WIJZIGINGSPLAN - Gemeente Westland

WIJZIGINGSPLAN
RUSTHOVENLAAN - MELOENLAAN
STATUS: ONTWERP
DATUM:
IDENTIFICATIENUMMER: NL.IMRO.1783.obp00000014w01-on01
CORSA: __-_______
2
COLOFON
Dit is een uitgave van de Gemeente Westland, team
Stedenbouw & Bestemmingsplannen. Voor meer informatie
over dit plan kunt u contact opnemen via:
Postadres: Postbus 150, 2670 AD Naaldwijk
Bezoeksadres: Stokdijkkade 2, 2671 GW Naaldwijk
T 14 0174
F (0174) 673 600
E [email protected]
I www.gemeentewestland.nl
Het digitale exemplaar van dit plan is te vinden op
www.ruimtelijkeplannen.nl.
Datum: 30 januari 2014
Dit product op gesteld door:
Gemeente Westland | Stedenbouw & Bestemmingsplannen
3
4
TOELICHTING
5
6
INHOUDSOPGAVE
INHOUDSOPGAVE ............................................................ 7
1 INLEIDING ................................................................. 10
1.1 Aanleiding ................................................................................. 10
1.2 Ligging plangebied ..................................................................... 10
1.3 Geldend bestemmingsplan .......................................................... 11
1.4 Afweging ................................................................................... 12
2 GEBIEDSVISIE ........................................................... 17
2.1 Beleidskader .............................................................................. 17
2.1.1 Gemeentelijk beleid .................................................................. 17
2.1.2 Regionaal beleid ...................................................................... 18
2.1.3 Provinciaal beleid .................................................................... 19
2.1.4 Rijksbeleid ............................................................................. 20
2.1.5 Conclusie ............................................................................... 21
3 ONDERZOEK .............................................................. 22
3.1 Geluid ....................................................................................... 22
3.1.1 Wettelijk kader ........................................................................ 22
3.1.2 Onderzoek .............................................................................. 22
3.1.3 Conclusie ............................................................................... 23
3 . 2 L uc h t k w a l i t e i t . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2 3
3.2.1 Wettelijk kader ........................................................................ 23
3.2.2 Onderzoek .............................................................................. 24
3.3 Externe veilighe id ...................................................................... 25
3.3.1 Wettelijk kader ........................................................................ 25
3.3.2 Onderzoek .............................................................................. 26
3.4 Water ........................................................................................ 27
3.4.1 Wettelijk kader ........................................................................ 27
3.5 Bodem ....................................................................................... 27
3.5.1 Wettelijk kader ........................................................................ 27
3.5.2 Onderzoek .............................................................................. 27
3.6 Ecologie .................................................................................... 27
3.6.1 Wettelijk kader ........................................................................ 27
3.6.2 Onderzoek .............................................................................. 29
3 . 7 C u l t u ur h i s t o r i s c h e a s p e c t e n . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2 9
3.7.1 Wettelijk kader ........................................................................ 29
3.7.2 Onderzoek .............................................................................. 30
3.7.3 Conclusie ............................................................................... 31
7
4 JURIDISCHE PL ANBESCHRIJVING ................................. 32
4.1 Planvorm ................................................................................... 32
4.1.1 Wettelijke vereisten .................................................................. 32
4.2 Bestemmingsregeling ................................................................. 33
4.2.1 Bestemming "Wonen" ................................................................ 33
4.2.2 Bestemming "Verkeer" ............................................................... 34
4.2.3 Bestemming "Groen" ................................................................. 34
5 HANDHAVING ............................................................. 35
5.1 Handhavingsbeleid ..................................................................... 35
6 UITVOERBAARHEI D ..................................................... 36
6.1 Economische uitvoerbaarheid ..................................................... 36
8
9
1 INLEIDING
1.1 Aanleiding
Op 06-12-2013 heeft de heer O. vd. Kaaij namens de gemeente Westland een verzoek ingediend
voor het verplaatsen voor een tiental agrarische bedrijfswoningen uit het glastuinbouwgebied naar
een locatie tussen de Rusthovenlaan en de Meloenlaan te 's-Gravenzande, door het wijzigen van
de bestemming 'Agrarisch-Glastuinbouw' in de bestemmingen: 'Groen', 'Verkeer' en 'Wonen'. De
agrarische woningen die verplaatst worden naar deze locatie zijn:
Naaldwijk
Baakwoning 7, Baakwoning 11, Grote Achterweg 11b, Monstersepad 6, Monstersepad 8,
Monstersepad 10.
’s-Gravenzande
Perzikenlaan 2, Perzikenlaan 6 Berckenrodelaan 1 en Berckenrodelaan 6.
1.2 Ligging plangebied
De percelen zijn gelegen tussen de Rusthovenlaan (ten zuiden), de Meloenlaan (ten noorden),
glastuinbouw (ten westen) en de nieuw aan te leggen ecologische verbindingszone (ten oosten).
(zie kaartje).
Uitsnede luchtfoto
10
1.3 Geldend bestemmingsplan
Het plangebied is gelegen binnen het vigerende bestemmingsplan "Poelzone" van de gemeente
Westland. De gronden hebben de bestemming "Agrarisch-Glastuinbouw".
Artikel 2 lid 1
De op de kaart als "Agrarisch-Glastuinbouw" of daarmee gelijk te stellen aangewezen gronden zijn
bestemd voor de uitoefening van het glastuinbouwbedrijf.
Het bouwen van 10 burgerwoningen, de groenstrook en het aanleggen van een ontsluiting is dan
ook in strijd met de planregels van het bestemmingsplan.
In artikel 3 lid 7 onder 3 is echter een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het uit-,
verplaatsen van agrarische bedrijfswoningen en omzetten in de bestemming “Wonen’, met als
doel een te slopen bedrijfswoning te herbouwen als burgerwoning of een bestaande burgerwoning
te slopen en te herbouwen.
Voor deze nieuw te bouwen woningen is een ontsluiting nodig. In artikel 13.4 is een
wijzigingsbevoegdheid opgenomen die de bestemming 'Verkeer' mogelijk maakt.
Voor de groenstrook is er een wijzigingsbevoegdheid opgenomen in artikel 13.3.
11
1.4 Afweging
Het betreft een nieuw te ontwikkelen gebied met in totaal 15 woonkavels voor het verplaatsen
van
woningen
uit
het
duurzame
glastuinbouwgebied,
omdat
deze
woningen
glastuinbouwreconstructie frustreren. Kavel 1, 2 en 3 zijn reeds in het bestemmingsplan
‘Poelzone’ bestemd als ‘Wonen’. Kavel 11 en 12 zijn nog niet verkocht en behouden de
bestemming ‘Agrarisch-Glastuinbouw’. De 10 andere kavels worden gewijzigd naar de
bestemming ‘Wonen’. Naast de bestemming ‘Wonen’ wordt de bestemming ‘Verkeer’ gelegd voor
de ontsluiting van de verschillende woningen en komt er achter de kavels 13, 14 en 15 een
groenstrook. Het verplaatsen van de bedrijfswoningen naar de locatie tussen de Rusthovenlaan Meloenlaan is behandeld in het Voorbereidend Coördinatie Overleg (VCO) en een goede locatie
bevonden.
