Communicatie - Wetenschapsbureau Linnaeusinstituut

magazine
thema
2014 | jaargang 22 | nummer 1 en 2
Ook goed beschermd met 1 prik minder
Vaccinonderzoek Judith Spijkerman
Legionella in autowasstraat
Casereport Sjoerd Euser
Wetenschapsprijs voor Isabelle Munsterman
Reinier Veenhovenpenning
Thema:
Communicatie
3 Voorwoord
4
8
11 | Judith Spijkerman, voormalig arts-onderzoeker wetenschapsbureau Linnaeusinstituut
De promovendus | Jill van Aken, reumatoloog SZ En verder | De wetenschapscommissie: Eén loket voor onderzoek 12 Meester-leerling
In bedrijf | Linnaeus Wetenschapssymposium
7 5 vragen aan
|
De PICC-lijn een goede keuze?
15 Onderzoek
16 Casereport
18 38 40 | Philomeen Kuijer en Lobke van Eijk:
| Overzicht wetenschappelijk onderzoek januari/februari 2014
| Legionella-pneumonie na gebruik van autowasstraat
Themadeel: Communicatie
Bij het WBL | Medewerkers wetenschapsbureau/onderwijsprogramma
Wat ziet u | Contact
In het magazinedeel komen enthousiaste jonge onderzoekers uit het KG
en het SZ aan het woord. Zoals Isabelle Munsterman en Jan Louwerens,
die een prijs wonnen op het Linnaeus Wetenschapssymposium dat op
14 januari 2014 in het KG plaatsvond. Een andere jonge onderzoeker is
student geneeskunde Lobke van Eijk. Samen met internist Philomeen
Kuijer deed zij onderzoek in het kader van haar wetenschappelijke stage.
Verder interviewden we twee promovendi die in het najaar van 2013
hun proefschrift verdedigden. De onderzoeksresultaten van Judith
Spijkerman, die leidden tot een gewijzigd vaccinschema, werden
gepubliceerd in het toonaangevende JAMA. Jill van Aken besloot haar
onderzoek af te ronden, naast haar werkzaamheden als reumatoloog in het
SZ. Klinisch epidemioloog Sjoerd Euser publiceerde in december 2013 een
artikel in de Lancet over een 81-jarige man met een Legionella-pneumonie
na het gebruik van een autowasstraat. Hij bewerkte dit artikel voor het LWM.
Als het aan internist en voorzitter van de wetenschapscommissie
Pim de Ronde ligt dan komt er zo snel mogelijk één loket voor onderzoek.
Samen met het wetenschapsbureau Linnaeusinstituut wordt hier al hard
aan gewerkt. Op pagina 15 wordt een beknopte omschrijving gegeven
van diverse onder­zoeken die recent gestart zijn in onze ziekenhuizen.
En wilt u weten wat er allemaal komt kijken bij het doen van onderzoek?
Op pagina 39 vindt u informatie over het nieuwe onderwijsprogramma
van het wetenschapsbureau.
Amabel Vehmeijer
hoofdredacteur
linnaeus wetenschapsmagazine | 3
magazine
thema
"Ik raad mijn studenten aan vooral in gesprek te gaan met kritische
ouders om de vooroordelen die er bestaan over vaccineren weg te nemen”,
zegt Judith Spijkerman verderop in dit magazine. Communiceren, hoe
belangrijk is het om dit op een goede manier te doen, met patiënten, huisartsen, collega’s en andere zorgverleners in en buiten het ziekenhuis!
Maar hoe communiceren we en op welke wijze? De redactie aarzelde dan
ook niet lang bij het bepalen van het thema voor dit nummer en vroeg de
managers communicatie van de beide ziekenhuizen, Simone Nederend en
Petra Timmer, deze keer als themaredacteuren. Vanaf bladzijde 18 kunt u
lezen hoe zij hier een gevarieerde invulling aan hebben gegeven!
Voorwoord
Communicatie
1e lustrum Linnaeus Wetenschapssymposium
Reinier Veenhovenpenning
4 | nr 1 en 2 | 2014
De prijswinnaars Isabelle Munsterman en Jan Louwerens.
Woensdag 15 januari vond het 5e Linnaeus Wetenschapssymposium plaats in
magazine
thema
voor Isabelle Munsterman
het KG. Isabelle Munsterman, arts-assistent maag-darm-leverziekten KG, won de
Linnaeus Wetenschapsprijs 2014. Zij ontving de ‘Reinier Veenhovenpenning’ voor
haar onderzoek waarin het meest gangbare middel - om de dikke darm voor te
bereiden op een coloscopie - wordt vergeleken met een nieuwer, minder
orthopedie SZ, voor zijn onderzoek naar verschillende korte- en
langetermijnbehandelingen van chronische schouderpijn.
Els Heeremans
D
e gezamenlijke wetenschaps­
commissie van de twee
ziekenhuizen ontving in totaal
18 abstracts van arts-assi­
stenten en masterstudenten
uit het KG, het SZ, en het Streeklaboratorium
voor de Volksgezondheid Kennemerland.
Hieruit selecteerde de commissie 6
sprekers voor een presentatie op het
wetenschapssymposium (zie kader). De
overige inzenders kwamen aan bod tijdens
het buffet, waar zij een posterpresentatie
gaven. Het was een goedbezochte avond
met een gevarieerd aanbod van onder­
zoeksresultaten. Het Linnaeus Wetenschaps­
magazine vroeg de prijswinnaars om het
meest opvallende resultaat van hun
onderzoek: wat zouden zij in de praktijk
adviseren op basis van de resultaten? En
zijn zij enthousiast geraakt om verder te
gaan met wetenschappelijk onderzoek?
Reinier Veenhovenpenning en lecture
Voordat de wetenschapsavond van start
ging, presenteerde voorzitter raad van
bestuur SZ Willem Schreuder een nieuwe
wetenschapsprijs: de Reinier Veenhoven­
penning. De penning is gemaakt ter
nagedachtenis aan deze directeur van het
Linnaeusinstituut, die in oktober 2013
overleed. Zijn echtgenote Saskia Veenhoven
nam de eerste penning van zijn beeltenis
in brons in ontvangst.
“Er wordt een duidelijk
verschil in patiënt­
vriendelijkheid beleefd"
Hans van Maanen, wetenschapsjournalist
van de Volkskrant, was uitgenodigd voor
de ‘Reinier Veenhoven lecture’. In deze
lecture werd speciale aandacht besteed
aan opvallende bevindingen en belangrijke
ontwikkelingen binnen de wetenschap.
Van Maanen sprak over zijn ervaringen met
wetenschappelijk onderzoek in zijn
voordracht ‘Hoe misleid ik de pers’, wat
volgens de spreker beslist niet moeilijk is.
Linnaeus Wetenschapsprijs
Isabelle Munsterman ontving de
‘Reinier Veenhovenpenning’ voor haar
onderzoek ‘Pico-Bello-Klean Study’
Effectiveness and patient tolerability of bowel
preparation agents Picoprep® and Kleanprep®
before colonoscopy. A single-blinded
randomized trial *1. “Voor een effectief
darmonderzoek is een adequate darmvoor­
bereiding van belang”, vertelt Isabelle. “In dit
onderzoek werden zowel de effectiviteit als de
patiëntvriendelijkheid van twee darmvoor­
bereidingsmiddelen verge­leken. Hieruit blijkt
dat er geen verschil in werkzaamheid is
tussen Kleanprep en Picoprep. Beide middelen
zorgen voor een adequate darmreiniging en
zichtbaarheid van de darmwand. Wel wordt
een duidelijk verschil in patiëntvriende­lijkheid
beleefd: Picoprep heeft een beter gebruiks­
gemak (met 2 glazen water) en een betere
smaak dan Kleanprep (opgelost in 4 liter
water). Ook bleken patiënten bij het gebruik
van Picoprep minder last van bijwerkingen te
hebben, zoals misselijkheid, een opgeblazen
gevoel, overgeven en hoofdpijn. Op basis van
deze resultaten en omdat beide middelen
veilig zijn gebleken in eerder onderzoek,
wordt aanbevolen Picoprep als eerste keuze­
preparaat te overwegen bij een coloscopie.
In het KG wordt dit middel nu toegepast
bij poliklinische patiënten die een darm­
onderzoek ondergaan.’’
Posterprijs
De posterprijs ging naar Jan Louwerens voor
zijn onderzoek ‘Evidence for minimal invasive
therapies in the management of chronic
calcific tendinopathy of the rotator cuff. linnaeus wetenschapsmagazine | 5
In bedrijf | Isabelle Munsterman
belastend preparaat. De posterprijs ging naar Jan Louwerens, arts-assistent
De zes genomineerden voor de wetenschapsprijs.
A systematic review and meta-analysis’.
Een literatuuronderzoek naar de verschil­
lende korte- en langeter­mijnbehandelingen
van chronische schouderpijn. “Tendinosus
calcarea is een peesontsteking in de
schouder die veroorzaakt wordt door kalk­
afzettingen in de rotator cuff”, legt Jan uit.
“Het is een veelvoorkomend ziekte­beeld dat
kan zorgen voor langdurige schouderpijn,
bewegingsbeperking en verlies van kracht.
90% van de patiënten reageert goed op een
conservatieve behandeling met fysiotherapie,
pijnstilling en een injectie onder het
schouder­dak met corticosteroïden. Voor de
patiëntengroep die ondanks deze therapieën
pijn blijft houden, zijn wij op zoek gegaan
naar een alternatief. Het doel van dit onder­
zoek was het vinden van een minimaal
invasieve behandeloptie voor patiënten met
tendinosis calcarea die niet reageren op een
conservatieve therapie. Het meeste bewijs is
gevonden voor het gebruik van shockwavetherapie (ESWT), een techniek waarbij de
aangedane schouder met elektro­magne­
tische drukgolven wordt behandeld. Dit heeft,
mits het juiste energieniveau wordt gebruikt,
70% succeskans op een klinische verbetering
van functie en pijn. Het echo­geleid aanprik­
ken en doorspoelen van de verkalking, ook
wel barbotage genoemd, heeft tevens
veelbelovende resultaten laten zien in
recente studies. Er moet wel meer prospec­
tief gerandomiseerd onderzoek gedaan
worden om deze resultaten kracht
bij te zetten.”
Schoolvoorbeeld
Waarom zijn deze twee arts-assistenten
als prijswinnaars uit de bus gekomen?
Pim de Ronde, internist KG en voorzitter
van de wetenschapscommissie, licht dit
6 | nr 1 en 2 | 2014
De Reinier Veenhovenpenning.
toe: “De studies van Isabelle Munsterman
en Jan Louwerens zijn schoolvoorbeelden
van wetenschappelijk onderzoek dat bij
uitstek geïnitieerd en uitgevoerd kan worden
in een STZ-ziekenhuis. In beide gevallen
betreft het een veelvoorkomend, klinisch
relevant probleem. Het onderzoek heeft een
overzichtelijke tijdspanne, is onberispelijk
uitgevoerd en heeft aan de onderzoekers,
beiden arts-assistent, gelegenheid geboden
om wetenschappelijke vaardigheden op te
doen. Op deze wijze zijn de drie functies van
onze ziekenhuizen verenigd: patiëntenzorg,
onderzoek en opleiden. Daarnaast hebben zij
hun studie op een heldere en enthousiaste
wijze gepresenteerd.”
Smaak naar meer
Isabelle heeft door de opzet en uitvoering
van het onderzoek gezien hoe leuk en
leerzaam het doen van onderzoek eigenlijk
is. “Ik wil hier dan ook graag mee doorgaan
en ik ben me nu aan het oriënteren op
promotieonderzoek bij de afdeling maagdarm-leverziekten.” Jan is al gestart met
vervolgonderzoek. ”Met de resultaten van
deze literatuurstudie is inmiddels een nieuw
project opgezet. In samenwerking met
orthopedisch chirurg Arthur van Noort en de
onderzoekslijn orthopedie van het SZ, ga ik
een prospectief gerandomiseerd onderzoek
uitvoeren waarin shockwave-therapie
vergeleken gaat worden met barbotage.
In totaal zullen 100 mensen verdeeld
worden in twee groepen, die we tot 1 jaar
na de behandeling gaan volgen.” We gaan
ongetwijfeld meer van hen horen in de
toekomst!
*1. Dit onderzoek is eerder beschreven in het
Linnaeus Wetenschapsmagazine 2013/1.
De 6 genomineerde abstracts
Low therapeutical implications of a
temporal artery biopsy supports a less
invasive diagnostic strategy
K.J. de Burlet, arts-assistent chirurgie
De seroprevalentie van Hepatitis E in de
Regio Kennemerland 2007-2013
D. Ooms, arts-assistent Maatschappij &
Gezondheid, Infectieziektebestrijding
Titanium-nitride coating van totale knieprothesen: wat voegt het toe? Een dubbel
blind gerandomiseerde studie
R.P. van Hove, arts-assistent orthopedie
“Pico-Bello-Klean Study” Effectiveness
and patient tolerability of bowel prepa­
ration agents Picoprep® and Kleanprep®
before colonoscopy. A single-blinded
randomized trial. I.D. Munsterman,
arts-assistent maag-darm-leverziekten
Impact van Staphylococcus aureus
bacteriemie A. Bakker, arts-assistent
interne geneeskunde
Impact van pneumokokkenvaccinatie op
nasopharyngeaal dragerschap: Een
nieuwe verdeling?
A.T.M. Bosch, arts-onderzoeker
kindergeneeskunde
Geïnteresseerd in alle inzendingen?
Kijk op www.wetenschapsbureau.nl.
Judith Spijkerman was van 2008 tot
2013 als arts-onderzoeker verbonden
aan het wetenschapsbureau
Linnaeusinstituut (WBL). Nu werkt
zij als aios kindergeneeskunde in
het Sint Antonius Ziekenhuis. Ze
promoveerde op 10 oktober 2013 op
haar onderzoek Pneumokokken­
conjugaatvaccinaties: betekenis voor
nasopharyngeaal dragerschap
en optimalisatie van het vaccinatie­
programma*1.
Marianne Voskamp
1
Wat was de aanleiding
voor het onderzoek?
“Wat bedoel je met HET onderzoek?”
is de wedervraag die onmiddellijk volgt
uit de mond van Judith. “Ik heb als
arts-onderzoeker meegewerkt aan
drie verschillende studies over de
pneumokokkenvaccinatie: PINO,
Okidoki en PIM*2. Aanleiding voor deze
drie onderzoeken was de invoering in
2006 van de pneumokokkenvaccinatie
in het Rijksvaccinatieprogramma. Al
deze onderzoeken zijn vanuit het WBL
uitgevoerd door een groot team van
doktersassistenten, verpleegkundigen
en arts-onderzoekers.”
2
Wat voor soort onderzoeks-
design heb je gebruikt?
“Bij het Okidoki-onderzoek was er
sprake van een cross-sectionele
steekproef. In 2009, 2010-2011 (Okidoki
1 en 2) is bij 330 kinderen van 11
maanden oud en bij 330 kinderen
van 24 maanden oud, en bij één van
hun ouders een neuswat afgenomen
om te onderzoeken in welke samenstelling pneumokokken voorkomen in
de neus. De uitkomst is vergeleken
met gegevens van vóór de invoering
van de vaccinatie. Hierdoor kon het
effect van de pneumokokkenvaccinatie
op bacterieel neusdragerschap 3 en
4,5 jaar na invoering van het pneumo­
kok­kenconjugaatvaccin worden
gemeten. Zowel het PINO-onderzoek
als de PIM-studie zijn gerandomiseerde klinische trials. In het PINOonderzoek, dat is uitgevoerd tussen
2008 en 2010, zijn 780 kinderen geloot
in een van de 3 vaccinatiegroepen, om
met behulp van neuswatjes het effect
van een nieuw pneumokokken­
conjugaatvaccin op bacterieel neusdragerschap te kunnen meten. De
PIM-studie is als laatste van de 3
klinische studies in 2010 gestart.
In deze studie zijn de pneumokokkenvaccinatieschema’s van Nederland,
Engeland, Amerika en de Scandina­
vische landen met elkaar vergeleken.
Via loting werden 400 kinderen verdeeld over deze 4 internationaal
gebruikte vaccinatieschema’s. Door
bloedafnames onderzochten we wat
het meest optimale schema is.“
3
Wat vond je het meest
opvallende resultaat?
“We hebben ontdekt dat vaccineren op
de leeftijd van 3 en 5 maanden, het
Scandinavische schema, net zo goed,
of soms zelfs beter is dan het Nederlandse schema van 2, 3 en 4 maanden.
Dit was een onverwacht resultaat,
omdat je er als vanzelfsprekend van
uit­g aat dat méér vaccineren ook wel
beter zal zijn. Als je met 3 maanden
begint, maak je optimaler gebruik van
de rijping van het immuniteitssysteem
van de baby waardoor de interval tussen de eerste en de tweede prik langer
kan zijn.”
4
Wat zou je nu de praktijk
adviseren op basis van je
resultaten?
