Examenprogramma Sociale/Fiscale Wetgeving en Arbeidsrecht I

Diplomalijn
Loonadministratie
Examen
Sociale en Fiscale wetgeving en Arbeidsrecht I
Niveau
Vergelijkbaar met hbo-ad
Versie
1.0
Geldig vanaf
01-01-2015
Vastgesteld op
februari 2014
Vastgesteld door
Bestuur Nederlandse Associatie voor Examinering
Veronderstelde
voorkennis
Praktijkdiploma Loonadministratie (PDL ) diploma
®
1. 1 Alg em e en
Het examen Sociale en Fiscale wetgeving en Arbeidsrecht I richt zich op alle facetten die te maken
hebben met de indiensttreding tot en met de uitdiensttreding van de werknemer inclusief de
werkloosheidswet. Van de examenkandidaat wordt conform het examenreglement inzicht van zijn
kennis gevraagd. Ook moet de examenkandidaat de kennis toe kunnen passen op de
praktijkcasussen die tijdens het examen voorgelegd worden.
Hierbij benadert de examenkandidaat naar aanleiding van de praktijkcasussen de samenhang tussen
de drie verschillende invalshoeken, arbeidsrecht, sociaal zekerheidsrecht en fiscaalrecht, geïntegreerd
en weet deze op te lossen. Als de casus vraagt naar wetteksten, dan moet de examenkandidaat zijn
antwoord met wetteksten kunnen onderbouwen. Er zal tijdens het examen alleen gevraagd worden
naar wetteksten die opgenomen zijn in de voorgeschreven wettenpocket.
1.1.1.1
Hoofddoelstelling met betrekking tot de geïntegreerde benadering van arbeidsrecht, sociaal
zekerheidsrecht en fiscaalrecht
De kandidaat is in staat om:
 de arbeidsverhoudingen met de daarbij behorende arbeidsvoorwaarden te vertalen naar de
fiscale, sociale en arbeidsrechtelijke regelgeving;
 handmatig loonberekeningen te maken;
 de salarisadministratie te controleren en aan te passen bij gewijzigde gegevens;
 op duidelijke wijze loonstroken uit te leggen aan collega’s;
 zelfstandig de loonadministratie te voeren;
 de aangifte loonheffingen opstellen;
 correctieberichten op te maken;
 initiatieven te nemen naar aanleiding van ontwikkelingen op het vakgebied
(pro-actieve houding aannemen).
1.1.1.2





Algemene exameneisen
kennis, opfrissing op niveau PDL;
de PDL-materie wordt aanwezig geacht. Een vraagstelling op PDL-niveau, mits passend binnen
de exameneisen VPS, wordt niet uitgesloten;
verdieping en verbreding van kennis, met inbegrip van de geldende beleidsbesluiten op het
gebied van de loonheffingen;
toepassing en inzicht; het kunnen toepassen van de opgedane kennis en in gegeven situaties
beoordelen en interpreteren van verstrekte gegevens uit de dagelijkse praktijk, toegespitst op de
loonadministratie;
initiatieven kunnen nemen.
Nederlandse Associatie voor Examinering
1
De kandidaat moet in staat zijn om de inhoud van de fiscale- (met name de Wet op de loonbelasting
1964 met het daarbij behorende uitvoeringsbesluit en de uitvoeringsregeling), sociale en
arbeidsrechtelijke wetgeving te vertalen naar de loonadministratie. Op onderdelen van deze wetgeving
dient diepgaande kennis aanwezig te zijn.
De kandidaat is op de hoogte van de wetgeving die voor het examen wordt genoemd en kan
aangeven op basis van welke wettelijke bepaling(en) beslissingen zijn genomen en kan dit ook in
praktijk brengen. Daarbij wordt uitgegaan van de wetteksten, zoals vermeld in de voorgeschreven
wettenpocket.
K
Eindtermen en toetstermen
*) betekent: zie toelichting
K=Kennis B=Begrip T=Toepassing
1
Loonbelasting Algemeen
1.1
De kandidaat kan de organisatiestructuur van de Belastingdienst X
beschrijven.
1.2
De kandidaat kan het burgerservicenummer (BSN) beschrijven en
weet waarvoor het burgerservicenummer dient met name in de sfeer
van de loonheffingen.