In het bestemmingsplan ‘Poelzone’ is in artikel 3.7.3 van de planregels een wijzigingsbevoegdheid
opgenomen voor het uitplaatsen/verplaatsen van een (bedrijfs-)woning.
3.7.3 Uitplaatsen/verplaatsen (bedrijfs-)woning
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om het bestemmingsplan te wijzigen van de
bestemming “Agrarisch - Glastuinbouw” in de bestemming “Wonen” met als doel een te slopen
bedrijfswoning te herbouwen als burgerwoning of een bestaande burgerwoning te slopen en te
herbouwen, waarbij vast dient te staan dat:
·de sloop van de (voormalige bedrijfs-)woning nodig is vanwege de (toekomstige) schaalvergroting
en/of herstructurering van de glastuinbouw;
·de beoogde woonkavel zodanig geprojecteerd is dat hierdoor de glastuinbouw nu en in de
toekomst niet wordt belemmerd, dit ter beoordeling van de glastuinbouwdeskundige;
·de (voormalige bedrijfs-)woning wordt gesloopt, binnen 2 maanden na gereedmelding van de
nieuwe woning;
·na de bestemmingswijziging geen grotere kavel bij de perceelseigenaar in eigendom zal zijn dan
maximaal 1.000 m², waarbij leidend is een logische en efficiënte verkaveling van het glasareaal,
dit ter beoordeling van de glastuinbouwdeskundige;
·de achter te laten kavel aantoonbaar te koop is aangeboden voor een agrarische prijs ten
behoeve van herstructurering of schaalvergroting van de glastuinbouw aan de eigenaren van de
12
aangrenzende percelen of een recht van koop aan deze(n) is verstrekt in geval (nog) niet direct
tot aankoop wordt overgegaan;
·alle bestaande bouwwerken, op de achter te laten kavel, zijn gesloopt;·de herstructurering en/of
schaalvergroting waar de woning onderdeel van uitmaakt de instemming heeft van de
glastuinbouwdeskundige en de waterbeheerder;
·de te wijzigen kavel op een ruimtelijk logische en efficiënte wijze verkaveld is;
·dit niet op ecologische, landschappelijke, cultuurhistorische,
waterstaatkundige, milieu hygiënische en/of akoestische bezwaren stuit;
stedenbouwkundige,
·voor de gronden van de bestaande burgerwoning die terugvallen aan de glastuinbouw, de
bestemming “Wonen” gelijktijdig wordt gewijzigd naar “Agrarisch - Glastuinbouw”, middels
toepassing van de wijzigingsbevoegdheid als genoemd in Artikel 13 van dit plan;
·indien het nieuwe woonvlak is gelegen binnen de dubbelbestemming "Leiding - ...”, is schriftelijk
advies van de betreffende leidingbeheerder vereist;
·indien het nieuwe woonvlak is gelegen binnen 25 meter van de bestemming "Bedrijf" met de
functieaanduidingen "(sb-gos)" of "(sb-mr)", is schriftelijk advies van de betreffende
leidingbeheerder vereist.
het betreft:
Baakwoning 11, te Naaldwijk gaat naar Kavel 4, groot 767m2.
Grote Achterweg 11b, te Naaldwijk, gaat naar Kavel 5, groot 841 m2
13
Berckenrodelaan 1 te ’s-Gravenzande, gaat naar Kavel 6, groot 984 m2
Monstersepad 6 te Naaldwijk, gaat naar Kavel 7, groot 980 m2.
Perzikenlaan 6 te ’s-Gravenzande, gaat naar Kavel 8, groot 982 m2.
14
Perzikenlaan 2 te ’s-Gravenzande, gaat naar Kavel 9, groot 1000m2.
Baakwoning 7 te Naaldwijk, gaat naar Kavel 10, groot 970 m2.
Van Berckenrodelaan 6 te ’s-Gravenzande, gaat naar Kavel 13, groot 973 m2
15
Monstersepad 8, te Naaldwijk, gaat naar Kavel 14, groot 843 m2.
Monstersepad 10 te Naaldwijk, gaat naar Kavel15, groot 906 m2.
De woningen worden verplaatst, omdat ze zijn gelegen midden in het duurzame
glastuinbouwgebied en toekomstige herstructurering frustreren. De kavels waar de woningen naar
verplaatst worden, zijn gelegen naast de ecologische zone en tussen een watergang. Aan de
overzijde van de watergang zijn een aantal glastuinbouwbedrijven gevestigd. de kavels zijn geen
van allen groter dan 1000 m2 en de te verplaatsen woningen moeten twee maanden na
realisering van de nieuw te bouwen woning gesloopt zijn. Bij de uiteindelijke aanvraag
omgevingsvergunning wordt als voorwaarden opgenomen dat de woning binnen twee maanden na
realisering van de nieuwe woning gesloopt moet zijn.
Voor wat betreft het wijzigen van de bestemming 'Agrarisch-Glastuinbouw' naar de bestemming
'Verkeer' is eveneens een wijzigingsbevoegdheid opgenomen in de planregels (artikel 13.4) van
het bestemmingsplan "Poelzone". De ontsluiting is nodig voor het ontsluiten van de nieuw te
ontwikkelen woonkavels. De ontsluiting komt te liggen tussen de woonkavels en de ecologische
verbindingszone. Achter de kavels 13, 14 en 15 wordt er een stukje groenstrook gerealiseerd.
16
2 GEBIEDSVISIE
2.1 Beleidskader
De beleidscontext voor de visie op het plangebied wordt gevormd door gemeentelijke, regionale,
provinciale en landelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante beleid samengevat.
Het hier samengevatte beleidskader is niet uitputtend. In de toelichting wordt op een aantal
plaatsen verwezen naar specifiek beleid of beleidsnotities die niet in deze paragraaf worden
behandeld. Tot slot wordt in dit hoofdstuk een beschrijving gegeven van de visie op het
plangebied. Deze visie is gericht op het behoud en beheer van de ruimtelijke kwaliteit.
2.1.1 Gemeentelijk beleid
Structuurvisie
De gemeente heeft een ontwerp structuurvisie met bijbehorende kaart opgesteld. In de visie
worden de ruimtelijk gewenste ontwikkelingen tot 2020 aangegeven, met een doorkijk naar
2040. De structuurvisie zal na vaststelling het nieuwe ruimtelijke afwegingskader vormen bij
ruimtelijke ontwikkelingen in Westland. Daarmee vervangt het de ruimtelijke componenten uit de
Visie Greenport 2020.
