuur 7). Aandachtspunten Belangrijk voor artsen, maar eigenlijk voor alle zieken huismedewerkers, is dat informatie niet is terug te voeren op individuele patiënten. Het gaat, heel simpel, om het beroepsgeheim. Wees extra voorzichtig met het plaatsen van afbeeldingen waar anderen herkenbaar op staan. Doe dat alleen met toestemming. Voor verdere informatie hierover verwijs ik weer naar de handreiking van de KNMG. 22 | nr 1 en 2 | 2014 Figuur 6. Tweet met link naar mijn laatste blog. Figuur 7. Reactie op mijn laatste blog. Conclusie Social media bieden een goede mogelijkheid voor artsen om snel informatie te verkrijgen en te delen. Daarnaast zijn er ongekende mogelijkheden om meningen te toetsen, mensen online of IRL (in real life) te ontmoeten, of zaken voor elkaar te krijgen. Arts en social media? Dat gaat prima samen! Dr. M.A. Noordzij werkt als uroloog en opleider in het SZ. Contact via e-mail: [email protected]. Literatuur [1] KNMG. Handreiking artsen en social media. KNMG Utrecht, 2011. Kris Mooren, longarts KG Voorbeelden van hoe het niet moet Een andere dame die ik niet zal vergeten, begreep de vraag ook niet, omdat zij heel erg doof was. Het was op de hartbewaking, de vrouw was over de 90, en de CCU-verpleegkundige en ik gingen een behandelbeperking afspreken. Om redenen die ik wellicht niet hoef toe te lichten, liep het gesprek niet soepel. De verpleegkundige kon het op een goed moment niet meer aanzien en riep in het oude oor: “ALS UW HART ERMEE OPHOUDT, MOETEN WE DAN ALLES UIT DE KAST TREKKEN?” De vrouw plukte aan haar deken en sprak: “Nou, die kast heb ik net nieuw, maar als jullie er nog wat mee kunnen, dan vind ik het goed…” Zoals ik zei: vallen en opstaan. column Communicatie: de belangrijkste van alle skills die een dokter heeft. En net als alle belangrijke skills nergens zo goed te leren als op de werkvloer. Vallen en opstaan, dus. Eén van de indrukwekkendste voorbeelden hoorde ik als coassistent, naast een specialist die niet zo ver meer van zijn pensioen verwijderd was. We zagen samen een patiënt met een uitgezaaide ziekte die terloops vertelde net een nieuwe bril te hebben gekocht. “Nou,” sprak de specialist opgeruimd, “dat is dan uw laatste!” Om een veilig gevoel te hebben in de wereld, kiest het brein er soms voor om bepaalde data die niet verenigbaar zijn met dit veilige gevoel, simpelweg te verwerpen. ‘Ik heb het verkeerd verstaan,’ dacht ik dus – en ik hoop dat de patiënt dit ook dacht. Maar toen deze de spreekkamer had verlaten, vroeg de specialist: “Hoe kon ik dat nou toch zeggen?” Uit zijn licht wanhopige blik maakte ik op dat het geen retorische vraag was; hij had werkelijk geen idee. Gijs de Klerk gaf vorig jaar, tijdens zijn afscheids symposium, ook een mooi voorbeeld van hoe woorden zomaar uit je mond kunnen rollen. Het was een iets te drukke dag geweest, de pieper had vaak gepiept en de telefoon zat continu tegen het oor van de internist gedrukt – “De Klerk”. Dus misschien was het helemaal niet zo vreemd dat hij, op het moment dat de patiënt met ontbloot bovenlichaam plaatsnam op de onderzoeksbank, en hij de stethoscoop tegen het oor drukte, plechtig sprak: “De Klerk.” Wanneer communicatie niet vlekkeloos verloopt, hoeft dit overigens niet altijd een probleem te zijn, ontdekte ik laatst. Ik was in gesprek met één van mijn geïmmigreerde astmapatiënten die prachtig Nederlands spreekt, waardoor ik altijd maar aanneem dat hij het even goed verstaat. Ik informeerde beleefd naar zijn dochter die, zo dacht ik, in een ziekenhuis werkte. Mijn vraag klonk in zijn oren waarschijnlijk zo: “Zowikzalevenuwreceptmakenenhoegaatheteigenlijkmetjedochterzewerkttochinhetziekenhuiskloptdat?” Mijn patiënt staarde me kortdurend verbaasd aan en riep toen uit: “Ja! Mijn dochter, ze lag in het ziekenhuis! Ook astma! Maar nu gaat het weer goed!” Jemig, dacht ik, dat wist ik niet, dat zijn dochter ook astma had. Zonder taalbarrière zou ik hier nooit achter zijn gekomen. Dat is het nadeel als je vragen altijd maar begrepen worden, dan krijg je alleen de informatie waarnaar je gevraagd hebt. linnaeus wetenschapsmagazine | 23 Communicatie tussen huisartsen en specialisten Elkaar kennen is de basis Ilse Groesz Communicatie met het ziekenhuis: we vroegen twee huisartsen naar hun mening en ervaring. Marjolijne Vergouwen, huisarts in Hoofddorp: “Er is de laatste jaren echt wat veranderd. Er wordt meer samengewerkt vanuit het idee ‘wat is het beste voor de patiënt’ en daar hebben we elkaar voor nodig.” Peter de Groof, huisarts in Haarlem: “Elkaar kennen is de basis.” De Groof: “We werken als huisarts nauw samen met het ziekenhuis. In mijn vak heb ik te maken met 400 verschillende ziektebeelden, dan is het erg prettig om te weten met welke specialist ik het best kan overleggen.” Vergouwen: “Elkaar kennen helpt. Maar ook van elkaar weten hoe je werkt en waar je ieder in je praktijk tegenaan loopt.” Zijn de specialisten goed bereikbaar en benaderbaar? “Mijn ervaring met de internisten in het KG is bijvoorbeeld heel goed”, vertelt De Groof. “Daar neemt een vast groepje de telefoon op. We weten wat we aan elkaar hebben en dat maakt overleg makkelijk.” Vergouwen: “Als ik het nummer van een dienstdoende arts bel, maar toch doorgeschakeld word naar de poli en daar vervolgens 10 minuten in de wacht sta, geeft dat irritatie. Gelukkig gebeurt dat niet vaak en hebben veel specialismen het wel goed geregeld.” De Groof: “Vanuit ons perspectief is het het prettigst dat als de huisarts belt, hij direct een specialist aan de lijn krijgt. Dat betekent wel dat het ziekenhuis de organisatie daarop moet inrichten.” Vergouwen: “Ik vind de houding van de meeste specialisten open en geïnteresseerd.” Het verzorgingsgebied van het Kennemer Gasthuis en het Spaarne Ziekenhuis telt zo’n 300 huisartsen. In de twee ziekenhuizen werken in totaal ongeveer 250 specialisten. Is dat een risico van de fusie, dat de groep specialisten te groot wordt voor persoonlijk contact? “De grootschaligheid doet geen goed”, zegt De Groof. De groep specialisten wordt te groot om elkaar echt te kennen en dat heeft gevolgen voor de samenwerking. Daarnaast gaan artsen zich verder specialiseren wat voor huisartsen lastig bij te houden is. Mijn advies zou zijn, maak kernregio’s waarbij een vaste groep specialisten contact heeft met de huisartsen van die kernregio. De groep blijft overzichtelijk en het persoonlijke contact wordt makkelijker en haalbaarder.” Vergouwen: “Het is met het aantal specialisten per ziekenhuis nu al moeilijk om te bepalen welke arts de beste is voor een patiënt. Dus ja, hoe groter de groep hoe lastiger. Verder 24 | nr 1 en 2 | 2014 ben ik wat de fusie betreft bang dat het voor