Oerkrachten en elementen bij Paracelsus

Oerkrachten en elementen bij Paracelsus
Paracelsus: Sulfur, mercuur, sal – de oerkrachten van de wereld
en
Paracelsus: De vier elementen – de moeders van de wereld;
De Woudezel 2014
© Elke Bussler
Waar is de wereld van gemaakt? Is die überhaupt gemaakt? Vragen waar
de natuurfilosofen zich van oudsher mee bezig hebben gehouden. Paracelsus zou Paracelsus niet zijn als hij er niet een uitgesproken en origineel antwoord op zou hebben: de wereld bestaat uit 3 x 4, en de mens is
de 5, namelijk de kwintessens uit de wereld.
Op zoek naar de oerstof van de wereld
Laten we in enkele hink-stap-sprongen naar de geschiedenis kijken.
In het begin was er Homerus.1 Al de hierna genoemde presocraten (en nog
vele anderen) beriepen zich op zijn Ilias en Odyssee als bron van hun wijsheid, hoe
verschillend hun conclusies op het eerste gezicht ook mogen lijken.
Thales van Milete (ca. 624 – 545 v.Chr.) was de eerste die de idee opperde
dat al wat bestaat, afkomstig zou zijn uit één enkele oerstof. En deze oerstof, zei
Thales, is water. Hieruit ontstaan ijs, damp en bij verdere verdunning lucht, en
uiteindelijk ook alle andere dingen.
Volgens zijn collega Anaximander moest de oersubstantie niet zozeer in het
stoffelijke worden gezocht, maar zou ze eerder een soort oorspronkelijke chaos
zijn, 'het onbepaalde' (apeiron), waar talloze werelden uit voortkomen en weer
in verdwijnen, 'naar het principe van straf en boete, overeenkomstig de orde van
de tijd'.
Diens leerling Anaximenes keerde terug tot een meer stoffelijke oorsprong:
de lucht, die echter voor hem ook de ziel omvatte. Ook hij had het over een periodieke afwisseling van ontstaan en vergaan.
Alle drie de Milesiërs was het erom te doen al wat bestaat, te verklaren vanuit
één oerstof of basisprincipe.
Pythagoras (ca. 570 – ca. 500 v.Chr.) – het meest bekend door zijn stelling
a² + b² = c², waar ik straks nog op terug zal komen – koos een andere insteek:
getallen zijn de bouwstenen van de wereld. Het geheim van de wereld zit hem niet
in een oerstof, maar in een oerwet, namelijk de onveranderlijke getalsmatige verhoudingen tussen de onderdelen van de wereld, die Pythagoras 'kosmos' noemde,
wat orde betekent.
Heraclitus, nog steeds in de zesde eeuw v.Chr., ging opnieuw op zoek naar
een oersubstantie, of oer-energie. Hij vond deze in het vuur, waaruit volgens een
eeuwige wet – door hem 'logos' genoemd – de wereld met al haar tegenstellingen
2
steeds opnieuw naar voren komt en waar ze ook weer in terugvalt. Het oer-vuur
betekende voor hem tegelijk het goddelijke, waar ook de menselijke ziel deel aan
heeft. Het leven ontplooit zich als een onophoudelijke strijd tussen polariteiten:
dag en nacht, winter en zomer, oorlog en vrede; een constante stroom van verandering die maakt dat je 'niet twee keer in dezelfde rivier kunt stappen'.
Heraclitus was de eerste van de Griekse filosofen die een omvattend systeem
presenteerde dat zowel de stoffelijke wereld als ook de menselijke ziel omvatte.
Een soort synthese uit de voorafgaande benaderingen werd geschapen door
Empedocles (ca. 492 – ca. 432 v.Chr.): hij stelde voor het eerst vuur, water, lucht
en aarde als gelijkwaardige basisstoffen naast elkaar en grondvestte daarmee de
leer van de vier elementen. Alle dingen zouden ontstaan door menging van de
vier, waarbij liefde en haat de sturende krachten zijn die leiden tot samenvoeging
ofwel scheiding. We kunnen kennis van de buitenwereld verkrijgen doordat ieder
element in de wereld wordt erkend door een gelijksoortig element in de mens.
De maansfeer als scheiding
Aristoteles (384 – 322 v.Chr.) bouwde de leer van de vier elementen verder
uit en gaf er de vorm aan die tot in de tijd van Paracelsus en later van invloed
zou zijn.
In tegenstelling tot de ionische natuurfilosofen, die zich voorstelden dat de
wereld ooit uit één principe is ontstaan, sprak Aristoteles niet in absolute termen
van ontstaan en vergaan, maar stelde hij dat al het natuurlijke leven zich in eeuwige, gesloten kringlopen afspeelde. En terwijl de wereld volgens de Ioniërs de
aarde met haar atmosfeer en de hele hemel omvatte, trok Aristoteles een grens
bij de Maan. De hemel, het hele gebied daarbuiten, was voor hem de onvergankelijke en onveranderlijke goddelijke sfeer, gevuld met het 'eerste element' (proton
soma), ook ether genoemd, waarin de sterren, zelf ook bestaande uit dit 'eerste
element', hun goddelijke cirkelbewegingen volvoeren. De hemellichamen worden
door Aristoteles dus niet meer, zoals door Anaxagoras, met het gebied van het
vuur geïdentificeerd; de actieradius van de vier elementen is voortaan beperkt tot
het ondermaanse.
