Geprefabriceerde gevelpanelen in gewapend beton voor toepassing in lage energie gebouwen Jonas Bernaert Promotoren: prof. dr. ir. Stijn Matthys, prof. dr. ir. Arnold Janssens Begeleiders: ir. Peter De Pauw, Nathan Van Den Bossche Masterproef ingediend tot het behalen van de academische graad van Master of Science in Civil Engineering Vakgroep Bouwkundige Constructies Voorzitter: prof. dr. ir. Luc Taerwe Vakgroep Architectuur en Stedenbouw Voorzitter: prof. dr. Pieter Uyttenhove Faculteit Ingenieurswetenschappen en Architectuur Academiejaar 2013-2014 Geprefabriceerde gevelpanelen in gewapend beton voor toepassing in lage energie gebouwen Jonas Bernaert Promotoren: prof. dr. ir. Stijn Matthys, prof. dr. ir. Arnold Janssens Begeleiders: ir. Peter De Pauw, Nathan Van Den Bossche Masterproef ingediend tot het behalen van de academische graad van Master of Science in Civil Engineering Vakgroep Bouwkundige Constructies Voorzitter: prof. dr. ir. Luc Taerwe Vakgroep Architectuur en Stedenbouw Voorzitter: prof. dr. Pieter Uyttenhove Faculteit Ingenieurswetenschappen en Architectuur Academiejaar 2013-2014 De toelating tot bruikleen “De auteur geeft de toelating deze masterproef voor consultatie beschikbaar te stellen en delen van de masterproef te kopiëren voor persoonlijk gebruik. Elk ander gebruik valt onder de beperkingen van het auteursrecht, in het bijzonder met betrekking tot de verplichting de bron uitdrukkelijk te vermelden bij het aanhalen van resultaten uit deze masterproef.” “The author gives permission to make this master dissertation available for consultation and to copy parts of this master dissertation for personal use. In the case of any other use, the limitations of the copyright have to be respected, in particular with regard to the obligation to state expressly the source when quoting results from this master dissertation.” Jonas Bernaert 2 juni 2014 Woord vooraf In dit voorwoord wil ik de mensen bedanken die hun steentje hebben bijgedragen om deze scriptie te voltooien. Eerst en vooral wil ik mijn promotor prof. dr. ir. S. Matthys en co-promotor prof. dr. ir A. Janssens bedanken voor hun vertrouwen en de geboden kans om rond dit boeiende onderwerp te werken. Tijdens vergaderingen spaarden ze tijd noch moeite om mij te motiveren en stonden ze mij bij met raad en daad. Graag wil ik naast mijn promotoren ook mijn begeleiders bedanken. Ir. Peter De Pauw heeft mij wegwijs gemaakt in labo Magnel. Ik wil hem bedanken voor zijn nauwgezette opvolging van mijn werk en voor de vele praktische tips die hij mij gaf tijdens het labowerk. Nathan Van Den Bossche en Kim Carbonez wil ik bedanken voor hun vakkundige uitleg over de werking van een thermografische camera. Ook wens ik Hendrik Van De Kerckhove en Bert Noterman van Seveton te bedanken voor de productie van de verschillende proefstukken en voor de rondleiding in de productiehal van de sandwichpanelen. Vooral Hendrik wil ik uitdrukkelijk nogmaals bedanken voor zijn tijd en medewerking. Ik heb veel bijgeleerd van zijn jarenlange ervaring en inzichten op het vlak van geprefabriceerde sandwichpanelen. Een woord van dank gaat ook naar Bert Kriekemans van Fortius en de mensen van Hughes Brothers voor het leveren van de verschillende GFRP ankers en voor hun bijdrage aan het experimenteel gedeelte van deze scriptie. Vervolgens wens ik het technische personeel van het labo Magnel te bedanken. Stefan voor het bouwen van de proefopstellingen, Peter voor het uitvoeren van de verschillende proeven en Tommy voor het opstellen van de planning. Ook mijn medethesisstudenten mag ik zeker niet vergeten. Jullie aanwezigheid zorgde steeds voor een aangename sfeer in het labo. Niet alleen hebben jullie me een mooi thesisjaar bezorgd, maar ook de voorbije vier jaren hebben we onvergetelijke momenten beleefd. Wie ik ook zeker niet mag vergeten bedanken zijn mijn ouders voor hun financiële en morele steun gedurende mijn studies en in het bijzonder gedurende deze scriptie. Ook mijn twee zussen hebben recht op een woord van dank voor het respect dat ze hadden voor mijn studies. Overzicht Titel: Geprefabriceerde gevelpanelen in gewapend beton voor toepassing in lage energie gebouwen Auteur: Jonas Bernaert Promotoren: prof. dr. ir. Stijn Matthys, prof. dr. ir. Arnold Janssens Begeleiders: ir. Peter De Pauw, Nathan Van Den Bossche Masterproef ingediend tot het behalen van de academische graad van Master of Science in Civil Engineering Vakgroep Bouwkundige Constructies Voorzitter: prof. dr. ir. Luc Taerwe Vakgroep Architectuur en Stedenbouw Voorzitter: prof. dr. Pieter Uyttenhove Faculteit Ingenieurswetenschappen en Architectuur Academiejaar 2013-2014 Samenvatting Geprefabriceerde gevelpanelen in gewapend beton bestaan uit twee betonbladen waartussen een isolatielaag is gesandwicht. Traditioneel wordt gebruik gemaakt van stalen of inox ankers om beide betonbladen te koppelen. Deze ankers veroorzaken koudebruggen waardoor de thermische weerstand van een sandwichpaneel daalt. Het vervangen van de traditionele ankers door GFRP (glasvezel versterkte kunststof) ankers is een mogelijke oplossing om de koudebruggen te elimineren. In deze thesis werd een verkennend analytisch en experimenteel onderzoek gevoerd naar de toekomst van GFRP in geprefabriceerde sandwichpanelen. Het analytisch onderzoek spitste zich voornamelijk toe op de niet-composiete panelen. Dit zowel op thermisch, als op structureel vlak. De experimentele studie bestond uit afschuifproeven, thermische proeven en buigproeven. Bij de afschuifproeven werd de invloed van verschillende parameters zoals verankeringsdiepte, ankeroriëntatie en ankerdiameter onderzocht. De thermische proef is tweeledig. Eerst werd de thermische kromming van vier verschillende verankeringssystemen onderzocht waarna een thermografisch onderzoek volgde. Het structureel verschil in een vakwerkverankering uit GFRP en uit staal werd bij de buigproeven geanalyseerd. Trefwoorden: Sandwichpanelen, verankering, GFRP, lage energie gebouwen Prefabricated reinforced concrete sandwich panels for use in low-energy buildings Jonas Bernaert Supervisors: prof. dr. ir. Stijn Matthys, prof. dr. ir. Arnold Janssens, ir. Peter De Pauw, Nathan Van Den Bossche Abstract - Prefabricated reinforced concrete sandwich panels consist of two external concrete layers separated by an internal rigid insulation layer. Commonly used anchors between the two concrete layers are steel trusses or stainless steel ties. These anchors penetrate frequently the insulation causing thermal bridges which reduces the thermal resistance of the panels. This paper introduces different alternatives, made out of Glass Fiber Reinforced Polymer (GFRP), for the metallic connectors. The experiments carried out in this research investigate the potential of these alternative anchors. Keywords – sandwich panels, shear connectors, GFRP, low-energy buildings I. INTRODUCTION With the increasing cost of energy the need to provide thermally efficient buildings continues to grow. Since January 2014 the building regulations in Flanders stipulate that all sandwich panels have to achieve an U-value of 0,24 W/m²K. This requires additional insulation and the use of low thermal conductive connector material. Sandwich panels can be divided in three categories: noncomposite, partially compose and composite. The degree of composite action that a panel can achieve depends on the shear capacity and stiffness of the used connectors. Composite panels are designed in a way that the two concrete layers act together as a single unit. For non-composite panels the anchors are made flexible to achieve that the two concrete layers can act independently. Although the structural capacity of composite panels is high, these panels have two disadvantages: the traditional steel anchors and concrete regions cause significant reduction in the thermal efficiency of the panel by thermal bridging. And secondly thermal bowing may occur due to a thermal gradient. Einea et al. [1] have carried out tests to reinforce sandwich panels with GFRP truss shaped connectors. The results showed that the panels achieved a high percentage of composite action. Salmon et al. [2] have carried out research on the thermal efficiency of sandwich panels. These study showed that sandwich panels with FRP connectors had a thermal resistance 1,2 times as much as that of panels with steel trusses and 1,9 times as much as that of panels with solid concrete regions. investigate the thermal bowing and to identify thermal bridges using thermographic imaging. A. SHEAR TEST Test specimens Various connector configurations have been tested and are summarized in Table 1. The Aslan 100 anchor is nothing more than a sand-coated GFRP reinforcement bar, the Aslan 700 is a plane truss made out of GFRP and the C-anchor is a C-shaped single connector. The test specimens were 1000 mm in height and 1000 mm in width. The thickness of the specimens varied between 260 and 320 mm. The thickness of the inner concrete layer was equal to 120 mm for all specimens. The thickness of the insulation was equal to 100 mm, only specimen 301 had an insulation thickness of 140 mm. The outer layer was equal to 40 mm for the specimens 305, 306 and 307. All the other specimens had an outer layer thickness of 60 mm. The concrete layers were cast with class C30/37 concrete. Test parameters included the thickness of the outer layer, the anchor orientation (90° is straight), the shape of an anchor and the diameter. The adhesion between the concrete and the insulation layer was not eliminated. But the effect of this bond was neglible on the results. Table 1: Details of test specimens Spec. ID 300 301 302 303 304 305 306 307 308 II. EXPERIMENTAL STUDY The experimental study involved nine test specimens in single-shear tests. The test program also included testing of two full-scale sandwich panels in flexure to examine the degree of composite action. Before the flexural test, these two panels and two other panels were thermally loaded to 1 Anchortype/ No. of anchors Aslan 100 / 4 Aslan 100 / 4 Aslan 100 / 4 Aslan 700 / 1 MVA-anchor / 1 C-anchor / 4 C-anchor / 4 Aslan 100 / 9 Aslan 100 / 9 Orientation [mm] 90° 90° 45° 90° 90° 45° 45° 45° 45° Diameter [mm] 12,7 12,7 12,7 9,5 511 6,35 6,35 6,35 6,35 This cylindrical sleeve anchor has a sheet metal thickness of 1,5 mm. Test setup The specimens were loaded on the concrete outer layer using two 200 kN hydraulic jacks. To counter the force on the outer layer, two hydraulic jacks of 400 kN were used to load the inner layer and to stabilize the specimen during the test, as shown in Figure 1. During the shear test the relative vertical displacement between the outer and interior concrete layers and the applied load on the outer layer were measured until the connectors sheared off. The relative displacement between the concrete wythes was measured with a Linear Variable Differential Transformer (LVDT) at mid-height on each side of the specimen. phenomenon is the 2 cm larger embedment of the anchors for specimen 308. The MVA-anchor of specimen 304 showed a large ductility before failure. The specimen failed only after a displacement of 50 mm. While the GFRP truss of specimen 303 showed elastic-brittle behavior and failed after a very small displacement. It is important to mention that during construction of specimen 303 the truss was shortened so that the anchoring in the concrete was substandard. Additional testing is necessary to evaluate the shear capacity of a GFRP truss. Figure 1: Shear test setup Results and discussion Figure 2 shows the results of the shear tests. The specimens 300 and 302 differ only in the orientation of the anchors. The anchors under an angle of 45° demonstrated an ultimate shear capacity that is 3,5 times higher than the same anchors under an angle of 90°. The specimens 302 and 308 differ in the diameter and in the amount of anchors. Of particular note is that the largest GFRP connector (specimen 302) did not outperform the smaller connector (specimen 308). The anchor with diameter 12 mm resisted a load of 24,67 kN while the anchor with a diameter of 6 mm resisted a load of 19,14 kN. Specimen 306 differs from 305 in the composition of the outer, 40 mm thick, concrete layer. The outer layer of specimen 305 is reinforced with synthetic fibers and specimen 306 is reinforced with galvanized steel welded wire mesh. Both specimens have the same anchoring system. The addition of an extra leg, to enhance the mechanical interlock of the connector in the thin outer layer, appeared to have a little effect upon the strength. The C-anchors ruptured at the bend. This is the most critical part of the C-anchors. The shear capacity of the C-anchors was 10,5 kN and the shear capacity of the straight bars was 9,4 kN. Additional testing is necessary to confirm these results. The difference in the shear capacity of specimen 308 and specimen 307 is twice as big. The reason for this Figure 2: Test results of the specimens2 The specimens 300 and 301 differ in the thickness of the insulation, respectively 100 mm and 140 mm. Though the capacity of an anchor decreases with length, specimen 301 resisted the largest load of both. This is probably due to the inadequate production of specimen 300. The GFRP bars of specimen 300 and 301 failed in flexure by fracturing the tension fibers. B. THERMAL TEST Test specimens In a full-scale test setup the outer concrete layer of two sandwich panels were at the same time thermally loaded until temperatures of 50 °C to simulate the radiation of the sun. The configuration of the four specimens is mentioned in Table 2. The specimens have a size of 6 m x 1,6 m and a total thickness of 250 mm. Specimen 204 consisted of a MVA2 Specimen 304 is tested twice. After the first measurement the specimen did not fail, but there appeared a remaining relative vertical displacement of 25 mm. Only the second measurement is given in this graph. anchor, a plate anchor and nine pins. The MVA-anchor was placed on 1,35 m from one end of the panel and the plate anchor was placed on 1,35 m from the other end. Specimen 205 was made out of 40 uniform distributed anchors in a grid of 0,6 m x 0,4 m. The specimens 201 and 202 are very similar. The detailed construction of both last mentioned panels is explained in part C. Flexure test. Table 2: Details of the specimens Spec. ID 201 202 Inner layer [cm] 7 7 Outer layer [cm] 8 8 204 9 6 205 9 6 Anchor During this test setup possible thermal bridges were identified using thermographic imaging. A thermographic camera shows the different surface temperatures of the sandwich panel in different colors. Due to the thermal bridging, the surface around the anchors will be warmer compared to other areas. Panel 202 showed the largest thermal losses, as visible in Figure 3. The panel 204 exhibited only thermal bridges at the positions of the MVA-anchor and the plate anchor. Panel 201 and 205 exhibited no important thermal bridges. The panel 205 is shown in Figure 4. Aslan 700 Steel truss Stainless steel Aslan 100 Test setup The setup consists of two facing panels that are completely enveloped with contagious insulating panels to form an insulated box. The box is heated with two hot air blowers. The objective is to reach a thermal gradient between the two concrete layers. Per panel 9 measure instruments were used to measure the bowing manually. Results and discussion Due to the acting thermal gradient the panels started bowing. Panel 202 bowed 5,53 mm, panel 201 bowed 2,19 mm, panel 204 bowed 1,25 mm and panel 205 bowed 3,28 mm. It seems that the stiffer the anchors, the greater the thermal bowing was. After turning off the electrical heaters the panels were investigated for cracks. All panels were cracked, except panel 201. The fact that panel 202 cracked is comprehensible because of the large bowing. It is difficult to understand why panel 204 and 205 cracked under heating because both panels were designed to behave non-composite. A more sophisticated finite element analysis is recommended here. Figure 4: Thermographic picture of specimen 205 C. FLEXURE TEST Test specimens Two specimens were tested under flexure. During this experiment the load was increased in stages until failure was achieved. The two concrete wythes were connected by steel trusses in specimen 202 and by GFRP trusses in specimen 201. The shape and diameter (9,5 mm) of the two trusses is identical, only the material differs. The geometry of the anchor is given in Figure 5. Figure 5: Details of the GFRP/Steel truss Two rows, four trusses per row, were placed on 90 cm from each other in each specimen. The reinforcement for both wythes consisted of wire mesh with 150 mm x 150 mm openings and diameter 5 mm. The bottom concrete wythe is additionally reinforced with 6 bars of diameter 12. Figure 3: Thermographic picture of specimen 202 Figure 6: Flexural test setup Test setup (Figure 6) The full-scale flexural test specimens were simply supported on 100 mm from both ends creating a span of 5800 mm. All specimens were subjected to a four point bending test. The force was transferred from the hydraulic jack through the I-beams to the specimen. The beams produced two line loads over the entire width of the specimen and 1200 mm apart from each other. Each wythe was instrumented with measuring brackets at mid span. LVDT’s were used to measure the displacements. During testing the displacements, the acting load and the strains in the concrete were monitored automatically by using a computer. Eventually both panels failed at a moment of 46,5 kNm, even though panel 202 exhibited more composite behavoir. This can be explained by the fact that panel 202 failed earlier than expected. The embedment of the steel trusses was insufficient. Post test inspection revealed that the steel truss failed because of pullout from the concrete wythe. Therefore the full capacity of the anchors was not used. This is also the reason why this panel did not show ductile behavior. For panel 201 the anchors failed in shear so that the full capacity was consumed. This panel proved to be more ductile demonstrating large deformations. III. CONCLUSIONS The following conclusions can be drawn from this exploratory research: 1. 2. 3. 4. Figure 7: Load-deflection profiles ad mid-span Results and discussion The load-deflection curves for the two specimens were plotted in Figure 7 together with the theoretical moment capacity of a fully composite and non-composite section. The deflection under own weight of the panels, until a moment of 29,2 kNm, was measured manually and assumed to be linearelastic 3 . This assumption is visible on the graph with the measured deflections following under the action of the jack. The behavior of both panels was only partially composite, however after cracking the two panels behaved more and more non-composite. It can be noticed that the panel with steel trusses exhibited a larger composite behavior than panel 201. This shows that the composite action depends for a large extent upon the stiffness of the shear connector. Steel has a modulus of elasticity of 210 000 N/mm² and GFRP of 40 800 N/mm². 3 This is a wrong assumption because the two panels were already cracked under the dead load. The Aslan 100 anchors with a diameter of 6 mm have a great potential. The stiffer the anchors, the greater the thermal bowing. Thermographic imaging shows major thermal losses because of using steel trusses in the composite panel 202. The use of GFRP is recommended in these composite panels. The thermal losses in the noncomposite panel 204 were limited. The use of GFRP in these non-composite panels is disputable. Flexural test results indicated that the specimens with steel trusses achieved a higher composite action than the one with GFRP trusses. For both specimens only partially composite action was observed due to the large insulation thickness and the small amount of anchors. IV. ACKNOWLEDGEMENTS The author would like to thank prof. dr. ir. Stijn Matthys, prof dr. ir. Arnold Janssens, ir. Peter De Pauw and Nathan Van Den Bossche for the opportunity to work on this subject. The author would like to acknowledge the support provided by Seveton and Hughes Brothers. Also the technicians of the Laboratory Magnel in Ghent deserve a mention. V. REFERENCES [1] A. Einea, D. C. Salmon, M. K. Tadros and T. D. Culp, “A new structurally and thermally efficient precast sandwich panel system,” PCI Journal, vol. 39, p. 90-101, 1994. [2] D.C. Salmon, A. Einea, M.K. Tadros and T.D. Culp, “Full scale testing of precast concrete sandwich panels”, ACI Structural Journal, vol. 94, p. 354-362, Jul-Aug 1997. Inhoudstafel Hoofdstuk 1 Inleiding.....................................................................................................................1-1 Hoofdstuk 2 Algemene literatuurstudie ........................................................................................2-2 2.1 Introductie .......................................................................................................................... 2-2 2.1.1 Opbouw van een geprefabriceerd sandwichpaneel .................................................... 2-2 2.1.2 Thermische weerstand van een geprefabriceerd sandwichpaneel ............................. 2-3 2.1.3 Composietactie ............................................................................................................ 2-4 2.1.3.1 Niet-composiete panelen ........................................................................................... 2-7 2.1.3.2 Composiete panelen ................................................................................................... 2-7 2.1.3.3 Half-composiete panelen ............................................................................................ 2-8 2.2 Literatuurstudie .................................................................................................................. 2-9 2.2.1 Historiek – Probleemstelling –Traditionele ankers ...................................................... 2-9 2.2.2 Invloed van ankers op de thermische weerstand ...................................................... 2-14 2.2.3 FRP ankers .................................................................................................................. 2-15 2.2.4 Bijzondere alternatieven ............................................................................................ 2-20 2.2.4.1 Type 1 ........................................................................................................................ 2-20 2.2.4.2 Type 2........................................................................................................................ 2-21 2.3 Conclusies ......................................................................................................................... 2-21 Hoofdstuk 3 3.1 Niet-composiete panelen........................................................................................3-22 Algemeenheden ............................................................................................................... 3-22 3.1.1 Materialen .................................................................................................................. 3-24 3.1.1.1 Beton ......................................................................................................................... 3-24 3.1.1.2 GFRP .......................................................................................................................... 3-24 3.1.2 Belastingen op een sandwichpaneel.......................................................................... 3-25 3.1.3 Controle van een sandwichpaneel met bijhorende verankering............................... 3-26 3.1.3.1 Nazicht in UGT .......................................................................................................... 3-26 3.1.3.2 Nazicht in GGT........................................................................................................... 3-28 3.1.4 Structurele werking van een paneel met uniform verspreide ankers ....................... 3-28 3.1.4.1 Mechanisme 1: Schijfwerking ................................................................................... 3-29 3.1.4.2 Mechanisme 2: Plaatwerking .................................................................................... 3-29 3.1.4.3 Mechanisme 3: Composietactie ............................................................................... 3-29 3.1.4.4 Toestandsgrootheden voor composietactie volgens Gastmeyer [40]...................... 3-30 3.1.4.5 Toestandsgrootheden onder plaatwerking .............................................................. 3-38 i 3.1.4.6 Toestandsgrootheden onder schijfwerking .............................................................. 3-39 3.1.5 3.2 Vierendeelligger-analogie .......................................................................................... 3-40 Analytische parameterstudie ........................................................................................... 3-42 3.2.1 Snedekrachten in een anker onder de aangrijpende belastingen ............................. 3-43 3.2.1.1 Toelichting en conclusies .......................................................................................... 3-45 3.2.2 Faalcriterium van een anker ...................................................................................... 3-48 3.2.2.1 Invloed isolatiedikte .................................................................................................. 3-48 3.2.2.1 Invloed andere parameters ...................................................................................... 3-50 3.3 Vierendeelligger-analogie................................................................................................. 3-51 3.3.1 Parameterstudie ........................................................................................................ 3-52 3.3.1.1 Snedekrachten in de ankers...................................................................................... 3-53 3.3.1.2 Snedekrachten in het buitenblad ............................................................................. 3-57 3.3.1.3 Faalcriterium ............................................................................................................. 3-60 3.3.2 Composietactie .......................................................................................................... 3-63 3.4 Besluiten structurele analyse ........................................................................................... 3-64 3.5 Thermische analyse .......................................................................................................... 3-66 3.5.1 Invloed van wapeningsnet ......................................................................................... 3-67 3.5.2 Invloed van de verankeringsdiepte van een anker .................................................... 3-68 3.5.3 Invloed van isolatietype ............................................................................................. 3-68 3.5.4 Invloed dikte binnenblad ........................................................................................... 3-69 3.5.5 Invloed isolatiedikte ................................................................................................... 3-69 3.5.6 Vergelijking met formule uit het transmissie-referentie-document ......................... 3-71 3.5.7 Berekening van U-waarde voor twee standaardpanelen .......................................... 3-73 3.5.7.1 Paneeltype 1: 5 m x 2,5 m......................................................................................... 3-73 3.5.7.2 Paneeltype 2: 6,24 m x 3,3 m.................................................................................... 3-75 3.5.8 Besluiten thermische analyse .................................................................................... 3-77 Hoofdstuk 4 4.1 Experimenteel programma .....................................................................................4-78 Afschuifproeven................................................................................................................ 4-78 4.1.1 Proefstukken van de afschuifproef ............................................................................ 4-78 4.1.2 Proefopstelling van de afschuifproef ......................................................................... 4-79 4.1.3 Resultaten en discussie .............................................................................................. 4-82 4.1.4 Besluiten .................................................................................................................... 4-86 4.2 4.2.1 Thermische proef.............................................................................................................. 4-88 Proefstukken van de thermische proef...................................................................... 4-88 ii 4.2.2 Proefopstelling van de thermische proef................................................................... 4-88 4.2.3 Kromming onder verhoogde temperatuur ................................................................ 4-92 4.2.3.1 Simulatie in Scia Engineer ......................................................................................... 4-92 4.2.3.2 Experimentele resultaten ......................................................................................... 4-96 4.2.3.3 Besluiten ................................................................................................................. 4-102 4.2.4 Thermografisch onderzoek ...................................................................................... 4-102 4.2.4.1 Thermografische camera ........................................................................................ 4-102 4.2.4.2 Resultaten en discussie ........................................................................................... 4-103 4.2.4.3 Besluiten ................................................................................................................. 4-107 4.3 Buigproef ........................................................................................................................ 4-108 4.3.1 Proefstukken van de buigproef ................................................................................ 4-108 4.3.2 Resultaten en discussie ............................................................................................ 4-112 4.3.2.1 Doorbuigingen ........................................................................................................ 4-112 4.3.2.2 Bepaling composietactie ......................................................................................... 4-117 4.3.2.3 Draagvermogen in de bezwijktoestand .................................................................. 4-119 4.3.2.4 Rekverloop .............................................................................................................. 4-120 4.3.2.5 Falen paneel ............................................................................................................ 4-123 4.3.3 Hoofdstuk 5 Besluiten .................................................................................................................. 4-124 Conclusies ............................................................................................................ 5-125 Bijlage A Parameterstudie 1................................................................................................................. 127 Bijlage B Parameterstudie 2 ................................................................................................................. 131 Bijlage C Thermische analyse ............................................................................................................... 134 Bijlage D Proefstukken afschuifproeven .......................................................................................... 5-141 Bijlage E Resultaten afschuifproeven............................................................................................... 5-151 Bijlage F Proefstukken thermische proeven en buigproeven .......................................................... 5-170 Bijlage G Thermografisch onderzoek ............................................................................................... 5-175 Bibliografie .................................................................................................................................. 