“Dit optimale 3-5 schema valt niet
gelijk met de overige vaccinaties in het
Rijksvaccinatieprogramma. Daarom
heeft de Gezondheidsraad recent
geadvi­seerd om twee vaccinaties op de
leeftijd van 2 en 4 maanden te geven.
Bij dit advies weegt mee dat de vaccinatiegraad hoog is en de pneumokokkentypes, waartegen al een aantal
jaren gevaccineerd wordt, nauwelijks
meer circuleren. Inmiddels heeft het
RIVM dit nieuwe schema met één prik
minder per eind 2013 ingevoerd.”
5
Wat is de belangrijkste
les uit het onderzoek die
je hebt opgestoken voor
je huidige werk?
“Vaccineren is de basis van onze gezondheidszorg. Deze belangrijke les
breng ik graag over aan de coassisten­
ten, die van mij onderwijs krijgen over
het Rijksvaccinatieprogramma. Door te
vaccineren, bescherm je niet alleen
jezelf, maar ook (indirect) kwetsbare
mensen in je omgeving, zoals ouderen
of nog ongevaccineerde baby’s. We hebben in Nederland een hoge vaccinatie­
graad waardoor ziekten waartegen je
vaccineert niet of nauwelijks meer
voorkomen. Er leven veel vragen over
nut en noodzaak van vaccineren.
Kritische publicaties over de relatie
tussen BMR-vaccinatie en autisme
hebben veel kwaad gedaan, terwijl ze
nota bene op basis van valse onder­
zoeksresultaten geschreven zijn. Ik
raad mijn studenten dan ook aan vooral
in gesprek te gaan met kritische ouders
om de vooroordelen die bestaan over
vaccineren weg te nemen.“
* 1) Proefschrift lezen? http://dspace.
library.uu.nl/handle/1874/282313
*2) Zie ook www.wetenschapsbureau.nl/
studies
linnaeus wetenschapsmagazine | 7
magazine
van een recent verschenen artikel of proefschrift.
thema
In deze rubriek leggen we 5 vragen voor aan de onderzoeker
5 vragen aan... Judith Spijkerman
5 vragen aan… Judith Spijkerman
Reumatoloog Jill van Aken
Klinisch onderzoek leert je
zaken in perspectief te zien
In juni 2011 werd Jill van Aken, sinds maart van datzelfde jaar
reumatoloog in het SZ, tijdens haar spreekuur gebeld door haar copromotor uit Leiden. “Zij vroeg me wanneer ik weer eens die kant op
kwam. Mijn proefschrift stond toen op een laag pitje. Ik was meer bezig
om de finesses van het vak onder de knie te krijgen, dan met het
afronden van mijn proefschrift. Promoveren was niet mijn eerste
ambitie, maar door dat telefoontje begon er wat te knagen.”
Ilse Groesz
‘De verschillende
ziektebeelden
verscholen
achter de term
‘reuma’ zijn voor
veel patiënten
even moeilijk
te begrijpen als
uit te spreken’
is een van de
stellingen uit
Jills proefschrift.
Reuma omvat
meer dan 100
chronische
aandoeningen,
verdeeld over
ontstekingsreuma,
artrose en
wekedelenreuma.
Bijna 2 miljoen
Nederlanders
hebben een vorm
van reuma.
I
n een maatschapsvergadering overlegde Jill met
haar collega’s over het afronden van haar proefschrift.
“Ze zeiden unaniem ‘afmaken, anders krijg je er spijt
van!’. Mede door die positieve reactie en steun van de
maatschap heb ik de draad weer opgepakt en ben ik
uiteindelijk in september 2013 gepromoveerd op mijn
onderzoek naar ongedifferentieerde en vroege reumatoïde
artritis.”
Baat bij vroege herkenning en behandeling
Jill: “Studies hebben laten zien dat patiënten baat hebben
bij een vroege en adequate behandeling van reumatoïde
artritis (RA) met Disease Modifying AntiRheumatic drugs
(DMARDs). In 1987 is er een lijst met classificatiecriteria
voor RA opgesteld om patiënten te kunnen diagnosticeren
en behandelen. Met deze lijst blijkt het lastig om patiënten
met vroege vormen van RA te herkennen. Zij hebben wel
klachten die lijken op RA, maar voldoen niet aan de
genoemde criteria. Deze groep patiënten wordt daarom
geduid als ‘ongedifferentieerde artritis of UA’.
Uit onderzoek is gebleken dat tussen de 6 en 55% van de
UA-patiënten binnen één jaar wel RA ontwikkelt. De
onderzoeksvraag was dan ook of het bij deze patiënten
zinvol is om hen met reumamedicatie te behandelen om
RA te voorkomen, of hiermee het ziekteproces te
veranderen naar een mildere ziekte.” [figuur 1]
8 | nr 1 en 2 | 2014
Dubbelblind onderzoek
In de PROMPT-studie, PRObable rheumatoïd arthritis:
Methotrexate versus Placebo Treatment, deed Jill hier
onderzoek naar. “De PROMPT-studie is een dubbelblind,
placebogecontroleerd onderzoek naar de effectiviteit van de
behandeling met methotrexaat (MTX) bij UA-patiënten.
“Z e zeiden unaniem: afmaken,
anders krijg je er spijt van”
Aan dit onderzoek deden 110 patiënten met UA mee.
Er werd bij aanvang van de studie gekeken naar het aantal
ontstekingen in de gewrichten en het wel/niet voldoen aan de
criteria voor RA. De ene helft van de groep werd behandeld met
methotrexaat, de andere helft kreeg een placebo. Bij de
indeling in de groepen werd geen rekening gehouden met de
aanwezigheid van reumastoffen in het bloed. Zodra patiënten
aan de criteria voor RA voldeden, kregen zij methotrexaat.
Indien na 12 maanden nog steeds sprake was van UA (en dus
niet RA), werd de medicatie weer gestopt om te kijken of er
genezing (remissie) was opgetreden.”
Trajectkeuze
Voordat Jill in 2002 startte met haar promotieonderzoek
werkte zij op de reumarevalidatieafdeling in het LUMC:
magazine
thema
“Ik wist dat ik reumatoloog wilde worden en mijn opleiding
wilde volgen in Leiden. Daar hoorde ook promoveren en
de opleiding tot internist bij. Het was een ‘totaalpakket’.”
Ze werkte anderhalf jaar full-time aan het onderzoek.
“Mijn dagelijkse werkzaamheden bestonden in eerste
instantie uit het opzetten van de studie in het LUMC en
andere ziekenhuizen en daarna het monitoren van de studie:
statussen controleren, dokters coachen in de behandel­
stappen van de studie en gegevens verzamelen. Het analy­
seren en beoordelen van foto’s nam veel tijd in beslag: per
patiënt werden in 5 jaar 6 foto’s van handen en voeten
gemaakt die gescoord moesten worden op de mate van
schade [vernauwing van de gewrichtsspleet en erosies ofwel
botdefecten.]” [figuur 2]
Terug naar de kliniek
“Na anderhalf jaar miste ik ‘de kliniek, het dokter zijn’
zodanig dat ik eerder mocht beginnen aan de (voor)opleiding
tot internist. Met deze beslissing was het maar de vraag of
mijn naam dan later nog aan het onderzoek en de eruit
voortkomende publicaties zou worden verbonden. Dat risico
besloot ik te nemen. Terug in de kliniek maakte ik samen
met mijn opvolgster Henrike van Dongen in de avonduren
het onderzoek af. Zij ging verder met het verzamelen van de
gegevens en samen hebben we alle foto’s gescoord en de
analyses gedaan.”
‘10 jaar?!’
“10 jaar over je proefschrift doen, is langer dan gemiddeld”,
vertelt Jill lachend. “Hier kreeg ik dan ook de nodige
opmerkingen over. Ik had van tevoren nooit bedacht dat het
zo lang zou duren, maar het loopt nou eenmaal zoals het
loopt.” In die 10 jaar rondde Jill haar opleiding tot internist
en vervolgens tot reumatoloog af, en kreeg ze 3 kinderen.
“Het heeft ook voordelen dat ik er zo lang over heb gedaan.
Ik heb nu bijvoorbeeld een artikel kunnen schrijven over de
vijfjaarsresultaten van de PROMPT-studie, iets wat ik
anders niet had kunnen doen.”
Tijdens haar promotie in Leiden.
Resultaat: schade vertragen
De eerste resultaten van de PROMPT-studie lieten zien dat
in de groep patiënten die methotrexaat kreeg progressie
naar RA werd uitgesteld, maar helaas niet werd voorkomen.
De symptomen namen wel af en radiologische schade werd
vertraagd. Jill: “Deze effecten waren het best te zien in de
groep die reumastoffen in het bloed had.
“Na anderhalf jaar miste ik
de kliniek, het dokter zijn”
Vijf jaar na de start van de behandeling was er geen verschil
meer zichtbaar tussen de MTX- en de placebogroep. Uit dit
onderzoek en ook uit andere onderzoeken komt steeds
meer naar voren dat RA met reumastoffen en RA zonder
reumastoffen verschillende ziektebeelden zijn, met een
verschillend beloop. Reuma met reumastoffen geeft meer
schade en voor deze groep is behandeling met MTX
onvoldoende om schade te voorkomen. Bij de groep zonder
reumastoffen treedt minder vaak schade op, maar is MTX
onvoldoende werkzaam op de klachten van de patiënt.”
Arts en onderzoeker
Werken als arts naast het doen van promotieonderzoek
heeft nog een voordeel volgens Jill. “Het leert je de zaken in
perspectief te plaatsen. Onderzoekers zonder klinische
ervaring interpreteren hun resultaten vaak ‘zwart of wit’.
Maar in de dagelijkse praktijk werkt het natuurlijk niet zo.
Kijk je naar een patiënt vanuit onderzoeksperspectief, dan
behandel je hem met de zwaarste medicijnen omdat hij
daarmee een paar punten minder schade krijgt. Maar hoe
relevant is dat? Die paar punten zijn voor de wetenschap
interessant, maar de patiënt merkt daar in het dagelijks
leven niet zo veel van. Over onderzoeksplannen in de
toekomst zegt Jill: “Wellicht in de toekomst! Nú opnieuw
zelf een onderzoek opzetten en uitvoeren, ben ik niet van
linnaeus wetenschapsmagazine | 9
De Promotie | Jill van Aken
Met collega’s van de afdeling reumatologie van het Spaarne Ziekenhuis.
Eenderde tot
de helft van
patiënten met een
inflammatoire
artritis voldoet
bij een eerste
diagnose niet aan
de criteria voor
een specifieke
ziekte. Zij krijgen
het label UA,
ongedifferen­
tieerde artritis.
UA-patiënten zijn
jonger, minder
vaak vrouw,
hebben een ander
antistofprofiel,
minder gezwollen
gewrichten en
minder erosieve
ziekte op baseline
dan patiënten met
een vroege vorm
van RA.
plan. Wel doen we als maatschap actief mee aan regionale
onderzoeken. De komende tijd wil ik me graag verder
vakinhoudelijk ontwikkelen, onder andere in de echografie
en daarnaast meer tijd proberen vrij te maken voor mijn
gezin.”
Jill van Aken (Oosterhout, 30 april 1974) studeerde van
1992 tot 1994 Medische Biologie aan de Vrije Universiteit
te Amsterdam, waar ze haar propedeuse haalde. In 1994
startte zij met de studie Geneeskunde aan dezelfde
universiteit en behaalde eind 2000 haar artsexamen. Ze
werkte aansluitend een jaar als arts-assistent interne
geneeskunde in het Rode Kruis Ziekenhuis in Beverwijk
en vervolgens op de reumarevalidatieafdeling van het
Figuur 1: Interactie tussen risicofactoren en cellulaire
immunologie en het verloop van inflammatoire artritis.
LUMC. Jill begon in 2002 met haar promotieonderzoek
onder leiding van prof. dr. T.W.J. Huizenga. Tijdens haar
onderzoek rondde ze haar opleiding tot internist (2009)
en reumatoloog (2011) af. Sinds maart 2011 is zij lid van
de maatschap Reumatologie Kennemerland en werkt zij
als reumatoloog in het Spaarne Ziekenhuis.
10 | nr 1 en 2 | 2014
Figuur 2: Het scoren van röntgenfoto’s: bepalen van de
mate van schade aan gewrichten. (Sharp van der Heijde score)
magazine
thema
De wetenschapscommissie (van links naar rechts): Peter Nolte, Pim de Ronde, Richard Brohet, Saskia ten Wolde en Greetje van Asselt. Op de foto ontbreken Ingemar Merkies,
Arjen Noordzij en Erik Vermeulen.
Eén loket voor onderzoek
Wetenschappers optimaal faciliteren
José Bouman
Van ziekenhuizen met de STZ-status
(vereniging Samenwerkende Top­
klinische opleidingsZiekenhuizen) wordt
verwacht dat zij, behalve het bieden van
topklinische zorg, onderwijs en op­
leiding, ook wetenschappelijk onderzoek
verrichten. Hiervoor werken de weten­
schapscommissies van het KG en het SZ
sinds 2011 samen in één commissie.
hiervoor in gesprek met Richard Brohet,
hoofd van het wetenschapsbureau, die
al een aantal belangrijke stappen in de
goede richting heeft gezet. “Het zou
toch prachtig zijn als er één loket komt
waar de onderzoeker terecht kan voor
de hele papiermolen...”
De wetenschapscommissie faciliteert
Onderzoek, ook bij
expertisecentrum
eren van het wetenschapsbureau en
Minder tijd aan papierwerk
Niet alleen als voorzitter van de
weten­schapscommissie is De Ronde
betrok­ken bij onderzoek. “Ook vanuit
mijn functie als opleider voor de
medische vervolgopleiding interne
geneeskunde vind ik het belangrijk
arts-assistenten hierin te stimuleren.
Daarbij attendeer ik hen ook op het
doen van onderzoek in onze expertise­
centra: het KG heeft een expertise­
centrum op het gebied van anabole
steroïden, het SZ voor de diagnostiek
en behandeling van baarmoeder­
afwijkingen en het Streeklaboratorium
Kennemer­land voor legionellaonder­
zoek.” Kortom, De Ronde wil de
wetenschap­p ers in onze ziekenhuizen
optimaal faciliteren. “Voor de medisch
specialist blijft de combi­natie van
patiëntenzorg en het doen van
onderzoek een uit­d aging. We kunnen
dit meer in balans brengen door te
zorgen voor een verlichting van de
administra­tieve last, en het betrekken
van studenten en arts-assistenten.”
Ambitieus? Wellicht, maar De Ronde is
zeer positief gestemd over de haal­
baarheid!
Wetenschapsmagazine. De commissie
onderzoek en adviseert de raden van
bestuur over het wetenschapsbeleid
en de METC bij de beoordeling van
ingediende onderzoeksvoorstellen.
Verder ziet zij toe op het functionop de kwaliteit van het Linnaeus
adviseert over de toekenning van
subsidies voor klinisch-wetenschappelijke onderzoeken die zijn inge­
diend bij het Posthumus Meyjesfonds
(KG) en het Stimuleringsfonds (SZ).
Daarnaast beoordeelt zij de inge­
zonden abstracts voor het Linnaeus
Wetenschapssymposium.
Commissieleden: dr. Richard Brohet,
epidemioloog/hoofd wetenschaps­
bureau, dr. Erik Vermeulen, chirurg
(KG), dr. Saskia ten Wolde, reumato­
loog (KG), Greetje van Asselt,
projectleider clinical research, dr.
Peter Nolte, orthopedisch chirurg
(SZ), dr. Ingemar Merkies, neuroloog
(SZ), dr. Arjen Noordzij, uroloog (SZ)
en voorzitter dr. Pim de Ronde,
internist (KG). Laatstgenoemde is
ook voorzitter van de ACLU en
bestuurslid van het Posthumus
Meyjesfonds.
linnaeus wetenschapsmagazine | 11
En Verder
Waar gaat de aandacht van de com­
missie momenteel naar uit? KGinternist Pim de Ronde, voorzitter van
de wetenschapscommissie, vertelt:
“Ik zou graag zien dat het wat mak­ke­
lijker wordt om in onze ziekenhuizen
onderzoek te doen. Het levert altijd
spanning op, de verdeling van je tijd
voor de patiëntenzorg en het doen van
onderzoek. De patiëntenzorg blijft toch
core business en onderzoek komt
‘erbij’. De laatste jaren is weten­schap­
pelijk onderzoek door toenemen­de regel­
geving erg bureaucratisch geworden.
Denk aan de vele formulieren die
ingevuld moeten worden om de gang
naar de Advies Commissie Lokale
Uitvoerbaarheid (ACLU) en de Medisch
Ethische Toetsings Commissie (METC)
te maken. Neem nu het voorbeeld van
een student die 3 maanden in huis is en
onderzoek wil doen. Wanneer alle
administratieve rompslomp is afge­
handeld en het onderzoek kan starten,
zijn de 3 maanden al om. Ik wil ernaar
streven om de administratieve last zo
veel mogelijk uit handen van de
onderzoekers te halen.” De Ronde is
en stimuleert wetenschappelijk
Leerling en meester onderzoeken complicaties en ervaringen
De PICC-lijn:
een goede keuze?