Deels kwam deze scheiding voort uit de resultaten van astronomisch onderzoek: de reusachtige afstanden in de sterrenwereld waren inmiddels duidelijk
geworden. Maar er was ook een religieus motief: de gesternten waren goddelijk.
Vallende sterren, kometen en de melkweg – niet gehoorzamend aan de perfecte
cirkelbeweging – werden door Aristoteles dan ook met kunst- en vliegwerk in het
ondermaanse ondergebracht, hoewel ze eerder al correct waren gelokaliseerd.
De kijk van de alchemisten 2
Rond het begin van onze jaartelling ontstond in Alexandrië de hellenistische
alchemie: gebaseerd op de vier elementen van Aristoteles, maar ook op zijn
dualistische kijk op de werkelijkheid. Want elke substantie (ousia) bestaat volgens
hem uit stof (hyle) en vorm (morphe), waarbij de stof niet los van een vorm kan
bestaan. De stoïcijnen maakten van de hyle een echte substantie (ousia), echter
zonder kwaliteiten, en van de morphe een alles doordringend pneuma dat aan de
ousia kwaliteiten verleende en ze daardoor differentieerde.
3
Deze dualiteit van vorm en materie werd in verband gebracht met de dualiteit actief/passief, en mannelijk/vrouwelijk: materie verlangt naar vorm zoals de
vrouw naar de man.
Wat oorspronkelijk een dualiteit was tussen een stoffelijk en een nietstoffelijk
principe, kreeg echter algauw een materialistisch tintje doordat ze werd verplaatst
naar het vlak van de verschillende substanties zelf, namelijk vuur en lucht, gekenmerkt door heet en koud, de actieve kwaliteiten volgens Aristoteles, tegenover
water en aarde, vochtig en droog, als passieve kwaliteiten.
Geheel in lijn met deze polariteit kenden de alchemisten twee principes: Zon en
Maan, sulfur en mercuur, koning en koningin, strevend naar de chemische bruiloft.
Hoe kwamen ze daarbij op sulfur en mercuur?
Hun werk, de transmutatie van een basismetaal tot goud, bestond in principe
uit de toevoeging van kwaliteiten, gedragen door een subtiel pneuma, aan een
inerte stof. Die inerte stof was oorspronkelijk 'filosofisch lood', of de tetrasomie:
een legering van ijzer, koper, tin en lood. Het pneuma moest er de kwaliteiten van
een edel metaal aan verlenen, in de eerste plaats de kleur. De verbinding tussen
stof en geest is dus tinctie.
Tot de stoffen die de rol van pneuma op zich konden nemen, behoorden zwavelverbindingen, waaronder auripigment (As2S3, arseensulfide). 'Rood sulfur' is misschien realgar (As2S2), en wit sulfur zou wel eens arseenoxide kunnen zijn. Een
andere 'geest' is mercuur. Al die geesten – sulfur, arseen, mercuur – zijn vluchtige
substanties die kleur kunnen geven aan een basismetaal. Dit is het huwelijk tussen
een mannelijk, actief pneuma en een vrouwelijk, passief lichaam.
Toen gebeurde er iets merkwaardigs: lood als basisstof werd in de alchemische
theorie geleidelijk aan vervangen door mercuur. 'Stof' en 'geest' werden dus nu
door dezelfde groep substanties vertegenwoordigd. De twee zienswijzen bleven
nog lang naast elkaar bestaan, waardoor mercuur tegelijkertijd de rol van zware,
natte stof en die van lichte geest vervulde. Opnieuw een stap van materialisering
dus: zoals eerder de dualiteit tussen stof en vorm was verplaatst naar de tegenstelling tussen zwaardere en lichtere elementen, werd ze nu geprojecteerd op een
tweeheid van chemische stoffen.
Nu is een chemische theorie met sulfur en mercuur als gelijkwaardige, stoffelijke componenten van de metalen alleen mogelijk als je uitgaat van een corpusculaire theorie van de materie. De transmutatie van de basismetalen in goud bestaat
dan niet meer in het toevoegen van pneumatische kwaliteiten, maar in de juiste
menging van sulfur en mercuur.
De corpusculaire, chemische redenatie en de biologische conceptie treden in
de oude literatuur vaak naast elkaar en vermengd met elkaar op, waardoor we in
de chemische theorie twee soorten dualisme aantreffen. Sulfur fungeert in beide
dualiteiten als het actieve principe, terwijl mercuur de ene keer een actief principe,
de andere keer een passieve stof voorstelt.
Sulfur wordt hierbij verstaan als een ondeelbare combinatie van vuur en lucht;
mercuur, een van aarde en water. Sulfur en mercuur mogen dus niet worden verwisseld met de chemische substanties zwavel en kwik, al worden de gewone substanties en de filosofische principes in de teksten vaak door elkaar gehaald, ook
door de alchemisten zelf.
4
God, de eerste alchemist
En toen verscheen Paracelsus (1494 – 1542) op het toneel, met een heel
eigen kijk op de zaak.
