Download Full Text (Final Version , 1mb)

Nadruk verboden
ERASMUS UNIVERSITEIT ROTTERDAM
Erasmus School of Economics
Bachelorscriptie
Faciliteiten voor ANBI’s gewogen
Naam
Examennummer
Begeleider
Plaats
Nicky Kattenbroek
324103
dr. Y.M. Tigelaar-Klootwijk
Rotterdam
Datum .............................................................................................................................................
.................................................................................................................................... 23-07-2014
Inhoudsopgave
1. Inleiding .................................................................................................................................. 1
1.1 Aanleiding ...................................................................................................................................... 1
1.2 Probleemstelling ......................................................................................................................... 1
1.3 Toetsingskader............................................................................................................................. 2
1.5 Aanpak............................................................................................................................................. 2
2. Overheidsingrijpen ............................................................................................................. 4
2.1 Inleiding .......................................................................................................................................... 4
2.2 Onder welke voorwaarden is overheidsingrijpen gelegitimeerd binnen de
welvaartseconomie? .......................................................................................................................... 4
2.3 Is overheidsingrijpen in het veld van algemeen nut beogende instellingen
legitiem?................................................................................................................................................. 5
2.3.1 Imperfecte concurrentie ..................................................................................................................6
2.3.2 Publieke goederen ..............................................................................................................................6
2.3.3 Externaliteiten......................................................................................................................................7
2.3.4 Informatiefalen ....................................................................................................................................7
2.3.5 Hoge werkloosheid en andere verstorende factoren...........................................................8
2.3.6 Motieven buiten de welvaartseconomie ...................................................................................8
2.4 Conclusie......................................................................................................................................... 9
3. Een ANBI met haar fiscale voordelen onder huidig recht ............................... 10
3.1 Inleiding ....................................................................................................................................... 10
3.2 Hoe is ‘algemeen nut beogen’ gedefinieerd?............................................................... 10
3.3 Wat zijn de fiscale faciliteiten voor ANBI’s? ................................................................ 13
3.4 Conclusie...................................................................................................................................... 14
4 Vrijstellingen erf- en schenkbelasting SW 1956 ..................................................... 15
4.1 Inleiding ....................................................................................................................................... 15
4.2 Is overheidsingrijpen door middel van een vrijstelling binnen de SW 1956
legitiem?.............................................................................................................................................. 15
4.3 Wat is de doelstelling van de faciliteiten met betrekking tot ANBI’s binnen de
SW 1956? ............................................................................................................................................ 18
4.4 In hoeverre bevorderen de faciliteiten met betrekking tot ANBI’s binnen de SW
1956 de doelstelling van deze faciliteiten? ............................................................................ 18
4.5 Voldoen de faciliteiten met betrekking tot ANBI’s binnen de SW 1956 aan het
draagkrachtbeginsel? .................................................................................................................... 20
4.6 Kan het effect van de vrijstellingen voor ANBI’s van schenk- en erfbelasting
worden bereikt tegen lagere uitvoeringskosten?................................................................ 20
4.7 Aanbevelingen ........................................................................................................................... 21
4.8 Conclusie...................................................................................................................................... 21
5 Giftenaftrek .......................................................................................................................... 22
5.1 Inleiding ....................................................................................................................................... 22
5.2 Is overheidsingrijpen door middel van giftenaftrek binnen de
welvaartseconomie legitiem? ..................................................................................................... 22
5.3 Wat is de doelstelling van de giftenaftrek? ..................................................................... 23
5.4 In hoeverre bevordert de giftenaftrek de doelstelling? ............................................. 23
5.5 Voldoet de giftenaftrek aan het draagkrachtbeginsel? .............................................. 25
5.6 Kan de doelstelling van de giftenaftrek worden bereikt met minder lasten?.... 27
5.7 Aanbevelingen ........................................................................................................................... 28
5.8 Conclusie...................................................................................................................................... 28
5. Samenvatting ...................................................................................................................... 29
6. Literatuurlijst ....................................................................Error! Bookmark not defined.
Lijst met afkortingen
AWR
ANBI
HR
SW 1956
IB 2001
VPB 1969
Algemene Wet inzake Rijksbelastingen
Algemeen nut beogende instelling
Hoge Raad
Successiewet 1956
Wet inkomstenbelasting 2001
Wet op de vennootschapsbelasting 1969
1. Inleiding
1.1 Aanleiding
ANBI’s spelen een belangrijke rol in onze maatschappij. Veel Nederlanders
voelen zich persoonlijk verbonden met instellingen die zich inzetten voor
bijvoorbeeld natuur, cultuur of gezondheid. Zij doneren daarom geld of goederen
aan of zetten zich in als vrijwilliger voor organisaties die zij een warm hart
toedragen. Het valt niet te ontkennen dat door ANBI’s veel nuttig werk wordt
verricht, niet alleen op lokaal of nationaal niveau, maar over de gehele wereld. Het
lijkt daarom bijna vanzelfsprekend dat de overheid ANBI’s zou moeten
ondersteunen. Zij bevordert bijvoorbeeld vrijgevigheid aan ANBI’s door middel van
de giftenaftrek in de inkomstenbelasting en vrijstelling van erf- en schenkbelasting.
In 2013 hadden deze belastinguitgaven een omvang van ongeveer 600 miljoen euro.
Daarmee hebben deze faciliteiten een behoorlijke financiële omvang. Maar is er wel
een voldoende economische legitimatie voor overheidsingrijpen op het gebied van
ANBI’s? Wat is het effect van deze faciliteiten op het geefgedrag van particulieren?
Kortom: hoort dit overheidsingrijpen wel thuis in een bestendig fiscaal stelsel?
1.2 Probleemstelling
Op basis van het voorgaande ben ik tot de volgende probleemstelling
gekomen:
Is overheidsingrijpen in het veld van algemeen nut beogende instellingen
gewenst en zo ja, hoe zou dit dan in de belastingwetgeving moeten worden
vormgegeven ?
-
-
Ik beantwoord de probleemstelling aan de hand van de volgende deelvragen:
Is er reden tot overheidsingrijpen in het veld van algemeen nut beogende
instellingen?
o Onder welke voorwaarden is overheidsingrijpen gelegitimeerd
binnen de welvaartseconomie?
o Is overheidsingrijpen in het veld van de maatschappelijke organisaties
gelegitimeerd binnen de welvaartseconomie?
Hoe is dit overheidsingrijpen vormgegeven binnen het huidige recht?
o Wat is een ANBI?
 Hoe is ‘algemeen nut beogen’ gedefinieerd?
 Welke fiscale faciliteiten zijn er voor ANBI’s?
o SW 1956
 Is overheidsingrijpen door middel van een vrijstelling binnen
de SW 1956 gelegitimeerd binnen de welvaartseconomie?
 Wat is de doelstelling van de maatregelen met betrekking tot
ANBI’s binnen de SW 1956?
 In hoeverre bevorderen de maatregelen met betrekking tot
ANBI’s binnen de SW 1956 de in vorige deelvraag
geformuleerde doelstelling?
1
Voldoen de vrijstellingen voor ANBI’s van schenk- en
erfbelasting aan het draagkrachtbeginsel?
 Kan de doelstelling van de vrijstellingen voor ANBI’s van
schenk- en erfbelasting worden bereikt tegen lagere lasten?
o Giftenaftrek
 Is overheidsingrijpen door middel van de giftenaftrek
gelegitimeerd binnen de welvaartseconomie?
 Wat is de doelstelling van de giftenaftrek?
 In hoeverre bevordert de giftenaftrek de in de vorige deelvraag
geformuleerde doelstelling?
 Voldoet de giftenaftrek aan het draagkrachtbeginsel?
 Kan het effect van de giftenaftrek worden bereikt tegen lagere
lasten?

1.3 Toetsingskader
Deze deelvragen zal ik beantwoorden aan de volgende toetsingscriteria:
- Legitimiteit: de vraag of overheidsingrijpen gelegitimeerd is toets ik aan de
theorie van de welvaartseconomie. Uitgangspunt van deze theorie is dat de
markt vrij moet worden gelaten, tenzij er marktverstoringen zijn waardoor
overheidsingrijpen de welvaart kan verhogen. In dat geval is
overheidsoptreden gelegitimeerd.
- Doeltreffendheid: De toetsing aan doeltreffendheid vindt plaats op grond van
de afweging tussen de doelstelling van overheid met betrekking tot ANBIwetgeving en in hoeverre de verschillende maatregelen eraan meewerken
om deze doelstelling te bereiken.
- Draagkrachtbeginsel: zowel binnen de IB 2001 als de SW 1956 speelt het
draagkrachtbeginsel een belangrijke rol. Belasting moet worden geheven
naar rato van de draagkracht van belastingplichtigen: de sterkste schouders
dragen de zwaarste lasten. Inkomen is de maatstaf voor draagkracht binnen
de IB 2001 en binnen de SW 1956 is dit de omvang van verkrijgingen. Ik
onderzoek of de faciliteiten een inbreuk maken op het draagkrachtbeginsel.
- Doelmatigheid: in hoeverre staan de kosten van de verschillende
maatregelen in verhouding tot de opbrengsten daarvan? Deze vraag zal ik
kwalitatief toetsen, omdat er geen gegevens zijn met betrekking tot de
daadwerkelijke opbrengsten of kosten van ANBI-wetgeving. Ik onderzoek of
de doelstelling van de faciliteiten ook bereikt zou kunnen worden tegen
lagere lasten, door de faciliteiten anders vorm te geven.
1.5 Aanpak/afbakening
In mijn onderzoek richt ik mij op de vrijstelling van erf- en schenkbelasting
en de giftenaftrek in de inkomstenbelasting. Ik zal hierbij de giftenaftrek binnen de
VPB 1969 buiten beschouwing laten, vanwege de geringe financiële omvang van de
faciliteit en het lage aantal belastingplichtigen dat van de faciliteit gebruik maakt.1
In 2002 was in de Miljoenennota voor het laatst een uitsplitsing opgenomen tussen
de giftenaftrek in de IB 2001 en VPB 1959. De belastinguitgave voor de giftenaftrek in de
1
2
In hoofdstuk 2 breng ik in kaart wat een ANBI is en welke fiscale faciliteiten
er zijn voor ANBI’s. Daarna komen de vrijstellingen van schenk- en erfbelasting en
de giftenaftrek aan bod (hoofdstuk 3 en 4). Deze twee hoofdstukken hebben een
vergelijkbare opbouw. Allereerst onderzoek ik de legitimiteit van
overheidsingrijpen door middel van de betreffende faciliteit. Ik onderzoek of deze
faciliteit past binnen de theorie van de welvaartseconomie. De tweede deelvraag
ziet op de doelstelling van de overheid van de faciliteit. De doelstelling is belangrijk,
want aan de hand daarvan onderzoek ik bij de derde deelvraag of de faciliteiten wel
doeltreffend zijn. Een faciliteit is doeltreffend wanneer deze bijdraagt aan het
verwezenlijken van de doelstelling. Daarna onderzoek ik of de faciliteit voldoet aan
het draagkrachtbeginsel. Vervolgens onderzoek ik de doelmatigheid van de faciliteit.
Ik onderzoek of de doelstelling van de faciliteit ook kan worden bereikt tegen
minder lasten. Aan het eind van deze hoofdstukken zijn enkele aanbevelingen
opgenomen.
VPB 1969 bedroeg in dat jaar 14 miljoen euro. De totale geschatte sponsorgelden en giften
gedaan door het bedrijfsleven bedroegen in 2011 €1,4 miljard. Giften zijn dus een zeer klein
gedeelte van de totale gelden die vanuit het bedrijfsleven naar goede doelen stromen. In het
rapport van de commissie algemeen nut beogende instellingen uit 2007 is opgenomen dat
jaarlijks ongeveer 1200 bedrijven gebruik maken van de giftenaftrek.
3
2. Overheidsingrijpen
2.1 Inleiding
Voordat de huidige wetgeving met betrekking tot algemeen nut beogende
instellingen kan worden beoordeeld, is het van belang te bepalen of
overheidsingrijpen gelegitimeerd is. De legitimiteit toets ik aan de theorie van de
welvaartseconomie. Allereerst onderzoek ik welke voorwaarden deze theorie
schept voor de legitimatie van overheidsingrijpen. Daarna beoordeel ik of er in het
veld van algemeen nut beogende instellingen wordt voldaan aan deze voorwaarden
en of andere motieven een rol spelen voor faciliteiten voor ANBI’s.
2.2 Onder welke voorwaarden is overheidsingrijpen gelegitimeerd binnen de
welvaartseconomie?
De welvaartseconomie grijpt terug op ‘the invisible hand’ van Adam Smith.
Door middel van twee fundamentele theorema wordt deze onzichtbare hand ingezet
als leidraad binnen de economie. Het eerste theorema houdt in dat een competitieve
markteconomie altijd leidt tot een Pareto-efficiënte allocatie van productiefactoren.2
Het tweede theorema behelst dat elke Pareto-efficiënte verdeling kan worden
bereikt door de initiële distributie te veranderen en de competitieve markt zijn
werk te laten doen. Onder Pareto-efficiënt wordt verstaan dat je vanuit het
evenwicht niet naar een andere verdeling kunt gaan zonder dat iemand er op
achteruit gaat. De initiële distributie zou volgens deze theorie door de overheid
beïnvloed kunnen worden met behulp van individuele lump-sum belastingen. Deze
belasting heeft als kenmerk dat het een vast bedrag is, onafhankelijk van
omstandigheden als inkomen. Tinbergen is een voorstander van lump-sum
verdelingen door de overheid op basis van talent. 3 Omdat een lump-sum
verschuiving onafhankelijk is van consumptie of inkomen, heeft het geen effect op
het bestedingsgedrag of de hoeveelheid arbeid die verricht wordt. Er is dus geen
sprake van een substitutie-effect, waardoor een lump-sum belasting in beginsel niet
tot efficiëntieverlies leidt.