1.3
De kandidaat kan de indeling van de volgende wetten naar
wetsartikelen, uitvoeringsbesluiten, uitvoeringsbeschikkingen en
uitvoeringsregelingen beschrijven en is in staat bij vraagstukken zijn
antwoord met wettelijke bepalingen te onderbouwen:
 De Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Besluit fiscaal bestuursrecht
Besluit proceskosten bestuursrecht
 De Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR)
Uitvoeringsbesluit AWR 1964
Uitvoeringsregeling AWR 1994
 Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB64)
Overgangsrecht Wet op de loonbelasting 1964
Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965
Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011
1.4
De kandidaat weet dat Nederland voor de belastingheffing bij
grensoverschrijdende arbeid met veel landen verdragen heeft
gesloten ter voorkoming van dubbele belasting en kan deze
beschrijven en toepassen voor zover de regels betrekking hebben op
de in de bijlage vermelde onderwerpen.*)
1.5
De kandidaat weet dat, indien er in internationale verhoudingen geen X
verdrag is gesloten, de eenzijdige regeling ter voorkoming van
dubbele belasting van toepassing is.
1.6
De kandidaat heeft kennis van de regelgeving, zoals de door
Nederland met andere landen gesloten verdragen inzake sociale
zekerheid en EG-verordening 883/2004 en EG 987/2009 voor het
bepalen of en in welk land een persoon in internationale
verhoudingen sociaal verzekerd is.*)
1.7
De kandidaat kan aan de hand van bij vraagstukken gevoegde
jurisprudentie een oplossingsgericht antwoord geven.
1.8
De kandidaat kan de volgende typeringen en heffingssystemen
beschrijven:
 directe en indirecte belastingen
 persoonlijke en zakelijke belastingen
 voldoenings- en afdrachtbelasting
 aanslag- en aangiftebelasting
 navordering en naheffing
 belastingobject en belastingsubject
Nederlandse Associatie voor Examinering
B
T
X
X
X
X
X
X
2
Eindtermen en toetstermen
*) betekent: zie toelichting
K=Kennis B=Begrip T=Toepassing
 tijdvakbelasting en tijdstipbelasting
1.9
De kandidaat kan de onderstaande begrippen met betrekking tot de
AWR beschrijven en in praktijk brengen:
 competente inspecteur
 aangifte
 betalen, tijdig-niet tijdig
 onjuiste aangifte/betaling
 verrekening negatieve aangifte omzetbelasting
 bezwaar en beroep
 formele voorschriften
 termijnen
 werking systeem belastingrente en revisierente
 werking systeem verzuim- en vergrijpboeten
 Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB )
1.10
De kandidaat kan met betrekking tot AWB de bij bezwaar en beroep
behorende wetsartikelen beschrijven en toepassen
1.11
De kandidaat kan de Algemene termijnenwet beschrijven en kan de
regelgeving toepassen.
1.12
De kandidaat kan de noodzakelijke elementen met betrekking tot
bezwaar- en beroepschriften met de daaraan verbonden formele
vereisten benoemen en toepassen.
1.13
De kandidaat kan een controleberekening belastingrente maken.
1.14
Met betrekking tot Invorderingswet 1990 kan de kandidaat de
volgende zaken beschrijven en toepassen en de relevante artikelen
vermelden:
 invordering naheffingsaanslag
 invorderingsmogelijkheden Belastingdienst bij niet betaling
 toerekening van de betalingen
 invorderingsrente en berekeningswijze
 aansprakelijkheid in het algemeen en aansprakelijkheid van
de werkgever/aannemer in het bijzonder:
o WKA
o WBA
o WBF
o G-rekening/depotstelsel
o Vrijwaring
2
Wet op de Loonbelasting 1964
Heffingssubject en inhoudingsplicht
2.1
De kandidaat noemt de heffingssubjecten voor de loonbelasting en
geeft aan in welke artikelen die zijn uitgewerkt in de Wet LB64.
De kandidaat is bekend met het beleidsbesluit van 27 november
2011, BLKB/1828M*)
2.2
De kandidaat noemt vijf centrale begrippen van de loonbelasting en
geeft aan waar deze begrippen in de wet behandeld worden.
2.3
De kandidaat kent het onderscheid tussen de privaatrechtelijke en
publiekrechtelijke dienstbetrekking en kan deze begrippen
omschrijven en toepassen.
2.4
De kandidaat kan beschrijven in welke gevallen een niet in Nederland
wonende persoon als werknemer in de zin van de wet wordt
aangemerkt.