de patiënten achteruitgang betekent doordat niet alle specialismen op beide locaties zullen blijven. Wanneer ik op basis van een diagnose een patiënt doorverwijs, is het geen probleem dat de patiënt misschien wat verder moet reizen. Maar vaker hebben we te maken met een klachtenpatroon en dan wil je de veilige optie voor de patiënt, dus alle specialismen onder één dak.” Uit een recent onderzoek [1] kwam naar voren dat bij een verwijzing de patiënt afgaat op het advies van de huisarts. Andere onderzoeken laten overigens zien dat patiënten daarnaast zelf op zoek gaan naar informatie via bijvoorbeeld social media (zie hierover het artikel elders in dit themadeel). Vergouwen en De Groof geven aan als eerste de patiënt te vragen naar een voorkeur en verder de manier van communiceren van een arts mee te wegen. Vergouwen: “De wens van de patiënt is belangrijk. Heeft hij ervaring met een ziekenhuis, een voorkeur voor een specialist of wil hij juist ergens niet heen. Ook houd ik rekening met ervaringen van andere patiënten. Als ik meerdere keren hetzelfde positieve of negatieve verhaal terughoor van mijn patiënten neem ik dat mee in mijn advies.” De Groof gaat ook af op de voorkeur van de patiënt. “Daarna kijk ik waar er volgens mij een goede arts zit. Afhankelijk van de problematiek kijk ik ook hoe communicatief een arts is. Bij een gebroken teen maakt dat weinig uit, maar vaak is het bij een verwijzing wel belangrijk dat ik weet hoe een arts communiceert.” Wat kan er beter in de communicatie van het ziekenhuis naar de huisarts? “De overdracht”, volgens De Groof. “Daar gaat het nog wel eens mis. Er is bijvoorbeeld wel een ontslagbrief, maar vooral met informatie voor de eigen verslaglegging en niet met dat wat de huisarts moet weten. Neem vaste items op in zo’n brief: reden van opname, reden voor ontslag, medicatiewijzigingen met onderbouwing, prognose en beleid.” “De brieven komen snel en dat is prettig”, vindt Vergouwen. “Helaas duurt het bij een ernstige diagnose vaak langer voor de brief er is. En juist dan wil je als huisarts direct weten wat er aan de hand is omdat de patiënt bijna altijd binnen een dag met de huisarts belt. Stuur in zo’n geval een brief met alleen de diagnose, de rest mag best later volgen.” Welke informatie, naast die over uw patiënten, wilt u van het ziekenhuis krijgen? “Informatie over nieuwe poli’s of behandelingen”, zegt Vergouwen. “Patiënten lezen iets in de krant, komen op mijn spreekuur en vragen ernaar. Dan is het prettig dat wij eerder dan de patiënt op de hoogte zijn.” De Groof: “Ik wil graag weten welke nieuwe artsen er zijn, maar ook wie er vertrekt. Nu gebeurt het wel eens dat je dat niet hoort. Verder wordt de praktische informatie, zoals een telefoonboekje of smoelenboek erg gewaardeerd, ook door de assistenten.” magazine thema Smoelenboek [figuur 1] Op de vraag of er iets is wat ze graag anders zouden willen zien op het gebied van communicatie antwoordt De Groof: “Eigenlijk zouden de ziekenhuizen ook op de communicatie een kwaliteitscyclus moeten loslaten. Dat draagt bij aan het welzijn van de patiënt, huisarts en specialist.” Voor Vergouwen zou extra tijd een uitkomst zijn. “In een ideale situatie hebben we allemaal, huisartsen en specialisten, meer tijd voor overleg. Dat je elkaar makkelijker even kunt bellen om te overleggen over een patiënt. Dan kun je samen een behandelplan opstellen en voorkom je onnodige verwijzingen. Dat kan voor de patiënt betekenen dat hij niet voor niks naar het ziekenhuis hoeft.” Mw. I.J. Groesz is communicatieadviseur/redacteur in het SZ. Contact via e-mail: [email protected]. [1].TNS-NIPO in opdracht van Zilveren Kruis Achmea http://www.gezondheidsnet.nl/medisch/patient-volgt-advieshuisarts-bij-keuze-specialist. thema: Communicatie 2014 | 25 Patiënt wordt zorgconsument Kiezen en gekozen worden: de invloed van social media op de keuze voor een ziekenhuis Simone Nederend Met de opkomst van internet, het toenemend gebruik van social media en mobile devices beschikken patiënten over meer informatie. Over het ziekenhuis en – in Social media en de positionering van een ziekenhuis Ziekenhuizen moeten zich onderscheidend positioneren. Dit helpt consumenten om te kiezen. Social media kunnen hierbij helpen en bieden ziekenhuizen de mogelijkheid om het verhaal van hun organisatie aan patiënten te vertellen. Een kernwaarde zoals ‘kundig’ kan worden vertaald naar (interactieve) communicatie. Voorbeeld hiervan is het verhaal op Facebook van KNO-arts Dick Wong Chung die zijn kennis inzet om leerlingen van groep 8 te wijzen op de gevolgen van lawaai. Een follow up hiervan is het beantwoorden van vragen over dit onderwerp via Facebook. toenemende mate – over de artsen die ze gaan bezoeken (zie hiervoor het artikel over ZorgkaartNederland elders in dit themadeel). Hoe speel je als ziekenhuis via internet en social media in op de keuzemogelijkheden die patiënten hebben en hoe kunnen deze communicatie kanalen de binding tussen patiënt en ziekenhuis versterken? 60% van de patiënten die ziekenhuiszorg nodig heeft, beschouwt de huisarts als belangrijkste adviseur. Een toenemend aantal patiënten gaat daarnaast actief op zoek naar informatie elders. Zelf willen kiezen, maakt dat patiënten zich steeds meer gedragen als consumenten. Als zorgconsumenten dus. Dit gegeven maakt een scherpe positionering van ziekenhuizen noodzakelijk. Het vergemak kelijkt de keuze. Aan die positionering valt nog wel het één en ander te verbeteren. Uit reputatieonderzoek van zowel het KG (2012) als het SZ (2013) blijkt dat respondenten niet goed de verschillen kunnen aangeven tussen het KG, het SZ en het Rode Kruis Ziekenhuis (RKZ). Alle drie de ziekenhuizen bieden grofweg gezegd dezelfde diensten aan. 25% van de respondenten bracht een bezoek aan één of meer van deze ziekenhuizen (Newcom imago-onderzoek, december 2012). Mediaconsumptie verandert De mediaconsumptie van Nederlanders is ingrijpend veranderd. 