Yvon Abrahamsen
Masterstudent Lobke van Eijk en internist-oncoloog
dr. Philomeen Kuijer hebben 65 PICC-lijnen betrok­
ken in een retrospectief onderzoek in het KG. Met
dit onderzoek hoopten zij antwoord te krijgen op de
vraag of deze lijnen qua complicaties en ervaringen
aan de verwachtingen voldoen, en wilden zij moge­
lijke verbeterpunten achterhalen in de onder­
steunende zorg rondom dit nieuwe type katheter.
L
obke van Eijk studeerde in 2006 af als radiologisch
labo­­rante en werkt nog steeds in deze functie voor
een aantal uur per week in het SZ. Daarnaast volgt
ze de opleiding tot basisarts, waarmee zij in 2010
is gestart. Na afronding van de bachelorfase koos zij ervoor
om direct de wetenschappelijke stage te gaan volgen,
die door de bank genomen meestal pas in het derde en
tevens laatste masterjaar wordt doorlopen. “Ik las op de
website van het wetenschapsbureau Linnaeusinstituut de
onderzoeksvraag die dokter Kuijer daar geplaatst had.
Het zou gaan om een onderzoek naar de complicaties van
en ervaringen met de PICC (perifeer ingebrachte centrale
katheter)-lijn in het KG. Met de PICC-lijn wordt in diverse
andere ziekenhuizen al langere tijd gewerkt en toevallig
had ik net een praatje over dit onder­werp bijgewoond op
de afdeling radiologie in het SZ, dus dit relatief nieuwe
behandelinstrument was mij niet geheel onbekend. Het leek
me een mooi klinisch en redelijk overzichtelijk thema voor
mijn wetenschapsstage, waar ik overigens wel enigszins
tegenop zag. Je weet van tevoren immers niet hoe je een en
ander moet aanpakken en je kunt die periode van 14 weken
niet echt overzien. Maar achteraf is het me allemaal reuze
meegevallen, mede dankzij de fijne samenwerking met
dokter Kuijer, de goede begeleiding van Anne Eskes van het
wetenschapsbureau en de epidemio­logische ondersteuning
vanuit die hoek. Verder had ik prettige contacten met
patiënten en diverse betrokken medewerkers, en het hele
onderzoek is probleemloos en zonder vertraging verlopen.”
Inbrengen onder echobegeleiding
De PICC-lijn is sinds augustus 2012 in gebruik bij oncolo­
giepatiënten – en al wat langer bij cardiologiepatiënten –
bij wie voor langere tijd een betrouwbare toegang tot de
12 | nr 1 en 2 | 2014
De heer Burghardt uit Haarlem is een van de patiënten bij wie een
PICC-lijn is geplaatst.
bloedbaan nodig is (voor bijvoorbeeld chemotherapie,
antibiotica of diuretica). De PICC-lijn is een centraal
veneuze katheter die, legt Lobke uit, als een soort
lang infuus in de bovenarm wordt ingebracht waardoor
vloeistoffen in een groot bloedvat en dichter bij het hart
kunnen worden toegediend. “Met name dit laatste is”,
zo vult Kuijer aan, “een bijzonder groot voordeel, omdat
enkele chemotherapeutica de kleinere bloedvaten kunnen
irriteren.”
“Meestal zit de PICC-lijn in één
keer op z’n plaats en de kans op
extravasatie is hierbij uitgesloten”
Zij vertelt verder dat het inbrengen van de lijn onder
echogeleiding wordt verricht door interventieradiologen en/
of cardiologen. “Mijn belangstelling voor de PICC-lijn is
aangewakkerd door interventieradioloog Bas-Jeroen van
Kelckhoven (KG), die eerder in het HagaZiekenhuis ervaring
had opgedaan met deze katheters”, vertelt ‘de meester’.
Als internist-oncoloog was Kuijer tot dan toe gewend om
zelf een perifeer infuus bij patiënten in te brengen. “Dat
kostte vaak veel tijd en het gaf ook wel stress omdat je
een patiënt soms ongewild pijn deed. Bij die conventionele
handeling kunnen ook vervelende bijwerkingen optreden
magazine
thema
van de toegediende cytostatica; bijvoorbeeld irritatie van het
aangeprikte bloedvat als gevolg van de bijtende vloeistof,
of extravasatie, als de chemotherapie naast in plaats van
in het bloedvat belandt.”
Geen toename infecties
Omdat het gebruik van de PICC-lijn bij de interne genees­
kunde/oncologie in de eerste maanden wisselende reacties
opleverde bij zowel de patiënten als het verpleegkundig
personeel, rees bij Kuijer de gedachte om nader onderzoek
te doen. “Er is wel relevante literatuur voorhanden, maar
ik wilde graag zélf op een rijtje zetten of het gebruik van
de PICC-lijn in onze handen een (kwaliteits)verbetering
met zich meebrengt, ten opzichte van het conventionele
perifere infuus, of ten opzichte van de Port-a-Cath (PAC),
een ander type centrale katheter. We hebben namelijk te
maken met een kwetsbare patiëntengroep, die vanwege
de chemotherapie minder weerbaar is en daardoor sneller
vatbaar voor infecties. Ook in emotionele zin kan de pijn
van het steeds opnieuw prikken een chemotherapeutische
behandeling (die meestal een paar maanden duurt) voor
patiënten verzwaren. Bij het intraveneus toedienen van
vloeistoffen maak je een verbinding tussen de ‘binnenen de buitenwereld’. Daarom wordt de PICC-lijn, als die
eenmaal is ingebracht, afgeplakt en komt er een dopje
op ter bescherming tegen infecties. Inmiddels is het een
belangrijke wetenschap dat wij met deze nieuwe lijnen niet
vaker infecties zien dan voorheen.”
Patiënt en zorgverlener positief
In feite betrof het een papieren onderzoek maar voor ‘de
leerling’ in dit verhaal bestond er toch voldoende afwisseling
omdat zij de dataverzameling kon combineren met dertig
interviews met patiënten enerzijds en het verpleegkundig
“Dat onze patiënten veel minder
pijnlijke prikken hoeven te ondergaan, is voor hen natuurlijk een
heel prettige bijkomstigheid”
personeel anderzijds. Ook heeft zij de ervaringen opgetekend
van medewerkers van de thuiszorg, die behoren tot het
technisch team van de thuiszorgorganisaties. Van de patiën­
ten wilde zij vernemen of zij in het dagelijks leven hinder
ondervonden van de PICC-lijn die gedurende de hele
chemotherapeutische behandeling (ook tijdens de stopweken)
blijft zitten. Uit de verschillende interviews kwam naar voren
dat alle partijen overwegend positief zijn over de centraal
intraveneuze katheter. Deze beperkt de patiënt niet of
nauwelijks in zijn bewegingsvrijheid, is makkelijk draagbaar
onder kleding, en alleen zwaar tillen en zwemmen zijn uit
den boze. Een voor de patiënt prettige bijkomstigheid is dat
hij/zij in principe slechts éénmaal wordt geprikt en over het
algemeen gebeurt dit, zo geeft men aan, pijnvrij of in ieder
geval minder pijnlijk dan bij het perifere infuus. “Dat eenmalig
prikken, is dus ook een duidelijke verbetering”, vertelt Kuijer.
De ervaren cardiologen en interventieradiologen brengen
onder steriele omstandigheden de PICC-lijn in en doen dat
zoals gezegd echogeleid zodat zij snel en precies kunnen
bepalen of een bloedvat al of niet geschikt is. Meestal zit de
PICC-lijn in één keer op z’n plaats; de kans op extravasatie
is hierbij uitgesloten en dat is uiteraard een groot goed.
De PICC-lijn moet 1x per week worden doorgespoten en dat
kan in de thuissituatie gebeuren door medewerkers van (het
technisch team van) de thuiszorg. Dat scheelt de patiënt een
extra gang naar het ziekenhuis.”
linnaeus wetenschapsmagazine | 13
Meester en leerling
Meester en leerling met elkaar in gesprek.
Geen ernstige complicaties
Desgevraagd vertelt Kuijer dat de PICC-lijn ook wel compli­
caties met zich meebrengt, maar het goede nieuws is dat
deze niet ernstig van aard zijn en dat ze tijdig worden
ontdekt. “Het gaat over het algemeen om aandoeningen die
we ook van het perifeer infuus kennen, zoals pijn of irritaties
bij de instopplaats.” “De PICC-lijn kan ook verstopt raken”,
vult Lobke aan, “maar dit euvel is meestal op te lossen
door toediening van trombolytica zonder dat de katheter
eruit moet. Bij zo’n 3 à 4 patiënten (van de 59 in totaal)
moest de PICC-lijn wel worden verwijderd omdat er koorts
was opgetreden, hetgeen op een lijninfectie wijst.” Maar
de voordelen van de PICC-lijn blijken duidelijk op te wegen
tegen de paar nadelen die eraan kleven, zoals de kans op
infectie, verstopping en trombose.
PR voor protocollen
Wat heeft het onderzoek, na alle hiervoor genoemde voor­
delen verder nog aangetoond? Kuijer antwoordt dat er
een duidelijk verband bestaat tussen de ervaringen van de
patiënten en die van het behandelend personeel, en met
die ervaring groeit de positiviteit voor de PICC-lijn. “We
zijn vorig jaar zomer kleinschalig begonnen met 1 patiënt
per week. Tegelijkertijd zijn de verpleegkundigen van de
dagbehandeling opgeleid want de verzorging en behandeling
van patiënten met een PICC-lijn is een competentie die
onder de voorbehouden handelingen wordt geschaard.
Uit de literatuur is bekend dat de kans op infectie bij
de PICC-lijn stijgt naarmate er meer verzorgers bij
betrokken zijn. Daarom willen we het aantal gecertificeerde
verpleegkundigen zo beperkt mogelijk houden. Het is nu
aan ons om meer bekendheid te geven aan de diverse
protocollen die ten aanzien van de PICC-lijn gelden, zoals
het Trombolyse-protocol, dat handvatten geeft om bij
verstopping de PICC-lijn weer open te krijgen. We hebben
dit protocol tot nu toe vijfmaal succesvol kunnen toepassen.”
Efficiënt en patiëntvriendelijk
De belangrijkste conclusie van het onderzoek is dat er
tijdens de onderzoeksperiode geen majeure complicaties
van de PICC-lijnen werden gezien, geen lijnsepsis of echte
tromboses. Wel werd bij 4 (van de 38) oncologiepatiënten
een lijninfectie geconstateerd, echter geen infecties bij
14 | nr 1 en 2 | 2014
de cardiologiepatiënten. Dit verschil laat zich als volgt
verklaren: bij de chemotherapiepatiënten zit de lijn vaak
veel langer in situ dan bij de cardiologiepatiënten en de lijn
bij de cardiopatiënt werd vaak gebruikt voor het toedienen
van antibiotica (bijv. voor endocarditis of een geïnfecteerde
vaatprothese). Kuijer: “Een voorname conclusie is ook dat
de PICC-lijn een verbetering (met zeer weinig kosten ten
opzichte van de kosten van chemotherapie) betekent van de
ondersteunende zorg. En dat onze patiënten veel minder
pijnlijke prikken (voor bloedafname en infuusplaatsing)
hoeven te ondergaan, is voor hen natuurlijk een heel
prettige bijkomstigheid. Gezien de goede ervaringen tot nu
toe zetten we het gebruik van de PICC-lijnen zeker voort.
Naast alle gunstige factoren voor met name de patiënt is
ook de gemakkelijke plaatsingsprocedure een belangrijke
‘winstgevende’ factor. Er is immers geen operatie onder
narcose nodig, hetgeen bij de plaatsing van een PAC wel het
geval is.”
Posterpresentatie
Lobke presenteerde de resultaten van het onderzoek
tijdens een bijeenkomst van de interne geneeskunde,
en zij gaf een posterpresentatie tijdens het Linnaeus
Wetenschapssymposium op 15 januari 2014.
Al met al kan worden vastgesteld dat de leerling-meesterconstructie, die voor de wetenschappelijke stages van
studenten geneeskunde is uitgedacht, ook met dit onderzoek
weer een geslaagd proces is geweest.
Bloeddrukmeten
Jeugdgezondheidszorg
Bij 1000 kinderen met overgewicht,
met verdenking hypertensie, wordt
in vier regio’s onderzocht wat het
effect is van bloeddrukmeten in de
Jeugdgezondheidszorg. Onderzoeker SZ:
J.P. de Winter, kinderarts.
CABARESC
In deze multicenter gerandomiseerde
fase-II studie zal worden onderzocht of
budesonide kan helpen het aantal gevallen
te verminderen van mannen die diarree
krijgen ten gevolge van de behandeling
met cabazitaxel. Onderzoeker SZ:
A. Beeker, internist/hemato-oncoloog.
Erica
In deze single-center gerandomiseerde
open-label studie wordt onderzocht wat
het effect is van herhaalde intranasale
cobalaminetoediening op de behandeling
van cobalaminetekort bij ouderen.
Onderzoeker KG: C.J. Kalisvaart,
klinisch geriater.
H1N1
In deze observationele nationale
studie wordt het klinisch beloop van
gehospitaliseerde kinderen met een
bewezen H1N1-infectie geanalyseerd.
Onderzoeker SZ: mw. M.A. van Houten,
kinderarts.
HOVON-123
In een multicenter fase-II studie wordt
onderzocht wat de haalbaarheid en
effectiviteit zijn van het aanpassen van
de dosering van Melfalan–Prednison–
Bortezomib (Velcade®)(MPV) bij patiënten
van 75 jaar of ouder met een nieuw
gediagnosticeerd multipel myeloom.
Onderzoeker SZ: A. Beeker, internist/
hemato-oncoloog.
Keuzehulp prostaatkanker
In deze studie wordt onderzocht hoe vaak
patiënten en hun partners gebruikmaken
van de keuzehulp prostaatkanker en of zij
deze waarderen. Daarnaast wordt gekeken
of de mate van waardering en het gebruik
van de keuzehulp samenhangen met de
informatiezoekstijl. Onderzoeker SZ:
M.A. Noordzij, uroloog.
PEAKS
In deze prospectieve studie wordt gemeten
of insuline bij patiënten met type 2
diabetes minder goed de bloedvaten kan
verlaten dan bij mensen zonder diabetes,
en of dit proces bijdraagt aan de verhoging
van glucosewaarden. Onderzoeker KG:
R.W. ten Kate, internist.
SALTO
In deze multicenter gerandomiseerde
fase-III studie van de Dutch Colorectal
Cancer Group wordt onderzocht of het
middel S-1(1) minder bijwerkingen
geeft als capecitabine bij patiënten met
gemetastaseerd colorectaal carcinoom.
Onderzoeker SZ: B. de Valk, internistoncoloog.
TeMpoH-1
In deze nationale retrospectieve studie
wordt de meerwaarde van het toedienen
van plasma en trombocyten naast
erytrocyten in een vroeg stadium van de
behandeling vergeleken met het toedienen
van deze bloedproducten in een later
stadium van de behandeling bij vrouwen
met massaal bloedverlies tijdens/na de
zwangerschap. Onderzoeker SZ:
M.A. Müller, gynaecoloog.
TSH
In een multicenter cohortstudie wordt
onderzocht wat het risico is op veneuze
trombose, myocardinfarct, herseninfarct
en atriumfibrilleren bij patiënten met
hyperthyreoïdie. Onderzoeker SZ:
A.B. Arntzenius, internist-endocrinoloog.
Triple A
In een observationele multicenter studie
wordt onderzocht wat de waarde is van de
Mammaprint® in de besluitvorming van
aanvullende chemotherapie bij patiënten
bij wie gerede twijfel bestaat over het nut
van adjuvante chemotherapie. Onderzoeker
SZ: B. de Valk, internist-oncoloog.
Oscar
In deze multicenter gerandomiseerde
placebo-gecontroleerde fase-III studie
wordt onderzocht of ARN 509 het antwoord
is op de potentiële therapeutische
tekortkomingen van de eerste generatie
AR-antagonisten. Onderzoeker SZ:
A. Beeker, internist/haemato-oncoloog.
In een multicenter open-label eenarmig
fase-IIIb studie wordt onderzoek gedaan
naar de veiligheid en werkzaamheid van
tocilizumab (TCZ) subcutaan (SC) als
monotherapie of in combinatie met metho­
trexaat (MTX) of andere niet-biologische
antireumamiddelen (DMARDS) bij patiënten met reumatoïde artritis die onvoldoende
reageren op niet-biologische antireuma­
middelen. Onderzoeker KG: mw. S. ten
Wolde, reumatoloog.
SUSTAIN-3
VivaSight™
In deze multicenter gerandomiseerde
open-label studie wordt het effect van
semaglutide 1.0 mg vergeleken met
exenatide ER 2.0 mg op de glykemische
controle na 56 weken behandeling.