In het ontwerp zijn de gronden aangewezen als "Glastuinbouw". De modernisering van het
glastuinbouwareaal in het Westland zelf blijft een prioriteit, om de bedrijven ruimtelijk en
verkeerskundig goed in te passen en te ontsluiten en mogelijkheden te scheppen voor verbetering
van de ruimtelijke kwaliteit. Eén onderdeel is het verplaatsen van woningen uit het duurzame
glastuinbouwgebied.
Beleidsnota voor herstructurering van het glastuinbouwgebied van de gemeente Westland
(2006)
In de nota is een maatschappelijk gedragen beleid vastgelegd voor de herstructurering van het
glastuinbouwgebied, een goed woon- en leefklimaat, een optimaal functionerende glastuinbouw
en een organisatie om de noodzakelijke schaalvergroting doorgang te laten vinden. Tevens wordt
beoogd de duurzaamheid van de glastuinbouw te verbeteren. Het doel van de nota is een
beleidsmatig kader te geven voor de herstructurering van het glastuinbouwgebied, waarbij de
17
nadruk ligt op de ruimtelijke component. Het doel is ook een duurzaam glastuinbouwgebied te
creëren en te faciliteren.
Visie Greenport Westland 2020 (2005)
De Visie Greenport Westland 2020 schetst het ruimtelijk kader voor toekomstige ontwikkelingen
op hoofdlijnen in de gemeente en daarbuiten in woord en beeld. Daarmee geeft de visie ook
andere partijen inzicht in de ruimtelijke ontwikkelingen van de gemeente Westland. De ruimtelijke
component en hoe om te gaan met het glastuinbouwcluster (inclusief de niet ruimtelijke
component) staan in de visie voorop.
Naast een ruimtelijke vertaling op hoofdlijnen biedt het ook de onderlinge afstemming van de
ambities van de gemeente op de gebieden water en groen, verkeer en vervoer, wonen, het
glastuinbouwcluster, maatschappelijke en economische voorzieningen. De visie bevat tevens
richtinggevende uitspraken over de rol van de gemeente ten aanzien van het glastuinbouwcomplex en de andere ruimtevragers.
Wonen
In het kader van de herstructurering van glastuinbouwgebieden is behoefte aan vervangende
woonkavels in het buitengebied. Aan deze behoefte kan worden voldaan door te bouwen langs
bestaande linten c.q. het toevoegen van bebouwingsclusters. Bij de uitplaatsing van woningen
dient onder andere duidelijk vast te staan dat de nieuwe locatie de glastuinbouw op dat moment
en in de toekomst in geen geval in de weg zal staan.
Waterplan gemeente Westland (2008)
Het Waterplan van de gemeente Westland heeft als ambitie een duurzaam en veerkrachtig
watersysteem met belevingswaarde. Burgers en bedrijven moeten veilig voor het water zijn. Men
moet plezierig kunnen wonen, werken en recreëren met water in de nabijheid. In het Nationaal
Bestuursakkoord Water (NBW) is vastgelegd dat gemeenten met dreigende wateroverlast samen
met waterschappen een waterplan moeten opstellen. Een belangrijke pijler van het kwantitatieve
waterbeleid voor de 21e eeuw is het principe: vasthouden, bergen en afvoeren.
In het waterplan zijn oplossingen opgenomen, in de vorm van ontwerpopgaven, voor het totale
waterbergingstekort in de gemeente Westland. In het glastuinbouwgebied kan meer water worden
gecreëerd door het verbreden van bestaande watergangen, het aanleggen van nieuwe
watergangen en waterbergingen. In het Waterplan is een inventarisatie gemaakt van de huidige
situatie in de boezem en de polders, de ruimtelijke ontwikkelingen en kansen, de knelpunten en
de gewenste situatie. Over de in het waterplan gewenste situatie bestaat consensus tussen het
Hoogheemraadschap en de gemeente Westland. Tevens kan door verbreding van watergangen in
combinatie met het aanleggen van natuurvriendelijke oevers een verbetering gerealiseerd worden
van de waterkwaliteit.
2.1.2 Regionaal beleid
Regionaal structuurplan Haaglanden (2008)
Het Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020 (RSP) kijkt door naar 2020 (en soms naar 2030)
en omvat de grote lijnen voor de ambities en ontwikkelingen op verschillende terreinen, zoals
verkeer, wonen, werken, water en groen. Het RSP is een integraal plan voor de ruimtelijke
ontwikkeling van Haaglanden en het kader voor het regionale beleid op het gebied van milieu,
groen, mobiliteit, wonen en economie en voor lokale plannen, zoals bestemmingsplannen.
Het RSP is het vertrekpunt voor regionale visies op afzonderlijke beleidsterreinen en voor
gemeentelijke plannen. Daarnaast vormt het RSP de inzet en bijdrage van Haaglanden voor de
Provinciale Structuurvisie.
18
Het RSP heeft als ambitie dat de regio Haaglanden zich verder ontwikkelt als een regio van
internationale allure, een regio die een duurzame kwaliteit van leven biedt door middel van een
veilige, schone en aantrekkelijke woon- en leefomgeving en een sterke structuur. Met de verdere
versterking van de kennisintensiteit van de economie van Haaglanden levert de regio een stevige
bijdrage aan de realisatie van de in Europa afgesproken Lissabon-doelstelling ter versterking van
de innovatiekracht van de Europese economie.
Voor de ontwikkeling van het glastuinbouwgebied zijn de volgende inhoudelijke doelstellingen van
toepassing:






versterking van de huidige economische structuur;
het omvormen van verouderde glastuinbouwgebieden in milieuverantwoorde, moderne
robuuste gebieden ter verbetering van de rentabiliteit van de onderneming en ter
behoud van de internationale concurrentiepositie;
verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit en het creëren van een beter woon- en leefmilieu;
verbeteren van de fysieke infrastructuur, zowel de hoofdontsluiting als de lokale
ontsluiting, en het verbeteren van het openbaar vervoer;
herstel van de ecologische infrastructuur, groene buffers en groene aankleding door de
realisatie van de groenblauwe dooradering;
het verbeteren van de waterhuishouding ter vermindering van kansen op wateroverlast
en het verbeteren van de waterkwaliteit.
2.1.3 Provinciaal beleid
In het bestemmingsplan is afstemming met het volgende beleid van de provincie Zuid-Holland tot
uitdrukking gekomen.
Structuurvisie Visie op Zuid-Holland (2010)
Algemeen
De Visie op Zuid-Holland bestaat uit de Provinciale Structuurvisie, de Verordening Ruimte en de
uitvoeringsagenda. Hierin beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen
(structuurvisie), stelt zij regels aan ruimtelijke ontwikkelingen (verordening) en geeft zij aan wat
nodig is om dit te realiseren (uitvoeringsagenda). De Visie op Zuid-Holland is in de plaats
gekomen van de vier streekplannen (streekplan Zuid-Holland-West en alle herzieningen en
uitwerkingen) en de Nota Regels voor Ruimte.