177 iii Lijst van afkortingen en symbolen Structureel anker le din dA BS EA IA SS EAS AA GA Sy,A Wy,A CT CI CII σRd τRd Effectieve buigingslengte Inbeddingsdiepte Diameter anker Buigstijfheid van het anker Elasticiteitsmodulus anker Traagheidsmoment anker Schuifstijfheid anker Effectieve ankerstijfheid Oppervlakte anker Glijdingsmodulus anker Eerste orde statisch moment van het anker Weerstandbiedend moment van het anker Trekstijfheid van het anker Totale schuifstijfheid in eerste belastingfase (binding isolatie) Totale schuifstijfheid in tweede belastingfase (wrijving isolatie) Toelaatbare normaalspanning Toelaatbare schuifspanning mm mm mm N/mm N/mm² mm4 N/mm N/mm mm² N/mm² mm³ mm³ N/mm N/mm N/mm N/mm² N/mm² Structureel isolatie Giso diso Aiso µ Eiso Glijdingsmodulus van de isolatie Isolatiedikte Oppervlakte invloedsgebied rond elk anker De wrijvingscoëfficiënt tussen beton en isolatie De elasticiteitsmodulus van de isolatie N/mm² mm mm² N/mm² Beton αT Eb γc IC INC Uitzettingscoëfficiënt beton Elasticiteitsmodulus beton Soortelijk gewicht van beton Composiet traagheidsmoment van het sandwichpaneel Niet-composiet traagheidsmoment van het sandwichpaneel 1/K N/mm² kN/m³ mm4 mm4 Geometrie paneel a b d1 d2 z A1 A2 L H Ankerafstand verticaal Ankerafstand horizontaal Dikte buitenblad Dikte binnenblad Afstand tussen de zwaartepuntassen van de twee schillen Doorsnede voorschil Doorsnede structurele schil Lengte paneel Hoogte paneel mm mm mm mm mm mm² mm² mm mm Belastingen en verplaatsingen ΔT ΔƟ wD Lineaire temperatuurgradiënt Uniforme temperatuurgradiënt Winddruk K K N/m² iv wS N V M u Z Δ Windzuiging Normaalkracht Dwarskracht Buigend moment Relatieve verplaatsing tussen twee betonschillen Doorbuiging van een sandwichpaneel Doorbuiging paneel onder uniforme last N/m² kN kN kNm mm mm mm Thermische parameters R U ̅ χ λ α ψ Warmteweerstand Warmtedoorgangscoëfficiënt De gemiddelde U-waarde De punt-warmtedoorgangscoëfficiënt Warmtegeleidingscoëfficiënt Warmteovergangscoëfficiënt Lineaire warmtedoorgangscoëfficiënt m²K/W W/m²K W/m²K W/K W/Km W/m²K W/mK Algemeen κ LVDT GFRP EEM Composietgraad Linear Variable Differential Transformer Glass Fiber Reinforced Polymer Eindig Elementen Model % - v Hoofdstuk 1 Inleiding Met een toenemende energiekost en de ondervinding van de gevolgen van global warming is de nood aan energie-efficiënt bouwen en ontwerpen zeer hoog. Een manier om de effecten van de opwarming van de aarde te reduceren is het gebruik van de conventionele fossiele brandstoffen te verminderen. In de bouw kan men dit verbruik verlagen door goed isolerende materialen aan te wenden en de koudebruggen tot een minimum te beperken. De druk om energieverliezen te reduceren in gebouwen stelt een serieuze uitdaging die internationaal herkend is. In Vlaanderen wordt via de energieprestatieregelgeving voor bouwers (EPB) er naar gestreefd om energiezuinige, comfortabele gebouwen te realiseren. Welke als doel heeft een aanzienlijke energiebesparing op termijn. Vanaf januari 2014 werden de eisen verstrengd tot een maximale warmtedoorgangscoëfficiënt (Uwaarde) van 0,24 W/m²K voor opake scheidingsconstructies: muren. In 2021 wordt de standaard voor nieuwbouwwoningen in Vlaanderen en zelfs in heel Europa verstrengd tot bijnaenergieneutraal. De maximale U-waarde voor muren blijft echter behouden aan deze die vanaf 2014 werd opgelegd. Voor muren in passieve woningen is de eis wel strenger. Hier mag de U-waarde maximaal 0,15 W/m²K bedragen. De prefabindustrie wil hier niet bij stilstaan en onderzoekt eveneens naar mogelijkheden om de thermische prestatie van betonnen sandwichpanelen te verbeteren. Het gebruik van GFRP als verankeringsmateriaal in plaats van staal, inox en beton is één van de opties om de koudebruggen te reduceren. Een dikkere isolatie is een tweede oplossing om de U-waarde van een paneel te verbeteren. Beide oplossingen hebben, naast een thermische invloed, een groot effect op het structureel gedrag van een sandwichpaneel. 1-1 Hoofdstuk 2 Algemene literatuurstudie 2.1 INTRODUCTIE 2.1.1 OPBOUW VAN EEN GEPREFABRICEERD SANDWICHPANEEL Gevel/sandwich - panelen in gewapend beton worden al meer dan honderd jaar gebruikt. Hoewel de materialen en methodes geëvolueerd zijn, heeft het product nog steeds zijn origineel doel maar met verbeterde efficiëntie. Het eerste gebruik van gevelpanelen in gewapend beton was in de vorm van “tilt-slabs”. Bij deze methode stort de aannemer het paneel in horizontale positie in een bekisting op de positie waar het paneel finaal moet komen. Na het ontkisten wordt het paneel dan opgetild. Pas later werden de panelen geprefabriceerd in een fabriek, getransporteerd naar de werf en daar opgericht met behulp van kranen. Door de algemene gekende voordelen van prefabricatie, in vergelijking met ter plaatse storten, is de interesse in dit product de laatste tiental jaren toegenomen. Zo is de bouwsnelheid hoger omdat men bekisten en ontkisten kan vermijden in de bouwplanning ter plaatse, de kwaliteit is beter en constanter door geconditioneerde omstandigheden en controle, het weer heeft weinig of geen invloed op het bouwproces en het geprefabriceerde paneel heeft een verbeterde thermische weerstand. Isolatielaag Binnenblad Verankering Buitenblad Figuur 2-1: Algemene opbouw van een geprefabriceerd sandwichpaneel in gewapend beton [1] Geprefabriceerde sandwichpanelen in gewapend beton bestaan uit twee betonnen platen/schillen/bladen die gescheiden zijn door een isolatielaag. Figuur 2-1 laat de algemene opbouw 2-2 van een geprefabriceerd sandwichpaneel in gewapend beton zien. Gewoonlijk wordt de opbouw beschreven door een opeenvolging van drie cijfers die de dikte van elke laag in het paneel weergeven. Bijvoorbeeld een 60/80/100 paneel bestaat uit een buitenblad van 60 mm en een binnenblad van 100 mm met daartussen een isolatielaag van 80 mm. De sandwichpanelen hebben meerdere functies te vervullen eenmaal ter plaatse ingebouwd in/aan het structureel dragend geraamte. Naast het overdragen en weerstaan van de verschillende belastingen moet ook de thermische weerstand voldoende zijn evenals de water- en luchtdichtheid. Dit alles bovenop hun misschien wel belangrijkste functie namelijk bijdragen tot de esthetiek van het gebouw. Tegenwoordig bestaan er verschillende afwerkingsmogelijkheden van de panelen zoals glad beton, silex, etc. Sandwichpanelen kunnen worden ingedeeld, naargelang hun functie, als dragend of niet-dragend. In het eerste geval maken ze deel uit van de draagstructuur en ondersteunen ze de vloerelementen. In het tweede geval moet een opsplitsing worden gemaakt tussen zelf-dragende panelen en volledig niet dragende panelen. Een volledig niet dragend paneel hangt of steunt aan de dragende structuur. Terwijl een zelf-dragend paneel aan de draagstructuur wordt verankerd en enkel zichzelf hoeft te dragen. Hun gebruik strekt zich uit van industriegebouwen, kantoren, sporthallen, ziekenhuizen, scholen tot residentiële gebouwen [2]. De façade van de Montclair State University, afgebeeld in Figuur 2-2, toont aan dat via sandwichpanelen ook een esthetisch resultaat mogelijk is. Figuur 2-2: De façade van de The Heights, een residentiële faciliteit in Montclair State University [2] 2.1.2 THERMISCHE WEERSTAND VAN EEN GEPREFABRICEERD SANDWICHPANEEL Betonnen sandwichpanelen bezitten een in het paneel geïntegreerde thermische isolatie die over het volledige oppervlak doorloopt. Deze isolatie, als het ware “gesandwicht” tussen de twee betonnen platen, levert de belangrijkste bijdrage aan de thermische weerstand van het paneel. De isolatie wordt enkel onderbroken ter plaatse van de verankeringen. Deze onderbrekingen noemt men koudebruggen en deze doen de thermische prestatie (U-waarde of R-waarde) van het paneel afnemen. 2-3 Een voordeel van betonnen sandwichpanelen is de hoge thermische inertie van het betonnen binnenblad. Als de omgevingstemperatuur toeneemt, absorbeert elk materiaal een zekere hoeveelheid warmte. De thermische capaciteit drukt uit hoeveel warmte per m² en per °C door een materiaal kan geabsorbeerd worden. De thermische capaciteit van een zwaar materiaal is hoger dan van een licht materiaal. Een zwaar materiaal (beton, metselwerk) kan dus veel warmte opslaan in tegenstelling tot een licht materiaal (hout, metaal). Analytische en experimentele studies [3] hebben uitgewezen dat het gebruik van materialen met een hoge thermische massa leidt tot een demping en faseverschuiving van de opwarming en afkoeling in een gebouw. Zo wordt energie gespaard. Het resultaat van zo een computeranalyse is afgebeeld in Figuur 2-3. De linkse grafiek van Figuur 2-3 toont aan dat de piekbelastingen bij een geïsoleerd sandwichpaneel in beton 13 % lager zijn bij opwarmen en 30 % lager bij afkoelen in vergelijking met een geïsoleerd sandwichpaneel in metaal of hout met dezelfde U-waarde onder dezelfde omstandigheden [4]. De rechtse grafiek van Figuur 2-3 toont aan dat een toename in dikte van de binnenste betonschil leidt tot een toenemende demping en faseverschuiving. Figuur 2-3: Thermisch niet-stationair gedrag van een geïsoleerd sandwichpaneel in verschillende materiaaltypes (links) - Thermisch niet-stationair gedrag van een geïsoleerd sandwichpaneel in beton voor verschillende diktes van het binnenblad (rechts) [3] (1 inch = 2,54 cm; 1 Btu/hR. Ft² = 5,6783 W/m²K) 2.1.3 COMPOSIETACTIE Het verbinden van de twee betonbladen door een schuifmechanisme dwars door de isolatielaag zorgt ervoor dat de twee betonbladen, in beperkte of grote mate, kunnen samenwerken. Men kan de sandwichpanelen, naargelang de graad van samenwerking tussen de platen of de composietactie, indelen in drie types: de niet-composiete, de half-composiete en de volledig composiete panelen. Een composietactie is 100 % als de schuifkrachten die ontwikkeld worden aan één van de twee betonnen platen volledig overdraagbaar zijn naar de andere plaat doorheen de ankers. De rekverdeling over het paneel verloopt dan continu zodat het paneel zich als het ware als een eenheid gedraagt. Bij 0 % composietactie gedragen beide bladen van het paneel zich volledig onafhankelijk. Figuur 2-4 toont het verschil aan tussen een niet-composiet en volledig composiet paneel. Bij het niet-composiet paneel glijden de bladen over elkaar zonder schuifkrachten op te wekken. Terwijl bij 2-4 het composiet-paneel de verankering voor de overdracht van de schuifkrachten zorgt waardoor de vervormingshypothese van Bernoulli geldig is. Figuur 2-4: Niet-composiet versus composiet gedrag Een toename van de composietactie tussen de twee betonplaten leidt tot een grotere structurele capaciteit van het paneel en dus een grotere structurele efficiëntie. Onderstaande Figuur 2-5 toont het kwalitatief verschil aan in structurele efficiëntie tussen de drie paneeltypes. Hoewel composiete panelen vele voordelen hebben, mogen onderstaande nadelen niet over het hoofd gezien worden. Figuur 2-5: Algemeen last-verplaatsingsdiagram van de drie verschillende paneeltypes (niet-composiet, half-composiet en volledig composiet) [5] Een temperatuurgradiënt of krimp zorgt ervoor dat het buiten- of binnenblad verkort of verlengt ten opzichte van het andere blad. Als de bladen verbonden zijn met elkaar zorgt deze differentiële vervorming voor buigen van het paneel. Buigen is een heel ingewikkeld fenomeen met veel onzekerheden zodat de mate van buigen niet exact kan worden voorspeld [6]. Onderzoekers zijn het wel eens over de volgende stelling: hoe hoger de composietgraad, hoe meer het paneel zal buigen [7]. In sommige gevallen kunnen de secundaire effecten van buigen het ontwerp van composiete panelen domineren. Bij de niet-composiete panelen zal geen buigen optreden omdat een verschil in rek tussen de twee bladen niet getransfereerd wordt. Beide bladen vervormen onafhankelijk. 2-5 Onderstaande Figuur 2-6 geeft het verloop van buigen in functie van een uniforme temperatuurgradiënt, tussen buiten- en binnenblad, weer voor de drie paneeltypes. Figuur 2-6: Thermisch buigen van de verschillende paneeltypes [5] Naast buigen vertonen de composiete panelen het nadeel een lage thermische weerstand te bezitten. Om een hoge composietactie te bewerkstelligen zijn een groot aantal ankers nodig. Deze ankers vormen koudebruggen die de thermische weerstand van het paneel doen dalen. Bij een nietcomposiet paneel daarentegen moet de verankering enkel het “nutteloze” gewicht van het buitenblad dragen en de overdracht van schuifkrachten zoveel mogelijk vermijden. Het aantal ankers wordt zo tot een minimum beperkt. Dit draait uit in een kleiner aantal koudebruggen en een betere thermische weerstand voor de niet-composiete panelen Vaak worden de composiete panelen gebruikt als dragende wanden terwijl de niet-composiete panelen eerder hun toepassing vinden als zelf-dragend paneel. Figuur 2-7 laat het verschil zien tussen deze twee bouwconcepten. Het vergelijken van composiete en niet-composiete panelen is dus moeilijk door hun verschillend toepassingsgebied. Composiete panelen worden echter ook toegepast in het traditionele bouwconcept. Dit bijvoorbeeld als het paneel een grondkerende functie dient te vervullen. Figuur 2-7: Twee verschillende bouwconcepten voor gebruik van sandwichpanelen [8] 2-6 Hieronder worden de drie verschillende paneeltypes nog eens grondig uiteengezet. 2.1.3.1 NIET-COMPOSIETE PANELEN Een niet composiet-paneel bestaat uit twee betonnen platen die onafhankelijk van elkaar werken. Er is algemeen een structureel binnenblad en een niet-structureel buitenblad. Het eerste genoemde is het dikste van de twee en draagt meestal het andere. Het niet-structureel buitenblad heeft enkel een esthetische functie en dient als ballast voor het binnenblad. Hier tracht men de thermische vervormingen of krimp van het buitenblad zo weinig mogelijk te verhinderen door te kiezen voor flexibele discrete ankers. Zo vermijdt men ongewenste schuifkrachtoverdracht. Het aantal ankers wordt tot een minimum beperkt zodat het aantal koudebruggen ook beperkt is, resulterend in een superieure thermische efficiëntie. De structurele weerstand van een niet-composiet paneel bestaat uit de som van de draagvermogens van beide bladen. De aangrijpende belasting wordt verdeeld over beide bladen in overstemming met de relatieve stijfheid van elke plaat. Beide platen nemen dus een fractie van het aangrijpende resulterend moment M op. De spanning-rek verdeling is discontinu en vertoont een sprong ter plaatse van de isolatie, zie Figuur 2-8. Figuur 2-8: Verdeling van de interne momenten en resulterend spanning-rekdiagram voor een niet-composiet paneel [5] 2.1.3.2 COMPOSIETE PANELEN Composiete panelen zijn zo gemaakt dat de twee betonnen platen samenwerken om de belastingen op te nemen en vervolgens over te dragen. Het paneel werkt als het ware als een eenheid, zie Figuur 2-9. Dit kan slechts worden verwezenlijkt als de schuifkrachten volledig kunnen worden overgedragen tussen de twee platen. Met andere woorden kan je het paneel vergelijken met een Iligger. De verankering stelt de lijfplaat voor terwijl de betonnen platen als flenzen werken. Dit creëert een paneel dat heel goed bestand is tegen laterale lasten. De twee betonbladen zijn meestal even dik. Nadeel van deze panelen is dat thermische vervormingen en krimp van het buitenblad wordt verhinderd door het binnenblad. Het voordeel van dit type is dat de panelen dunner kunnen worden ontworpen zodat het structureel gewicht lager is, er meer bruikbare ruimte is binnenin een gebouw en een kleinere en goedkope uitrusting nodig is om de panelen te installeren. Om een composiet paneel te produceren moeten de ankers voldoende stijfheid en sterkte bezitten. Vaak wordt gekozen voor continue verankeringen zoals een stalen tralieligger of betonnen zones. Voor een volledig composiet paneel is de spanning-rek verdeling uniform over de hele sectie. De volledige sectie neemt als een eenheid de aangrijpende externe belasting en resulterend moment M op. 2-7 Figuur 2-9: Verdeling van de interne momenten en resulterend spanning-rekdiagram voor een composiet paneel [5] 2.1.3.3 HALF-COMPOSIETE PANELEN De analyse van een half-composiet paneel is niet zo eenvoudig en voor de hand liggend. Het gedrag van zo een paneeltype is afhankelijk van de relatie tussen de relatieve stijfheid van de twee betonnen platen en de ankers. Een voorstelling van de complexiteit wordt weergegeven in onderstaande Figuur 2-10. Elke plaat wordt onderworpen aan een moment (M1 en M2), zoals bij de niet-composiete panelen, maar verder grijpen er ook axiale krachten aan (C en T). Het is deze combinatie van inwendige snedekrachten die evenwicht maakt met de aangrijpende belasting. Het extern resulterend moment M, is dus gelijk aan M1 + M2 + T.z. Met z de inwendige hefboomsarm. Verder vergt het langsevenwicht dat T en C aan elkaar gelijk zijn. Einea [9] definieert een partieel composiet paneel als een paneel waarvan de verankering tussen de 0 en 100 % van de schuifkrachten kan overdragen. Figuur 2-10: Verdeling van de interne momenten en resulterend spanning-rekdiagram voor een half-composiet paneel [5] 2-8 2.2 LITERATUURSTUDIE 2.2.1 HISTORIEK – PROBLEEMSTELLING –TRADITIONELE ANKERS Figuur 2-11: Dubbel-T sandwichpaneel [6] In de jaren 60 werden de geprefabriceerde gevelpanelen geïntroduceerd als dubbele-T sandwichpanelen. De verankering werd bereikt door doorlopende betonnen zones die een vlakke plaat verbinden met een dubbele T-plaat. Zo werd een robuuste muur bekomen met thermisch ondermaatse prestaties. Om de esthetiek te verbeteren werden de dubbele – T platen vervangen door vlakke platen. Zoals in dubbele-T sandwichpanelen werd de verankering bereikt door doorlopende betonnen zones. Het gebruik van betonnen zones als verankering is de eenvoudigste en structureel efficiëntste verankering die er bestaat. Figuur 2-12: Drie traditionele types verankeringen [10] Niet veel later werden stalen verankeringen geïntroduceerd om de betonnen zones te vervangen. Een van de eerste studies op sandwichpanelen werd uitgevoerd door Pfeiffer en Hanson [11]. De studie omvatte 50 panelen met verschillende verankeringen. Op deze panelen werd een buigproef uitgevoerd. De resultaten toonden aan dat de stalen vakwerkvormige verankeringen structureel beter zijn dan de stalen discrete rechte verankeringsstaven. De studie toonde ook de structurele sterkte van betonnen ribben aan. De panelen met enerzijds een stalen en anderzijds een betonnen verankering leverden respectievelijk een composietactie van 40 % en 70 %. Maar het gebruik van stalen verankeringen leverde wel een hogere thermische weerstand van de sandwichpanelen op, hoewel nog steeds belangrijke koudebruggen optraden [12]. Staal heeft ook het nadeel gevoelig te zijn voor corrosie. Daarom kiest men vandaag vooral voor RVS. De warmtegeleiding van RVS, 17 W/mK, is iets lager dan die van staal, 50 W/mK. 2-9 Buigproeven door Bush en Stine [13] toonden aan dat een significant deel van de schuifkrachten werd getransfereerd via de ingebouwde hardware, noodzakelijk om de panelen te hijsen na productie, en de aanwezige betonnen ribben. In onderstaande Figuur 2-13 is het paneel P-NCF voorzien van enkele discrete stalen staven, maar toch bleek dit paneel een hoge composietgraad te vertonen. Dit is te wijten aan de aanwezige betonnen ribben en hardware. Bovendien werden in de vakwerkankers van de panelen P-CF3 en P-CF4 heel kleine krachtjes opgemeten. Dit wijst er ook op dat de meeste schuifkrachten werden overgedragen via de betonnen ribben en ingebouwde hardware. Bij de panelen M-CF2, M-CF3 en M-CFT werden deze elementen geëlimineerd zodat enkel de vakwerkankers voor de schuifkrachtoverdracht zorgden. In onderstaande Figuur 2-13 is het paneel M-CFT gefabriceerd met transversale vakwerken terwijl M-CF2 en M-CF3 met longitudinale vakwerken zijn voorzien. De resultaten toonden aan dat met longitudinaal georiënteerde vakwerkankers een composietgraad van 100 % mogelijk is. De transversale vakwerken scoorden duidelijk minder. Figuur 2-13: Percentage composietactie voor verschillende schikkingen van een stalen vakwerkverankering [13] De proefresultaten van Pessiki et al. [14] toonden eveneens aan dat betonnen regio’s in een sandwichpaneel verantwoordelijk zijn voor een groot deel van de composietactie. Pessiki voerde laterale belastingstesten uit op vier full-scale sandwichpanelen. De verankering van het eerste paneel (prototype) bestond uit regio’s van beton die de isolatielaag penetreerden, metalen M-ties en hechting tussen isolatie (isolatietype niet vermeld) en beton. De graad van composietactie ontwikkeld door elk schuifkrachtoverdracht mechanisme werd dan onderzocht door drie bijkomstige panelen te testen die elk afzonderlijk een mechanisme voor schuifkrachtoverdracht bevatten. Het prototype gedroeg zich 100% composiet, het paneel met betonnen zones 92 %, het paneel met M-tie ankers 10 % en het paneel met enkel hechting tussen isolatie en beton en zonder andere verankering 5 %. De stalen M-tie verbindingen en de hechting tussen isolatie en beton droegen dus slechts 2-10 beperkt bij tot het composiet gedrag. Figuur 2-14 toont het vereenvoudigd last-verplaatsingsdiagram van de vier proefstukken. Figuur 2-14: Initiële ongescheurde stijfheden van alle geteste panelen + theoretische stijfheid van een volledig composiet en een niet-composiet paneel (1 in. = 25.4 mm, 1 lb =4.448 N) [14] Bush en Stine [13] testten verder ook het vermoeiingsgedrag van panelen met stalen vakwerkankers onder een cyclische belasting. Deze testresultaten toonden aan dat de stijfheid van het paneel slechts 15 % afnam na 55 000 belastingscycli, zie Figuur 2-15. Deze afname werd veroorzaakt door degradatie van de hechting tussen isolatie en beton. Hoewel de schuifkrachtoverdracht via de isolatie afnam, nam deze via de ankers, zij het in mindere mate, toe. De testresultaten toonden ook aan dat door de interne redundantie van het vakwerk een herverdeling van de schuifkrachten mogelijk is na het knikken of vloeien van enkele diagonalen. Figuur 2-15: Stijfheidsverlies onder een cyclische belasting [13] Het gedrag van sandwichpanelen met een stalen vakwerkverbinding onder zowel excentrische belasting [15] als onder axiale belasting [16] is onderzocht door Benayoune et al.. Het gedrag van de 2-11 beproefde sandwichpanelen onder deze twee belastingtypes was bijna volledig composiet tot falen. In Figuur 2-16 is het rekverloop afgebeeld voor verschillende excentrische lasten. Er werd slechts een kleine discontinuïteit vastgesteld in de rekverdeling doorheen de isolatielaag. Benayoune et al. stelden ook een EEM4 op om het gedrag van de sandwichpanelen te voorspellen en te vergelijken met de experimentele resultaten. Deze bleken goed met elkaar overeen te stemmen. Figuur 2-16: Rekvariatie doorheen het sandwichpaneel met stalen verankering onder een excentrische belasting [15] Benayoune et al. [17] hebben eveneens het structureel gedrag onderzocht van panelen die in één en twee richtingen dragen en hierbij voorzien zijn van een stalen vakwerkverankering. Dit onderzoek gebeurde experimenteel en theoretisch. Sandwichpanelen gedragen zich als een één richting dragend systeem als de verhouding van de hoogte tot de breedte groter is dan 2.67. De sandwichpanelen gedragen zich als een twee richting dragend systeem wanneer de verhouding van de hoogte tot de breedte kleiner is dan 1. De verhoudingen die zich tussen beide waarden bevinden gedragen zich tussen de twee systemen in. Testresultaten tonen aan dat de manier van falen en het scheurpatroon van sandwichpanelen gelijkaardig is aan dit van conventionele massieve betonnen panelen. Ze faalden door het vloeien van de wapening in de trekzone en dit gepaard gaande met wijde scheuren die zich loodrecht op de richting van de trekspanningen bevinden. De composietgraad nam af met toenemende last en toenemend aantal scheuren zodat uiteindelijk een half-composiet paneel werd bekomen in de uiterste grenstoestand. Benayoune et al. stelden een eindig elementen model op in LUSAS om het rekgedrag en de doorbuiging te vergelijken met de experimentele resultaten. Voor de twee richting dragende panelen was gekozen voor een 3D-model en voor een één richting dragend paneel voor een 2D-model. Onderstaande Figuur 2-17 geeft de experimentele, theoretische en EEM resultaten weer voor een één richting dragend sandwichpaneel. Het EEM en de experimentele resultaten vertonen gelijkaardige resultaten. Een hoge graad aan composietactie is mogelijk bij het gebruik van stalen vakwerkankers. 4 EEM: eindig elementen model. 2-12 Figuur 2-17: Last-verplaatsingsdiagram van een één richting dragend sandwichpaneel met stalen verankering [17] In de jaren 80 werden de niet – composiete panelen geïntroduceerd. Deze bevatten een beperkt aantal ankers en dus isolatiedoorboringen om zo het aantal koudebruggen in een paneel te doen afnemen. Als verankering voor dit type kan een keuze gemaakt worden uit betonnen zones en stalen spelden om het “nutteloze” gewicht van de buitenplaat naar de structurele binnenplaat over te dragen. Ondanks hun lage structurele capaciteit werden deze panelen toch populair. Dit te wijten aan hun esthetische mogelijkheden en verbeterde thermische weerstand. In België worden de nietcomposiete panelen voorlopig nog het meest geproduceerd. Figuur 2-18 toont een veelgebruikt systeem. Figuur 2-18: Inox verankering voor een niet-composiet paneel [18] De niet-metallische verankeringen zetten op het einde van de jaren 80 hun eerste stappen op de markt om volledig thermisch efficiënte, niet-composiete panelen te produceren. Vandaag zijn het Duitse Schöck-Thermoanker en het Amerikaanse Thermomass-anker twee veelgebruikte ankertypes. Beide ankers, afgebeeld in Figuur 2-19, zijn vervaardigd uit glasvezel versterkte kunststof. 2-13 Figuur 2-19: GFRP ankers voor een niet-composiet paneel [18] Eind jaren 80, waren structurele en thermische efficiëntie invers aan elkaar gerelateerd. Verbeteren van één van deze twee aspecten was ten koste van het andere. De meerderheid van de sandwichpanelen kan men onderverdelen in twee groepen: 1) De energie-efficiënte, niet-composiete sandwichpanelen met een lage structurele capaciteit. 2) De structureel efficiënte, composiete sandwichpanelen met stalen of betonnen verankeringen tussen de platen en een lage thermische weerstand. 2.2.2 INVLOED VAN ANKERS OP DE THERMISCHE WEERSTAND Het gebruik van staal en beton als verankeringsmateriaal in sandwichpanelen reduceert de thermische prestatie van de gebouwschil. Deze materialen geleiden warmte veel beter dan isolatie zodat koudebruggen worden gecreëerd. Volgens McCall [19] zijn koudebruggen het fenomeen waarbij warmte zich een weg baant door elementen die de laagste warmteweerstand bezitten. Staal heeft een warmtegeleiding die 1500 keer groter is dan de meest gebruikte isolatietypes. Resultaten van McCall tonen aan dat, hoewel staal slechts 0,01 % van het totale paneeloppervlak omvat, de thermische weerstand van het paneel met 7 % wordt gereduceerd. Een combinatie van 0,08 % staal en 21.25 % beton reduceert de thermische weerstand met 77%. Figuur 2-20 toont de invloed van doorlopende betonnen zones op de thermische weerstand van een paneel met verschillende verankeringsmaterialen. Figuur 2-21 toont de invloed van het ankermateriaal en bijhorende procentuele sectie op de thermische weerstand van een paneel zonder doorlopende betonnen zones. Uit Figuur 2-20 kan men besluiten dat het materiaaltype niet belangrijk is bij grote percentages doorlopend beton en uit Figuur 2-21 kan men besluiten dat voor een paneel zonder betonnen zones een verankering in FRP veruit de beste keuze is op thermisch vlak. Figuur 2-20: Invloed van % doorlopende betonzones met 0,05 % ankers op thermische weerstand van een sandwichpaneel [20] 2-14 Figuur 2-21: Invloed van % verankering op thermische weerstand van een sandwichpaneel met enkel ankers [20] Onderstaande Figuur 2-22 toont de stationaire temperatuurverdeling rond een staaf in een sandwichpaneel voor drie verschillende materiaaltypes van de staaf (RVS, traditioneel wapeningsstaal en GFRP). Traditioneel wapeningsstaal RVS GFRP λ = 60 W/mK λ = 15 W/mK λ = 0,5 W/mK Figuur 2-22: Stationaire temperatuurverdeling in de omgeving van een anker in staal, RVS en GFRP [21] Met deze gedachten in het hoofd en met de steeds strengere normen lijkt het interessant om de overstap van staal en beton naar glasvezel versterkte kunststof te maken. 2.2.3 FRP ANKERS Volgens McCall [19] kan de thermische weerstand met 40 % dalen te danken aan de hoeveelheid warmte die door de metalen en betonnen verankeringen wordt geleid. Sinds de jaren 80 is dan ook volop onderzoek uitgevoerd naar een verankering die aan de volgende eigenschappen voldoet: De verankering moet sterk en stijf zijn om voldoende composietactie te ontwikkelen; De verankering moet een lage thermische geleidbaarheid hebben; Beton mag de isolatie niet penetreren. Eén van de mogelijkheden is het gebruik van een verankering in FRP5. Deze materialen bezitten uitstekende thermische en mechanische eigenschappen. In vergelijking met staal bezit FRP een verhouding sterkte op massa die 10 – 15 keer groter is. Daarnaast is FRP ook bestand tegen corrosie FRP: vezel versterkte composieten. In deze scriptie wordt dan vooral glasvezel (GFRP) en koolstofvezel (CFRP) bedoeld. 2-15 en heeft het een hoge vermoeiingsweerstand. De thermische efficiëntie van dit materiaal werd in bovenstaande paragraaf al bewezen. Figuur 2-23: Eerste generatie van het NU-tie anker [22] In 1997 voerde Salmon et al. [23], [22] analytisch en experimenteel onderzoek uit naar het gebruik van een GFRP verankering in sandwichpanelen. De verankering, afgebeeld in Figuur 2-23, bestaat uit een GFRP staaf die helicaal rond wapeningstaven of voorspanstrengen wordt gewikkeld zodat een vakwerk ontstaat dat zowel thermisch als structureel efficiënt is. Salmon et al. kwamen aan de hand van full-scale buigproeven tot het besluit dat met dit type verankering panelen kunnen worden verwezenlijkt met een composietactie tot 84 %. Voor de testpanelen met stalen vakwerkankers werd een composietactie tot 88 % opgemeten. De thermische weerstand van een paneel met deze GFRP verankering bleek minimum 1,11 tot 1,19 keer beter dan voor een zelfde paneel met stalen vakwerkankers en minimum 1,75 tot 1,88 keer beter dan voor een zelfde paneel met doorlopende betonnen zones. De resultaten tonen aan dat de eerste twee eisen worden voldaan voor FRP. De derde eis vereist voorzorgen gedurende productie. Om de interactie tussen isolatie (EPS) en beton te evalueren werden panelen getest door Salmon et al. aan de hand van buigproeven met en zonder een tussenlaag. Deze tussenlaag belemmert de binding tussen isolatie en beton. Voor de proefstukken zonder tussenlaag werden lagere rekken in de GFRP staven opgemeten voor een gegeven belasting in vergelijking met de ontbonden proefstukken. De isolatie droeg dus significant bij tot de overdracht van de schuifkrachten. Uit kleine buigproeven bleek dat de composietgraad voor de proefstukken met ontbonden isolatie (proefstuk 1) 65 % bedraagt in tegenstelling tot 81 % voor de proefstukken met gebonden isolatie (proefstuk 1A). Het last-verplaatsingsdiagram van beide proefstukken wordt afgebeeld in Figuur 2-24. 2-16 Figuur 2-24: Last-verplaatsingsdiagram voor proefstuk 1A zonder tussenlaag en proefstuk 1 met tussenlaag [23] Bovenstaand onderzocht ankertype werd in 1995 gepatenteerd als het NU-tie type, wat een afkorting is voor Nebraska University. Vandaag is het anker al aan zijn vijfde generatie toe [24], [25]. De configuratie van het anker is de afgelopen 20 jaar steeds verfijnd naar de wensen van een kostefficiëntere productie van de sandwichpanelen. De verankering kende zijn doorbraak als een vakwerk met lussen en bestaat vandaag uit een vlak vakwerk, zie Figuur 2-25. Figuur 2-25: Vijfde generatie van het NU-tie anker [24] In 2003 Introduceerde Altusgroep een tweede ankertype, een CFRP grid, dat aan de drie vooropgestelde eisen voldoet. Figuur 2-26 toont dit anker. Koolstofvezel heeft een geleidbaarheid die gelijk is aan 14 % van die van staal. Hiermee wordt de isolatiewaarde van het paneel behouden en ontstaan nauwelijks meetbare koudebruggen. Het grid wordt onder een hoek van 45° georiënteerd zodat een vakwerkmechanisme ontstaat. Frankl et al. [10] onderzochten het gedrag van full-scale sandwichpanelen voorzien van dit CFRP grid onder axiale en cyclische laterale belasting. Ze kwamen tot het besluit dat 100 % composietactie mogelijk is met zowel EPS als XPS isolatie, hoewel de panelen met EPS-isolatie een grotere schuifweerstand vertoonden en een hogere composietactie. 2-17 Figuur 2-26: Voorstelling van het CFRP grid gebruikt door Altusgroep [10] Hassan et al. [26] analyseerden de experimentele resultaten van Frankl et al. [10] en bepaalden de schuifweerstand van de CFRP grids bij gebruik van XPS of EPS isolatie. De schuifweerstand bij XPS bedroeg 34 kN/m en die bij EPS bedroeg 70 kN/m. Het verschil in beide waarden is te wijten aan de superieure binding van EPS met beton in tegenstelling tot XPS. Tijdens inspectie van de panelen na de proeven kon de XPS-isolatie, in tegenstelling tot de EPS-isolatie, gemakkelijk worden verwijderd aangezien ze volledig was losgekomen van de betonnen bladen. Figuur 2-27: GFRP grid [29] Hoewel de CFRP grids succesvol worden gebruikt, blijkt dat GFRP het potentieel heeft om gelijkaardige ankers te produceren en dat voor een lagere prijs. Daarnaast is de thermische geleidbaarheid van glasvezel lager dan van koolstofvezel. Soriano en Rizkalla [29] introduceerden een GFRP grid, afgebeeld in Figuur 2-27, in 2013. Figuur 2-28 toont de moment-doorbuigingscurves, die het resultaat zijn van een vierpuntsbuigproef, voor twee gelijkaardige panelen met EPS-isolatie waarvan enkel het gridmateriaal verschilt (CFRP en GFRP). Beide curves verlopen gelijkaardig. Hoewel GFRP een bros materiaal is zonder vloeigrens werd toch ductiel gedrag waargenomen tijdens alle buigproeven. 