95% is actief op internet (55+ is bezig met een inhaalslag), 86% is actief op social media (vaak op meerdere platformen), het dagelijks gebruik van Facebook steeg van 5 miljoen Nederlanders in 2013 naar 6,1 miljoen in 2014 en er zijn bijna 9 miljoen mensen actief op Facebook (bron: Newcom, 2014). Daarnaast heeft 60% van de Nederlanders een smartphone en 34% een tablet. Dit percentage stijgt nog steeds. (Zie figuren 1 en 2] het ziekenhuis wordt gezegd (de zogenaamde reviews) een steeds belangrijkere rol. Mensen baseren dus hun keuze voor een deel op wat anderen vertellen over je ziekenhuis via Facebook, via Twitter, via vergelijkingssites et cetera. Bij de keuze voor een ziekenhuis spelen digitale media een steeds grotere rol: mensen oriënteren zich meer en meer via internet. De dienstverlening van een ziekenhuis is daarmee transparanter dan ooit. Daarbij speelt wat er over Ziekenhuizen krijgen door de opkomst van social media te maken met een nieuwe vorm van communiceren met meer mogelijkheden tot interactie. Interactie geeft kansen om een relatie met patiënten aan te gaan en hen aan je 26 | nr 1 en 2 | 2014 De informatiefase Figuur 1: Socialmediagebruik 2010-2014 Bron: Newcom Research, 2014 In de informatiefase gaat de patiënt steeds gerichter op zoek naar informatie. Er doemt een keuze voor een ziekenhuis en/of specialist op en hij wil deze keuze bevestigd zien. Hij wil vragen stellen en wil weten hoe anderen denken over een bepaald(e) ziekenhuis/specialist. Er komt dus een mogelijkheid tot interactie via social media met een ziekenhuis. Momenteel is de interactiemogelijkheid van potentiële patiënten met hun arts minimaal. Via Facebook stellen mensen sporadisch vragen. Via de Epic-module MijnSpaarne.nl (MyChart) kunnen bestaande patiënten al wel direct communiceren met hun arts. Hier liggen voor de toekomst mooie kansen. Ook het inrichten van communities speelt in op de informatie die een consument in deze fase zoekt. Evenals de introductie van persoonlijke apps. Daarnaast spelen traditionele communicatiemiddelen, zoals folders, patiëntenkranten, open dagen en free publicity een rol bij het maken van de definitieve keuze. De prefase Figuur 2: Gebruik socialmediaplatvormen 2014 Bron: Newcom Research, 2014 ziekenhuis te binden. Deze binding is - door teruglopende patiëntenaantallen – van belang voor het voortbestaan van ziekenhuizen. Kortom: legio mogelijkheden om - naast de bestaande contactmomenten – een relatie aan te gaan met zorgconsumenten. Binden van consumenten Communicatie is een onderdeel van het zorgproces. Zorgconsumenten doorlopen in hun keuze voor een ziekenhuis verschillende stadia: hoe zorg je ervoor dat consumenten juist voor jouw ziekenhuis kiezen en ook in de toekomst deze keuze zullen maken? Inzicht in het keuzeproces van consumenten is hiervoor noodzakelijk. Overwegings-en keuzefase Het keuzeproces begint met een overwegings- en keuze fase. Iemand heeft zorg nodig en wil hiervoor de beste behandeling in het beste ziekenhuis bij de beste arts. Deze persoon oriënteert zich breed. Een ziekenhuis moet in die fase al aanwezig zijn: een goede vindbaarheid van de website (zoekwoorden) is daarvoor een vereiste. Kwaliteitsinformatie op de website helpt de potentiële patiënt in deze fase. NVZ (Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen)-ziekenhuizen introduceren in mei 2014 In de derde fase, de prefase, wordt de keuze voor een ziekenhuis steeds duidelijker. De patiënt wil dan bij voorbeeld weten hoe een ingreep verloopt en gaat op zoek naar een filmpje hierover op YouTube. Het belang van YouTube neemt nog steeds toe; het is na Google de meest gebruikte zoekmachine. Consumenten hebben vaker voorkeur voor een korte uitleg via film dan via bijvoorbeeld een folder. De opname of bezoekfase En dan is het zo ver: de patiënt wordt opgenomen in een ziekenhuis. Verpleegkundigen, medisch specialisten en alle medewerkers van een ziekenhuis met wie een patiënt te maken heeft, bepalen in deze fase diens ervaringen. Maar er is meer mogelijk in de toekomst: er bestaan al apps die opgenomen patiënten helpen herinneren aan een afspraak, die tips geven van artsen of die ervoor zorgen dat een patiënt in contact komt met lotgenoten. Toegang tot wifi is hiervoor uiteraard een vereiste. Epic maakt het mogelijk om je dossier in te kunnen zien. In de VS zijn al Epic-modules in gebruik waarbij een patiënt zijn eigen dossier samenstelt en beheert. De herstelfase en vitaliteitsfase In de fases na de ziekenhuisopname is het belangrijk om contact te houden met patiënten. Dat kan – naast de consulten – via een forum voor lotgenoten dat wordt gefaciliteerd door bijvoorbeeld een verpleegkundig specialist. In deze fase vragen we patiënten ook om hun thema: Communicatie 2014 | 27 magazine thema een kwaliteitsvenster. Weer een stap op weg naar digitale transparantie. Dat een ziekenhuis een goede naam moet hebben bij de huisarts is evident. Daarnaast moet een ziekenhuis ook zichtbaar zijn in de traditionele media. Denk hierbij bijvoorbeeld aan advertenties en free publicity in (lokale) kranten. ervaringen met het ziekenhuis en de arts te melden via bijv. ZorgkaartNederland of Facebook. Dit wordt in de praktijk in toenemende mate gedaan. Het succes van de reviews staat of valt met de manier waarop een ziekenhuis hiermee omgaat: maken we zichtbaar wat we ermee doen of nemen we de reviews voor lief. Als we werk maken van social media kunnen we consumenten activeren en stimuleren om hun ervaringen te delen met anderen. Zo worden zij ambassadeur van je ziekenhuis. Social media leveren ziekenhuizen een schat aan informatie. Het kan klantwensen duidelijk maken. Mits ziekenhuizen op een goede manier met social media omgaan. Monitoren, vragen stellen, reageren op reacties van gebruikers, het gesprek aangaan, leren van elkaar, weten wat je doelgroepen interessant vinden… Er ligt een wereld aan mogelijkheden om de klant te leren kennen en aan je ziekenhuis te binden. Dat kan alleen als ziekenhuizen content (inhoud) leveren waar de zorgconsument op dat moment naar op zoek is. Content die op een bepaald moment in het keuzeproces van betekenis is. Artsen spelen hierbij een belangrijke rol: zij zijn de leveranciers van de inhoud, houden bijv. een weblog bij over een bepaalde aandoening en zijn bereid om vragen via Twitter te beantwoorden. Wie durft de uitdaging aan? Mw. S.M. Nederend is manager communicatie in het KG. Contact via e-mail: [email protected]. Referenties: Newcom research & consultancy. Positionering Kennemer Gasthuis (1-meting). Amsterdam, 2012. Newcom research & consultancy. Nationale Social Media Onderzoek 2014. Amsterdam, 2014. Transmissie en Room8. Zorg investeert in social media, maar durf ontbreekt. Gorinchem, 2014. Marketing Monday, diverse publicaties, 2013. Voorbeelden van inzet social media In het KG en het SZ wordt druk geëxperimenteerd met de inzet van social media. Een greep uit de initiatieven. Kwaliteitsinformatie op website In toenemende mate gaan ziekenhuizen investeren om kwaliteitsinformatie op de websites te bieden. Zo doen zowel het KG als het SZ mee aan het kwaliteitsvenster van de NVZ. Hier zijn ziekenhuizen straks te vergelijken op verschillende aspecten. Nu al is informatie te vinden over keurmerken. Recent hebben beide ziekenhuizen zich maximaal transparant opgesteld bij het openbaar maken van hun sterftecijfers. Informatie over ‘gentle sectio’ op