2.5
De kandidaat kan in casussen op basis van in de praktijk
voorkomende gevallen - aan de hand van de elementen van het
Nederlandse Associatie voor Examinering
K
B
T
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
3
Eindtermen en toetstermen
*) betekent: zie toelichting
K=Kennis B=Begrip T=Toepassing
begrip dienstbetrekking - beargumenteerd aangeven of sprake is van
een werknemer in de zin van de wet.
2.6
De kandidaat is bekend met het besluit van Besluit van 6 juli 2006, nr.
DGB2006/857M, Stcrt. nr. 141, beleidsregels beoordeling
dienstbetrekking en kan deze regels in praktijk brengen.*)
2.7
De kandidaat kan het begrip fictieve dienstbetrekking beschrijven en
aangeven waarom dit begrip is opgenomen in de wet- en
regelgeving.
2.8
De kandidaat kan omschrijven wat verstaan wordt onder artiesten,
beroepssporters en buitenlandse gezelschappen.
2.9
De kandidaat kan de eigenschappen van de fictieve
dienstbetrekkingen weergeven en aangeven op welke wetsartikelen
deze gegrond zijn.
2.10
De kandidaat weet wat bedoeld wordt met de regeling personeel en
‘dienstverleners aan huis’ en kan deze regeling toepassen.
2.11
De kandidaat kan het begrip inhoudingsplichtige beschrijven en
aangeven wie inhoudingsplichtig is bij de dienstbetrekking en fictieve
dienstbetrekking onder vermelding van de daarop betrekking
hebbende wettelijke bepalingen.
2.12
De kandidaat kan aangeven aan welke voorwaarden een niet in
Nederland gevestigde werkgever moet voldoen om als
inhoudingsplichtige te worden aangemerkt en dit in de praktijk
toepassen.
3
Tarieven en wijze van heffen
3.1
De kandidaat kan beschrijven in welke wettelijke bepalingen het tarief
is geregeld en kan deze regelgeving toepassen.
3.2
De kandidaat kan verklaren dat het tarief in de loonbelasting een
progressief tarief is.
3.3
De kandidaat kan beschrijven wat onder een gecombineerd
heffingspercentage wordt verstaan en wanneer dit percentage van
toepassing is.
3.4
De kandidaat kan aan de hand van de op de praktijk gerichte
casussen bepalen welke loonbelastingtabellen van toepassing zijn.
3.5
De kandidaat kan aangeven waarom er in de tabellen een
onderscheid wordt gemaakt tussen werknemers met en werknemers
zonder heffingskortingen.
3.6
De kandidaat kan omschrijven wat onder loontijdvak wordt verstaan
en welke tijdvakken hiervan zijn afgeleid.
3.7
De kandidaat kan de standaardloonheffingskortingen omschrijven en
aangeven in welke situaties deze van toepassing zijn.
3.8
De kandidaat kan omschrijven wat onder herleidingsregels wordt
verstaan.
3.9
De kandidaat kan aangeven op welke wijze de hoogte van het
heffingspercentage van de tabel voor bijzondere beloningen wordt
vastgesteld en in welke situaties deze tabel wordt toegepast.
3.10
De kandidaat kan beschrijven in welke situaties het anoniementarief
van toepassing is en op welk percentage dit tarief is vastgesteld.
3.11
De kandidaat kan omschrijven op welke wijze de premies
werknemersverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage Zvw
worden berekend bij toepassing van het anoniementarief.
3.12
De kandidaat kan omschrijven dat bij de inhouding van loonbelasting
en premies volksverzekeringen door middel van eindheffing
afzonderlijke regels, afzonderlijke tabellen of een vast tarief geldt en
Nederlandse Associatie voor Examinering
K
B
T
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
4
Eindtermen en toetstermen
*) betekent: zie toelichting
K=Kennis B=Begrip T=Toepassing
kan deze in praktijk toepassen.
3.13
De kandidaat kan verklaren wat de herrekeningsmethode inhoudt.
3.14
De kandidaat kan aangeven in welke situatie de eindheffing globaal
mag worden berekend.
3.15
De kandidaat kan de werkkostenregeling, als onderdeel van het
eindheffingsregime beschrijven en toepassen.
3.16
De kandidaat kan aangeven welke vergoedingen en verstrekkingen
uitdrukkelijk zijn uitgesloten voor de werkkostenregeling.
3.17
De kandidaat kan weergeven welke vergoedingen en verstrekkingen
als gerichte vrijstelling buiten de eindheffing en de 1,4%-toets blijven.