De Provinciale Structuurvisie geeft een doorkijk naar 2040 en de visie voor 2020 met
bijbehorende uitvoeringsstrategie. Er staat in hoe de provincie samen met haar partners wil
omgaan met de beschikbare ruimte. In de Uitvoeringsagenda is aangegeven hoe de provincie en
de verschillende partners de structuurvisie gaan uitvoeren. Met de structuurvisie werkt de
provincie aan een vitaal Zuid-Holland met meer samenhang en verbinding tussen stad en land.
Hierdoor is in Zuid-Holland goed wonen, werken en recreëren voor iedereen binnen handbereik.
De provincie onderscheidt in de structuurvisie de volgende vijf hoofdopgaven:
1. aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel;
2. duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie;
3. divers en samenhangend stedelijk netwerk;
4. vitaal, divers en aantrekkelijk landschap;
5. stad en land verbonden.
De ambities zijn vertaald in een beeld van het ruimtegebruik in 2020, bestaande uit een
functiekaart en een kwaliteitskaart. De functiekaart is vergelijkbaar met een streekplankaart. Deze
kaart geeft aan wat waar mogelijk is, met locaties en begrenzingen. De kwaliteitskaart geeft aan
welke kwaliteiten waar aanwezig zijn of moeten komen. Bij ontwikkelingen in een gebied zijn deze
kwaliteiten belangrijk.
19
Het plangebied van het bestemmingsplan is op de functiekaart van de structuurvisie grotendeels
aangemerkt als "Glastuinbouwbedrijvengebied/Greenport", waarin de Nieuweweg vanaf de A20 tot
Den Haag, de weg vanuit Hoek van Holland naar Den Haag (Monsterseweg, Poeldijkseweg) en de
Veilingroute zijn aangewezen als (Boven) Regionale wegverbindingen.
In de structuurvisie is opgenomen dat de Greenports in 2040 duurzame en landschappelijk goed
ingepaste ruimtelijke clusters moeten zijn. Productie, logistiek, kennis, handel en innovatie
versterken elkaar onderling. In 2040 ligt het op specifieke hoogwaardige productie, met een
centrale plaats voor logistiek, handel, kennis en innovatie. Vraag en aanbod van zoetwater zijn
dan in balans. De Greenport Westland/Oostland behoort in 2040 volledig ingepast te zijn in het
stedelijke netwerk. Dit uit zich in de inrichting van de logistieke infrastructuur en de inrichting van
de energie-infrastructuur.
Verder ligt de nadruk, naast productie, meer op ontwikkeling en toepassen van kennis en
dienstverlening. Ruimtelijk staat, naast intensivering en herstructurering van het bestaande
glasareaal, de goede ordening van de samenhang tussen de verschillende clusters centraal.
Provinciale Verordening Ruimte (2010)
Algemeen
Om het provinciaal ruimtelijk beleid uit te voeren heeft de provincie verschillende instrumenten,
waarvan de Provinciale Verordening Ruimte er één is. De Verordening Ruimte stelt regels aan
gemeentelijke bestemmingsplannen. Niet alle onderwerpen zijn geschikt voor opname in een
verordening. In het algemeen lenen vooral onderwerpen met heldere criteria, weinig
gemeentelijke beleidsvrijheid en een zwaarwegend provinciaal belang zich hiervoor. In de
Verordening Ruimte zijn regels gesteld over bebouwingscontouren, agrarische bedrijven, kantoren,
detailhandel, waterkeringen, milieuzoneringen, molen- en landgoed-biotopen enz.
Een regel die overgenomen in het wijzigingsplan 'Rusthovenlaan-Meloenlaan is:
- de door de gemeente te bepalen maximale omvang van bestaande burgerwoningen en
recreatiewoningen, alsmede de bijbehorende erfbebouwing.
2.1.4 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2011)
Op 13 maart 2011 is door de minister de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte aangeboden.
Het doel van de structuurvisie is Nederland concurreren, bereikbaar, leefbaar en veilig maken.
Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de
gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en
infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden.
Een actualisering van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is nodig om de nieuwe aanpak vorm te
geven. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door
nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis,
klimaatverandering en toenemende regionale verschillen die onder andere ontstaan omdat groei,
stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden.
Voor een aanpak die Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig maakt, moet het roer
in het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid om. Er is nu te vaak sprake van bestuurlijke drukte,
ingewikkelde regelgeving of een sectorale blik. Daarom brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo
dicht mogelijk bij diegene die het aangaat (burgers en bedrijven) en laat het meer over aan
gemeenten en provincies (‘decentraal, tenzij…’). Dit betekent minder nationale belangen en
eenvoudigere regelgeving.
Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene
ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in
het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt. Daarnaast wordt (boven)lokale afstemming en
uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale
kaders. Afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en
20
doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los. Alleen in de stedelijke regio’s rondom de
mainports (Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a.) zal het Rijk afspraken maken met decentrale
overheden over de programmering van de verstedelijking.
Vertrouwen in medeoverheden is de basis voor het bepalen van verantwoordelijkheden,
regelgeving en Rijks betrokkenheid. Door hun regionale kennis en onderlinge
samenwerkingsverbanden zijn gemeenten en provincies in staat om de opgaven integraal en
doeltreffend aan te pakken.
Wanneer Rijks doelen en nationale belangen raken aan regionale opgaven, vraagt dit om heldere
taakverdeling en samenwerkingsafspraken tussen de betrokken overheden. Deze afspraken maakt
het Rijk met de regio integraal voor alle ruimtelijke en mobiliteitsonderwerpen in de bestuurlijke
overleggen MIRT aan de hand van de gebiedsagenda’s van Rijk en regio. Ook met
kennisinstellingen, bedrijven en maatschappelijke organisaties vormt het Rijk indien nodig gerichte
allianties.
Een rijks verantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien:



een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van
provincies en gemeenten overstijgt. Bijvoorbeeld ruimte voor militaire activiteiten en
opgaven in de stedelijke regio’s rondom de mainports, brainport en greenports;
over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan.
Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie of werelderfgoed;
een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog
afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is. Bijvoorbeeld het hoofdnetwerk voor
mobiliteit (over weg, water, spoor en lucht) en energie, waterveiligheid en de
bescherming van gezondheid van inwoners.
Deze drie criteria zijn leidend bij de in deze structuurvisie benoemde Rijks doelen en bijbehorende
nationale belangen. In de realisatieparagraaf is aangegeven wat het Rijk ter realisatie doet (‘je
gaat er over of niet’).
Het plangebied is gelegen in een in de structuurvisie aangewezen greenport.
2.1.5 Conclusie
Het verplaatsen van woningen gelegen in het midden van het duurzame glastuinbouwgebied naar
een locatie die toekomstige glastuinbouw niet frustreert is in overeenstemming met het beleid.