"Toen God de aarde wilde scheppen en zich in zijn goddelijke wijsheid voorstelde hoe deze zou moeten zijn, heeft Hij vier delen onderscheiden, waardoor er
vier oerstoffen zijn. Deze vier oerstoffen zouden de moeders zijn van alle dingen
die voor degene bestemd waren die Hij naar zijn beeltenis zou scheppen: Adam,
de mens. Toen dit voornemen bij God gestalte had gekregen, werden de vier oerstoffen geschapen: hemel, aarde, water en lucht. (...)
Nu moet u weten dat de vier oerstoffen alleen moeders zijn, dat ze de vruchten dragen en verzorgen die de mens tot voedsel dienen. Bijvoorbeeld de aarde
draagt haar vruchten, en met deze vruchten voedt zich de mens, niet met de
aarde zelf. Zo is ook de hemel op zichzelf een lege vorm; er komen echter vruchten uit voort die de mens in leven houden." 3
"In het begin, vóór alle andere elementen, is het eerst de lucht uitgetrokken.
Deze bestaat uit luchtachtige vormen van mercuur, sulfur en sal; niet stoffelijk,
niet materieel, maar onzichtbaar in hun vorm en ontastbaar. Het begin van dit
element is net zoals het begin van alle elementen: ieder element bestaat uit drie
oerkrachten, uit drie bouwstenen, en uit deze drie groeien alle dingen die uit de
elementen voortkomen. De drie zijn sulfur, mercuur en sal; er bestaat geen element zonder deze drie. Want de drie vormen ieder element, en ook al wat uit de
elementen voortkomt, bestaat uit de drie. Ze manifesteren zich op velerlei manieren, afhankelijk van het element; ze ontlenen echter hun karakter niet aan het
element, maar het element ontleent het zijne aan hen." 4
"De aarde is van een bijzondere stof, zo ook het water en de lucht, en net zo
kent ook de hemel een speciale stof. Nu moet u weten dat alle vier de oerstoffen van de vier elementen uit niets zijn geschapen. Dat wil zeggen, ze zijn alleen
geschapen door Gods Woord, dat 'fiat' luidde. Maar hoewel dat zo is, is dit niets
waaruit iets is ontstaan, evenwel tot een substantie en een stof geworden, in de
vorm zoals deze stoffen aan ons verschijnen.
De oerstof van alle vier de elementen bestaat uit drie basisstoffen, waardoor
het woord 'fiat' tot een drievoudige stof is geworden, bestaande uit drie bouwstenen. Want de aarde bestaat uit drie delen, kent dus drieërlei stoffen; de oerstof
van het water bestaat eveneens uit drie verschillende stoffen, en hetzelfde geldt
voor de lucht en voor de hemel. (...)
God heeft zich de drie voorgenomen, uit drie beginselen alle dingen geschapen en alles uit drie oerkrachten opgebouwd. Want de eerste oorsprong van dit
getal is bij God, dat wil zeggen, het begin is de drie in de godheid. Het Woord was
tenslotte ook drievoudig, aangezien het werd uitgesproken door de Triniteit, en
het Woord is het begin van hemel en aarde en alle wezens.
Het getal drie van de drie oerkrachten doet ons denken aan de drieheid, en
sindsdien zijn alle dingen uit drie bouwstenen opgebouwd. Er is niets op aarde
dat niet uit deze drie basisstoffen bestaat en ook weer in zijn drie bouwstenen
uiteenvalt." 5
Hier vallen meteen verschillende dingen op. In plaats van een dualiteit, gebaseerd op de vier elementen, hebben we hier te maken met enerzijds de drie,
anderzijds de vier.
De elementen zijn tot 'lege vormen' geworden; elders noemt hij ze ook zielen
of geesten. Het water dat we kunnen zien, is niet het element, maar slechts het
lichaam ervan; de geest daarin is het eigenlijke element.
De elementen brengen vruchten voort: de aarde het plantenrijk, het water het
mineralenrijk, de lucht manna en dergelijke, de hemel sterren en planeten en alle
5
meteorologische verschijnselen. Alles is een organisch gebeuren; herhaaldelijk
trekt hij de vergelijking met bomen die hun vruchten dragen. Zo zijn bijvoorbeeld alle rivieren takken van de ene waterboom. Ze sterven in de zee en worden
opnieuw geboren. Geen sprake van een kringloop: het water is iedere keer nieuw,
zoals een perenboom ieder jaar nieuwe vruchten draagt; de peren van dit jaar
komen niet weer terug. Paracelsus spreekt de gangbare, aristotelische opvatting
tegen dat dingen zijn samengesteld uit verschillende elementen: ieder ding heeft
slechts één moeder, is een gewas uit één element.
En ja, het firmament hoort er nu ook weer bij: het element 'hemel', wat Paracelsus een passendere naam acht dan 'vuur'. Pas buiten de sfeer van de sterren
begint de 'hemel' in theologische zin, de ruimte van het eeuwige.