2-18 Figuur 2-28: Resultaten van de buigproeven: links de composietactie en rechts de vergelijking tussen CFRP en GFRP grid [29] Om het gedrag van een sandwichpaneel te voorspellen moet het gedrag van elk gebruikt anker goed gedefinieerd zijn. Naito et al. [27] onderzochten daarom de schuifweerstand van veertien verschillende verankeringstypes aan de hand van afschuifproeven. De gemiddelde sterkte varieerde van 5,5 tot 18,4 kN voor discrete verankeringen en van 17,2 tot 57,8 kN/m voor continue verankeringen. De verankeringen gedroegen zich elastisch-bros, elastisch-plastisch en plastischverhardend. In Figuur 2-29 zijn de verschillende geteste ankers afgebeeld en Figuur 2-30 toont hun bijhorend last-verplaatsingsdiagram. Figuur 2-29: Verschillende ankers getest door Naito et al. [28] Figuur 2-30: Resultaten van de afschuifproeven voor de discrete (links) en de continue ankers (rechts) [27] (1 in. = 25.4 mm, 1 lbf =4.448 N) 2-19 2.2.4 BIJZONDERE ALTERNATIEVEN 2.2.4.1 TYPE 1 In een poging om de thermische efficiëntie van sandwichpanelen te verbeteren onderzochten Pessiki et al. [30], [31], [32] het gebruik van sandwichpanelen met drie betonplaten en twee isolatielagen. Deze drie platen zijn verbonden met elkaar door betonnen zones. De betonnen verankeringen worden gebruikt om zowel de schuifkrachten over te dragen als om de verschillende hardware in het paneel te monteren die handig zijn bij transport, montage en verhandeling. De verbindingen tussen opeenvolgende betonnen platen zijn echter geschrankt zodat het totale thermische pad door het beton wordt verlengd. Dit zorgt voor een reductie van de koudebruggen. Deze panelen presteren op thermisch vlak 30 tot 50 % beter dan de sandwichpanelen met twee betonplaten. De R-waarde van het paneel neemt toe als de overlap van de twee isolatieplaten toeneemt in lengte. De dikte van de betonplaten heeft geen invloed op de R-waarde. Pessiki en Lee onderzochten eveneens de composietactie van twee verschillende paneelconfiguraties onder een uniforme last. Figuur 2-31 toont de twee configuraties en Figuur 2-32 het bijhorende last-verplaatsingsdiagram. Paneel 1 gedroeg zich 79 % composiet en paneel 2 94 %. Paneel 2 slaagde er dus beter in de doorsnede volledig te mobiliseren om het buigend moment op te nemen. Figuur 2-31: Twee verschillende configuraties van voorgespannen betonnen sandwichpanelen met drie betonplaten [31] Figuur 2-32: Last-verplaatsingsdiagram van beide configuraties [31] (1 in. = 25,4 mm; 1 lb = 4,448 N) 2-20 2.2.4.2 TYPE 2 De bedoeling van Pantelides et al. [33] was om een paneel te maken dat, naast thermisch efficiënt, volledig composiet is zodat de betonplaten samenwerken om de belastingen te weerstaan. Om dit doel te bereiken werd gebruik gemaakt van GFRP schalen als verankering. Opeenvolgende GFRP schalen werden met elkaar verbonden door doorlopende stalen staven zodat een continue hybride kooi ontstond zoals afgebeeld in Figuur 2-33. Deze continue kooi werd dan in het beton gestort tot een sandwichpaneel zoals afgebeeld in Figuur 2-34. De composietactie van de geteste panelen bedroeg 97 % tot 99 %. Deze composietgraad werd berekend door het faalmoment te delen door het theoretische moment uitgaande van volledig composiet gedrag. Figuur 2-33: Hybride GFRP/staal kooi als verankering (links); opeenvolgende schalen met doorlopende staven waarin isolatie is voorzien (rechts) [33] Figuur 2-34: Doorsnede van proefstuk voorzien van hybride GFRP/staal kooi als verankering [33] 2.3 CONCLUSIES Uit de literatuurstudie kan men besluiten dat al heel wat gegevens bekend zijn over het gebruik van GFRP als koppeling in geprefabriceerde sandwichpanelen. Zowel voor de composiete als voor de nietcomposiete panelen is het gebruik van de glasvezelankers niet nieuw. Verschillende prefabproducenten over de hele wereld maken er al gebruik van. In deze scriptie werd een verkennend analytisch (Hoofdstuk 3) en experimenteel (Hoofdstuk 4) onderzoek gevoerd, zowel op thermisch als op structureel vlak, naar het gebruik van GFRP ankers. De resultaten van deze scriptie zijn zeker geen pleidooi, maar eerder een inleidend onderzoek naar de mogelijkheden van GFRP in geprefabriceerde sandwichpanelen. 2-21 Hoofdstuk 3 Niet-composiete panelen 3.1 ALGEMEENHEDEN In dit hoofdstuk wordt voornamelijk het gedrag van niet-composiete panelen besproken en onderzocht. De koppeling tussen het structurele dikke binnenblad en het dunne buitenblad kan traditioneel gerealiseerd worden door het gebruik van draaganker(s) in combinatie met enkele ondersteunende spelden (systeem A en B in Figuur 3-1). Een andere recentere verankering is het gebruik van uniform verspreide wapeningstaven uit GFRP (systeem C in Figuur 3-1). In beide systemen worden discrete ankers gebruikt, maar Figuur 3-1 toont aan dat er een duidelijk verschil is in paneelconfiguratie tussen het systeem A en B en het systeem C. Figuur 3-1: Drie verschillende verankeringen voor niet-composiete panelen [18] Hoewel beide systemen niet-composiet zijn is de filosofie achter elk systeem verschillend. Het systeem A en B gaat uit van één centraal stijf punt waarrond alle thermische vervormingen en krimp “vrij” kunnen optreden om op deze manier zo weinig mogelijk spanningen in het buitenblad op te wekken. In A is dit centraal stijf punt ter plaatse van het manchetanker en in B is dit ter plaatse van 3-22 het horizontaal plaatanker. Om de belastingen over te dragen wordt in dit systeem gebruik gemaakt van drie verschillende types ankers: Het manchetanker; Het plaatanker; De haarspelden. Elk ankertype heeft zijn eigen functie bij de afdracht van de verschillende belastingen. Naast een onderverdeling in ankertypes wordt daarom ook een onderverdeling gemaakt in functies: Het draaganker: dit anker draagt het gewicht van het buitenblad; Het torsieanker: dit anker heeft als functie het roteren van het buitenblad rond het draaganker tegen te gaan; Het ondersteunende anker: dit anker neemt de normaalkrachten op die ontstaan ten gevolge van windzuiging. Voor het systeem C hebben alle ankers dezelfde functies. De uniform verspreide staven moeten het buiten- en binnenblad met elkaar verbinden, de krachten die op het buitenblad werken naar het binnenblad transfereren en dit allemaal zonder thermische vervormingen of krimp van het buitenblad te belemmeren. In dit systeem is geen specifiek centraal stijf punt voorzien. Hoofdstuk 3 is voornamelijk toegespitst op de werking van het niet-composiet systeem C. Figuur 3-2 illustreert de gebruikte termen in deze scriptie. Figuur 3-2: Nomenclatuur niet-composiet sandwichpaneel (systeem C) Wand met dikte dW Structureel/dragend binnenblad/plaat of schil: dikte d2 Isolatielaag: dikte diso Architecturaal buitenblad/plaat of schil: dikte d1 3-23 Paneelafmetingen Hoogte H Lengte L Anker Diameter dA Traagheidsmoment IA Oppervlakte AA Ankerafstanden Afstand a in de lengte Afstand b in de hoogte 3.1.1 MATERIALEN 3.1.1.1 BETON Het beton dat gebruikt moet worden voor de sandwichpanelen is terug te vinden in Eurocode 2 [34]. De minimum betonsterkteklasse is C30/37. Verder wordt ook een minimum betondekking van 30 mm voorgeschreven. Een kleinere dekking levert kans op corrosie van de ingebetonneerde wapeningsnetten. De betonwapening voor de sandwichpanelen, klasse BE 500 S, is in overeenstemming gekozen met Eurocode 2. Het buitenblad heeft enkel een esthetische functie zodat de producent dit zo dun mogelijk wil ontwerpen. Een 6 cm dik buitenblad lijkt een minimum en is eigenlijk in tegenstrijd met bovenstaande eis want bij een courant wapeningsnet met diameter 5 mm is de dekking aan beide zijden slechts 2,5 cm. Dit wordt verduidelijkt in onderstaande Figuur 3-3. Figuur 3-3: Verduidelijkende tekening van het buitenblad met wapeningsnet Opdat het binnenblad de vervormingen van het buitenblad zou tegenwerken en niet omgekeerd, moet de dikte van het eerstgenoemde blad minimaal 1,5 keer zo dik zijn als laatstgenoemde blad [35]. 3.1.1.2 GFRP Een glasvezelanker bestaat uit in de lengterichting georiënteerde vezels die omgeven zijn door een harsmatrix. De vezels geven het materiaal zijn sterkte en stijfheid in de vezelrichting. De weerstand tegen krachten loodrecht op de vezelrichting is minder omdat in geval van breuk het hars hier bepalend is. Hetzelfde structureel gedrag doet zich voor bij hout. Het mechanisch gedrag van glasvezelankers is lineair elastisch tot aan het breekpunt, zie Figuur 3-4. De elasticiteitsmodulus bedraagt tussen de 30 000 - 60 000 N/mm² en de treksterkte ligt boven de 1000 N/mm². De breuk is bros bij een trekproef en er worden geen plastische vervormingen 3-24 waargenomen zoals het geval is bij staal. Een met dit materiaal gewapende betonconstructie gedraagt zich echter wel ductiel en vertoont grote scheurwijdten en vervormingen alvorens falen. In vergelijking met staal is de schuifweerstand van GFRP heel wat lager. Figuur 3-4: Spannings-vervormingsdiagram van Schöck ComBAR® in vergelijking met staal [21] 3.1.2 BELASTINGEN OP EEN SANDWICHPANEEL Bij sandwichpanelen kunnen permanente en tijdelijke belastingen worden onderscheiden. Ook dient men een onderscheid te maken in de belastingen die aangrijpen tijdens de montagefase en deze die aangrijpen tijdens de gebruiksfase. In deze scriptie wordt geen rekening gehouden met montagespanningen. De belastingen zijn deels gebaseerd op Eurocode 1 [36] en op gegevens uit productfiches van sandwichpanelen. In de gebruiksfase dient men met volgende tijdelijke en permanente belastingen rekening te houden Eigengewicht van de betonschillen volgens EN 1991-1-1 Windbelasting (druk en zuiging) volgens EN 1991-1-4 Temperatuurverschillen ΔƟ en ΔT Krimp van de betonschillen Gronddruk samen met bovengrondse overlast Hydrostatische druk Voor de soortelijke massa van gewapend beton wordt 2500 kg/m³ aangenomen. De waarde van de karakteristieke windbelasting is sterk afhankelijk van de omstandigheden. Voor winddruk en -zuiging kan deze schommelen tussen de 500 en 1500 N/m². In het geval van thermische belasting kunnen twee verschillende scenario’s optreden. Beide gevallen worden afgebeeld in Figuur 3-5. Bij een lineair variërende temperatuur ΔT over de dikte van de schil ontstaat een kromming doordat de warmere vezels meer willen uitzetten dan de koelere. Een tweede scenario is het ontstaan van een temperatuurverschil ΔƟ tussen beide schillen. Dit heeft voor de niet-composiete panelen als gevolg dat er een relatieve vervorming ontstaat tussen beide schillen proportioneel met de afstand van het beschouwde punt tot het centrum van de stijfheid. Voor 3-25 panelen die niet ondersteund zijn aan hun voet valt dit centrum samen met het zwaartepunt van het paneel. Het anker dat het verst verwijderd is van het zwaartepunt zal dus de grootste vervorming en belasting ondergaan. Figuur 3-5: De twee verschillende thermische belastingen: links de lineaire temperatuurgradiënt en rechts de uniforme/constante temperatuurgradiënt Het binnenblad zal gedurende een volledig jaar aan een temperatuur van gemiddeld 20 °C worden blootgesteld. Het buitenblad daarentegen zal in de zomer temperaturen van 55 °C bereiken terwijl die in de winter tot -15 °C kunnen gaan. Het temperatuurverschil Δθ tussen de interne en externe plaat bedraagt dan 35 °C. De lineaire temperatuurgradiënt ΔT wordt gelijkgesteld aan 5 °C. Dit is een aanname die ook in de literatuur en in productfiches van sandwichpanelen vaak wordt teruggevonden [37]. Krimp kan benaderd worden als een uniforme temperatuurgradiënt Δθkrimp. De grootte ervan is moeilijk in te schatten en hangt van veel factoren af. Vaak neemt de ontwerper aan om Δθkrimp gelijk te stellen aan 10 K [37]. Dit wordt dan gesupponeerd bij de uniforme temperatuurgradiënt Δθ zodat Δθtot gelijk is aan 45 K. De schrijver is van mening dat de krimp beter gemodelleerd kan worden als de combinatie van een uniforme temperatuurgradiënt en een lineaire temperatuurgradiënt over elke blad. Want de zijde in contact met de buitenlucht zal sneller krimper dan de zijde in contact met de isolatie. Met de hydrostatische druk en gronddruk wordt verder geen rekening gehouden. Uiteraard zullen deze verschillende belastingen al dan niet gelijktijdig aangrijpen zodat er belastingcombinaties nodig zijn om het structureel gedrag van het paneel en de ankers te onderzoeken. 3.1.3 CONTROLE VAN EEN SANDWICHPANEEL MET BIJHORENDE VERANKERING Zoals voor bouwkundige constructies moet ook voor een sandwichpaneel een controle in de uiterste grenstoestand en in de gebruiksgrenstoestand worden uitgevoerd. 3.1.3.1 NAZICHT IN UGT In de uiterste grenstoestand wordt gecontroleerd of er tijdens extreme omstandigheden geen falen van de ankers optreedt. Voor de ankers moet de ontwerper erop letten dat de trekkracht N die aangrijpt niet groter wordt dan de verankeringskracht van het anker in het beton. Dit zal vaak een strenger criterium zijn dan het overschrijden van de trekweerstand van het anker. 3-26 De verschillende belastingen zorgen naast normaalkrachten N ook voor dwarskrachten V in de ankers zodat beide best samen beoordeeld worden [38]. De rekenwaarden VEd en NEd worden bepaald door de belastingen, zoals wind en temperatuur, te vermenigvuldigen met de geschikte belastingcoëfficiënt. 1,5 voor tijdelijke belastingen en 1,35 voor permanente belastingen. De algemene formulering is dan als volgt ∑ Een mogelijk faalcriterium voor elk anker is de volgende vergelijking Met NRd en VRd de weerstandbiedende normaal- en dwarskracht. Testen uitgevoerd door Ramm [39] hebben namelijk aangetoond dat de interactie tussen schuif- en trekkracht benaderend lineair is, zie Figuur 3-6. Figuur 3-6: Normaal-schuifkracht interactie voor Thermomass ankers [40] Het nadeel van bovenstaande methode is dat er niet rechtstreeks rekening wordt gehouden met interne momenten. Onderstaand faalcriterium van Pahn houdt hier wel rekening mee [18] ( ) ( ) Uit de inwendige krachten VEd en NEd worden de rekenwaarden van de spanningen σEd en τEd als volgt berekend Met Sy,A het eerste orde statisch moment en Wy,A het weerstandbiedend moment van het anker. De maximaal toelaatbare normaal- en schuifspanning σRd en τRd zijn afhankelijk van de 3-27 materiaaleigenschappen van het anker. In deze scriptie wordt σRd gelijkgesteld aan 600 N/mm² en τRd aan 70 N/mm². Naast de krachten die optreden in de ankers moet ook gekeken worden naar de snedekrachten die optreden in de betonschillen. In het buitenblad is een passieve wapening voldoende terwijl in het binnenblad een actieve wapening noodzakelijk is. 3.1.3.2 NAZICHT IN GGT In de gebruiksgrenstoestand wordt gecontroleerd of de vervorming van het paneel en de relatieve verplaatsing tussen de bladen binnen de perken blijft. Hiervoor wordt de zeldzame belastingcombinatie gebruikt ∑ De relatieve verplaatsing u tussen de twee bladen moet kleiner zijn dan de maximaal toegelaten verschuiving van de ankers onder afschuiving. Verder moet men ook vermijden dat u zo groot wordt dat de voegopeningen te klein worden tussen twee aanpalende sandwichpanelen. Zo kunnen de voegen beschadigd worden. Meestal wordt de vervorming beperkt tot 2,5 mm om schade aan deuren raamkaders te verhinderen[41]. Figuur 3-7: Mogelijke paneelvervormingen: links de relatieve verplaatsing u tussen beide platen en rechts de doorbuiging loodrecht op het sandwichpaneel De doorbuiging loodrecht op het sandwichpaneel wordt beperkt tot L/300, met L de lengte van het paneel. In GGT moet ook gecontroleerd worden of de scheurwijdte van de buitenste of binnenste schil binnen de perken blijft. De maximale toegelaten scheurwijdte is afhankelijk van de omstandigheden. Als eis voor het buitenblad kan men stellen dat de trekspanningen lager moeten blijven dan fctm, anders ontstaan scheuren. 3.1.4 STRUCTURELE WERKING VAN EEN PANEEL MET UNIFORM VERSPREIDE ANKERS In dit systeem treden drie verschillende structurele mechanismen op. Schijfwerking, plaatwerking en composietactie. Alle drie de mechanismen worden eerst inzichtelijk toegelicht en daarna met de bijhorende formules om de snedekrachten te bepalen onder de verschillende belastingen. 3-28 3.1.4.1 MECHANISME 1: SCHIJFWERKING De belastingen die aangrijpen parallel met het sandwichpaneel, g en ΔƟ, belasten de buitenste schil als een schijf. De schuifkracht die moet worden overgedragen naar het structurele blad verdeelt zich over de isolatie en de ankers. De belangrijkste grootheden die optreden onder deze schijfwerking zijn de relatieve verplaatsing u, de normaalkracht in de buitenste schil en de dwarskrachten in de ankers. Onder invloed van het eigengewicht van de buitenste schil en ΔƟ zal er een relatieve verplaatsing u ontstaan tussen de twee schillen. Hoe dikker de isolatie en hoe soepeler de ankers, hoe groter u zal zijn. Ook het aantal ankers heeft daar een invloed op. Figuur 3-8: Schijfwerking van een niet-composiet sandwichpaneel (systeem C) [18] 3.1.4.2 MECHANISME 2: PLAATWERKING Onder invloed van de belastingen die loodrecht aangrijpen op het paneel (wind, ΔT, gronddruk, hydrostatische druk) resulteert een plaatwerking in het buitenblad. Onder windzuiging worden de belastingen direct via de ankers overgedragen naar de structurele schil. Medewerking van de isolatie wordt hier verwaarloosd. Onder winddruk volgt de lastafdracht via de ankers en via de isolatie rekening houdend met de verhouding van de rekstijfheid EAAA tot EisoAiso. De belangrijkste grootheden die optreden onder deze belastingen zijn normaalkrachten in de ankers, buigende momenten in het buitenblad en doorbuigingen van het buitenblad. Figuur 3-9: Plaatwerking van een niet-composiet sandwichpaneel (systeem C) [18] 3.1.4.3 MECHANISME 3: COMPOSIETACTIE Hierboven werd slechts gekeken naar het structureel gedrag van het buitenblad. Uiteraard moet ook gekeken worden naar het structureel gedrag van het volledig sandwichpaneel. Dit gedrag is sterk afhankelijk van het type verankering dat is voorzien. Bij een flexibele koppeling zal er een relatieve verschuiving ontstaan tussen beide schillen bij buiging zodat de Bernoulli-hypothese niet meer geldig is. De snedekrachten in de ankers hangen niet enkel af van de stijfheid en geometrie van de ankers. Door de grote statische onbepaaldheid zijn ook de vorm en type van de belasting, 3-29 ondersteuningsvoorwaarden van het paneel, isolatiedikte, afmetingen paneel en buigstijfheid van de schillen parameters die een invloed hebben op de grote van de snedekrachten en vervormingen. De krachten in de betonbladen die resulteren uit de composietactie zijn normaalkrachten en buigende momenten. Voor de buitenste schil moeten deze grootheden bij de grootheden van de plaat- en schijfwerking opgeteld worden. Figuur 3-10: Composietactie van een niet-composiet sandwichpaneel (systeem C) [18] 3.1.4.4 TOESTANDSGROOTHEDEN VOOR COMPOSIETACTIE VOLGENS GASTMEYER [40] Tijdens de gebruiksfase wordt het buitenblad onderworpen aan verschillende belastingen. De functie van de ankers is deze krachten over te dragen naar het structureel binnenblad. Voor de schuifkrachten kan de isolatie ook een deel voor zich nemen, zodat de aangrijpende dwarskracht in twee delen wordt opgesplitst Met Viso het deel van de dwarskracht dat door de isolatie wordt overgedragen en VA het deel dat door de ankers wordt overgedragen. 1 2 3 Figuur 3-11: Mechanismes voor schuifkrachtoverdracht bij gebruik van discrete ankers volgens Gastmeyer [40] 3-30 Bovenstaande Figuur 3-11 is een grafische voorstelling van de bijdrage van de verschillende mechanismes voor de schuifkrachtoverdracht. Regio 1 is de bijdrage van de binding tussen isolatie en beton, regio 2 die van de wrijving tussen isolatie en beton en regio 3 die van de ankers. De lezer merkt op dat de bijdrage van de wrijving toeneemt met toenemende verplaatsing. Deze toename is het resultaat van het feit dat bij toenemende verplaatsing het anker meer in trek komt te staan welk in evenwicht wordt gehouden door druk op de isolatie. De bijdrage van de binding neemt af bij toenemende verplaatsing doordat de binding degradeert. 3.1.4.4.1 Schuifweerstand isolatie Viso is afhankelijk van het contactvlak tussen het beton en de isolatie. De bijdrage van de isolatie kan opgesplitst worden in binding en wrijving. Na het breken van de binding wordt de kracht overgedragen door wrijving welke afhankelijk is van de resulterende drukkracht op de isolatie. Initieel wordt Viso gegeven door Met Giso de glijdingsmodulus van het gebruikte isolatietype en Aiso de oppervlakte van het invloedsgebied rond elk anker. Nadat de binding tussen isolatie en beton verbroken is, zal de isolatie nog steeds een deel van de dwarskracht overdragen door wrijving volgens volgende relatie Met µ de wrijvingscoëfficiënt tussen beton en isolatie, Eiso de elasticiteitsmodulus van de isolatie en le de buigingslengte van het anker. Deze laatste parameter komt verder nog aan bod. Rizkalla en Soriano [29] bestudeerden de invloed van het isolatietype (EPS of XPS), de isolatiedikte en de grootte van het contactoppervlak tussen isolatie en beton met behulp van afschuifproeven. Als verankering werd hier niet gebruik gemaakt van discrete staven maar van een grid. De panelen met hoge dichtheid EPS vertoonden een hogere schuifweerstand dan deze met XPS. De binding tussen beton en EPS was sterker dan tussen XPS en beton doordat de isolatie ruwer is. Na het testen werden de proefstukken nog onderzocht en werd waargenomen dat de XPS isolatie gemakkelijk van het beton werd verwijderd in tegenstelling tot de EPS isolatie die als het ware aan het beton kleefde. Figuur 3-12: Oppervlaktetoestand van het beton na verwijderen van de isolatielaag [29] 3-31 In bovenstaande Figuur 3-12 is te zien dat de deeltjes isolatie nog aan het beton kleefden na verwijderen van de EPS isolatie. XPS dat gezandstraald was, vertoonde dan weer een gelijkaardige schuifweerstand als EPS. Het vergroten van het contactoppervlak tussen beton en isolatie voor een gegeven grid leidde tot een toename van de schuifweerstand voor EPS en gezandstraald XPS. Een toename van de isolatiedikte had een nadelig effect op de schuifweerstand van de proefstukken met EPS, maar een beperkt effect op die met XPS. Onderzoek van Woltman et al. [42] naar discrete FRP ankers toonde aan dat ook XPS een bijdrage kan leveren aan de schuifweerstand. De last-verplaatsingscurves van de uitgevoerde afschuifproeven, afgebeeld in Figuur 3-13, vertonen een dubbele piek. De eerste piek weerspiegelt de adhesie tussen het beton en XPS, terwijl de tweede piek de ankercapaciteit representeert. Deze binding was bros en verdween na een verplaatsing van 2 tot 3 mm. De sterkte van deze binding varieerde tussen de 40 en 80 kN. Figuur 3-13: Last-verplaatsingsdiagram van afschuifproeven uitgevoerd door Woltman et al. [42] De ontwerper houdt echter beter geen rekening met de bijdrage van de schuifweerstand geleverd door de isolatie. Na verloop van tijd zal de bijdrage van de isolatie tot de schuifweerstand toch afnemen want het is onmogelijk te garanderen dat de binding tussen beton en isolatie niet zal breken tijdens de gebruiksperiode van het paneel. 3.1.4.4.2 Schuifweerstand anker Als vereenvoudiging wordt het anker gemodelleerd als een tweezijdig ingeklemde balk met een balklengte le die groter is dan de isolatiedikte diso. Aan de zijde van het buitenblad wordt een verticale verplaatsingsvrijheid voorzien. Het model wordt afgebeeld in Figuur 3-14, en Figuur 3-15 toont het bijhorende verloop van de inwendige snedekrachten onder een puntlast VA. De relatieve verticale verplaatsing u tussen de twee betonschillen is afhankelijk van VA en van de effectieve ankerstijfheid. De effectieve ankerstijfheid EAS [5] is gelijk aan De dwarskracht opgenomen door een anker is dus gelijk aan 3-32 In een sandwichpaneel leveren zowel de buigstijfheid BS als de schuifstijfheid SS een bijdrage tot de effectieve stijfheid van de ankers. De formulering van de buigstijfheid van een anker is als volgt Met EA de elasticiteitsmodulus van het anker. De formulering voor de schuifstijfheid van een anker is Met GA de glijdingsmodulus van het anker. Een methode om de effectieve stijfheid direct te evalueren is het uitvoeren van een afschuiftest. De stijfheid van de connectoren wordt zo eenvoudig geëvalueerd uit het bekomen last-verplaatsingsdiagram. Figuur 3-14: Modellering van een anker [18] Om de stijfheid te bepalen, zonder een afschuifproef uit te voeren, moeten de volgende karakteristieken van het gebruikte ankersysteem nauwkeurig gekend zijn: Elasticiteitsmodulus; Glijdingsmodulus; De effectieve buigingslengte van het anker voor verschillende isolatiediktes; Vereiste verankeringslengte om voldoende stevigheid van het anker te realiseren. Proeven zijn nodig om de materiaalkarakteristieken zoals elasticiteitsmodulus en glijdingsmodulus te bepalen. Voor de vereiste verankeringslengte zijn ook enkele experimentele testen onontbeerlijk. De laatste karakteristiek is de buigingslengte. Zonder proefresultaten kan een schatting gemaakt worden van deze parameter aan de hand van volgende formulering ⁄ [ ] Met din de verankeringslengte van het betreffende anker in de betonschillen. 3-33 Figuur 3-15: Verloop van de snedekrachten in een anker onder een puntlast [43] Een afschuifproef levert direct de effectieve stijfheid zodat bovenstaande karakteristieken (EA, GA, le) allemaal onbekend mogen blijven. De effectieve ankerstijfheid zal wel wijzigen bij verschillende isolatiediktes. Een toename van de isolatiedikte zorgt ervoor dat de buigstijfheid dominanter wordt ten opzichte van de schuifstijfheid en omgekeerd zorgt een afname van de isolatiedikte ervoor dat de schuifstijfheid dominanter wordt ten opzichte van de buigstijfheid. Voor een bepaald anker zijn daarom meerdere afschuifproeven nodig bij verschillende isolatiediktes. M. Pahn [18] heeft het gedrag van twee types glasvezelankers onderzocht in functie van de isolatiedikte. In alle proefstukken was geen isolatie voorzien zodat enkel de ankers voor de schuifkrachtoverdracht zorgden. De twee ankers die in afschuiving werden getest waren: Schöck-Thermoanker (CB); Thermomass-fastener (TM). Belasting Figuur 3-16: Last-verplaatsingsdiagram van de geteste ankers (links) en de voorstelling van de afschuifproef (rechts) [18] De CB bevat een hoge buigstijfheid (EA = 60 000 N/mm²) in vergelijking met de meeste GFRP ankers. TM bezit een lagere stijfheid te wijten aan de kleinere doorsnede en lagere elasticiteitsmodulus (EA = 30 000 N/mm²). Beide werden vergeleken samen met een variërende isolatiedikte. Figuur 3-16 laat 3-34 het last-verplaatsingsdiagram zien voor CB bij een isolatiedikte van 60 en 140 mm en voor TM bij een isolatiedikte van 60 en 120 mm. Het verloop van de last-verplaatsingscurves is voor alle vier vergelijkbaar. Ze namen eerst niet-lineair toe tot hun maximale belasting om daarna abrupt te falen. Hoe groter de tussenruimte hoe kleiner de capaciteit van de ankers. Voor deze ankers bestaan er twee faalmechanismen. In testen met een kleine isolatiedikte (60 mm) trad falen op door de aanwezige schuifkrachten. Plotseling ontstond een horizontale interlaminaire scheur, afgebeeld in Figuur 3-17, ten gevolge van het overschrijden van de maximum toelaatbare schuifspanning parallel met de vezels. Dit faalmechanisme wordt ‘shear failure due to fraction between the fibers’ genoemd. Figuur 3-17: Faalmechanisme type 1: shear failure due to fraction between the fibers[18] Bij grote isolatiediktes nam de F-u curve af tot een horizontaal verloop met toenemende vervorming u. Hier was het falen van de vezel-matrix binding hoorbaar. De vezels scheurden ter plaatse van de inklemming van het anker in het beton ten gevolge van het overschrijden van de maximale buigspanning. In Figuur 3-18 zijn de gescheurde vezels, boven de stippellijn in de trekzone, duidelijk zichtbaar. Dit faalmechanisme wordt ‘flexural failure due to fiber fraction’ genoemd. Figuur 3-18: Faalmechanisme 2: flexural failure due to fiber fraction [18] In bovenstaande Figuur 3-18 is het ook duidelijk dat de buigingslengte van het tweezijdig ingeklemde anker langer is dan de grootte van de opening. Dit volgt uit het feit dat het beton niet oneindig sterk is ter plaatse van de verankering en verbrijzeld wordt tijdens de afbuiging van het anker. De benadering, waarmee deze paragraaf geopend is, om het anker te vereenvoudigen tot een tweezijdig ingeklemde balk met een lengte groter dan de isolatiedikte is met het voorbeeld hierboven verduidelijkt. De experimentele faalbelastingen Fu,m werden door M. Pahn omgezet naar spanningen. De bepaling van deze spanningen gebeurde met volgende formules 3-35 Onderstaande Figuur 3-19 geeft het resultaat weer. De faalcurves blijken elliptisch te verlopen met een knik die karakteristiek is voor de overgang van het faalmechanisme. Voor TM treedt de knik op bij een isolatiedikte van 6 cm en bij CB bij een isolatiedikte van 10 cm. Onderstaande formule kan men dan gebruiken, zoals eerder vermeld, voor nazicht van de ankers in UGT ( ) ( ) Figuur 3-19 : Elliptische faalcurves voor beide ankertypes [18] 3.1.4.4.3 Schuifweerstand van isolatie en anker samen Gedurende transport en montage blijft de binding tussen isolatie en beton intact verondersteld. Voor deze fase kan de relatie tussen Vtot en u als volgt worden geformuleerd Nadat het paneel gemonteerd is en reeds enkele thermische cyclische belastingen heeft ondergaan zal de binding gedeeltelijk gebroken zijn aan de randen van het paneel. In deze fase kan de relatie tussen Vtot en u geformuleerd worden als In deze scriptie werd geen rekening gehouden met de bijdrage van de isolatie zodat de totale stijfheid gelijk is aan de effectieve stijfheid van het anker. Gastmeyer [40] heeft een gesloten oplossing ontwikkeld voor de berekening van de snedekrachten in de betonschillen geïnduceerd door thermische werking of wind. Met enige aanpassing werd deze oplossing gebruikt om de schuifkrachten in de ankers te bepalen. Voor deze berekening zijn de traagheidsmomenten van de individuele schillen Is en van de volledige sectie nodig. Het traagheidsmoment van een nietcomposiet paneel is gelijk aan 3-36 ( ) Met b de ankerafstand in de richting loodrecht op de paneellengte, zie Figuur 3-2. Het traagheidsmoment voor een composiet paneel is gelijk aan Met z de afstand tussen de zwaartepuntassen van de twee schillen ( ) De andere parameters die nodig zijn voor de berekeningen betreffen de oppervlakte van het buitenen binnenblad respectievelijk A1 en A2 en de afstand z1 van de zwaartepuntsas van de structurele schil tot de zwaartepuntsas van de composiet sectie. Deze zijn gelijk aan De oplossing van de differentiaalvergelijkingen voor de ankerkrachten is gebaseerd op een hulpwaarde ω die als volgt wordt bepaald √ ( ) Met a de ankerafstand in de richting van de paneellengte, zie Figuur 3-2. Met Eb de elasticiteitsmodulus van beton. De formulering van de schuifkrachten, geïnduceerd in de ankers door windbelasting, is gelijk aan ( ( ) [ ( ( )) ) ] ) ( Met w de karakteristieke windbelasting, L de paneellengte en xH de afstand van een paneeluiteinde tot het meest kritische anker. De formulering van de schuifkrachten, geïnduceerd in de ankers door een uniforme temperatuurgradiënt ΔƟ, is gelijk aan ( ) ( [ ( ( )) ) ] Met αT de uitzettingscoëfficiënt van beton. 3-37 De schuifkrachten die door de wind en temperatuur worden opgewekt zijn het grootst aan de uiteinden van het paneel zodat de ankers daar kritisch zijn. 3.1.4.5 TOESTANDSGROOTHEDEN ONDER PLAATWERKING De verschillende belastingen die een trekkracht loodrecht op het sandwichpaneel uitoefenen worden rechtstreeks door de ankers opgenomen en getransfereerd naar de structurele schil. Twee voorbeelden van zo een type belasting zijn windzuiging en een lineaire temperatuurgradiënt. De trekkracht uitgeoefend op een anker door de windzuiging wordt berekend door het invloedsgebied van het anker te vermenigvuldigen met de windbelasting ws samen met een empirische coëfficiënt van 1,13 [40] De trekkracht uitgeoefend op een anker door een lineaire temperatuurgradiënt wordt volgens Gastmeyer [18] geformuleerd als volgt ⁄ ⁄ ⁄ ⁄ Met CT de trekstijfheid die gelijk is aan EA.AA/(diso+din). Om de momenten in het buitenblad te bepalen wordt het buitenblad gemodelleerd als een plaat ondersteund met rolopleggingen op de posities waar een anker zit. Onderstaande Figuur 3-20 geeft het gebruikte vereenvoudigde model weer voor een paneelstuk belast onder ΔT en onder winddruk. Volgende aannames worden verondersteld: Vervorming van de structurele schil is verwaarloosbaar (EbIs2 -> ∞); Anker is heel rekstijf (CT -> ∞); De schuifstijfheid van de ankers en isolatie is verwaarloosbaar (CI en CII -> 0). Figuur 3-20: Model voor plaatwerking van een wandelement onder inwerking van wind en een lineaire temperatuurgradiënt [18] Verder wordt ook aangenomen dat de ankers volgens een rechthoekig rooster verdeeld zijn en dat de verhouding a/b zich tussen de ⁄ en ⁄ bevindt. 