21
3 ONDERZOEK
3.1 Geluid
3.1.1 Wettelijk kader
Wet geluidhinder
Met de Wet geluidhinder wordt, vanuit een goed milieubeheer, een aantal specifieke
geluidsgevoelige bestemmingen beschermd zoals woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en
verpleeghuizen. De geluidszonering die door deze wet wordt voorgeschreven, ligt rondom
bedrijventerreinen, langs wegen voor wegverkeer, langs spoor-, tram- en metrowegen en rondom
of langs andere geluidsoverlast veroorzakende objecten. Aan de geluidsbelasting op de (gevels
van de) geluidsgevoelige objecten worden grenzen gesteld ter wille van het woon- en leefklimaat.
In het algemeen is een geluidsbelasting op de gevel van een bestaande woning tot een maximum
van 55 dB(A) toegestaan. Op andere geluidsgevoelige objecten kan die norm anders zijn. De wet
kent de aanname dat het gebruik van een autoweg waarvoor als verkeersmaatregel een
maximumsnelheid van 30 km/uur geldt, geen ongeoorloofde geluidsbelasting teweeg brengt.
In een bestemmingsplan dat voorziet in ruimtelijke ontwikkeling, moet verantwoord zijn dat het
bestemmingsplan uitvoerbaar is op grond van toelaatbare geluidhinder ten opzichte van
geluidsgevoelige objecten. Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient rekening te worden
gehouden met de zogeheten geluidszonering. Los van de wettelijke verplichting ingevolge het
Besluit ruimtelijke ordening is het met het oog op een goede ruimtelijke ordening gewenst dat
een bestemmingsplan dat geen ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt, eveneens een
zogenaamde geluidsparagraaf omvat. In dat onderdeel van de toelichting van het
bestemmingsplan moet ingegaan worden op het door burgemeester en wethouders op grond van
artikel 164 van de Wet geluidhinder vastgestelde zonebeheerplan. Dit zonebeheerplan regelt de
verdeling van schaarse geluidruimte op een bedrijventerrein. Het is verder wenselijk dat wordt
ingegaan op de huidige geluidskwaliteit, met name of die kwaliteit voldoet aan de (nieuwe)
bestemming op die gronden.
3.1.2 Onderzoek
Met de Wet geluidhinder wordt, vanuit een goed milieubeheer, een aantal specifieke
geluidsgevoelige bestemmingen beschermd zoals woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en
verpleeghuizen. De geluidszonering die door deze wet wordt voorgeschreven, ligt rondom
bedrijventerreinen, langs wegen voor wegverkeer, langs spoor-, tram- en metrowegen en rondom
of langs andere geluidsoverlast veroorzakende objecten. Aan de geluidsbelasting op de (gevels
van de) geluidsgevoelige objecten worden grenzen gesteld ten behoeve van het woon- en
leefklimaat.
Over het algemeen is een geluidsbelasting op de gevel van een bestaande woning tot een
maximum van 58 dB(A) toegestaan. Op andere geluidsgevoelige objecten kan die norm anders
zijn. De wet kent de aanname dat het gebruik van een autoweg waarvoor als verkeersmaatregel
een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt, geen ongeoorloofde geluidsbelasting teweeg brengt.
22
3.1.3 Conclusie
De geluidbelasting van de Meloenlaan ter hoogte van kavel 4 bedraagt maximaal 53 dB Lden,
incl. 5 dB aftrek art. 110h Wgh. De maximale geluidbelasting komt dan op 48 dB. In deze
berekening is nog geen rekening gehouden met de geluidsafschermende werking van de
tussenliggende bebouwing, zodat de feitelijke geluidbelasting nog lager zal zijn. De geluidbelasting
van de Meloenlaan ter hoogte van kavel 4 (en ook de hogere kavelnummers) zal de
voorkeursgrenswaarde niet overschrijden. Derhalve is geen nader akoestisch onderzoek en een
procedure hogere grenswaarden nodig.
De geluidbelasting vanwege de Rusthovenlaan kan bij een etmaalintensiteit van 1000 mvt/etmaal
en 30 km/uur (almede een wegdek van DAB) buiten beschouwing blijven. De nieuw aan te leggen
ontsluitingsweg heeft nog minder vervoersbewegingen en eveneens een maximale snelheid van
30 km/uur.
3.2 Luchtkwaliteit
3.2.1 Wettelijk kader
Wet luchtkwaliteit
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2
(Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide,
stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de
ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen met name de grenswaarden voor stikstofdioxide
(jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de
laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven. De grenswaarden gelden voor de
buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.
Stof
Toetsing van
Grenswaarde
Geldig
stikstofdioxide (NO2)
jaargemiddelde
concentratie
60 μg/m³
2010
t/m
2014
jaargemiddelde concentratie 40 μg/m³
vanaf
2015
fijn stof (PM10)1)
jaargemiddelde concentratie 48 μg/m³
jaargemiddelde concentratie 40 μg/m³
vanaf
11 juni
2011
24-uurgemiddelde
concentratie
max. 35 keer p.j. meer dan 75
μg/m³
24-uurgemiddelde
concentratie
max. 35 keer p.j. meer dan 50 vanaf
μg/m³
11 juni
2011
1)
Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing
(volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).
Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen
kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen
indien:
23





de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden
(lid 1 onder a);
de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de
uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1
onder b1);
bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met
de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door
die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de
concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal
Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat
gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).
Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In dit Besluit is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de
luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties
onderscheiden:


een project heeft een effect van minder dan 1% van de jaargemiddelde grenswaarde
NO2 en PM10;
een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden;
deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500
woningen bij één ontsluitingsweg.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan
uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met
de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied.
3.2.2 Onderzoek
Sinds 15 november 2007 zijn de huidige luchtkwaliteitseisen in de Wet milieubeheer van kracht.
Deze eisen zien toe op de kwaliteit van de lucht die wij inademen en daarmee op het voorkomen
van verslechtering van die lucht als gevolg van diverse luchtverontreinigende stoffen, zoals fijn stof
en stikstofdioxide. Met deze wet moet rekening worden gehouden met het ontwikkelen en
realiseren van ruimtelijke plannen. Het principe daarbij is dat de lucht niet boven een bepaalde
grenswaarde mag verslechteren ten gevolge van die plannen, tenzij die verslechtering elders in de
nabijheid - of in het plangebied - wordt gecompenseerd (de projectsaldering).
De wet kent een minimum-drempel voor gevallen die niet in betekende mate bijdragen aan
concentratie in de buitenlucht van bijvoorbeeld fijn stof. In de daartoe opgestelde regeling niet in
betekenende mate bijdragen (milieubeheer) wordt een aantal soorten projecten genoemd die
nauwelijks van invloed zijn op de luchtkwaliteit. Het verplaatsen van 9 woningen is één van de
projecten die nauwelijks van invloed zijn op de luchtkwaliteit, waardoor er geen vervolgonderzoek
noodzakelijk is.