De wereld heeft een begin en een einde, en er wordt nog dagelijks aan gewerkt
en geschapen. Door Vulcanus, door de Archeus, en ook de mens heeft er een taak
in. Eerst werd uit de Yliaster, de oermaterie, de lucht afgescheiden, vervolgens het
vuur, enzovoorts. Een ordeningsproces waarbij steeds uit datgene wat overbleef,
weer iets anders werd geschapen: 'Goddelijke alchemisterij'.
Sulfur, mercuur, sal: van dualisme tot triniteit
Naast de elementen zijn er de drie – ja, wat eigenlijk? Zijn het stoffen? Zijn het
krachten?
In de literatuur wordt er met verschillende termen over gesproken: stoffen,
oerstoffen, oervormen, materiële bestanddelen, substanties, grondsubstanties,
vormende krachten, wereldkrachten en daden, vormprincipes, modaliteiten van
krachtontwikkeling, energie, processen, basisprocessen, vormimpulsen, kwaliteiten, aggregatietoestanden...6
Paracelsus zelf biedt ook nogal wat terminologische variatie: tria prima, principia, essentiae, ersten, ding, stück, substanzen, species, teile, corpora; in de vertaling meestal weergegeven met basisstoffen of bouwstenen, of met oerkrachten,
afhankelijk van het telkens overheersende aspect.
Ook de afzonderlijke componenten dragen verschillende namen:
Sulfur wordt ook zwavel, vuur, ignis, oleitas of resina genoemd;
Mercuur: liquor, fuligo, balsamus, cataronium;
Sal: salz, nitrum, salpeter, alcali, balsamus (ja, geen vergissing, balsamus
komt twee keer voor).
Deze chaotisch aandoende terminologie is uitzonderlijk en opmerkelijk voor
Paracelsus, die anders eist dat dingen bij hun passende naam worden genoemd
waarin het wezen van het ding tot uiting komt: "Aan alle dingen moet een naam
worden gegeven die het ding in het kort omschrijft." 7 "Iedere naam heeft zijn
oorsprong in de causa efficiens." 8 "De naam moet uit de eigenschappen, uit de
deugden zijn afgeleid." 9
Hier kom ik later op terug.
Er wordt meestal gezegd: aan de twee principes van de alchemisten, sulfur
en mercuur, voegde Paracelsus een derde toe: sal. Dat is, oppervlakkig gezien,
natuurlijk juist; alleen moeten we niet over het hoofd zien dat bij de oude alchemisten sulfur en mercuur stonden voor de twee lichte en de twee zware elementen,
terwijl bij Paracelsus de drieheid sulfur-mercuur-sal naast of dwars op de vier elementen staat. In plaats van een simpele 'toevoeging' lijkt het dus eerder om een
volstrekt andere grondslag te gaan. Het zou best eens kunnen dat het sulfur en
de mercuur bij Paracelsus en bij de vroegere alchemisten niet veel meer gemeen
hebben dan de naam.
6
Terwijl in de alchemische praktijk de dualiteit, hoe dan ook gedefinieerd, een
vast gegeven was, kenden de middeleeuwse speculaties over het wezen van de
metalen – nu de geest van de tijd meer in theologie geïnteresseerd was dan in
natuuronderzoek – ook een triniteit van lichaam/ziel/geest.
Paracelsus heeft deze inconsequentie als het ware rechtgetrokken door overal
uit te gaan van een drieheid. Aanhangers van hem zijn later nog een stap verder
gegaan door een één-op-één-associatie toe te passen: sulfur staat dan voor de
ziel, mercuur voor de geest, sal voor het lichaam. Dat is echter niet terug te vinden
in het authentieke werk van Paracelsus en behoort veeleer tot het schematiseren
en simplificeren van latere systeembouwers. Paracelsus geeft bijvoorbeeld in de
Astronomia magna een uitgebreide beschouwing over de drie wezensdelen van de
mens, verwijst daarbij echter met geen woord naar sulfur, mercuur en sal. De enige
plaats in zijn verzameld werk waar het verband wel wordt gelegd, is in De natura
rerum 10, een geschrift dat zeker in deze vorm niet echt is. Het daar gezegde komt
ook niet overeen met wat Paracelsus anders onder ziel verstaat. Uit het boek over
de vruchten van de vier elementen blijkt een gedifferentieerdere voorstelling.
Bij andere auteurs varieert trouwens de plaats van sulfur en mercuur – een
weerspiegeling van de oude verwarring met betrekking tot de begrippen ziel
en geest.
Hoe origineel was Paracelsus werkelijk?
Kende Paracelsus voorlopers met betrekking tot de drie principes?
Er werd geopperd dat hij de drie heeft overgenomen van Basilius Valentinus,
die in de 15e eeuw geleefd zou hebben. Het omgekeerde schijnt echter het geval te
zijn: de auteur van de werken van Basilius, zo wordt tegenwoordig aangenomen,
heeft pas na Paracelsus geleefd en heeft de driegeleding aan hem ontleend.
Daarnaast worden Geber en Roger Bacon wel eens als voorlopers genoemd.