3-38 De buigende momenten in het buitenblad onder inwerking van een uniforme windbelasting worden als volgt bepaald [18] Met mVS,w,F het buigend moment tussen twee ankers en mVS,w,St het buigend moment ter plaatse van een anker. Het maximaal buigend moment in het buitenblad onder invloed van ΔT wordt volgens Utescher [18] Een andere meer realistische formulering werd opgesteld door Gastmeyer [18]. Deze formulering houdt rekening met de trekstijfheid van het anker Figuur 3-20 toont eveneens het verloop van de buigende momenten in het buitenblad onder beide belastingen. Volgens de schrijver hebben deze formules hun beperkingen wegens de strenge aannames die eraan vasthangen. 3.1.4.6 TOESTANDSGROOTHEDEN ONDER SCHIJFWERKING Als het buitenblad niet aan zijn voet is ondersteund induceert het gewicht van dit blad een schuifkracht in elk anker. De schuifkracht wordt berekend door het invloedsgebied van het anker Aiso te vermenigvuldigen met de dikte van het buitenblad en het soortelijk gewicht van beton (γb = 25 kN/m³) Deze schuifkrachten zijn min of meer uniform over de ankers verdeeld. De verticale relatieve verplaatsing tussen beide bladen onder invloed van het eigengewicht van de buitenste schil kan als volgt worden geformuleerd ΔƟ levert eveneens een relatieve verplaatsing tussen de beide schillen Met S afhankelijk van de afmetingen van het paneel en van de ondersteuningsvoorzieningen. Indien het buitenblad onderaan van een ondersteuning wordt voorzien neemt S een grotere waarde aan en is de relatieve verplaatsing tussen de platen groter. Dit wordt verduidelijkt in Figuur 3-21. 3-39 Figuur 3-21: Relatieve verplaatsing tussen de twee platen onder invloed van een uniforme temperatuurgradiënt [18] Voor de berekening van de normaalkracht in de buitenste schil onder een uniforme temperatuurgradiënt zijn er in de literatuur heel wat vereenvoudigde formuleringen te vinden. Als afschatting bedraagt de normaalkracht maximaal [18] Hier wordt de bijdrage van de isolatie best in rekening genomen omdat dit meer nadelig is. De thermische vervormingen worden dan niet alleen door de ankers belemmerd maar ook door de isolatie zodat de thermische spanningen zullen toenemen. 3.1.5 VIERENDEELLIGGER-ANALOGIE Naast het gebruik van de formuleringen uit de literatuur is er een andere methode beschikbaar om eenvoudig het gedrag van een sandwichpaneel te voorspellen. Wanneer gekeken wordt naar een dwarsdoorsnede van een sandwichpaneel met uniform verdeelde ankers valt het op dat deze configuratie veel weg heeft van een vierendeelligger. De ankers stellen de verticale staven voor terwijl de twee schillen de horizontale randstaven voorstellen. Het gebruik van zo een 2D analyse, met behulp van een computerprogramma zoals Diamonds of Scia Engineer, laat toe om snel inzicht te krijgen in het gedrag van een sandwichpaneel. Ook de snedekrachten in zowel de ankers als in de betonbladen kunnen op een eenvoudige manier begroot worden. Uiteraard is het wel belangrijk dat de juiste geometrie en materiaaleigenschappen worden ingegeven om realistische resultaten te behalen. Bij een vierendeelligger is de verbinding tussen de verticale en horizontale staven stijf. De verankering van de ankers en standvastigheid ervan in de betonnen schillen is dus noodzakelijk om een analoog gedrag waar te nemen. Naast deze verankering moet de stijfheid van elke anker correct bepaald en gemodelleerd worden. De effectieve stijfheid kan men, zoals eerder vermeld, experimenteel bepalen met een eenvoudige afschuifproef. De EAS uit een afschuifproef kan direct in de analyse geïmplementeerd worden op verschillende manieren. Eén ervan [5] is het verwaarlozen van de bijdrage van de schuifvervormingen en de 3-40 effectieve stijfheid EAS gelijkstellen aan de buigstijfheid BS. De elasticiteitsmodulus EA wordt zo omgerekend uit de EAS als volgt Het is de elasticiteitsmodulus die dan als materiaaleigenschap in het model moet worden ingevoerd om het gedrag van een anker correct te representeren. Verder wordt het traagheidsmoment IA correct ingegeven en wordt le gelijkgesteld aan de afstand tussen de centerlijnen van de twee betonbladen. 3-41 3.2 ANALYTISCHE PARAMETERSTUDIE In deze parameterstudie werd onderzocht welke staafdiameter nu het meest geschikt is voor een bepaalde paneelconfiguratie met uniform verspreide glasvezelankers (systeem C in Figuur 3-1). Met meest geschikt wordt bedoeld het anker dat de laagste spanningen en doorbuigingen vertoont onder inwerking van de verschillende belastingen. De isolatiedikte is een belangrijke parameter in deze studie wegens de alsmaar strengere thermische eisen en de daarmee gepaard gaande toenemende isolatiedikte. De invloed van de belastingen werd geschat m.b.v. formules uit de literatuurstudie. Deze formules staan vermeld in 3.1.4. Ankers Tabel 3-1: Verschillende beschouwde diameters en hun configuratie dA AA [mm] [mm²] 6 28,27 8 50,27 10 78,54 12 113,10 14 153,94 a [mm] 300 400 500 600 700 b [mm] 300 400 500 600 700 aantal ankers oppervlakte ankers per m² per m² 11,11 314,16 6,25 314,16 4,00 314,16 2,78 314,16 2,04 314,16 Geometrie paneel Tabel 3-2: Opbouw paneel L d1 diso d2 Eb 5 000 – 15 000 mm 6 cm 0 – 200 mm 12 cm 33 000 N/mm² (C30/37) Eigenschappen ankers Tabel 3-3: Elasticiteitsmodulus anker EA 50 000 N/mm² Belasting Tabel 3-4: Verschillende belastingen ΔT 5K ΔƟ 35 K w +/- 800 N/m² 3-42 Voor vijf verschillende diameters, opgegeven in Tabel 3-1, werd de invloed van een aantal parameters onderzocht: Isolatiedikte diso (Tabel 3-2); Lengte paneel L (Tabel 3-2); Ankerafstanden a en b (Tabel 3-1); Dikte binnenblad d2; Elasticiteitsmodulus anker EA. En dit onder de invloed van zowel wind als thermische belasting. De gebruikte waarden van de belastingen staan vermeld in Tabel 3-4. Om deze vijf diameters met elkaar te vergelijken is er voor gekozen om de oppervlakte ingenomen door de ankers per m² sandwichpaneel gelijk te nemen voor elke diameter. Grotere diameters dan 14 mm werden niet beschouwd omdat de verankering van deze ankers in het slechts 6 cm dikke buitenblad ondermaats zou worden. Kleinere diameters dan 6 mm werden ook niet opgenomen in de parameterstudie. De tussenafstanden a en b zouden te klein worden waardoor het aantal te plaatsen ankers per m² sandwichpaneel te groot wordt en de productie te arbeidsintensief. Het verschil in ankerafstand tussen een diameter 6 mm en 14 mm is nu al aan de grote kant. Er moeten namelijk 5 tot 6 keer meer ankers geplaatst worden. De bijdrage van de isolatie tot de schuifweerstand werd hier achterwege gelaten omdat er niet verzekerd kan worden dat deze binding de volledige levensduur van het paneel gewaarborgd blijft. 3.2.1 SNEDEKRACHTEN IN EEN ANKER ONDER DE AANGRIJPENDE BELASTINGEN Onderstaande grafieken geven de belangrijkste geïnduceerde snedekrachten weer voor het anker dat vermoedelijk het zwaarst belast wordt onder de verschillende aangrijpende belastingen. Dit kritische anker bevindt zich bij een vrijhangend buitenblad op de grootst mogelijke afstand van het zwaartepunt van het sandwichpaneel. Onderstaande grafieken zijn daarom berekend voor een anker dat zich op een horizontale afstand L/2 van het centrum van het paneel bevindt. L=5m EA = 50 000 N/mm² L = 10 m EA = 50 000 N/mm² Grafiek 3-1: Dwarskrachtverloop in anker onder windbelasting i.f.v. isolatiedikte voor verschillende diameters 3-43 L=5m EA = 50 000 N/mm² L = 10 m EA = 50 000 N/mm² Grafiek 3-2: Dwarskrachtverloop in anker onder Δθ i.f.v. isolatiedikte voor verschillende diameters Onafhankelijk van L EA = 50 000 N/mm² Onafhankelijk van L EA = 50 000 N/mm² Grafiek 3-3: Normaalkrachtverloop in anker onder ΔT en dwarskrachtverloop in anker onder eigengewicht i.f.v. isolatiedikte voor verschillende diameters Onafhankelijk van L EA = 50 000 N/mm² Onafhankelijk van L EA = 50 000 N/mm² Grafiek 3-4: Verticale relatieve verplaatsing buitenblad t.o.v. binnenblad onder eigengewicht en normaalkracht in anker onder windzuiging i.f.v. isolatiedikte voor verschillende diameters 3-44 3.2.1.1 TOELICHTING EN CONCLUSIES Hier wordt het effect van de verschillende belastingen toegelicht. De grootste snedekrachten treden op bij de grotere diameters wegens hun grotere stijfheid. Een grotere ankerdiameter zal de vervormingen van het buitenblad meer belemmeren en dus hogere snedekrachten induceren. Vervormingen beletten gaat hand in hand met het opwekken van spanningen. De dwarskracht op een anker onder windbelasting wordt vooral belangrijk bij grotere paneelafmetingen. Bij een toenemende paneellengte nemen de dwarskrachten namelijk kwadratisch toe. Onderstaande Figuur 3-22 toont dit aan. Hoe groter de lengte van het paneel, hoe groter de relatieve slip wordt aan de uiteinden van het paneel en dus hoe groter de dwarskracht op deze uiterste ankers. Grafiek 3-1 toont het verloop van de dwarskrachten onder windbelasting i.f.v. de isolatiedikte voor een paneellengte van 5 m en voor een paneellengte van 10 m. Figuur 3-22: Vervorming van de ankers onder een uniforme last [28] Een constante temperatuurgradiënt Δθ wekt voornamelijk dwarskrachten op in de ankers en het verloop i.f.v. de isolatiedikte wordt weergegeven in Grafiek 3-2 voor een paneellengte van 5 m en voor een paneellengte van 10 m. De relatieve verplaatsing tussen de twee betonbladen onder een uniforme temperatuurgradiënt Δθ is het grootst aan de uiteinden van een paneel. De uiterste ankers worden dan ook het zwaarst in afschuiving belast zoals in Figuur 3-23 wordt verduidelijkt. Bij een paneellengte van slechts 5 m worden al hoge dwarskrachten geïnduceerd en bij een toenemende paneellengte nemen deze dwarskrachten lineair toe. Voor een bepaalde paneellengte is het verloop van de dwarskrachten in functie van de isolatiedikte onder Δθ gelijkaardig aan het verloop van de dwarskrachten onder windbelasting. Figuur 3-23: Buitenblad van sandwichpaneel belast onder Δθ (opwarming) 3-45 Een lineaire temperatuurgradiënt ΔT wekt voornamelijk normaalkrachten op in de ankers. Bij afkoeling ontstaat in de uiterste ankers een trekkracht en in de rij ankers ernaast een drukkracht. De normaalkrachten in de andere ankers zijn verwaarloosbaar. De normaalkrachten zijn het grootst in de twee uiterste rijen ankers omdat daar de relatieve verplaatsing, in de richting van de ankers, het meest wordt belemmerd. Figuur 3-24 illustreert het effect van een lineaire thermische afkoeling ΔT. Het verloop van de bijhorende normaalkrachten in de uiterste ankers wordt weergegeven in Grafiek 3-3. De paneellengte heeft geen invloed op deze normaalkrachten. Figuur 3-24: Buitenblad van sandwichpaneel belast onder ΔT (afkoeling) De isolatiedikte heeft geen invloed op de normaalkracht onder windzuiging (Grafiek 3-4) en op de dwarskracht onder eigengewicht van het buitenblad (Grafiek 3-3). Beide snedekrachten hangen wel af van de grootte van de invloedszone rond elk anker en dus van de ankerafstand. Ondanks de gelijke oppervlakte van de ankers per m² paneel is er een duidelijk verschil in doorbuiging. Dit kan men als volgt verklaren: Nemen we bijvoorbeeld een m² paneel met diameter 8 mm en een m² met 14 mm. Voor beide panelen worden de traagheidsmomenten van alle ankers opgeteld om de stijfheid tegen doorbuigen te bepalen. De verhouding van deze traagheidsmomenten bedraagt 3,06. Zodat het paneel met staven van diameter 14 mm 3 keer zo stijf is. Uit Grafiek 3-4 volgt dat, bij een isolatiedikte boven de 15 cm, het raster van 0,7 m op 0,7 m voor een diameter van 14 mm eigenlijk al te groot is om de doorbuiging tot 2,5 mm te beperken. De normaal- en vooral de dwarskrachten in de ankers nemen sterk af bij toenemende isolatiedikte. Het lijkt dus ook voordelig voor de ankers om de isolatiedikte te laten toenemen. Bij een dikkere isolatie zal een anker minder verlengen bij een zekere uitzetting of krimp van het buitenblad. Verder neemt ook de buigingslengte van het anker toe wat de Figuur 3-25: Vervorming van een anker onder een geïnduceerde schuifkracht te wijten aan aangrijpende verticale belasting temperatuur en wind doet afnemen. Het anker zal zich namelijk “slapper” gedragen want de stijfheid van het anker 12.EA.IA/diso³ neemt sterk af. Dit voelt de lezer waarschijnlijk ook intuïtief aan in Figuur 3-25. Een toenemende isolatiedikte zorgt wel voor een grotere hefboom ten opzichte van de verschillende aangrijpende dwarskrachten aan een ankereind. Het is dus mogelijk dat de spanningen in de ankers uiteindelijk wel terug zullen toenemen na het overschrijden van een zekere isolatiedikte. Om duidelijk de verschillende diameters met elkaar te vergelijken werd een grafiek uitgezet (cf. infra) van de optredende spanningen in de meest kritische sectie van de beschouwde ankers onder invloed van de verschillende belastingen. 3-46 Omdat de hierboven besproken belastingen tegelijkertijd kunnen aangrijpen dient men de nodige belastingcombinaties op te stellen. De meest nadelige toestand voor de ankers is deze waarbij windzuiging en afkoeling van het buitenblad optreden. Figuur 3-26 geeft deze belastingtoestand weer met Ɵint > Ɵext. De grootste snedekrachten treden dan op in de ankers die zich aan de uiteinden van het paneel bevinden. De resulterende snedekrachten zijn gelijk aan Volgens de Eurocode is het toegelaten om bij een belasting van korte duur (uniforme temperatuurgradiënt) in een combinatie met een andere belasting van korte duur (windbelasting) de waarde ψ0 = 0,3 te stellen voor de twee veranderlijke belasting. Figuur 3-26: Resulterende snedekrachten NEd en VEd in het beschouwde anker [38] De dwarskracht VEd zorgt ook voor het ontstaan van een intern moment in het anker met een grootte van Figuur 3-27: Verloop van de snedekrachten in anker [18] Uit deze inwendige snedekrachten worden dan de maximale spanningen berekend in de sectie AA die aangeduid is in Figuur 3-27 3-47 Om de verschillende diameters in deze parameterstudie met elkaar te vergelijken werd gebruik gemaakt van het elliptisch faalcriterium [43] ( ) ( ) Met een toelaatbare normaalspanning van 600 N/mm² en een toelaatbare schuifspanning van 70 N/mm². 3.2.2 FAALCRITERIUM VAN EEN ANKER 3.2.2.1 INVLOED ISOLATIEDIKTE Onderstaande Grafiek 3-5 en Grafiek 3-6 geven het elliptisch faalcriterium weer voor een paneellengte van 5 m en 10 m in functie van de isolatiedikte. Het valt meteen op dat elk anker zijn werkgebied heeft. De kleinere diameters worden best gebruikt bij dunne isolatiediktes terwijl de grotere eerder bij dikkere isolatiediktes de voorkeur genieten. L = 5 m (Grafiek 3-5) Voor de diameter 14 mm treedt er een minimum op bij een isolatiedikte van 13-14 cm. Bij deze dikte is de dwarskracht ten gevolge van de thermische last en windbelasting voldoende afgenomen terwijl de spanningen opgewekt door het buigend moment nog vrij beperkt zijn. Bij een dikkere isolatie gaat het buigend moment de overhand nemen boven de dwarskracht en dus zo de bepalende factor worden. Eenzelfde verschijnsel kan eigenlijk bij alle diameters worden vastgesteld. De bepalende factor gaat over van dwarskracht naar buigend moment. Hoe dikker de diameter, hoe groter de isolatiedikte waarbij het minimum optreedt. De normaalkracht heeft slechts een kleine invloed op de spanningen die optreden in de ankers. De normaalkracht is eigenlijk vooral belangrijk om er op te letten of het anker niet uit het beton wordt getrokken bij windzuiging. Naast de snedekrachten wordt bij dikkere isolatie vooral de relatieve verticale verplaatsing u een belangrijke factor die het ontwerp zal bepalen. L = 10 m (Grafiek 3-6) De curves zijn naar rechts opgeschoven omdat het gebied waar de dwarskracht bepalend is, toeneemt. Daarnaast zijn de curves ook naar boven opgeschoven omdat bij een toenemende paneellengte de dwarskracht op de uiterste ankers toeneemt onder thermische belasting en windbelasting. Hier ontstaat er een gat tussen 20 – 40 mm isolatiedikte waar geen enkel anker voldoet. Een mogelijke oplossing om dit gat op te vullen is door het aantal ankers per m² te doen toenemen. Bij deze paneellengte is het voordeligst om een dikke isolatie te voorzien samen met een grote ankerdiameter. Voor grotere paneellengtes zal dit gat enkel maar toenemen tot dat uiteindelijk geen 3-48 enkele diameter meer zal voldoen voor het volledige isolatiebereik tussen 0 en 20 cm. Alle andere opmerkingen van hierboven zijn ook hier van toepassing. Dwarskracht bepalend (diam. 14 mm) L=5m Buigend moment bepalend (diam. 14 mm) EA = 50 000 N/mm² Grafiek 3-5: Faalcriterium i.f.v. isolatiedikte (L = 5 m) Dwarskracht bepalend (diam. 14 mm) L = 10 m EA = 50 000 N/mm² Grafiek 3-6: Faalcriterium i.f.v. isolatiedikte (L = 10 m) 3-49 3.2.2.1 INVLOED ANDERE PARAMETERS De grafieken in Bijlage A geven het faalcriterium weer in functie van de ankerafstand, elasticiteitsmodulus anker, paneellengte en dikte binnenblad. De invloed van elke parameter is telkens onderzocht voor drie verschillende isolatiediktes (50, 100 en 150 mm) en voor twee ankerdiameters (6 en 14 mm). Invloed ankerafstand (a = b = 150 – 1000 mm) Als de ankerafstand toeneemt, daalt het aantal beschikbare ankers om de belastingen te weerstaan en bereiken de spanningen sneller de toegelaten weerstandwaarden. Als nadeel kan men opmerken dat de productiesnelheid per paneel afneemt en de kostprijs toeneemt bij een dichtere ankerconfiguratie. Invloed elasticiteitsmodulus (EA = 50 000 – 210 000 N/mm²) Als de elasticiteitsmodulus toeneemt, is het anker stijver en worden de vervormingen van het buitenblad meer belemmerd zodat hogere dwars- en normaalkrachten ontstaan. De invloed van de elasticiteitsmodulus op het faalcriterium is bijna lineair en is vooral belangrijk bij dunne isolatie. De grafieken tonen aan dat het gebruik van GFRP, met een lage elasticiteitsmodulus, voor uniform verspreide wapeningsstaven gunstiger is dan bijvoorbeeld staal, met een hoge elasticiteitsmodulus. Invloed paneellengte (L = 5 000 – 15 000 mm) Als de paneellengte toeneemt, neemt de relatieve slip aan de uiteinden toe ten gevolge van thermische belasting en windbelasting. Met grotere relatieve slip gaan grotere dwarskrachten gepaard. Invloed dikte binnenblad (d2 = 90 – 120 mm) Globaal gezien blijkt de invloed van de dikte van het binnenblad op de ankers beperkt. In bovenstaande besproken grafieken was de dikte van het binnenblad steeds 120 mm. 3-50 3.3 VIERENDEELLIGGER-ANALOGIE Bij de vierendeelligger-analogie wordt het paneel opgesplitst in verschillende segmenten die parallel zijn met de dragende richting. De dragende richting is de horizontale richting. Er wordt namelijk van uitgegaan dat de sandwichpanelen enkel ondersteund zijn aan hun uiteinden door de kolommen waar ze aan bevestigd zijn door middel van bouten en sleufverbindingen. De laterale belasting wordt dus afgedragen naar deze kolommen. In dit hoofdstuk werd met behulp van de vierendeelliggeranalogie het gedrag van twee verschillende GFRP ankers onderzocht. Dit zijn de MC-serie en Starr serie van de producent Thermomass. Beide ankers worden afgebeeld in Figuur 3-28 en hun geometrische eigenschappen staan vermeld in Tabel 3-5. Figuur 3-28: Starr serie (links); MC-serie (rechts) [38], [45] Tabel 3-5: Geometrische karakteristieken van de Starr serie en MC-serie Serie Starr MC Afmetingen [mm] Oppervlakte [mm²] Traagheidsmoment [mm4] Hoogte: 16; 156,6 1948 Binnenste Diameter: 12 Hoogte: 10; 50,5 243 Breedte: 5,7 Om zo correct mogelijk hun werkelijk gedrag te weerspiegelen werd gebruik gemaakt van de resultaten [38], [45] van uitgevoerde afschuifproeven bij verschillende isolatiediktes. Zoals eerder vermeld levert een afschuifproef de effectieve stijfheid van het anker die een samenstelling is van de schuifstijfheid en de buigstijfheid van het anker. In het gebruikte computerprogramma (Diamonds) werd de schuifstijfheid oneindig groot aangenomen zodat de effectieve stijfheid gelijk is aan de buigstijfheid. De waarde van de elasticiteitsmodulus die geïmplementeerd werd in het computerprogramma is dan gelijk aan Met Ia het werkelijke traagheidsmoment van het anker. le wordt gelijkgesteld aan de loodrechte afstand tussen de centerlijnen van de twee betonbladen. 3-51 3.3.1 PARAMETERSTUDIE In Diamonds werd een tweedimensionaal model opgesteld en werd de invloed van volgende parameters onderzocht voor de Starr serie en MC-serie: Isolatiedikte: 5 – 10 – 15 cm Lengte paneel: 5 – 7,5 – 10 – 12,5 m Ankerafstand: 250 – 500 – 700 – 1000 mm Het gebruikte model met zijn randvoorwaarden staat afgebeeld in Figuur 3-29. De beschouwde belastingen en geometrie staan vermeld in Tabel 3-6 en Tabel 3-7. Belastingen Geometrie paneel Tabel 3-6: Verschillende belastingen ΔT ΔƟ wd ws Tabel 3-7: Opbouw paneel 5K 35 K + 1500 N/m² - 1000 N/m² L d1 diso d2 Eb Model variërend 6 cm variërend 12 cm 33 000 N/mm² (C30/37) Buitenblad b H Binnenblad Anker a L Figuur 3-29: Model van een sandwichpaneel in Diamonds volgens de vierendeelligger-analogie De uitgebreide resultaten van de parameterstudie zijn terug te vinden in de tabellen van Bijlage B voor de Starr serie en MC-serie. De resultaten omvatten naast de snedekrachten die optreden in de ankers en de verplaatsingen, ook de snedekrachten die optreden in het buitenblad. Volgende aspecten werden in rekening gebracht en aangenomen: Er dient opgemerkt te worden dat voor de paneellengte 10 m en 12,5 m een extra steunpunt is voorzien in het midden. De doorbuiging onder windbelasting zou anders te groot worden; De vermelde ankerkrachten (N, V) zijn deze die voorkomen in het uiterste anker; Als faalcriteria voor de ankers werden volgende vergelijkingen gebruikt 3-52 ( ) ( ) NRd en VRd zijn de resultaten van afschuifproeven en trekproeven [38], [45]. σRd en τRd werden gelijkgesteld aan respectievelijk 600 N/mm² en 70 N/mm²; De vermelde betonspanningen zijn de hoogste spanningen die voorkomen in het buitenblad of binnenblad onder de vermelde belasting; De invloed van de dikte van het binnenblad werd hier niet onderzocht. De afkortingen gebruikt in de tabel van Bijlage B worden hier verduidelijkt: Snedekrachten in de uiterste ankers: Vg: Dwarskracht in een anker onder eigengewicht van het buitenblad NΔT, VΔT, NΔθ en VΔθ: Inwendige snedekrachten in een anker onder thermische belasting Vwd, Nws: Dwarskracht onder winddruk en normaalkracht onder windzuiging in een anker Snedekrachten in het buitenblad: NΔT, MΔT, NΔθ, MΔθ, σΔθ en σΔT: Inwendige maximale snedekrachten en resulterende spanningen in het buitenblad onder thermische belasting Nwd, Mwd en σwd: Inwendige maximale snedekrachten en resulterende spanning in het buitenblad onder winddruk Verplaatsingen: ug: Verticale relatieve verplaatsing tussen de twee bladen onder eigengewicht Zwd, ZΔθ en ZΔT: Doorbuiging loodrecht op het vlak van het sandwichpaneel 3.3.1.1 SNEDEKRACHTEN IN DE ANKERS Onderstaande grafieken, opgesteld voor een ankerafstand van 500 mm en voor de Starr serie, geven een idee van het verloop van de belangrijkste inwendige krachten onder de thermische belasting en de windbelasting in functie van de isolatiedikte voor vier verschillende paneellengtes. De invloed van de ankerafstand en andere parameters werd afgeleid uit de resultaten vermeld in de tabellen van Bijlage B. De dwarskracht onder eigengewicht van het buitenblad en de normaalkracht onder windzuiging zijn niets anders dan het invloedsgebied van het anker maal de betreffende belasting. Deze snedekrachten zijn onafhankelijk van de isolatiedikte en paneellengte. Daarom is er voor gekozen om deze krachten hier niet grafisch uit te zetten. Ze staan wel vermeld in de tabellen van Bijlage B. De normaalkracht die ontstaat in de ankers ten gevolge van een lineaire temperatuurgradiënt ΔT, zie Grafiek 3-7, is onafhankelijk van de paneellengte en neemt lichtjes af met toenemende isolatiedikte en afnemende ankerafstand. Dit verloop werd ook vastgesteld bij de analytische parameterstudie. De normaalkracht onder ΔT is ongeveer gelijk aan 0,5 - 0,7 kN. De dwarskracht in een anker geïnduceerd ten gevolge van de windbelasting of Δθ vertoont eveneens hetzelfde verloop als berekend bij de analytische parameterstudie. Het effect van de beide belastingen staat afgebeeld in Grafiek 3-9 en Grafiek 3-10 in functie van de isolatiedikte. Grote waarden voor een dunne isolatie die dan snel afnemen naarmate de isolatie toeneemt in dikte. 3-53 Verder zorgt een grotere paneellengte en ankerafstand voor een toename van de dwarskrachten. Onder Δθ is het effect van de paneellengte op de dwarskrachten lineair en onder de windbelasting kwadratisch. De invloed van de ankerafstand op de dwarskrachten is niet lineair. Bij een kleine isolatiedikte nemen de dwarskrachten sterk toe als de ankerafstand toeneemt van 500 mm tot 700 mm. Maar neemt de ankerafstand verder toe van 700 mm tot 1000 mm dan is de toename van de dwarskrachten beperkt. Bij een isolatiedikte van 10 cm en 15 cm is de invloed van de ankerafstand op de dwarskrachten zo goed als verwaarloosbaar. Een tussensteunpunt leidt tot een vermindering van de relatieve slip aan de uiteinden van het paneel onder windbelasting. Daardoor zijn de dwarskrachten in de uiterste ankers onder deze belasting lager dan verwacht voor een paneellengte van 10 m en 12,5 m. Een tussensteunpunt heeft geen invloed op de grootte van de dwarskrachten onder een uniforme temperatuurgradiënt. Zoals bij de analytische parameterstudie treden de grootste dwarskrachten op onder een uniforme temperatuurgradiënt. Bij een isolatiedikte van 5 cm en een paneellengte van 10 m zijn dwarskrachten tot 4 kN mogelijk. Er zijn geen formules teruggevonden in de literatuur voor de normaalkrachten die in de ankers worden opgewekt ten gevolge van Δθ of voor de dwarskrachten die ontstaan onder ΔT. Uit Grafiek 3-11 volgt echter een zelfde grootteorde van de normaalkrachten onder Δθ als voor de normaalkrachten onder ΔT bij een isolatiedikte van 5 cm. Het verloop van de normaalkrachten onder Δθ is wel anders. De normaalkrachten dalen voor een toenemende isolatiedikte exponentieel. Inzichtelijk kan het ontstaan van deze krachten aangetoond worden met Figuur 3-30. De stippellijn geeft de uitzetting van het buitenblad weer samen met de bijhorende nieuwe positie van het anker onder een uniforme temperatuurgradiënt. Bij een dikkere isolatie is de verlening van het anker kleiner dan bij een dunne isolatie. Dit volgt fysisch ook uit de stelling van Pythagoras. Vervolgens gaat een grotere ankerverlening gepaard met grotere normaalkrachten. Om deze reden heeft ook de paneellengte een grote invloed op de normaalkrachten. Want hoe groter de paneellengte, hoe groter de uitzetting en dus hoe groter de verlenging van een anker. De normaalkrachten onder Δθ nemen lineair toe met toenemende paneellengte. Figuur 3-30: Ontstaan van normaalkrachten in de ankers onder een uniforme temperatuurgradiënt De dwarskrachten die ten gevolge van ΔT worden opgewekt, zie Grafiek 3-8, zijn verwaarloosbaar. Het verloop van deze snedekrachten is gelijkaardig aan het verloop van de dwarskrachten onder windbelasting. Een sterke daling met toenemende isolatiedikte en een kwadratische toename voor toenemende paneellengte. 3-54 Grafiek 3-7: Normaalkracht in een anker onder ΔT i.f.v. isolatiedikte Grafiek 3-8: Dwarskracht in een anker onder ΔT i.f.v. isolatiedikte Grafiek 3-9: Dwarskracht in een anker onder windbelasting i.f.v. isolatiedikte 3-55 Grafiek 3-10: Dwarskracht in een anker onder Δθ i.f.v. isolatiedikte Grafiek 3-11: Normaalkracht in een anker onder Δθ i.f.v. isolatiedikte 3-56 3.3.1.2 SNEDEKRACHTEN IN HET BUITENBLAD Onderstaande grafieken, opgesteld voor een ankerafstand van 500 mm en voor de Starr serie, geven een idee van het verloop van de belangrijkste inwendige snedekrachten en van de vervormingen onder de thermische belasting en de windbelasting in functie van de isolatiedikte voor twee verschillende paneellengtes. De invloed van de ankerafstand en andere parameters werd afgeleid uit de resultaten vermeld in de tabellen van Bijlage B. De gebruikte tekenconventie wordt op onderstaande Figuur 3-31 verduidelijkt. Figuur 3-31: Tekenconventie Thermische lineaire gradiënt (Grafiek 3-12) Onder een lineaire temperatuurgradiënt ΔT die aangrijpt op het buitenblad ontstaan als snedekrachten in het buitenblad inwendige momenten en verwaarloosbare inwendige normaalkrachten. Het verloop van de interne momenten is onafhankelijk van de isolatiedikte en paneellengte, maar bij een toenemende ankerafstand verhogen de interne momenten gering. Er is ook een verschil waarneembaar tussen de panelen met of zonder een tussensteunpunt. Voor deze met steunpunt zijn de momenten lichtjes hoger. De spanningen variëren rond 0,8 N/mm² voor de Starr serie. De isolatiedikte en ankerafstand hebben geen vernoemenswaardige invloed op de kromming. Voor een paneel met lengte 7,5 m bedraagt de kromming in het midden ongeveer 0,55 mm. Figuur 3-32 toont aan dat de kromming van een paneel onafhankelijk is van de isolatiedikte. Figuur 3-32: Verschil in kromming tussen paneel met isolatiedikte 5 cm (links) en paneel met isolatiedikte 15 cm (rechts) onder een lineaire temperatuurgradiënt (opwarming) Thermische uniforme gradiënt (Grafiek 3-13) Voor niet-composiete panelen wordt er vanuit gegaan dat een uniforme temperatuurgradiënt Δθ geen betonspanningen zal opwekken omdat beide bladen onafhankelijk werken. In de literatuur is er dan ook geen nauwkeurige formule beschikbaar voor deze grootheden. Uit de resultaten van de berekeningen blijkt echter dat er onder Δθ toch belangrijke snedekrachten worden opgewekt in beide bladen, zowel inwendige normaalkrachten als inwendige momenten. Deze snedekrachten worden veroorzaakt door de ankers die de vervormingen van het buitenblad belemmeren. De spanningen nemen toe bij een afnemende ankerafstand, toenemende paneellengte en afnemende isolatiedikte. Bij een paneellengte van 12,5 m en een isolatiedikte van 5 cm kan de trekspanning bij afkoeling oplopen tot 1,249 N/mm² voor de Starr serie (a = b = 500 mm). Indien daarbij nog de spanning onder invloed van de wind wordt gesupponeerd is de kans op scheuren van het buitenblad reëel. Bij een isolatiedikte van 15 cm daalt de spanning tot 0,179 N/mm². In bepaalde gevallen blijkt er dus een zeker percentage composietactie aanwezig te zijn waardoor de spanningen onder thermische belasting toenemen. Paragraaf 3.3.2 gaat hier dieper op de composietactie in. 3-57 Het verhinderen van de verkorting/verlenging van het buitenblad brengt ook een zekere kromming van het paneel met zich mee. Uit de resultaten blijkt dat onder een uniforme temperatuurgradiënt de kromming toeneemt met afnemende isolatiedikte en afnemende ankerafstand voor een bepaalde paneellengte. Bij een paneellengte van 7,5 m en een isolatiedikte van 5 cm bedraagt de kromming 3 mm. Deze kromming wijst er op dat er inderdaad een klein percentage aan composietactie aanwezig kan zijn in bepaalde gevallen. Bij een isolatiedikte van 10 - 15 cm wordt de kromming verwaarloosbaar. Figuur 3-33 illustreert de invloed van de isolatiedikte op de kromming van een paneel onder de hier besproken belasting. Figuur 3-33: Verschil in kromming tussen paneel met isolatiedikte 5 cm (links) en paneel met isolatiedikte 15 cm (rechts) onder een uniforme temperatuurgradiënt (opwarming) Windbelasting (Grafiek 3-14) Bij een windbelasting wordt het inwendige moment verdeeld over de twee bladen in functie van hun stijfheidsverhouding. Naarmate de composietgraad toeneemt zal er ook een inwendige normaalkracht in elk blad optreden. Uit de resultaten volgt dat met toenemende paneellengte, afnemende ankerafstand en afnemende isolatiedikte de inwendige momenten in de beide bladen afnemen en dat de inwendige normaalkrachten per blad toenemen. In het ene blad een drukkracht en in het andere blad een trekkracht al naargelang het windzuiging of –druk is. Voor een paneel van 7,5 m, voorzien met Starr ankers (a = b = 500) en een isolatiedikte van 5 cm, zijn de maximale spanningen gelijk aan 1,84 N/mm² in het buitenblad. Bij een isolatiedikte van 15 cm neemt de maximale spanning toe tot 1,94 N/mm². Uit een analytische berekening, volgens 2.1.3.1, volgt echter dat de maximale spanning gelijk is aan 1,95 N/mm² voor een volledig niet-composiet paneel. Het verschil met deze analytisch berekende spanning is voor beide isolatiediktes zo goed als verwaarloosbaar. De isolatiedikte en ankerafstand hebben een beperkte invloed op de doorbuiging onder windbelasting. Bij een paneellengte van 7,5 m en een isolatiedikte van 5 cm bedraagt de doorbuiging 9,9 mm. Neemt de isolatiedikte toe tot 15 cm dan neemt de doorbuiging ook toe tot 11,7 mm. 3-58 Grafiek 3-12: Verloop van de snedekrachten (links) en resulterende spanningen in het buitenblad + uitbuiging van het buitenblad (rechts) onder ΔT (opwarming) Grafiek 3-13: Verloop van de snedekrachten (links) en resulterende spanningen in het buitenblad + uitbuiging van het buitenblad (rechts) onder Δθ (opwarming) Grafiek 3-14: Verloop van de snedekrachten (links) en resulterende spanningen in het buitenblad + uitbuiging van het buitenblad (rechts) onder winddruk 3-59 3.3.1.3 FAALCRITERIUM In deze paragraaf werd een controle van de ankers in UGT en GGT uitgevoerd. Voor het buitenblad werd enkel een controle in GGT uitgevoerd. 