Binnen dit wijzigingsplan vinden geen ontwikkelingen plaats welke bijdragen aan een vermindering
van de luchtkwaliteit.
24
3.3 Externe veiligheid
3.3.1 Wettelijk kader
Externe veiligheid is een begrip in het milieurecht, waarbij het gaat over het beheersen van de
risico's van gevaarlijke stoffen voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer over de weg, water
en spoor en door buisleidingen. Als gevaarlijke stoffen kunnen worden genoemd vuurwerk, lpg en
munitie. Het beleid en de wetgeving zijn erop gericht om maatregelen te treffen om de risico's van
deze risicovolle activiteiten te reguleren.
Op grond van de regels voor externe veiligheid moeten afstanden in acht worden genomen tussen
risicovolle activiteiten en (beperkt) kwetsbare objecten. In de regelgeving wordt uitgegaan van een
risicobenadering - en niet het volledig uitsluiten van het risico - waarbij onderscheid wordt
gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).
Het plaatsgebonden risico is een rekenkundig begrip. Het risico kan op een afbeelding zichtbaar
worden gemaakt door een (ISO)risicocontour die de punten met een gelijk risico met elkaar
verbindt. Het groepsrisico is een maat om de kans weer te geven dat een incident met dodelijke
slachtoffers plaatsvindt. Het drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een
bepaalde omvang overlijdt, als direct gevolg van een ongeval in een inrichting, als bedoeld in de
Wet milieubeheer, of bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet onderzocht - en
verantwoord – worden, omdat ook buiten de genoemde risicocontour van het plaatsgebonden
risico nog letale effecten kunnen optreden in het invloedgebied van de risicovolle activiteit en
groepen personen slachtoffer kunnen worden van een calamiteit.
Voor dit bestemmingsplan is onder andere de toetsing aan het Besluit externe veiligheid
inrichtingen (Bevi) en de daarop gestoelde regeling en de in 2010 geactualiseerde Circulaire
Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (2004) van belang.
Risicovolle inrichtingen
Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) in werking
getreden. Met het besluit wordt beoogd een wettelijke grondslag te geven aan het externe
veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's, waaraan
burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen, tot een
aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een
risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt
kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een
bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of
nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht
ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe
veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR (zie hieronder) geldt daarbij als buitenwettelijke
oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties.
Gemeentelijk beleidskader Externe Veiligheid
Op het gebied van externe veiligheid is op provinciaal niveau het beleidsplan "Beleidsplan externe
veiligheid" in november 2010 vastgesteld. Daarnaast heeft het Stadsgewest Haaglanden,
waaronder ook de gemeente Westland behoort, de beleidsnota ‘Samen Werken aan Externe
Veiligheid’ opgesteld. Deze nota heeft een looptijd tot en met 2010. In beide nota’s zijn een vijftal
kernpunten opgenomen:
1. het ontstaan van nieuwe knelpunten tegengaan;
2. het stimuleren van de eigen verantwoordelijkheid van inrichtingen;
25
3. bestaande knelpunten saneren;
4. zorgvuldige risicocommunicatie;
5. hulpverlening: het bevorderen van de samenwerking en de kwaliteit van de uitvoering en het
richting geven aan de organisatorische versterking.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
In de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is het externe veiligheidsbeleid voor het
vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen opgenomen. Op basis van de
circulaire geldt voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en
beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe
situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar. Voor
beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. In 2012 zal het Besluit
transportroutes externe veiligheid in werking treden.
Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een
toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in
bestaande als nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 meter vanaf
het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Voor de transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen is het Besluit externe veiligheid
buisleidingen van toepassing. Voor alle opgenomen buisleidingen in het bestemmingsplan geldt
dat volgens het Besluit externe veiligheid buisleidingen (artikel 14) een belemmeringsstrook van 4
of 5 meter aan weerszijde van de buisleiding op de verbeelding aangegeven is.
De belemmeringsstrook is van belang voor het onderhoud van de buisleiding door de exploitant.
Binnen deze strook mogen geen nieuwe bouwwerken opgericht worden. Op basis van het Besluit
externe veiligheid buisleidingen moet de grenswaarden (10-6 per jaar) in acht worden genomen
voor wat betreft de plaatsgebonden risico voor kwetsbare objecten. Voor beperkt kwetsbare
objecten moet met het plaatsgebonden risico rekening worden gehouden met de richtwaarde van
10-6 per jaar. Voor het GR geldt een verantwoordingsplicht.
Vindplaatsen van explosieven
In de gemeente Westland worden op verschillende plaatsen munitie en explosieven gevonden uit
de WOII. Er is een gemeentelijke kaart opgesteld met mogelijk verdachte locaties en vindplaatsen
van explosieven.
3.3.2 Onderzoek
Vindplaatsen van explosieven
In de gemeente Westland worden op verschillende plaatsen munitie en explosieven gevonden uit
de WOII. Er is een gemeentelijke kaart opgesteld met mogelijk verdachte locaties en vindplaatsen
van explosieven.
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen risicovolle inrichtingen, zijn geen
hoofdtransportleidingen voor aardgas en olie aanwezig. De wegen rondom het plangebied zijn ook
niet aangewezen voor de Vervoer van gevaarlijke stoffen. Er heeft dan ook geen vervolgonderzoek
plaatsgevonden.
26
3.4 Water
3.4.1 Wettelijk kader
Voor het gehele project Poelzone (aanleg van de ecologische verbindingszone en dit
wijzigingsplan, wordt een vergunning aangevraagd.
De wateraspecten worden integraal meegenomen in de vergunning die de gemeente bij Delfland
aanvraagt voor het gehele project.
Hierin zijn ook de woonkavels en extra meters water opgenomen.
3.5 Bodem
3.5.1 Wettelijk kader
Wet bodembescherming
De Wet bodembescherming ziet, vanuit een goed milieubeheer, op de bodembescherming en
bodemsanering. Met deze wet moet rekening worden gehouden met het ontwikkelen en
realiseren van ruimtelijke plannen. In een bestemmingsplan dat voorziet in ruimtelijke
ontwikkeling, moet verantwoord zijn dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is op grond van de
bodemkwaliteit voor die ruimtelijke ontwikkeling.
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een
plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij
functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende
functiewijziging. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden
gerealiseerd. De provincie hanteert de richtlijn dat bij de beoordeling van ruimtelijke plannen ten
minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, moet
worden verricht. Indien uit historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende
locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dan dient het
volledig verkennend bodemonderzoek te worden verricht.
3.5.2 Onderzoek
Voor de percelen die in dit wijzigingsplan zijn opgenomen valt niet te verwachten dat de
bodemverontreiniging zodanig is dat hier een specifiek bodemonderzoek voor het wijzigingsplan
voor nodig is. Bij de uiteindelijk aanvraag omgevingsvergunning voor de bouw van een woning kan
indien nodig is een bodemonderzoek gevraagd worden.