Onderzoeker SZ: W.H.W.F.M. van Houtum,
internist-endocrinoloog.
In een observationele multicenter studie
wordt de toepasbaarheid onderzocht van
de Vivasight™ tube in combinatie met een
Air-Q larynxmasker bij patiënten met een
vooraf ingeschatte makkelijke luchtweg.
Onderzoeker SZ: E.L.V.M.M. Wiewel,
anesthesioloog.
SPARTAN
thema
In een multicenter observationele studie
wordt bepaald in hoeverre een patiënt
na een proximale humerusfractuur
onafhankelijk functioneert, en welke
primaire en secundaire kosten gemaakt
worden tijdens de revalidatieperiode.
Onderzoeker KG: M.J. Heetveld, chirurg.
linnaeus wetenschapsmagazine | 15
Onderzoek
ARM
magazine
Wetenschappelijk onderzoek goedgekeurd
door de raden van bestuur januari / februari 2014
Een casereport
Legionella-pneumonie na
gebruik van autowasstraat
Sjoerd Euser
In september 2012 ontving een GGD in het westen
van het land een melding van een 81-jarige man
met een Legionella-pneumonie. De man was in
eerste instantie opgenomen in het ziekenhuis met
hoge koorts en kortademigheid. Zichtbare infiltraten
op de X-thorax, een positieve urine antigeentest,
en een positieve sputumkweek bevestigden de
diagnose van Legionella-pneumonie. De patiënt
werd behandeld met orale ciprofloxine, en kon het
ziekenhuis na 24 dagen weer verlaten.
De GGD wist voor deze patiënt 4 verschillende moge­
lijke infectiebronnen te achterhalen, waaraan hij was
blootgesteld voordat hij ziek werd: het woonhuis van
de patiënt, waar hij o.a. had gedoucht, een hotelkamer,
waar hij 6 dagen verbleef, een fontein in de buurt
van het hotel, en een autowasstraat waar de patiënt
zijn auto had laten wassen. De bronnen zijn door de
BronopsoringsEenheid Legionella-pneumonie (BEL)
vervolgens bemonsterd, en de monsters werden in het
Streeklaboratorium onderzocht op de aanwezigheid
van Legionella. In totaal werden 26 monsters afgenomen
(10 uit het woonhuis, 12 uit het hotel, 1 uit de fontein, en
3 uit de autowasstraat). Alle monsters uit het woonhuis,
het hotel, en de fontein waren negatief, maar in de 3
monsters uit de autowasstraat werd Legionella gevonden:
2 monsters bevatten Legionella anisa, en 1 monster
uit een hogedrukspuit bevatte Legionella pneumophila
serogroep 1. Het patiëntisolaat en de omgevingsstam
uit de hogedrukspuit werden op DNA-niveau met elkaar
vergeleken en bleken niet van elkaar te onderscheiden te
zijn. Dit maakte de autowasstraat de meest waarschijnlijke
bron van infectie voor deze patiënt.
Het sequence type (ST) van beide stammen (ST444) werd
ingevoerd in de Europese database waarin te zien was
dat in het verleden 28 andere patiëntisolaten van dit type
gevonden waren, maar dat het nog niet eerder uit een
omgevingsmonster was geïsoleerd. Daarnaast is er in 57
van de 136 potentiële bronnen die sinds 2002 door de BEL
zijn bemonsterd in een gebied van ca. 20 km rondom de
autowasstraat, Legionella gevonden, waarvan het bij 17
16 | nr 1 en 2 | 2014
bronnen om Legionella pneumophila serogroep 1 ging.
De sequence types van deze omgevingsstammen waren:
ST1 (12 stammen), ST 9 (1 stam), ST59 (1 stam), ST159 (1
stam), ST345 (1 stam), en ST487 (1 stam). ST444 werd niet
gevonden.
De autowasstraat werd gedesinfecteerd, geïnspecteerd
door een gecertificeerd bedrijf, en wederom bemonsterd.
Alle 4 controlemonsters waren negatief. In 2009 was deze
autowasstraat ook al geïdentificeerd als potentiële bron van
infectie van twee andere Legionella-pneumoniepatiënten.
Tijdens het brononderzoek dat destijds werd uitgevoerd,
werd in één van de samples Legionella anisa aangetroffen.
Helaas waren er destijds geen patiëntisolaten beschikbaar
om met deze stam te vergelijken.
In een eerder uitgevoerde studie bleek dat 18% (2 van de
11) autowasstraten die tussen 2002-2010 door de BEL zijn
bemonsterd positief waren voor Legionella. Daarnaast
zijn autowasstraten een veel bezochte locatie: uit een
nationale vragenlijst die werd ingevuld door 888 willekeurig
Klinisch epidemioloog Sjoerd Euser.
magazine
thema
Sjoerd M Euser(1) - Sandra de Jong (2) - Jacob P Bruin (1)
Henk P Klapwijk (2) - Petra S Brandsema (3) - Linda Reijnen
(1) - Jeroen W Den Boer (1)
1Streeklaboratorium voor de Volksgezondheid
Kennemerland, Boerhaavelaan 26, 2035 RC, Haarlem.
2Dienst Gezondheid & Jeugd ZHZ, Karel Lotsyweg 40,
3318 AL, Dordrecht.
3Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM),
Antonie van Leeuwenhoeklaan 9, 3721 MA, Bilthoven.
Het Streeklaboratorium voor de Volksgezondheid
Kennemerland in Haarlem is door het RIVM aangewezen
als nationaal Referentielaboratorium voor Legionella,
de bacterie die de Legionella-pneumonie (‘veteranen­
ziekte’) kan veroorzaken. Na de Legionella-pneumonieuitbraak op de Westfriese Flora van Bovenkarspel in 1999
is er steeds meer aandacht gekomen voor deze
infectieziekte, wat er onder meer toe heeft geleid dat in
Nederland sinds 2002 een systematische registratie
plaatsvindt van patiëntgebonden, potentiële bronnen van
Legionella-pneumonieën die wordt bijgehouden door de
BronopsporingsEenheid Legionella-pneumonie (BEL)
vanuit het Streeklaboratorium in Haarlem. De BEL voert
sinds 2006 verschillende taken uit voor het RIVMCentrum Infectieziektebestrijding (CIb) op het gebied
van de Legionella-bestrijding in Nederland, en heeft als
doel besmettingsbronnen van Legionella-pneumonieën
Met dank aan
te identificeren en te elimineren en zodoende nieuwe
Jacqueline Brouwer-de Vries en Wim Houtenbos (BEL),
en Ingrid Friesema (RIVM) voor hun bijdragen aan dit
onderzoek.
ziektegevallen te voorkomen. Naast de registratie van
Gebaseerd op
GGD-en worden geïdentificeerd. In dit artikel beschrijven
Euser SM, de Jong S, Bruin JP, Klapwijk HP, Brandsema
PS, Reijnen L, Den Boer JW. Legionnaires’ disease
associated with a car wash installation. Lancet. 2013
Dec:21;382(9910):2114.
bronnen voert de BEL de bemonstering van patiënt­
gebonden, potentiële bronnen uit, die door de lokale
we een bijzondere vondst: de identificatie van een
autowasstraat als waarschijnlijke infectiebron van een
Legionella-pneumoniepatiënt.
linnaeus wetenschapsmagazine | 17
Caseraport
geselecteerde Nederlanders bleek dat 16% van de deelnemers in de 2 voorafgaande weken een autowasstraat had
bezocht. Dit wijst erop dat een groot deel van de bevolking
wordt blootgesteld aan deze potentiële bron van Legionellapneumonie-infectie, en dat het daarom verstandig zou zijn
om dit soort locaties mee te nemen tijdens de identificatie
van potentiële bronnen voor Legionella-pneumoniepatiënten (zoals dat in Nederland al gebeurt).
thema:
19
Voorwoord: Communicatie
20
| S.M. Nederend en P.E.A. Timmer
Arts en social media, gaat dat wel samen? | M.A. Noordzij
23
Voorbeelden van hoe het niet moet (column)
24
| K.J.M. Mooren
Elkaar kennen is de basis | I.J. Groesz
26Kiezen en gekozen worden: de invloed van
social media op de keuze voor een ziekenhuis | S.M. Nederend
30
Patiënten zelfstandiger door zorgplan | A.E. Beerenhout
31
Communicatie met onze patiënten (column) | W.R. van Kempen 32
‘We maken het nieuws van morgen!' | S.M. Nederend en P.E.A. Timmer
34
Zorgkaart Nederland: omarmen of verwerpen?
P.E.A. Timmer, T.E. Paul, D.A.M. Dorsthorst
36
Epic: zorgverlener en patiënt samen
verantwoordelijk voor behandeling | S.M. Nederend
18 | nr 1 en 2 | 2014
magazine
Voorwoord
Communicatie
thema
Google ‘definitie communicatie’ en je komt eindeloze
internetpagina’s lang alle betekenissen tegen van deze
voor mensen zo wezenlijke activiteit. Hoe breed kan een
onderwerp voor het Linnaeus Wetenschapsmagazine zijn?
Uw themaredacteuren zagen zich voor een mooie uitdaging
gesteld: hoe bakenen we dit onderwerp zó af dat het toch
interessant is voor de lezers? Het antwoord vonden we
dichtbij huis en een stukje verder: in de Verenigde Staten.
In dit themadeel gaan we in op drie thema’s: de bete­kenis
en gevolgen van de opkomst van social media voor patiënten
en ziekenhuizen. De toenemende behoefte van patiënten
aan regie over hun behandeling en op welke wijze dit kan
worden gefaciliteerd, en de relatie tussen huisartsen en
specialisten en de rol van communicatie.
Arts en social media: gaat dat samen? Hoe kunnen social
media de keuze voor een ziekenhuis beïnvloeden? Wat te
doen met ZorgkaartNederland? U vindt de antwoorden en
beschouwingen in deze special. We treffen hierin huisartsen
Peter de Groof en Marjolijne Vergouwen. Evenals Arjen
Noordzij, uroloog in het Spaarne Ziekenhuis en actief op
social media. En – niet te vergeten – Arthur de Mijttenaere,
journalist van het Haarlems Dagblad. Voor één keer draaiden
wij de rollen om en waren wij degenen die hém inter­
viewden. Johan Ensing, programmamanager Epic in het
Spaarne Ziekenhuis en het Kennemer Gasthuis, neemt ons
mee in de wereld van Epic en blikt vooruit naar de toekomst.
Neem vervolgens via de in zijn verhaal genoemde links zelf
een kijkje overzee. We kunnen veel leren van ziekenhuizen
in de Verenigde Staten, zo blijkt. Waarmee wat ons betreft
een nieuw thema voor het Linnaeus Wetenschapsmagazine
is geboren.
De columns van Kris Mooren, longarts in het Kennemer
Gasthuis en huisarts Wouter van Kempen, maken deze
editie compleet.
Simone Nederend
manager communicatie
KG, themaredacteur
Petra Timmer
hoofd communicatie
SZ, themaredacteur
thema: Communicatie 2014 | 19
Arts en social media,
gaat dat wel samen?
Arjen Noordzij
Social media
Wat verstaan we onder social media? De KNMG geeft
de volgende definitie in de al genoemde handreiking:
‘online platformen met sociale netwerken waarbinnen
Momenteel maakt 86% van de Nederlanders gebruik
gebruikers zelf zorgdragen voor de inhoud’.[1] Het
van één of meer social media. Wij zijn daarmee wereld-
begrip is ruim, het gaat er in de basis om dat de
wijd koploper. Facebook blijft vooralsnog het meest
gebruikers zelf de inhoud verzorgen zonder duidelijke
populaire platform. Onder artsen neemt het actieve
gebruik van social media de afgelopen paar jaar sterk
toe. Hetzelfde geldt voor de Nederlandse ziekenhuizen.
Die hebben pas recent de mogelijkheden van social
media ontdekt, maar zijn inmiddels wel koploper in
Europa. Mogelijk geldt dit ook voor artsen, maar daar
redactie. Een ander belangrijk kenmerk is het vaak
interactieve karakter. Hetzij door het geven van
commentaar, hetzij door het geven van beoordelingen.
De communicatievorm is meestal vrij los, ook als het
over zakelijke onderwerpen gaat. De informatie kan
heel vluchtig en snel zijn zoals op Twitter of wat meer
‘bedaagd’ zoals op Wikipedia. Voor het gemak maak
heb ik geen getallen van.
ik een indeling in 3 categorieën met per categorie een
Na een korte uiteenzetting van het verschijnsel social
media, zal ik het hoe en waarom van mijn activiteiten
beschrijven. Die meer persoonlijke vorm past beter bij het
onderwerp dan een droge opsomming van de plussen en
minnen. Bovendien heeft de KNMG dat al lang gedaan in
de handreiking artsen en social media.[1] Deze is online
beschikbaar op www.knmg.artsennet.nl. Deze bijdrage
beperkt zich tot twitteren en bloggen omdat ik daar actief in
ben. In de titel van dit stuk staat arts, maar daar had net zo
goed verpleegkundige kunnen staan.
paar bekende voorbeelden.
Wat doe ik op social media?
Ik ben behoorlijk actief op social media. Maar ik ben geen
vroege vogel, want ik ben pas sinds anderhalf jaar actief.
Ik maakte ruim 2 jaar geleden een Twitteraccount aan,
maar deed daar de eerste tijd niets mee. Ik vond het zo
abstract. Je maakt een account aan, plaatst een pasfoto en
wat informatie van jezelf erbij (je ‘bio’ in Twitterjargon) en
dan... Ja, en dan? Toen wist ik het niet meer. Je krijgt wel
wat adviezen wie je zou kunnen volgen, maar dat waren
vooral bekende tv-persoonlijkheden. Daar zat ik niet op te
wachten. Een paar jaar daarvoor had ik wel een LinkedInprofiel aangemaakt, maar daar keek ik nauwelijks naar.
Dat is nu wel anders. LinkedIn biedt goede mogelijkheden
voor het leggen van zakelijke contacten. In dit verhaal
beperk ik me, zoals gezegd, tot twitteren en bloggen.
Twitteren
Mijn allereerste tweet (twitterbericht) ging over een item op
het 8 uurjournaal. Ik weet nog dat ik een minuut of 20 zat
te bedenken hoe ik mijn reactie in 140 tekens kon persen.
Daarna twijfelde ik nog een poosje en drukte eindelijk op
‘tweet’. Dat herhaalde zich nog een aantal keer. Voorzichtig
aan begon ik wat mensen te volgen en jawel hoor, er waren
ook mensen die mij gingen volgen. Geen idee waarom, want
mijn tweets leken – achteraf bezien – nog nergens op.
Na een tijdje ben ik gaan nadenken. Wat doe ik op Twitter?
20 | nr 1 en 2 | 2014
Netwerken
- Facebook Netwerken met ‘vrienden’. Veelal
ondersteund met tekst en veel afbeeldingen. Ook
zakelijke potenties.
- LinkedIn Zakelijk netwerken. Veel mogelijkheden
om contact te maken. Mogelijkheid om groepen aan te
maken.
Zenden
- Twitter ‘Microblogs’ berichtjes van maximaal 140
tekens. Mogelijkheid om links, foto’s en video’s toe te
voegen.
- YouTube Videokanaal. Variërend van klungelige
thuisfilmpjes tot professionele producties. Ook ontdekt
door bedrijven.
- Flickr Fotokanaal. Richt zich op de professionele- en
hobbyfotograaf. Veel mogelijkheden om te beoordelen
en commentaar te geven.
- Wordpress.com Blogs, afkorting van weblogs.
Kortere of langere verhalen, meestal op persoonlijke
titel.
Beoordelen
- ZorgkaartNederland.nl Beoordeling van
zorgverleners door patiënten. Wordt in toenemende
mate actief door ziekenhuizen gebruikt).
- Iens Beoordeling van restaurants door gasten.
Deels gesponsord.
Wat zijn mijn doelen? Heel kort samengevat: informatie
verzamelen en informatie delen. Door algemene nieuws­
diensten te volgen (zoals NOS, NRC, Trouw en de Volkskrant),
ben je heel snel op de hoogte van het laatste nieuws. Door
de links in de tweets kun je vaak verdere informatie vinden
(figuur 1). Hetzelfde geldt voor medisch nieuws (zoals
KNMG, Medisch Contact, Artsennet, Orde van Medisch
Specialisten en Skipr). Verder nog de vaktijdschriften
(zoals NTvG, NEJM, Lancet, BMJ en een aantal urologische
tijdschriften). Ten slotte plaatsen mensen die ik volg ook
interessante tweets (anders zou ik ze niet volgen). Ik volg
vooral ziekenhuismedewerkers, artsen en patiënten (niet
speciaal urologisch). Er zijn patiënten die hun ziekte van
dag tot dag op heel menselijke manier neer kunnen zetten.