De derde substantie zou in dit geval niet sal zijn, maar arseen: sulfur, mercuur en
arseen waren drie geesten die in contrast werden gezien met vier metalen stoffen. Kon de compositie van metalen dan dus als trichotomie worden gezien? Het
lijkt van niet, want het getal drie heeft geen principiële betekenis: in plaats van de
drie werden soms ook vier of meer geesten aangenomen. In de Perzisch-Arabische
alchemie waren het er vier, met salmiak erbij. Geber noemt naast sulfur, mercuur
en arseen ook marcasiet, magnesia en tutia als geesten, waarbij de laatste drie,
net als de metalen, uit mercuur en sulfur bestaan en arseen een variëteit van
sulfur is. En bovendien blijft het belangrijkste gegeven niet de drieheid, maar de
tegenoverstelling van geesten en stoffen.
Alle andere alchemisten zitten absoluut op de lijn van de dichotomie sulfur versus mercuur.
Dit is althans de conclusie die Hooijkaas (1949) trekt. Daems (1982) noemt
nog enkele andere sporen: de Liber particularis van Michael Scotus (rond 1300)
bevat een verwijzing naar argentum vivum, sulphur en terra als bestanddelen van
de metalen. Of Paracelsus ermee bekend was, is niet duidelijk.
In de Septem tractatus seu capitula Hermetis Trismegisti, aurei, voor het eerst
gepubliceerd in de Ars chemica in 1566, worden sulfur, mercuur en faex genoemd.
Al is dit werk pas na de dood van Paracelsus verschenen, het is best mogelijk dat
er Arabische voorlopers bestaan; deze zijn echter nooit gevonden.
7
Ten slotte voert Daems het Buch der Heiligen Dreifaltigkeit aan, geschreven in
de jaren 1415-1419 door de Franciscaner monnik Frater Ulmannus, waarin een
passus over de driegelede plant voorkomt die aan de drie principes doet denken.
Het verscheen niet in druk, maar het is zeer wel denkbaar dat Paracelsus een
handschriftelijk exemplaar ervan onder ogen heeft gehad.
Al met al is dit een schrale bewijslast als je naar voorlopers zoekt van de paracelsische driegeleding. Gezien de fundamentele plaats die deze in het werk van
Paracelsus inneemt, en de uitgebreidheid waarmee ze tot in de meest concrete
details wordt doorgevoerd, lijkt het me het uitgesloten dat ze niet gebaseerd is op
de eigen waarneming van Paracelsus, waarbij het weinig uitmaakt of hij wel of niet
kennis heeft gehad van de boven genoemde of andere documenten.
Getallenmystiek
Van oudsher worden aan getallen bepaalde betekenissen verbonden. Friedrich
Weinreb toont in De Bijbel als Schepping hoe de scheppingsverhalen in de Bijbel
uit getallen zijn opgebouwd. Dat is interessant omdat ook Paracelsus zijn boeken
over de elementen met de Schepping begint, en omdat zijn wereldgebouw overeenkomsten toont met de kabbala (= overlevering).
Weinreb laat zien dat het scheppingsverhaal in Genesis 1 is opgebouwd uit
twee keer vier scheppingsdaden, die telkens op drie scheppingsdagen hebben
plaatsgevonden, waarbij op de telkens derde dag twee scheppingen vallen. Dit
schema, evenals de elementen die in die zes dagen op de voorgrond staan, vertonen analogieën met tal van andere Bijbelverhalen. Samenvattend zegt hij: "Zoals
nu de vier scheppingen samenhangen met de drie dagen waarin zij plaats vinden,
zo zijn de vier aartsmoeders verbonden aan de drie aartsvaders. In beide gevallen
horen de drie en de vier bij elkaar als een onverbrekelijke eenheid. Zo zou men
de drie het getal kunnen noemen dat het mannelijke representeert, zoals de drie
aartsvaders dat doen, en de vier het getal dat het vrouwelijke weergeeft, zich ook
uitdrukkend in de vier aartsmoeders. In de oudheid werden deze getallen drie en
vier inderdaad ook gezien als respectievelijk het mannelijke en het vrouwelijke
getal. Voor het kind gold het getal vijf." 11
Dat komt aardig overeen met de basisidee van Paracelsus: de vier elementen,
die hij als moeders beschouwt, en sulfur-mercuur-sal, het mannelijke principe – al
ben ik nog geen teksten tegengekomen waarin hij deze 'vaders' noemt.
Nu schijnen de elementen weliswaar de stoffelijke kant te vertegenwoordigen, maar toch noemt Paracelsus de elementen zelf 'geesten', alleen gekleed in
een stof. De drie oerkrachten, het vormende principe, zijn er net iets eerder, niet
in de tijd, maar qua wezen; nog net iets onstoffelijker – hoewel Paracelsus niet
schroomt ze ook gewoon als 'substanties' te betitelen. Maar wat is substantie, wat
is stof, wat is geest? Ook de moderne natuurkunde (geest en stof heten daar golf
en deeltje) is er nog niet over uit. Zo eenvoudig als een simpele dualiteit schijnt
het niet te liggen.