3.18
De kandidaat kan omschrijven wat onder nihilwaarderingen wordt
verstaan en in praktijk brengen.
3.19
De kandidaat kan uitleggen op welk moment bij de werkkostenregeling een eindheffingstarief van 80% van toepassing is.
3.20
De kandidaat kan omschrijven wat onder het begrip ‘inhouding’ wordt
verstaan.
3.21
De kandidaat kan afdracht op aangifte beschrijven en in praktijk
brengen.
3.22
De kandidaat kan weergeven op welke wijze de
afdrachtverminderingen ingevolge de WVA van invloed zijn op de
aangifte loonheffingen.
3.23
De kandidaat kan het verhaalsrecht van de inhoudingsplichtige
beschrijven.
3.24
De kandidaat kan verplichtingen van de inhoudingsplichtige en de
werknemer omschrijven en toepassen.
4
Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de
volksverzekeringen
4.1
De kandidaat kan de Wet vermindering afdracht loonbelasting en
premie voor de volksverzekeringen en de Uitvoeringsregeling
afdrachtvermindering beschrijven en toepassen.
5
Artiesten, beroepssporters en buitenlandse gezelschappen
5.1
De kandidaat is in staat bij vraagstukken zijn antwoorden mede te
onderbouwen met de wettelijke bepalingen van de Wet LB64
5.2
De kandidaat kan omschrijven wie voor de toepassing van de
regeling als artiest en beroepssporter wordt aangemerkt.
5.3
De kandidaat kan de heffingsgrondslag voor de artiest,
beroepssporter en het buitenlands gezelschap beschrijven en welke
uitzonderingen hierop bestaan.
5.4
De kandidaat kan omschrijven wat onder een
(gezelschaps)kostenvergoedingsbeschikking wordt verstaan en
wanneer en door wie deze verklaring wordt afgegeven.
5.5
De kandidaat kan omschrijven wanneer en onder welke voorwaarden
en tot welk bedrag de kleinevergoedingsregeling kan worden
toegepast
5.6
De kandidaat kan aangeven welke administratieve verplichtingen
gelden voor de artiest, beroepssporter en hun inhoudingsplichtige
5.7
De kandidaat kan aangeven welke administratieve verplichtingen
gelden voor de inhoudingsplichtige en de leden van een buitenlands
gezelschap.
6
Loonadministratie
6.1
De kandidaat is in staat bij vraagstukken zijn antwoorden mede te
onderbouwen met de wettelijke bepalingen van de Wet LB64 en
onderliggende regelgeving.
Nederlandse Associatie voor Examinering
K
B
T
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
5
Eindtermen en toetstermen
*) betekent: zie toelichting
K=Kennis B=Begrip T=Toepassing
6.2
De kandidaat kan het verschil aangeven tussen een
geautomatiseerde en niet geautomatiseerde loonadministratie.
6.3
De kandidaat kan beschrijven in welke gevallen al dan niet een
loonstaat moet worden aangelegd. *)
6.4
De kandidaat is bekend met de in de bijlage bij deze toetsterm
omschreven bijzondere administratieve verplichtingen. *)
6.5
De kandidaat kandidaat kent de regelgeving met betrekking tot de
bewaarplicht.
6.6
De kandidaat kan aangeven welke gegevens er bij controle door de
Belastingdienst aanwezig moeten zijn.
6.7
De kandidaat kan beschrijven welke informatie op de loonstrook moet
staan en in welke situatie de inhoudingsplichtige een loonstrook moet
verstrekken.
6.8
De kandidaat kan beschrijven in welke situaties de
inhoudingsplichtige een jaaropgaaf aan haar werknemers moet
verstrekken en ee opsomming geven van de verplichte gegevens die
de jaaropgaaf moet bevatten.
7
Inkomstenbelasting
7.1
De kandidaat kan beschrijven in welke gevallen een
belastingplichtige een beschikking kan vragen aan de inspecteur over
de kwalificatie van de voordelen uit een arbeidsrelatie die hij in een
kalenderjaar uit arbeid geniet of zal gaan genieten (VAR).
7.2
De kandidaat kan aangeven wat onder loon en belastbaar loon wordt
verstaan.
7.3
De kandidaat kan de heffingsgrondslagen omschrijven.
7.4
De kandidaat kan de wijze van heffing bij wege van aanslag en de te
verrekenen voorheffingen omschrijven.