3.3.1.3.1 Ankers Om de ankers in UGT te controleren werden dezelfde belastingcombinaties gebruikt als bij de analytische parameterstudie. Uit deze resulterende snedekrachten werden de schuif- en normaalspanningen eveneens op dezelfde manier berekend. De beschouwde combinaties zijn: Om de ankers in GGT te controleren werd enkel de verticale relatieve verplaatsing onder eigengewicht onderzocht. De resultaten zijn vrij vergelijkbaar met de analytische parameterstudie. Onderstaande Grafiek 3-15 geeft het elliptisch faalcriterium weer voor een paneellengte van 7,5 m in functie van de isolatiedikte voor de MC-serie en Starr serie en telkens voor twee verschillende ankerafstanden. Voor de MC-serie treedt een minimum op bij een isolatiedikte van 80 – 100 mm. Bij een dikkere isolatie gaat het buigend moment de overhand nemen boven de dwarskracht waardoor de curve terug begint te stijgen. Voor de Starr serie is het minimum niet zichtbaar op deze grafiek. Men kan wel besluiten dat het Starr anker minder geschikt is om gebruikt te worden bij een dunne isolatiedikte. Het minder stijve MC anker is dan duidelijk een betere optie. Voor de dikkere isolatie blijkt het Starr anker dan weer beter te presteren dan het MC anker. Vooral de doorbuiging wordt te groot bij het MC anker. Grafiek 3-16 geeft de relatieve verticale verplaatsing tussen beide bladen onder eigengewicht weer voor een paneellengte van 7,5 m in functie van de isolatiedikte voor de MC-serie en Starr serie. Bij een isolatiedikte van 15 cm is de doorbuiging (3,8 mm) voor de Starr serie met grid 700 – 800 mm zelfs al te groot. Een grid van 500 mm is dan een betere oplossing. De MC-serie met een ankerafstand van 150 mm scoort zowel goed bij een dunne als dikke isolatie, hoewel het aantal ankers wel heel groot wordt. Uit de tabellen in Bijlage B kan men nog besluiten dat bij een toenemende paneellengte, en dan vooral bij een dunne isolatie, het faalcriterium sneller wordt overschreden. 3-60 Grafiek 3-15: Faalcriterium i.f.v. isolatiedikte voor de Starr serie en MC-serie Grafiek 3-16: Relatieve verticale verplaatsing onder eigengewicht i.f.v. de isolatiedikte 3.3.1.3.2 Buitenblad Om het buitenblad in GGT te controleren op scheurvorming werd gebruik gemaakt van twee verschillende belastingscombinaties. De eerste combinatie bestaat uit windzuiging en afkoeling van het buitenblad, waarbij het buitenblad zich op een hogere temperatuur bevindt dan het binnenblad 3-61 De tweede combinatie bestaat uit winddruk en opwarming van het buitenblad, waarbij het binnenblad zich op een hogere temperatuur bevindt dan het buitenblad Voor de tweede belastingscombinatie zijn de trekspanningen het hoogst aan de zijde in contact met de isolatie, terwijl voor de eerste belastingscombinatie de trekspanningen het hoogst zijn aan de andere zijde. Als de trekspanning hoger wordt dan fctm dan kan scheurvorming ontstaan in het buitenblad. Voor het betontype C30/37 is fctm gelijk aan 2,9 N/mm². Onderstaande Grafiek 3-17 geeft het verloop van de maximale trekspanningen weer voor een paneellengte van 7,5 m in functie van de isolatiedikte voor de MC-serie en Starr serie en telkens voor twee verschillende ankerafstanden. De linkse grafiek stelt het verloop van de trekspanningen voor onder de eerste belastingscombinatie en de rechtse grafiek stelt het verloop van de trekspanningen voor onder de tweede belastingscombinatie. Voor zowel de Starr serie als de MC-serie nemen de trekspanningen af met toenemende isolatiedikte. De spanningen zijn het laagst voor de MC-serie met een ankerafstand van 400 mm. Voor de MC-serie met een ankerafstand van 150 mm en een isolatiedikte van 5 cm zijn de spanningen onder de tweede belastingscombinatie groter dan 2,9 N/mm² waardoor scheuren kunnen ontstaan in het buitenblad aan de zijde in contact met de isolatie. Voor de andere situaties treedt geen gevaar voor scheurvorming op. Men kan besluiten dat de invloed van de isolatiedikte en de ankerafstand op de resulterende spanningen beperkt is voor een paneellengte van 7,5 m. De spanningen verschillen minder dan 0,3 N/mm² van elkaar, zoals zichtbaar op Grafiek 3-17. Hetzelfde besluit geldt voor een paneellengte van 5 m, zie Bijlage B. Voor een paneellengte van 10 m en 12,5 m zijn de resulterende spanningen hier niet besproken omdat het verloop van deze spanningen vrij complex is door de aanwezigheid van het tussensteunpunt. Grafiek 3-17: Verloop van de resulterende trekspanningen i.f.v. de isolatiedikte voor de Starr serie en MC-serie; eerste belastingscombinatie (links); tweede belastingscombinatie (rechts) Uit de resultaten vermeld in de tabellen van Bijlage B kan men ook afleiden dat de doorbuiging van een sandwichpaneel onder de zeldzame belastingscombinatie (winddruk en afkoeling) steeds lager blijft dan L/300. Het verschil in doorbuiging bedraagt maximaal 1,5 mm voor een bepaalde paneellengte (L = 7,5 m of 5 m) met variërende isolatiedikte en/of ankerafstand. 3-62 3.3.2 COMPOSIETACTIE Met behulp van de vierendeelligger-analogie werd ook de composietgraad berekend voor drie verschillende glasvezelankers. Naast de Starr serie en MC-serie werd ook de CC-serie van Thermomass opgenomen in de berekeningen. Dit anker wordt afgebeeld in Figuur 3-34 en de geometrische eigenschappen staan vermeld in Tabel 3-8. De CC-serie wordt voornamelijk gebruikt om half-composiete panelen te construeren. De geometrie van het paneel is dezelfde als bij de parameterstudie. Tabel 3-8: Geometrische eigenschappen van de CC-serie Serie Afmetingen [mm] Oppervlakte [mm²] Traagheidsmoment [mm4] Hoogte: 40 Ix = 37645 mm4 CC 306,3 Dikte: 8 Iy = 1566 mm² Figuur 3-34: CC-serie [46] Om de composietgraad te berekenen werd gebruik gemaakt van de lineair elastische methode die Pessiki en Mlynarczyk [14] voorschrijven. Deze methode is niets anders dan een interpolatie tussen twee theoretische extremen, volledig composiet en niet-composiet gedrag, om de graad aan composietactie te bepalen Waarbij: [%]: de graad aan composietactie [mm4]: het werkelijk traagheidsmoment van een paneel [mm4]: het theoretisch niet-composiet traagheidsmoment [mm4]: het theoretisch composiet traagheidsmoment Iexp is afhankelijk van het experimenteel bepaalde last-verplaatsingsgedrag van een paneel onder buiging. Men kan Iexp dan berekenen uit de omgevormde analytische formulering van de doorbuiging voor de bijhorende belasting. Bijvoorbeeld voor een paneel onder een uniforme last geldt Met q een aangrijpende willekeurige uniforme lijnbelasting, L de paneellengte, Eb de elasticiteitsmodulus van beton en Δ de doorbuiging. Hier werd deze methode toegepast voor een gesimuleerd last-verplaatsingsgedrag van een paneel onder een uniforme lijnlast. Deze simulatie werd uitgevoerd met behulp van Scia Engineer. 3-63 Figuur 3-35: Verduidelijkende tekening i.v.m. formule voor composietactie De elasticiteitsmodulus van de CC-serie, die werd geïmplementeerd in Scia Engineer, werd op dezelfde manier berekend als voor de andere twee ankers. Hiervoor werd eveneens gebruik gemaakt van de resultaten van afschuifproeven van Thermomass [46]. Grafiek 3-18 en Grafiek 3-19 geven het verloop van de composietactie weer in functie van de isolatiedikte voor de drie verschillende glasvezelankers. Grafiek 3-20 en Grafiek 3-21 geven, voor de Starr serie, het verloop van de composietactie weer in functie van de isolatiedikte voor verschillende ankerafstanden en paneellengtes. Uit Grafiek 3-18 en Grafiek 3-19 kan men opmerken dat een stijver anker een grotere composietactie impliceert, hoewel die snel afneemt bij een toenemende isolatiedikte. Het verschil tussen de Starr serie en CC-serie is klein ondanks het veel groter traagheidsmoment van de CC-serie. De panelen, voorzien van de MC-serie, gedragen zich bijna volledig niet-composiet. De composietactie wordt versterkt, zoals weergegeven in Grafiek 3-20 en Grafiek 3-21, door een grotere paneellengte en kleinere ankerafstand. Een grotere paneellengte en kleinere ankerafstand zorgen ervoor dat meer ankers worden aangesproken om de schuifkrachten over te dragen. 3.4 BESLUITEN STRUCTURELE ANALYSE Uit de analytische parameterstudie en de vierendeelligger-analogie kan men besluiten dat elke ankerdiameter een isolatiegebied heeft waarvoor het geschikt is. De kleine flexibele ankerdiameter scoort het best bij kleine isolatiediktes, terwijl de grote stijve ankerdiameter de voorkeur krijgt bij dikke isolatie. Voor een grote isolatiedikte zal de relatieve verticale verplaatsing tussen beide betonbladen het ontwerp domineren. De grote ankerdiameters zijn het stijfst en houden deze verplaatsing binnen de perken. De ankerafstand en de isolatiedikte hebben een kleine invloed op de spanningen in het buitenblad onder windbelasting of onder een lineaire temperatuurgradiënt. Daarentegen kunnen bij een uniforme temperatuurgradiënt wel opmerkelijke hoge spanningen en krommingen optreden in het buitenblad bij een kleine isolatiedikte en kleine ankerafstand. Maar naarmate de isolatiedikte en/of ankerafstand toeneemt, worden de spanningen en krommingen wel snel verwaarloosbaar. De isolatiedikte en ankerafstand hebben samen met de paneellengte een grote invloed op de composietactie. Uit de resultaten van de composietactie kan men ook besluiten dat discrete ankers, zelfs de CC-serie, niet geschikt zijn om een hoge composietactie te verwezenlijken. Uiteindelijk kan men concluderen dat het structureel gedrag van een paneel met uniform verspreide ankers sterk aansluit bij het gedrag van een niet-composiet paneel. Ondanks het feit dat soms een klein percentage aan composietactie aanwezig kan zijn. De ontwerper doet er best aan de graad van composietactie zo laag mogelijk te houden. Dit om ongewenste thermische spanningen en krommingen te vermijden. De schrijver raadt daarom aan om bij een kleine isolatiedikte gebruik te maken van een kleine ankerdiameter. Terwijl voor een dikke isolatielaag een grote ankerdiameter geen te hoge composietactie zal veroorzaken. 3-64 Grafiek 3-18: Composietactie i.f.v. isolatiedikte voor vier verschillende ankertypes (L = 5 m, a = b = 350 mm) Grafiek 3-19: Composietactie i.f.v. isolatiedikte voor vier verschillende ankertypes (L = 5 m, a = b = 700 mm) Grafiek 3-20: Composietactie i.f.v. isolatiedikte voor verschillende ankerafstanden (L = 5 m, Starr serie) Grafiek 3-21: Composietactie i.f.v. isolatiedikte voor verschillende paneellengtes (a = b = 700 mm, Starr serie) 3-65 3.5 THERMISCHE ANALYSE Naast de structurele analyse werd eveneens een thermische analyse uitgevoerd op de nietcomposiete sandwichpanelen van de systemen A, B en C. Vanaf januari 2014 werden de EPB-eisen voor opake muren verstrengd tot een maximale U-waarde van 0,24 W/m²K. Voor muren in passieve woningen is de eis strenger. Hier mag de U-waarde maximaal 0,15 W/m²K bedragen. Om een eerste indruk te krijgen van de isolatiediktes die horen bij deze grenzen wordt een eendimensionale berekening uitgevoerd zonder rekening te houden met de aanwezigheid van de ankers. De waarden van de verschillende gebruikte warmtegeleidingscoëfficiënten λ (isolatie, staal, inox en beton) en warmte-overgangscoëfficiënten α kan men terugvinden in Tabel 3-9 [47], [48]. De warmtegeleidingscoëfficiënt van GFRP verschilt van producent tot producent. Thermomass [49] schrijft een λ-waarde voor van 1 W/mK, terwijl ComBAR [37] een λ-waarde van 0,5 W/mK voorschrijft. De dikte van het buiten- en binnenblad wordt standaard respectievelijk 6 cm en 12 cm aangenomen. Tabel 3-9: Gebruikte warmtegeleidingscoëfficiënten en warmte-overgangscoëfficiënten αbuiten [W/m²K] 25 αbinnen [W/m²K] 7,7 λinox [W/mK] 17 λstaal [W/mK] 50 λbeton, buiten [W/mK] 2,2 λbeton, binnen[W/mK] 1,7 Tabel 3-10: Berekening van de isolatiedikte [cm] voor verschillende isolatietypes en U-waarden via een eendimensionale warmtetransport berekening isolatietype λ [W/mK] EPS XPS PUR PIR PF 0,040 0,035 0,028 0,023 0,021 U-waarde [W/m²K] 0,15 0,2 0,24 25,5 22,3 18,0 14,6 13,5 19,0 16,5 13,3 10,9 10,0 15,6 13,7 11,0 9,0 8,2 Tabel 3-10 toont aan dat er een grote spreiding is in isolatiedikte afhankelijk van het gebruikte isolatietype om een bepaalde U-waarde te behalen. Om toch enigszins de isolatiedikte te beperken wordt PIR aangeraden. De berekende isolatiediktes uit Tabel 3-10 dienen nog gecorrigeerd te worden om rekening te houden met de optredende driedimensionale verliezen ten gevolge van de ankers. Omdat het niet echt praktisch is om voor elk sandwichpaneel een numerieke berekening uit te voeren, wordt het extra warmteverlies ten gevolge van elk anker ingerekend met behulp van een punt-warmtedoorgangscoëfficiënt χ [W/K]. Deze waarde geeft het warmteverlies per anker weer en per graad temperatuurverschil in vergelijking met de eendimensionale situatie. De gemiddelde warmtedoorgangscoëfficiënt van een volledig sandwichpaneel wordt dan als volgt berekend [50] 3-66 ̅ ∑ ∑ ∑ Met Ai de oppervlakte van elke homogene zone en Ui de bijhorende U-waarde. De χ-waarden van de verschillende ankers werden in deze scriptie met Trisco berekend. Trisco is een eindig elementenprogramma voor stationair warmtetransport in 2D en 3D rechthoekige objecten bestaande uit verschillende materialen met verschillende randvoorwaarden. Aangezien de meeste ankers een onregelmatigere vorm hebben dan een samenstelling van balken werd hier een vereenvoudiging gemaakt voor elk anker. Zo werden de spelden met cirkelvormige doorsnede herleid tot spelden met een vierkantige doorsnede waarvan de oppervlakte identiek is. Tijdens het modelleren werd in acht genomen om de afmetingen van het sandwichpaneel groter te nemen dan de invloedszone van het beschouwde anker. Daarenboven was er ook voor gekozen om in de omgeving van het anker een heel fijn grid te nemen omdat daar de belangrijkste driedimensionale warmteverliezen optreden. Verder weg van het anker werd het grid alsmaar groter gemaakt om de rekentijd niet te lang te maken. Alvorens de χ-waarden van verschillende ankers te bepalen werd er onderzocht welke parameters een belangrijke invloed hebben op het warmtetransport: Invloed van de wapeningsnetten Invloed van de verankeringsdiepte van een anker Invloed van het gebruikte isolatietype Invloed dikte binnenblad Invloed isolatiedikte 3.5.1 INVLOED VAN WAPENINGSNET De ankers uit inox en staal worden meestal verbonden met de wapeningsnetten in het buiten- en binnenblad om constructieve redenen. In het buitenblad wordt enkel een passieve krimpwapening voorzien van ongeveer 100 - 200 mm²/m. In het binnenblad wordt een actieve structurele wapening voorzien die afhankelijk is van de belastingen die aangrijpen. In Trisco werd nagegaan of deze netten een invloed hebben op het warmtetransport. De wapening werd gemodelleerd als een vlakke plaat met dikte h die dezelfde sectie heeft als het werkelijke wapeningsnet per lopende meter. Inderdaad, dit is een overschatting van het werkelijke effect van een wapeningsnet op het stationaire warmtetransport. De invloed van de wapeningsnetten werd onderzocht voor een stalen manchetanker met diameter 229 mm en een isolatiedikte van 5 cm. Zoals uit Tabel 3-11 blijkt, is de invloed van een toenemende structurele wapeningssectie verwaarloosbaar op het warmtetransport. Tabel 3-11: Invloed van wapeningsnetten op warmtetransport voor een stalen manchetanker met diameter 229 mm As [mm²/m] 0 200 400 600 800 1000 h [mm] 0 0,0002 0,0004 0,0006 0,0008 0,001 χ [W/K] 0,299 0,303 0,304 0,306 0,308 0,309 3-67 3.5.2 INVLOED VAN DE VERANKERINGSDIEPTE VAN EEN ANKER Structureel gezien is de invloed van de verankeringslengte van een anker significant op de normaalkracht- en dwarskrachtcapaciteit. Volgens een rapport van Terwa ankers [51] zorgt een toenemende verankergingsdiepte van 60 mm tot 80 mm voor een toename van de opneembare normaalkracht met 50 % en voor een toename van de opneembare dwarskracht met 18 %. Dit voor zowel de plaatankers als voor de manchetankers. In Trisco werd de invloed van de verankeringsdiepte onderzocht op thermisch vlak voor een stalen manchetanker met diameter 229 mm en een isolatiedikte van 5 cm. Uit de berekeningen bleek dat de verankeringsdiepte geen enkele invloed heeft op de resulterende χ-waarde. De geleidbaarheid van het beton is hoog genoeg om de invloed van de verankeringsdiepte te verwaarlozen. Tabel 3-12: Invloed van verankeringsdiepte op χ [W/K] voor een stalen MVA-anker met diameter 229 mm Verankeringsdiepte χ [W/K] in binnenblad [cm] 3 0,299 6 0,299 9 0,299 12 0,299 3.5.3 INVLOED VAN ISOLATIETYPE Voor vier verschillende isolatietypes (EPS, XPS, PF en PIR) en drie verschillende isolatiediktes (5 cm, 10 cm en 14 cm) werd nagegaan wat de invloed is van de warmtegeleidingscoëfficiënt van de isolatie op de χ-waarde van een stalen manchetanker met diameter 229 mm. Uit onderstaande Grafiek 3-22 blijkt dat de invloed eerder beperkt is en dat de χ-waarde lichtjes afneemt met toenemende λwaarde. Dit valt te verklaren door het feit dat de koudebruggen bij een sterker isolerend type zoals PIR meer benadrukt worden. De verhouding van de warmtegeleidingscoëfficiënt van een anker op de warmtegeleidingscoëfficiënt van de isolatie valt hoger uit bij PIR dan bv. bij XPS. Verder valt het op dat voor een toenemende isolatiedikte deze afname volledig verdwijnt. Voor een dikte van 14 cm is deze zelfs zo goed als onbestaand. Grafiek 3-22: Invloed van isolatietype op χ [W/K] voor een stalen MVA-anker met diameter 229 mm 3-68 3.5.4 INVLOED DIKTE BINNENBLAD De dikte van het binnenblad wordt gedimensioneerd op basis van de belastingen die het sandwichpaneel moet weerstaan. Als minimumdikte wordt 9 cm voorgeschreven en de maximale dikte zal zelden 12 cm overschrijden. Volgens de berekeningen in Trisco is de invloed van dit dikteverschil verwaarloosbaar op het warmtetransport. Dit blijkt uit onderstaande Tabel 3-13 die berekend is voor een stalen manchetanker met diameter 229 mm. Tabel 3-13: Invloed dikte binnenblad op χ [W/K] voor een stalen MVA-anker met diameter 229 mm Dikte χ [W/K] binnenblad [cm] 9 0,301 10 0,300 11 0,300 12 0,299 3.5.5 INVLOED ISOLATIEDIKTE In tegenstelling tot bovenstaande parameters heeft de isolatiedikte een grote invloed op de χwaarden. Met behulp van Trisco werd voor verschillende ankers van de systemen A, B en C de χwaarde bepaald in functie van de isolatiedikte voor het isolatietype PIR. De uitgebreide resultaten zijn terug te vinden in Bijlage C. In onderstaande Grafiek 3-23 wordt voor enkele ankertypes, afgebeeld in Figuur 3-36, het verloop van de χ-waarde weergegeven. Spelden Plaatanker of FA-anker Manchetanker of MVA-anker Starr serie (GFRP 14 mm) Figuur 3-36: De verschillende thermisch onderzochte ankers [52] 3-69 Grafiek 3-23: Vergelijkende thermische studie tussen de verschillende ankers uit Figuur 3-36 3-70 Voor alle ankers neemt de χ-waarde af met toenemende isolatiedikte en de grootste afname doet zich voor bij de ankers die de grootste verliezen veroorzaken. De afname van de thermische verliezen kan verklaard worden door het feit dat de warmte, die doorheen een anker wordt geleid, bij toenemende isolatiedikte een langere weg moet afleggen, zodat het warmteverlies afneemt voor eenzelfde anker. De grootste verliezen treden op bij de manchetankers wegens hun grote omvang. De verliezen worden zelfs verdubbeld als het manchetanker uit staal is gemaakt in plaats van uit inox. Ook voor de plaatankers en spelden leidt dit tot een verdubbeling van de verliezen. De χ-waarde van een inox speld met diameter 4 mm is niet veel groter dan de χ-waarde van een GFRP anker. Voor het manchetanker zijn de χ-waarden maar tot een isolatiedikte van 14 cm uitgezet. Bij een grotere isolatiedikte wordt overgeschakeld op plaatankers. 3.5.6 VERGELIJKING MET FORMULE UIT HET TRANSMISSIE -REFERENTIE-DOCUMENT In het transmissie-referentie-document [47] is een correctie te vinden op de U-waarde voor mechanische bevestigingen zoals spouwhaken en dakbevestigingen die een isolatielaag doorboren. Het zou praktisch zijn moest deze correctie ook kunnen gebruikt worden om snel en eenvoudig de Uwaarde van een sandwichpaneel te berekenen. De formulering van deze correctieterm is als volgt [ Waarbij ] d1 [m]: lengte van de bevestiging die gelijk wordt gesteld aan de dikte van de isolatielaag λf [W/mK]: warmtegeleidbaarheid van de mechanische bevestiging nf [m-2]: aantal mechanische bevestigingen per m² Af [m²]: doorsnede van 1 mechanische bevestiging λins [W/mK]: warmtegeleidbaarheid van de isolatielaag α [-]: correctiefactor die gelijk is aan 0,8 R1 [m²K/W]: warmteweerstand van de isolatielaag die door de mechanische bevestiging doorboord wordt (R1 = d1/λins) RT,h [m²K/W]: totale warmteweerstand van het bouwelement, zonder rekening te houden met enige koudebrugwerking Voor een speld met diameter 4 mm werden de χ-waarden berekend met bovenstaande formule en vergeleken met deze die berekend zijn via Trisco. Grafiek 3-24 toont de resultaten voor een speld in staal en Grafiek 3-25 voor een speld in inox. Ook voor een GFRP anker met diameter 14 mm zijn beide berekeningen uitgevoerd en worden ze vergeleken in Grafiek 3-26. De resultaten volgens de formule benaderen heel dicht de resultaten uit Trisco. De bovenstaande formule kan dus ook gebruikt worden als een correctieterm op de U-waarde van een geprefabriceerd sandwichpaneel in gewapend beton dat voorzien is van uniform verspreide ankers. 3-71 Grafiek 3-24: Vergelijkende studie tussen formule en Trisco-resultaten voor speld van 4 mm in staal Grafiek 3-25: Vergelijkende studie tussen formule en Trisco-resultaten voor speld van 4 mm in inox Grafiek 3-26: Vergelijkende studie tussen formule en Trisco-resultaten voor anker van 14 mm in GFRP 3-72 3.5.7 BEREKENING VAN U-WAARDE VOOR TWEE STANDAARDPANELEN Met de berekende χ-waardes uit Trisco werd onderzocht wat het verlies is in U-waarde door de aanwezigheid van de ankers voor twee standaardpanelen met een variërende isolatiedikte gelijk aan 5, 10 en 15 cm. Het eerste paneel heeft afmetingen van 2,5 m x 5 m en het tweede paneel van 3,3 m x 6,24 m. De dikte van het buitenblad bedraagt 6 cm en de dikte van het binnenblad bedraagt 12 cm. De twee ankersystemen die hier thermisch worden vergeleken staan afgebeeld in Figuur 3-1. Bij de systemen A en B werd de thermische weerstand zowel voor ankers in staal als in inox berekend, terwijl bij het systeem C de thermische weerstand enkel werd uitgerekend voor ankers uit glasvezel. De ankers van de verschillende systemen worden afgebeeld in Figuur 3-36. De geometrische karakteristieken van de Starr serie staan vermeld in Tabel 3-5. 3.5.7.1 PANEELTYPE 1: 5 M X 2,5 M Systeem A en B In onderstaande Figuur 3-37 is een mogelijke configuratie voorgesteld, berekend volgens de vereisten van HALFEN [35]. De afmetingen van de ankers zijn afhankelijk van de isolatiedikte en staan vermeld in Tabel 3-14 voor een isolatiedikte van 5, 10 en 15 cm. Tabel 3-14: De afmetingen van de inox ankers voor verschillende isolatiediktes van paneeltype 1 Isolatiedikte [cm] 5 10 15 Spelden [mm] 4 4 5 Plaatanker verticaal Lengte Dikte [mm] [mm] 102 1,5 127 1,5 178 1,5 Plaatanker horizontaal Lengte Dikte [mm] [mm] 120 1,5 120 1,5 120 2 Manchetanker Speld Plaatanker Figuur 3-37: Opbouw van paneeltype 1 [53] 3-73 Systeem C Voor het paneel met de uniform verspreide GFRP ankers (Starr serie) werd eveneens een ankerverdeling berekend voor drie verschillende isolatiediktes volgens de eisen van Thermomass [38]. Het totaal aantal ankers is terug te vinden in onderstaande Tabel 3-15. Tabel 3-15: Het aantal GFRP ankers voor verschillende isolatiediktes van paneeltype 1 Isolatiedikte [cm] 5 10 15 Aantal ankers [-] 28 28 50 In onderstaande Tabel 3-16 staan de berekende U-waarden vermeld van de verschillende systemen. Het resultaat zonder ankers is ook vermeld. Het thermisch verlies van de systemen A, B en C t.o.v. een paneel zonder ankers staat in Tabel 3-17 procentueel vermeld. Het verschil in thermische weerstand tussen het paneel met inox ankers en het paneel met GFRP ankers bedraagt slechts 2,4 % voor een isolatiedikte van 5 cm. Voor een isolatiedikte van 15 cm bedraagt het verschil 5,3 %. Het verschil in thermische weerstand tussen het paneel met stalen ankers en het paneel met glasvezelankers bedraagt 15 % voor een isolatiedikte van 15 cm en 6 % voor een isolatiedikte van 5 cm. Tabel 3-16: Berekende U-waarden [W/m²K] voor verschillende isolatiediktes van paneeltype 1 Ankertype Isolatiedikte [cm] staal inox GFRP zonder 5 0,439 0,424 0,414 0,410 10 0,241 0,227 0,220 0,217 15 0,174 0,159 0,151 0,147 Tabel 3-17: Thermisch verliespercentage door aanwezigheid van de ankers t.o.v. een paneel zonder ankers (paneeltype 1) Isolatiedikte [cm] Ankertype staal inox GFRP 5 10 15 7,2 % 3,4 % 1,2 % 11,1 % 4,8 % 1,3 % 18,3 % 7,6 % 2,4 % Tabel 3-18: Extra isolatiedikte [cm] om U-waarde te bekomen van een paneel zonder ankers (paneeltype 1) Ankertype Isolatiedikte [cm] staal inox GFRP 5 0,5 0,2 < 0,1 10 1,4 0,6 0,2 15 3,5 1,3 0,4 3-74 Uiteindelijk kan er geredeneerd worden om de isolatiedikte van de verschillende panelen te laten toenemen totdat de U-waarde gelijk is aan de U-waarde van het paneel zonder ankers. De hiervoor nodige extra isolatiedikte staat opgegeven in Tabel 3-18. Voor paneeltype 1 kan men besluiten dat de omschakeling van inox ankers naar GFRP ankers slechts een beperkte winst levert op de thermische weerstand. Deze winst kan gecompenseerd worden door de isolatiedikte met nog geen centimeter te verhogen. Het thermisch verlies bij een paneel met stalen ankers is aanzienlijker. Dit thermisch verlies kan niet zomaar gecompenseerd worden door de isolatiedikte te verhogen zonder de ankerafmetingen te wijzigen. 3.5.7.2 PANEELTYPE 2: 6,24 M X 3,3 M Systeem A en B In onderstaande Figuur 3-38 is een mogelijke configuratie voorgesteld, berekend volgens de vereisten van HALFEN [35]. Voor deze paneelafmetingen is er voor gekozen om geen manchetanker te gebruiken, maar drie plaatankers. De afmetingen van de ankers zijn afhankelijk van de isolatiedikte en staan vermeld in Tabel 3-19. Tabel 3-19: De afmetingen van de inox ankers voor verschillende isolatiediktes van paneeltype 2 Isolatiedikte [cm] 5 10 15 Spelden [mm] 3 4 5 Plaatanker verticaal Lengte Dikte [mm] [mm] 200 2 240 2 320 2 Plaatanker horizontaal Lengte Dikte [mm] [mm] 120 1,5 120 1,5 120 1,5 Verticaal plaatanker Speld Horizontaal plaatanker Figuur 3-38: Opbouw van paneeltype 2 [53] 3-75 Systeem C Voor het paneel met de uniform verspreide GFRP ankers (Starr serie) werd eveneens een ankerverdeling berekend voor drie verschillende isolatiediktes volgens de eisen van Thermomass [38]. Het totaal aantal ankers is terug te vinden in onderstaande Tabel 3-20. Tabel 3-20: Het aantal GFRP-ankers voor verschillende isolatiediktes van paneeltype 2 Isolatiedikte [cm] 5 10 15 Aantal ankers [-] 45 45 91 In Tabel 3-21 staan de berekende U-waarden vermeld, in Tabel 3-22 het thermisch verliespercentage en in Tabel 3-23 de nodige extra isolatiedikte om de U-waarde te bereiken van het paneel zonder ankers. Tabel 3-21: Berekende U-waarden [W/m²K] voor verschillende isolatiediktes van paneeltype 2 Ankertype Isolatiedikte [cm] staal inox GFRP zonder 5 0,433 0,421 0,414 0,410 10 0,239 0,226 0,219 0,217 15 0,172 0,157 0,151 0,147 Tabel 3-22: Thermisch verliespercentage door aanwezigheid van de ankers t.o.v. een paneel zonder ankers (paneeltype 2) Ankertype Isolatiedikte [cm] staal inox GFRP 5 5,7% 2,7% 1,2% 10 10,5% 4,5% 1,3% 15 16,6% 6,7% 2,7% Tabel 3-23: Extra isolatiedikte [cm] om U-waarde te bekomen van een paneel zonder ankers (paneeltype 2) Ankertype Isolatiedikte [cm] staal inox GFRP 5 10 15 0,4 1,3 3,2 0,2 0,5 1,2 < 0,1 0,2 0,5 Het verschil in thermische weerstand tussen het paneel met inox ankers en het paneel met GFRP ankers bedraagt voor een isolatiedikte van 15 cm slechts 4 %. Voor een isolatiedikte van 5 cm bedraagt dit verschil 1,7 %. Ook voor het paneeltype 2 kan men dus besluiten dat de omschakeling van inox ankers naar glasvezelankers slechts een beperkte winst levert op de thermische weerstand van het paneel. Dezelfde besluiten als bij het paneeltype 1 zijn hier van toepassing. 3-76 3.5.8 BESLUITEN THERMISCHE ANALYSE Bij een paneeltype van het systeem A en B treden er slechts op enkele posities verliezen op. Dit is ter plaatse van de manchet- en plaatankers. De spelden leiden niet tot vernoemenswaardige verliezen. Het uitmiddelen van de belangrijkste puntverliezen over de oppervlakte van een sandwichpaneel leidt uiteindelijk tot een klein verlies in thermische weerstand. Voor het systeem A en B met inox ankers treedt slechts een thermisch verlies van 2 tot 5 % op in vergelijking met systeem C dat met GFRP ankers is voorzien. Voor de stalen ankers wordt het verlies in thermische weerstand, rond de 5 tot 18 %, aan de hoge kant. Wetende dat een GFRP verankering ongeveer dubbel zo duur is als een inox verankering lijkt het voor de prefabproducent interessanter om een kleine centimeter isolatie meer te voorzien in combinatie met een inox verankering. Het gebruik van een stalen verankering ziet er minder interessant uit. Enerzijds is het verlies in thermische weerstand vrij hoog en anderzijds kan dit verlies slechts gecompenseerd worden door minimum 2,5 à 3 cm extra isolatiedikte te plaatsen. Zo een grote toename in isolatiedikte kan er voor zorgen dat de voorgeschreven ankerafmetingen niet meer voldoen. Men is dan gedwongen grotere ankers te voorzien die weerom grotere thermische verliezen meebrengen. 3-77 Hoofdstuk 4 Experimenteel programma Het experimenteel programma is voornamelijk verkennend en bestaat uit afschuifproeven, buigproeven en thermische proeven. In totaal zijn negen kleine proefstukken van 1 m op 1 m en vijf panelen van 6 m op 1,6 m ter beschikking gesteld aan het laboratorium Magnel voor betononderzoek. Bij de afschuifproeven werden verschillende glasvezelankers getest om een eerste indruk te scheppen over hun mogelijkheden. De thermische proef heeft een tweeledig doel. Enerzijds werd een themografische studie uitgevoerd op vier verschillende panelen en anderzijds werd de kromming van deze panelen onder een thermische gradiënt bestudeerd. Bij de buigproeven werd het verschil in capaciteit tussen een paneel met stalen vakwerkvormige ankers en een paneel met glasvezel vakwerkvormige ankers onderzocht. 4.1 AFSCHUIFPROEVEN 4.1.1 PROEFSTUKKEN VAN DE AFSCHUIFPROEF Figuur 4-1: Vereenvoudigde voorstelling van de afschuifproef In totaal werden negen proefstukken getest met verschillende verankeringstypes. In Tabel 4-1 is de samenstelling van elk proefstuk samengevat. De uitgebreide opbouw van de proefstukken is terug te vinden in Bijlage A. Dit experimenteel programma is eerder verkennend en heeft als doel een eerste indruk te vormen over de sterkte van de verschillende glasvezelankers. Alle proefstukken bevatten 4-78 glasvezelankers met als uitzondering proefstuk 304 dat van een manchetanker in inox is voorzien. Het ankertype Aslan 100 is een commercieel verkrijgbare gezandstraalde wapeningstaaf uit GFRP, het ankertype Aslan 700 is een vlak vakwerk uit GFRP en het C-anker is een C-vormige gezandstraalde wapeningsstaaf uit GFRP. De producent van deze verschillende glasvezelankers is Hughes Brothers [54]. Elk proefstuk is samengesteld uit drie lagen: dragend binnenblad in beton, isolatie en esthetisch buitenblad in beton. Het dragend blad is van elk proefstuk 12 cm dik. Er zijn drie proefstukken bij met een buitenblad van 4 cm en zes met een buitenblad van 6 cm. De isolatiedikte is 10 cm dik met proefstuk 301 als uitzondering dat een isolatiedikte van 14 cm heeft. De proefstukken hebben een oppervlakte van 1000 mm x 1000 mm en een totale dikte tussen de 260 en 320 mm. Het gebruikte betontype was C30/37. Op elk proefstuk werd een afschuifproef uitgevoerd tot breuk van de ankers. Figuur 4-1 toont een vereenvoudigd schema van de proef. Het doel van de afschuifproeven is een last-verplaatsingsdiagram op te stellen voor elk proefstuk. Tabel 4-1: Karakteristieken van de verschillende proefstukken Proefstuk Verankering Diameter [mm] Aantal ankers [-] Oriëntatie anker [-] Dikte binnenblad [mm] 300 301 302 303 304 305 3066 307 308 Aslan 100 Aslan 100 Aslan 100 Aslan 700 MVA-anker C-ankers C-ankers Aslan 100 Aslan 100 12,7 12,7 12,7 9,5 51 6,35 6,35 6,35 6,35 4 4 4 1 1 4 4 9 9 90° 90° 45 ° 90° 90° 45 ° 45 ° 45 ° 45 ° 120 120 120 120 120 120 120 120 120 4.1.2 Dikte isolatie (PIR) [mm] 100 140 100 100 100 100 100 100 100 Dikte buitenblad [mm] 60 60 60 60 60 40 40 40 60 PROEFOPSTELLING VAN DE AFSCHUIFPROEF Het dragend blad wordt, over de volledige breedte van het proefstuk, op een 5 cm dikke metalen plaat gepositioneerd. M.b.v. twee hydraulische vijzels7, elk met een capaciteit van 400 kN, wordt het dragend blad verticaal vastgeklemd tussen de metalen plaat en de vijzels. Het buitenblad bevindt zich zo 5 cm boven de vloer. M.b.v. twee hydraulische vijzels, elk met een capaciteit van 200 kN, wordt het buitenblad verticaal belast. Om de belasting van de vijzels uniform over het buitenblad te verspreiden wordt gebruik gemaakt van een verdeelbalk. Tijdens de proef worden de verticale verplaatsingen van de twee bladen opgemeten met in totaal vier LVDT’s8 (twee per paneel). Twee LVDT’s worden aan de zijkanten, op ongeveer halve hoogte, van het buitenblad bevestigd met behulp van een staander. De andere twee LVDT’s worden aan de bovenzijde van het dragend blad 6 Proefstuk 306 verschilt enkel van proefstuk 305 in de samenstelling van het buitenblad. Bij proefstuk 305 bestaat de wapening in het buitenblad uit kunststofvezels en bij proefstuk 306 uit een gegalvaniseerd net. Dit verschil heeft echter geen invloed op de bekomen experimentele resultaten. 