Facebook Voor de introductie van de ‘gentle sectio’ (vrouw vriendelijke sectio) plaatsten we een artikel op Facebook, naast de inzet van traditionele media als een persbericht, een interview met de gynaecoloog in het Haarlems Dagblad en een mailing naar huisartsen en verloskundigen. Met als resultaat 99 mensen, die aangaven dit nieuws te waarderen (een zogenaamde like) en 14 mensen (waaronder verloskundigen) die dit nieuws deelden met hun eigen achterban. Een gynaecoloog beantwoordde vragen. Uiteindelijk bereikte het bericht bijna 4.000 mensen die specifiek geïnteresseerd zijn in dit onderwerp. Maximale vindbaarheid op Google Hoe eindig je zo hoog mogelijk in de Google-ranking wanneer er wordt gezocht op een bepaalde aandoening? Dit proces, ook wel search engine optimalisation (SEO) genoemd, kun je beïnvloeden aan de ‘achterkant’ van de website. Door het ‘onder water’ invullen van trefwoorden, zogenaamde metatags, wordt de vindbaarheid via Google van bepaalde pagina’s verbeterd. Een voorbeeld: door het invullen van zoekwoorden als ‘verzakkingen’, ‘verzakkingsklachten’, ‘urineverlies’ et cetera worden de pagina’s over bekkenbodemklachten beter gevonden. 28 | nr 1 en 2 | 2014 De case: een vrouw dient een klacht in via Facebook. Zo uitte een niet nader te noemen persoon ’s avonds Het gevaar van een negatieve review is een stroom aan zijn onvrede over de behandeling van zijn vader in het negativiteit. In het openbaar, namelijk via Facebook, SZ. Via Twitter werd direct contact gelegd. Een dag nam de afdeling communicatie snel contact op met later werd de klager gebeld door een medewerker de vrouw. Vervolgens is ‘achter de schermen’, met van patiëntenvoorlichting. Daarna nam de betrokken name telefonisch en via de mail, gewerkt aan het snel afdeling contact op met de vader. Met als resultaat oplossen van haar klacht in samenwerking met de dat de klacht binnen een dag naar tevredenheid was ombudsvrouw en de betrokken medisch specialist. afgehandeld. Daarnaast hebben we via een klein onderzoek per mail gevraagd hoe zij het oplossen van haar klacht heeft ervaren. Met als resultaat een positieve waardering op Facebook. Meer zien? De beide ziekenhuizen en het Linnaeusinstituut zijn actief op Twitter, Facebook en YouTube. www.facebook.com/KennemerGasthuisHaarlem www.facebook.com/SpaarneZiekenhuis @KGHaarlem @SpaarneZiekenhs @Linnaeus2009 www.youtube.com/KGHaarlem www.youtube.com/SpaarneZiekenhuis thema: Communicatie 2014 | 29 magazine Klachtenafhandeling via Facebook Mensen gebruiken social media om klachten te uiten. thema Klachtenafhandeling via Twitter Patiënten zelfstandiger door zorgplan Angelique Beerenhout Het KG startte in 2012 met zogenoemde zorgplannen voor patiënten. Hiermee krijgen patiënten meer grip op hun verblijf in het ziekenhuis. Zij kunnen meer initiatieven nemen omdat duidelijker voor hen is wat Ervaringen Studente Sophie Beintema was één van de eersten die te maken kreeg met het zorgplan op de AOA. “Ik had al langere tijd veel pijn in mijn buik, maar het bleef onduidelijk wat de oorzaak was. Toen eindelijk duidelijk werd dat ik een blindedarmontsteking had, ging alles heel erg snel en lag ik opeens in het ziekenhuis. Ik had geen idee wat er allemaal ging gebeuren en dat maakte me erg onzeker. Het zorgplan was heel fijn, want het gaf me houvast en zekerheid. Door de opzet met de pictogrammen was het voor mij veel duidelijker dan een folder.” wel/niet kan of mag. Het eerste zorgplan, voor patiënten met een blindedarmontsteking, werd positief ontvangen. Het plan is stap voor stap verbeterd en gebaseerd op ervaringen van patiënten. Dit past in de filosofie van Uw zorgplan lean: continu verbeteren en ervoor zorgen dat processen goed op elkaar zijn afgestemd. Blindedarmontsteking Voor de operatie Na de operatie Voor u • De apothekersassistent komt bij u langs • U krijgt pijnstilling en iets tegen de • Geef ti om uw thuismedicatie na te vragen Margreet de Geus, unitleider op de algemene opname afdeling (AOA) in het KG was een drijvende kracht achter het zorgplan. “De eerste patiënten die een zorgplan kregen, werden onverwacht opgenomen met een blinde darmontsteking – een situatie die voor hen voelde alsof alle regie even weg was. Op de AOA konden zij dankzij het zorgplan precies zien wat er ging gebeuren en wat er van henzelf werd verwacht. Voor deze patiënten kwam hierdoor het gevoel van regie over het eigen leven weer snel terug. Ze wisten waar ze aan toe waren en konden daardoor zelfstandiger op de situatie reageren. Voor zowel henzelf als voor de verpleegkundigen gaf dit een positief effect.” • U krijgt 1 keer per dag een injectie tegen trombose in de buik of het been Het zorgplan is in feite een A4-kaart met daarop informatie over de behandeling van de patiënt. De behandeling is ingedeeld in een aantal categorieën en vaste thema’s. De thema’s worden zichtbaar gemaakt door pictogrammen zodat in één oogopslag duidelijk is waar het over gaat. Bijvoorbeeld over medicijnen, controle, kleding of eten. Snel is duidelijk wat de patiënt op welk moment kan verwachten of wat er van de patiënt zelf wordt verwacht. Het zorgplan is geschikt voor de planbare behandelingen, dat wil zeggen behandelingen met een vast verloop, zoals bijvoorbeeld bij de blindedarmontsteking. De patiënt ontvangt bij opname het plan en gebruikt dit tot aan zijn ontslag uit het ziekenhuis. Kritisch Margreet de Geus: “Mijn medewerkers waren eerst best kritisch omdat de stappen in het zorgproces ineens op papier zijn vastgelegd. De patiënt kijkt nu mee. Maar in de praktijk bleek het juist heel goed te werken en zijn de patiënten meer zelfstandig omdat ze weten wat er gaat gebeuren en wat ze wel of niet mogen doen. Er is een gezamenlijke verantwoordelijkheid ontstaan, die voor iedereen heel positief uitpakt.” 