Ik stel me voor dat de vier moeders, de elementen, het meest geestelijke
niveau van de stoffelijke wereld vertegenwoordigen, het allereerste begin van een
materialisering, terwijl de drie oerkrachten, gevormd door het Woord dat door de
Triniteit is uitgesproken, het meest stoffelijke van de onstoffelijke wereld representeren. Terwijl de elementen al net aan 'deze kant' staan, staan de oerkrachten
nog net aan de 'andere kant'; ze behoren nog tot een andere wereld. Vandaar dat
8
ze geen 'vaders' heten, want aan de andere kant bestaat er geen geslachtelijkheid; en vandaar ook dat Paracelsus er, in tegenstelling tot alles van deze wereld,
geen vaste en eenduidige naam aan geeft, noch aan het geheel noch aan de drie
afzonderlijk. Ze zijn in onze wereld gewoon niet te vatten: "Het leven is een sluier
die ze verbergt." 12
De plaats van de mens
De mens bestaat, net zoals alles, uit de drie basissubstanties. In het boek
Sulfur, mercuur, sal beschrijft Paracelsus hoe het uiteenvallen van de drie tot
ziekte en dood leidt.
Ten aanzien van de elementen neemt de mens echter een aparte plaats in: in
tegenstelling tot de rest van de Schepping is hij niet het 'gewas', het kind van één
element, maar is hij samengesteld uit alle vier de elementen.
Paracelsus schrijft hierover in Uitleg over de hele astronomie:
"Van de dingen die Hij uit niets tot iets heeft geschapen, heeft God een lichaam
genomen dat Hij tot de mens heeft gevormd. Deze stof was dus een uittreksel uit
alle schepsels in de hemel en op aarde. (...) Op deze manier is uit alle wezens,
alle elementen, alle gesternten in de hemel en op aarde, van alle eigenschappen,
ieder wezen, elke natuur, aard of hoedanigheid enzovoorts datgene uitgetrokken
dat het subtielste en beste was, en dit is samengetrokken tot een massa. Van
deze massa is de mens gemaakt, en dat betekent dat de mens de kleine wereld
is, de microkosmos dus. Want doordat hij een uittreksel is uit alle sterren, uit alle
planeten, uit het hele firmament, uit de aarde en alle elementen, is hij de hele
wereld, of het vijfde wezen, de kwintessens. Want de vier elementen zijn de hele
wereld, en daar is de mens van gemaakt. Daarom is hij qua getal het vijfde, dat
wil zeggen, het vijfde wezen, buiten de elementen; een uittreksel en de kern van
de vier.
Het verschil tussen de grote wereld en de microkosmos, tussen de elementen
en het vijfde wezen, bestaat alleen daarin dat de mens tot een andere vorm, beeltenis, gestalte en substantie is bestemd en geschapen. De aarde is bij hem vlees,
het water is zijn bloed, het vuur zijn warmte en de lucht zijn balsem. De eigenschappen zijn niet veranderd, alleen het lichaam in zijn substantie is anders." 13
Ik haal nog eens Weinreb aan over de vijf: "Het getal waarmee het begrip 'man'
werd uitgedrukt, de 'drie', vindt zijn voltooiing in het getal 'negen'. De drie is dan
in betrekking gebracht met het hoogste, het uiterste dat in een wereld van de drie
mogelijk is, is dus gekwadrateerd. Op dezelfde wijze gezien heeft het getal voor
'vrouw', de 'vier', als verste ontwikkeling de vier in het kwadraat, de zestien dus.
'Man' en 'vrouw' samen, als zij tot eenheid worden gemaakt in de staat waarin
zij het hoogste, het verste, bereiken dat zij in hun zijn kunnen bereiken, hebben
dan dus 9 + 16 = 25. En 25 is het kwadraat, de voltooiing, van de 'vijf'. En dát
wordt dus bedoeld met 'kind'. Het is de vrucht van de tot eenheid geworden man
en vrouw, ieder van hen in de voltooiing van zichzelf. Dan wordt dus het nieuwe
geboren." Waarmee we weer bij de stelling van Pythagoras zijn beland, "een uitdrukking van een algemene levenswet".14
In paracelsische termen: de schepping is het kind van de drie (sulfur-mercuursal) en de vier (elementen). En deze schepping is dubbel: macrokosmos en microkosmos; waarbij de mens, de eigenlijke 'vijf', het kind van de macrokosmos wordt
genoemd. En dit is weer een parallel met het schema dat Weinreb uit Genesis distilleerde: drie dagen met vier scheppingen; op de derde dag een dubbele.
9
Deze associaties behoeven uiteraard nadere onderbouwing en uitwerking. Het
zou een boeiend onderwerp voor verdere studie zijn uit te zoeken in hoeverre er
nadere overeenkomsten bestaan tussen Paracelsus en de (Joodse) kabbala.
Nog kort over de twee boeken zelf:
Sulfur, mercuur, sal
De uitgave bestaat uit twee delen: het eerste is een kort, maar zeer compact
essay over De eerste drie essenties waarmee de schepping is gecomponeerd. Volgens uitgever Karl Sudhoff behoort deze tekst tot de vroegste geschriften, rond
1526/27. Als dat klopt, schreef Paracelsus dit als ongeveer 33-jarige en had hij
toen zijn wereldgebouw al in duidelijke lijnen overeind staan.