7 Hydraulische vijzels zijn van het LUKAS-type. 8 LVDT: Linear Variable Differential Transformer is een sensor die voor het meten van lineaire verplaatsingen wordt gebruikt. 4-79 gepositioneerd. Van de opgemeten verplaatsingen wordt per blad een gemiddelde verplaatsing berekend. Deze gemiddelde verplaatsingen worden dan van elkaar afgetrokken om de verticale relatieve verplaatsing te bekomen. In Figuur 4-3 worden de posities van de LVDT’s verduidelijkt. Tegelijkertijd met de verplaatsing wordt de gerealiseerde belasting van één van de hydraulische vijzels op het buitenblad opgemeten met een elektronische meetcel die zich tussen de vijzel en het metalen verdeelprofiel bevindt. Alle opmetingen worden geregistreerd door een computer. Er wordt voor elke proef steeds op gelet dat de vijzels centrisch aangrijpen op zowel het buitenblad als het binnenblad. Figuur 4-2 geeft een globaal beeld weer van de proefopstelling en Figuur 4-3 toont enkele belangrijke details. Meetcel Hydraulische vijzels van 200 kN Portiek LVDT LVDT Metalen plaat Figuur 4-2: De proefopstelling van de afschuifproef Verdeelligger Proefstuk 4-80 (1) Zijaanzicht van de proefopstelling (2) Metalen plaat onder proefstuk (3) LVDT t.p.v. buitenblad (4) Meetcel onder hydraulische vijzel Figuur 4-3: Verschillende details van de afschuifproef 4-81 4.1.3 RESULTATEN EN DISCUSSIE De uitgebreide resultaten van de afschuifproeven zijn terug te vinden in Bijlage E. In Grafiek 4-1 zijn de last-verplaatsingsdiagrammen van alle afschuifproeven samengevoegd. Bij alle proefstukken trad de afschuiving op tussen de twee isolatieplaten, zie Figuur 4-4. Dit omdat de wrijving tussen de isolatieplaten veel kleiner was dan de kleef tussen de isolatie en het beton. Na elke proef werd de isolatie, niet altijd even gemakkelijk, verwijderd om de ankers te onderzoeken. Figuur 4-4: Onderkant proefstuk tijdens het uitvoeren van de afschuifproef De ankers van de proefstukken 300 en 301 faalden op de plaats waar het grootste interne moment werd bereikt. Dat is t.p.v. het contactvlak beton-isolatie. Op deze positie scheurden eerst de bovenste vezels in trek waarna het volledige anker in afschuiving werd afgescheurd. In Figuur 4-5 is de getrokken zone omcirkeld. Zoals in de last-verplaatsingscurves van de proefstukken 300 en 301 zichtbaar treedt eerst een piekbelasting op waarna de belasting licht gradueel daalt met als resultaat progressief falen van de ankers. Het is wel opmerkelijk dat proefstuk 301, met isolatiedikte 14 cm, een grotere afschuifkracht kon weerstaan dan proefstuk 300. Dit ligt waarschijnlijk aan de gebrekkigere productie bij proefstuk 300. Bij Figuur 4-5: Afgescheurd anker met getrokken dit laatste proefstuk zijn twee ankers afgescheurd en zone omcirkeld twee ankers uit het buitenblad getrokken. De volledige capaciteit van de uitgetrokken ankers is daardoor niet benut. Bij proefstuk 301 is de volledige capaciteit van alle vier de ankers wel benut want alle vier zijn ze afgescheurd. De hoogste opgemeten kracht bij proefstuk 300 is 28 kN en bij proefstuk 301 38 kN. 4-82 Bij het proefstuk 302, met de ankers onder 45°, werd een kracht van bijna 100 kN opgemeten. Dit proefstuk faalde vrij geleidelijk tot alle vier de ankers volledig uit het buitenblad werden getrokken. Het verschil in ankercapaciteit tussen proefstuk 300 en 302 bedraagt een factor 3,5. Bij een maximale verplaatsing van 2,5 mm is het verschil in ankercapaciteit tussen beide ankeroriëntaties 20 keer zo groot. Het lijkt dus dat het, puur structureel, voordeliger is om de ankers onder een hoek van 45° te positioneren om het buitenblad te dragen. De treksterkte van een wapeningsstaaf uit GFRP is veel groter dan zijn buigsterkte waardoor de capaciteit onder 45° groter is dan onder 90°. Deze redenering is slechts geldig als de verankering in het beton toereikend is. Het manchetanker van proefstuk 304 wordt, volgens berekeningen van Fixinox [55], gebruikt als draaganker voor panelen tot een oppervlakte van 4 m². Uit de resultaten blijkt het idee om dit manchetanker te vervangen door een vakwerk uit GFRP niet zinvol. Bij proefstuk 304 werd een meer dan twee keer zo hoge kracht opgemeten dan bij proefstuk 303 met het vakwerk uit GFRP. Verder toonde het manchetanker een ductiel faalgedrag terwijl het vakwerk zeer plots faalde zonder waarschuwing. Er dient wel benadrukt te worden dat bij het vakwerk slechts 2 van de 4 benen bijdroegen tot de capaciteit. Tijdens productie werd namelijk vastgesteld dat het GFRP vakwerk langer is dan 1 m waardoor het vakwerk moest worden ingekort. De uiteinden van elk vakwerk werden afgesneden waardoor de verankering in het beton aan de uiteinden ondermaats was. Figuur 4-6 verduidelijkt de faalwijze van het vakwerkanker. Enkel de twee benen in druk droegen bij tot de capaciteit. In het last-verplaatsingsdiagram van proefstuk 303 is er een knik in de curve bij een verplaatsing van 2,5 mm. Het is goed mogelijk dat op dat ogenblik het bovenste been van het vakwerk uit het beton werd getrokken wegens de korte verankeringsdiepte. Met een betere verankering was een grotere schuifweerstand zeker en vast mogelijk geweest. Verder heeft het vakwerk nog als nadeel productietechnisch vrij complex te zijn. Figuur 4-6: Faalwijze van proefstuk 303 Bij het proefstuk 304 is de meting tweemaal uitgevoerd. Na de eerste meting was het proefstuk nog niet gefaald, maar was wel al een verticale relatieve verplaatsing van 25 mm opgetreden. In Grafiek 4-1 is enkel de tweede meting vermeld. De eerste meting is terug te vinden in Bijlage E. Het 4-83 proefstuk 304 faalde uiteindelijk pas bij een totale relatieve verticale verplaatsing van 50 mm doordat het manchetanker uit het buitenblad werd getrokken. Voor de proefstukken 305 en 306, met C-ankers, is het last-verplaatsingsverloop gelijkaardig. Zoals bij het proefstuk 303 werd voor beide proefstukken ook een bros faalgedrag waargenomen. De maximaal opgemeten kracht bedroeg 41 tot 42 kN. Bij deze proefstukken scheurden de ankers ter plaatse van de bocht. Dit is ook de meest gevoelige sectie van het C-anker. Bochten vertonen een reductie in treksterkte van 60 % t.o.v. rechte staven met dezelfde diameter [44]. De C-ankers werden tijdens productie tussen twee isolatievoegen geplaatst waartussen beton was weggesijpeld, zie Figuur 4-7. Om deze koudebruggen te vermijden worden de voegen best opgespoten met isolatieschuim. Bij het proefstuk 307, met rechte ankers onder 45°, werd een maximale kracht van 85 kN opgemeten. Deze kracht is dubbel zo hoog als deze bij de proefstukken 305 en 306. Laatstgenoemde proefstukken bevatten wel minder ankers dan proefstuk 307. Door de maximale opgemeten kracht door het aantal ankers te delen wordt de weerstandskracht per anker bekomen. Voor het C-anker is de schuifweerstand gelijk aan 10,5 kN en voor de rechte staaf met diameter 6 mm is de schuifweerstand gelijk aan 9,4 kN. Het verschil tussen beide is niet groot. De voordelen van de rechte staven, in tegenstelling tot de C-ankers, zijn de verwerkbaarheid en de lagere kostprijs. Men kan de staven zonder meer gewoon door de isolatie prikken. Daardoor neemt niet alleen de productiesnelheid toe, maar is er ook minder kans op het wegsijpelen van beton door de isolatievoegen zodat koudebruggen worden vermeden. Figuur 4-7 toont dit gemak aan. De rechte staven met diameter 12,7 mm, uit de proefstukken 300, 301 en 302, kunnen niet gewoon door de isolatie geprikt worden. Hiervoor dienen gaten in de isolatie voorgeboord te worden. Figuur 4-7: Het verschil in bevestiging tussen de C-ankers (links) en de rechte staven (rechts) Bij proefstuk 307 trad eerst een piekbelasting op waarna de belasting golvend daalde met als resultaat progressief falen van het proefstuk. Bij het bereiken van de piekbelasting brak de binding tussen de ankers en het beton waarna het anker langzaam uit het buitenblad werd getrokken en de aangrijpende kracht enkel nog werd weerstaan door wrijving. Hetzelfde golvend verloop van het last-verplaatsingsdiagram komt eveneens voor bij proefstuk 308. Het verschil met proefstuk 307 is dat het buitenblad dikker is waardoor de verankeringslengte van de staven in het buitenblad groter is. Bij proefstuk 308 is het buitenblad 6 cm dik en bij proefstuk 307 4-84 slechts 4 cm. De maximale kracht die werd opgemeten bij proefstuk 308 is dubbel zo hoog als bij proefstuk 307. De verankeringslengte is dus zeker en vast een belangrijke parameter. Proefstuk 302 en proefstuk 308 zijn vergelijkbaar qua opbouw. Door de maximaal opgemeten kracht door het aantal ankers te delen wordt de weerstandskracht per anker bekomen. Een anker onder 45° met diameter 12,7 mm weerstond een kracht van 24,67 kN, terwijl een anker met diameter 6,35 mm een kracht weerstond van 19,14 kN. Het verschil in schuifweerstand tussen beide ankers is beperkt, ondanks de veel grotere treksterkte van een anker met diameter 12,7 mm. Dit kan men verklaren door het feit dat beide proefstukken faalden door het overschrijden van de verankeringskracht van de ankers in het beton zonder de volledige capaciteit van deze ankers aan te spreken. In onderstaande Tabel 4-2 staan de belastingen vermeld die horen bij een bepaalde vooropgestelde relatieve verticale verplaatsing. De ankers van proefstuk 300 vertoonden de kleinste schuifweerstand. Hoewel 1 anker van dit proefstuk in staat is om een buitenblad met een oppervlakte van 5,7 m² te dragen. De proefstukken met de ankers onder 45° faalden allemaal, met als uitzondering proefstuk 302, alvorens een verticale relatieve verplaatsing van 10 mm te bereiken. Dit toont nog eens aan dat deze ankers, ondanks hun hoge schuifweerstand, het nadeel bezitten een lage ductiliteit te vertonen. Tabel 4-2: Opgemeten belasting die overeenstemt met een bijhorende verticale relatieve verplaatsing voor 9 de afschuifproeven Proefstuk Belasting [kN] die overeenkomt met een verticale relatieve verplaatsing van 1 mm 2,5 mm 5 mm 10 mm 300 301 302 303 304 305 306 307 308 0,045 3,65 33,26 35,18 22,21 25,54 21,38 26,27 28,87 3,76 6,2 73,2 49,81 37,48 40,22 36,07 69,06 74,45 7,62 10,07 95,37 59,58 55,7 41,16 84,17 151,22 17,34 18,51 98,31 77,19 - Maximale belasting [kN] 28,20 38,40 98,68 60,48 134,00 41,01 42,05 84,98 172,24 Maximale last per anker [kN] 7,05 9,60 24,67 60,48 134,00 10,25 10,51 9,44 19,14 In de gebruiksgrenstoestand dient de verticale relatieve verplaatsing van het buitenblad t.o.v. het binnenblad onder eigengewicht beperkt te blijven tot 2,5 mm10. In onderstaande Tabel 4-3 staat de opgemeten belasting per anker vermeld die hoort bij een relatieve verplaatsing van 2,5 mm. Om de weerstand per anker te berekenen werd de opgemeten kracht door het aantal ankers gedeeld. Hierbij werd er vanuit gegaan dat alle ankers evenveel bijdroegen tot de schuifweerstand. Het vakwerkanker, uit proefstuk 303, reageerde het stijfst van alle geteste ankers onder een verticale relatieve verplaatsing van 2,5 mm. Dit anker is in staat een groot percentage aan schuifkrachten over te dragen. Dit verklaart ook waarom dit anker uitermate geschikt is voor gebruik in composiete 9 Bij de belastingen is het eigengewicht van het buitenblad niet inbegrepen. Volgens AC 320: Acceptance criteria for fiber-reinforced composite connectors anchored in concrete. 10 4-85 panelen. De rechte ankers, uit de proefstukken 300 en 301, reageerden daarentegen heel flexibel. Deze ankers zullen slechts in beperkte mate de thermische vervormingen en krimp van het buitenblad verhinderen. Dit verklaart waarom dit ankertype vooral bij de niet-composiete panelen wordt toegepast. Bij een maximale verticale relatieve verplaatsing van 2,5 mm is het verschil in weerstand tussen de rechte staven van 6,35 mm en de C-ankers toch iets groter. 7,7 kN voor eerstgenoemde en 9,5 kN voor de C-ankers. Ook het verschil in schuifweerstand tussen de ankers van proefstuk 302 en 308 is groter bij een maximale verticale relatieve verplaatsing van 2,5 mm. Het anker met een diameter 12,7 mm vertoont een weerstand die dubbel zo groot is als die van een anker met een diameter van 6,35 mm. De verhouding van de secties bedraagt echter 4 zodat het qua materiaalverbruik en ook installatietechnisch toch voordeliger lijkt om te kiezen voor staven met diameter 6,35 mm. Tabel 4-3: Last per anker bij een maximale verplaatsing van 2,5 mm Proefstuknummer 300 301 302 303 304 305 306 307 308 4.1.4 11 Dikte buitenblad [cm] 6 6 6 6 6 4 4 4 6 Aantal ankers per proefstuk 4 4 4 1 1 4 4 9 9 Belasting bij 2,5 mm [kN] 3,76 6,20 73,20 49,81 37,48 40,22 36,07 69,06 74,45 11 Last per anker bij 2,5 mm [kN] 0,94 1,55 18,30 49,81 37,48 10,06 9,02 7,67 8,27 BESLUITEN De ankers onder 45° presteren beter dan de ankers onder 90°. De ankers met diameter 6,35 mm presteren bijna evengoed als de ankers met diameter 12,7 mm ondanks de kleinere sectie. De C-ankers blijken niet veel beter te presteren dan de rechte ankers. Om hier zeker van te zijn is wel nog meer onderzoek nodig. Uit de resultaten van de proefstukken 307 en 308 blijkt dat bij een toenemende verankeringslengte de capaciteit snel toeneemt. Om uitsluitsel te bieden over de capaciteit van een vakwerk als dragend anker is meer onderzoek nodig. Productietechnisch zijn de staven van 6,35 mm het eenvoudigst en het snelst in vergelijking met de andere ankers. Ook de weerstand van deze ankers is opmerkelijk hoog. Een aantal van deze ankers is in staat om een manchetanker als dragend anker te vervangen. Meer onderzoek naar deze ankers is zeker en vast aan te raden. Bij de belastingen is het eigengewicht van het buitenblad niet inbegrepen. 4-86 Grafiek 4-1: Last-verplaatsingsdiagram van de verschillende proefstukken samen 4-87 4.2 THERMISCHE PROEF 4.2.1 PROEFSTUKKEN VAN DE THERMISCHE PROEF De thermische proef werd uitgevoerd op vier sandwichpanelen (201, 202, 204 en 205) die ter beschikking zijn gesteld aan het laboratorium Magnel voor betononderzoek. Elk paneel beschikt over een ander type verankering. De gedetailleerde opbouw van de proefstukken is terug te vinden in Bijlage F samen met enkele productiefoto’s. Op deze proefstukken werd na de thermische proef nog een buigproef uitgevoerd. Alvorens de testen uit te voeren werden de afmetingen gecontroleerd en werd met een touw de initiële kromming opgemeten. De panelen bleken volledig vlak te zijn, maar de bladdiktes van de panelen 201 en 202 weken iets af van de productietekeningen. In plaats van twee keer 7,5 cm dik zijn de bladen 7 en 8 cm dik. De proefstukken hebben een lengte van 6 m en een hoogte van 1,6 m. Elk paneel is voorzien van 10 cm PIR isolatie. In onderstaande Tabel 4-4 staan de afmetingen en het ankertype van de vier panelen vermeld. Bij de proefstukken 201 en 202 is de geometrie van het anker identiek alleen het materiaal is verschillend. De ankerconfiguratie bestaat uit twee rijen van vakwerkankers, op 90 cm van elkaar, waarbij in elke rij vier vakwerkankers zijn voorzien. Het proefstuk 204 is voorzien van een plaat- en manchetanker uit inox en negen spelden. Het plaatanker bevindt zich op 1,35 m van het uiteinde van het paneel en het manchetanker op 1,35 m van het andere uiteinde van het paneel. Proefstuk 205 is voorzien van 40 uniform verspreide glasvezelankers in een grid van 0,4 m op 0,6 m. Tabel 4-4: Gegevens over de proefstukken voor de thermische proef Proefstuk 201 202 204 205 4.2.2 Dikte binnenblad [cm] 7 7 9 9 Dikte buitenblad [cm] 8 8 6 6 Hoogte [cm] Lengte [cm] Ankertype Diameter [mm] 160 160 160 160 600 600 600 600 Aslan 700 Stalen vakwerk inox Aslan 100 9,5 9,5 / 12,7 PROEFOPSTELLING VAN DE THERMISCHE PROEF In het laboratorium werd een opstelling gebouwd om twee aspecten te onderzoeken: 1. Kromming van de proefstukken onder verhoogde temperatuur 2. Thermografisch onderzoek van de proefstukken De opstelling bestaat uit twee geprefabriceerde sandwichpanelen, steunend op hun lange zijde, die op ongeveer 1 m afstand van elkaar staan met de buitenbladen van de beide panelen naar elkaar gericht. Figuur 4-8 toont de opstelling. Elk paneel steunt met beide bladen op een houtblokje aan elk uiteinde. Vervolgens worden de panelen onderaan, bovenaan en langs de zijkant volledig omgeven met aaneensluitende isolatieplaten zodat een geïsoleerd hokje ontstaat. Op deze manier worden warmteverliezen tot een minimum beperkt. De gebruikte isolatie om het hokje te vormen is van het type PIR met een dikte van 6 cm. De ruimte binnenin het hokje wordt opgewarmd met twee elektrische warmeluchtblazers, één blazer aan elk uiteinde, met elk een vermogen van 9 kW. De bedoeling is om een temperatuurverschil te verkrijgen tussen het binnen- en buitenblad. Het buitenblad bevindt zich in het geïsoleerd hokje en zal dus opwarmen. Indien er geen koude lucht kan 4-88 worden aangezogen naar de warmeluchtblazers bestaat het risico dat ze automatisch zullen uitschakelen. Om dit te vermijden worden de toestellen afgesloten van de opwarmruimte door middel van een isolatiepaneel zodat voldoende koude lucht kan worden aangezogen. Profiel + meetklokken Isolatieplaten Proefstuk Warmeluchtblazer Figuur 4-8: Proefopstelling van de thermische proef Figuur 4-9: De elektrische warmeluchtblazer (links) en de temperatuursensor (rechts) Om de temperatuur te meten in het geïsoleerde hokje wordt gebruik gemaakt van een temperatuursensor. De relatieve vochtigheid en temperatuur worden in het labo gemeten met een thermo-hygrometer. Naast temperatuurmetingen worden ook verplaatsingen gemeten m.b.v. 18 meetklokken, 9 klokken op elk paneel. De posities van de verschillende meetklokken worden verduidelijkt in Figuur 4-10. De 4-89 bedoeling is de kromming van zowel het binnen- als het buitenblad op te meten voor elk paneel. Op het binnenblad worden drie meetklokken op halve hoogte geïnstalleerd (rode klokken in Figuur 4-10). Het opmeten van de kromming van het binnenblad gebeurt rechtstreeks. Om de kromming van het buitenblad buiten het geïsoleerde hokje te meten worden 6 stalen U-profielen gebruikt, zie Figuur 4-11. Eén been van het U-profiel wordt verbonden met het buitenblad terwijl op het andere been een meetklok de verplaatsingen opmeet. Op het buitenblad worden zo 6 U-profielen met bijhorende meetklokken geïnstalleerd (blauwe klokken in Figuur 4-10). Drie langs de bovenste rand en drie langs de onderste rand. Onderaan en bovenaan elk paneel is telkens een 6 m lang profiel geplaatst om de meetklokken via magneten aan te bevestigen. Het bovenste profiel steunt aan de ene zijde van de proefopstelling op twee betonnen blokken en aan de andere zijde steunt het op twee gele schragen. De onderste profielen liggen gewoon op de grond. Figuur 4-10: Verduidelijking van de posities van de verschillende meetklokken op het sandwichpaneel De tweede opstelling werd enigszins gewijzigd ten opzichte van de eerste. Bij de proefstukken 204 en 205 worden aan de uiteinden van de panelen op de buitenbladen ook nog meetklokken geplaatst om de uitzetting van het buitenblad op te meten. Hiervoor zijn in totaal vier meetklokken extra nodig en wordt ter plaatse van elke klok een gaatje in de isolatie gesneden. Figuur 4-11: Doorsnede proefopstelling thermische proef aan de onderzijde van een paneel Aan alle meetklokken wordt een initiële indrukking gegeven om de verplaatsingen in beide zinnen voor een bepaalde richting waar te nemen. De meetklokken in de middenzone hebben een bereik van 50 mm en deze langs de uiteinden hebben een bereik van 10 mm of 5 mm. Figuur 4-12 toont enkele verduidelijkende details van de proefopstelling. 4-90 (1) Meetklok + staander in het midden (2) Drie meetklokken aan uiteinde van een paneel (3) Meetklok + U-profiel aan de onderzijde (4) Meetklokken aan uiteinde paneel om uitzetting op te meten voor de panelen 204 en 205 Figuur 4-12: Gedetailleerde posities van de verschillende meetklokken Gedurende een periode van vijf dagen werd zo een opstelling van twee sandwichpanelen getest. Na vijf dagen van verwarmen werden de vuurtjes uitgeschakeld en de isolatieplaten verwijderd. Het buitenblad werd dan aan een afkoeling onderworpen. Twee à drie keer per dag werden de meetklokken en temperatuur afgelezen. 4-91 4.2.3 KROMMING ONDER VERHOOGDE TEMPERATUUR 4.2.3.1 SIMULATIE IN SCIA ENGINEER Met behulp van Scia Engineer werd de thermische belasting op de vier geteste sandwichpanelen gesimuleerd. Om een idee te hebben over het verloop van de temperatuur in een sandwichpaneel, en de te simuleren thermische belasting, werd gebruik gemaakt van testresultaten van een andere thesisstudent. Grafiek 4-2: Opgemeten temperatuurverloop in een sandwichpaneel over een periode van 24 uur [56] Gedurende het schooljaar 2013-2014 was er een thesisstudent die onderzoek voerde naar de ontwikkeling van sandwichpanelen met zelfhelende eigenschappen [56]. Om scheurvorming in sandwichpanelen te induceren maakte hij gebruik van ongeveer dezelfde opstelling als hier besproken. In zijn panelen waren echter thermokoppels voorzien om het temperatuurverloop over de dikte van de sandwichpanelen op te meten. Bovenstaande Grafiek 4-2 stelt het opgemeten temperatuurverloop voor in een sandwichpaneel over een periode van 24 uur. De bijhorende tekening in de rechterbovenhoek illustreert, met behulp van een kleurencode, de posities van de thermokoppels in het sandwichpaneel. In totaal zijn er 6 rijen van thermokoppels gebruikt. De kleuren in de grafiek en in de tekening stemmen met elkaar overeen. De rode en azuurblauwe thermokoppels werden aan de wapening gebonden en ingestort. Eerst werden de panelen opgewarmd over een periode van 9 uur waarna afkoeling volgde. Er wordt vanuit gegaan dat het temperatuurverloop in de hier geteste sandwichpanelen van dezelfde aard zal geweest zijn. De thermokoppel aan de verwarmde buitenzijde levert geen betrouwbare opmeting voor het temperatuurverloop in een sandwichpaneel omdat de thermische inertie van beton zorgt voor een tragere opwarming in vergelijking met de opwarming van de thermokoppel. Dit blijkt ook uit de resultaten van de andere twee meetklokken in het verwarmde buitenblad. Het temperatuurverschil 4-92 tussen de opgemeten temperatuur aan de isolatiezijde en aan de wapening verschillen nauwelijks. Dit wijst erop dat het beton goed geleidend is waardoor het verwarmde blad bijna uniform opwarmde zonder de aanwezigheid van een belangrijke lineaire temperatuurgradiënt ΔT. Om deze thermische belasting in Scia te simuleren worden 7 verschillende fases, afgebeeld in Figuur 4-13, onderscheiden van opwarmen tot afkoelen. De fasen 2 tot 6, met bijhorende geschatte thermische gradiënten, werden gesimuleerd in Scia Engineer. Tijdens fase 4 wordt een uniforme temperatuurgradiënt Δθ bereikt. Deze temperatuurgradiënt werd experimenteel ook opgemeten en bedroeg voor de panelen 201 en 202 30 K. Voor de panelen 204 en 205 bedroeg deze gradiënt 32,5 K. Tijdens fases 2, 3, 5 en 6 grijpt een lineaire gradiënt aan van 5 K in het buitenblad. Volgens Grafiek 4-2 is dit een eerder conservatieve aanname. Figuur 4-13: Verschillende fasen van opwarmen tot afkoelen van een sandwichpaneel Tabel 4-5: Karakteristieken van staal, inox en GFRP Materiaal Staal GFRP Inox Beton (C30/37) EA [N/mm²] 210 000 40 800 195 000 33 000 υA GA [-] [N/mm²] 0,3 80 769 0,2 17 000 0,3 75 000 0,2 13 667 4-93 De geometrie en de materiaaleigenschappen van de verschillende ankers en de betonbladen werden zo getrouw mogelijk ingegeven, zie Tabel 4-5. Voor de ankers uit het paneel 205 werd de elasticiteitsmodulus berekend uit de resultaten van de uitgevoerde afschuifproeven in 4.1. Er werd gebruik gemaakt van de resultaten van proefstuk 301, met een isolatiedikte van 14 cm, omdat het proefstuk 300, met een isolatiedikte van 10 cm, productiefouten vertoonde. De effectieve ankerstijfheid EAS van de ankers uit proefstuk 301 is gelijk aan ( ) Met F de opgemeten ankerkracht bij een verplaatsing van 2,5 mm. De in te voeren elasticiteitsmodulus voor de ankers uit proefstuk 205 is dan gelijk aan In werkelijkheid zal de ankerstijfheid vermoedelijk hoger liggen dan hier geïmplementeerd. In het model werd de isolatie niet gemodelleerd omdat de schrijver vermoedt dat de isolatie weinig heeft bijgedragen aan de schuifweerstand van de panelen. De randvoorwaarden van het paneel staan afgebeeld in Figuur 4-14 en proberen zo goed mogelijk de werkelijkheid te benaderen. Er werd van uitgegaan dat het paneel symmetrisch zal vervormen en dat de houten blokjes, die het paneel aan de uiteinden ondersteunen, enkel de verticale vrijheidsgraad zullen belemmeren. Daarom werd in het model aan de twee uiteinden van het binnen- en buitenblad de verticale verplaatsing belemmerd. Verder werd in het midden van het binnenblad een punt geselecteerd waar de rotatie rond de z-as en de verplaatsingen in de x- en y-richting worden belemmerd. Hetzelfde 3D-model, met andere randvoorwaarden, werd overigens gebruikt voor de simulatie van de buigproef in 4.3. Figuur 4-14: Randvoorwaarden van een gemodelleerd sandwichpaneel in Scia (thermische proef) Na het generen van een geschikt net voerde het programma een lineaire elastische berekening uit met behulp van een eindige elementen methode. De gemiddelde grootte van een 2D-element in het net bedroeg 0,2 m. De berekende maximale spanningen in y-richting aan het buitenoppervlak van het verwarmde buitenblad staan afgebeeld in Grafiek 4-3. De berekende maximale uitbuiging van het sandwichpaneel staat afgebeeld in Grafiek 4-4. Het buiten- en binnenblad krommen beide evenveel door de aanwezigheid van de ankers. Wegens de veronderstelling van symmetrie krommen de lengtevezels van het buiten- en binnenblad overal bijna evenveel. Het verschil is beperkt tot een tiende van een millimeter. Daarom wordt hier gesproken over de uitbuiging van het volledige 4-94 sandwichpaneel. Uit de resultaten van het experiment zal blijken dat beide bladen in werkelijkheid verschillend krommen. Grafiek 4-3: Spanningen in y –richting aan het buitenoppervlak (niet in contact met de isolatie) van het 12 buitenblad gesimuleerd in Scia voor de thermische proef Grafiek 4-4: Maximale uitbuigingen van de sandwichpanelen gesimuleerd in Scia voor de thermische proef Voor de composiete panelen 201 en 202 komt de meest nadelige spannings- en vervormingstoestand voor bij fase 4. De lezer zal waarschijnlijk vermoeden dat er bij deze fase enkel drukspanningen in het buitenblad zullen ontstaan. Maar door de composietactie gaat het paneel krommen en zullen, door het verhinderen van de thermische vervormingen, naast inwendige drukkrachten ook inwendige momenten ontstaan die resulteren in trekspanningen aan de buitenkant van het buitenblad. 12 Trekspanning is positief en drukspanning is negatief. 4-95 Voor paneel 202 bedraagt de maximale uitbuiging 6,5 mm en de maximale trekspanning bedraagt 2,2 N/mm². Voor het paneel 201 bedraagt de maximale uitbuiging 5 mm en de maximale trekspanning 1,8 N/mm². Voor de niet-composiete panelen 204 en 205 treedt de meest nadelige spanningstoestand op bij fase 5. Bij paneel 204 is dit te wijten aan de lineaire temperatuurgradiënt die trekspanningen in het buitenblad induceert. Deze trekspanningen komen voornamelijk voor in de omgeving van het manchet- en plaatanker. Bij het paneel 205 zijn de trekspanningen een combinatie van enerzijds de lineaire temperatuurgradiënt en anderzijds een ongewenste beperkte composietactie. Tijdens fase 4 treden er nauwelijks spanningen of krommingen op in het buitenblad van paneel 204. Dit wijst erop dat het buitenblad bijna volledig vrij kan vervormen van het binnenblad. De grootste uitbuigingen treden op tijdens fase 3. Paneel 204 buigt dan 1,05 mm uit en paneel 205 2,5 mm. Gedurende de overgang van fase 3 naar fase 4 neemt de uitbuiging zelfs af. 4.2.3.2 EXPERIMENTELE RESULTATEN 4.2.3.2.1 Thermische vervormingen De opwarming zorgde ervoor dat bijna alle meetklokken verder uitschoven. In Grafiek 4-5, Grafiek 4-6, Grafiek 4-7 en Grafiek 4-8 staan telkens voor elk getest paneel de uitbuigingen afgebeeld van de beide bladen, samen met het verloop van de temperatuur in functie van de tijd. De vier curves verlopen vrij parallel met elkaar. Door de temperatuurstijging bogen de panelen naar elkaar toe. De curve ‘binnenblad midden’ stemt overeen met de kromming die de rode meetklokken in Figuur 4-10 van de lengtevezel op halve hoogte hebben geregistreerd. De curves ‘buitenblad bovenaan’ en ‘buitenblad onderaan’ stemmen overeen met de kromming die de blauwe meetklokken van respectievelijk de bovenste en onderste lengtevezel in Figuur 4-10 hebben geregistreerd. Voor deze drie lengtevezels is telkens een gemiddelde kromming berekend. Panelen 201 en 202 De resultaten van de panelen 201 en 202 staan afgebeeld in Grafiek 4-5 en Grafiek 4-6. Voor de composiete panelen (201 en 202) werden de grootste verplaatsingen telkens waargenomen in het midden van het binnenblad. Paneel 202 boog maximaal 5,53 mm uit en paneel 201 boog maximaal 2,19 mm uit. De kromming bij het proefstuk met de stalen verankering was veel meer uitgesproken. Dit komt waarschijnlijk door de grotere stijfheid van de stalen ankers in vergelijking met de glasvezelankers. Verder valt het ook op dat de verplaatsingen van het buitenblad onderaan kleiner zijn dan bovenaan. De voornaamste reden voor dit feit is waarschijnlijk de wrijving tussen de onderzijde van het paneel en de isolatieplaten die de kromming van het buitenblad onderaan gedeeltelijk belemmeren. Bij beide proefstukken was de uitbuiging in het midden van het binnenblad groter dan de uitbuiging bovenaan het buitenblad. In de hoogterichting vertoonde het paneel waarschijnlijk ook een kromming door het opwarmen zodat deze verplaatsingen geen uitsluitsel geven in het verschil van kromming tussen binnen- en buitenblad. Het was beter geweest om een LVDT in het geïsoleerde hokje te plaatsen om de kromming in het midden van het buitenblad op te meten. En die vervorming dan te vergelijken met de uitbuiging in het midden van het binnenblad. Enig nadeel is dat de LVDT in het geïsoleerde hokje zal opwarmen en dus een uitzetting zal vertonen. Onder een temperatuurstijging van 30 °C zal het uitschuifbaar onderdeel, met een geschatte lengte van 50 mm, van een LVDT een uitzetting vertonen van 4-96 Deze uitzetting is verwaarloosbaar ten opzichte van de opgemeten uitbuigingen. Wat de invloed is van de temperatuurstijging op de inwendige elektronica van een LVDT is moeilijk in te schatten. Voor paneel 202 komt de maximaal berekende kromming via Scia goed overeen met de maximale opgemeten waarde. Het verschil bedraagt slechts 1 mm. Bij paneel 201 bedraagt dit verschil 2,81 mm. Dit kan erop wijzen dat in werkelijkheid de vakwerkankers uit GFRP minder stijf zijn dan gemodelleerd. Na 5 dagen verwarmen van de panelen 201 en 202 werden de blazers afgezet en werden de isolatieplaten verwijderd. De buitenbladen van de panelen werden zo aan een snelle afkoeling blootgesteld. Na het verwijderen van de isolatieplaten werd al een eerste keer gecontroleerd op scheuren. Bij het proefstuk met stalen ankers werd centraal in het buitenblad een verticale scheur vastgesteld over de volledige hoogte van het paneel. Ter plaatse van de kipankers werden ook kleine scheurtjes vastgesteld. De schrijver vermoedt wel dat dit krimpscheurtjes zijn en al aanwezig waren voor de thermische proef. Bij het proefstuk met glasvezelankers werden enkel krimpscheurtjes vastgesteld in de buurt van de kipankers. De panelen bogen na afkoelen niet volledig terug naar hun originele positie. Het leek ook alsof er een kleine holte was ontstaan tussen de twee isolatieplaten waardoor de panelen een absolute verplaatsing vertoonden. Het is ook goed mogelijk dat deze holte al aanwezig was alvorens de proef werd uitgevoerd en dat het paneel door te krommen is verplaatst ten opzichte van zijn initiële positie. Na afkoelen van de panelen werden geen extra scheuren waargenomen. Grafiek 4-5: Diagram van de uitbuiging in functie van de tijd voor paneel 201 (thermische proef) 4-97 Grafiek 4-6: Diagram van de uitbuiging in functie van de tijd voor paneel 202 (thermische proef) Panelen 204 en 205 De resultaten van de panelen 204 en 205 staan afgebeeld in Grafiek 4-7 en Grafiek 4-8. Voor de nietcomposiete panelen werden de grootste vervormingen waargenomen bovenaan het buitenblad terwijl de vervormingen onderaan het buitenblad en de vervormingen in het midden van het binnenblad gelijke waarden vertoonden. Hieruit kan men vermoeden dat de kromming van het buitenblad groter was dan van het binnenblad. Het binnenblad van proefstuk 204 boog maximaal 1,25 mm uit en het binnenblad van proefstuk 205 boog 3,28 mm uit. Bij proefstuk 204 verminderde de kromming na verloop van tijd tot 0,55 mm. Dit verschijnsel werd ook waargenomen in Grafiek 4-4. Het is wel bijzonder dat de kromming pas na meer dan 33 uur terug afnam. De schrijver had gedacht dat dit vroeger zou gebeuren wegens de grote geleidbaarheid van beton. Bij proefstuk 205 nam de kromming toe in plaats van af te nemen. Dit is in tegenstrijd met wat in Scia werd berekend. De kromming van het proefstuk 205 met glasvezelankers was veel meer uitgesproken dan de kromming van het paneel 204 met inox ankers. Dit is waarschijnlijk te wijten aan het groter aantal ankers in paneel 205 dan in paneel 204. De kromming na afkoelen is bij deze panelen niet meer onderzocht omdat er na het verwijderen van de isolatieplaten iemand tegen de opstelling was gebotst. Verder dient men ook op te merken dat deze twee panelen aan een iets hogere temperatuur, ongeveer 2,5 °C, zijn blootgesteld dan de panelen 201 en 202. In vergelijking met de gesimuleerde krommingen valt het op dat beide panelen in werkelijkheid meer krommen. Vooral het paneel 205 vertoont een ander gedrag dan berekend via Scia. De opgemeten vervormingen leunen nauwer aan bij de composiete panelen 201 en 202 dan bij het niet-composiet paneel 204. Dit kan er op wijzen dat de staafvormige ankers uit GFRP in werkelijkheid stijver zijn dan hier gemodelleerd in Scia. Ook is het mogelijk dat de isolatie toch voor enige schuifkrachtoverdracht heeft gezorgd. 