30 | nr 1 en 2 | 2014 via het infuus vocht toegediend missel • Het ka krijgt v durend wordt medicijnen afdelin U trekt aan: U mag uw eigen kleding weer aantrekken Vraag ge Voor de operatie moet u nuchter zijn, d.w.z. U mag weer eten en drinken als u zich goed Roken w dat u niet mag eten, drinken of roken tot voelt • Een OK-jas • Eigen schone sokken (mag, hoeft niet) U doet uit/af: kleding • Uw ondergoed • Alle sieraden • Uw bril, hoorapparaat en kunstgebit laat u achter in uw nachtkastje na de operatie eten • U mag rondlopen over de verpleegafdeling, maar de afdeling niet verlaten, omdat u ieder moment geopereerd kunt worden • U wordt door de verpleegkundige naar de Overzichtelijk misselijkheid • U krijgt tot ongeveer 6 uur na de operatie operatiekamer gebracht • Na de operatie wordt u naar de uitslaapkamer gebracht • Vanaf de uitslaapkamer wordt u weer opgehaald door de verpleegkundige van de AOA • U mag op de afdeling rondlopen als u zich beweging goed genoeg voelt Haarlemmer Rob Gordijn kwam begin 2013 onverwacht in het ziekenhuis met een blindedarmontsteking. “Ik had nog nooit in een ziekenhuis gelegen, dus er komt dan ineens nogal wat op je af. Ik had heel veel vragen, maar door het zorgplan hoefde ik niet steeds de verpleegkundigen lastig te vallen. Het antwoord vond ik eigenlijk meestal wel heel snel op het zorgplan terug. Ook mijn vriendin vond het prettig om dat overzicht te gebruiken, want ook zij had allemaal vragen. Het is dus niet alleen handig voor patiënten. Wat mij betreft zeker een aanrader voor alle specialismen!” Mw. A.E. Beerenhout is communicatieadviseur in het KG. Contact via e-mail: [email protected]. Wij rade verlaten Wouter van Kempen, huisarts Communicatie met onze patiënten De computer is niet meer weg te denken in ons werk als huisarts. Een papieren dossier hebben wij allang niet meer. Langzaam maar zeker wordt er ook steeds meer contact gelegd per e-mail. Er zijn zelfs zogenaamde e-maildokters die hun diensten aanbieden via internet en uitsluitend contact hebben via e-mail. Zij rekenen daar een apart tarief voor. De verwachting is dat deze manier van klachten presenteren zal toenemen. Het is natuurlijk vooral handig voor werkende mensen die overdag geen tijd kunnen vinden om de huisarts te bezoeken. De meeste gevestigde huisartsen met een eigen praktijk zijn er echter niet zo happig op. Het is al erg druk met het ‘gewone’ werk en om dan ook nog mailtjes op een verantwoorde manier te beantwoorden, dat is niet echt aantrekkelijk. Heel anders is het met die jonge vrouw die mij een foto stuurt van een huidafwijking waar zij ongerust over is. Ik kon haar ‘digitaal’ geruststellen: het was overduidelijk een onschuldig wratje. Dit spaart haar en mij tijd. Een consult was niet nodig. Steeds vaker stuur ik uitslagen van onderzoek, zoals laboratoriumonderzoek of röntgenfoto’s, door naar de patiënt. Zo zullen er ongetwijfeld steeds meer zinvolle toepassingen komen van het gebruik van de ‘digitale snelweg’. column Ik dacht er net zo over totdat ik een mailtje kreeg van een doof echtpaar. Zij zochten een huisarts die in eerste instantie via de mail een afspraak kon maken. Zij hadden namelijk ervaren dat zij de assistente niet konden verstaan aan de telefoon. Dat leek me een goede reden. In de afgelopen jaren is dit contact uitstekend verlopen. Zij kwamen keurig op de aangegeven tijd op het spreekuur. Dan was het wel zaak om langzaam te spreken, goed te articuleren en de patiënten aan te kijken. Zij waren beiden zeer getraind in het liplezen, dus dat ging goed. Helaas werd bij een bevolkingsonderzoek op borstkanker bij Petra een grote tumor ontdekt. Er moest veel uitgelegd worden. Gelukkig is er veel informatie over de behandeling te vinden op internet. Ook de chirurg, de oncoloog, de radioloog en de mensen van ‘mammacare’ waren op de hoogte van de doofheid en deden hun uiterste best om zo helder mogelijk te communiceren. Zo gingen er twee maanden overheen en Petra was al een tijd bezig met bestralingen, toen ik me realiseerde dat ik het echtpaar al een tijd niet had gezien. Alleen maar e-mailcontact. Ik stuurde dus een mailtje om hen uit te nodigen om eens langs te komen. Dat bleek een schot in de roos. Ondanks alle goed bedoelde informatie hadden ze toch nog heel veel vragen. We zijn er eens goed voor gaan zitten en konden alle vragen doornemen. We spraken af om in ieder geval één keer in de maand elkaar “live” te zien. linnaeus wetenschapsmagazine | 31 Journalist Haarlems Dagblad over wat ‘scoort’ en wat niet: ‘We maken het nieuws van morgen!’ Simone Nederend en Petra Timmer Emotie, economie en techniek. Het komt voor Haarlems Dagblad-journalist Arthur de Mijttenaere allemaal samen in de zorg. Dat maakt het voor hem aantrekkelijk om te schrijven over dit onderwerp. Hoe kijkt De Hier op de redactie is de krant van morgen het belang rijkste. Net zoals een bakker altijd bezig is met de broodjes voor de volgende dag, zo maken wij het dagelijkse nieuws. Dat kan hectisch zijn. Vaak is het ‘hit and run’, we moeten snel werken. Ik mocht vroeger nog wel eens een week doen over een verhaal. Dat is er nu bijna nooit meer bij. We kijken steeds minder naar de landelijke actualiteit, want dit nieuws wordt als het ware al snel rondgepompt op internet en social media. Daar kunnen wij als papieren krant nog weinig aan toevoegen. Bij het Haarlems Dagblad gaat het om de betekenis van dit nieuws voor de regio. We zijn een krant die lokaal en regionaal is georiënteerd. Dat maakt onze positie anders dan die van de landelijke media.” Mijttenaere tegen de ziekenhuizen aan? Welke ontwik- Het eerlijke verhaal kelingen ziet hij en ook: wat is nieuws? Voor het Wat scoort en wat niet? Arthur de Mijttenaere: ”Zorg is belangrijk. Onze lezers lezen hier graag over. Innovaties in de zorg vinden we altijd interessant, want daarbij is iedereen gebaat. Bijvoorbeeld een nieuwe operatierobot. Slecht nieuws over de ziekenhuizen, zoals bijvoorbeeld kritiek van de Inspectie voor de Gezondheidszorg kan ook rekenen op onze aandacht. Inwoners van deze regio gaan uit van goede kwaliteit van zorg. Als dat niet het geval is, dan is het nieuws. Van een calamiteit gaat ons bloed sneller stromen. Dit is altijd nieuws voor de voorpagina. Ik verwacht van de ziekenhuizen in dat geval ook eerlijkheid. Keurmerken vinden we niet boeiend. We maken hiervan alleen melding als er een tekort aan kopij is. We vinden het eerder ‘nieuws’ wanneer een ziekenhuis een keurmerk eens níet heeft gehaald. Specialisten die een goed verhaal hebben, interview ik graag. De medische rubriek waarin een specialist een lezersvraag beantwoordt, trekt veel lezers.” Linnaeus Wetenschapsmagazine draaiden we de rollen om en onderwierpen we hem eens aan een interview. Arthur de Mijttenaere (52 jaar) studeerde Nederlands en werkt ruim 20 jaar in de regionale journalistiek. “Op binnen- en buitenlandredacties van verschillende regionale edities als IJmuider Courant, Dagblad Kennemerland en nu Haarlems Dagblad. Sinds een jaar heb ik zorg en economie in mijn portefeuille. Ik ben vrij in de keuze van mijn onder werpen op dit gebied. Samen met de redactie kijken we welke insteek het beste past bij onze lezers. Dat kan soms anders zijn dan wat de ziekenhuizen willen.” Eenvoudig taalgebruik “Ik vind zorginstellingen nogal beschermend naar zichzelf. Er wordt veel gewikt en gewogen over de woorden die ik opschrijf. Voorlichters van zorginstellingen willen altijd alles van tevoren lezen. En daarna is er vaak discussie. Veel voorlichters zijn snel bang dat een woord of citaat verkeerd