8
Van bruto - naar nettoloon
8.1
De kandidaat is in staat bij vraagstukken zijn antwoorden mede te
onderbouwen met de wettelijke bepalingen van de Wet LB64 en
onderliggende regelgeving.
8.2
De kandidaat kan aangeven wat onder brutoloon wordt verstaan.
8.3
De kandidaat kan beschrijven waaruit het loon voor de grondslag van
de werknemersverzekeringen is samengesteld en kan dit in praktijk
brengen.
8.4
De kandidaat kan beschrijven waaruit het loon voor de grondslag
voor de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw (werkgeversheffing en
bijdrage Zvw) is samengesteld en kan dit in praktijk brengen.
8.5
De kandidaat kan beschrijven waaruit de grondslag voor de
loonheffing is samengesteld en kan dit in praktijk brengen.
9
Sociale zekerheid Algemeen
9.1
De kandidaat is in staat bij vraagstukken zijn antwoord mede te
onderbouwen met de wettelijke bepalingen ingevolge de sociale
zekerheidswetgeving en onderliggende regelgeving.
9.2
De kandidaat kan het verschil beschrijven tussen particuliere
verzekeringen en sociale verzekeringen en het verschil tussen
sociale verzekeringen en sociale voorzieningen.
9.3
De kandidaat kan benoemen welke particuliere verzekeringen er zijn
tegen “gaten” in de sociale zekerheid
9.4
De kandidaat heeft inzicht in de regelingen in de sociale zekerheid,
de uitvoerders en toezichthouders en de financiering van de sociale
zekerheid.
9.5
De kandidaat kan voor de toepassing van de sociale verzekeringen
Nederlandse Associatie voor Examinering
K
B
T
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
6
Eindtermen en toetstermen
*) betekent: zie toelichting
K=Kennis B=Begrip T=Toepassing
vaststellen wie de werkgever is.
9.6
De kandidaat kan de doelstellingen van UWV omschrijven.
9.7
De kandidaat kan de mogelijkheden van het eigenrisicodragerschap
voor de ZW en WGA beschrijven en toepassen.
9.8
De kandidaat kan duidelijk maken op welke wijze de financiering van
de gedifferentieerde premie Zw en WGA plaatsvindt.
9.9
De kandidaat kan duidelijk maken op welke wijze de financiering van
de sectorpremie plaatsvindt.
9.10
De kandidaat kan uiteenzetten wat bedoeld wordt met het
dagloonbegrip
9.11
De kandidaat kan de premiekortingen benoemen en heeft inzicht in
de omvang en de voorwaarden waaronder deze kortingen kunnen
worden verkregen.
10
Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv)
10.1
De kandidaat is in staat bij vraagstukken zijn antwoord mede te
onderbouwen met de wettelijke bepalingen ingevolge de Wfsv en het
Besluit Wfsv te onderbouwen.
10.2
De kandidaat kan in het kader van de werknemersverzekeringen het
loonbegrip omschrijven.
10.3
De kandidaat omschrijven welke wettelijke regelingen van toepassing
zijn bij de premieafdracht voor de werknemersverzekeringen. *)
10.4
De kandidaat kan het premieloon werknemersverzekeringen en het
uitkeringsloon werknemersverzekeringen berekenen.
11
Werkloosheidswet (WW)
11.1
De kandidaat is in staat bij vraagstukken zijn antwoord mede met de
wettelijke bepalingen ingevolge de WW en de daarbij behorende
regelingen en beleidsregels te onderbouwen.
11.2
De kandidaat kan uitleggen wanneer sprake is van een echte, fictieve
of oneigenlijke dienstbetrekking en van de uitzonderingen hierop.
11.3
De kandidaat kan het begrip werkgever omschrijven en in welke
gevallen er een verruiming van dit begrip is.
11.4
De kandidaat kan aangeven in welke gevallen UWV als werkgever
wordt beschouwd.
11.5
De kandidaat kan in het kader van de werkloosheidswet de uitkering
beschrijven op grond van de in de toelichting genoemde aspecten. *)
11.6
De kandidaat kan in het kader van de werkloosheidswet beschrijven
op welke wijze de premie wordt vastgesteld en hoe de verdeling van
de premie naar het sectorfonds en het werkloosheidsfonds is
geregeld.
12
Ziektewet (ZW)
12.1
De kandidaat is in staat bij vraagstukken zijn antwoord mede met de
wettelijke bepalingen ingevolge de ZW te onderbouwen.