3.6 Ecologie
3.6.1 Wettelijk kader
De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord
toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) weer.
De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het
netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische
verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt, een Provinciale Ecologische
Hoofdstructuur.
27
Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is
gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw
bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren
van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste
rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar'
beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor
sommige,
met
name
genoemde
soorten,
de
verbodsbepalingen
van
de
Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van
toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van
het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I). Voor de zwaar beschermde
soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:



er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en
bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
er geen alternatief is;
geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende
vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien
voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van EL&I de volgende interpretatie van artikel
11:
'De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar
gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én
slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt.'
Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen:
Nesten die het hele jaar door zijn beschermd
Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele
seizoen:
1.
2.
3.
4.
Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in
gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
esten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die
daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke)
voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar
(voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats
broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke)
voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld:
ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
Vogels die jaar in jaar uit gebruik maken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks
in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).
Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd
In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven
als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd:
5.
28
Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar
daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende
flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen.
De soorten uit categorie 5 vragen wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond
beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of
ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.
De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet
worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Natuurbeschermingswet
Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze
wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
a.
b.
c.
door de minister van EL&I aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en
Habitatrichtlijn;
door de minister van EL&I aangewezen beschermde natuurmonumenten;
door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de
vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of
de minister van EL&I). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door
middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe
werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en
moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de
Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval
wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor
geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.
3.6.2 Onderzoek
In of in de directe nabijheid van het plangebied liggen (nog) geen natuurgebieden in de zin van de
Natuurbeschermingswet. Er wordt wel een ecologische verbindingszone aangelegd naast de te
realiseren kavels, maar deze is nog in ontwikkeling. Er is voor dit wijzigingsplan geen verder
onderzoek noodzakelijk. In het flora- en faunaonderzoek van het bestemmingsplan “Poelzone” is
geconcludeerd dat de onderzoeksresultaten van dien orde zijn dat volstaan wordt met het
verwerken van de resultaten in de uitwerking van het ontwerp van de ecologisch-recreatieve
verbindingszone en het opstellen van en het werken op basis van een ecologisch
werkprotocol/mitigatieplan. Voor die gevallen waar ongewenste effecten voor bedreigde soorten
worden verwacht, wordt gebruik gemaakt van een goedgekeurde gedragscode, in ogenschouw
nemende dat één van de doelstellingen van het project Poelzone nu juist is bij te dragen aan het
welzijn van deze bedreigde soorten.
3.7 Cultuurhistorische aspecten
3.7.1 Wettelijk kader
Als gevolg van het Verdrag van Valetta, dat in 1998 door het Nederlandse parlement is
goedgekeurd en in 2006 zijn beslag heeft gekregen in de gewijzigde Monumentenwet 1988,
stellen Rijk en Provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het
archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden
voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig
zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De
uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de
belangenafweging te worden betrokken. Het Rijk heeft deze beleidsuitgangspunten neergelegd in
29
onder meer de Cultuurnota 2005 - 2008, de Nota Belvedère, de Nota Ruimte en het
Structuurschema Groene Ruimte 2.
De provincie Zuid-Holland hanteert het uitgangspunt dat op terreinen die voorkomen op de
Archeologische Monumentenkaart Zuid-Holland en in gebieden die op de kaart archeologische
waarden van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS-kaart) ten minste een redelijke tot grote
kans op archeologische sporen hebben, archeologisch vooronderzoek in het kader van de
planvoorbereiding dient plaats te vinden. Voor zover er onzekerheid bestaat over de precieze
aanwezigheid van archeologische waarden, dient in het bestemmingsplan voor het bouwrijp
maken een omgevingsvergunningplicht te worden gehanteerd. Het verlenen van een
omgevingsvergunning wordt daarbij afhankelijk gesteld van de uitkomsten van nader
archeologisch onderzoek en de belangenafweging op grond daarvan.
Doelstelling van het Verdrag van Valetta is de bescherming en het behoud van archeologische
waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van
het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van
het plan een rol spelen.
3.7.2 Onderzoek
Het plangebied van het bestemmingsplan ‘Poelzone’ bevindt zich grotendeels in een gebied van
Geulafzettingen en stroomgordels, waarin bewoning plaatsvond vanaf de Middeleeuwen. In het
centrum van het plangebied, ter hoogte van de Meloenlaan bevindt zich een gebied welke tevens
wordt getypeerd door zee afzetting en waarop bewoning plaatsvond vanaf de IJzertijd of Romeinse
tijd. In het zuiden van het plangebied ter hoogte van de Groene Schakel bevindt een klein
gedeelte van het plan zich tevens in een gebied welke wordt getypeerd door Duin- strandzand en
rivierduin waar bewoning vanaf het Mesolithicum plaatsvond.
In de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) van de provincie Zuid-Holland wordt de
Vlotwatering als Landschappelijk kenmerk in de vorm van een Hoofdwetering aangewezen. De
Vlotwatering is dan ook van ouds een hoofdwatergang geweest welke als doel had de aanliggende
polders te ontwatering richting de Noordzee.
Op de CHS van de provincie Zuid-Holland is het plangebied grotendeels aangewezen als gebied
waarop geen trefkans op archeologische waarden aanwezig is. Het plandeel rond de Meloenlaan
en een deel van het plangebied ter hoogte van de groene schakel is aangewezen als een gebied
waarop een Middelhoge en een Hoge trefkans aanwezig is. De gemeente Westland heeft in
ontwerp een waardekaart opgesteld waarop de gebieden zijn aangegeven waarbinnen een hoge,
middelhoge en lage verwachtingswaarde is voor de aanwezigheid van archeologische resten. Het
plangebied van het bestemmingsplan is op de voornoemde delen op de gemeentelijke
verwachtingskaart tevens aangewezen als gebied waarop een middelhoge verwachtingswaarde
van toepassing is.
Ten behoeve van de middelhoge verwachtingswaarde is door Erfgoed Archeologie Delft een
archeologisch bureau en verkennend booronderzoek uitgevoerd omdat dieper dan 1 meter
gegraven gaat worden.
30
3.7.3 Conclusie
De
onderzoeksresultaten
leveren
geen
concrete
vindplaatsen
verwachtingswaarden voor de aanwezigheid van archeologische resten op.
en/of
verhoogde
31
4 JURIDISCHE PLANBESCHRIJVING
4.1 Planvorm
De planregels en de planverbeelding van het wijzigingsplan Meloenlaan – Rusthovenlaan zijn
overeenkomstig met de planregels en planverbeelding van het bestemmingsplan ‘Poelzone’
Daarnaast zijn in de planregels de standaardregels opgenomen als geboden in artikelen 3.2.1 en
3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening. In een apart artikel zijn de bijzondere gebruiksverboden
opgenomen voor alle bestemmingen, welke verboden aansluiten op het wettelijk verbod als
neergelegd in artikel 7.2 van de Wet op de ruimtelijke ordening in samenhang met artikel 2.1. lid
1. onder c. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, van de Wet ruimtelijke ordening.