valt. Maar vergeet niet: ik ga uit van de lezer! Ik wil en moet de informatie eenvoudig opschrijven. En vooral niet te saai. Ik wil dat mijn lezers het onderwerp snappen en leuk vinden. Dat betekent soms net een ander accent dan jullie willen. En dat ik zaken soms wat prikkelend op schrijf. Zo nodig scherp ik tegenstellingen aan. Niet uit sensatiezucht, maar om zaken helder te maken.” Kranten hebben het zwaar. Bestaat het Haarlems Dagblad over 10 jaar nog? De Mijttenaere: “Het Haarlems Dagblad is de oudste krant van Nederland. We hopen de krant nog vele jaren te maken! We verwachten dat de lezer zal willen blijven betalen voor het regionale nieuws. Maar internet wordt steeds belangrijker. We proberen hier al op in te springen door Premium-artikelen aan te bieden via onze website. Om deze te kunnen lezen, moet iemand een klein bedrag betalen.” Mw. S.M. Nederend is manager communicatie in het KG. Contact via e-mail: [email protected]. Mw. P.E.A. Timmer is hoofd communicatie in het SZ. Contact via e-mail: [email protected]. 32 | nr 1 en 2 | 2014 magazine thema Foto's: Jean Pierre Jans. Journalist Arthur de Mijttenaere op de redactie van het Haarlems Dagblad. "I nwoners van deze regio gaan uit van een goede kwaliteit van zorg. Pas als dat niet het geval is, is dit nieuws." thema: Communicatie 2014 | 33 ZorgkaartNederland: omarmen of verwerpen? Petra Timmer, Tamara Paul en Dinant Dorsthorst “We vinden dat er moet worden opgetreden tegen ZorgkaartNederland en vergelijkbare websites. Ze leveren onbetrouwbare informatie en faciliteren smaad”, aldus twee medisch specialisten in Medisch Contact van 23 januari 2014. Deze wens is begrijpelijk, maar niet realistisch. Met 900.000 unieke bezoekers wordt ZorgkaartNederland niet snel uit de lucht gehaald. Sterker nog, het aantal bezoekers zal de komende jaren verder stijgen. Negeren is geen optie, het devies is om vooral te kijken hoe we het best met dit soort waarderingssites kunnen omgaan. Uit onderzoek blijkt dat patiënten de keuze voor zorg het liefst maken op basis van informatie over de kwaliteit van de behandeling en die van de medisch specialist. In toenemende mate maken zij hierbij gebruik van het internet. Kwaliteits informatie is echter niet altijd voorhanden en soms tamelijk ingewikkeld. Patiënten zijn met name onzeker over waar ze informatie kunnen vinden, hoe ze deze moeten beoordelen en bovenal of deze informatie wel betrouwbaar is. Het uitwisselen van ervaringen op internet is niet nieuw, het waarderen van zorg is dat wel. Uit het scriptieonderzoek van Tamara Paul blijkt dat ZorgkaartNederland wel degelijk bijdraagt aan de keuze van een patiënt voor een arts of voor een ziekenhuis. ZorgkaartNederland heeft autoriteit, omdat de website een initiatief is van de Nederlandse Patiënten Consumenten Federatie. Voor haar onderzoek legde Paul een aantal op ZorgkaartNederland lijkende recensies voor aan 216 proefpersonen. Hieruit bleek dat zij zekerder waren over hun keuze voor een specialist wanneer ze een positieve recensie hadden gelezen. Een gemengde recensie had echter weinig effect. Een verklaring hiervoor kan zijn dat wanneer mensen in onzekerheid verkeren en op zoek gaan naar informatie, zij geen genuanceerde recensies willen lezen. Een ander opvallend resultaat was dat het aantal recensies de geloofwaardigheid niet beïnvloedt: het maakte weinig uit of een arts 1 waardering of 80 waarderingen had. De proefpersonen vonden de waardering van een zorgverlener met een gemid delde van een 5 bij 3 waarderingen net zo geloofwaardig als die van een zorgverlener met een gemiddelde van een 8 vanuit 50 recensies.*1 De geloofwaardigheid van de recensie beïnvloedt ook hoe zeker de proefpersonen zijn over een specialist. De patiënt gelooft een recensie minder snel wanneer er foute zinnen, spelfouten of scheldwoorden in voorkomen. Kortom: wanneer de redactie van Zorgkaart Nederland de spel- en taalfouten uit een recensie verwijdert, wordt deze serieuzer genomen.*2 34 | nr 1 en 2 | 2014 Weinig waarderingen? Een duidelijk risico! De conclusie is dat het hebben van weinig waarderingen op ZorgkaartNederland een duidelijk risico met zich meebrengt. De informatie is door het lage aantal minder betrouwbaar en wordt net zo goed geloofd. Daar komt nog bij dat over het algemeen geldt dat ontevreden patiënten vaker een waardering invullen dan tevreden patiënten. Sinds 2012 heeft het SZ daarom een beleid dat erop is gericht patiënten te activeren om een beoordeling op ZorgkaartNederland te plaatsen. Meer waarderingen betekent een betrouwbaarder oordeel over het ziekenhuis. Een bijkomend effect is dat ook het cijfer zal stijgen. Dit beleid werkte: in 2012 was het gemiddelde cijfer van het SZ een 6.7, eind 2013 een 7.9, het ziekenhuis met het hoogste gemiddelde cijfer in Noord-Holland. Ook het KG stuurt sinds 2012 actief op het monitoren van reacties op ZorgkaartNederland; het cijfer steeg van een 7.0 naar een 7.6. Open staan voor de mening van een patiënt Dit geldt ook voor de waardering van individuele medisch specialisten. Plastisch chirurg Wouter van der Pot van het KG (112 recensies, cijfer 9.1) vraagt patiënten actief om een recensie achter te laten op ZorgkaartNederland. “Het belangrijkste is natuurlijk dat je je werk goed doet. Maar in de zorg in het algemeen, en in de plastische chirurgie in het bijzonder, zijn patiënten steeds meer bezig om online te zoeken naar ervaringen met een bepaalde behandeling of arts. Ik vind het ook goed als je de patiënt wijst op het bestaan van een website waar mensen een review kunnen schrijven. Daarmee geef je aan dat je open staat voor hun mening. Een tevreden patiënt zal over het algemeen minder snel geneigd zijn ergens een recensie achter te laten dan iemand die ontevreden is. Hierdoor bestaat het gevaar dat er een oververtegenwoordiging is van patiënten die ontevreden zijn. Ik wil graag dat mensen een eerlijk verhaal vertellen. Je ontkomt er niet aan dat mensen hun mening geven op social media of op websites. Daar kun je je tegen verzetten, maar je kunt er ook in meegaan en er je voordeel mee doen.” (figuur 1) Figuur 1. Recensies over plastisch chirurg Wouter van der Post (KG) op ZorgkaartNederland. Een matige waardering, is daar nog wat aan te doen? Een lage waardering: niet leuk en in sommige gevallen ook niet terecht. Is daar dan nog wat aan te doen? Drie praktische tips! 1. De waardering is écht onterecht Neem via de afdeling patiëntenvoorlichting (SZ) of de afdeling communicatie (KG) contact op met de redactie van ZorgkaartNederland. Deze verwijdert sowieso al ongefundeerde scheldpartijen. Ook houdt de redactie in de gaten (door het ip-adres na te gaan) of één persoon niet meerdere waarderingen geeft. Echter, een laag cijfer, op een nette manier gegeven, wordt niet ver wijderd. En daarom is het toch zaak om ook je tevreden patiënten te attenderen op ZorgkaartNederland. 