Uit de twee theorema volgt dat de vrije markt leidt tot een efficiënte allocatie
en zoveel mogelijk los moet worden gelaten. Toch kan er reden zijn voor
overheidsingrijpen. Er zijn volgens Musgrave drie functies van de overheid te
onderscheiden: allocatie, redistributie en stabilisatie.4 Deze functies vertalen zich in
verschillende redenen voor overheidsingrijpen. In de eerste situatie kan de markt
zelf niet komen tot een efficiënt evenwicht, er is dan sprake van marktfalen of de
overheid beschikt niet over genoeg informatie om de initiële verdeling juist aan te
passen. Er wordt dan niet voldaan aan het eerste theorema. Ook kan de situatie zich
voordoen dat de markt wel tot een Pareto-efficiënt evenwicht komt, maar dit
Arrow, 1951, Social Choice and Individual Values.
Tinbergen, Belasting op bekwaamheid, Intermediair, 30(6):1–3, 1970.
4 Musgrave, 1939: Voluntary Exchange Theory of Public Economy.
2
3
4
evenwicht onwenselijk wordt geacht. Dit zou het geval kunnen zijn bij een verdeling
die erg ongelijk is. Dit druist in tegen het rechtvaardigheidsgevoel. Deze voorkeur
komt tot uiting in de sociale welvaartsfunctie. Er is bijvoorbeeld sprake van een
utilitaristische sociale welvaartsfunctie wanneer het totale bij elkaar opgetelde nut
gemaximeerd wordt, ongeacht de verdeling van dit nut.5 Daarnaast kan stabilisatie
een reden zijn voor overheidsingrijpen. Onder stabiel wordt een evenwichtige
economie verstaan, waarin conjuncturele schommelingen gematigd zijn en
werkgelegenheid en prijzen stabiel blijven.
Binnen de welvaartseconomie krijgt de markt in principe vrij spel.
Overheidsingrijpen kan wel gelegitimeerd zijn binnen de theorie van de
welvaartseconomie als er sprake is van marktfalen. Zoals hierboven aangestipt, kan
marktfalen leiden tot een inefficiënte verdeling. Aan de voorwaarden die ten
grondslag liggen aan het model is immers niet voldaan De overheid kan vervolgens
maatregelen treffen, bijvoorbeeld middels belastingwetgeving. Stiglitz noemt zes
omstandigheden die ten grondslag liggen aan marktfalen. Deze omstandigheden zijn
imperfecte concurrentie, publieke goederen, externaliteiten, incomplete markten,
informatiefalen, hoge werkloosheid (en andere macro-economische verstoringen).6
Samuelson komt tot een vergelijkbare opsomming.7 Het overheidsingrijpen zelf kan
echter ook leiden tot inefficiënties. In een first-best situatie heeft de overheid
perfecte informatie en kan zij ingrijpen op een efficiënte manier. Dit zal in de
praktijk
echter
nauwelijks
voorkomen,
omdat
de
overheid
de
consumentenvoorkeuren bijna nooit perfect kan achterhalen. Realistischer is de
second-best situatie, waarin de overheid gebruik maakt van verstorende
maatregelen. Overheidsingrijpen heeft een welvaartsverhogend effect als de
maatregelen van de overheid minder verstorend zijn dan het initiële marktfalen. In
dit hoofdstuk beperk ik mij tot de vraag of er sprake is van marktfalen dat
overheidsingrijpen kan legitimeren en laat ik de vraag of dit overheidsingrijpen leidt
tot meer verstoringen dan het initiële marktfalen buiten beschouwing.
2.3 Is overheidsingrijpen in het veld van algemeen nut beogende instellingen
legitiem?
Uit de vorige paragraaf is gebleken dat overheidsingrijpen gelegitimeerd kan
worden door marktfalen. Ik zal nu onderzoeken of er sprake is van marktfalen op
het gebied van algemeen nut beogende instellingen. Hiertoe zal ik de zes vormen
van marktfalen die Stiglitz heeft geformuleerd bespreken. Tot slot ga ik na of er nog
redenen zijn voor de overheid om in te grijpen die niet terug te voeren zijn op de
theorie van de welvaartseconomie.
H. Rosen en T. Gayer, Public Finance, p. 263.
Stiglitz, 2000, Economics of the Public Sector p. 85.
7 Samuelson, Diagrammatic exposition of a theory of public expenditure, The Review of
Economics and Statistics, 37 (1955), p. 350–356.
5
6
5
2.3.1 Imperfecte concurrentie
Een perfect competitieve markt is één van de voorwaarden voor het goed
functioneren van die markt. Als er sprake is van machtsconcentraties, wordt het
competitieve karakter van de economie ondermijnd. Gezien het grote aantal
instellingen dat zich inzet voor het algemene nut en de diversiteit van deze
instellingen lijkt er geen sprake van een concentratie van markmacht. Er zijn in
Nederland ongeveer 30.000 ANBI’s geregistreerd, zoals blijkt uit het ANBI-register
van de Belastingdienst8. Daar tegenover staat dat het aantal mensen dat schenkt aan
of lid is van deze goede doelen zeer groot is. In 2011 deed 85% van de huishoudens
en 71% van de bedrijven een vrijwillige bijdrage aan goede doelen. 9 Ook is er geen
sprake van grote drempels om deze markt te betreden, een goed doel beginnen is
vergelijkbaar met het starten van een onderneming, het staat eenieder vrij om dat te
doen. Er lijkt zelfs een tendens te zijn dat steeds meer particulieren eigen
stichtingen oprichten; de zogenaamde ‘nieuwe filantroop’ wil de touwtjes meer zelf
in handen hebben.10 Dit duidt er ook op dat er geen grote belemmeringen zijn om
deze markt te betreden. Er kan geconcludeerd worden dat competitiefalen geen
reden voor de overheid is om in te grijpen op deze markt.
2.3.2 Publieke goederen
Publieke goederen zijn goederen waarvan gebruik of profijt niet uitgesloten
kan worden en het niets extra kost als een persoon er meer gebruik van maakt.
Omdat individuen alleen rekening houden met hun eigen belang, komen publieke
goederen in de regel niet of onvoldoende tot stand in de vrije markt. Dit wordt
veroorzaakt door het free-riderprobleem. Aangezien individuen niet uitgesloten
kunnen worden van gebruikmaking of het hebben van profijt van publieke
goederen, kunnen zij ook zonder de kosten te dragen profiteren. Consumenten
bepalen zelf hoeveel zij van een publiek goed willen consumeren, maar vanwege het
free-riderprobleem wordt minder geconsumeerd dan sociaal optimaal is. Hierdoor
zijn individuen slechter af dan in de situatie dat zij allen verplicht bijdragen aan een
publiek goed. De overheid heeft hierin een rol, door te voorzien in de productie van
publieke goederen en de kosten hiervan door middel van belastingen op de
gebruikers te verhalen. Los van deze publieke goederen, zijn er veel vormen van
semipublieke goederen. Dit zijn goederen die slechts één van de twee kenmerken
van een publiek goed hebben. Voorbeelden zijn tolwegen of volkshuisvesting.
De lijst van artikel 5b lid 3 AWR van wat als algemeen nut aangemerkt is,
bevat een groot aantal (semi)publieke goederen. Welzijn, de bevordering van de
democratische rechtsorde en bescherming van natuur en milieu zijn aan te merken
als publieke goederen. Ontwikkelingssamenwerking, onderwijs en cultuur zijn
Dit register is te raadplegen via
http://www.belastingdienst.nl/wps/wcm/connect/bldcontentnl/themaoverstijgend/broch
ures_en_publicaties/overzicht_ANBIs.
9 Samenvatting Geven in Nederland 2013, p. 18-19. Te raadplegen via
http://www.fsw.vu.nl/nl/Images/Samenvatting%20Geven%20in%20Nederland%202013_
tcm30-338094.pdf.
10 S.J.C. Hemels, ‘Nieuwe filantropen en de fiscus’, NTFR 2006/1190.
8
6
bijvoorbeeld te beschouwen als semipublieke goederen. Toch is dit geen legitimatie
voor overheidsingrijpen op het gebied van ANBI’s. ANBI’s zelf zijn namelijk geen
publieke goederen, zij dragen slechts indirect bij aan bepaalde publieke goederen.
Het is een geheel private aangelegenheid of en in welke mate individuen ANBI’s
willen steunen door het doen van giften. Er is geen directe relatie tussen de gift en
een tegenprestatie – anders zou er ook geen sprake zijn van een gift – en dit heeft tot
gevolg dat van free-ridergedrag geen sprake kan zijn.
2.3.3 Externaliteiten
Positieve en negatieve externe effecten veroorzaken verstoringen op de
markt als individuen deze effecten niet meewegen in hun beslissingen tot
consumptie/productie. Als consumenten deze externe effecten niet meenemen in
hun beslissing zullen producten met positieve externe effecten ondergeproduceerd
worden. Het is aannemelijk dat er positieve effecten verbonden zijn aan giften aan
algemeen nut beogende instellingen, omdat de instellingen zich niet voor zichzelf
inzetten maar voor een algemeen nut.11 Algemeen nut wordt gedefinieerd als het
tegengestelde van een particulier nut.12 De vraag is of particulieren de positieve
effecten van ANBI’s meewegen in hun beslissingen om een gift te doen aan een
ANBI. Dit lijkt zo te zijn. Juist de omstandigheid dat ANBI’s zich inzetten voor het
algemeen belang is een reden om een ANBI te ondersteunen. De externe effecten
van het doen van een gift aan een ANBI zijn zo bezien al in de prijs geïnternaliseerd.
Kaplow bepleit echter dat het doen van een gift inherent een positief extern
effect heeft, onafhankelijk of de ontvanger een goed doel is of niet. 13 Donateurs
nemen volgens hen alleen hun eigen nutsverhoging in beschouwing bij het doen van
een gift, waarin de indirecte nutsverhoging is begrepen die volgt uit het gewicht dat
de donateur toekent aan de nutstoename bij de ontvanger. De nutstoename van de
ontvanger zelf is dan het positieve externe effect.
Er is geen consensus of giften aan ANBI’s positieve externe effecten tot
gevolg hebben. Dit is afhankelijk van de vraag of consumenten de positieve gevolgen
van hun gift meewegen in hun beslissing om een donatie te doen. Om deze vraag te
kunnen beantwoorden is meer onderzoek nodig. Er zijn, zoals hierboven genoemd,
wel aanwijzingen dat giften (al dan niet aan ANBI’s) positieve externe effecten met
zich meebrengen. Ik kan dan ook geen uitspraak doen of overheidsingrijpen op basis
van deze vorm van marktfalen gelegitimeerd kan worden.
2.3.4 Informatiefalen
Informatiefalen kan een reden zijn dat marktwerking wordt verstoord.
Bijvoorbeeld in de markt van auto’s hebben de autohandelaren een
informatievoordeel ten opzichte van consumenten. Als ongeschoolde consument, in
Evaluatie giftenaftrek 1996-2006, kamerbrief van 23 oktober 2009, AFP09-657, p. 13 en
ook Van Gilst, Nijboer en Caminada in ‘De successiebelasting vanuit economisch perspectief,
WFR 2008/1423, paragraaf 3.1.2.
12 Zie ook het Rapport van de Commissie algemeen nut beogende instellingen, Geschriften
van de Vereniging voor Belastingwetenschap, blz. 53-54.
13 L. Kaplow, A note on subsidizing gifts, Journal of Public Economics, Volume 58, Issue 3,
November 1995, Pages 469–477, §1.
11
7
ieder geval waar het auto’s betreft, weet je namelijk niet in welke staat de auto zich
bevindt. Autoverkopers kunnen daar hun voordeel mee doen. Door dit falen van
informatie op de markt worden minder auto’s tegen een duurdere prijs verkocht,
waardoor het optimale punt niet wordt bereikt. Hieraan kan de overheid door
middel van belastingen weinig doen. Logischer is in zo’n geval dat de overheid door
middel van regelgeving bepaalt dat de kilometerstand of andere aspecten van de
auto niet mogen worden vervalst. ANBI’s hebben in beginsel geen
informatievoordeel ten opzichte van donateurs, zij zijn immers afhankelijk van de
sponsorgelden en giften van bedrijven en particulieren. ANBI’s die niet genoeg
informatie over zichzelf en hun werkwijze ter beschikking stellen, zullen
onbetrouwbaar overkomen en donateurs verliezen.
Er is wel een andere vorm van informatiefalen dat relevant is voor ANBI’s.