Dat vind ik heel leerzaam (figuur 2). Ik twitter zelf over het
Spaarne Ziekenhuis (figuur 3), vroegdiagnostiek, screening,
patient empowerment, het stafbestuur, urologische zaken,
de eigen vakgroep, gezondheidszorg in het algemeen,
actualiteiten en soms iets over een hobby.
magazine
Figuur 1. Algemene nieuwstweet met link naar meer
informatie op de site van de Volkskrant.
Figuur 2. Tweet van een moeder die een zoon met
spina bifida heeft. Zij deelt met heel de wereld hoe
het is om met een gehandicapt kind te leven en wat
een worsteling het kan zijn om zelf zo veel mogelijk
de touwtjes in handen te houden.
Figuur 3. Tweet over de nucleaire top. #NSS2014 is
Het maximum van 140 tekens voelt in het begin aan als
een enorme beperking. Toch valt dat mee. Het dwingt je
juist om je punt zo bondig mogelijk te formuleren. Vaak
blijkt dat je iets - zonder verlies van informatie - veel en
veel korter kunt zeggen dan je aanvankelijk dacht. Je kunt
in 140 tekens niet alle mitsen en maren noemen. Het is
uiteindelijk wit of zwart wat je neerzet, voor grijstinten
is weinig ruimte. Ik vind dat uiteindelijk ook niet zo’n
probleem: je moet duidelijk stelling nemen. Twitter wordt
pas echt interessant door de interactiemogelijkheden. Je
kunt een tweet van iemand anders rondsturen naar jouw
eigen volgers (retweeten), een tweet als favoriet markeren
en een tweet beantwoorden. Dit geeft vaak interessante
discussies. Je kunt op deze manier ook jouw ideeën
toetsen of nagaan hoe anderen over zaken denken. Zo
twitter ik met een groepje volgers over vroegdiagnostiek
en screening van kanker. Bij ieder nieuw wetenschappelijk
artikel of krantenbericht klimmen we in de digitale pen
om onze mening aan te scherpen en anderen proberen in
te laten zien dat screening heel veel problemen met zich
meebrengt.
de ‘hashtag’ die het onderwerp herkenbaar maakt.
Daar kun je ook op zoeken. Je kunt een tweet richten
aan een persoon of instantie, in dit geval het
@SpaarneZiekenhs. De tweet komt dan in een soort
inbox van het Twitterprogramma. Het ziekenhuis
heeft vervolgens een retweet gestuurd zodat de
volgers van het ziekenhuis deze ook konden zien.
Figuur 4. Twee vraagtweets. Zij leverden veel
reacties en retweets op. #DTV = durf te vragen,
een veelgebruikte hashtag. @Linnaeus2009 is het
Linnaeusinstituut.
thema: Communicatie 2014 | 21
thema
Wat wil ik ermee bereiken? Ik twitter als arts, maar ook
over andere onderwerpen. Kan dat wel? Hoe voorkom je
dat privé en zakelijk door elkaar gaan lopen? Is twitteren
niet een vorm van exhibitionisme? Kan ik mijn mening
over medische onderwerpen zomaar publiekelijk maken?
Ik heb daaruit de volgende conclusie getrokken. Ik twitter
als arts, maar ook als mens. Ik wil laten zien wie ik ben
en waar ik voor sta. Dat brengt met zich mee dat privé en
zakelijk door elkaar gaan lopen. Dat vind ik niet erg al houd
ik wel grenzen aan. Trouwens, op internet is het nauwelijks
mogelijk zaken gescheiden te houden. De grote kracht (en
tegelijkertijd ook één van de nadelen) van het internet is
juist dat informatie niet op zichzelf staat, maar onverwachte
verbanden zichtbaar kan maken.
Een andere mogelijkheid is dat je ook vragen kunt
stellen. Als een interessante vraag een paar keer wordt
doorgestuurd, is het bereik enorm. Zo zie je regelmatig
oproepen voor een laatste wens van een terminaal ziek
kind. Bijna altijd is zo’n oproep succesvol. Ik wilde voor dit
artikel graag weten waarom andere artsen actief zijn op
social media. Hoe kun je dat beter vragen dan via Twitter
(figuur 4)? Een samenvatting van de reacties: kennis delen
en vergaren, weten wat er speelt in de zorg, verdieping
van discussies, humor en ontspanning, inspringen op
actualiteiten, laagdrempelig contact, vak uitdragen, poging
(enige) invloed op maatschappelijke zaken uit te oefenen,
inspiratie opdoen. Nadelen werden veel minder genoemd.
Eén retweet vatte het mooi samen: ‘Een enkele keer is het
net het echte leven en heb je vervelende ontmoetingen.
Maar dat is zelden.’
Figuur 5. De index van mijn laatste 3 blogs
op artsennet.nl.
Bloggen
Bloggen kan op verschillende manieren. Veel mensen
houden een blog bij als een soort dagboek, hetzij op hun
eigen website, hetzij op een algemene blogsite. Anderen
bloggen minder frequent over onderwerpen die hen raken.
De bekendste algemene blogsite is wordpress.com. Het
voordeel is dat je inhoud en opmaak volledig in eigen hand
hebt. Er is niemand die de inhoud controleert. Maar er
zijn ook nadelen. Het grootste is wel dat het lastig is om
mensen naar je site te trekken.
Ik blog sinds een halfjaar op Artsennet (www.artsennet.
nl/blogs/artsen/Arjen-Noordzij.htm, figuur 5). Daar zit
wel een redactie achter. Die controleert op ontoelaatbaar
taalgebruik, maar niet op inhoud. De redacteur verzorgt
de opmaak en het plaatsen van links en afbeeldingen.
Het grote voordeel is dat je automatisch een groot bereik
hebt: artsennet.nl is een goed bezocht portal waar onder
andere de KNMG en Medisch Contact aan meedoen.
Vanzelfsprekend blog je op Artsennet over medische zaken
en niet over je vakantie. In een blog heb je meer ruimte om
op nuances in te gaan en om zaken in een groter verband
te plaatsen. Bij blogs kunnen reacties worden geplaatst.
Daarvan wordt echter nauwelijks gebruikgemaakt. De
interactie verloopt voornamelijk via twitter, want dat gaat
veel makkelijker. Je plaatst een tweet met de titel van je
nieuwe blog en een link (figuur 6). Artsennet doet dat ook.
Interactie krijg je doordat volgers doorlinken naar het blog
en hun reactie weer twitteren (figuur 7).
Aandachtspunten
Belangrijk voor artsen, maar eigenlijk voor alle zieken­
huismedewerkers, is dat informatie niet is terug te voeren
op individuele patiënten. Het gaat, heel simpel, om het
beroepsgeheim. Wees extra voorzichtig met het plaatsen
van afbeeldingen waar anderen herkenbaar op staan.
Doe dat alleen met toestemming. Voor verdere informatie
hierover verwijs ik weer naar de handreiking van de KNMG.
22 | nr 1 en 2 | 2014
Figuur 6. Tweet met link naar mijn laatste blog.
Figuur 7. Reactie op mijn laatste blog.
Conclusie
Social media bieden een goede mogelijkheid voor artsen om
snel informatie te verkrijgen en te delen. Daarnaast zijn er
ongekende mogelijkheden om meningen te toetsen, mensen
online of IRL (in real life) te ontmoeten, of zaken voor elkaar
te krijgen. Arts en social media? Dat gaat prima samen!
Dr. M.A. Noordzij werkt als uroloog en opleider in het SZ.
Contact via e-mail: [email protected].
Literatuur
[1] KNMG. Handreiking artsen en social media. KNMG
Utrecht, 2011.
Kris Mooren, longarts KG
Voorbeelden van hoe het niet moet
Een andere dame die ik niet zal vergeten, begreep de vraag ook
niet, omdat zij heel erg doof was. Het was op de hartbewaking,
de vrouw was over de 90, en de CCU-verpleegkundige en ik
gingen een behandelbeperking af­spreken. Om redenen die ik
wellicht niet hoef toe te lichten, liep het gesprek niet soepel.
De verpleegkundige kon het op een goed moment niet
meer aanzien en riep in het oude oor: “ALS UW HART
ERMEE OPHOUDT, MOETEN WE DAN ALLES UIT DE KAST
TREKKEN?” De vrouw plukte aan haar deken en sprak:
“Nou, die kast heb ik net nieuw, maar als jullie er nog wat
mee kunnen, dan vind ik het goed…”
Zoals ik zei: vallen en opstaan.
column
Communicatie: de belangrijkste van alle skills die een
dokter heeft. En net als alle belangrijke skills nergens
zo goed te leren als op de werkvloer. Vallen en opstaan,
dus. Eén van de indrukwekkendste voorbeelden hoorde ik
als coassistent, naast een specialist die niet zo ver meer
van zijn pensioen verwijderd was. We zagen samen een
patiënt met een uitgezaaide ziekte die terloops vertelde
net een nieuwe bril te hebben gekocht.
“Nou,” sprak de specialist opgeruimd, “dat is dan uw
laatste!” Om een veilig gevoel te hebben in de wereld,
kiest het brein er soms voor om bepaalde data die niet
verenigbaar zijn met dit veilige gevoel, simpelweg te
verwerpen. ‘Ik heb het verkeerd verstaan,’ dacht ik dus –
en ik hoop dat de patiënt dit ook dacht. Maar toen deze
de spreekkamer had verlaten, vroeg de specialist: “Hoe
kon ik dat nou toch zeggen?” Uit zijn licht wanhopige blik
maakte ik op dat het geen retorische vraag was; hij had
werkelijk geen idee.
Gijs de Klerk gaf vorig jaar, tijdens zijn afscheids­
symposium, ook een mooi voorbeeld van hoe woorden
zomaar uit je mond kunnen rollen. Het was een iets te
drukke dag geweest, de pieper had vaak gepiept en de
telefoon zat continu tegen het oor van de internist gedrukt
– “De Klerk”. Dus misschien was het helemaal niet zo
vreemd dat hij, op het moment dat de patiënt met ontbloot
bovenlichaam plaatsnam op de onderzoeksbank, en hij de
stethoscoop tegen het oor drukte, plechtig sprak:
“De Klerk.”
Wanneer communicatie niet vlekkeloos verloopt, hoeft
dit overigens niet altijd een probleem te zijn, ontdekte ik
laatst. Ik was in gesprek met één van mijn geïmmigreerde
astmapatiënten die prachtig Nederlands spreekt, waardoor
ik altijd maar aanneem dat hij het even goed verstaat.
Ik informeerde beleefd naar zijn dochter die, zo dacht ik,
in een ziekenhuis werkte. Mijn vraag klonk in zijn oren
waarschijnlijk zo: “Zowikzalevenuwreceptmakenenhoegaatheteigenlijkmetjedochterzewerkttochinhetzieken­­huiskloptdat?” Mijn patiënt staarde me kortdurend
verbaasd aan en riep toen uit: “Ja! Mijn dochter, ze lag in het
zieken­huis! Ook astma! Maar nu gaat het weer goed!” Jemig,
dacht ik, dat wist ik niet, dat zijn dochter ook astma had.
Zonder taalbarrière zou ik hier nooit achter zijn gekomen.
Dat is het nadeel als je vragen altijd maar begrepen worden,
dan krijg je alleen de informatie waarnaar je gevraagd hebt.
linnaeus wetenschapsmagazine | 23
Communicatie tussen huisartsen
en specialisten
Elkaar kennen is de basis
Ilse Groesz
Communicatie met het ziekenhuis: we vroegen twee
huisartsen naar hun mening en ervaring. Marjolijne
Vergouwen, huisarts in Hoofddorp: “Er is de laatste
jaren echt wat veranderd. Er wordt meer samen­gewerkt
vanuit het idee ‘wat is het beste voor de patiënt’ en daar
hebben we elkaar voor nodig.” Peter de Groof, huisarts
in Haarlem: “Elkaar kennen is de basis.”
De Groof: “We werken als huisarts nauw samen met
het ziekenhuis. In mijn vak heb ik te maken met 400
verschillende ziektebeelden, dan is het erg prettig om te
weten met welke specialist ik het best kan overleggen.”
Vergouwen: “Elkaar kennen helpt. Maar ook van elkaar weten
hoe je werkt en waar je ieder in je praktijk tegenaan loopt.”
Zijn de specialisten goed bereikbaar en
benaderbaar?
“Mijn ervaring met de internisten in het KG is bijvoorbeeld
heel goed”, vertelt De Groof. “Daar neemt een vast groepje
de telefoon op. We weten wat we aan elkaar hebben en dat
maakt overleg makkelijk.” Vergouwen: “Als ik het nummer
van een dienstdoende arts bel, maar toch doorgeschakeld
word naar de poli en daar vervolgens 10 minuten in de
wacht sta, geeft dat irritatie. Gelukkig gebeurt dat niet vaak
en hebben veel specialismen het wel goed geregeld.” De
Groof: “Vanuit ons perspectief is het het prettigst dat als de
huisarts belt, hij direct een specialist aan de lijn krijgt. Dat
betekent wel dat het ziekenhuis de organisatie daarop moet
inrichten.” Vergouwen: “Ik vind de houding van de meeste
specialisten open en geïnteresseerd.”
Het verzorgingsgebied van het Kennemer Gasthuis en
het Spaarne Ziekenhuis telt zo’n 300 huisartsen. In de twee
ziekenhuizen werken in totaal ongeveer 250 specialisten.
Is dat een risico van de fusie, dat de groep specialisten te
groot wordt voor persoonlijk contact? “De grootschaligheid
doet geen goed”, zegt De Groof. De groep specialisten wordt
te groot om elkaar echt te kennen en dat heeft gevolgen
voor de samenwerking. Daarnaast gaan artsen zich verder
specialiseren wat voor huisartsen lastig bij te houden is.
Mijn advies zou zijn, maak kernregio’s waarbij een vaste
groep specialisten contact heeft met de huisartsen van die
kernregio. De groep blijft overzichtelijk en het persoonlijke
contact wordt makkelijker en haalbaarder.” Vergouwen:
“Het is met het aantal specialisten per ziekenhuis nu al
moeilijk om te bepalen welke arts de beste is voor een
patiënt. Dus ja, hoe groter de groep hoe lastiger. Verder
24 | nr 1 en 2 | 2014
ben ik wat de fusie betreft bang dat het voor de patiënten
achteruitgang betekent doordat niet alle specialismen op
beide locaties zullen blijven. Wanneer ik op basis van een
diagnose een patiënt doorverwijs, is het geen probleem dat
de patiënt misschien wat verder moet reizen. Maar vaker
hebben we te maken met een klachtenpatroon en dan wil je
de veilige optie voor de patiënt, dus alle specialismen onder
één dak.”
Uit een recent onderzoek [1] kwam naar voren dat bij
een verwijzing de patiënt afgaat op het advies van de
huisarts. Andere onderzoeken laten overigens zien dat
patiënten daarnaast zelf op zoek gaan naar informatie via
bijvoorbeeld social media (zie hierover het artikel elders in
dit themadeel). Vergouwen en De Groof geven aan als eerste
de patiënt te vragen naar een voorkeur en verder de manier
van communiceren van een arts mee te wegen. Vergouwen:
“De wens van de patiënt is belangrijk. Heeft hij ervaring met
een ziekenhuis, een voorkeur voor een specialist of wil hij
juist ergens niet heen. Ook houd ik rekening met ervaringen
van andere patiënten. Als ik meerdere keren hetzelfde
positieve of negatieve verhaal terughoor van mijn patiënten
neem ik dat mee in mijn advies.” De Groof gaat ook af op de
voorkeur van de patiënt. “Daarna kijk ik waar er volgens mij
een goede arts zit. Afhankelijk van de problematiek kijk ik
ook hoe communicatief een arts is. Bij een gebroken teen
maakt dat weinig uit, maar vaak is het bij een verwijzing wel
belangrijk dat ik weet hoe een arts communiceert.”
Wat kan er beter in de communicatie van het
ziekenhuis naar de huisarts?
“De overdracht”, volgens De Groof. “Daar gaat het nog wel
eens mis. Er is bijvoorbeeld wel een ontslagbrief, maar
vooral met informatie voor de eigen verslaglegging en niet
met dat wat de huisarts moet weten. Neem vaste items
op in zo’n brief: reden van opname, reden voor ontslag,
medicatiewijzigingen met onderbouwing, prognose en
beleid.” “De brieven komen snel en dat is prettig”, vindt
Vergouwen. “Helaas duurt het bij een ernstige diagnose
vaak langer voor de brief er is. En juist dan wil je als
huisarts direct weten wat er aan de hand is omdat de
patiënt bijna altijd binnen een dag met de huisarts belt.
Stuur in zo’n geval een brief met alleen de diagnose, de rest
mag best later volgen.”
Welke informatie, naast die over uw patiënten, wilt
u van het ziekenhuis krijgen?