2. Reageer! Mw. P.E.A. Timmer, is hoofd communicatie in het SZ. Mw. T.E. Paul, is projectmedewerker communicatie in het SZ. D.A.M. Dorsthorst, is specialist social media in het KG. Contact via e-mail [email protected]. *1) Z orgkaartNederland plaatst alle recensies op de website. Vanaf 5 waarderingen wordt het cijfer donkerder. Dat is te subtiel: de proefpersonen uit het onderzoek van Paul konden dit onderscheid niet maken. *2) O m deze reden is de redactie van ZorgkaartNederland onlangs gestopt met het verbeteren van taal- en spelfouten. Figuur 2. Reactie op een waardering op ZorgkaartNederland door patiëntenvoorlichting (SZ). magazine Het aantal waarderingen van een ziekenhuis stijgt overigens niet vanzelf. Het KG en het SZ voeren campagnes om patiënten op de site te attenderen. Onlangs besloten de raad van bestuur en de vereniging medische staf van het SZ dat www.zorgkaartnederland.nl leidend wordt in het beleid rond patiënttevredenheidsonderzoek. Dit betekent dat vanaf deze zomer alle patiënten binnen 3 maanden na hun eerste polikliniekbezoek een e-mail ontvangen met de vraag om het ziekenhuis en/of de medisch specialist een beoordeling te geven. Het KG zet naast www.zorgkaartnederland.nl in op het verzamelen van klanttevredenheidsinformatie via het meegeven van verbeterkaartjes aan patiënten. Ontwikkelingen gaan soms sneller dan beleid. In Amerika worden patiënten die Obamacare krijgen verplicht om een review achter te laten, anders wordt hun zorg niet vergoed. Hoe lang zal het duren voordat ook Nederlandse zorgverzekeraars dit voorbeeld volgen? Ook een online klacht is een gratis advies. Reageren kan door zichtbaar op de website zelf een reactie te plaatsen. Zowel in het KG als het SZ is met de medische staf een beleid afgesproken waarbij een medewerker van patiëntenvoorlichting (SZ) of de afdeling communicatie (KG) contact opneemt met de betrokken specialist om samen de reactie op te stellen. Zo laat je zien dat je open staat voor de mening van een patiënt en dat je het gesprek wilt aangaan. (figuur 2) 3. Wie ben ik online? Vertel ook je eigen verhaal! Jezelf googlen lijkt narcistisch, maar levert ook nuttige informatie op. Wat vinden patiënten wanneer zij hun dokter zoeken? Om te voorkomen dat die matige waardering op Zorgkaart Nederland helemaal bovenaan in de zoekresultaten terechtkomt, kun je ervoor zorgen dat ook je eigen profiel op je eigen (ziekenhuis- of praktijk)website in orde is. Het minimale is naam en specialisme, maar kijk ook eens naar informatie over subspecialisme, een foto, een overzicht van eventuele publicaties en promoties, de inschrijving in het BIG-register (figuur 3). En niet alleen vakgenoten, maar ook patiënten kijken naar je LinkedInprofiel. Om deze reden helpen communicatieadviseurs van het SZ bij het goed laten aansluiten van het LinkedInprofiel met het profiel op de website van het ziekenhuis. Er zijn ook andere mogelijk heden: deelname aan de medische rubriek in het Haarlems Dagblad, of bijvoorbeeld een YouTube-filmpje met een verhaal over een behandeling. (figuur 3) Figuur 3. Verwijzing op website SZ naar ZorgkaartNederland. thema: Communicatie 2014 | 35 thema Leidend in patiënttevredenheid Epic: zorgverlener en patiënt samen verantwoordelijk voor behandeling Simone Nederend Epic en communicatie tussen patiënten en zorgver leners vormen een perfecte match. Maar het gaat om meer: met de Epic-module ‘MijnSpaarne.nl’ krijgen patiënten meer regie over hun eigen gezondheid en behandeling. In dit artikel gaat Johan Ensing, programmam anager Epic in het SZ en het KG, in op de mogelijkheden die Epic nu en in de toekomst heeft. Wat blijkt? Epic wordt een belangrijk marketing instrument in de slag om de patiënt. Levensstijladviezen gecombineerd met je persoonlijke gezondheidsgegevens? Een signaal voor het laten doen van een gezondheidscheck? Het lijkt toekomstmuziek. “Toch zijn dit soort ontwikkelingen dichterbij dan wij denken,” zegt Johan Ensing. “Patiënten willen meer regie over hun eigen gezondheid en een stem in de besluitvorming over de behandeling. Dit gegeven en het feit dat de technologische ontwikkelingen zich in steeds sneller tempo voltrekken, maken dat er de komende jaren veel gaat veranderen waar het gaat om de positie van en de communicatie met de patiënt. Commerciële partijen springen daar op in.” Levensplanner Welke ontwikkelingen ziet Ensing als het gaat om het persoonlijk gezondheidsdossier? “In potentie bestaat er een aantrekkelijke – al dan niet commerciële markt – voor de zogenaamde persoonlijke gezondheidsdossiers, mits vraagstukken rondom privacy adequaat geadresseerd gaan worden. Zo’n individueel elektronisch gezondheidsdossier zal zich in de toekomst niet beperken tot informatie af komstig van het ziekenhuis waar de patiënt onder be handeling is. Naast het beheer van gezondheidsgegevens kan dit dossier tevens een informatiebron worden voor het vastleggen van gegevens en persoonlijk doelstellingen op bijvoorbeeld economisch, sociaal en spiritueel gebied.” Ensing verwacht in algemene zin dat het ‘persoonlijke gezondheidsdossier’ zich zal ontwikkelen tot een soort ‘levensplanner’ waar allerlei gegevens in kunnen worden opgenomen: op basis van je persoonlijk genetisch profiel en persoonlijke gezondheidsinformatie kan bijvoorbeeld een levensverwachting worden berekend. Door veranderingen in levensstijl (afvallen, voeding, sporten, stoppen met roken etc.) in te voeren, kan direct het effect worden afge lezen op je persoonlijke leeftijdsprognose. Op basis van 36 | nr 1 en 2 | 2014 diezelfde informatie kan tijdig tussentijdse advisering van gezondheidschecks plaatsvinden en worden beslissingen over preventie en behandeling afgestemd op het individuele profiel van de patiënt. Ensing: “De mogelijkheden via deze zogenaamde big data zijn eindeloos. Vooralsnog lijken angst voor misbruik en het gebrek aan content een breed gebruik van al dan niet commercieel aangeboden ‘persoonlijke gezondheidsdossiers’ nog in de weg te staan. De recente opwinding van het Nederlandse publiek over het voornemen van ING om betaalgegevens te koppelen aan adverteerders laat zien dat Nederland hiervoor nog niet rijp is. Een kwestie van tijd lijkt het.” MijnSpaarne.nl Ook Epic zit niet stil als het gaat om het ontwikkelen van een persoonlijk gezondheidsdossier. Ensing: “In de Verenigde Staten is Epic hard bezig om het door Epic ontwikkelde ‘persoonlijk patiëntendossier’ (in het SZ MijnSpaarne.nl genoemd) verder te ontwikkelen. Koppelingen