Hij beschrijft hierin de werkingen van sulfur, mercuur en sal in het gezonde en
het zieke organisme. Overeenkomstig de drie principes zijn er ook drie groepen
ziekten, die telkens op gelijksoortige wijze moeten worden aangepakt. Net zoals
in de miasmaleer van Hahnemann zijn er in principe slechts drie ziekteoorzaken
en drie geneesmiddelen. En ook de eis om de ziekte naar het geneesmiddel te
benoemen, is hierin al verwoord. Voor de studie van de overeenkomsten tussen
Paracelsus en homeopathie is dit misschien de belangrijkste tekst.
Veel omvattender is het tweede gedeelte: boek I en II van het Opus paramirum.
Dit werk, waar Paracelsus in 1531 aan werkte, was bedoeld om voor het eerst de
beginselen van zijn nieuwe geneeskunst aan een breder publiek bekend te maken.
Het Opus paramirum behelst, naast de in deze uitgave opgenomen twee boeken
over De drie oersubstanties of oerkrachten, een geschrift over zijn tartarusleer,
een verhandeling over het wezen van de vrouw (dat is toevallig boek IV van het
Opus paramirum) – in het Nederlands verschenen onder de titel De vrouw – en een
boek over zielsziekten. Mede door het publicatieverbod door de gemeenteraad van
Neurenberg is het werk, net zoals het leeuwendeel van zijn oeuvre, bij zijn leven
niet in druk verschenen. De boeken I en II werden voor het eerst in 1562 door
Adam von Bodenstein in Mülheim uitgegeven.
In boek I gaat Paracelsus uitgebreider in op de drie basisstoffen, die verborgen
zijn door het leven, maar zichtbaar worden in het vuur, of voor de arts die geleerd
heeft ze waar te nemen. Het leven is net een schilderij waarmee de drie substanties zijn overgeschilderd. Een ziekte begint wanneer de eenheid van de drie
verbroken raakt – al gebeurt dat alleen wanneer een gesternte erbij betrokken is.
Om de ziekten van de mens te kunnen begrijpen, moet je de ziekten van de hele
natuur begrijpen; met de temperamenten heeft ziekte niets te maken. Zoals een
mens een bepaalde beeltenis ofwel anatomie vertoont, heeft ook een ziekte een
anatomie; wat dat betreft is een ziekte net een mens. En ook een geneesmiddel
heeft een anatomie; als het goed is, dezelfde als de patiënt die het krijgt. Anatomie betekent hier natuurlijk gewoon ziektebeeld of geneesmiddelbeeld. De arcana
zijn geneesmiddelen die hun werking pas in hun tweede leven ontplooien. Voedsel
bevat op een geheimzinnige wijze reeds de vorm van degene die het gaat eten;
dat betekent: we eten onszelf. De arts is niet geschapen om kiespijn of een verkoudheid op te lossen, maar om melaatsen te reinigen, kreupelen recht en blinden
ziend te maken.
In boek II wordt een beschrijving gegeven van de diverse manieren waarop elk
van de drie bouwstenen in exaltatie kan raken. En wie Paracelsus kent, zal niet
10
verbaasd zijn dat ook dit boek weer eindigt met een hoofdstuk dat het natuurlijke
overstijgt: "Boven dit alles is er een onzichtbaar lichaam in de mens, dat niet uit
de drie substanties bestaat. Dat wil zeggen, de mens heeft een lichaam dat niet uit
de limbus afkomstig is en waar de arts daarom geen vat op heeft. Dit lichaam heeft
zijn oorsprong in het inblazen van Gods adem, en net zoals we geen ademtocht
of zuchtje met onze handen kunnen grijpen, zo kunnen onze ogen dit lichaam ook
niet zien." Dit lichaam stelt ons voor de keuze tussen goed en kwaad.
De vier elementen
Ook deze uitgave omvat twee boeken, die waarschijnlijk beide in 1525/26 zijn
ontstaan: De filosofie van de voortbrengselen en vruchten van de vier elementen
en De vruchten van de hemel. Het eerste is een soort natuurgeschiedenis van
de wereld, inclusief plantensystematiek en kleurenleer gebaseerd op de drie oerkrachten, en natuurlijk ook hier weer uitstapjes in het bovennatuurlijke. 'Systematiek' is uiteraard met een korrel zout te lezen, want systematiek is Paracelsus zijn
zaak niet. Het zou een boeiende onderneming zijn om uit de overvloed aan gegevens het eraan ten grondslag liggende systeem naar voren te halen, voor zover
dat mogelijk is.
Terwijl dit boek kennelijk snel is neergeschreven en een eindredactie achterwege is gebleven, is het Liber Meteororum (De vruchten van de hemel) beter uitgewerkt, maar aan de andere kant beperkter in zijn reikwijdte: het gaat slechts
over één element, de hemel, door anderen meestal vuur genoemd. Het lijkt een
soort antwoord op de Meteorologie van Aristoteles, waar volgens Paracelsus niets
van klopt. En uiteraard krijgen bij hem ook de elementalen en het bovennatuurlijke een plaats in het gebeuren, zoals de pennaten die met bliksems naar de mensen schieten.