“Informatie over nieuwe poli’s of behandelingen”, zegt
Vergouwen. “Patiënten lezen iets in de krant, komen op
mijn spreekuur en vragen ernaar. Dan is het prettig dat
wij eerder dan de patiënt op de hoogte zijn.” De Groof:
“Ik wil graag weten welke nieuwe artsen er zijn, maar ook
wie er vertrekt. Nu gebeurt het wel eens dat je dat niet
hoort. Verder wordt de praktische informatie, zoals een
telefoonboekje of smoelenboek erg gewaardeerd, ook door
de assistenten.”
magazine
thema
Smoelenboek [figuur 1]
Op de vraag of er iets is wat ze graag anders zouden willen
zien op het gebied van communicatie antwoordt De Groof:
“Eigenlijk zouden de ziekenhuizen ook op de communicatie
een kwaliteitscyclus moeten loslaten. Dat draagt bij aan
het welzijn van de patiënt, huisarts en specialist.” Voor
Vergouwen zou extra tijd een uitkomst zijn. “In een ideale
situatie hebben we allemaal, huisartsen en specialisten,
meer tijd voor overleg. Dat je elkaar makkelijker even
kunt bellen om te overleggen over een patiënt. Dan kun je
samen een behandelplan opstellen en voorkom je onnodige
verwijzingen. Dat kan voor de patiënt betekenen dat hij niet
voor niks naar het ziekenhuis hoeft.”
Mw. I.J. Groesz is communicatieadviseur/redacteur in het SZ.
Contact via e-mail: [email protected].
[1].TNS-NIPO in opdracht van Zilveren Kruis Achmea
http://www.gezondheidsnet.nl/medisch/patient-volgt-advieshuisarts-bij-keuze-specialist.
thema: Communicatie 2014 | 25
Patiënt wordt zorgconsument
Kiezen en gekozen
worden: de invloed van
social media op de keuze
voor een ziekenhuis
Simone Nederend
Met de opkomst van internet, het toenemend gebruik
van social media en mobile devices beschikken patiënten
over meer informatie. Over het ziekenhuis en – in
Social media en de positionering van een ziekenhuis
Ziekenhuizen moeten zich onderscheidend positioneren.
Dit helpt consumenten om te kiezen. Social media kunnen
hierbij helpen en bieden ziekenhuizen de mogelijkheid
om het verhaal van hun organisatie aan patiënten te
vertellen. Een kernwaarde zoals ‘kundig’ kan worden
vertaald naar (interactieve) communicatie. Voorbeeld
hiervan is het verhaal op Facebook van KNO-arts Dick
Wong Chung die zijn kennis inzet om leerlingen van
groep 8 te wijzen op de gevolgen van lawaai. Een follow
up hiervan is het beantwoorden van vragen over dit
onderwerp via Facebook.
toenemende mate – over de artsen die ze gaan bezoeken
(zie hiervoor het artikel over ZorgkaartNederland
elders in dit themadeel). Hoe speel je als ziekenhuis via
internet en social media in op de keuzemogelijkheden
die patiënten hebben en hoe kunnen deze communicatie­
kanalen de binding tussen patiënt en ziekenhuis
versterken?
60% van de patiënten die ziekenhuiszorg nodig heeft,
beschouwt de huisarts als belangrijkste adviseur. Een
toenemend aantal patiënten gaat daarnaast actief op
zoek naar informatie elders. Zelf willen kiezen, maakt
dat patiënten zich steeds meer gedragen als consumenten.
Als zorgconsumenten dus. Dit gegeven maakt een scherpe
positionering van ziekenhuizen noodzakelijk. Het vergemak­
kelijkt de keuze. Aan die positionering valt nog wel het één
en ander te verbeteren. Uit reputatie­onderzoek van zowel
het KG (2012) als het SZ (2013) blijkt dat respondenten niet
goed de verschillen kunnen aangeven tussen het KG, het
SZ en het Rode Kruis Ziekenhuis (RKZ). Alle drie de
ziekenhuizen bieden grofweg gezegd dezelfde diensten aan.
25% van de respondenten bracht een bezoek aan één of
meer van deze ziekenhuizen (Newcom imago-­onderzoek,
december 2012).
Mediaconsumptie verandert
De mediaconsumptie van Nederlanders is ingrijpend
veranderd. 95% is actief op internet (55+ is bezig met een
inhaalslag), 86% is actief op social media (vaak op meerdere
platformen), het dagelijks gebruik van Facebook steeg van
5 miljoen Nederlanders in 2013 naar 6,1 miljoen in 2014 en
er zijn bijna 9 miljoen mensen actief op Facebook (bron:
Newcom, 2014). Daarnaast heeft 60% van de Nederlanders
een smartphone en 34% een tablet. Dit percentage stijgt
nog steeds. (Zie figuren 1 en 2]
het ziekenhuis wordt gezegd (de zogenaamde reviews) een
steeds belangrijkere rol. Mensen baseren dus hun keuze
voor een deel op wat anderen vertellen over je ziekenhuis
via Facebook, via Twitter, via vergelijkingssites et cetera.
Bij de keuze voor een ziekenhuis spelen digitale media
een steeds grotere rol: mensen oriënteren zich meer en
meer via internet. De dienstverlening van een ziekenhuis is
daarmee transparanter dan ooit. Daarbij speelt wat er over
Ziekenhuizen krijgen door de opkomst van social media
te maken met een nieuwe vorm van communiceren met
meer mogelijkheden tot interactie. Interactie geeft kansen
om een relatie met patiënten aan te gaan en hen aan je
26 | nr 1 en 2 | 2014
De informatiefase
Figuur 1: Socialmediagebruik 2010-2014
Bron: Newcom Research, 2014
In de informatiefase gaat de patiënt steeds gerichter op zoek
naar informatie. Er doemt een keuze voor een ziekenhuis
en/of specialist op en hij wil deze keuze bevestigd zien.
Hij wil vragen stellen en wil weten hoe anderen denken
over een bepaald(e) ziekenhuis/specialist. Er komt dus
een mogelijkheid tot interactie via social media met een
ziekenhuis. Momenteel is de interactiemogelijkheid van
potentiële patiënten met hun arts minimaal. Via Facebook
stellen mensen sporadisch vragen. Via de Epic-module
MijnSpaarne.nl (MyChart) kunnen bestaande patiënten al
wel direct communiceren met hun arts. Hier liggen voor de
toekomst mooie kansen. Ook het inrichten van communities
speelt in op de informatie die een consument in deze
fase zoekt. Evenals de introductie van persoonlijke apps.
Daarnaast spelen traditionele communicatiemiddelen, zoals
folders, patiëntenkranten, open dagen en free publicity een
rol bij het maken van de definitieve keuze.
De prefase
Figuur 2: Gebruik socialmediaplatvormen 2014
Bron: Newcom Research, 2014
ziekenhuis te binden. Deze binding is - door teruglopende
patiëntenaantallen – van belang voor het voortbestaan van
ziekenhuizen. Kortom: legio mogelijkheden om - naast de
bestaande contactmomenten – een relatie aan te gaan met
zorgconsumenten.
Binden van consumenten
Communicatie is een onderdeel van het zorgproces.
Zorgconsumenten doorlopen in hun keuze voor een
ziekenhuis verschillende stadia: hoe zorg je ervoor dat
consumenten juist voor jouw ziekenhuis kiezen en ook
in de toekomst deze keuze zullen maken? Inzicht in het
keuzeproces van consumenten is hiervoor noodzakelijk.
Overwegings-en keuzefase
Het keuzeproces begint met een overwegings- en keuze­
fase. Iemand heeft zorg nodig en wil hiervoor de beste
behandeling in het beste ziekenhuis bij de beste arts.
Deze persoon oriënteert zich breed. Een ziekenhuis moet
in die fase al aanwezig zijn: een goede vindbaarheid
van de website (zoekwoorden) is daarvoor een vereiste.
Kwaliteits­informatie op de website helpt de potentiële
patiënt in deze fase. NVZ (Nederlandse Vereniging van
Ziekenhuizen)-ziekenhuizen introduceren in mei 2014
In de derde fase, de prefase, wordt de keuze voor een
ziekenhuis steeds duidelijker. De patiënt wil dan bij­
voorbeeld weten hoe een ingreep verloopt en gaat op
zoek naar een filmpje hierover op YouTube. Het belang
van YouTube neemt nog steeds toe; het is na Google de
meest gebruikte zoekmachine. Consumenten hebben vaker
voorkeur voor een korte uitleg via film dan via bijvoorbeeld
een folder.
De opname of bezoekfase
En dan is het zo ver: de patiënt wordt opgenomen in een
ziekenhuis. Verpleegkundigen, medisch specialisten en alle
medewerkers van een ziekenhuis met wie een patiënt te
maken heeft, bepalen in deze fase diens ervaringen. Maar
er is meer mogelijk in de toekomst: er bestaan al apps die
opgenomen patiënten helpen herinneren aan een afspraak,
die tips geven van artsen of die ervoor zorgen dat een
patiënt in contact komt met lotgenoten. Toegang tot wifi is
hiervoor uiteraard een vereiste. Epic maakt het mogelijk om
je dossier in te kunnen zien. In de VS zijn al Epic-modules
in gebruik waarbij een patiënt zijn eigen dossier samenstelt
en beheert.
De herstelfase en vitaliteitsfase
In de fases na de ziekenhuisopname is het belangrijk
om contact te houden met patiënten. Dat kan – naast
de consulten – via een forum voor lotgenoten dat wordt
gefaciliteerd door bijvoorbeeld een verpleegkundig
specialist. In deze fase vragen we patiënten ook om hun
thema: Communicatie 2014 | 27
magazine
thema
een kwaliteitsvenster. Weer een stap op weg naar digitale
transparantie. Dat een ziekenhuis een goede naam moet
hebben bij de huisarts is evident. Daarnaast moet een
ziekenhuis ook zichtbaar zijn in de traditionele media. Denk
hierbij bijvoorbeeld aan advertenties en free publicity in
(lokale) kranten.
ervaringen met het ziekenhuis en de arts te melden via bijv.
ZorgkaartNederland of Facebook. Dit wordt in de praktijk
in toenemende mate gedaan. Het succes van de reviews
staat of valt met de manier waarop een ziekenhuis hiermee
omgaat: maken we zichtbaar wat we ermee doen of nemen
we de reviews voor lief. Als we werk maken van social
media kunnen we consumenten activeren en stimuleren
om hun ervaringen te delen met anderen. Zo worden zij
ambassadeur van je ziekenhuis.
Social media leveren ziekenhuizen een schat aan informatie.
Het kan klantwensen duidelijk maken. Mits ziekenhuizen op
een goede manier met social media omgaan. Monitoren,
vragen stellen, reageren op reacties van gebruikers, het
gesprek aangaan, leren van elkaar, weten wat je doel­groepen
interessant vinden… Er ligt een wereld aan mogelijkheden
om de klant te leren kennen en aan je ziekenhuis te binden.
Dat kan alleen als ziekenhuizen content (inhoud) leveren
waar de zorgconsument op dat moment naar op zoek is.
Content die op een bepaald moment in het keuzeproces van
betekenis is. Artsen spelen hierbij een belangrijke rol: zij zijn
de leveranciers van de inhoud, houden bijv. een weblog bij
over een bepaalde aandoening en zijn bereid om vragen via
Twitter te beantwoorden. Wie durft de uitdaging aan?
Mw. S.M. Nederend is manager communicatie in het KG.
Contact via e-mail: [email protected].
Referenties:
Newcom research & consultancy. Positionering Kennemer
Gasthuis (1-meting). Amsterdam, 2012.
Newcom research & consultancy. Nationale Social Media
Onderzoek 2014. Amsterdam, 2014.
Transmissie en Room8. Zorg investeert in social media, maar
durf ontbreekt. Gorinchem, 2014.
Marketing Monday, diverse publicaties, 2013.
Voorbeelden van inzet social media
In het KG en het SZ wordt druk geëxperimenteerd met
de inzet van social media. Een greep uit de initiatieven.
Kwaliteitsinformatie op website
In toenemende mate gaan ziekenhuizen investeren om
kwaliteitsinformatie op de websites te bieden. Zo doen
zowel het KG als het SZ mee aan het kwaliteitsvenster
van de NVZ. Hier zijn ziekenhuizen straks te vergelijken
op verschillende aspecten. Nu al is informatie te vinden
over keurmerken. Recent hebben beide ziekenhuizen
zich maximaal transparant opgesteld bij het openbaar
maken van hun sterftecijfers.
Informatie over ‘gentle sectio’ op Facebook
Voor de introductie van de ‘gentle sectio’ (vrouw­
vriendelijke sectio) plaatsten we een artikel op
Facebook, naast de inzet van traditionele media als
een persbericht, een interview met de gynaecoloog in
het Haarlems Dagblad en een mailing naar huisartsen
en verloskundigen. Met als resultaat 99 mensen, die
aangaven dit nieuws te waarderen (een zogenaamde
like) en 14 mensen (waaronder verloskundigen) die
dit nieuws deelden met hun eigen achterban. Een
gynaecoloog beantwoordde vragen. Uiteindelijk
bereikte het bericht bijna 4.000 mensen die specifiek
geïnteresseerd zijn in dit onderwerp.
Maximale vindbaarheid op Google
Hoe eindig je zo hoog mogelijk in de Google-ranking
wanneer er wordt gezocht op een bepaalde aandoening?
Dit proces, ook wel search engine optimalisation (SEO)
genoemd, kun je beïnvloeden aan de ‘achterkant’
van de website. Door het ‘onder water’ invullen
van trefwoorden, zogenaamde metatags, wordt
de vindbaarheid via Google van bepaalde pagina’s
verbeterd. Een voorbeeld: door het invullen van
zoekwoorden als ‘verzakkingen’, ‘verzakkingsklachten’,
‘urineverlies’ et cetera worden de pagina’s over
bekkenbodemklachten beter gevonden.
28 | nr 1 en 2 | 2014
De case: een vrouw dient een klacht in via Facebook.
Zo uitte een niet nader te noemen persoon ’s avonds
Het gevaar van een negatieve review is een stroom aan
zijn onvrede over de behandeling van zijn vader in het
negativiteit. In het openbaar, namelijk via Facebook,
SZ. Via Twitter werd direct contact gelegd. Een dag
nam de afdeling communicatie snel contact op met
later werd de klager gebeld door een medewerker
de vrouw. Vervolgens is ‘achter de schermen’, met
van patiëntenvoorlichting. Daarna nam de betrokken
name telefonisch en via de mail, gewerkt aan het snel
afdeling contact op met de vader. Met als resultaat
oplossen van haar klacht in samenwerking met de
dat de klacht binnen een dag naar tevredenheid was
ombudsvrouw en de betrokken medisch specialist.
afgehandeld.
Daarnaast hebben we via een klein onderzoek per mail
gevraagd hoe zij het oplossen van haar klacht heeft
ervaren. Met als resultaat een positieve waardering op
Facebook.
Meer zien?
De beide ziekenhuizen en het Linnaeusinstituut zijn
actief op Twitter, Facebook en YouTube.
www.facebook.com/KennemerGasthuisHaarlem
www.facebook.com/SpaarneZiekenhuis
@KGHaarlem
@SpaarneZiekenhs
@Linnaeus2009
www.youtube.com/KGHaarlem
www.youtube.com/SpaarneZiekenhuis
thema: Communicatie 2014 | 29
magazine
Klachtenafhandeling via Facebook
Mensen gebruiken social media om klachten te uiten.
thema
Klachtenafhandeling via Twitter
Patiënten zelfstandiger
door zorgplan
Angelique Beerenhout
Het KG startte in 2012 met zogenoemde zorgplannen
voor patiënten. Hiermee krijgen patiënten meer grip
op hun verblijf in het ziekenhuis. Zij kunnen meer
initiatieven nemen omdat duidelijker voor hen is wat
Ervaringen
Studente Sophie Beintema was één van de eersten die
te maken kreeg met het zorgplan op de AOA. “Ik had al
langere tijd veel pijn in mijn buik, maar het bleef onduidelijk
wat de oorzaak was. Toen eindelijk duidelijk werd dat ik een
blindedarmontsteking had, ging alles heel erg snel en lag ik
opeens in het ziekenhuis. Ik had geen idee wat er allemaal
ging gebeuren en dat maakte me erg onzeker. Het zorgplan
was heel fijn, want het gaf me houvast en zekerheid. Door
de opzet met de pictogrammen was het voor mij veel
duidelijker dan een folder.”
wel/niet kan of mag. Het eerste zorgplan, voor patiënten
met een blindedarmontsteking, werd positief ontvangen.
Het plan is stap voor stap verbeterd en gebaseerd op
ervaringen van patiënten. Dit past in de filosofie van
Uw zorgplan
lean: continu verbeteren en ervoor zorgen dat processen goed op elkaar zijn afgestemd.
Blindedarmontsteking
Voor de operatie
Na de operatie
Voor u
• De apothekersassistent komt bij u langs
• U krijgt pijnstilling en iets tegen de
• Geef ti
om uw thuismedicatie na te vragen
Margreet de Geus, unitleider op de algemene opname­
afdeling (AOA) in het KG was een drijvende kracht achter
het zorgplan. “De eerste patiënten die een zorgplan
kregen, werden onverwacht opgenomen met een blinde­
darmontsteking – een situatie die voor hen voelde alsof
alle regie even weg was. Op de AOA konden zij dankzij het
zorgplan precies zien wat er ging gebeuren en wat er van
henzelf werd verwacht. Voor deze patiënten kwam hierdoor
het gevoel van regie over het eigen leven weer snel terug.