Gegeven dat de overheid ANBI’s op een bepaalde manier wil ondersteunen, zou dat
dan door middel van directe subsidies of via belastinguitgaven moeten? De overheid
kan de consumentenpreferenties met betrekking tot ANBI’s niet achterhalen. Bij
overheidssteun in de vorm van een belastinguitgave bepalen de consumenten aan
welke ANBI’s deze uitgave ten goede komt. Subsidies worden echter door de
overheid vastgesteld. Een belastinguitgave zorgt dus voor een verminderd
informatiefalen. Wel moet worden opgemerkt dat de hoogte van giften ook sterk
afhangt van bijvoorbeeld inkomen en dat consumentenpreferenties dus niet perfect
tot uiting komen in de hoogte van giften.
Informatiefalen is in dit kader dus niet direct een legitimatie voor
overheidsingrijpen. Wel speelt het vraagstuk een rol bij de vormgeving van de
faciliteiten, gegeven dat de overheid ANBI’s fiscaal wil ondersteunen. Dit wordt in
paragraaf 4.2 nader uitgewerkt.
2.3.5 Hoge werkloosheid en andere verstorende factoren
Op het gebied van algemeen nut beogende instellingen is er geen aanleiding
om over te gaan tot maatregelen om werkloosheid en andere verstorende macroeconomische factoren op te vangen. Stiglitz omschrijft deze categorie als hoge
werkloosheid, inflatie en andere macro-economische verstoringen.14 Hooguit spelen
bepaalde algemeen nut beogende instellingen een rol om de symptomen van
bijvoorbeeld werkloosheid op te vangen. Zij bieden bijvoorbeeld
vrijwilligersplekken, waar mensen die onlangs hun baan zijn verloren een zinvolle
besteding van hun tijd kunnen vinden. Ook welzijn is gekarakteriseerd als algemeen
nut, iets dat in tijden van recessie prangender is. Dit is echter symptoombestrijding
dat slechts zijdelings te maken heeft met macro-economische verstoringen. Ik zie
vanuit dit marktfalen dat ook geen legitimatie voor overheidsingrijpen.
2.3.6 Motieven buiten de welvaartseconomie
Er zijn ook andere dan economische omstandigheden die een rol spelen bij
faciliteiten voor ANBI’s. Los van de economische efficiency, is het belastingstelsel
ook een afspiegeling van maatschappelijke voorkeuren. De overheid trekt zich
steeds verder terug uit de goede doelensector, waardoor de rol van particulieren in
14
Stiglitz, 2000 Economics of the Public Sector, p. 85.
8
deze sector steeds belangrijker wordt.15 De overheid ondersteunt het doen van
giften dan vanuit een paternalistische rol, omdat zij er belang aan hecht dat
consumenten meer giften doen. 16 De individualistische maatschappelijke
welvaartsfunctie wordt dan vervangen door een andersoortige welvaartsfunctie, die
niet op welfaristische motieven is gestoeld. Dit zorgt voor niet kwantificeerbare
effecten, waarover vanuit de welvaartseconomie geen oordeel kan worden geveld. 17
Het is dus een politieke keuze of er op basis van paternalistische motieven moet
worden ingegrepen. Kavelaars voert aan dat dit bemoeizucht is van de overheid en
dat dit geen goede grond vormt voor het subsidiëren van giften. De schenker zou
vanuit zijn eigen motivatie giften moeten doen aan goede doelen, niet omdat de
overheid dit fiscaal aantrekkelijk maakt. Hij geeft aan dat de overheid zelf subsidies
zou moeten verstrekken als zij vindt dat het belangrijk is dat goede doelen
ondersteund worden.18
2.4 Conclusie
Binnen de welvaartseconomie is de markt leidend. Er is voor de overheid
enkel een rol weggelegd als er sprake is van marktfalen, op basis van
herverdelingsmotieven of een behoefte aan stabilisatie. Het is een politieke keuze of
en op welke manier inkomen en vermogen herverdeeld zouden moeten worden. Dit
is dan ook een vraagstuk dat ik buiten beschouwing laat. Ook de stabilisatiefunctie
van de overheid laat ik buiten beschouwing, omdat ANBI’s geen of weinig invloed
hebben op de conjunctuur, de inflatie of andere macro-economische aspecten van de
economie. Bepaalde vormen van marktfalen zijn tenminste zijdelings relevant voor
ANBI’s. ANBI’s spelen alleen een rol bij de voorziening van publieke goederen, maar
produceren zelf geen publieke goederen. Overheidsingrijpen is op dit punt dan ook
niet gerechtvaardigd. Er zijn wel aanwijzingen dat er externe effecten uitgaan van
giften aan ANBI’s. Het is echter onduidelijk of consumenten de positieve externe
effecten van hun giften meewegen in de beslissing om te doneren. Er is dus geen
overtuigend bewijs dat overheidsingrijpen gelegitimeerd is op grond van de
welvaartseconomie. Wel spelen andere factoren een rol, zoals paternalisme.
S. van Eijck, Sloop niet de ziel uit de inkomstenbelasting: de giftenaftrek, WFR 2014/606.
Mirrlees Review, Tax by Design, 2010, Oxford University Press, p. 32.
17 B. Jacobs, Een economische analyse van een optimaal belastingstelsel voor Nederland,
2010, p. 8. Dit essay is bijlage 6 van het Rapport van de Studiecommissie Belastingstelsel,
Continuïteit en vernieuwing: een visie op het belastingstelsel, 2010.
18 P. Kavelaars, Giftenaftrek kan worden afgeschaft, WFR 2014/607.
15
16
9
3.
Een ANBI met haar fiscale voordelen onder huidig recht
3.1 Inleiding
Om een ANBI-beschikking te krijgen, moeten instellingen aan veel
voorwaarden voldoen. Niet alleen administratieve voorwaarden, zoals het openbaar
maken van bepaalde gegevens op hun website of het hebben van een beleidsplan,
ook principiële voorwaarden zoals het dienen van het algemeen belang en het niet
hebben van een winstoogmerk. Daar staan enkele fiscale voordelen tegenover. In
paragraaf 3.2 onderzoek ik hoe de belangrijkste voorwaarde voor het verkrijgen van
een ANBI-status is ingevuld: het algemeen nut beogen. Welke faciliteiten gelden
voor een ANBI komen in paragraaf 3.3 aan de orde. Het hoofdstuk wordt afgesloten
met een conclusie.
3.2
Hoe is ‘algemeen nut beogen’ gedefinieerd?
De afkorting ANBI staat voor ‘algemeen nut beogende instelling’. Hoe wordt
nu het ‘algemeen nut beogen’ ingevuld? Vanaf 1 januari 2012 is de definitie van een
ANBI opgenomen in artikel 5b AWR. Ook de uitvoeringsregeling is verplaatst naar
de AWR. In lid 3 van artikel 5b AWR staat een opsomming van wat als algemeen nut
wordt beschouwd:
 welzijn;
 cultuur;
 onderwijs, wetenschap en onderzoek;
 bescherming van natuur en milieu, daaronder begrepen bevordering van
duurzaamheid;
 gezondheidszorg;
 jeugd- en ouderenzorg;
 ontwikkelingssamenwerking;
 dierenwelzijn;
 religie, levensbeschouwing en spiritualiteit;
 de bevordering van de democratische rechtsorde;
 een combinatie van de bovengenoemde doelen, alsmede
 het financieel of op andere wijze ondersteunen van een algemeen nut
beogende instelling.
Hiermee is de kous echter niet af. Met de opname van de definitie in de AWR is
volgens de wetgever geen inhoudelijk verschil beoogd te bewerkstelligen met het
daarvoor geldende recht.19 Hemels constateert dat na invoering van de Geefwet de
Hoge Raad dezelfde toetsingscriteria gebruikt als voor de invoering daarvan. 20 Voor
de inhoud van het begrip algemeen nut is de jurisprudentie van vóór 2012 dus nog
steeds geldig. Uit artikel 5b, lid 1, sub a onder 1, AWR volgt dat de instelling het
MvT, Kamerstukken II 2011/12, 33 006, nr. 3, p.7, V-N 2011/45.7.
S.J.C. Hemels, De ANBI-tweetrapstoets van de Geefwet – trendbreuk of trendvolgend?,
FTV 2012/08, §7.
19
20
10
algemene nut uitsluitend of nagenoeg uitsluitend moet beogen, oftewel voor
minstens 90% moet beogen.
Van Dijck en Van Vijfeijken komen tot de volgende toets:
1) Is er algemeen nut?
2) Is er voldoende algemeen nut?21
De eerste vraag heeft een kwalitatieve insteek en de tweede vraag een
kwantitatieve. Het begrip ‘algemeen nut’ uit de eerste vraag licht ik eerst toe. De
tweede vraag behelst het 90%-criterium dat daarna behandeld wordt.
Hoewel de term ‘algemeen nut’ voorkomt in de beschrijving van ANBI’s, wordt
ook vaak gesproken over het ‘algemeen belang’.22 Wat is nu dat algemene belang? In
HR 24 maart 1926, PW 12 145 oordeelt de Hoge Raad dat elk maatschappelijk
belang een beperkt belang is. Elk belang kan namelijk wordt geplaatst tegenover een
ander algemeen belang. Daarnaast zal een belang (bijna) nooit nuttig zijn voor elk
individu in de samenleving. Het algemene belang wordt in dit arrest tegenover het
particulier belang geplaatst. De Hoge Raad overweegt dat in de term ‘algemeen
maatschappelijk belang’ (…) een pleonasme ligt en die woorden gebezigd zijn om
de tegenstelling uit te drukken met wat slechts een particulier belang is’. Hier wordt
maatschappelijk belang tegenover particulier belang geplaatst.
Waar ligt de grens tussen een beperkt belang en een particulier belang? Het
particuliere belang kan zien op het eigen particulier belang of iemands anders
particulier belang. Om het verschil tussen een particulier en een beperkt belang te
bepalen heeft Hemels op basis van jurisprudentie een tweetrapstoets
geïdentificeerd. Indien beide vragen bevestigend worden beantwoord, is er sprake
van een beperkt (algemeen) belang en niet van een particulier belang. De
tweetrapstoets is als volgt:
1) Is het nagestreefde doel en zijn de feitelijke activiteiten een algemeen
belang?
2) Zo ja,
zijn de activiteiten niet gericht op een (feitelijk) besloten groep?23
Voor het antwoord op de eerste vraag kan de opsomming van artikel 5b, lid 3, AWR
worden geraadpleegd: valt het belang dat de instelling nastreeft binnen een van de
categorieën? Deze categorieën kunnen ruim worden uitgelegd.24 Om het doel van de
instelling te bepalen zijn zowel de statuten als de feitelijke werkzaamheden van
belang, zoals ook is neergelegd in artikel 1a, lid 1, sub a, Uitvoeringsregeling AWR.
In de statuten moet een doel zijn opgenomen dat een algemeen belang inhoudt. De
feitelijke werkzaamheden van de instelling moeten hierop aansluiten. 25 Na
invoering van de Geefwet is er voor ANBI’s meer ruimte om commerciële
activiteiten te ontplooien. Uit de parlementaire behandeling blijkt dat het 90%J.E.A.M. van Dijck en I.F.J.A. van Vijfeijken, Instellingen van algemeen nut, FED Fiscale
Brochures, Deventer: Kluwer 2005, blz. 13.
22 Rapport van de Commissie algemeen nut beogende instellingen, Geschriften van de
Vereniging voor Belastingwetenschap, blz. 19.
23 S.J.C. Hemels, Beperkt belang versus particulier belang: een tweetrapstoets voor ANBI’s,
FTV 2011/03, p. 3-4.
24 Nnavv, Kamerstukken II 2011/12, 33 006, nr. 6, p. 18, V-N 2011/54.8.
25 HR 31 oktober 1979, BNB 1979/314.
21
11
criterium niet op basis van inkomen, maar juist op basis van uitgaven getoetst moet
worden.26 Het is dus niet van belang welk gedeelte van het inkomen van een
instelling van commerciële activiteiten afkomstig is, maar juist dat de inkomsten van
de instellingen voor minstens 90% aan het algemene belang worden besteed.
Dan de tweede vraag uit de tweetrapstoets; is er geen sprake van een
besloten doelgroep? In het geval de eigen familie wordt bevoordeeld, is sprake van
een particulier belang. Dit komt bijvoorbeeld naar voren in HR 29 oktober
1986, BNB 1987/30. In deze casus was een instelling in het leven geroepen om
uitkeringen te doen aan familieleden van de oprichter. Ook is geen sprake van een
algemeen belang in HR 17 december 1980, BNB 1981/28, waarin ter discussie staat
of een voetbalvereniging als ANBI aangemerkt kan worden. De Hoge Raad
overweegt ‘dat de vereniging primair ten doel heeft de bevordering van de
sportbeoefening door haar leden, welke werkzaamheid op zich zelf niet rechtstreeks
het algemeen belang raakt’ en ‘dat van de werkzaamheid van de vereniging ten
behoeve van haar leden zijdelings een gunstige werking ten algemene nutte uitgaat’,
maar dat dit nog niet maakt dat de vereniging als zodanig het algemene nut
beoogt.27 Dit betekent niet dat verenigingen nooit als ANBI aangemerkt kunnen
worden, zij moeten echter primair een meer algemeen belang behartigen dan enkel
het belang van de leden om sport te beoefenen. Koele is van mening dat het bestaan
van ledenbelangen bij een vereniging niet de aanwezigheid van het beogen van een
algemeen belang in de weg hoeft te staan.28 Stevens en De Wijkerslooth-Lhoest
betogen dat dit niet zo zou hoeven zijn, zij zien aanleiding om het begrip ‘algemeen
belang’ te verruimen, zodat meer verenigingen als ANBI aangemerkt kunnen
worden.29 Ook Hemels pleit ervoor dat de rechtsvorm vereniging niet aan de
kwalificatie als ANBI in de weg hoeft te staan; zij stelt dat wanneer het lidmaatschap
van een vereniging in beginsel openstaat aan eenieder, dit niet tot een negatieve
beantwoording van de tweede vraag van de door haar geformuleerde
tweetrapstoets hoeft te leiden.30
Als een instelling primair haar eigen doel nastreeft, is ook sprake van een
particulier en niet van een algemeen belang. Dit blijkt uit HR 12 mei 2006, BNB
2006/267, waarin de Hoge Raad overweegt ‘dat de werkzaamheden van
belanghebbende rechtstreeks gericht zijn op het dienen van het particuliere belang
van de club zelf. Daaraan doet niet af de omstandigheid dat deze werkzaamheden
mede tot effect hebben dat een groot deel van de Nederlandse bevolking plezier,
ontspanning en vrijetijdsbesteding vindt in het kijken naar en volgen van de
verrichtingen van belanghebbende en andere professionele voetbalclubs.’ Hiermee
wordt bedoeld dat de sportclub primair gericht is op het zo goed mogelijk presteren
Nnavv, Kamerstukken II 2011/12, 33 006, nr. 6, p. 9 en 10, V-N 2011/54.8.