12.2
De kandidaat kan aangeven hoe de uitvoering van de ZW voor zieke
WW-gerechtigden door UWV is geregeld.
12.3
De kandidaat kan aangeven in welke gevallen UWV als werkgever
wordt beschouwd.
12.4
De kandidaat kan de loondoorbetalingsverplichting van de werkgever
(eveneens geregeld in BW) beschrijven en toepassen.
13
Zorgverzekeringswet (Zvw)
13.1
De kandidaat is in staat bij vraagstukken zijn antwoord mede te
onderbouwen met de wettelijke bepalingen ingevolge de de
Zorgverzekeringswet, het Besluit zorgverzekering en de Regeling
zorgverzekering.
Nederlandse Associatie voor Examinering
K
B
T
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
7
Eindtermen en toetstermen
*) betekent: zie toelichting
K=Kennis B=Begrip T=Toepassing
13.2
De kandidaat kan de “verzekeringsplicht” volgens de Zvw
beschrijven.
13.3
De kandidaat kan aangeven wat verstaan wordt onder de nominale
premie, aanvullende premie en inkomensafhankelijke bijdrage Zvw
(werkgeversheffing en bijdrage Zvw) en in welke gevallen
desbetreffende premies van toepassing zijn.
13.4
De kandidaat kan beschrijven welke inkomensbestanddelen de
grondslag voor de inkomensafhankelijke bijdrage volgens de Zvw
vormen.
13.5
De kandidaat kan aangeven in welke gevallen het hoge
bijdragepercentage voor de berekening van de inkomensafhankelijke
bijdrage Zvw wordt gehanteerd en in welke gevallen het lage
percentage van toepassing is.
13.6
De kandidaat kan de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw
(werkgeversheffing en bijdrage Zvw) berekenen.
14
Toeslagenwet (TW)
14.1
De kandidaat is in staat bij vraagstukken zijn antwoord mede met de
wettelijke bepalingen ingevolge de TW en het inkomensbesluit te
onderbouwen.
14.2
De kandidaat kan de voorwaarden voor recht op toeslag volgens de
TW benoemen.
14.3
De kandidaat kan de hoogte van de toeslag volgens de TW
berekenen.
14.4
De kandidaat kan de maatregelen volgens de TW benoemen.
14.5
De kandidaat kan de vakantie-uitkering volgens de TW berekenen.
14.6
De kandidaat kan toelichten hoe de TW door UWV wordt uitgevoerd.
14.7
De kandidaat kan toelichten hoe de TW wordt gefinancierd.
15
Arbeidsrecht: Burgerlijk wetboek (arbeidsovereenkomsten)
15.1
De kandidaat is in staat bij vraagstukken over Boek 7 titel 10 van het
BW -Arbeidsovereenkomst -zijn antwoord mede met de wettelijke
bepalingen ingevolge het BW te onderbouwen
15.2
De kandidaat kan de arbeidsovereenkomst in relatie tot andere
arbeidsverhoudingen toelichten.
15.3
De kandidaat kan het rechtsvermoeden van het bestaan van een
arbeidsovereenkomst aangeven.
15.4
De kandidaat kan de arbeidsovereenkomst met een minderjarige
omschrijven.
15.5
De kandidaat heeft inzicht in de gelijke behandeling van mannen en
vrouwen
15.6
De kandidaat heeft inzicht in gelijke behandeling bij verschil in
arbeidsduur
15.7
De kandidaat kan de volgende bijzondere bedingen beschrijven:
 boetebeding
 concurrentiebeding
 proeftijdbeding
 nevenwerkzaamhedenbeding
 relatiebeding.
15.8
De kandidaat kan de verplichtingen van werkgever en werknemer
omschrijven die betrekking hebben op:
 gegevens schriftelijke opgave;
 getuigschrift;
 verplichting tot bescherming tegen gevaar;
 aansprakelijkheid werknemer ten aanzien van werkgever.
Nederlandse Associatie voor Examinering
K
B
T
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
8
Eindtermen en toetstermen
*) betekent: zie toelichting
K=Kennis B=Begrip T=Toepassing
15.9
De kandidaat kan de verschillende wijzen van beëindiging van de
arbeidsovereenkomst omschrijven en in een concrete situatie
toepassen. *)
15.10 De kandidaat kan de uitzendovereenkomst beschrijven
16
Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag
16.1
De kandidaat kan beschrijven wat onder werknemersbegrip en
loonbegrip wordt verstaan.