4-98 Bij de panelen 204 en 205 waren ook op de uiteinden van elk buitenblad meetklokken voorzien om de thermische uitzetting op te meten. Het buitenblad was gedurende de proef 32,5 °C warmer dan het binnenblad. Met volgende eenvoudige formule werd de totale uitzetting van het buitenblad berekend Tabel 4-6: Opgemeten uitzettingen aan de uiteinden van de panelen 204 en 205 Proefstuk Links [mm] Rechts [mm] 204 0,85 1,08 205 0,95 1,01 De som van de opgemeten uitzettingen, vermeld in Tabel 4-6, komt sterk in de buurt van de berekende 1,95 mm. Het paneel 204 zette rechts meer uit dan links. Meer dan waarschijnlijk is dit door de aanwezigheid van het stijve manchetanker in het linker gedeelte van het paneel. Het paneel 205 zette, wegens symmetrie van de verankering, aan beide uiteinden ongeveer even veel uit. De uitzetting in de lengterichting werd eveneens gesimuleerd in Scia Engineer voor paneel 204. Figuur 4-15 toont aan dat de uitzetting van het buitenblad optreedt rondom het stijve manchetanker. Er is wel nog een duidelijk verschil tussen de experimentele waarden en de gesimuleerde waarden uit Scia. Dit kan verklaard worden door het feit dat de thermische belasting tijdens het experiment eerst een kromming veroorzaakt en daarna pas een uniforme uitzetting waardoor de opgemeten uitzetting een combinatie van beide is. Terwijl in Scia enkel de uitzetting onder een constante temperatuurgradiënt werd berekend. Een andere reden kan zijn dat het manchetanker in werkelijkheid minder stijf is dan gesimuleerd in Scia. Manchetanker Plaatanker Figuur 4-15: Uitzetting van het buitenblad in de lengterichting onder een constante temperatuurgradiënt gesimuleerd in Scia Engineer Na 5 dagen verwarmen van de panelen 204 en 205 werden de blazers afgezet en de isolatieplaten verwijderd. Tijdens controle werden meteen al enkele scheuren opgemerkt in beide panelen. Dit had de schrijver niet verwacht omdat de krommingen beperkt waren. Ter plaatse van sommige kipankers werden ook kleine krimpscheurtjes vastgesteld. Na afkoelen van de panelen werden geen bijkomende scheuren vastgesteld. 4-99 Grafiek 4-7: Diagram van de uitbuiging in functie van de tijd voor paneel 204 (thermische proef) Grafiek 4-8: Diagram van de uitbuiging in functie van de tijd voor paneel 205 (thermische proef) 4-100 4.2.3.2.2 Paneel 202 Scheurvorming Buitenblad Binnenblad A B A B Paneel 201 Paneel 204 Paneel 205 Figuur 4-16: Scheurverloop in de panelen 201, 202, 204 en 205 na de thermische proef Bovenstaande Figuur 4-16 geeft het scheurpatroon van de geteste panelen weer na de thermische proef. Voor het buiten- en binnenblad wordt telkens de kant afgebeeld die niet in contact is met de isolatie. De punten A en B, aangeduid bij paneel 202, komen dus overeen met dezelfde rand van het paneel. Ook de positionering van de ankers is in het groen aangeduid in Figuur 4-16. De scheur bij proefstuk 202 trad waarschijnlijk op tijdens fase 4. De berekende trekspanningen bedroegen tijdens die fase rond de 2,2 N/mm². Bij het proefstuk 201 zijn geen scheuren opgetreden ondanks een berekende trekspanning van 1,8 N/mm² tijdens fase 4. In werkelijkheid is echter een kleine kromming (2,19 mm) opgemeten bij proefstuk 201 waardoor deze berekende spanningen waarschijnlijk niet zijn opgetreden. 4-101 Het is opmerkelijk dat het proefstuk 204 het grootst aantal scheuren vertoont hoewel dit een nietcomposiet paneel is. Er is geen echte verklaring te vinden voor dit feit want uit de Scia berekeningen werden lage trekspanningen vastgesteld bij dit proefstuk onder de thermische belasting. De scheuren bij proefstuk 204 bevinden zich ongeveer ter plaatse van het manchetanker en het plaatanker. Het kan zijn dat er een spanningsconcentratie optrad ter plaatse van deze ankers en daardoor scheuren ontstonden. Bij proefstuk 205 bevindt de scheur zich tussen twee verticale ankerrijen. De berekende trekspanningen uit Scia bedroegen maximaal 0,6 N/mm² met een bijhorende kromming van bijna 2 mm tijdens fase 4. Maar Experimenteel werd voor dit paneel een grotere kromming opgemeten (3,28 mm) zodat het ontstaan van scheurvorming wel valt te begrijpen. 4.2.3.3 BESLUITEN Onder thermische belasting, hier opwarmen, zal een paneel krommen. Hoe stijver de ankerconfiguratie, hoe groter de kromming onder een uniforme temperatuurgradiënt (fase 4 in Figuur 4-13). Dit blijkt uit het feit dat paneel 202 met stalen ankers het meest kromde. De andere resultaten vallen niet zo eenduidig te verklaren. Zo kromde paneel 205 meer dan paneel 201. Dit is in tegenstrijd met de resultaten uit Scia en met het feit dat een composiet paneel meer zou krommen dan een niet-composiet. Ook de opgetreden scheurvorming valt moeilijk te verklaren. Om het één en ander te verduidelijken is een thermische simulatie in een meer gesofisticeerd EEM geen overbodige luxe. Zo een simulatie zou ook meer kunnen vertellen over de mogelijke oorzaak van de scheuren in de panelen 204 en 205. 4.2.4 THERMOGRAFISCH ONDERZOEK 4.2.4.1 THERMOGRAFISCHE CAMERA Om de koudebruggen op te sporen werd gebruik gemaakt van een thermografische camera (T640 BX van FLIR Systems). Een infrarood camera meet de uitgestraalde infrarood straling van een object. Door het feit dat de straling functie is van de oppervlaktetemperatuur is het mogelijk deze oppervlaktetemperatuur te berekenen en grafisch weer te geven. Figuur 4-17: T640 BX camera van FLIR Systems Naast de oppervlaktetemperatuur is de radiatie ook afhankelijk van de emissiviteit van het object en andere factoren. Het is noodzakelijk om deze invloeden te compenseren om de correcte 4-102 oppervlaktetemperatuur op te meten. Dit wordt automatisch door de camera gedaan, maar daarvoor moeten wel de volgende parameters gekend zijn: Emissiviteit van het object Gereflecteerde temperatuur Relatieve vochtigheid van de atmosfeer Afstand tussen camera en object Temperatuur van de atmosfeer Wind De emissiviteit is de belangrijkste parameter en is eigenlijk een maat voor de straling van het object in vergelijking met een zwart lichaam met dezelfde temperatuur. Voor beton is deze waarde ongeveer gelijk aan 0,9. Om de werkelijke emissiviteit te meten wordt een stuk zwarte duct tape op het paneel gekleefd met een gekende emissiviteit van 0,93. Na een half uur wordt met de camera de temperatuur van dit stuk tape opgemeten. Dan wordt met de camera boven dit stuk duct tape gericht op het betonoppervlak en wordt de emissitiveit aangepast tot de oppervlaktetemperatuur van het beton dezelfde waarde bereikt als deze gemeten op het stuk duct tape. De gereflecteerde temperatuur is een parameter die moet bepaald worden om de straling te compenseren die gereflecteerd wordt op het op te meten object. Deze temperatuur wordt opgemeten door een stuk aluminiumfolie op het object te kleven en daarvan de oppervlaktetemperatuur op te meten. Deze meting wordt uitgevoerd vanuit drie verschillende meetstanden. De gemiddelde gereflecteerde temperatuur wordt dan ingegeven in de camera. De afstand tussen het op te meten object en de camera is belangrijk omwille van twee aspecten. Enerzijds wordt de straling van het object geabsorbeerd door de omgeving en anderzijds wordt de straling van de omgeving ook opgemeten door de camera. Beide aspecten worden belangrijker bij een toenemende afstand. De relatieve vochtigheid is eveneens belangrijk omdat de transmissiviteit van de straling afneemt met toenemende vochtigheid. Waterpartikels verzwakken en verstoren de straling. Bij hoge windsnelheden treden hoge warmteverliezen op door convectie zodat de oppervlaktetemperatuur daalt. Met de wind dient geen rekening gehouden te worden aangezien de proef in labo-omstandigheden doorgaat. 4.2.4.2 RESULTATEN EN DISCUSSIE In onderstaande Tabel 4-7 staan de opgemeten parameters vermeld. De proefstukken 201 en 202 en de proefstukken 204 en 205 werden tegelijkertijd thermografisch onderzocht. Tabel 4-7: Opgemeten parameters tijdens het thermografisch onderzoek Proefstuk 201 202 204 205 RV [%] 52,6 46,7 43,3 44,9 Te, air [°C] 20,9 20,9 22,2 22,2 Te, ref [°C] 20,3 20,3 22,5 22,5 Ti, air[°C] 50 50 55,1 55,1 Trefl,gem [°C] 25 26 24 26 ε [-] 0,91 0,9 0,9 0,9 4-103 De proefstukken 201 en 204 waren jammer genoeg niet zo goed bereikbaar voor een thermografische foto over heel het paneeloppervlak. Daarom werd telkens één helft van het paneel gefotografeerd. De proefstukken 202 en 205 waren wel volledig bereikbaar. In Figuur 4-18 en Figuur 4-19 zie je een volledige thermografische en digitale foto van deze panelen. De verliezen aan de rand zijn te wijten aan de slechte aansluiting van de isolatieplaten met elkaar en aan de aanwezigheid van de stalen U-profielen. Deze verliezen werden genegeerd. Het valt meteen op dat een zekere koudebrugwerking tot stand kwam bij het paneel 202 door de aanwezigheid van de stalen vakwerkankers. In Bijlage G staan de vier panelen telkens voor de helft digitaal en thermografisch afgebeeld om ze van dichterbij en meer gedetailleerd met elkaar te vergelijken. Figuur 4-18: Infrarood en digitale foto van paneel 202 Figuur 4-19: Infrarood en digitale foto van paneel 205 Bij het proefstuk 201, met glasvezel verankering, is de opgemeten oppervlaktetemperatuur 0,1 à 0,2 °C hoger ter plaatse van de ankers (Sp2, Sp3, Sp4 en Sp5) dan net tussen de twee ankerrijen ter plaatse van Sp1. Of deze verliezen optreden door de aanwezigheid van de ankers of door de ongewenste verliezen via de rand is niet volledig duidelijk. Bij proefstuk 202, met stalen verankering, zijn de ankers wel aan het oppervlak zichtbaar. De opgemeten oppervlaktetemperatuur ter plaatse van de ankers (Sp2, Sp3, Sp4 en Sp5) is ongeveer 1 °C hoger dan net tussen de twee ankerrijen (Sp1). Bij dit paneel blijken, zoals verwacht, de grootste thermische verliezen op te treden. Tijdens productie is wel een kleine centimeter isolatie verwijderd 4-104 rond de ankers omdat de verankering in het beton anders ondermaats ging zijn, zie ook Figuur 4-29 in 4.3. De invloed hiervan was waarschijnlijk beperkt op de thermische resultaten. Bij proefstuk 204 zijn het manchet- en plaatanker (Sp1) duidelijk zichtbaar. De oppervlaktetemperatuur is op die posities 0,5 – 0,8 °C hoger dan in de directe omgeving (Sp2, Sp3 en Sp4) van de ankers. De spelden zijn niet zichtbaar op de infraroodfoto’s. Over een oppervlakte van 9,6 m² komen er dus eigenlijk maar op twee posities belangrijke warmteverliezen voor. De oppervlaktetemperatuur van proefstuk 205 vertoont geen onregelmatigheden. Bij dit proefstuk treden dan ook geen koudebruggen op. Verder valt het op dat er grote verliezen optraden via de stalen U-profielen aan onder- en bovenzijde. De temperatuur van de stalen U-profielen werd ook opgemeten om dan te berekenen hoeveel deze thermisch uitzetten. Bij een emissiviteit van 0,7 bedraagt de oppervlaktetemperatuur ongeveer 41 °C, zie Figuur 4-20. Dit is een temperatuurverschil van 20 °C met de omgeving. Met volgende formule werd dan de uitzetting van het U-profiel berekend Dergelijke uitzetting is verwaarloosbaar in vergelijking met de opgetreden vervormingen zodat geen correctie nodig is. Figuur 4-20: Infrarood en digitale foto van meetklok + stalen U-profiel Naast een kwalitatieve beoordeling van de thermische verliezen werd ook een kwantitatief onderzoek gevoerd naar de thermische weerstand van de verschillende proefstukken. M.b.v. Trisco werden de warmteverliezen van de verschillende ankers berekend, waarna een gemiddelde warmtedoorgangscoëfficiënt van elk proefstuk werd berekend. Voor de vakwerkankers werden twee benaderingen gebruikt om het driedimensionaal thermisch verlies van de ankers in rekening te brengen. De eerste methode bestaat eruit het vakwerk te vereenvoudigen tot een plaat met dezelfde oppervlakte en de thermische verliezen dan via een lineaire warmtedoorgangscoëfficiënt ψ [W/mK] in rekening te brengen. De tweede methode bestaat eruit een arm van het vakwerk te vereenvoudigen tot een rechte staaf met dezelfde oppervlakte en de verliezen via puntwarmtedoorgangscoëfficiënten χ [W/K] in rekening brengen. De χ-waarde van een stalen arm is gelijk aan 0,02 W/K en de ψ-waarde van een stalen plaat is gelijk aan 0,106 W/Km. 4-105 In onderstaande Tabel 4-8 staan de U-waarden van de panelen vermeld rekening houdend met driedimensionale warmteverliezen die de ankers meebrengen. Het isolatietype in de proefstukken is PIR met een λ-waarde van 0,023 W/mK. Voor beton werd een λ-waarde van 2 W/mK aangenomen. Tabel 4-8: U-waarde berekening van de panelen Proefstuk 201 202 204 205 Methode 1 [W/m²K] 0,219 0,305 / / Methode 2 [W/m²K] 0,218 0,284 0,2275 0,219 Uit de U-waarden kan men afleiden dat het thermisch verlies via de stalen vakwerkankers vrij groot is in vergelijking met de andere ankers. Dit was ook al kwalitatief zichtbaar op de infraroodfoto’s. Het verlies van proefstuk 204 ten opzichte van proefstuk 205 bedraagt ongeveer 3,9 %. Stalen vakwerk als staaf Stalen vakwerk als plaat Plaatanker Manchetanker Figuur 4-21: Oppervlaktetemperatuur van het binnenblad (1 m x 1 m) ter plaatse van het betreffende anker gesimuleerd in Trisco Door middel van het softwareprogramma Trisco werd eveneens de oppervlaktetemperatuur berekend van het binnenblad in de omgeving van de verschillende ankers. Telkens werd een paneelstuk van 1 m op 1 m met bijhorend anker gesimuleerd. Voor de simulatie is een temperatuurverschil van 30 °C opgelegd tussen buiten en binnen omgeving. Figuur 4-21 geeft de gesimuleerde oppervlaktetemperatuur weer van het binnenblad voor het stalen vakwerkanker, het 4-106 plaatanker en het manchetanker. Bij het vakwerk uit glasvezel, de glasvezel wapeningstaven en de inox spelden werd geen onregelmatige oppervlaktetemperatuur waargenomen. Op het binnenblad is het verschil tussen de oppervlaktetemperatuur t.p.v. het anker en de oppervlaktetemperatuur buiten de invloedszone van het anker het grootst voor het stalen vakwerk. Dit werd ook experimenteel waargenomen op de infraroodfoto’s. De simulaties uit Trisco geven wel grotere temperatuurverschillen. Waarschijnlijk ligt dit aan het feit dat de thermografische camera meer een gemiddelde oppervlaktetemperatuur van het paneel registreert. 4.2.4.3 BESLUITEN Het paneel 202 met stalen ankers vertoonde grote zichtbare thermische verliezen. Dit blijkt ook kwantitatief uit de U-waarde berekening rekening houdend met de driedimensionale warmteverliezen door de ankers. Het paneel 204 vertoonde ook duidelijk zichtbare thermische verliezen, maar slechts op twee plaatsen. Als je deze koudebruggen uit middelt over het volledige paneeloppervlak is het verlies beperkt. Dit besluit wordt bevestigd door de U-waarde van paneel 204. Deze U-waarde is slechts weinig hoger dan die van de panelen 205 en 201. Op thermisch vlak blijkt dat de overschakeling van metalen ankers naar glasvezelankers enkel voor de composiete panelen een grote meerwaarde is. Voor de niet-composiete panelen is het aantal isolatiedoorboringen vaak zo klein dat het thermisch verlies dan ook slechts beperkt is. De overschakeling naar GFRP voor niet-composiete panelen is discussieerbaar. 4-107 4.3 BUIGPROEF 4.3.1 PROEFSTUKKEN VAN DE BUIGPROEF Oorspronkelijk was het de bedoeling om op de vijf beschikbare panelen een buigproef uit te voeren. Uiteindelijk werd enkel op de proefstukken 201 en 202 een vierpuntsbuigproef uitgevoerd tot breuk. De proefstukken 203, 204 en 205 faalden reeds onder eigengewicht bij het verhandelen. De buigproeven hebben als doel om een eerste indruk te vormen over het structureel verschil tussen de glasvezelankers en de traditionele stalen ankers. In Figuur 4-22 staan de beide panelen, met bijhorende verankering, afgebeeld tijdens de productiefase. De ankerconfiguratie bestaat uit twee rijen van vakwerkankers, op 90 cm van elkaar, waarbij in elke rij vier vakwerkankers zijn voorzien. Elk proefstuk is samengesteld uit drie lagen: twee dragende bladen van elk 7,5 cm13 met daartussen een isolatielaag van 10 cm. De proefstukken hebben een lengte van 6 m, een hoogte van 1,6 m en een dikte van 25 cm. De gebruikte betonsterkteklasse was C30/37. Figuur 4-22: Paneel 201 (links) en paneel 202 (rechts) in productie Figuur 4-23 toont de vereenvoudigde proefopstelling van de buigproef. De twee lijnlasten bevinden zich op 2,4 m van de uiteinden van het paneel. Deze afstand is zo gekozen zodat het paneel niet zou breken onder invloed van de dwarskracht maar door buiging. De ruwe zijde van het paneel, het binnenblad, bevindt zich tijdens de proef onderaan en is bovendien ook het zwaarst bewapend met 6 staven van 12 mm naast een wapeningsnet van 150 mm op 150 mm met diameter 5 mm. Zo een wapeningsnet bevindt zich ook in het bovenste gladde blad. Figuur 4-23: Opstelling van de buigproef (1) 13 In werkelijkheid is het buitenblad 8 cm en het binnenblad 7 cm dik 4-108 Elk paneel wordt m.b.v. een rolbrug en twee banden op zijn gewenste positie gebracht. De banden bevinden zich op ongeveer 1,2 m van de uiteinden. Dit om een zo gunstig mogelijke momentenlijn te bekomen tijdens manipulatie. Zo blijven de trekspanningen gering. De proefstukken 203, 204 en 205 braken dan ook pas na manipulatie bij het lossen van de banden. Want na het verwijderen van de banden steunt het paneel enkel nog aan zijn uiteinden waardoor het paneel plots aan een veel groter moment wordt onderworpen. De ondersteuningen aan de uiteinden van het paneel realiseren een isostatisch opgelegde plaat. Zo een ondersteuning is opgebouwd uit vijf elementen: een rubber plaat, staal plaat, stalen rol, staal plaat, rubber plaat. Figuur 4-26 (3) verduidelijkt de opbouw van de ondersteuning. Aan het ene uiteinde is een inkeping voorzien in beide stalen platen waar de rol perfect inpast om de horizontale verplaatsingen te belemmeren. Aan het andere uiteinde is er geen inkeping voorzien zodat daar een soort van roloplegging wordt verkregen die de horizontale verplaatsingen toelaat. De cirkelvormige stalen staaf laat aan beide uiteinden kleine hoekverdraaiingen toe. Een hydraulische vijzel14, met een capaciteit van 500 kN, grijpt centraal aan op een HEM 160 profiel dat zelf aan zijn uiteinden dwars steunt op twee andere profielen van het type HEM 140. Deze twee profielen liggen elk op 2,4 m van de uiteinden van het paneel en op 1,2 m van elkaar. De belasting van de vijzel spreidt zich zo gelijkmatig over de twee HEM 140 profielen zodat het paneel aan twee uniforme lijnlasten wordt onderworpen in breedterichting. Onder de twee profielen is eveneens een rubberen plaat voorzien. Om de reactiekracht van de hydraulische vijzel op te vangen wordt een portiek voorzien waarvan de kolommen in de vloer zijn vastgeklemd. Er is gekozen voor een vijzel met een capaciteit van 500 kN, niet omdat de panelen zo sterk zijn maar omdat deze vijzel een grote koers heeft van 250 mm. Zo is het mogelijk om bij grote doorbuigingen het paneel te belasten tot breuk. Figuur 4-24: Posities van de verschillende meetbeugels In totaal worden 12 meetbeugels gebruikt. De posities van deze meetbeugels zijn weergegeven in Figuur 4-24. In het midden van het paneel worden aan één zijkant acht meetbeugels geplaatst (vier per blad). Figuur 4-26 (2) toont de meer gedetailleerde positie van deze meetbeugels. Deze hebben als doel om tijdens de proef het rekverloop van de betreffende vezels te kwantificeren om daaruit dan af te leiden hoe groot de composietactie is. Om na te gaan of de twee bladen naar elkaar of van elkaar weg bewegen worden vier meetbeugels extra geplaatst. Twee aan de uiteinden en twee op 1,5 m van de uiteinden. Tegelijkertijd worden ook de verticale verplaatsingen opgemeten met vijf LVDT’s. Twee LVDT’s meten de verplaatsingen aan de steunpunten, twee LVDT’s meten de verticale verplaatsing op 1,5 m van de uiteinden en één LVDT meet de doorbuiging in het midden van het paneel. Ter plaatse van de drie middelste LVDT’s worden eveneens drie potentiometers geplaatst om bij eventueel extreme doorbuigingen die het bereik van de LVDT’s overschrijden toch nog de exacte 14 Hydraulische vijzel is van het Amsler-type. 4-109 doorbuiging van het paneel te registeren. Gedurende de proef wordt de gerealiseerde belasting opgemeten met een elektronische meetcel die zich tussen de vijzel en het HEM 160 profiel bevindt. Alle opmetingen worden geregistreerd door een computer. Figuur 4-25 toont een globaal overzicht van de opstelling voor de buigproef en Figuur 4-26 toont enkele verduidelijkende details. Hydraulische vijzel Portiek HEM 160 HEM 140 Figuur 4-25: Opstelling van de buigproef (2) Proefstuk 4-110 (1) Vijzel 500 kN (3) Roloplegging (2) Acht meetbeugels in midden van paneel (4) LVDT aan oplegging Figuur 4-26: Details van de buigproef Aangezien de panelen al scheuren vertoonden onder eigengewicht werd besloten om de belasting te laten toenemen in kleine stapjes van 1 à 2 kN. Na elke belastingstap werden de scheuren aangeduid met de letter van de overeenstemmende belastingstap. 4-111 4.3.2 RESULTATEN EN DISCUSSIE De panelen 201 en 202 worden eerst met elkaar vergeleken op basis van het lastverplaatsingsdiagram, daarna op basis van de composietactie en het draagvermogen in de bezwijktoestand en ten slotte op basis van het rekverloop. 4.3.2.1 DOORBUIGINGEN Om het structureel gedrag van beide panelen in te schatten werd een last-verplaatsingscurve berekend via Scia Engineer aan de hand van een geschikt 3D-model. Verder werden ook de theoretische last-verplaatsingscurves voor volledig composiet en niet-composiet gedrag opgesteld. 4.3.2.1.1 Simulatie in Scia Engineer Naast de experimenteel bepaalde doorbuigingen is ook een last-verplaatsingscurve berekend met het eindige elementenprogramma Scia Engineer om toch enigszins een referentie te hebben. Deze curve werd lineair elastisch 15 berekend via een driedimensionaal model. Figuur 4-28 laat het gebruikte 3D-model zien. De geometrie en materiaaleigenschappen werden zo getrouw mogelijk ingegeven volgens Figuur 4-27 en Tabel 4-9. In het model werd de isolatie niet gemodelleerd omdat de schrijver vermoedt dat de isolatie weinig heeft bijgedragen aan de capaciteit van de panelen. De twee isolatieplaten zijn vrij glad en kunnen daardoor mooi over elkaar glijden zonder veel wrijving op te wekken. Dit was ook al vastgesteld tijdens de afschuifproeven. Tabel 4-9: Materiaaleigenschappen van de gebruikte ankers Materiaal Staal GFRP Inox Beton EA [N/mm²] 210 000 40 800 195 000 33 000 υA GA [-] [N/mm²] 0,3 80 769 0,2 17 000 0,3 75 000 0,2 13 667 Figuur 4-27: Geometrie van het gebruikte vakwerkanker [54] De randvoorwaarden van de opstelling kwamen al uitgebreid aan bod in 4.3.1. Deze randvoorwaarden werden in Scia gemodelleerd als volgt. Eén uiteinde van het model laat geen verplaatsingen toe en het andere uiteinde laat enkel verplaatsingen toe in de lengterichting van het paneel, maar beide lijnondersteuningen laten rotaties toe in alle richtingen. 15 Het gedrag van gescheurd beton is niet-lineair elastisch zodat deze curve enkel geldig is voor een ongescheurd paneel. Voor een gescheurd paneel is de berekende doorbuiging een onderschatting omdat het Scia model zich merkelijk stijver zal gedragen dan de werkelijkheid. 4-112 Na het genereren van een geschikt net voerde het programma een lineair elastische berekening uit volgens een bepaalde eindige elementenmethode. De gemiddelde grootte van de 2D-elementen uit het net bedroeg 0,2 m. De berekende last-verplaatsingscurve uit Scia is afgebeeld in Grafiek 4-9 en Grafiek 4-10. Men kan opmerken dat er een knik ter plaatse van M = 25,2 kNm optreedt. Dit moment wordt bereikt onder invloed van enkel het eigengewicht van het paneel. Het is na die knik dat het moment toeneemt onder belasting van de vijzel. Figuur 4-28: 3D-model van paneel 201 en 202 in Scia Engineer 4.3.2.1.2 Theoretisch volledig composiet en niet-composiet gedrag Verder werden ook de curves opgesteld die corresponderen met de twee theoretische extremen van composietactie: volledig composiet en niet-composiet gedrag. Die twee extremen werden analytisch berekend met volgende formule ( Waarbij: ) F [N]: de grootte van de puntlast die aangrijpt op een afstand a van het uiteinde van een paneel inclusief het gewicht van de HEM profielen L [mm]: de overspanningslengte = 5800 mm a [mm]: de afstand van de oplegging van een paneel tot de puntlast = 2300 mm g [N/mm]: eigengewicht van het paneel = 6 N/mm Ec [N/mm²]: de elasticiteitsmodulus van beton = 33 000 N/mm² Ix [mm4]: het geometrisch traagheidsmoment van het paneel Ic: composiet traagheidsmoment = 1 943 333 333 mm4 INC: niet-composiet traagheidsmoment = 114 000 000 mm4 Het gebruik van de geometrische traagheidsmomenten is enkel toegelaten als het paneel ongescheurd blijft. In werkelijkheid zal het paneel scheuren waardoor de stijfheid sterk degradeert. Het ogenblik van scheuren treedt op bij een moment dat als volgt kan berekend worden ⁄ Met h de dikte van een blad voor een niet-composiet paneel en de dikte van het volledige paneel voor een volledig composiet paneel. fctm is gelijk aan 2,9 N/mm² voor het gebruikte betontype C30/37. Een niet-composiet paneel zal scheuren bij een moment van 9 kNm terwijl een volledig composiet paneel pas scheurt bij een moment van 45 kNm. De stijfheid waarmee gerekend moet 4-113 worden in bovenstaande formule voor de doorbuiging verandert voor een volledig gescheurde doorsnede in [57] ( ) ( )( ) Met √( ( ) ( ) ) In de werkelijkheid zullen de ongescheurde zones van een gescheurde doorsnede ook nog een bijdrage leveren aan de stijfheid. De formulering voor het theoretisch niet-composiet en theoretisch composiet traagheidsmoment wordt daarom opgesplitst in een bijdrage van de ongescheurde zones en in een bijdrage van de gescheurde zones [57]. Deze formuleringen zijn gelijk aan ( ) ( Waarbij: ) Ma [kNm]: Het aangrijpend moment Mr [kNm]: Het moment van scheuren INC, ongescheurd [mm4]: Het traagheidsmoment van een ongescheurd niet-composiet paneel INC, gescheurd [mm4]: Het traagheidsmoment van een volledig gescheurd niet-composiet paneel IC, ongescheurd [mm4]: Het traagheidsmoment van een ongescheurd composiet paneel IC, gescheurd [mm4]: Het traagheidsmoment van een volledig gescheurd composiet paneel Na het overschrijden van Mr, zichtbaar aan de knik die optreedt in de twee curves, daalt de stijfheid snel naar deze van een volledig gescheurd paneel. In werkelijkheid zal deze knik meer geleidelijk optreden. 4.3.2.1.3 Experimentele resultaten Paneel 202 Met een strak gespannen touw werd net na het plaatsen van het paneel de initiële doorbuiging gemeten. Onder eigengewicht boog proefstuk 202 al 5 mm uit en ontstonden al enkele scheuren in het binnenblad. De wijdste scheur deed zich voor in het midden over de volledige breedte van het paneel. Na het plaatsen van de twee HEM’s 140 en de HEM 160 boog het paneel nog 1 mm verder door tot 6 mm. Samen wegen de profielen 350 kg. Er werd vanuit gegaan dat deze verplaatsing, tot een moment van 29,2 kNm, lineair elastisch werd bekomen. Deze aanname is aanvaardbaar omdat er slechts enkele scheuren waren opgetreden. De opgemeten waarden van de LVDT’s volgen pas 4-114 daarna, bij het belasten met de hydraulische vijzel. De opgemeten waarden sluiten goed aan op de lineaire curve. Grafiek 4-9: Last-verplaatsingsdiagram van paneel 202 Grafiek 4-9 geeft het experimentele last-verplaatsingsdiagram weer voor paneel 202 samen met de twee theoretische extremen en de resultaten uit Scia. De uitbuiging van paneel 202 blijkt goed overeen te komen met de gesimuleerde doorbuiging uit Scia. Eerst gedroeg het paneel zich eerder composiet waarna de capaciteit, bij het falen van de ankers, afnam tot een niet-composiet paneel. Het paneel faalde onder een moment van 46,5 kNm. Figuur 4-29: Isolatie verwijderd rond de stalen ankers om de beperkte verankeringsdiepte te vergroten bij paneel 202 (links); Paneel 201 tijdens productie met voldoende verankeringsdiepte (rechts) Het faalgedrag is hier, tegen de verwachtingen in, vrij bros doordat het stalen vakwerk uit het beton werd getrokken. Er is dus geen ductiel gedrag waarneembaar in de Grafiek 4-9. Tijdens productie was wel vastgesteld dat de ankers eigenlijk niet hoog genoeg waren gemaakt om een goede verankering te verwezenlijken in het binnenblad. Er is zelf enige isolatie verwijderd om de verankeringsdiepte te vergroten, zie Figuur 4-29. Met een betere verankering in het beton was een groter faalmoment zeker en vast mogelijk geweest. Nu is de ankercapaciteit niet volledig benut. 4-115 Paneel 201 Hier bedroeg de initiële doorbuiging onder eigengewicht en de drie I-profielen 20 mm. Er waren onder deze belasting al meerdere scheuren ontstaan. Ook hier werd er vanuit gegaan dat de verplaatsing van 20 mm, tot een moment van 29,2 kNm, lineair elastisch werd bekomen. Deze aanname is niet correct omdat er al een groot aantal scheurden waren opgetreden. De opgemeten waarden van de LVDT’s volgen pas daarna, bij het belasten met de hydraulische vijzel. Uit Grafiek 4-10 volgt, zoals verwacht, dat de opgemeten waarden niet echt mooi aansluiten op de lineaire curve. Grafiek 4-10 geeft het experimentele last-verplaatsingsdiagram weer voor paneel 201 samen met de twee theoretische extremen en de resultaten uit Scia. Paneel 201 gedroeg zich onder belasting van de vijzel eerder half-composiet en vertoonde grotere doorbuigingen in vergelijking met paneel 202 alvorens te falen. Dit was te verwachten omdat de glasvezelankers minder stijf zijn dan de stalen ankers. De experimentele doorbuiging kwam minder goed overeen met de gesimuleerde doorbuiging uit Scia. Er dient wel opgemerkt te worden dat de resultaten uit Scia sterk afhankelijk zijn van de ingevoerde materiaaleigenschappen zoals de elasticiteitsmodulus. Een iets andere waarde voor de elasticiteitsmodulus zal de experimenteel bekomen curve al beter benaderen. Grafiek 4-10: Last-verplaatsingsdiagram van paneel 201 Hier is het faalgedrag meer progressief dan bij paneel 202 doordat de ankers werkelijk in afschuiving faalden. De verankering in het beton was dus voldoende zodat optimaal gebruik is gemaakt van de capaciteit van de ankers. Ook dit paneel faalde onder een moment van 46,5 kNm. 4.3.2.1.4 Vervormingscurves van de panelen De vervormingscurves van de panelen 202 en 201 staan afgebeeld in Grafiek 4-11 en Grafiek 4-12 voor de verschillende belastingstappen. Deze curves nemen een parabolische vorm aan. De kracht die hoort bij elke curve is de kracht die de hydraulische vijzel op dat moment op het paneel uitoefende. 4-116 Grafiek 4-11: Vervormingscurve van paneel 202 voor verschillende belastingstappen Grafiek 4-12: Vervormingscurve van paneel 201 voor verschillende belastingstappen 4.3.2.2 BEPALING COMPOSIETACTIE Om de composietactie van de twee panelen te evalueren werd een experimenteel traagheidsmoment berekend en dit werd dan vergeleken met de traagheidsmomenten die overeenstemmen met theoretisch volledig composiet en theoretisch niet-composiet gedrag. De formulering voor composietactie is 4-117 De formulering voor het experimenteel traagheidsmoment is gelijk aan ( ) Met Δ de experimenteel opgemeten verplaatsing die overeenstemt met de aangrijpende belasting F. De formulering voor het theoretisch niet-composiet en theoretisch composiet traagheidsmoment wordt opgesplitst in een bijdrage van de ongescheurde zones en in een bijdrage van de gescheurde zones [57]. Deze formuleringen zijn gelijk aan ( ) ( ) Grafiek 4-13 toont het verloop van de composietactie in functie van de aangrijpende vijzelbelasting. Het paneel met stalen ankers vertoonde een hogere composietactie in vergelijking met het paneel met glasvezelankers. Voor beide panelen nam de composietactie af met toenemende belasting door het ontstaan en uitbreiden van enkele scheuren, waardoor het paneel langzamerhand degradeerde. Grafiek 4-13: Het verloop van de composietactie i.f.v. de aangrijpende belasting De composietactie werd eveneens lineair elastisch16 berekend m.b.v. Scia Engineer. Er werd ook voor de panelen 203, 204 en 205 een 3D-model opgesteld, zoals voor de panelen 201 en 202. De panelen 203, 204 en 205 bezitten de laagste composietactie. Het is dan ook begrijpelijk dat deze faalden onder inwerking van alleen maar het eigengewicht. De experimentele en de via Scia berekende composietactie van paneel 201 zijn van dezelfde grootteorde, rond de 10 %, voor de eerste belastingstappen. Voor paneel 202 zijn de experimentele en de via Scia berekende composietactie 16 Het gedrag van gescheurd beton is niet-lineair elastisch zodat deze berekening een overschatting is van de composietactie. 