Vergelijkbaar is ook het Minerva-arrest HR 12 oktober 1960, BNB 1960/196.
28 I.A. Koele, De kwaliteiten van algemeen nut beogende instellingen: het beogen gewogen,
WFR 2010/1264, §2.
29 S.A. Stevens en S.A.M. de Wijkersloot-Lhoest, Fiscale normen voor algemeen nut beogende
instellingen, WFR 2006/113, §2.
30 S.J.C. Hemels, Beperkt belang versus particulier belang: een tweetrapstoets voor ANBI’s,
FTV 2011/03, §7.
26
27
12
in de voetbalcompetitie. Van Vijfeijken bepleit onder andere in haar noot onder dit
arrest dat deze argumentatie onzuiver is.31 Volgens Van Vijfeijken gaat de Hoge
Raad voorbij aan het statutaire doel van de voetbalclub in kwestie, namelijk het
bevordering van sportbeoefening. Zij vraagt zich af wat het wezenlijke verschil is
tussen een ziekenhuis en een voetbalclub. Beide streven hun eigen doel na,
respectievelijk het verzorgen van zieken en het bevorderen van sportbeoefening
(zoals blijkt uit de statuten van de voetbalclub). In beide gevallen zullen de
betrokken partijen in het eigen belang werken, de artsen en spelers voor hun
salaris, de zieken voor hun genezing en de supporters voor hun plezier. In beide
gevallen is sprake van een beperkte, maar niet besloten kring van individuen die nut
hebben van de instelling. In beginsel zouden beide instellingen in aanmerking
komen voor een ANBI-status op grond van de tweetrapstoets zoals geformuleerd
door Hemels. Wat de tweede vraag betreft is immers sprake van een niet-besloten
doelgroep. Van Vijfeijken constateert dat het aan de wetgever is om het begrip
‘algemeen belang’ meer invulling te geven, omdat de criteria die uit de
jurisprudentie volgen slecht hanteerbaar zijn.32 Hiertoe draagt zij onder andere aan
dat elke ANBI uiteindelijk de eigen doelstelling nastreeft, ook bijvoorbeeld
Greenpeace. Het criterium dat een ANBI niet alleen de eigen doelstelling na mag
streven, verheldert dus de term ‘algemeen belang’ niet.
3.3
Wat zijn de fiscale faciliteiten voor ANBI’s?
De belangrijkste fiscale maatregelen met betrekking tot ANBI’s zijn terug te
vinden in de SW 1956 en de IB 2001. Hieronder het overzicht van fiscale
maatregelen met betrekking tot ANBI’s dat de Staatssecretaris heeft gegeven bij de
behandeling van de Geefwet in 2011:33
 Giftenaftrek voor niet periodieke giften aan ANBI’s voor zover meer dan 1%
van het verzamelinkomen vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek
en minder dan 10% van dat inkomen Wet IB 2001.
 Onbeperkte giftenaftrek voor periodieke giften.
 Verhoging met 25% (maar ten hoogste met € 1250) van de bij de giftenaftrek
in aanmerking te nemen giften aan als culturele instelling aangemerkte
ANBI’s. Het voor eenmalige giften geldende plafond (zie hiervoor) wordt
verhoogd met het extra bedrag dat door toepassing van deze multiplier ter
zake van eenmalige giften aan dergelijke instellingen in aanmerking wordt
genomen.
 Vrijstelling erfbelasting voor verkrijging door ANBI krachtens erfrecht SW
1956.
 Vrijstelling schenkbelasting voor schenkingen aan een ANBI.
 Vrijstelling schenkbelasting voor schenkingen door een ANBI.
 Vrijstelling voor winsten tot € 15.000 (voor alle stichtingen en verenigingen,
dus ook voor ANBI’s) Wet op de vennootschapsbelasting 1969.
Zie ook I.F.J.A. van Vijfeijken, Instellingen van algemeen nut, WFR 2009/856.
I.F.J.A. van Vijfeijken, Instellingen van algemeen nut, WFR 2009/856, §2.1.
33 Nnavv, Kamerstukken II 2011/12, 33 006, nr. 6, p. 6, V-N 2011/54.8.
31
32
13

ANBI’s die hoofdzakelijk met vrijwilligers werken mogen voor die
vrijwilligers een fictieve beloning (niveau minimumloon) aftrekken van de
winst, indien voldaan wordt aan de overige voorwaarden.
 Giftenaftrek voor schenkingen aan ANBI’s tot ten hoogste 50% van de winst
met een maximum van € 100.000.
 Verhoging met 50% (maar ten hoogste met € 2500) van de bij de giftenaftrek
in aanmerking te nemen giften aan als culturele instelling aangemerkte
ANBI’s.
 Optionele integrale belastingplicht voor ANBI’s die als culturele instelling
zijn aangemerkt.
 ANBI’s die als culturele instelling zijn aangemerkt mogen een
bestedingsreserve vormen ten laste van de winst (besteding binnen vijf jaar)
 Fondswerversaftrek, indien voldaan wordt aan de voorwaarden.
 Teruggaaf van 50% van de in rekening gebrachte energiebelasting, mits de
ANBI’s niet werkzaam zijn op het gebied van sport, gezondheidszorg of
onderwijs, geen publiekrechtelijke lichamen zijn en de werkzaamheden
(nagenoeg) geheel worden verricht door vrijwilligers.
Uit deze opsomming blijken de belangrijkste fiscale maatregelen met betrekking tot
ANBI’s: de vrijstelling binnen de SW 1956 voor erf- en schenkbelasting, de
giftenaftrek binnen de IB/VPB, daarin begrepen de multiplier voor culturele ANBI’s,
de vrijwilligersaftrek, de bestedingsreserve die culturele ANBI’s aan mogen houden,
de fondswerversaftrek en de teruggaaf van 50% van energiebelasting.
3.4 Conclusie
Het begrip ‘algemeen nut’ moet worden afgezet tegen het particuliere belang.
Een algemeen belang is in de regel een beperkt belang. Als sprake is van behartiging
van het eigen belang, dat van een besloten doelgroep of primair het nastreven van
het eigen doel is geen sprake van een algemeen belang. Over de inhoud van dit
begrip bestaat geen eenduidige consensus. Sinds de invoering van het begrip
‘algemeen belang’ in de Nederlandse belastingwetgeving in 1917 is het een
smaakmakend onderwerp, dat in de loop van de jaren aan verandering onderhevig
is geweest. Nog steeds worden regelmatig arresten gewezen waarin de Hoge Raad
een oordeel velt of een bepaalde instelling zich nu wel of niet op het algemeen
belang richt. In de literatuur komt de vraag naar voren of de wetgever zich niet
meer met de invulling van het begrip zou moeten bemoeien, ook gezien de
democratische legitimatie van deze principiële keuze. De invulling van het begrip
ligt nu primair bij de rechter, maar de rechtsprekende macht is niet democratisch
gekozen. Hierover is het laatste artikel nog niet verschenen.
14
4 Vrijstellingen erf- en schenkbelasting SW 1956
4.1 Inleiding
Binnen de SW 1956 zijn twee belangrijke vrijstellingen voor ANBI’s
opgenomen. Verkrijgingen door ANBI’s zijn namelijk geheel vrijgesteld van schenken erfbelasting. Dit hoofdstuk beslaat de volgende deelvragen:
 Is overheidsingrijpen door middel van een vrijstelling binnen de SW 1956
gelegitimeerd binnen de welvaartseconomie?
 Wat is de doelstelling van de faciliteiten met betrekking tot ANBI’s binnen de
SW 1956?
 In hoeverre bevorderen de faciliteiten met betrekking tot ANBI’s binnen de
SW 1956 de doelstelling?
 Voldoen de faciliteiten met betrekking tot ANBI’s binnen de SW 1956 aan het
draagkrachtprincipe?
 Kan de doelstelling van de vrijstellingen voor ANBI’s van schenk- en
erfbelasting worden bereikt tegen lagere lasten?
Tot slot doe ik enkele aanbevelingen op basis van de gevonden resultaten.
4.2 Is overheidsingrijpen door middel van een vrijstelling binnen de SW 1956
legitiem?
In deze paragraaf onderzoek ik of de vrijstellingen binnen de SW 1956 die
gelden voor schenkingen en erfenissen waarvan een ANBI de verkrijger is
gelegitimeerd zijn binnen de welvaartseconomie. Ik zal hierbij het vraagstuk of
ingrijpen door middel van een directe subsidie efficiënter is slechts kort aanstippen,
omdat ik mijn onderzoek richt op overheidsingrijpen via de belastingwetgeving.
Binnen de SW 1956 zijn vanaf 2006 vrijstellingen voor verkrijgingen door
ANBI’s opgenomen voor zowel de erf- als de schenkbelasting in respectievelijk
artikel 32, lid 1, sub 3, SW 1956 en artikel 33, sub 4, SW 1956. Het normale tarief
voor verkrijgingen van derden is 30% of 40%, voor zover deze verkrijging het
bedrag van € 2.092 overstijgt. Ook schenkingen gedaan door ANBI’s zijn vrijgesteld
van schenkbelasting (artikel 33, sub 10, SW 1956). Dit laat ik buiten beschouwing,
omdat deze vrijstelling niet ten goede komt aan de ANBI die schenkt. De
belastingplichtige voor de erf- en schenkbelasting is namelijk de verkrijger. Ik zal
mij richten op de vrijstelling voor schenkingen en nalatenschappen waarvan een
ANBI de verkrijger is. Deze vrijstellingen komen ten goede aan de belastingpositie
van de ANBI zelf. Dit in tegenstelling tot de giftenaftrek, waarbij het
belastingvoordeel bij de gever ligt.
Jacobs komt in zijn essay ‘Een economische analyse van een optimaal
belastingstelsel voor Nederland’ tot de conclusie dat er meer opbrengsten uit
erfenissen zouden moeten worden gehaald. Hij geeft aan dat de verlaging van
tarieven en verruimingen van vrijstellingen, waaronder de vrijstellingen voor
schenkingen en erfenissen waarvan een ANBI de verkrijger is, ‘geen stap in de goede
15
richting geweest’ is.34 Belasting op erfenissen is immers een minder verstorende
belasting dan bijvoorbeeld belasting op arbeid. Het invoeren van een erfbelasting
heeft namelijk geen effect op het aantal mensen dat zal komen te overlijden, terwijl
een heffing op arbeid wel een effect heeft op de hoeveelheid arbeid die mensen
willen verrichten. Wel kan een erfbelasting tot gevolg hebben dat de omvang van
nalatenschap wordt verkleind, omdat mensen besluiten meer te gaan consumeren.35
Een bepaald gedeelte van de erfenissen valt onder de categorie ‘onbedoelde
nalatenschappen’: nalatenschappen die niet gepland waren. Iemand overlijdt
bijvoorbeeld plotseling en had eigenlijk de intentie om het volledig gespaarde
vermogen nog tijdens het leven te benutten. Het heffen van belasting op onbedoelde
nalatenschappen heeft geen invloed op het gedrag van de erflater. In deze situatie
zou dan ook een belastingpercentage van 100% geheven kunnen worden, zonder
dat sprake is van een efficiëntieverlies.36 Erfenissen en schenkingen aan ANBI’s zijn
echter nooit onbedoeld. Om een erfenis na te laten aan een ANBI moet dit zijn
opgenomen in een testament. Ook een schenking aan een ANBI is een bewuste
rechtshandeling. De belastingheffing zou in deze situatie wel betrokken kunnen
worden bij de beslissing om na te laten of te schenken aan een ANBI.
Belastingheffing op deze erfenissen zal dus wel gedragsgevolgen kunnen hebben. Er
is geen empirisch (Nederlands) onderzoek gedaan naar de vraag of en in hoeverre
rekening wordt gehouden met erf- en schenkbelasting bij het bepalen of een
individu een erfenis nalaat of een schenking doet aan een ANBI.