16.2
De kandidaat kan de bepalingen die betrekking hebben op de hoogte
van het minimumloon omschrijven.
16.3
De kandidaat kan de mogelijkheid van dispensatie benoemen.
16.4
De kandidaat kan de bepalingen die betrekking hebben op de hoogte
van de minimumvakantiebijslag omschrijven.
16.5
De kandidaat kan de uitzonderingen op de minimumvakantiebijslag
benoemen.
17
Wet gelijke behandeling mannen en vrouwen
17.1
De kandidaat kan de gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij
de arbeid beschrijven
17.2
De kandidaat kan de bepalingen beschrijven die voorzien in gelijke
beloning voor arbeid van gelijke waarde
18
Algemene wet gelijke behandeling
18.1
De kandidaat heeft kennis van gelijke behandeling van personen
18.2
De kandidaat heeft kennis van het verboden onderscheid
18.3
De kandidaat kent de taken van de College voor de rechten van de
mens.
19
Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst
19.1
De kandidaat kan beschrijven wat onder het begrip collectieve
arbeidsovereenkomst wordt verstaan.
19.2
De kandidaat kan de partijen die betrokken zijn bij een cao
benoemen.
19.3
De kandidaat kan de regels benoemen die de aanvang en het einde
van een cao aangeven.
19.4
De kandidaat heeft kennis en inzicht in de werking van een cao*)
20
Wet algemeen verbindend verklaren van bepalingen van cao’s
20.1
De kandidaat kan de formaliteiten benoemen die van toepassing zijn
bij het algemeen verbindend verklaren van een cao(bepaling).
20.2
De kandidaat kan de geldigheidsperiode van de algemeen
verbindendverklaring benoemen.
21
Wet op de ondernemingsraden
21.1
De kandidaat kan aangeven in welke situatie een
personeelsvertegenwoordiging ingesteld moet worden.
21.2
De kandidaat kan beschrijven in welk geval de instelling van een
ondernemingsraad verplicht is.
21.3
De kandidaat kan de taak en samenstelling van de
ondernemingsraad benoemen.
21.4
De kandidaat heeft inzicht in de rechten en bevoegdheden van de
ondernemingsraad *)
22
Buitengewoon besluit arbeidsverhoudingen
22.1
De kandidaat kan omschrijven in welke gevallen een verbod geldt de
arbeidsverhouding zonder ontslagvergunning te beëindigen.
22.2
De kandidaat kan het afspiegelingsbeginsel omschrijven.
23
Wet melding collectief ontslag
23.1
De kandidaat kan de verplichting tot melding bij collectief ontslag
benoemen.
Nederlandse Associatie voor Examinering
K
B
T
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
9
Toelichting eind- en toetstermen
1.4
Inkomsten uit:
- niet-zelfstandige beroepen
- vennootschapsleiding
- artiesten en sportbeoefenaars
- pensioenen, lijfrenten en sociale zekerheidsuitkeringen
- overheidsfuncties
- leraren en studenten
werkzaamheden buitengaats
de wijze waarop dubbele belasting wordt vermeden
invorderingsbijstand
de aanvullingen die per artikel zijn toegevoegd bij ondertekening van de verdragen
2.1
heffingssubject:
- de werknemer
- de artiest, beroepssporter, buitenlandse gezelschappen
- aangewezen personen
- inhoudingsplichtige
- minderjarig kind als werknemer van door hem/haar genoten loon
- genieter van postuum loon
- beloning executeur.