4-118 eveneens van dezelfde grootteorde, rond de 30 %, tot een vijzelkracht van 10 kN. Daarna zakt de composietgraad plots door het ontstaan van enkele scheuren. Tabel 4-10: Composietgraad volgens Scia Paneelnummer Composietactie [%] 201 9,6 202 29 203 0,08 204 0,18 205 1,22 4.3.2.3 DRAAGVERMOGEN IN DE BEZWIJKTOESTAND De capaciteit van de geteste panelen wordt hier vergeleken met de capaciteit van de twee theoretische extremen van composietactie, namelijk niet-composiet en volledig composiet gedrag. Niet-composiet paneel Het onderste blad is voorzien van 810 mm² wapening en het bovenste blad van 131 mm². Deze wapening bevindt zich ongeveer centraal in elk blad zodat d gelijk is aan 40 mm voor het bovenste blad en gelijk aan 35 mm voor het onderste blad. De treksterkte ft van het gebruikte staal BE 500 S is ongeveer 550 N/mm² en de druksterkte fcm van het gebruikte beton C30/37 is gelijk aan 38 N/mm². Voor een niet-composiet paneel werken beide bladen onafhankelijk zoals wordt verduidelijkt in Figuur 4-30. Van elk blad werd de capaciteit berekend waarna ze werden opgeteld om de totale capaciteit te bekomen [57] Figuur 4-30: Niet-composiet gedrag in de bezwijktoestand De totale capaciteit van een niet-composiet paneel is gelijk aan 16,7 kNm. Composiet paneel Bij een composiet paneel werken de bladen samen zoals wordt verduidelijkt in Figuur 4-31. Het bovenste blad komt in druk en het onderste in trek. Hier is d gelijk aan 215 mm. Onderstaande berekening is geldig omdat de drukzone zich volledig in het bovenste blad bevindt [57] 4-119 Figuur 4-31: Composiet gedrag in de bezwijktoestand De totale capaciteit van een composiet paneel is gelijk aan 92,9 kNm. Het draagvermogen van de geteste panelen valt tussen de twee theoretische uitersten van volledig composiet en niet-composiet gedrag. Met volgende formules wordt een inschatting gemaakt van hoe groot het draagvermogen is van de panelen 201 en 202 in vergelijking met een theoretisch niet-composiet paneel en in vergelijking met een theoretisch composiet paneel. De geteste panelen hebben een draagcapaciteit die de helft bedraagt van een volledig composiet panel. In vergelijking met de niet-composiete panelen vertonen de geteste panelen een draagcapaciteit die 2,8 keer zo groot is. Hoewel het draagvermogen van de geteste panelen opmerkelijk hoger is dan dat van de nietcomposiete panelen is er toch nog progressie mogelijk. 4.3.2.4 REKVERLOOP Het rekverloop over de volledige dikte van het paneel wordt voor verschillende belastingwaarden17 weergegeven in Grafiek 4-14, Grafiek 4-15, Grafiek 4-16 en Grafiek 4-17. Figuur 4-32 geeft de nummering van de meetbeugels weer. Dit rekverloop werd bekomen door de gemiddelde verkorting/verlenging opgemeten door de meetbeugels te delen door de initiële lengte die ze overspannen. Figuur 4-32: Nummering van de meetbeugels in het midden van de overspanning 17 F staat in de betreffende grafieken voor de totale kracht die de hydraulische vijzel op het paneel uitoefende. 4-120 Paneel 202 De twee onderste meetbeugels op het onderste blad (6F en 12F) gaven onrealistische resultaten18 zodat deze resultaten niet opgenomen zijn in de grafieken. Men kan opmerken dat de discontinuïteit van het rekverloop toeneemt bij toenemende belasting. De composietactie van het paneel neemt dus af met toenemende last. Het onderste blad was gedurende het volledige experiment in trek, terwijl het bovenste blad gedurende de eerste initiële belastingstappen in druk was. Bij toenemende last breidde de trekzone zich uit tot in het bovenste blad. Grafiek 4-17 vertoont grotere rekken dan Grafiek 4-16 wegens het ontstaan van een scheur ter plaatse van de bovenste meetbeugels. Figuur 4-33 laat het verloop van deze scheur zien. Figuur 4-33: Scheur t.p.v. meetbeugel 8F en 7F Voor proefstuk 202 werd onafhankelijk niet-composiet gedrag van beide bladen waargenomen na falen van de ankers, zie Grafiek 4-16. Snel daarna kwam een wijde scheur in het bovenblad omdat daar geen zware trekwapening was voorzien. Paneel 201 Bij paneel 201 ontstonden grotere rekken wegens de grotere doorbuigingen die bij het paneel optraden onder belasting. Hier valt het op dat het rekverloop over de dikte van het paneel eigenlijk meer continu wordt dan discontinu. Dit is vooral zichtbaar op Grafiek 4-15, waarbij het rekverloop bij een vijzelbelasting van 10 kN bijna volledig continu verloopt. Voor dit verloop is geen echte verklaring te vinden. Ook hier was het onderste blad gedurende het volledige experiment in trek. Het bovenste blad was bij de eerste belastingstappen in druk en bij toenemende last nam de trekzone toe tot in het bovenste blad. Dit was ook merkbaar aan de uitbreiding van de scheuren gedurende belasten. De scheuren vertrokken helemaal onderaan en liepen net niet door tot helemaal bovenaan, zie ook Figuur 4-34. Zo was er net voor falen nog een kleine drukzone aanwezig. Uit het rekverloop kan men afleiden dat paneel 201 zich deels composiet gedroeg. Bij paneel 201 trad geen onafhankelijk gedrag op. Er waren al zoveel scheuren opgetreden in het bovenste blad zodat dit blad meteen faalde na het falen van de ankers. Figuur 4-34: Scheuren in proefstuk 201 18 De opgemeten resultaten van de beugels 6F en 12F gaven drukspanningen aan ter hoogte van de onderste vezels. Dit lijkt zeer onwaarschijnlijk. 4-121 Grafiek 4-14: Rekvariatie over paneel 201 in het midden van de overspanning voor verschillende lasten (1) Grafiek 4-15: Rekvariatie over paneel 201 in het midden van de overspanning voor verschillende lasten (2) Grafiek 4-16: Rekvariatie over paneel 202 in het midden van de overspanning voor verschillende lasten (1) Grafiek 4-17: Rekvariatie over paneel 202 in het midden van de overspanning voor verschillende lasten (2) 4-122 4.3.2.5 FALEN PANEEL Figuur 4-35: Falen van paneel 201 (bovenaan) en 202 (onderaan) Zowel bij proefstuk 201 en 202 faalden de ankers aan één zijde waarna het bovenblad scheurde en het proefstuk volledig faalde, zie Figuur 4-35. Bij proefstuk 202 ontstond er zelf een opening tussen de twee bladen. Zoals hierboven vermeld, werd het stalen vakwerk bij dit proefstuk uit de betonbladen getrokken. Bij beide panelen werd de wijdste scheur aangetroffen in het bovenste blad omdat de wapeningshoeveelheid in het bovenste blad (131 mm²) lager is dan in het in onderste blad (810 m²). Het valt ook op dat de twee isolatieplaten mooi over elkaar zijn gegleden. Dit werd ook bij de afschuifproeven waargenomen. De aanname om in Scia Engineer de invloed van de isolatie te verwaarlozen is hiermee aanvaard. Figuur 4-36 toont de beide proefstukken na breuk. De opmetingen van de vier verticale meetbeugels op de uiteinden wijzigden slechts bij het bereiken van de ultieme capaciteit van de ankers, waarna de twee bladen van elkaar loskwamen. Aan de zijde waar de ankers niet faalden werd geen opmerkelijke wijziging in de registratie van de verticale meetbeugels waargenomen. 4-123 Figuur 4-36: Paneel 201 (boven) en paneel 202 (onder) na de buigproef 4.3.3 BESLUITEN Om echt grote besluiten te nemen zijn er te weinig buigproeven uitgevoerd van elke soort. Men kan wel concluderen dat de stalen vakwerkankers een grotere composietactie opwekken dan de glasvezelankers ondanks het feit dat beide panelen bij dezelfde belasting faalden. Dit was ook al duidelijk na de thermische proef waarbij paneel 202 meer kromde dan paneel 201. De grootste reden hiervoor is de lagere elasticiteitsmodulus van GFRP in vergelijking met de elasticiteitsmodulus van staal. Met de invloed van de isolatie is in bovenstaande resultaten geen rekening gehouden omdat gedurende de buigproef de isolatieplaten gemakkelijk over elkaar konden glijden zonder al te veel belemmering. In alle proefstukken waren al scheuren opgetreden onder eigengewicht. De nietcomposiete panelen (203, 204 en 205) faalden zelfs volledig onder eigengewicht. Voor de composiete panelen werd een goede correlatie waargenomen tussen het eenvoudig model in Scia Engineer en de experimentele resultaten. Proefstuk 202 faalde, wegens gebrekkige verankering van de ankers in het beton, vroeger dan verwacht. 4-124 Hoofdstuk 5 Conclusies Dit hoofdstuk is grotendeels een korte herhaling van de besluiten uit de vorige hoofdstukken. Uit de analytische parameterstudie en de vierendeelligger-analogie kan men besluiten dat het gebruik van grotere ankerdiameters wordt aangeraden bij dikkere isolatie, terwijl voor dunne isolatie de voorkeur gaat naar kleine ankerdiameters. Deze opsplitsing is voornamelijk te wijten aan de grote dwarskrachten die ontstaan in de grote ankerdiameters bij een dunne isolatie. Een anker met een kleinere diameter is daarentegen meer flexibel waardoor de vervormingen minder worden belemmerd en de opgewekte dwarskrachten minder groot zijn, evenals de resulterende spanningen. Voor een toename in isolatiedikte nemen de dwarskrachten sterk af, maar zal de relatieve verticale verplaatsing tussen beide betonbladen het ontwerp domineren. De grote ankerdiameters zijn het stijfst en houden deze verplaatsing binnen de perken. In vergelijking met de traditionele niet-composiete systemen A en B kan bij het systeem C een laag percentage aan composietactie optreden. Deze graad van composietactie zorgt ervoor dat de panelen lichtjes gaan buigen onder een uniforme temperatuurgradiënt. Om de hiermee gepaard gaande thermische spanningen in het buitenblad beperkt te houden, vooral bij grote paneellengtes, wordt aangeraden om voor een kleine isolatiedikte een kleine ankerdiameter te gebruiken. Terwijl voor een dikke isolatielaag een grote ankerdiameter geen te hoge composietactie zal veroorzaken. De thermische analyse van de niet-composiete panelen toont aan dat het verlies in thermische weerstand beperkt is voor de panelen met inox ankers. Voor het systeem A en B, met inox ankers, treedt slechts een thermisch verlies van 2 tot 5 % op in vergelijking met systeem C dat met GFRP ankers is voorzien. Voor de stalen ankers wordt het verlies in thermische weerstand, rond de 5 tot 18 %, aan de hoge kant. De resultaten van de afschuifproeven duiden aan dat de ankeroriëntatie en verankeringsdiepte een belangrijke invloed hebben op de schuifweerstand. Daarnaast blijkt dat het C-anker geen grote meerwaarde is ten opzichte van een gewoon recht anker. Om hierover uitsluitsel te geven is nog meer onderzoek nodig. Productietechnisch wordt de voorkeur gegeven aan de rechte staven met diameter 6,35 mm. Deze kunnen gewoon door de isolatie geprikt worden. De thermische proef toont aan dat panelen buigen onder een uniforme temperatuurgradiënt. Hoe stijver de ankers, hoe groter de buiging. Zo boog het paneel 202 met de stalen vakwerkankers 5-125 overduidelijk het meest. De andere resultaten vallen niet zo eenduidig te verklaren. Zo kromde paneel 205 meer dan paneel 201. Ook de opgetreden scheurvorming valt moeilijk te verklaren. Om het één en ander te verduidelijken is een thermische simulatie in een meer gesofisticeerd eindig elementenprogramma geen overbodige luxe. Uit het thermografisch onderzoek kan men besluiten dat het gebruik van stalen vakwerkankers leidt tot grote thermische verliezen. Terwijl het verlies in thermische weerstand bij het paneel 204 met inox ankers nog aanvaardbaar is. Dus enkel voor de composiete panelen blijkt het gebruik van een GFRP verankering een grote meerwaarde op thermisch vlak. De overschakeling naar GFRP voor nietcomposiete panelen is discussieerbaar Het proefstuk 202 met stalen ankers vertoonde een grotere composietactie dan het paneel 201 met glasvezelankers. Dit kon men ook al vermoeden uit de thermische proef waar het proefstuk met stalen ankers meer boog dan het proefstuk met glasvezelankers. De grootste reden hiervoor is de lagere elasticiteitsmodulus van GFRP in vergelijking met de elasticiteitsmodulus van staal. 5-126 Bijlage A Parameterstudie 1 INVLOED ANKERAFSTAND L = 7,5 m L = 7,5 m Diameter = 14 mm Diameter = 6 mm E = 50 000 N/mm² E = 50 000 N/mm² 127 INVLOED ELASTICITEITSMODULUS ANKER L = 7,5 m Diameter = 14 mm a = b = 700 mm L = 7,5 m Diameter = 6 mm a = b = 300 mm 128 INVLOED PANEELLENGTE E = 50 000 N/mm² Diameter = 14 mm a = b = 700 E = 50 000 N/mm² Diameter = 6 mm a = b = 300 mm 129 INVLOED DIKTE BINNENBLAD E = 50 000 N/mm² Diameter = 14 mm a = b = 700 L = 7,5 m E = 50 000 N/mm² Diameter = 6 mm a = b = 300 mm L = 7,5 m 130 Bijlage B Parameterstudie 2 Starr-serie Verplaatsingen diso L b [mm] [m] 50 5 500 500 50 7,5 500 50 10 50 ug Maximale spanningen in buitenblad Snedekrachten in buitenblad van paneel ZΔθ ZΔT Vg Nws NΔT NΔθ VΔT VΔθ Vwd NΔθ MΔθ NΔT MΔT Nwd Mwd [mm] [mm] [mm] [N] [N] [N] [N] [N] [N] [N] [kN] [kNm] [kN] [kNm] [kN] [kNm] [N/mm²] [N/mm²] [N/mm²] 0,152 2,1589 0,6882 0,27 378 448 635 123 36 1826 349 -4,9 0,078 0,194 -0,216 -1,486 -0,244 0,876 0,476 500 0,153 9,8919 3,0927 0,5256 380 622 633 423 110 2618 1087 -9,68 0,148 0,369 -0,219 -6,616 -0,472 0,883 500 500 0,155 / / / 384 408 624 786 47 3838 295 -20,28 -0,056 0,075 -0,25 / / 12,5 500 500 0,156 / / / 387 496 622 941 57 4621 450 -30,37 -0,117 0,098 -0,252 / 50 5 700 800 0,302 2,24 753 525 572 205 100 1983 496 -3,95 0,055 0,166 -0,307 50 7,5 700 800 0,291 10,79 1,79 0,5754 725 776 568 298 130 2821 1568 -7,72 0,123 0,304 -0,302 50 10 700 800 0,340 / / / 847 497 578 498 61 4012 260 -14,17 -0,061 0,065 50 12,5 700 800 0,325 / / / 811 470 578 608 70 4253 50 5 1000 1000 0,502 2,2924 0,2676 0,2776 1254 778 1352 173 107 2027 50 7,5 1000 1000 0,452 11,2715 1,0533 0,5965 1130 1252 657 240 50 10 1000 1000 0,529 / / / 1319 693 676 419 69 4166 262 12,5 1000 1000 0,485 / / / 1210 981 666 507 75 5050 [mm] [mm] [mm] 0,4185 0,2686 σΔT σΔθ σwd Zwd 50 a Snedekrachten in de uiterste ankers Maximale spanningen in binnenblad Faalcriterium Faalcriterium 1 2 [-] [-] σΔT σΔθ [N/mm²] [N/mm²] 0,837 0,207 0,425 0,51 0,45 0,717 1,844 0,204 0,845 0,68 0,77 0,890 1,022 / 0,174 0,859 0,83 1,30 / 0,887 1,249 / 0,179 1,271 0,97 1,86 -1,142 -0,316 0,738 0,377 0,839 0,214 0,250 0,59 0,57 -5,14 -0,763 0,900 0,536 1,94 0,212 0,421 0,79 1,11 -0,34 / / 0,917 0,764 / 0,169 0,449 0,92 1,68 486 -21,18 -0,064 0,081 -0,349 / / 0,915 0,938 / 0,178 0,633 0,96 1,87 511 -3,64 0,063 0,16 -0,409 -1,048 -0,558 0,892 0,270 0,912 0,216 0,156 0,83 0,80 139 2873 1644 -6,52 0,104 0,265 -0,435 -4,344 -1,16 0,899 0,383 1,942 0,215 0,283 0,90 1,38 -12,58 -0,064 0,071 -0,505 / / 0,919 0,555 / 0,163 0,290 1,04 2,10 489 -17,8 0,048 0,083 -0,504 / / 0,919 0,672 / 0,167 0,395 1,19 2,81 100 5 500 500 0,498 2,3 0,16 0,2728 376 427 600 67 20 573 149 -1,56 0,034 0,084 -0,215 -0,641 -0,254 0,847 0,198 0,855 0,205 0,193 0,30 0,17 100 7,5 500 500 0,499 10,68 1,41 0,5704 377 660 582 188 49 831 639 -3,26 0,067 0,169 -0,216 -3,017 -0,526 0,851 0,350 1,855 0,203 0,406 0,38 0,35 100 10 500 500 0,500 / / / 378 396 590 335 20 1215 126 -6,46 -0,002 0,033 -0,25 / / 0,864 0,427 / 0,170 0,335 0,40 0,47 100 12,5 500 500 0,502 / / / 379 470 588 412 25 1513 196 -9,95 -0,052 0,042 -0,252 / / 0,860 0,529 / 0,175 0,510 0,46 0,68 131 Verplaatsingen diso L b [mm] [m] 100 5 700 800 100 7,5 700 100 10 100 ug Snedekrachten in buitenblad van paneel Maximale spanningen in buitenblad σΔT σΔθ Faalcriterium 1 Faalcriterium 2 [N/mm²] [N/mm²] [N/mm²] [-] [-] 0,154 0,874 0,215 0,111 0,36 0,34 0,884 0,224 1,952 0,213 0,219 0,44 0,57 / 0,906 0,312 / 0,167 0,171 0,51 0,78 / 0,902 0,387 / 0,173 0,256 0,54 1,01 0,882 0,109 0,935 0,216 0,068 0,47 0,62 -1,19 0,887 0,157 1,952 0,216 0,126 0,55 0,84 / / 0,842 0,224 / 0,162 0,110 0,58 1,16 / / 0,911 0,274 / 0,166 0,150 0,63 1,36 ZΔθ ZΔT Vg Nws NΔT NΔθ VΔT VΔθ Vwd NΔθ MΔθ NΔT MΔT Nwd Mwd [mm] [mm] [mm] [N] [N] [N] [N] [N] [N] [N] [kN] [kNm] [kN] [kNm] [kN] [kNm] [N/mm²] [N/mm²] 1,000 2,294 0,1769 0,2704 751 510 562 86 42 616 210 -1,23 0,024 0,07 -0,304 -0,483 -0,322 0,728 800 0,955 11,27 0,7776 0,6042 722 728 560 128 56 898 682 -2,48 0,054 0,133 -0,301 -2,234 -0,797 700 800 1,114 / / / 842 489 719 209 26 1249 109 -4,4 -0,026 0,028 -0,347 / 12,5 700 800 1,063 / / / 803 657 566 264 29 1549 201 -6,66 -0,027 0,037 -0,351 / 100 5 1000 1000 1,654 2,3278 0,1118 0,2819 1252 766 668 72 45 623 214 -1,121 0,026 0,067 100 7,5 1000 1000 1,490 11,5644 0,4469 0,6149 1127 1210 650 101 59 896 698 -2,04 0,044 0,113 -0,432 -1,842 100 10 1000 1000 1,739 / / / 1315 687 666 174 29 1282 109 -3,864 -0,026 -0,505 12,5 1000 1000 1,591 / / / 1203 968 657 212 32 1565 205 -5,505 -0,034 0,035 -0,504 [mm] [mm] [mm] 0,03 -0,41 Maximale spanningen in binnenblad σwd Zwd 100 a Snedekrachten in de uiterste ankers -0,438 -0,565 σΔT σΔθ 150 5 500 500 1,884 2,31 0,1023 0,2743 376 457 501 41 13 154 69 -0,426 0,012 0,029 -0,214 -0,221 -0,262 0,787 0,067 0,865 0,193 0,068 0,21 0,10 150 7,5 500 500 1,885 11,38 0,5048 0,6096 376 592 501 64 18 233 229 -0,926 0,024 0,061 -0,215 150 10 500 500 1,886 / / / 376 382 506 109 7 328 43 -1,734 -0,008 0,011 150 12,5 500 500 1,888 / / / 376 444 505 137 9 412 150 5 700 800 3,764 2,34 0,06 0,6272 751 511 526 29 20 150 7,5 700 800 3,615 11,66 0,269 0,6272 721 688 526 43 150 10 700 800 4,218 / / / 841 484 583 150 12,5 700 800 4,018 / / / 801 643 150 5 250 250 0,526 2,1863 0,4374 0,2603 105 150 7,5 250 250 0,518 10,0638 1,6331 0,5391 150 10 250 250 0,513 / 150 12,5 250 250 0,509 / -1,08 -0,562 0,789 0,118 1,908 0,192 0,150 0,24 0,16 -0,25 / / 0,835 0,142 / 0,157 0,107 0,24 0,18 67 -2,695 -0,017 0,015 -0,252 / / 0,840 0,179 / 0,162 0,164 0,26 0,23 165 71 -0,33 0,008 0,024 -0,299 -0,164 -0,328 0,852 0,051 0,897 0,211 0,039 0,28 0,28 20 245 236 -0,679 0,019 0,046 -0,299 -0,773 -0,825 0,853 0,076 1,952 0,210 0,078 0,31 0,35 68 9 330 33 -1,146 -0,008 0,01 -0,352 / / 0,876 0,102 / 0,161 0,051 0,33 0,46 530 88 10 415 68 -1,778 -0,009 0,013 -0,351 / / 0,874 0,128 / 0,167 0,081 0,34 0,51 249 375 72 11 146 65 -0,721 0,019 0,047 -0,114 0,381 -0,118 0,764 0,180 0,182 0,233 0,13 0,03 103 358 373 104 15 209 201 -1,516 0,04 0,098 -0,109 -1,796 -0,246 0,768 0,375 0,146 0,490 0,15 0,05 / 102 208 385 199 6 320 33 -3,238 -0,019 0,015 -0,126 / / 0,838 0,296 / 0,147 0,377 0,16 0,07 / 102 242 383 247 8 396 64 -5,044 -0,029 0,023 -0,126 / / 0,838 0,436 / 0,154 0,586 0,17 0,10 132 MC-serie Snedekrachten in de uiterste ankers Snedekrachten in buitenblad van paneel Verplaatsingen diso L H [mm] [m] 50 5 2,5 50 7,5 50 a Maximale spanningen in buitenblad Maximale spanningen in binnenblad σΔT σΔθ σΔT σΔθ Faalcriterium Faalcriterium 1 2 b ug Zwd ZΔθ zΔT Vg Nws NΔT VΔθ Vwd NΔθ MΔθ NΔT MΔT Nwd Mwd [mm] [mm] [mm] [mm] [mm] [N] [N] [N] [N] [N] [kN] [kNm] [kN] [kNm] [kN] [kNm] [N/mm²] [N/mm²] [N/mm²] [N/mm²] [-] [-] 400 400 0,892 -2,319 0,145 0,281 251 245 461 232 58 -0,809 0,012 0,031 -0,171 -0,24 -0,207 0,774 0,089 0,191 0,088 0,57 0,26 3 400 400 0,804 -11,501 0,675 0,622 226 378 460 341 191 -1,69 0,027 0,064 -0,171 -1,144 -0,453 0,775 0,183 0,191 0,211 0,77 0,43 10 3,5 400 400 0,835 / / / 234 279 471 465 29 -3,028 -0,012 0,01 -0,202 -0,095 -0,119 0,840 0,157 0,154 0,095 0,81 0,55 50 12,5 4 400 400 0,860 / / / 241 242 461 551 58 -4,884 -0,017 0,016 0,201 0,246 -0,184 0,839 0,243 0,170 0,266 0,88 0,71 50 5 2,5 150 150 0,128 -2,130 0,769 0,257 36 130 321 206 52 -1,661 0,026 0,062 -0,065 -0,511 -0,07 0,745 0,474 0,180 0,483 0,36 0,08 50 7,5 3 150 150 0,130 -9,579 3,535 0,516 36 181 320 283 153 -3,346 0,053 0,125 -0,068 -2,308 -0,141 0,746 0,955 0,180 0,418 0,46 0,16 50 10 3,5 150 150 0,127 / / / 35 112 327 430 27 -7,116 -0,024 0,019 -0,075 0,213 0,071 0,838 0,839 0,156 0,969 0,53 0,25 50 12,5 4 150 150 0,140 / / / 39 255 325 520 135 -10,993 -0,039 0,031 -0,075 -1,428 -0,169 0,838 1,268 0,165 1,522 0,68 0,41 100 5 2,5 400 400 3,114 -2,341 0,057 0,283 250 238 423 67 23 -0,234 0,006 0,012 -0,171 -0,094 -0,209 0,752 0,032 0,179 0,040 0,46 0,36 100 7,5 3 400 400 2,804 -11,709 0,268 0,633 225 356 422 99 76 -0,495 0,01 0,026 -0,181 -0,454 -0,461 0,753 0,066 0,173 0,077 0,52 0,42 100 10 3,5 400 400 2,909 / / / 234 270 433 134 11 -0,874 -0,004 0,004 -0,202 -0,037 -0,12 0,840 0,059 0,144 0,057 0,52 0,48 100 12,5 4 400 400 2,993 / / / 240 229 431 171 22 -1,419 -0,007 0,006 -0,201 -0,097 -0,185 0,839 0,079 0,154 0,095 0,54 0,61 100 5 2,5 150 150 0,441 -2,232 0,318 0,269 43 113 272 62 21 -0,506 0,011 0,026 -0,064 -0,211 -0,074 0,719 0,176 0,164 0,266 0,21 0,05 100 7,5 3 150 150 0,447 -10,526 1,563 0,568 43 149 272 90 67 -1,095 0,023 0,055 -0,068 -1,021 -0,154 0,755 0,380 0,181 0,453 0,26 0,09 100 10 3,5 150 150 0,432 / / / 43 99 277 131 11 -2,169 -0,01 0,008 -0,076 -0,087 -0,043 0,839 0,278 0,151 0,360 0,27 0,12 100 12,5 4 150 150 0,474 / / / 37 287 275 164 56 -3,477 -0,017 0,013 -0,076 -0,603 -0,176 0,839 0,435 0,161 0,590 0,36 0,19 [m] [mm] 133 Bijlage C Thermische analyse Spelden uit staal 134 Spelden uit inox 135 Manchetankers uit staal 136 Manchetankers uit inox 137 Plaatankers uit staal 138 Plaatankers uit inox 139 Glasvezelankers Starr anker COMBAR 140 Bijlage D Proefstukken afschuifproeven 5-141 5-142 5-143 5-144 5-145 5-146 5-147 5-148 5-149 5-150 Bijlage E Resultaten afschuifproeven PANEEL 300 PRODUCTIE LAST-VERPLAATSINGSDIAGRAM 5-151 RESULTAAT NA PROEF OPMERKINGEN PRODUCTIE: Ankers zichtbaar aan oppervlak buitenblad Eén anker steekt 1 cm uit het binnenblad CONCLUSIE Twee ankers faalden door afschuiving ter plaatse van contactvlak isolatie - binnenblad Twee ankers werden uit het buitenblad getrokken 5-152 PANEEL 301 PRODUCTIE LAST-VERPLAATSINGSDIAGRAM 5-153 RESULTAAT NA PROEF OPMERKINGEN PRODUCTIE: Hier geen ankers zichtbaar aan oppervlak CONCLUSIE Alle ankers faalden door afschuiving ter plaatse van het contactvlak isolatie - binnenblad 5-154 PANEEL 302 PRODUCTIE LAST-VERPLAATSINGSDIAGRAM 5-155 RESULTAAT NA PROEF OPMERKINGEN PRODUCTIE: Geen CONCLUSIE Alle ankers uit het buitenblad getrokken 5-156 PANEEL 303 PRODUCTIE LAST-VERPLAATSINGSDIAGRAM 5-157 RESULTAAT NA PROEF OPMERKINGEN PRODUCTIE: Geen CONCLUSIE Bovenaan en onderaan het proefstuk werden de armen van het vakwerk in trek uit het dragend blad getrokken De armen in druk scheurden in het midden af en kwamen los van elkaar 5-158 PANEEL 304 PRODUCTIE LAST-VERPLAATSINGSDIAGRAM 119 19 Meting stopgezet omdat meetcel slechts belast mag worden tot 50 kN (totale kracht 100 kN). 5-159 LAST – VERPLAATSINGSDIAGRAM 220 RESULTAAT NA PROEF 1 EN 2 20 Meting herstart met nieuwe meetcel; De relatieve verplaatsing die al reeds is opgetreden, ongeveer 25 mm, is niet opgenomen in deze grafiek. 5-160 RESULTAAT NA PROEF 321 OPMERKINGEN PRODUCTIE: Geen CONCLUSIE Falen trad geleidelijk op Grotere verplaatsingen alvorens falen Ductiel gedrag 21 Proefstuk faalde niet bij een relatieve verplaatsing van 50 mm. De metalen plank werd verhoogd tot 110 mm en het element faalde vervolgens bij een belasting van 134 kN. Hierbij werd geen verplaatsing meer opgemeten. 5-161 PANEEL 305 PRODUCTIE LAST-VERPLAATSINGSDIAGRAM 5-162 RESULTAAT NA PROEF OPMERKINGEN PRODUCTIE: Beton loopt door isolatievoegen CONCLUSIE Ankers werden afgescheurd ter van plaatse van de bocht van het C-anker 5-163 PANEEL 306 PRODUCTIE LAST-VERPLAATSINGSDIAGRAM 5-164 RESULTAAT NA PROEF OPMERKINGEN PRODUCTIE: Beton loopt door de isolatievoegen CONCLUSIE Ankers werden afgescheurd ter plaatse van de bocht van het C-anker 5-165 PANEEL 307 PRODUCTIE LAST-VERPLAATSINGSDIAGRAM 5-166 RESULTAAT NA PROEF OPMERKINGEN PRODUCTIE: Geen CONCLUSIE Ankers werden uit het voorblad getrokken zonder af te breken 5-167 PANEEL 308 PRODUCTIE LAST-VERPLAATSINGSDIAGRAM22 22 Proefstuk begon te kantelen bij eerste belastingpoging bij 150 kN. Hier is enkel het resultaat van de tweede belastingpoging tot falen vermeld. 5-168 EXTRA VOORZIENINGEN23 RESULTAAT NA PROEF OPMERKINGEN PRODUCTIE: Geen CONCLUSIE Ankers werden uit het voorblad getrokken zonder af te breken 23 Aanpassingen aan de proefopstelling om omkantelen van het proefstuk tijdens tweede belastingpoging te belemmeren. 5-169 Bijlage F Proefstukken thermische proeven en buigproeven 5-170 5-171 5-172 5-173 PRODUCTIE PROEFSTUK 201 PROEFSTUK 202 PROEFSTUK 203 PROEFSTUK 204 PROEFSTUK 205 5-174 Bijlage G Thermografisch onderzoek PROEFSTUK 202 PROEFSTUK 201 5-175 PROEFSTUK 205 PROEFSTUK 204 5-176 Bibliografie 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20. 21. R. O’Hegarty and O. Kinnane, “Sustainable Energy Storage Optimisation in Architectural Precast Concrete Sandwich Panels,” 2nd International Conference on Sustainable Energy Storage, Trinity College Dublin, Ireland, 2013. “Innovative Precast Solutions for School Buildings,” Concrete International, October 2013. M. G. VanGeem, “ Energy Conservation and Condensation Control,” PCI Journal, p. 20, 2006. Precast/Prestressed Concrete Institute , “PCI Design Handbook – Precast and Prestressed Concrete,” Third Edition, Chapter 9, Chicago, 1985. V. Seshappa and K. E. Seeber, “Design of energy efficient partially-composite sandwich wall panels using fiber composite polymer wythe connectors,” 3rd fib International Congress, 2010. PCI Committee on Precast Concrete Sandwich Wall Panels, “State of the art of precast/prestressed sandwich wall panels,” PCI Journal, vol. 42, p. 92-133, 1997. E. Losch, “Bowing of insulated precast concrete wall panels,” PCI Journal, vol. 48, p. 126-129, 2003 Informatiebrochure 2013 - Verheyen Beton: wanden voor commerciële bouwprojecten http://www.verheyenbeton.be/ - geraadpleegd op oktober 2013. A. Einea, D. C. Salmon, G. J. Forgarasi, T. D. Culp and M. K. Tadros, “State-of-the-Art of precast concrete sandwich panels,” PCI Journal, vol. 36, p. 78-98, 1991. B. A. Frankl, G. W. Lucier, T. K. Hassan and S. H. Rizkalla, “Behaviour of precast, prestressed concrete sandwich wall panels reinforced with CFRP shear grid,” PCI Journal, vol. 56, p. 42-54, 2011. D.W. Pfeiffer and J. A. Hanson, “Precast concrete wall panels: Flexural stiffness of sandwich panels,” American Concrete Institute (ACI), p. 67-86, 1964. H. Gleich, “New carbon fiber reinforcement advances sandwich wall panels,” Structure Magazine, p. 61-63, April 2007. T. D. Bush and G. L. Stine, “Flexural behaviour of composite precast concrete sandwich panels with continuous truss connectors,” PCI Journal, vol. 39, p. 112-121, 1994. S. Pessiki and A. Mlynarczyk, “Experimental evaluation of the composite behaviour of precast concrete sandwich wall panels,” PCI Journal, vol. 48, p. 54+, 2003. A. Benayoune, A. A. Abdul Samad, D. N. Trikha, A. A. Abang Ali and A. A. Ashrabov, “Structural behaviour of eccentrically loaded precast sandwich panels,” Construction and Building Materials, vol. 20, p. 713-724, Nov 2006. A. Benayoune, A. A. Abdul Samad, D. N. Trikha and A. A. Abang Ali, “Response of pre-cast reinforced composite sandwich panels to axial loading,” Construction and Building Materials, vol. 21, p. 677-685, 2007. A. Benayoune, A. A. Abdul Samad, D. N. Trikha, A. A. Abang Ali and S. H. M. Ellina, “Flexural behaviour of pre-cast concrete sandwich composite panel – Experimental and theoretical investigations”, Construction and Buildings Materials, vol. 22, p. 580-592, 2008. M. Pahn, “Beitrag zur Ermittlung von Schnitt- und Verformungsgrößen bei mehrschichtigen Stahlbetonwandtafeln mit Verbindungsmitteln aus glasfaserverstärktem Kunststoff,” Dissertation, TU Kaiserslautern, Fachgebeit Massivbau und Baukonstruktion, November 2011. W. C. McCall, “Thermal properties of sandwich panels,” Concrete International, vol. 7, p. 3541, 1985. J. E. Sauter in Barry Donaldson e., ASTM Committee E- on Performance of Building Constructions (Eds.). Insulated concrete sandwich walls; exterior wall systems; Glass and concrete technology, design, and construction. 1991. Philadelphia, PA: ASTM. Schöck België. Het ComBAR® Thermoanker - http://www.schock-belgie.be/ - geraadpleegd op november 2013. 177 22. 23. 24. 25. 26. 27. 28. 29. 30. 31. 32. 33. 34. 35. 36. 37. 38. 39. 40. 41. 42. 43. D.C. Salmon, A. Einea, M.K. Tadros and T.D. Culp, “Full scale testing of precast concrete sandwich panels”, ACI Structural Journal, vol. 94, p. 354-362, Jul-Aug 1997 A. Einea, D. C. Salmon, M. K. Tadros and T. D. Culp, “A new structurally and thermally efficient precast sandwich panel system,” PCI Journal, vol. 39, p. 90-101, 1994. M. K. Tadros, G. Morcous, M. Lafferty and D. Gremel, “Optimized NU sandwich panel system for energy, composite action and production efficiency,” 3rd fib International Congress, 2010. H. N. Maximons, W. A. Pong and M. K. Tadros, “Behaviour and design of composite precast/prestressed concrete sandwich panels with NU-tie,” UNL Technical Report, March 2007. T. K. Hassan and S. H. Rizkalla, “Analysis and design guidelines of precast, prestressed concrete, composite load-bearing sandwich wall panels reinforced with CFRP grid,” PCI Journal, vol. 55, p. 147-162, 2010. C. J. Naito, J. M. Hoemann, B. T. Bewick and M. I. Hammons, “Performance and characterization of shear ties for use in insulated precast concrete sandwich wall panels,” Journal of Structural Engineering - ASCE, vol. 138, p. 52-61, 2012. C. J. Naito, J. M. Hoemann, B. T. Bewick and M. I. Hammons, “Evaluation of shear tie connectors for use in insulated concrete sandwich panels,” Rep., AFRL-RX-TY-TR-2009-4600, Air Force Research Laboratory, Tyndall Air Force Base, FL., 2009 J. Soriano and S. Rizkalla, “Use of FRP grid for the composite action of concrete sandwich panels,” FRPRCS-11, Portugal: Guimarães, 2013. B. J. Lee and S. Pessiki, “Thermal performance evaluation of precast concrete three-wythe sandwich wall panels,” Energy and Buildings, vol. 38, p. 1006-1014, 2006. B. J. Lee and S. Pessiki, “Experimental evaluation of precast, prestressed concrete threewythe sandwich wall panels,” PCI Journal, vol. 53, p. 95-115, 2008. J. Kosny, P. Childs and Desjarlais A, “Thermal performance of prefabricated concrete sandwich wall panels,” Oak Ridge National Laboratory Building Technology Center, p. 44, 1999. C. P. Pantelides, R. Surapaneni and L. D. Reaveley, “Structural performance of hybrid GFRP/steel concrete sandwich panels,” Journal of Composites for Construction, vol. 12, p. 570-576, 2008. EN1992, Eurocode 2 - Ontwerp van betonstructuren - Part 1-1: Algemene regels en eisen voor gebouwen, CEN. 2004: Brussels. HALFEN, Halfen Sandwich Panel Anchors: Technical Product Information http://www.halfen.com/ - geraadpleegd op november 2013. EN1991, Eurocode 1 - Belastingen op constructies, CEN. 2002: Brussels. Zulassung Schöck ComBAR® Thermoanker http://www.schoeck.de/de/planungsunterlagen/zulassungen-7 - geraadpleegd op januari 2014. Thermomass, Technical Data: Thermomass Star Connectors, Unpublished work, 2013. W. Ramm, “Report Concerning Stress and Shear Tests Under Static Stress of an Anchoring of Three-Layered Facade Panels According to the DEHA-TM System,” University of Kaiserslautern, 1992. THERMOMASS Connector System for Concrete Sandwich Walls http://cms.esi.info/Media/documents/Const_Thermomassconnect_ML.pdf - geraadpleegd op oktober 2013. AC 320: Acceptance Criteria for Fiber-Reinforced. Corrected version April 2008, ICC Evaluation Service Inc, USA, November 2008. G. D. Woltman, D. G. Tomlinson and A. Fam, “A comparative study of various FRP shear connectors for sandwich concrete walls,” Advances in FRP composites in Civil Engineering, p. 237-240, 2010. M. Pahn, “GFRP-reinforcement bars as fasteners for high heat-insulating multi-layered sandwich panels,” FRPRCS-11, Portugal: Guimarães, 2013. 178 44. 45. 46. 47. 48. 49. 50. 51. 52. 53. 54. 55. 56. 57. FORTIUS, Aslan™ 100 GFRP karakteristieken - http://www.fortius.be/ - geraadpleegd op december 2013. Thermomass, Technical Data: Thermomass MC/MS connectors, Unpublished work, 2013. Thermomass, Technical Data: Thermomass CC connectors, Unpublished work, 2013. Federale Overheidsdienste Justitie, “Transmissie Referentie Document,” Belgisch Staatsblad, Bijlage 3, 2010. Onafhankelijke isolatiedeskundige voor renovatieen isolatieprojecten http://www.deskundig-isoleren.be/ - geraadpleegd op november 2013. Thermomass - http://www.thermomass.com/ - geraadpleegd op november 2013. A. Janssens, Bouwfysische aspecten van gebouwen. Gent, 2009. Dossier 4829, “Sandwichplaatverankeringen – toetsing van de Terwa ankers,” Unpublished work, 2004. W. Willems and G. Hellinger, “Exakte U-Werte von Stahlbeton-Sandwichelementen,” Bauphysik, vol. 32, p. 275-287, 2010. HALFEN, Software: SPA Sandwich Panel Anchors http://www.halfen.com/en/619/downloads/ - geraadpleegd op oktober 2013. Hughes Brothers - http://www.hughesbros.com/ - geraadpleegd op januari 2014. Fixinox - http://fixinox.com/en/ - geraadpleegd op januari 2014. B. Van Belleghem, “Ontwikkeling van sandwichpanelen met zelfhelende eigenschappen,” Faculteit Ingenieurswetenschappen en Architectuur, Universiteit Gent, 2014. L. Taerwe, Gewapend beton: analyse, modellering en ontwerp. Gent, 2010. 179
© Copyright 2024 ExpyDoc