Erfenissen en schenkingen op altruïstische gronden kunnen twee positieve
effecten hebben. Ten eerste heeft een nalatenschap of schenking een nutsverhoging
van de ontvanger tot gevolg, los van de eventuele ‘joy of giving’ die de erflater of
schenker voelt. 37 Daarnaast is er het positieve effect op de ANBI waaraan
geschonken wordt. Van Gilst etc. geven aan dat verkrijgingen door goede doelen
geen negatieve gedragseffecten zullen hebben.38 Hiermee wordt bedoeld dat de
ANBI niet zal besluiten minder te gaan werken door de toename van het vermogen.
In de praktijk is het natuurlijk wel mogelijk dat ANBI’s met veel geld in kas dit
zouden kunnen verkwisten of minder noodzaak voelen om te dingen naar de gunst
van donateurs voor hun donaties. Dit kan echter imagoschade tot gevolg hebben,
zoals Greenpeace onlangs overkwam toen bekend werd dat een manager die in
B. Jacobs, Een economische analyse van een optimaal belastingstelsel voor Nederland,
2010, p. 36. Dit essay is bijlage 6 van het Rapport van de Studiecommissie Belastingstelsel,
Continuïteit en vernieuwing: een visie op het belastingstelsel, 2010.
35 P.T. de Beer, De belaste dood: belastingheffing op erfenissen. in: Belasting met Beleid, SDU
Den Haag 2007, blz. 293.
36 B. Jacobs, Een economische analyse van een optimaal belastingstelsel voor Nederland,
2010, p. 36 alsook J. van Gilst, H. Nijboer en C. Caminada, De successiebelasting vanuit
economisch perspectief, WFR 2008/1423, §3.1.1.
37 W.G. Gale en J.B. Slemrod, Death watch for the estate tax?, Journal of Economic
Perspectives 2001, p. 205.
38 J.J. van Gilst, H. Nijboer en C.L.J. Caminada, De successiebelasting vanuit economisch
perspectief, WFR 2008/1423, §3.1.2.
34
16
Luxemburg woonde het vliegtuig naar zijn kantoor in Amsterdam nam.39 In theorie
is er voor ANBI’s dus geen stimulans om minder productief te worden door een
stijging van het vermogen.
Als de overheid besluit in te grijpen heeft zij de keuze tussen directe
subsidies en belastinguitgaven. Ik ga daar maar beperkt op in. Een belangrijke
tekortkoming van effectief overheidsingrijpen is het gebrek aan informatie met
betrekking tot consumentenpreferenties. De overheid kan zelf niet inschatten
hoeveel nut individuen aan een bepaalde ANBI ontlenen. Op dat punt hebben
belastinguitgaven een voordeel boven directe subsidies. Directe subsidies worden
immers uitgevaardigd door de verschillende overheden of semi-publieke instanties,
zoals gemeentes of de Raad van Cultuur. De omvang van een belastinguitgave wordt
echter bepaald door de schenkers en nalaters. Individuen bepalen zelf hoeveel geld
zij bereid zijn te steken in welke ANBI. Het informatietekort van de overheid wordt
hiermee voor een gedeelte opgeheven. De redenering gaat overigens ook op voor de
giftenaftrek. Dit tonen van preferenties door middel van nalatenschappen en
schenkingen gebeurt echter niet optimaal. Wellicht waardeert individu A het Rode
Kruis in hoge mate, maar heeft dit individu niet genoeg vermogen om deze
waardering ook om te zetten in een waardering als schenking. Waar consumenten
middelen tekort komen om hun waardering te uiten in de vorm van een geldelijke
schenking, blijven hun echte preferenties verborgen.
Belastinguitgaven hebben op het gebied van competitie een ander effect dan
subsidies. Subsidies worden namelijk toegekend op basis van verschillende door de
overheid bepaalde criteria. Als een subsidie eenmaal is toegekend, hoeft de ANBI
pas bij de volgende evaluatie van de subsidie weer aan te tonen nog steeds aan deze
criteria te voldoen. ANBI’s moeten echter voortdurend wedijveren voor
schenkingen en nalatenschappen van particulieren.40 Dit zorgt voor competitie
tussen ANBI’s om de gunst van particulieren en (perfecte) competitie is een van de
voorwaarden voor het eerste en tweede fundamentele welvaartstheorema. Deze
concurrentie zorgt er bijvoorbeeld voor dat ANBI’s een prikkel hebben om meer
openheid te geven over hun werkzaamheden, omdat (potentiële) donateurs dit op
prijs stellen.
Het is onzeker in hoeverre de vrijstelling tot gevolg heeft dat de omvang van
erfenissen en schenkingen aan ANBI’s stijgen. Wellicht stijgt de omvang niet zodanig
dat dit opweegt tegen de totale belastinguitgave van de overheid. Een directe
subsidie vanuit de overheid zou in dit geval resulteren in hogere verkrijgingen door
ANBI’s.
Er kan niet meer zekerheid worden gesteld dat overheidsingrijpen door
middel van een vrijstelling van erf- en schenkrecht legitiem is. Wel zijn er
aanwijzingen dat er positieve effecten uitgaan van erfenissen en schenkingen aan
ANBI’s. Dit zou dan een legitimatie zijn voor overheidsingrijpen. Ik heb ook enkele
vormgevingsaspecten onderzocht. De vrijstelling voor verkrijgingen door ANBI’s
39
http://www.volkskrant.nl/vk/nl/2686/Binnenland/article/detail/3677860/2014/06/24/
Directeur-Greenpeace-nam-vliegtuig-naar-zijn-werk.dhtml.
40 S.J.C. Hemels, Door de muze omhelsd, Nijmegen, 2005, p. 434.
17
heeft enkele gunstige effecten, zoals het verkleinen van het informatietekort van de
overheid en het bevorderen van competitie in de ANBI-sector.
4.3 Wat is de doelstelling van de faciliteiten met betrekking tot ANBI’s binnen
de SW 1956?
De doelstelling is opgenomen in bijlage 4, de toelichting op belastinguitgaven,
van de Miljoenennota 201441: het bevorderen van schenken en nalaten aan
algemeen nut beogende instellingen. Uit de verhandelingen betreffende de
wijzigingen van de Successiewet in de vergaderjaren 1915/1916, 1924/1925 en
1955/1956 komt naar voren dat het primaire doel van deze faciliteit in de SW 1956
het verlichten is van de fiscale last op de instellingen die wij tegenwoordig onder de
noemer algemeen nut beogende instellingen scharen.42
4.4 In hoeverre bevorderen de faciliteiten met betrekking tot ANBI’s binnen de
SW 1956 de doelstelling van deze faciliteiten?
De doelstelling van de vrijstellingen voor schenk- en erfbelasting binnen de
SW 1956 is het bevorderen van het schenken en nalaten aan algemeen nut
beogende instellingen. Precieze gegevens met betrekking tot het slagen van deze
doelstelling zijn niet beschikbaar. Ook is er nog geen evaluatie van deze faciliteit
door het ministerie. 43 Wel blijkt vanuit de welvaartseconomische analyse in
paragraaf 3.2.1 dat de vrijstelling in theorie leidt tot verhoogde schenkingen en
nalaten aan ANBI’s. De prijs van schenkingen en nalatenschappen boven €2092 is
door de belasting 30%-40% hoger dan zonder schenk- of erfbelasting. Nu er een
algehele vrijstelling geldt, wordt teruggekeerd naar de situatie zonder
belastingheffing. Wanneer prijzen dalen, is de verwachting dat de afname zal
toenemen. Een hoger bedrag aan schenkingen en nalatenschappen zou dan ook te
verwachten zijn vanaf het jaar 2006, omdat toen de volledige vrijstelling in werking
is getreden. Toch is het lastig hieraan conclusies te verbinden, omdat andere
(economische) factoren ook een rol kunnen spelen, bijvoorbeeld de conjunctuur.
Wat in ieder geval volgt uit de systematiek van de vrijstelling is dat een bruto
schenking of nalatenschap ook het netto bedrag voor de ontvanger is. De bruto
verkrijging is het bedrag dat door de schenker/erflater wordt
geschonken/nagelaten en het netto bedrag is de verkrijging die de ANBI, na aftrek
van belasting, daadwerkelijk ontvangt. Over het bruto bedrag van de verkrijging
zou, als er geen vrijstelling was voor verkrijgingen door ANBI’s, door de ANBI tussen
de 30% en 40% erf- of schenkbelasting moeten worden betaald. In het geval deze
De Miljoenennota en de (internet)bijlagen zijn te raadplegen via
http://rijksbegroting.minfin.nl/. De doelstelling van de vrijstelling in de SW 1956 is te
vinden onder ‘Overige regelingen’.
42 Kamerstukken II, 1915-1916, 210, nr. 2, p. 6, §44 en §45, Kamerstukken II, 1915-1916,
210, nr. 6, p. 10, §47, Kamerstukken II, 1916-1917, 324, nr. 2, p. 7, §45, Kamerstukken II,
1924-1925, 304, nr. 5, p.12, §2 en Kamerstukken II, 1955-2956, 915, nr. 18, onder
toelichting.
43 De toenmalige minister van Financiën J. de Jager heeft wel toegezegd dat na enkele jaren
zo’n evaluatie plaats zal vinden. Handelingen I, 2009-2010, nr. 13, p. 456.
41
18
vrijstellingen de bruto verkrijgingen niet zouden verhogen, hebben deze
vrijstellingen in ieder geval een verhoging van 30% of 40% van de netto
verkrijgingen tot gevolg in vergelijking met de situatie zonder vrijstelling. Dit past
binnen de doelstelling van de faciliteiten. Zowel het initiële doel van deze
vrijstelling, het verminderen van de fiscale druk op ANBI’s, als het tegenwoordige
doel, het verhogen van schenkingen en nalaten, zien immers op het verruimen van
de bestedingsruimte van ANBI’s. In deze zin is de verschuiving naar het bevorderen
van bijdragen van particulieren slechts een accentverschuiving. 44 De aanname
hierbij is wel dat erflaters en schenkers de omvang van hun gift niet naar beneden
bijstellen door de vrijstelling en zo zelf van het belastingvoordeel profiteren.
Bronnen van de bijdragen aan goede doelen in 2011
Huishoudens (geld en goederen)
Nalatenschappen
Fondsen: Geldwervende fondsen
Vermogensfondsen
Bedrijven (giften en sponsoring)
Kansspelen
Totaal
In miljoenen euro’s
1.829
256
55 239
In procenten
43
6
16
1.378
498
4.255
32
12
100
Bron: Samenvatting Geven in Nederland 2013 van de werkgroep Filantropische Studies van de Vrije
Universiteit te Amsterdam.
Belastinguitgaven ANBI-faciliteiten SW 1956
In miljoenen euro’s
Faciliteiten SW 1956 algemeen nut
beogende instellingen
2004
2005
2006
2007
2008
2009
139
158
206
290
290
290
2010
2011
2012
2013
2014
2015
195
199
203
185
189
192
Bron: Miljoenennota’s en hoofdstuk 5.3 van respectievelijke jaren.
Uit deze tabel volgt dat ongeveer 6% van de ontvangsten van goede doelen
bestaat uit nalatenschappen, terwijl dit blijkens het bijschrift bij de tabel in de
Samenvatting Geven in Nederland 2013 een erg conservatieve schatting is. Het
belang van nalatenschappen is dus, evenals het belang van giften, groot.
Interessant is de tabel met daarin de (geraamde) belastinguitgaven per jaar
zoals deze zijn opgenomen in de Miljoenennota. Op 1 januari 2006 is de volledige
vrijstelling van schenkingen en nalatenschappen aan ANBI’s geïntroduceerd, een
ontwikkeling die zich lijkt te uiten in verhoogde belastinguitgaven voor deze
faciliteit. In de jaren daarop blijft de belastinguitgave ongeveer gelijk, tot 2010, als
de omvang ineens sterk afneemt. Dit kan te maken hebben met de introductie van
het 90%-criterium, waardoor minder goede doelen aanspraak kunnen maken op
een ANBI-status. Ook de economische crisis zou hierin een rol kunnen spelen.
44
S.J.C. Hemels, Gelijke definitie algemeen nut, verschillend doel, WFR 2006/135, §3.
19
Er zijn aanwijzingen dat de vrijstelling bijdraagt aan de doelstelling, zoals de
toename van de omvang van de belastinguitgave na 2006. Ook verhoogt de
vrijstelling de netto verkrijgingen van ANBI’s. Meer onderzoek is nodig om een
conclusie te kunnen trekken in hoeverre de faciliteiten bijdragen aan het
bevorderen van verkrijgingen door ANBI’s.
4.5 Voldoen de faciliteiten met betrekking tot ANBI’s binnen de SW 1956 aan
het draagkrachtbeginsel?
Het draagkrachtbeginsel speelt een belangrijke rol in de schenk- en
erfbelasting.45 Verkrijgingen verhogen de draagkracht van de verkrijger en zijn
daarmee naast de maatstaf van draagkracht ook de maatstaf van heffing. De
vrijstellingen voor verkrijgingen door ANBI’s lijken een inbreuk te vormen op het
draagkrachtbeginsel, omdat de draagkrachtvermeerdering van ANBI’s onbelast
blijft. Naar mijn weten is er evenwel geen onderzoek gedaan naar de vraag of het de
bedoeling is dat een instelling zoals een ANBI naar draagkracht moet worden belast.