6.3
- loonbestanddelen die onder de eindheffing vallen:
• naheffingsaanslagen
• tijdelijke knelpunten van ernstige aard
• publiekrechtelijke uitkeringen
• bezwaarlijk te individualiseren loon
• loon met een bestemmingskarakter
• geschenken in natura
• bovenmatige kostenvergoedingen en verstrekkingen
• vut-regelingen
• doorlopend afwisselend gebruik bestelauto’s
• pseudo-eindheffingen
- levensloopregeling
- afdrachtverminderingen
- vergoedingen en verstrekkingen voor vervoer
- kosten en rentevoordeel van een personeelslening voor de eigen woning
- werkkostenregeling
- vrijgestelde uitkeringen en verstrekkingen
- beschikkingen en verklaringen
- loonbestanddelen die onder de eindheffing vallen
- afdrachtverminderingen
- vergoedingen en verstrekkingen voor vervoer
- kosten en rentevoordeel van een personeelslening voor de eigen woning
10.3
Hierbij komen onder andere aan de orde:
 premieverschuldigdheid werkgever en werknemer
 werkgeversdeel en werknemersdeel van de premie
 verbod tot verhaal op de werknemer
 loontijdvakkensystematiek voor de premieberekening en –afdracht
 premie ingevolge de Werkloosheidswet
 premie, inkomensafhankelijke bijdrage Zvw (werkgeversheffing en bijdrage Zvw) en
aanspraken ingevolge de Zvw
Nederlandse Associatie voor Examinering
10
Toelichting eind- en toetstermen











premie en gedifferentieerde premie Zw en WGA (vast en flexibel personeel)
eigen risico dragen
maximum premieloon
franchise
anoniementarief
overheidswerkgevers en overheidswerknemers
AOW-gerechtigdenpremievrijstelling
sectorindeling
premiekorting
voortschrijdend cumulatief rekenen (VCR)
correctieberichten
11.5











voorwaarden voor recht op uitkering en verlengde uitkering
uitsluitingsgronden
verplichtingen werkloze werknemer
maatregelen
bepalingen einde uitkeringsrecht
de uitbetaling van de uitkering
vakantiebijslag
aftrek van inkomsten
de hoogte en duur van de uitkering
uitkering bij betalingsonmacht van werkgever
inzicht in uitvoering door UWV
15.9




de opzegverboden
einde door dood werknemer en/of werkgever
beëindiging tijdens proeftijd.
opzegging:
o dringende redenen
o kennelijk onredelijke opzegging werkgever/werknemer
o schadeloosstelling
ontslag op staande voet
ontbinding door kantonrechter.


19.4
In de cao geregelde afspraken werken door in individuele arbeidsovereenkomsten
Bepalingen in individuele arbeidsovereenkomsten die strijdig zijn met de cao-bepalingen zijn
nietig
Obligatoire bepalingen
Diagonale bepalingen
Normatieve bepalingen
21.4
Advies- en instemmingsrecht
Beroepsrecht
Informatierecht
Initiatiefrecht
Benoeming bestuurders instelling
Adviesrecht bij benoeming of ontslag van een bestuurder
Nederlandse Associatie voor Examinering
11
Diplomalijn
Loonadministratie
Examen
Sociale en Fiscale wetgeving en Arbeidsrecht I
Versie
1.0
Geldig vanaf
01-01-2015
Vastgesteld op
februari 2014
Vastgesteld door
Bestuur Nederlandse Associatie voor Examinering
Toetsvorm
schriftelijk examen
Toetsduur
3 uur
Toegestane
hulpmiddelen
 Handboek Loonheffingen met op elke pagina het Associatielogo
 Almanakken, zoals genoemd op www.associatie.nl
 Wettenpocket, zoals genoemd op www.associatie.nl
 basiswoordenboek Nederlands
 woordenboek Nederlands-vreemde taal/vreemde taal- Nederlands
 rekenmachine
De naslagwerken mogen niet voorzien zijn van aantekeningen of
markeringen.
Toetsmatrijs
K= Kennisvragen
B= Begripsvragen
Eind term Toetsterm
T= Toepassingsvragen
Puntenverdeling in %
Aantal
vragen
min
max
min
max
Vraagsoort
K
B
T
%
%
%
1
1.1 t/m 1.14
10
40
5
20
Open vragen
X
X
X
2 t/m 4
2.1 t/m 2.12
3.1 t/m 3.24
4.1
20
40
5
20
Open vragen
X
X
X
5 t/m 8
5.1 t/m 5.7
6.1 t/m 6.8
7.1 t/m 7.4
8.1 t/m 8.5
10
40
5
20
Open vragen
X
X
X
9 t/m 14
9.1 t/m 9.11
10.1 t/m 10.4
11.1 t/m 11.6
12.1 t/m 12.4
13.1 t/m 13.6
14.1 t/m 14.7
10
40
5
20
Open vragen
X
X
X
15 t/m 23
15.1 t/m 15-10
16.1 t/m 16.5
17.1 t/m 17.2
18.1 t/m 18.3
19.1 t/m 19.4
20.1 t/m 20.2
21.1 t/m 21.4
22.1 t/m 22.2
23.1
10
40
5
20
Open vragen
X
X
X
22
30
10
20
70
totaal
100
Nederlandse Associatie voor Examinering
12