met digitale apparatuur en gezondheidsapps, uitwisseling van data met nieuwe mobile devices zoals i-watches en de ondersteuning van videospreekuren zijn hier enkele voorbeelden van.” Langzaam maar zeker worden patiënten dus meer en meer eigenaar en beheerder van hun eigen dossier en draagt de patiënt zelf actief bij met informatie voor zijn/ haar eigen dossier. Het vinden van lotgenoten via Epic is slechts een kwestie van tijd. Hieraan wordt al gewerkt in het land van Obama. “In het SZ zijn we druk bezig om via Epic de communicatie met onze patiënten verder te optimaliseren. Eind 2011 hebben we met de introductie van de module MijnSpaarne.nl een eerste stap gezet om patiënten meer regie over hun eigen gezondheid te geven. Patiënten die bij ons bekend zijn, kunnen via deze module zelf afspraken maken met hun behandelend specialist, ze kunnen vragen stellen via e-mail, krijgen van het ziekenhuis digitale vragenlijsten ter voorbereiding op het polibezoek en kunnen hun eigen huisartsenbrief en de labuitslagen inzien. Maar er is meer: patiënten kunnen ook zelf verantwoordelijkheid nemen voor een deel van de informatie in hun dossier. Diabetespatiënten kunnen bijvoorbeeld zelf hun glucosewaarden en gewicht invoeren. Epic verwerkt deze informatie vervolgens in aantrekkelijk vormgegeven grafieken.” Het SZ start binnenkort met een gebruikersgroep van patiënten. Op die manier wil Ensing hun wensen als het gaat om MijnSpaarne.nl verder achterhalen en de module hierop verder inrichten. In de aanname dat relevante content meer patiënten over de streep zal trekken. Tablets voor opgenomen patiënten Ensing vervolgt: “Tot slot gaan we in de toekomst ook aan opgenomen patiënten informatie op maat aanbieden. Via tablets kunnen zij bijvoorbeeld zien wie hun zorgverleners zijn, lab- en vitale gegevens inzien en beschikken zij over magazine thema Johan Ensing, programmamanager Epic. een agenda waarin zij kunnen nagaan welke afspraken er voor hen staan gepland. Daarnaast kunnen zij via hun tablet informatiefolders downloaden, niet urgente verzoeken plaatsen en bijvoorbeeld een krantje bestellen.” Concluderend: Epic geeft patiënten meer regie waardoor de behandeling meer in samenspraak tussen arts en patiënt plaatsvindt. Dit is voor beide partijen wennen. Maar het resultaat: grotere patiënttevredenheid weegt hier ruimschoots tegenop. En als patiënten eenmaal gewend zijn aan een persoonlijk dossier gaan ze niet zo snel naar een ander ziekenhuis. Dit geldt zeker voor chronisch zieke patiënten. Hun aantal stijgt nog steeds. Zo beschouwd, is Epic een marketinginstrument om patiënten blijvend aan je ziekenhuis te binden. Mw. S.M. Nederend is manager communicatie in het KG. Contact via e-mail: [email protected]. Een kijkje in de VS www.suttermedicalcenter.org (zoek naar: We plus you en Mobile App for My health Online) www.stanfordhospital.org (zoek naar: My health) www.novanthealth.org (kijk op homepage) www.kaiserpermanente.org thema: Communicatie 2014 | 37 38 | nr 1 en 2 | 2014 Begin 2014 verscheen de brochure ‘Wetenschappelijk onderzoek zit in ons bloed’. Hierin wordt ook het wetenschapsbureau van het Linnaeus instituut gepresenteerd. De brochure is een uitgave van de vereniging Samenwerkende Topklinische opleidingsZiekenhuizen (STZ). Professionals, onderzoekers, stakeholders en externe partijen geven hun kijk op onder zoek en wetenschap binnen de STZ. Het wetenschapsbureau vindt het belangrijk dat onderzoek in alle lagen van de twee ziekenhuizen is terug te vinden, en stimuleert daarom een goed onderzoeksklimaat waarin iedereen bereid is te leren en zichzelf te verbeteren. Vanaf april biedt het wetenschapsbureau weer nieuwe wetenschappelijke trainingen aan. Aanbod SPSS basis en advanced, Good Clinical Practice, organisatie onderzoek in KG/SZ en lokale uitvoerbaarheid, inleiding in de methodologie, kritisch lezen van wetenschappelijke literatuur, Evidence Based Practice basis en advanced. Informatie Anne Eskes, stafmedewerker wetenschapsbureau Linnaeusinstituut, telefoon: (023) 530 78 45, e-mail: [email protected] / [email protected]. Bij het WBL Doelgroep Teksten magazine mw. Y.V. Abrahamsen, stafmedewerker Linnaeusinstituut (en tekstcorrectie) mw. H.J. Bouman, bibliothecaris dr. S. Euser, klinisch epidemioloog mw. I. Groesz, communicatieadviseur mw. E.H. Heeremans, stafmedewerker Linnaeusinstituut mw. M. Voskamp, opleidingsadviseur Fotografie mw. M. Beekman DigiDaan (coverfoto) JP Jans Redactie- en administratieadres Spaarne Ziekenhuis Linnaeusinstituut T.a.v. Els Heeremans Postbus 770 2130 AT Hoofddorp t: (023) 890 79 45 e: [email protected] Vormgeving BUROJAN, Haarlem Druk Excelsior, Haarlem ISSN 2213-4271 linnaeus wetenschapsmagazine | 39 colofon Themaredactie mw. dr. A.M. Eskes, stafmedewerker wetenschapsbureau Linnaeusinstituut dr. S.G.B. Heckenberg, neuroloog mw. E.H. Heeremans, stafmedewerker Linnaeusinstituut (redactiesecretaris) W.R. van Kempen, huisarts dr. R. Metz, chirurg mw. dr. K.J.M. Mooren, longarts dr. P.A. Nolte, orthopedisch chirurg mw. A. Vehmeijer-Scherpenzeel, maagdarm-leverarts (hoofdredacteur) mw. dr. A. Vollebregt, gynaecoloog Onderwijsprogramma 2014 Medisch specialisten, arts-assistenten, physician assistants, verpleegkundig specialisten, verpleegkundigen, onderzoeksmedewerkers en alle andere medewerkers die interesse hebben voor onderzoek. magazine Jaargang 22, nummer 1 en 2 Het Linnaeus Wetenschapsmagazine is een kwartaaluitgave van het Wetenschapsbureau Linnaeusinstituut. In dit wetenschapsbureau participeren het Kennemer Gasthuis (KG, Haarlem), het Spaarne Ziekenhuis (SZ, Hoofddorp) het Streeklaboratorium voor de Volksgezondheid Kennemerland (Streeklab), de Stichting Medische Diagnostiek (Atal-Medial) en de Stichting Apotheek der Haarlemse Ziekenhuizen (SAHZ). De beide ziekenhuizen hebben de status van topklinisch opleidings ziekenhuis en werken binnen het Linnaeus instituut actief samen op het gebied van onderwijs, opleiding en wetenschap. thema Medewerkers wetenschapsbureau Linnaeusinstituut in beeld Wat ziet u? Contact Huid op huid. Hand in hand. Communicatie in zijn puurste vorm. Het eerste contact is gelegd. Alles is nog pril. Wennen aan elkaar. Datzelfde geldt voor arts en patiënt. En al helemaal als patiënten meer regie willen over hun eigen behandeling. Meer zeggenschap. Meer weten over wat de mogelijk heden zijn voor hun behandeling. Maar ook vertrouwen willen hebben in hun arts, geloven in zijn of haar kundigheid. Kunnen bouwen op wat hij of zij zegt. De patiënt als partner. Zie hier de kenmerken van elke goede relatie: vertrouwen, geloof en bouwen op elkaar. De toekomst ziet er veelbelovend uit.
© Copyright 2025 ExpyDoc