In ieder geval heeft de wetgever ervoor gekozen verkrijgingen door ANBI’s vrij te
stellen van schenk- en erfbelasting. Dit lijkt vooral een politieke keuze te zijn. Ik kan
daarom geen uitspraak doen of het in strijd is met het draagkrachtbeginsel dat
ANBI’s als verkrijger geen schenk- en erfbelasting hoeven te betalen.
4.6 Kan het effect van de vrijstellingen voor ANBI’s van schenk- en erfbelasting
worden bereikt tegen lagere lasten?
Is het gegeven de doelstelling van de vrijstellingen voor ANBI’s van de erf- en
schenkbelasting mogelijk om tot hetzelfde resultaat te komen met lagere kosten?
Kavelaars bepleit een algehele vrijstelling tot een bepaald bedrag voor erfenissen en
schenkingen, ongeacht de ontvanger.46 Op deze manier zouden de uitvoeringslasten
erg verminderen, omdat niet langer een ANBI-register hoeft worden bijgehouden.
De vraag is echter of en in welke mate de omvang van erfenissen en schenkingen
aan ANBI’s dan af zal nemen.
Gegeven dat een ANBI-register wordt bijgehouden, met de bijbehorende
uitvoeringskosten voor de Belastingdienst, zouden er dan alternatieve fiscale
maatregelen binnen de SW 1956 kunnen worden geïmplementeerd die de
verkrijgingen door ANBI’s zouden kunnen doen toenemen? De reikwijdte van de SW
1956 ziet enkel op erfenissen en schenkingen. Ik zie geen alternatieve faciliteiten
binnen de SW 1956 die het nalaten of schenken aan ANBI’s zouden kunnen doen
bevorderen.
Wel zou de huidige regeling op enkele punten kunnen worden aangepast. Het
invoeren van een drempelbedrag zou de uitvoeringskosten kunnen verlagen, omdat
dan minder verkrijgingen onder de vrijstelling zullen vallen. Dit beïnvloedt echter
ook de effectiviteit van de regeling, waardoor de omvang van verkrijgingen door
ANBI’s zou kunnen afnemen. Daar staat tegenover dat het huidige stelsel met een
volledige vrijstelling voor verkrijgingen door ANBI’s, gegeven dat er een ANBIregister wordt bijgehouden, betrekkelijk lage uitvoeringskosten kent. Schenkingen
45
46
Kamerstukken II, 31 930, nr. 3, p. 2.
P. Kavelaars, Giftenaftrek kan worden afgeschaft, WFR 2014/607
20
en erfenissen vallen toch al onder de reikwijdte van de Successiewet. In het geval
een verkrijging door een ander dan een ANBI plaatsvindt, zou deze in de
belastingheffing zijn betrokken. Een verkrijging door een ANBI heeft enkel als extra
last dat moet worden opgezocht of de ontvanger als ANBI is aangemerkt. Dit is
eenvoudig op te zoeken in het ANBI-register.
Doelmatigheid is dan ook niet direct een aanleiding om voor aanpassing van
de huidige faciliteiten te pleiten, gegeven dat er een ANBI-register wordt
bijgehouden. Als de SW 1956 de enige wet zou zijn waarvoor dit register bestaat,
zou het wellicht effectiever zijn om de vrijstelling voor alle verkrijgingen te
verhogen en de specifieke vrijstellingen voor verkrijgingen door ANBI’s op te heffen.
4.7 Aanbevelingen
Er is geen doorslaggevende welvaartseconomische reden voor handhaving
van de vrijstellingen voor erf- en schenkbelasting voor verkrijgingen door ANBI’s. Er
zijn wel aanwijzingen dat van verkrijgingen door ANBI’s positieve externe effecten
uitgaan. Toch pleit ik voor het handhaven van de regeling in huidige vorm. Het
kenmerkende verschil met de giftenaftrek is dat de vrijstelling voor verkrijgingen
door ANBI’s direct ten goede komt aan de ANBI’s zelf. Voorwaarde voor dit
standpunt is wel dat er al sprake moet zijn van een ANBI-register en handhaving
daarvan. Wanneer deze uitvoeringslasten slechts worden gemaakt voor de
faciliteiten binnen de SW 1956 zou een algehele (verhoging van) vrijstelling voor
verkrijgingen in de plaats van een specifieke algehele vrijstelling voor verkrijgingen
door ANBI’s wellicht doelmatiger zijn. Meer onderzoek is nodig naar het effect van
de vrijstelling op het geefgedrag van erflaters en schenkers om hierin een afweging
te kunnen maken.
4.8 Conclusie
Er is betrekkelijk weinig literatuur met betrekking tot de legitimatie en
doeltreffendheid van de vrijstellingen van verkrijgingen door ANBI’s in de SW 1956.
De vrijstelling vormt een inbreuk op de belastingheffing op erfenissen en
schenkingen, terwijl deze belastingen juist goed te beargumenteren zijn vanuit een
welvaartseconomisch kader. Desalniettemin wordt er in de literatuur ook wel voor
deze vrijstellingen gepleit, omdat zij de welvaart zouden kunnen verhogen, als er
positieve externe effecten van verkrijgingen door ANBI’s uitgaan. Een verschil met
de giftenaftrek is dat de vrijstelling binnen de SW 1956 de ANBI’s zelf direct ten
goede komt, dit verhoogt de doeltreffendheid van de faciliteit. Met betrekking tot
het draagkrachtbeginsel kan ik geen uitspraak doen of de vrijstelling hierop een
inbreuk vormt. De vrijstelling van erf- en schenkbelasting is een betrekkelijk
eenvoudige faciliteit, wat de doelmatigheid ten goede komt.
21
5 Giftenaftrek
5.1 Inleiding
In dit hoofdstuk staat de giftenaftrek centraal. Ik beantwoord de volgende
deelvragen:
 Is overheidsingrijpen door middel van giftenaftrek gelegitimeerd binnen de
welvaartseconomie?
 Wat is de doelstelling van de giftenaftrek?
 In hoeverre bevordert de giftenaftrek de geformuleerde doelstelling?
 Voldoet de giftenaftrek aan het draagkrachtbeginsel?
 Kan het effect van de giftenaftrek worden bereikt tegen lagere
uitvoeringskosten?
De aanpak is vergelijkbaar met die in hoofdstuk 4. Ik zal de multiplier voor culturele
instellingen buiten beschouwing laten. De multiplier is een tijdelijke maatregel, die
in principe vanaf 2018 vervalt.47
5.2 Is overheidsingrijpen door middel van giftenaftrek binnen de
welvaartseconomie legitiem?
In hoofdstuk 2 zijn de voorwaarden behandeld waaronder
overheidsingrijpen gelegitimeerd kan zijn. In deze paragraaf onderzoek ik specifiek
of de giftenaftrek gelegitimeerd is binnen de welvaartseconomie. De giftenaftrek is
legitiem wanneer deze een welvaartsverhogend effect heeft. Dit is het geval als
giften positieve externe effecten hebben. Dit is echter niet vast komen te staan. In
van deze paragraaf ga ik ervan uit dat dit wel het geval is.
De giftenaftrek heeft tot gevolg dat de prijs van een gift daalt. Als de prijs van
een goed daalt, zal de omvang ervan toenemen. In paragraaf 5.4 onderzoek ik in
hoeverre dit in Nederland het geval is. De verandering in geefgedrag is afhankelijk
van de prijselasticiteit van giften. Als deze hoger dan 1 is, zal de toename in giften
groter zijn dan de belastinguitgave en vice versa. In dit geval zorgt de
belastinguitgave voor meer opbrengsten bij ANBI’s dan een directe subsidie dat had
gedaan. 48 Zelfs als de prijselasticiteit lager is dan 1, kan het aftrekbaar stellen van
giften de welvaart verhogen.49 De belastinguitgave als zodanig is immers geen
welvaartsverlies voor de maatschappij, omdat dit bedrag terugvloeit naar de
donateurs. Als de omvang van de belastinguitgave hoger is dan de stijging van giften
door de giftenaftrek, is deze niet schatkistefficiënt.50 In deze situatie zouden directe
subsidies meer inkomsten voor ANBI’s op kunnen leveren.
Kamerstukken II 2011/12, 33006, nr. 3, p. 2.
K.A. Scharf, Why are tax expenditures for giving embodied in fiscal constitutions?, Journal
of Public Economics, Volume 75, Issue 3, March 2000, Pages 365–387, §1.
49 L. Kaplow, A note on subsidizing gifts, Journal of Public Economics, Volume 58, Issue 3,
November 1995, Pages 469–477, §3.
50 R.H.F.P. Bekkers, Giftenaftrek in Nederland: evaluatiemethoden en hun interpretatie, WFR
2010/1140.
47
48
22
Meer altruïstisch ingestelden geven meer dan minder altruïstisch
ingestelden. Hun bijdrage ligt dichter bij het sociale optimum. Voor zover hogere
giften voortkomen uit altruïsme en niet uit een hoger inkomen, zou het efficiënter
zijn om deze meer altruïstische giften minder belastingvoordeel te bieden, zij geven
immers toch wel vanuit hun altruïsme.51 In de praktijk is het echter niet mogelijk om
hierin een onderscheid te maken, omdat de mate van altruïsme voor de overheid
niet zichtbaar is.
Daarnaast speelt net als bij de vrijstellingen van de SW 1956 een rol dat
consumenten door middel van de giftenaftrek direct invloed hebben op de
bestedingen van de overheid. Dit kan ook een omstandigheid zijn die de welvaart
verhoogt, omdat de overheid weinig inzicht heeft in de preferenties van
consumenten.
De invloed van de giftenaftrek op geefgedrag is afhankelijk van de
prijselasticiteit van giften. Als deze laag is, kan een directe subsidie meer inkomsten
voor ANBI’s opleveren. Ervan uitgaande dat giften positieve externe effecten
hebben, is de giftenaftrek gelegitimeerd wanneer deze een stijging in de omvang van
giften tot gevolg heeft.
5.3 Wat is de doelstelling van de giftenaftrek?
De giftenaftrek in de IB en de VPB 1969 is voor het eerst geïntroduceerd in
1952. Na de Tweede Wereldoorlog hadden veel charitatieve instellingen financiële
moeilijkheden, onder andere doordat er minder donaties werden gedaan.52 In de
Memorie van Toelichting geeft de minister van Financiën aan dat deze maatregel
ertoe strekt dat ‘op fiscaal gebied verlichting van de moeilijkheden van de
kerkelijke, charitatieve, culturele en wetenschappelijke instellingen kan worden
bevorderd.’53 Net als bij de vrijstellingen in de SW 1956 gaat het bieden van fiscale
verlichting hand in hand met het aanmoedigen van het doen van giften. In de
Miljoenennota van 2014 is opgenomen dat de doelstelling van de giftenaftrek het
‘bevorderen van schenkingen aan bovengenoemde instellingen‘ is. De
bovengenoemde
instellingen
zijn
kerkelijke,
charitatieve,
culturele,
wetenschappelijke en het algemeen nut beogende instellingen. Sinds 2008 moet een
instelling als ANBI aangewezen zijn om gebruik te kunnen maken van deze faciliteit.
5.4 In hoeverre bevordert de giftenaftrek de doelstelling?
De doelstelling is het bevorderen van giften aan, onder andere, ANBI’s. In
onderstaande tabel zijn de belastinguitgaven van de giftenaftrek van de afgelopen
jaren opgenomen. Enkele sociaaleconomische kenmerken hebben effect op het
geefgedrag. Ouderen geven meer dan jongeren, hoger opgeleiden geven meer dan
L. Kaplow, A note on subsidizing gifts, Journal of Public Economics, Volume 58, Issue 3,
November 1995, Pages 469–477, §3.
52 R. Bekkersen en E. Mariani, "Het gebruik van de giftenaftrek in Nederland 1977-2007", in:
T.N.M. Schuyt, B.M. Gouwenberg en R. Bekkers , Geven in Nederland 2009, p. 176-185,
Amsterdam: Reed Business 2009.
53 Kamerstukken II, 1951-1952, 2492, nr. 3.
51
23
lager opgeleiden, een hoger inkomen en vermogen heeft ook hogere giften tot
gevolg en religieuze Nederlanders geven ook meer.54
Belastinguitgaven giftenaftrek
In miljoenen euro’s
Giftenaftrek
2004
2005
2006
2007
2008
2009
197
246
247
313
325
326
2010
2011
2012
2013
2014
2015
430
439
346
369
408
421
Bron: bijlage 5 van de Miljoenennota’s van respectievelijke jaren.