Ik zei boven al dat Aristoteles, nadat de gigantische afstanden in de ruimte
waren gebleken, de meteorologie beperkt heeft tot het ondermaanse, terwijl achter de Maan voor hem de sfeer van het eeuwige begint, het werkterrein van de
astronomie. Voor Paracelsus daarentegen zijn juist de sterren de bron van alle
meteorologische verschijnselen. Alles is meteorisch en tegelijk astronomisch, zegt
hij, met het verschil dat de onzichtbare werkingen onderwerp van de astronomie
zijn (zie het ens astrale in het Volumen paramirum), terwijl de zichtbare werkingen tot de meteorologie behoren. Hij beschrijft uiterst plastisch hoe in de sterren
alchemische processen plaatsvinden, waarbij winden, bliksems enzovoorts door
Vulcanus uit sulfur, mercuur en sal worden gaargestoofd.
De vraag kan worden gesteld of met deze schijnbare ontkenning van de resultaten van astronomisch onderzoek niet een achterhaald standpunt uit een mythisch
tijdperk lang voor Aristoteles wordt ingenomen. Ik zal hier niet proberen deze
vraag te beantwoorden. Een vraag die in ieder geval eerst gesteld moet worden, is
de vraag die je bij Paracelsus ten aanzien van al zijn begrippen moet stellen: wat
bedoelt hij wanneer hij 'ster' zegt?
Ik besluit met een citaat dat een aanzet kan geven om tot een antwoord te
komen: "Iedere ster aan de hemel is niets anders dan een in geestelijke vorm
gegroeid kruid, dat lijkt op een of ander soort kruid bij ons op aarde; alleen de
sterren staan er als een chaos. U kunt het vergelijken met een arts en alchemist
11
die de geest uit absint-alsem distilleert: bladeren, wortels en alles wat tastbaar en
stoffelijk is, wordt dan door de scheidekunst afgebroken, maar de geest behoudt
niettemin de vorm en beeltenis van het kruid – echter alleen in geestelijke vorm,
zodat bladeren, takken, twijgen, wortels van de hele absint-alsem geestelijk verschijnen: op deze wijze zijn ook de sterren in de hemel gegroeid. (...) De sterren
zijn dus [voor de kruiden] wat de gietvorm voor een kanonskogel is, namelijk het
model waarnaar de kogel wordt gevormd." 15
Literatuur
Aristoteles: Meteorologie / Über die Welt, übersetzt von Hans Strohm, AkademieVerlag, Berlijn 1984
Daems, W.F.: "Sal-Merkur-Sulfur" bei Paracelsus und das "Buch der Heiligen Dreifaltigkeit" in: Nova Acta Paracelsica X (1982), 189-207
Hooijkaas, Reijer: Chemical trichotomy before Paracelsus? In: Archives internationales d'Histoire des Sciences. No. 9 (1949), 1063-1074
Paracelsus: Sämtliche Werke. 1. Abteilung: Medizinische, naturwissenschaftliche
und philosophische Schriften I-XIV. Ed. K. Sudhoff, München 1922-1933
– Sulfur, mercuur, sal – de oerkrachten van de wereld; De Woudezel 2014
– De vier elementen – de moeders van de wereld, De Woudezel 2014
Van Kasteel, Hans: Questions Homériques, Beya Éditions 2012
Weinreb, Friedrich: De Bijbel als Schepping, Wassenaar 1963, 8e druk 2009
Wolfram, Elise: Paracelsus – een Rozenkruiser, De Woudezel 2013
Noten
Homerus, Vergilius en andere dichters uit de Oudheid worden tegenwoordig doorgaans
beschouwd als enkel scheppers van 'mooie literatuur', onder volledige miskenning van de
diepere inhoud van hun werk. Filosofen en alchemisten van alle tijden wisten wel beter:
tot in de Renaissance werden deze dichters door alchemisten als alchemisten beschouwd,
gelezen en becommentarieerd. Zie het standaardwerk hierover van Hans van Kasteel:
Questions Homériques.
2
Ik volg hier het relaas van Reijer Hooijkaas: Chemical trichotomy before Paracelsus?
3
Paracelsus: De vruchten van de hemel (De Meteoris) in: De vier Elementen; De Woudezel
2014, p. 303.
4
Paracelsus: Filosophie van de voortbrengselen en vruchten van de vier elementen (Philosophia de generationibus et fructibus quatuor elementorum) in: De vier Elementen, p. 25.
5
De vruchten van de hemel, p. 321.
6
Daems (zie Literatuur) geeft hiervan een uitvoerig overzicht.
7
Paracelsus, Elf Traktat von Ursprung, Ursachen, Zeichen und Kur einzelner Krankheiten,
in Sudhoff (ed.) I, 10.
8
Paracelsus, Elf Traktat…, p. 110.
9
Paracelsus, Von den natürlichen Dingen in Sudhoff (ed.) II, 73.
10
In Sudhoff (ed.) XI, 318.
11
Friedrich Weinreb, De Bijbel als Schepping, 8e druk 2009, p. 51.
12
Paracelsus: Sulfur, mercuur, sal; De Woudezel 2014, p. 81.
13
In: Elise Wolfram: Paracelsus – een Rozenkruiser, De Woudezel 2013, p. 93-94.
14
Friedrich Weinreb, a.w., p. 56-57.
15
Paracelsus: De pestilitate in Sudhoff (ed.) XIV, 623-624.
1