Ze wisten waar ze aan toe waren en konden daardoor
zelfstandiger op de situatie reageren. Voor zowel henzelf
als voor de verpleegkundigen gaf dit een positief effect.”
• U krijgt 1 keer per dag een injectie tegen
trombose in de buik of het been
Het zorgplan is in feite een A4-kaart met daarop informatie
over de behandeling van de patiënt. De behandeling is
ingedeeld in een aantal categorieën en vaste thema’s. De
thema’s worden zichtbaar gemaakt door pictogrammen
zodat in één oogopslag duidelijk is waar het over gaat.
Bijvoorbeeld over medicijnen, controle, kleding of eten. Snel
is duidelijk wat de patiënt op welk moment kan verwachten
of wat er van de patiënt zelf wordt verwacht. Het zorgplan
is geschikt voor de planbare behandelingen, dat wil zeggen
behandelingen met een vast verloop, zoals bijvoorbeeld bij
de blindedarmontsteking. De patiënt ontvangt bij opname het
plan en gebruikt dit tot aan zijn ontslag uit het ziekenhuis.
Kritisch
Margreet de Geus: “Mijn medewerkers waren eerst best
kritisch omdat de stappen in het zorgproces ineens op
papier zijn vastgelegd. De patiënt kijkt nu mee. Maar in de
praktijk bleek het juist heel goed te werken en zijn de
patiënten meer zelfstandig omdat ze weten wat er gaat
gebeuren en wat ze wel of niet mogen doen. Er is een
gezamenlijke verantwoordelijkheid ontstaan, die voor
iedereen heel positief uitpakt.”
30 | nr 1 en 2 | 2014
via het infuus vocht toegediend
missel
• Het ka
krijgt v
durend
wordt
medicijnen
afdelin
U trekt aan:
U mag uw eigen kleding weer aantrekken
Vraag ge
Voor de operatie moet u nuchter zijn, d.w.z.
U mag weer eten en drinken als u zich goed
Roken w
dat u niet mag eten, drinken of roken tot
voelt
•
Een OK-jas
•
Eigen schone sokken (mag, hoeft niet)
U doet uit/af:
kleding
•
Uw ondergoed
•
Alle sieraden
•
Uw bril, hoorapparaat en kunstgebit
laat u achter in uw nachtkastje
na de operatie
eten
• U mag rondlopen over de verpleegafdeling, maar de afdeling niet verlaten, omdat
u ieder moment geopereerd kunt worden
• U wordt door de verpleegkundige naar de
Overzichtelijk
misselijkheid
• U krijgt tot ongeveer 6 uur na de operatie
operatiekamer gebracht
• Na de operatie wordt u naar de uitslaapkamer gebracht
• Vanaf de uitslaapkamer wordt u weer
opgehaald door de verpleegkundige van
de AOA
• U mag op de afdeling rondlopen als u zich
beweging
goed genoeg voelt
Haarlemmer Rob Gordijn kwam begin 2013 onverwacht in
het ziekenhuis met een blindedarmontsteking. “Ik had nog
nooit in een ziekenhuis gelegen, dus er komt dan ineens
nogal wat op je af. Ik had heel veel vragen, maar door het
zorgplan hoefde ik niet steeds de verpleegkundigen lastig te
vallen. Het antwoord vond ik eigenlijk meestal wel heel snel
op het zorgplan terug. Ook mijn vriendin vond het prettig
om dat overzicht te gebruiken, want ook zij had allemaal
vragen. Het is dus niet alleen handig voor patiënten. Wat mij
betreft zeker een aanrader voor alle specialismen!”
Mw. A.E. Beerenhout is communicatieadviseur in het KG.
Contact via e-mail: [email protected].
Wij rade
verlaten
Wouter van Kempen, huisarts
Communicatie met onze patiënten
De computer is niet meer weg te denken in ons werk als
huisarts. Een papieren dossier hebben wij allang niet meer.
Langzaam maar zeker wordt er ook steeds meer contact
gelegd per e-mail. Er zijn zelfs zogenaamde e-maildokters
die hun diensten aanbieden via internet en uitsluitend
contact hebben via e-mail. Zij rekenen daar een apart
tarief voor. De verwachting is dat deze manier van klachten
presenteren zal toenemen. Het is natuurlijk vooral handig
voor werkende mensen die overdag geen tijd kunnen vinden
om de huisarts te bezoeken.
De meeste gevestigde huisartsen met een eigen praktijk
zijn er echter niet zo happig op. Het is al erg druk met
het ‘gewone’ werk en om dan ook nog mailtjes op een
verantwoorde manier te beantwoorden, dat is niet echt
aantrekkelijk.
Heel anders is het met die jonge vrouw die mij een foto
stuurt van een huidafwijking waar zij ongerust over is. Ik
kon haar ‘digitaal’ geruststellen: het was overduidelijk een
onschuldig wratje. Dit spaart haar en mij tijd. Een consult
was niet nodig.
Steeds vaker stuur ik uitslagen van onderzoek, zoals
laboratoriumonderzoek of röntgenfoto’s, door naar de
patiënt. Zo zullen er ongetwijfeld steeds meer zinvolle
toepassingen komen van het gebruik van de ‘digitale
snelweg’.
column
Ik dacht er net zo over totdat ik een mailtje kreeg van
een doof echtpaar. Zij zochten een huisarts die in eerste
instantie via de mail een afspraak kon maken. Zij hadden
namelijk ervaren dat zij de assistente niet konden verstaan
aan de telefoon. Dat leek me een goede reden. In de
afgelopen jaren is dit contact uitstekend verlopen. Zij
kwamen keurig op de aangegeven tijd op het spreekuur.
Dan was het wel zaak om langzaam te spreken, goed te
articuleren en de patiënten aan te kijken. Zij waren beiden
zeer getraind in het liplezen, dus dat ging goed.
Helaas werd bij een bevolkingsonderzoek op borstkanker
bij Petra een grote tumor ontdekt. Er moest veel uitgelegd
worden. Gelukkig is er veel informatie over de behandeling
te vinden op internet. Ook de chirurg, de oncoloog, de
radioloog en de mensen van ‘mammacare’ waren op de
hoogte van de doofheid en deden hun uiterste best om zo
helder mogelijk te communiceren.
Zo gingen er twee maanden overheen en Petra was al een
tijd bezig met bestralingen, toen ik me realiseerde dat
ik het echtpaar al een tijd niet had gezien. Alleen maar
e-mailcontact. Ik stuurde dus een mailtje om hen uit te
nodigen om eens langs te komen. Dat bleek een schot in
de roos. Ondanks alle goed bedoelde informatie hadden ze
toch nog heel veel vragen. We zijn er eens goed voor gaan
zitten en konden alle vragen doornemen. We spraken af om
in ieder geval één keer in de maand elkaar “live” te zien.
linnaeus wetenschapsmagazine | 31
Journalist Haarlems Dagblad over wat
‘scoort’ en wat niet:
‘We maken het nieuws
van morgen!’
Simone Nederend en Petra Timmer
Emotie, economie en techniek. Het komt voor Haarlems
Dagblad-journalist Arthur de Mijttenaere allemaal
samen in de zorg. Dat maakt het voor hem aantrekkelijk om te schrijven over dit onderwerp. Hoe kijkt De
Hier op de redactie is de krant van morgen het belang­
rijkste. Net zoals een bakker altijd bezig is met de broodjes
voor de volgende dag, zo maken wij het dagelijkse nieuws.
Dat kan hectisch zijn. Vaak is het ‘hit and run’, we moeten
snel werken. Ik mocht vroeger nog wel eens een week doen
over een verhaal. Dat is er nu bijna nooit meer bij. We kijken
steeds minder naar de landelijke actualiteit, want dit nieuws
wordt als het ware al snel rondgepompt op internet en
social media. Daar kunnen wij als papieren krant nog weinig
aan toevoegen. Bij het Haarlems Dagblad gaat het om de
betekenis van dit nieuws voor de regio. We zijn een krant die
lokaal en regionaal is georiënteerd. Dat maakt onze positie
anders dan die van de landelijke media.”
Mijttenaere tegen de ziekenhuizen aan? Welke ontwik-
Het eerlijke verhaal
kelingen ziet hij en ook: wat is nieuws? Voor het
Wat scoort en wat niet? Arthur de Mijttenaere: ”Zorg is
belangrijk. Onze lezers lezen hier graag over. Innovaties
in de zorg vinden we altijd interessant, want daarbij is
iedereen gebaat. Bijvoorbeeld een nieuwe operatierobot.
Slecht nieuws over de ziekenhuizen, zoals bijvoorbeeld
kritiek van de Inspectie voor de Gezondheidszorg kan ook
rekenen op onze aandacht. Inwoners van deze regio gaan
uit van goede kwaliteit van zorg. Als dat niet het geval
is, dan is het nieuws. Van een calamiteit gaat ons bloed
sneller stromen. Dit is altijd nieuws voor de voorpagina. Ik
verwacht van de ziekenhuizen in dat geval ook eerlijkheid.
Keurmerken vinden we niet boeiend. We maken hiervan
alleen melding als er een tekort aan kopij is. We vinden
het eerder ‘nieuws’ wanneer een ziekenhuis een keurmerk
eens níet heeft gehaald. Specialisten die een goed verhaal
hebben, interview ik graag. De medische rubriek waarin een
specialist een lezersvraag beantwoordt, trekt veel lezers.”
Linnaeus Wetenschapsmagazine draaiden we de rollen
om en onderwierpen we hem eens aan een interview.
Arthur de Mijttenaere (52 jaar) studeerde Nederlands
en werkt ruim 20 jaar in de regionale journalistiek. “Op
binnen- en buitenlandredacties van verschillende regionale
edities als IJmuider Courant, Dagblad Kennemerland en nu
Haarlems Dagblad. Sinds een jaar heb ik zorg en economie
in mijn portefeuille. Ik ben vrij in de keuze van mijn onder­
werpen op dit gebied. Samen met de redactie kijken we
welke insteek het beste past bij onze lezers. Dat kan soms
anders zijn dan wat de ziekenhuizen willen.”
Eenvoudig taalgebruik
“Ik vind zorginstellingen nogal beschermend naar zichzelf.
Er wordt veel gewikt en gewogen over de woorden die ik
opschrijf. Voorlichters van zorginstellingen willen altijd
alles van tevoren lezen. En daarna is er vaak discussie. Veel
voorlichters zijn snel bang dat een woord of citaat verkeerd
valt. Maar vergeet niet: ik ga uit van de lezer! Ik wil en
moet de informatie eenvoudig opschrijven. En vooral niet te
saai. Ik wil dat mijn lezers het onderwerp snappen en leuk
vinden. Dat betekent soms net een ander accent dan jullie
willen. En dat ik zaken soms wat prikkelend op schrijf. Zo
nodig scherp ik tegenstellingen aan. Niet uit sensatiezucht,
maar om zaken helder te maken.”
Kranten hebben het zwaar. Bestaat het Haarlems Dagblad
over 10 jaar nog? De Mijttenaere: “Het Haarlems Dagblad
is de oudste krant van Nederland. We hopen de krant nog
vele jaren te maken! We verwachten dat de lezer zal willen
blijven betalen voor het regionale nieuws. Maar internet
wordt steeds belangrijker. We proberen hier al op in te
springen door Premium-artikelen aan te bieden via onze
website. Om deze te kunnen lezen, moet iemand een klein
bedrag betalen.”
Mw. S.M. Nederend is manager communicatie in het KG.
Contact via e-mail: [email protected].
Mw. P.E.A. Timmer is hoofd communicatie in het SZ.
Contact via e-mail: [email protected].
32 | nr 1 en 2 | 2014
magazine
thema
Foto's: Jean Pierre Jans.
Journalist Arthur de Mijttenaere op de redactie van het Haarlems Dagblad.
"I nwoners van deze regio gaan uit van een goede kwaliteit
van zorg. Pas als dat niet het geval is, is dit nieuws."
thema: Communicatie 2014 | 33
ZorgkaartNederland:
omarmen of verwerpen?
Petra Timmer, Tamara Paul en Dinant Dorsthorst
“We vinden dat er moet worden opgetreden tegen
ZorgkaartNederland en vergelijkbare websites. Ze
leveren onbetrouwbare informatie en faciliteren
smaad”, aldus twee medisch specialisten in Medisch
Contact van 23 januari 2014. Deze wens is begrijpelijk,
maar niet realistisch. Met 900.000 unieke bezoekers
wordt ZorgkaartNederland niet snel uit de lucht
gehaald. Sterker nog, het aantal bezoekers zal de
komende jaren verder stijgen. Negeren is geen optie,
het devies is om vooral te kijken hoe we het best met
dit soort waarderingssites kunnen omgaan.
Uit onderzoek blijkt dat patiënten de keuze voor zorg het
liefst maken op basis van informatie over de kwaliteit van de
behandeling en die van de medisch specialist. In toe­nemende
mate maken zij hierbij gebruik van het internet. Kwaliteits­
informatie is echter niet altijd voorhanden en soms tamelijk
ingewikkeld. Patiënten zijn met name onzeker over waar ze
informatie kunnen vinden, hoe ze deze moeten beoordelen
en bovenal of deze informatie wel betrouwbaar is. Het uitwisselen van ervaringen op internet is niet nieuw, het waarderen
van zorg is dat wel. Uit het scriptieonderzoek van Tamara
Paul blijkt dat Zorgkaart­Nederland wel degelijk bijdraagt
aan de keuze van een patiënt voor een arts of voor een
ziekenhuis. Zorgkaart­Nederland heeft autoriteit, omdat de
website een initiatief is van de Nederlandse Patiënten Consumenten Federatie. Voor haar onderzoek legde Paul een aantal op Zorgkaart­Nederland lijkende recensies voor aan 216
proefpersonen. Hieruit bleek dat zij zekerder waren over hun
keuze voor een specialist wanneer ze een positieve recensie
hadden gelezen. Een gemengde recensie had echter weinig
effect. Een verklaring hiervoor kan zijn dat wanneer mensen
in onzekerheid verkeren en op zoek gaan naar informatie,
zij geen genuanceerde recensies willen lezen. Een ander
opvallend resultaat was dat het aantal recensies de geloofwaardigheid niet beïnvloedt: het maakte weinig uit of een
arts 1 waardering of 80 waarderingen had. De proefpersonen
vonden de waardering van een zorgverlener met een gemid­
delde van een 5 bij 3 waarderingen net zo geloofwaardig
als die van een zorgverlener met een gemiddelde van een 8
vanuit 50 recensies.*1 De geloofwaardigheid van de recensie
beïn­vloedt ook hoe zeker de proefpersonen zijn over een
specialist. De patiënt gelooft een recensie minder snel
wanneer er foute zinnen, spelfouten of scheldwoorden in
voorkomen. Kortom: wanneer de redactie van Zorgkaart­
Nederland de spel- en taalfouten uit een recensie verwijdert,
wordt deze serieuzer genomen.*2
34 | nr 1 en 2 | 2014
Weinig waarderingen? Een duidelijk risico!
De conclusie is dat het hebben van weinig waarderingen op
ZorgkaartNederland een duidelijk risico met zich meebrengt.
De informatie is door het lage aantal minder betrouwbaar en
wordt net zo goed geloofd. Daar komt nog bij dat over het algemeen geldt dat ontevreden patiënten vaker een waar­dering
invullen dan tevreden patiënten. Sinds 2012 heeft het SZ
daarom een beleid dat erop is gericht patiënten te activeren
om een beoordeling op ZorgkaartNederland te plaatsen.
Meer waarderingen betekent een betrouwbaarder oordeel
over het ziekenhuis. Een bijkomend effect is dat ook het cijfer
zal stijgen. Dit beleid werkte: in 2012 was het gemiddelde
cijfer van het SZ een 6.7, eind 2013 een 7.9, het ziekenhuis
met het hoogste gemiddelde cijfer in Noord-Holland. Ook het
KG stuurt sinds 2012 actief op het monitoren van reacties op
ZorgkaartNederland; het cijfer steeg van een 7.0 naar een 7.6.
Open staan voor de mening van een patiënt
Dit geldt ook voor de waardering van individuele medisch
specialisten. Plastisch chirurg Wouter van der Pot van het
KG (112 recensies, cijfer 9.1) vraagt patiënten actief om een
recensie achter te laten op ZorgkaartNederland. “Het
belang­rijkste is natuurlijk dat je je werk goed doet. Maar in
de zorg in het algemeen, en in de plastische chirurgie in het
bijzonder, zijn patiënten steeds meer bezig om online te
zoeken naar ervaringen met een bepaalde behandeling of
arts. Ik vind het ook goed als je de patiënt wijst op het
bestaan van een website waar mensen een review kunnen
schrijven. Daarmee geef je aan dat je open staat voor hun
mening. Een tevreden patiënt zal over het algemeen minder
snel geneigd zijn ergens een recensie achter te laten dan
iemand die ontevreden is. Hierdoor bestaat het gevaar dat er
een oververtegenwoordiging is van patiënten die ontevreden
zijn. Ik wil graag dat mensen een eerlijk verhaal vertellen.