De giftenaftrek is in 2009 geëvalueerd door het ministerie van Financiën. De
periode van 1996 tot en met 2006 is in dit onderzoek betrokken. De conclusie van
het onderzoek was dat de giftenaftrek geen significant effect heeft op het aantal
mensen dat een gift doet of op de hoogte van giften.55 In 2010 is het rapport van de
studiecommissie belastingstelsel gepresenteerd. De giftenaftrek wordt in dit
rapport summier besproken. De studiecommissie geeft aan voorstander te zijn van
afschaffing van de giftenaftrek en baseert zich hierbij op de evaluatie van het
ministerie.56 Ook de commissie inkomstenbelasting en toeslagen heeft de evaluatie
van het ministerie aangegrepen om te pleiten voor afschaffing van de giftenaftrek.57
Door verschillende auteurs is kritiek geuit op de evaluatie van het ministerie
in 2009. Bekkers heeft aangedragen dat de evaluatie geen volledig beeld geeft van
het effect van de giftenaftrek op geefgedrag.58 De eerste reden die hij daarvoor geeft
is dat de steekproef erg klein is en enkel ziet op huishoudens in de buurt van een
tariefgrens, terwijl de giftenaftrek in theorie juist bij de hogere inkomens het meeste
effect zou moeten hebben. Ten tweede draagt hij aan dat de huishoudens op een
bepaald tijdsmoment wel met elkaar zijn vergeleken, maar dat het geefgedrag per
huishouden op verschillende momenten niet is vergeleken, bijvoorbeeld voor en na
gebruikmaking van de giftenaftrek. Niet-afgetrokken giften zijn in het geheel niet
betrokken in de evaluatie. Ten derde geeft hij aan dat de steekproef uit huishoudens
bestaat, die met tariefonzekerheid te maken hebben, juist omdat deze bij de
tariefsgrens in de buurt zitten. Deze onzekerheid leidt ertoe dat deze huishoudens
minder goed de fiscale gevolgen van hun giften kunnen inschatten en er daarom ook
minder goed mee kunnen plannen. Hieruit volgt dat de evaluatie van het ministerie
het effect van de giftenaftrek op geefgedrag waarschijnlijk onderschat. Hij
concludeert dat de uit de evaluatie niet zozeer volgt dat de effectiviteit van de
Samenvatting Geven in Nederland 2013, p. 9. Te raadplegen via
http://www.fsw.vu.nl/nl/Images/Samenvatting%20Geven%20in%20Nederland%202013_
tcm30-338094.pdf.
55 Evaluatie giftenaftrek 1996-2006, kamerbrief van 23 oktober 2009, AFP09-657.
56 Rapport studiecommissie belastingstelsel, Continuïteit en vernieuwing. Een visie op het
belastingstelsel 2010, p. 67.
57 Eindrapport commissie inkomstenbelasting en toeslagen, Naar een activerender
belastingstelsel 2013, p. 107-108.
58 R.H.F.P. Bekkers, Giftenaftrek in Nederland: evaluatiemethoden en hun interpretatie, WFR
2010/1140.
54
24
giftenaftrek niet is aangetoond, maar juist dat het effect van de giftenaftrek op
geefgedrag onbekend is. Hemels geeft aan dat de evaluatie geen rekening houdt met
het verschil in geefgedrag tussen vermogende en minder vermogende
huishoudens.59 Vermogende huishoudens doen meer giften en maken ook meer
gebruik van de giftenaftrek. Het is dan ook niet onvoorstelbaar dat er bij deze groep
huishoudens een sterker verband tussen het geefgedrag en de giftenaftrek is.
Daarnaast draagt zij aan dat de evaluatie geen onderscheid maakt tussen periodieke
en overige giften, terwijl de regeling voor deze giften wel verschilt. Een andere visie
heeft Kavelaars.60 Hij geeft aan dat van de giftenaftrek niet is aangetoond dat deze
een positieve bijdrage levert aan de doelstelling ervan.
Bekkers bespreekt uitgebreid de schatkistefficiëntie van de giftenaftrek.61 De
giftenaftrek is schatkistefficiënt als het totale bedrag dat meer wordt gegeven door
de giftenaftrek uitstijgt boven het bedrag van belastinguitgaven. In 2013 zou er dus
minstens 421 miljoen euro meer moeten zijn gegeven door het bestaan van de
giftenaftrek om deze maatregel schatkistefficiënt te laten zijn. In deze situatie
ontvangen de ANBI’s meer extra giften dan het bedrag van de belastinguitgave.
Bekkers geeft aan dat het onwaarschijnlijk is dat de giftenaftrek schatkistefficiënt is,
omdat uit zijn onderzoek in 2009 blijkt dat de giftenaftrek niet zorgt voor een
significante groei van giften. Wel is gevonden dat veranderingen in de marginale
tarieven een groot effect hebben op de omvang van giften. 62 De gevonden
prijselasticiteit is ongeveer 1, wat zou betekenen dat Nederlanders die een
belastingkorting krijgen op hun gift, dit bedrag meer gaan geven.
Er zijn dus heel wat verschillende visies op de doeltreffendheid van de
giftenaftrek. Het is aannemelijk dat de giftenaftrek een effect heeft op het geefgedrag
van particulieren en bedrijven, maar onduidelijk is wat dat effect is. Wel zijn er
twijfels of de giftenaftrek schatkistefficiënt is.
5.5 Voldoet de giftenaftrek aan het draagkrachtbeginsel?
Binnen de IB 2001 is het draagkrachtbeginsel leidend.63 De maatstaf van
draagkracht is het inkomen van een belastingplichtige. De giftenaftrek maakt hierop
inbreuk, doordat de besteding van het inkomen invloed heeft op de belastingheffing.
Hier ligt een politieke keuze aan ten grondslag, namelijk de doelstelling om giften
aan ANBI’s te bevorderen. Volgens Niessen is het draagkrachtbeginsel een
uitwerking van het gelijkheidsbeginsel.64 Er zijn twee vormen van (on)gelijkheid:
horizontale en verticale. Ik toets eerst of de giftenaftrek een inbreuk maakt op de
horizontale gelijkheid, daarna op de verticale gelijkheid.
S.J.C. Hemels, Giftenaftrek in de vuurlinie?, NTFR 2011-295.
P. Kavelaars, Giftenaftrek kan worden afgeschaft, WFR 2014/607.
61 R.H.F.P. Bekkers, Giftenaftrek in Nederland: evaluatiemethoden en hun interpretatie, WFR
2010/1140, §5.
62 R.H.F.P. Bekkers & E. Mariani, Treasury efficiency of the charitable deduction in the
Netherlands, 2009, p. 20.
63 Kamerstukken II, 1998-1999, 26 727, nr. 3, p. 4.
64 R.E.C.M. Niessen, Instrumentalisme en belastingrecht, WFR 1997/653, §5.
59
60
25
Horizontale gelijkheid houdt in dat belastingplichtigen met eenzelfde
draagkracht, dezelfde lasten moeten dragen. Albregtse voert aan dat persoonlijke
aftrekposten niet per definitie een inbreuk hoeven te vormen op de horizontale
gelijkheid. 65 Wanneer uitgaven een noodzakelijk karakter hebben, zoals
bijvoorbeeld het levensonderhoud van kinderen, verminderen deze uitgaven de
draagkracht van belastingplichtige. Stevens en Wijkerslooth-Lhoest zijn echter van
mening dat giften het karakter van inkomensbesteding hebben.66 Zij geven aan dat
draagkrachtverminderende uitgaven enkel de noodzakelijke uitgaven zijn aan leden
van het gezin of de huishouding. Ik deel deze mening, omdat giften aan ANBI’s
geenszins aan zijn te merken als noodzakelijke uitgaven. Het doen van giften is
allereerst een vrijwillige keuze van de belastingplichtige, die dit doet vanuit zijn of
haar overtuiging. Giften verminderen naar mijn mening de draagkracht van een
belastingplichtige dus niet. Daardoor maakt de giftenaftrek een inbreuk op de
horizontale gelijkheid, omdat belastingplichtige met eenzelfde draagkracht, fiscaal
verschillend worden belast.
Verticale gelijkheid houdt in dat belastingplichtigen met verschillende
draagkracht ook verschillend belast moeten worden. Hieruit komt het adagium ‘de
sterkste schouders dragen de zwaarste lasten’ voort. Het progressieve stelsel brengt
met zich mee dat belastingplichtigen met een hoger inkomen hun giften kunnen
aftrekken tegen een hoger tarief. Dit is een schending van de verticale gelijkheid. Bij
de giftenaftrek als persoonlijke aftrekpost kunnen de ‘sterkste schouders’ van het
grootste fiscale voordeel genieten. Dit geldt zowel voor de periodieke als andere
giften.
Er wordt wel gepleit voor een giftenaftrek in de vorm van een
belastingkorting.67 Dit heeft tot gevolg dat giften niet tegen een progressief tarief
van het inkomen kunnen worden afgetrokken, maar tegen een vastgesteld
percentage als korting op de verschuldigde belasting. Dit doet meer recht aan de
verticale gelijkheid, omdat alle gevers van hetzelfde belastingvoordeel profiteren.
Helemaal in overeenstemming met de verticale gelijkheid is dit eigenlijk niet. Om
recht te doen aan het progressieve karakter van het belastingstelsel zouden
belastingplichtigen met een hoger inkomen eigenlijk minder belastingvoordeel
moeten ontvangen. Ook wanneer de giftenaftrek de vorm heeft van een
belastingkorting zijn er gevers die in het geheel geen gebruik kunnen maken van
aftrekmogelijkheden, omdat zij geen belastbaar inkomen hebben.68
Niet alleen de progressiviteit van de inkomstenbelasting, ook de
inkomensafhankelijke drempel van andere giften roept vragen op. Periodieke giften
zijn in hun geheel aftrekbaar van het belastbare inkomen, terwijl andere giften
slechts binnen een bepaalde bandbreedte aftrekbaar zijn. Andere giften zijn alleen
D.A. Albregtse, Persoonlijke aftrekposten exit: is dit wel verstandig?, WFR 2014/55, §2.
S.A. Stevens en S.A.M. de Wijkerslooth-Loest, Fiscale normen voor algemeen nut beogende
instellingen, WFR 2006/113, §2.
67 Zie bv. het Rapport van de Commissie algemeen nut beogende instellingen, Geschriften
voor de Belastingwetenschap nr. 232, Deventer: Kluwer, 2005, blz. 133.
68 J. Slemrod en J. Bakija Taxing Ourselves: A Citizen’s Guide to the Debate over Taxes, 2008,
The MIT Press, blz. 226.
65
66
26
aftrekbaar wanneer deze in totaal 1%-10% van het inkomen bedragen, waarbij een
drempel van €60 geldt. Een inkomensafhankelijke drempel voldoet in principe aan
het draagkrachtsbeginsel. Op deze manier wordt voorkomen dat een
belastingplichtige die slechts een zeer klein gedeelte van zijn inkomen schenkt,
dezelfde giftenaftrek kan toepassen als een belastingplichtige die een veel groter
gedeelte van zijn inkomen schenkt. Albregtse vraagt zich echter af of door de relatief
lage drempel van 1% dit argument wel opgaat. 69 Daarnaast heeft het
inkomensafhankelijke aftrekplafond tot gevolg dat een hoger inkomen ook in
absolute zin leidt tot ruimere aftrekmogelijkheden.
De giftenaftrek is zowel een inbreuk op horizontale als verticale ongelijkheid.
Het consumptieve karakter van giften veroorzaakt horizontale ongelijkheid. De
progressiviteit van het belastingstelsel veroorzaakt verticale ongelijkheid. Ik
concludeer dan ook dat de giftenaftrek niet aan het draagkrachtbeginsel voldoet.
5.6 Kan de doelstelling van de giftenaftrek worden bereikt tegen lagere lasten?
Er zijn enkele doelmatigheidsaspecten aan de giftenaftrek. Ten eerste zijn er
de uitvoeringskosten van het bijhouden van een ANBI-register en het controleren op
de naleving van de voorwaarden van de ANBI-status. Ik beschouw deze lasten als
gegeven. Er zijn ook lasten verbonden aan het onderscheid tussen periodieke en
andere giften, de drempelbedragen en het karakter van de giftenaftrek als
persoonlijke heffingskorting.
Kavelaars voert aan dat de uitvoeringslasten van de giftenaftrek bij de
overheid hoog zijn.70 De administratieve last bij de overheid ziet er op dat veel,
veelal kleine, bedragen gecontroleerd moeten worden. Het gemiddelde bedrag dat
in het kader van de giftenaftrek wordt opgevoerd door belastingplichtigen is
ongeveer €1.000. Ook de controle op ANBI’s of deze wel kwalificeren als zodanig
zijn hoog.
Het onderscheid tussen periodieke en andere giften zorgt voor hogere lasten
voor zowel de Belastingdienst als de gever. Daar komt bij dat het een enigszins
arbitrair onderscheid is, omdat andere giften eenvoudig tot periodieke giften
omgevormd kunnen worden en op die manier een ruimere aftrekmogelijkheid
wordt gerealiseerd. Zonder de effectiviteit van de regeling te verminderen zou het
verschil tussen deze twee soorten giften opgeheven kunnen worden. Vanuit
budgettaire overwegingen zou dan gekozen kunnen worden voor een aftrekdrempel
en –plafond voor alle giften. Dit vereenvoudigt de regeling en daarmee de
uitvoeringskosten.71
Enerzijds zorgen de aftrekdrempel en het aftrekplafond voor een
verminderde hoeveelheid aangiftes waar giftenaftrek kan worden toegepast.
Anderzijds moet elke gift worden vergeleken met het inkomen van de gever om te
bepalen of wel recht op aftrek bestaat. Het effect op de lasten is dus tweeledig.
D.A. Albregtse, Cursus Belastingrecht, IB 6.9.3 De aftrek van ‘andere giften’.
P. Kavelaars, De giftenaftrek kan worden afgeschaft, WFR 2014/607.
71 De aanbeveling is ook opgenomen in het Rapport van de Commissie algemeen nut
beogende instellingen, Geschriften voor de Belastingwetenschap nr. 232, Deventer: Kluwer,
2005, blz. 134.
69
70
27
Afhankelijk van de vormgeving zou de giftenaftrek als belastingkorting met
minder uitvoeringskosten gepaard kunnen gaan. Het al dan niet implementeren van
een drempel en plafond heeft hier bijvoorbeeld invloed op. De omstandigheid dat
alle giften tegen hetzelfde percentage van het verschuldigde bedrag afgetrokken
kunnen worden is wel een vereenvoudiging ten opzichte van de giftenaftrek in zijn
huidige vorm, waarbij per belastingplichtige moet worden bepaald tegen welk tarief
aftrekmogelijkheid bestaat.
Ook is er de mogelijkheid de giftenaftrek af te schaffen en deze
belastinguitgave te vervangen voor directe subsidies aan ANBI’s. Er zijn wel
aanwijzingen dat een hoger bedrag naar de ANBI’s zou kunnen vloeien op deze
manier, maar dit is een geheel eigen discussie die ik verder buiten beschouwing
laat.72
Ook de omstandigheid dat er aanwijzingen zijn dat belastingplichtigen meer
geven wanneer de overheid het gegeven bedrag verdubbelt dan wanneer de
belastingplichtige een aftrekmogelijkheid heeft, laat ik buiten beschouwing. Dit
principe van ‘matching’ hoeft namelijk helemaal geen belastingfaciliteit te zijn en
kan geheel buiten de IB 2001 om geregeld worden. 73
5.7 Aanbevelingen
Er is te weinig informatie over de doeltreffendheid van de giftenaftrek. Om een
voldoende onderbouwde beslissing te nemen zou meer onderzoek moeten worden
gedaan naar het effect van de giftenaftrek op het geefgedrag van Nederlanders. De
giftenaftrek zou in ieder geval als belastingkorting moeten worden vormgegeven,
om meer recht te doen aan het draagkrachtbeginsel. De huidige vormgeving als
persoonsgebonden aftrekpost levert strijd op met het draagkrachtbeginsel. Het
verschil
tussen
periodieke
en
andere
giften
moet
vanwege
doelmatigheidsoverwegingen worden opgeheven.
5.8 Conclusie
De giftenaftrek blijft een veelbesproken onderwerp in de literatuur. Er zijn
fervente voorstanders en fervente tegenstanders. Tegenstanders werpen op dat de
giftenaftrek inbreuk maakt op een evenwichtig fiscaal stelsel en dat de effectiviteit
van deze regeling niet is aangetoond. Voorstanders dragen aan dat meer onderzoek
nodig is naar de doeltreffendheid van de giftenaftrek, omdat ook niet is aangetoond
dat deze niet doeltreffend is is. Naast twijfels over de doeltreffendheid van de
regeling, is er ook strijd met het draagkrachtbeginsel. De giftenaftrek in de huidige
vorm bevoordeelt donateurs met een hoger inkomen meer dan donateurs met een
lager inkomen. Daarnaast spelen enkele doelmatigheidsvraagstukken een rol. Zo is
er kritiek op het onderscheid tussen periodieke en andere giften en wordt wel
gepleit voor een giftenaftrek in de vorm van een belastingkorting in plaats van een
heffingskorting.
R.H.F.P. Bekkers & E. Mariani, Treasury efficiency of the charitable deduction in the
Netherlands, 2009, p. 20.
73 R.H.F.P. Bekkers, De effectiviteit van subsidies aan goede doelen, ESB, 91(4477): 8‐10.
72
28
5. Samenvatting/conclusie
In hoofdstuk 2 is het begrip ‘algemeen nut beogen’ uitgewerkt en zijn de
fiscale faciliteiten voor ANBI’s benoemd. Veel is geschreven over de voorwaarden
voor kwalificering als ANBI, vooral met betrekking tot de invulling van de term
‘algemeen nut beogen’. In de literatuur wordt gepleit voor een duidelijkere invulling
van dit begrip vanuit de politiek. Vooralsnog lijkt dit er niet van te gaan komen.
In hoofdstuk 3 zijn de voorwaarden voor de legitimatie van
overheidsingrijpen op basis van de theorie van de welvaartseconomie benoemd. De
markt als uitvloeisel van de ‘invisible hand’ van Adam Smith heeft daarin een
leidende rol. Overheidsingrijpen kan gelegitimeerd zijn op basis van marktfalen dat
zich uit in imperfecte concurrentie, publieke goederen, externaliteiten,
informatiefalen en werkloosheid en andere macro-economische verstoringen. Geen
uitsluitsel kan worden gegeven of overheidsingrijpen op het terrein van ANBI’s
legitiem is op een van deze gronden. Er zijn wel aanwijzingen dat bijdragen aan
ANBI’s positieve externe effecten hebben. Wel zijn er andere motieven voor
overheidsingrijpen, zoals paternalisme.
In hoofdstuk 4 zijn de vrijstellingen van erf- en schenkbelasting voor
verkrijgingen door ANBI’s getoetst. Niet uitgesloten kan worden dat
overheidsingrijpen door middel van deze vrijstellingen niet legitiem is. Over de
doeltreffendheid van de vrijstellingen is te weinig informatie beschikbaar om
hierover een oordeel te vellen, meer onderzoek hiernaar is gewenst. Ook kan ik niet
beoordelen of deze vrijstellingen voldoen aan het draagkrachtbeginsel, omdat niet
duidelijk is of ANBI’s naar draagkracht (moeten) worden belast. Ik heb niet kunnen
constateren dat de faciliteiten, gegeven de doelstelling, zouden kunnen worden
vormgegeven tegen lagere lasten.
In hoofdstuk 5 kwam de giftenaftrek aan de orde. De legitimiteit van deze
faciliteit hangt onder andere af van het effect ervan op het geefgedrag. Voor de
giftenaftrek geldt ook dat ik niet heb kunnen constateren dat overheidsingrijpen op
de wijze legitiem is, maar ik heb ook geen sterke reden gevonden dat dit niet zo zou
zijn. De doeltreffendheid van de giftenaftrek is een veel besproken onderwerp, met
voor- en tegenstanders. Er zijn aanwijzingen dat de giftenaftrek een positieve
invloed heeft op het geefgedrag, maar meer onderzoek is nodig hierover om een
voldoende onderbouwde conclusie te kunnen trekken. De giftenaftrek voldoet niet
aan het draagkrachtbeginsel, zowel niet op grond van horizontale als verticale
gelijkheid. Een andere vormgeving van de giftenaftrek, bijvoorbeeld door hiervan
een belastingkorting te maken, zou meer recht doen aan het draagkrachtbeginsel.
Ook zou de doelmatigheid van de aftrek kunnen worden verhoogd door het verschil
tussen periodieke en andere giften te laten vervallen.
Mijn conclusie is dat er aanwijzingen zijn dat het wenselijk is dat de overheid
ingrijpt op het gebied van ANBI’s. De vormgeving van de huidige faciliteiten, vooral
de giftenaftrek, behoeft nader onderzoek.
29
6. Literatuurlijst
D.A. Albregtse, Cursus Belastingrecht, IB 6.9.3, De aftrek van ‘andere giften’
D.A. Albregtse, Persoonlijke aftrekposten exit: is dit wel verstandig?, WFR 2014/55
K. Arrow, 1951, Social Choice and Individual Values
P.T. de Beer, De belaste dood: belastingheffing op erfenissen. in: Belasting met Beleid,
Den Haag, SDU, 2007
R. Bekkers en E. Mariani, "Het gebruik van de giftenaftrek in Nederland 19772007", in: T.N.M. Schuyt, B.M. Gouwenberg en R. Bekkers , Geven in Nederland 2009,
Amsterdam: Reed Business 2009
R.H.F.P. Bekkers en E. Mariani, Treasury efficiency of the charitable deduction in the
Netherlands, 2009
R.H.F.P. Bekkers, De effectiviteit van subsidies aan goede doelen, ESB, 91(4477)
R.H.F.P. Bekkers, Giftenaftrek in Nederland: evaluatiemethoden en hun interpretatie,
WFR 2010/1140
J.E.A.M. van Dijck en I.F.J.A. van Vijfeijken, Instellingen van algemeen nut, FED Fiscale
Brochures, Deventer: Kluwer 2005
S. van Eijck, Sloop niet de ziel uit de inkomstenbelasting: de giftenaftrek, WFR
2014/606
W.G. Gale en J.B. Slemrod, Death watch for the estate tax?, Journal of Economic
Perspectives 2001
J.J. van Gilst, H. Nijboer en C.L.J. Caminada, De successiebelasting vanuit economisch
perspectief, WFR 2008/1423
S.J.C. Hemels, Nieuwe filantropen en de fiscus, NTFR 2006/1190
S.J.C. Hemels, Beperkt belang versus particulier belang: een tweetrapstoets voor
ANBI’s, FTV 2011/03
S.J.C. Hemels, De ANBI-tweetrapstoets van de Geefwet – trendbreuk of trendvolgend?,
FTV 2012/08
S.J.C. Hemels, Door de muze omhelsd, Nijmegen, Wolf Legal Publishers, 2005
S.J.C. Hemels, Gelijke definitie algemeen nut, verschillend doel, WFR 2006/135
S.J.C. Hemels, Giftenaftrek in de vuurlinie?, NTFR 2011-295
B. Jacobs, Een economische analyse van een optimaal belastingstelsel voor Nederland,
2010, p. 36. Bijlage 6 van het Rapport van de Studiecommissie Belastingstelsel,
Continuïteit en vernieuwing: een visie op het belastingstelsel, 2010
30
I.A. Koele, De kwaliteiten van algemeen nut beogende instellingen: het beogen
gewogen, WFR 2010/1264
L. Kaplow, A note on subsidizing gifts, Journal of Public Economics, Volume 58, Issue
3, 1995
P. Kavelaars, Giftenaftrek kan worden afgeschaft, WFR 2014/607
Mirrlees Review, Tax by Design, Oxford University Press, 2010
R. Musgrave, Voluntary Exchange Theory of Public Economy, 1939
R.E.C.M. Niessen, Instrumentalisme en belastingrecht, WFR 1997/653
H. Rosen en T. Gayer, Public Finance, 8e druk, McGraw Hill, 2008
Samuelson, Diagrammatic exposition of a theory of public expenditure, The Review of
Economics and Statistics, 37, 1955
K.A. Scharf, Why are tax expenditures for giving embodied in fiscal constitutions?,
Journal of Public Economics, Volume 75, Issue 3, March 2000
J. Slemrod en J. Bakija Taxing Ourselves: A Citizen’s Guide to the Debate over Taxes,
The MIT Press, 2008
S.A. Stevens en S.A.M. de Wijkersloot-Lhoest, Fiscale normen voor algemeen nut
beogende instellingen, WFR 2006/113
J. E. Stiglitz, 2000 Economics of the Public Sector, derde editie, W.W. Norton &
Company, 1999
J. Tinbergen, Belasting op bekwaamheid, Intermediair, 30(6):1–3, 1970
I.F.J.A. van Vijfeijken, Instellingen van algemeen nut, WFR 2009/856
Jurisprudentie
HR 24 maart 1926, PW 12 145
HR 12 oktober 1960, BNB 1960/196
HR 31 oktober 1979, BNB 1979/314
HR 17 december 1980, BNB 1981/28
HR 29 oktober 1986, BNB 1987/30
HR 12 mei 2006, BNB 2006/267
31
Overig
ANBI-register:
http://www.belastingdienst.nl/wps/wcm/connect/bldcontentnl/themaoverstijgen
d/brochures_en_publicaties/overzicht_ANBIs
Directeur Greenpeace nam vliegtuig naar zijn werk, Volkskrant, 24-06-2014 via
http://www.volkskrant.nl/vk/nl/2686/Binnenland/article/detail/3677860/2014/
06/24/Directeur-Greenpeace-nam-vliegtuig-naar-zijn-werk.dhtml
Eindrapport commissie inkomstenbelasting en toeslagen, Naar een activerender
belastingstelsel 2013
Evaluatie giftenaftrek 1996-2006, kamerbrief van 23 oktober 2009, AFP09-657
Handelingen I, 2009-2010, nr. 13
Kamerstukken II 2011/12, 33 006, nr. 3
Kamerstukken II 2011/12, 33 006, nr. 6
Kamerstukken II 2011/12, 33 006, nr. 6
Kamerstukken II 2011/12, 33 006, nr. 6
Kamerstukken II 2011/12, 33006, nr. 3
Kamerstukken II, 1915-1916, 210, nr. 2
Kamerstukken II, 1915-1916, 210, nr. 6
Kamerstukken II, 1916-1917, 324, nr. 2
Kamerstukken II, 1924-1925, 304, nr. 5
Kamerstukken II, 1951-1952, 2492, nr. 3
Kamerstukken II, 1955-2956, 915, nr. 18
Kamerstukken II, 1998-1999, 26 727
Kamerstukken II, 31 930, nr. 3
Miljoenennota en (internet)bijlagen: http://rijksbegroting.minfin.nl/
Rapport van de Commissie algemeen nut beogende instellingen, Geschriften voor de
Belastingwetenschap nr. 232, Deventer: Kluwer, 2005
Rapport studiecommissie belastingstelsel, Continuïteit en vernieuwing. Een visie op
het belastingstelsel 2010
Samenvatting Geven in Nederland 2013 via
http://www.fsw.vu.nl/nl/Images/Samenvatting%20Geven%20in%20Nederland%2
02013_tcm30-338094.pdf
32