Je ontkomt er niet aan dat mensen hun mening geven op
social media of op websites. Daar kun je je tegen verzetten,
maar je kunt er ook in meegaan en er je voordeel mee doen.”
(figuur 1)
Figuur 1. Recensies over plastisch chirurg Wouter van der Post (KG)
op ZorgkaartNederland.
Een matige waardering, is daar nog wat aan te doen?
Een lage waardering: niet leuk en in sommige gevallen
ook niet terecht. Is daar dan nog wat aan te doen? Drie
praktische tips!
1. De waardering is écht onterecht
Neem via de afdeling patiëntenvoorlichting (SZ) of de
afdeling communicatie (KG) contact op met de redactie
van ZorgkaartNederland. Deze verwijdert sowieso al
ongefundeerde scheldpartijen. Ook houdt de redactie in
de gaten (door het ip-adres na te gaan) of één persoon
niet meerdere waarderingen geeft. Echter, een laag
cijfer, op een nette manier gegeven, wordt niet ver­
wijderd. En daarom is het toch zaak om ook je tevreden
patiënten te attenderen op ZorgkaartNederland.
2. Reageer!
Mw. P.E.A. Timmer, is hoofd communicatie in het SZ. Mw. T.E. Paul, is projectmedewerker communicatie in het SZ.
D.A.M. Dorsthorst, is specialist social media in het KG.
Contact via e-mail [email protected].
*1) Z
orgkaartNederland plaatst alle recensies op de website.
Vanaf 5 waarderingen wordt het cijfer donkerder. Dat is te
subtiel: de proefpersonen uit het onderzoek van Paul
konden dit onderscheid niet maken.
*2) O
m deze reden is de redactie van ZorgkaartNederland
onlangs gestopt met het verbeteren van taal- en
spelfouten.
Figuur 2. Reactie op een waardering op ZorgkaartNederland door
patiëntenvoorlichting (SZ).
magazine
Het aantal waarderingen van een ziekenhuis stijgt overigens
niet vanzelf. Het KG en het SZ voeren campagnes om patiënten
op de site te attenderen. Onlangs besloten de raad van bestuur
en de vereniging medische staf van het SZ dat www.zorgkaartnederland.nl leidend wordt in het beleid rond patiënttevredenheidsonderzoek. Dit betekent dat vanaf deze zomer alle
patiënten binnen 3 maanden na hun eerste polikliniekbezoek
een e-mail ontvangen met de vraag om het ziekenhuis en/of
de medisch specialist een beoordeling te geven. Het KG zet
naast www.zorgkaartnederland.nl in op het verzamelen van
klanttevredenheidsinformatie via het meegeven van verbeterkaartjes aan patiënten. Ontwikkelingen gaan soms sneller dan
beleid. In Amerika worden patiënten die Obamacare krijgen
verplicht om een review achter te laten, anders wordt hun zorg
niet vergoed. Hoe lang zal het duren voordat ook Nederlandse
zorgverzekeraars dit voorbeeld volgen?
Ook een online klacht is een gratis advies. Reageren
kan door zichtbaar op de website zelf een reactie te
plaatsen. Zowel in het KG als het SZ is met de medische
staf een beleid afgesproken waarbij een medewerker
van patiëntenvoorlichting (SZ) of de afdeling communicatie (KG) contact opneemt met de betrokken specialist
om samen de reactie op te stellen. Zo laat je zien dat
je open staat voor de mening van een patiënt en dat je
het gesprek wilt aangaan. (figuur 2)
3. Wie ben ik online?
Vertel ook je eigen verhaal! Jezelf googlen lijkt narcistisch, maar levert ook nuttige informatie op. Wat
vinden patiën­ten wanneer zij hun dokter zoeken? Om
te voorkomen dat die matige waardering op Zorgkaart­
Nederland helemaal bovenaan in de zoekresultaten
terechtkomt, kun je ervoor zorgen dat ook je eigen
profiel op je eigen (ziekenhuis- of praktijk)website in
orde is. Het minimale is naam en specialisme, maar
kijk ook eens naar informatie over subspecialisme, een
foto, een overzicht van eventuele publicaties en promoties, de inschrijving in het BIG-register (figuur 3).
En niet alleen vakgenoten, maar ook patiënten kijken
naar je LinkedInprofiel. Om deze reden helpen
communicatieadviseurs van het SZ bij het goed laten
aansluiten van het LinkedInprofiel met het profiel op de
website van het ziekenhuis. Er zijn ook andere mogelijk­
heden: deelname aan de medische rubriek in het
Haarlems Dagblad, of bijvoorbeeld een YouTube-filmpje
met een verhaal over een behandeling. (figuur 3)
Figuur 3. Verwijzing op website SZ naar ZorgkaartNederland.
thema: Communicatie 2014 | 35
thema
Leidend in patiënttevredenheid
Epic: zorgverlener
en patiënt samen
verantwoordelijk voor
behandeling
Simone Nederend
Epic en communicatie tussen patiënten en zorgver­
leners vormen een perfecte match. Maar het gaat om
meer: met de Epic-module ‘MijnSpaarne.nl’ krijgen
patiënten meer regie over hun eigen gezondheid en
behandeling. In dit artikel gaat Johan Ensing,
programma­m anager Epic in het SZ en het KG, in op de
mogelijkheden die Epic nu en in de toekomst heeft.
Wat blijkt? Epic wordt een belangrijk marketing­
instrument in de slag om de patiënt.
Levensstijladviezen gecombineerd met je persoonlijke
gezondheidsgegevens? Een signaal voor het laten doen van
een gezondheidscheck? Het lijkt toekomstmuziek. “Toch
zijn dit soort ontwikkelingen dichterbij dan wij denken,”
zegt Johan Ensing. “Patiënten willen meer regie over hun
eigen gezondheid en een stem in de besluitvorming over de
behandeling. Dit gegeven en het feit dat de technologische
ontwikkelingen zich in steeds sneller tempo voltrekken,
maken dat er de komende jaren veel gaat veranderen waar
het gaat om de positie van en de communicatie met de
patiënt. Commerciële partijen springen daar op in.”
Levensplanner
Welke ontwikkelingen ziet Ensing als het gaat om het
persoonlijk gezondheidsdossier? “In potentie bestaat er
een aantrekkelijke – al dan niet commerciële markt – voor
de zogenaamde persoonlijke gezondheidsdossiers, mits
vraagstukken rondom privacy adequaat geadresseerd gaan
worden. Zo’n individueel elektronisch gezondheidsdossier
zal zich in de toekomst niet beperken tot informatie af­
komstig van het ziekenhuis waar de patiënt onder be­
handeling is. Naast het beheer van gezondheidsgegevens
kan dit dossier tevens een informatiebron worden voor het
vastleggen van gegevens en persoonlijk doelstellingen op
bijvoorbeeld economisch, sociaal en spiritueel gebied.”
Ensing verwacht in algemene zin dat het ‘persoonlijke
gezondheidsdossier’ zich zal ontwikkelen tot een soort
‘levensplanner’ waar allerlei gegevens in kunnen worden
opgenomen: op basis van je persoonlijk genetisch profiel en
persoonlijke gezondheidsinformatie kan bijvoorbeeld een
levensverwachting worden berekend. Door veranderingen
in levensstijl (afvallen, voeding, sporten, stoppen met
roken etc.) in te voeren, kan direct het effect worden afge­
lezen op je persoonlijke leeftijdsprognose. Op basis van
36 | nr 1 en 2 | 2014
diezelfde informatie kan tijdig tussentijdse advisering van
gezondheidschecks plaatsvinden en worden beslissingen
over preventie en behandeling afgestemd op het individuele
profiel van de patiënt. Ensing: “De mogelijkheden via deze
zogenaamde big data zijn eindeloos. Vooralsnog lijken angst
voor misbruik en het gebrek aan content een breed gebruik
van al dan niet commercieel aangeboden ‘persoonlijke
gezondheidsdossiers’ nog in de weg te staan. De recente
opwinding van het Nederlandse publiek over het voornemen
van ING om betaalgegevens te koppelen aan adverteerders
laat zien dat Nederland hiervoor nog niet rijp is. Een
kwestie van tijd lijkt het.”
MijnSpaarne.nl
Ook Epic zit niet stil als het gaat om het ontwikkelen
van een persoonlijk gezondheidsdossier. Ensing: “In
de Verenigde Staten is Epic hard bezig om het door
Epic ontwikkelde ‘persoonlijk patiëntendossier’ (in het
SZ MijnSpaarne.nl genoemd) verder te ontwikkelen.
Koppelingen met digitale apparatuur en gezondheidsapps,
uitwisseling van data met nieuwe mobile devices zoals
i-watches en de ondersteuning van videospreekuren zijn
hier enkele voorbeelden van.”
Langzaam maar zeker worden patiënten dus meer en
meer eigenaar en beheerder van hun eigen dossier en
draagt de patiënt zelf actief bij met informatie voor zijn/
haar eigen dossier. Het vinden van lotgenoten via Epic is
slechts een kwestie van tijd. Hieraan wordt al gewerkt
in het land van Obama. “In het SZ zijn we druk bezig om
via Epic de communicatie met onze patiënten verder te
optimaliseren. Eind 2011 hebben we met de introductie
van de module MijnSpaarne.nl een eerste stap gezet om
patiënten meer regie over hun eigen gezondheid te geven.
Patiënten die bij ons bekend zijn, kunnen via deze module
zelf afspraken maken met hun behandelend specialist, ze
kunnen vragen stellen via e-mail, krijgen van het ziekenhuis
digitale vragenlijsten ter voorbereiding op het polibezoek
en kunnen hun eigen huisartsenbrief en de labuitslagen
inzien. Maar er is meer: patiënten kunnen ook zelf
verantwoordelijkheid nemen voor een deel van de informatie
in hun dossier. Diabetespatiënten kunnen bijvoorbeeld zelf
hun glucosewaarden en gewicht invoeren. Epic verwerkt
deze informatie vervolgens in aantrekkelijk vormgegeven
grafieken.”
Het SZ start binnenkort met een gebruikersgroep van
patiënten. Op die manier wil Ensing hun wensen als het
gaat om MijnSpaarne.nl verder achterhalen en de module
hierop verder inrichten. In de aanname dat relevante
content meer patiënten over de streep zal trekken.
Tablets voor opgenomen patiënten
Ensing vervolgt: “Tot slot gaan we in de toekomst ook aan
opgenomen patiënten informatie op maat aanbieden. Via
tablets kunnen zij bijvoorbeeld zien wie hun zorgverleners
zijn, lab- en vitale gegevens inzien en beschikken zij over
magazine
thema
Johan Ensing, programmamanager Epic.
een agenda waarin zij kunnen nagaan welke afspraken er
voor hen staan gepland. Daarnaast kunnen zij via hun tablet
informatiefolders downloaden, niet urgente verzoeken
plaatsen en bijvoorbeeld een krantje bestellen.”
Concluderend: Epic geeft patiënten meer regie waardoor
de behandeling meer in samenspraak tussen arts en
patiënt plaatsvindt. Dit is voor beide partijen wennen.
Maar het resultaat: grotere patiënttevredenheid weegt hier
ruimschoots tegenop. En als patiënten eenmaal gewend
zijn aan een persoonlijk dossier gaan ze niet zo snel naar
een ander ziekenhuis. Dit geldt zeker voor chronisch zieke
patiënten. Hun aantal stijgt nog steeds. Zo beschouwd, is
Epic een marketinginstrument om patiënten blijvend aan je
ziekenhuis te binden.
Mw. S.M. Nederend is manager communicatie in het KG.
Contact via e-mail: [email protected].
Een kijkje in de VS
www.suttermedicalcenter.org
(zoek naar: We plus you en Mobile App
for My health Online)
www.stanfordhospital.org (zoek naar: My health)
www.novanthealth.org (kijk op homepage)
www.kaiserpermanente.org
thema: Communicatie 2014 | 37
38 | nr 1 en 2 | 2014
Begin 2014 verscheen de brochure ‘Wetenschappelijk onderzoek zit in
ons bloed’. Hierin wordt ook het wetenschapsbureau van het Linnaeus­
instituut gepresenteerd. De brochure is een uitgave van de vereniging
Samenwerkende Topklinische opleidingsZiekenhuizen (STZ). Professionals,
onderzoekers, stakeholders en externe partijen geven hun kijk op onder­
zoek en wetenschap binnen de STZ. Het wetenschapsbureau vindt het
belangrijk dat onderzoek in alle lagen van de twee ziekenhuizen is terug te
vinden, en stimuleert daarom een goed onderzoeksklimaat waarin iedereen
bereid is te leren en zichzelf te verbeteren.
Vanaf april biedt het wetenschapsbureau weer nieuwe
wetenschappelijke trainingen aan.
Aanbod
SPSS basis en advanced, Good Clinical Practice, organisatie onderzoek
in KG/SZ en lokale uitvoerbaarheid, inleiding in de methodologie, kritisch
lezen van wetenschappelijke literatuur, Evidence Based Practice basis en
advanced.
Informatie
Anne Eskes, stafmedewerker wetenschapsbureau Linnaeusinstituut,
telefoon: (023) 530 78 45, e-mail: [email protected] /
[email protected].
Bij het WBL
Doelgroep
Teksten magazine
mw. Y.V. Abrahamsen, stafmedewerker
Linnaeusinstituut (en tekstcorrectie)
mw. H.J. Bouman, bibliothecaris
dr. S. Euser, klinisch epidemioloog
mw. I. Groesz, communicatieadviseur
mw. E.H. Heeremans, stafmedewerker
Linnaeusinstituut
mw. M. Voskamp, opleidingsadviseur
Fotografie
mw. M. Beekman
DigiDaan (coverfoto)
JP Jans
Redactie- en administratieadres
Spaarne Ziekenhuis
Linnaeusinstituut
T.a.v. Els Heeremans
Postbus 770
2130 AT Hoofddorp
t: (023) 890 79 45
e: [email protected]
Vormgeving
BUROJAN, Haarlem
Druk
Excelsior, Haarlem
ISSN
2213-4271
linnaeus wetenschapsmagazine | 39
colofon
Themaredactie
mw. dr. A.M. Eskes, stafmedewerker
wetenschapsbureau Linnaeusinstituut
dr. S.G.B. Heckenberg, neuroloog
mw. E.H. Heeremans, stafmedewerker
Linnaeusinstituut (redactiesecretaris)
W.R. van Kempen, huisarts
dr. R. Metz, chirurg
mw. dr. K.J.M. Mooren, longarts
dr. P.A. Nolte, orthopedisch chirurg
mw. A. Vehmeijer-Scherpenzeel, maagdarm-leverarts (hoofdredacteur)
mw. dr. A. Vollebregt, gynaecoloog
Onderwijsprogramma 2014
Medisch specialisten, arts-assistenten, physician assistants,
verpleegkundig specialisten, verpleegkundigen, onderzoeksmedewerkers
en alle andere medewerkers die interesse hebben voor onderzoek.
magazine
Jaargang 22, nummer 1 en 2
Het Linnaeus Wetenschapsmagazine is een
kwartaaluitgave van het Wetenschapsbureau
Linnaeusinstituut. In dit wetenschapsbureau
participeren het Kennemer Gasthuis (KG,
Haarlem), het Spaarne Ziekenhuis (SZ,
Hoofddorp) het Streeklaboratorium voor de
Volksgezondheid Kennemerland (Streeklab),
de Stichting Medische Diagnostiek (Atal-Medial) en de Stichting Apotheek der Haarlemse
Ziekenhuizen (SAHZ). De beide ziekenhuizen
hebben de status van topklinisch opleidings­
ziekenhuis en werken binnen het Linnaeus­
instituut actief samen op het gebied van
onderwijs, opleiding en wetenschap.
thema
Medewerkers
wetenschapsbureau
Linnaeusinstituut in beeld
Wat ziet u?
Contact
Huid op huid. Hand in hand. Communicatie
in zijn puurste vorm. Het eerste contact
is gelegd. Alles is nog pril. Wennen aan
elkaar.
Datzelfde geldt voor arts en patiënt. En al
helemaal als patiënten meer regie willen
over hun eigen behandeling. Meer zeggenschap. Meer weten over wat de mogelijk­
heden zijn voor hun behandeling. Maar
ook vertrouwen willen hebben in hun arts,
geloven in zijn of haar kundigheid. Kunnen
bouwen op wat hij of zij zegt. De patiënt als
partner. Zie hier de kenmerken van elke goede
relatie: vertrouwen, geloof en bouwen op
elkaar.
De toekomst ziet er veelbelovend uit.