Voor uitleg van die planregels wordt verwezen naar de toelichting op het Besluit ruimtelijke
ordening en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008, in samenhang met de
jurisprudentie over die uitleg.
4.1.1 Wettelijke vereisten
Wettelijke vereisten
De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Hierbij vormt
de inhoud van de digitale versie de beslissende versie. De digitalisering brengt met zich mee dat
bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten
worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan
digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare
Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van
bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer)
hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen,
gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.
De planverbeelding is digitaal vorm gegeven overeenkomstig de Regeling standaarden ruimtelijke
ordening 2012. De digitale planverbeelding en de andere onderdelen van de dataset hebben het
volgende planidentificatie-nummer gekregen:






wp00000038
De dataset bestaat uit:
het GML-bestand van de planverbeelding;
het XML-geleideformulier;
de onderliggende bestanden zoals ondergrond en overige topografische informatie;
de PDF- en HTML-bestanden voor respectievelijk de verbeelding van plantoelichting en
planregels.
Leeswijzer verbeelding
Wegwijzer via internet
Met de digitalisering van ruimtelijke plannen is het lezen en interpreteren van de verbeelding
(voorheen plankaart) een nieuwe aangelegenheid. Via de website www.ruimtelijkeplannen.nl
kunnen bestemmingsplannen (ook in voorbereiding zijnde plannen voor zover deze ter inzage zijn
gelegd) worden ingezien. Via het tabblad 'bestemmingsplannen' kan worden doorgeklikt naar de
provincie, de woonplaats of nog specifieker de straatnaam. De gebieden die zwart omlijnd op de
kaart staan aangeduid, zijn de gebieden waarvoor een uitwerkingsplan digitaal raadpleegbaar is.
Zodra het gewenste uitwerkingsplan is gevonden en deze voldoende is ingezoomd, wordt de
betreffende bestemmingslegging zichtbaar. Om een beter beeld van de omgeving te krijgen, kan
32
voor verschillende ondergronden worden gekozen (luchtfoto, topografie). Zodra linksonder
'legenda' wordt aangeklikt, wordt inzichtelijk wat de verschillende kleuren betekenen. Door
vervolgens op een locatie binnen het plangebied te klikken wordt aan de rechterzijde van de kaart
de bijbehorende informatie getoond. Indien meer informatie is gewenst, kan worden doorgeklikt
naar de toelichting en/of de regels van het plan.
Analoge verbeelding
Alhoewel de digitale verbeelding het uitgangspunt vormt, blijft het mogelijk het uitwerkingsplan
analoog in te zien. Het lezen van de analoge verbeelding is verschillend van de digitale
verbeelding. Op de analoge verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd, dat het mogelijk is om
met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het
plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding
zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes.
Bestemmingsvlak en bouwvlak
Vrijwel elke bestemming bestaat doorgaans uit twee vlakken: een bestemmingsvlak en een
bouwvlak. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak
is een gebied waarvoor de mogelijkheden om gebouwen te bouwen in de regels zijn aangegeven.
Bouwvlakken worden doorgaans voorzien van aanduidingen die betrekking hebben op de
maatvoering. Soms komt het voor dat het bestemmingsvlak en het bouwvlak met elkaar
samenvallen. Op de plankaart is dan uitsluitend een bouwvlak te zien (het bestemmingsvlak ligt
hieronder).
Aanduidingen
Op de digitale plankaart is een onderscheid gemaakt in verschillende aanduidingen. Een aantal
functieaanduidingen is gebruikt om de gebruiksmogelijkheden binnen een bestemming of een
gedeelte daarvan nader te specificeren. Het kan hierbij gaan om een nadere specificatie van de
gebruiksmogelijkheden, een expliciete verruiming daarvan of juist een beperking. Voorbeelden van
functieaanduidingen zijn 'bedrijfswoning', 'detailhandel' en 'kantoor'. Alle aanduidingen met
betrekking tot de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken, worden
bouwaanduidingen genoemd. Voorbeelden van bouwaanduidingen zijn 'gestapeld' en
'onderdoorgang'. Alle aanduidingen die betrekking hebben op afmetingen, percentages en
oppervlakten, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn
maatvoeringaanduidingen.
4.2 Bestemmingsregeling
De bestaande functies in het plangebied die overeenkomstig het voorheen geldende
bestemmingsplan in dit plan zijn bestemd, zijn de volgende (in alfabetische volgorde van
bestemming).
4.2.1 Bestemming "Wonen"
De kavels krijgen de bestemming "Wonen". Voor wat betreft de bestemming wordt verwezen naar
de planregels opgenomen in het bestemmingsplan "Poelzone". Het gaat dan voornamelijk om
artikel 8 "Wonen" en artikel 10 "Algemene Bouwregels".
33
4.2.2 Bestemming "Verkeer"
Voor de ontsluiting naar de kavels toe wordt de bestemming "Verkeer" gebruikt. Voor wat betreft
de bestemming wordt verwezen naar de planregels opgenomen in het bestemmingsplan
"Poelzone". Het gaat dan voornamelijk om artikel 6 "Verkeer".
4.2.3 Bestemming "Groen"
Voor de uitstraling van het plan is er een groenstrook die het wijzigingsplan scheidt. Deze
groenstrook krijgt de bestemming "Groen". Voor wat betreft de bestemming wordt verwezen naar
de planregels opgenomen in het bestemmingsplan "Poelzone". Het gaat dan voornamelijk om
artikel 4 "Groen".
34
5 HANDHAVING
5.1 Handhavingsbeleid
Handhaven op maat 2011-2014
Het doel van het handhavingsbeleid Handhaven op maat 2011-2014 is om binnen bouw- en
woningtoezicht en milieuhandhaving met een transparante, effectieve en efficiënte inzet van
middelen te komen tot een situatie waarbij het voor een ieder duidelijk is hoe de gemeente
Westland haar middelen inzet om naleving van regels te bereiken en/of te bevorderen. De
gemeente Westland wil een prettige woon-, werk- en leefomgeving voor haar burgers en
ondernemers.
Dat wil de gemeente bereiken door de duurzaamheid, veiligheid en leefbaarheid in het
Westland te vergroten en te waarborgen. Handhaving is hierbij één van de middelen die
hiervoor wordt ingezet. Handhaving is dus geen doel op zich, maar een onderdeel van de
reguleringsketen (ontwikkeling wet - en regelgeving – normstelling – vergunningverlening –
uitvoering – toezicht - handhaving). Subdoelen die bijdragen aan de realisatie van het doel
zijn: integraal toezicht en handhaving, voldoen aan de (wettelijke) kwaliteitseisen en
duidelijke communicatie.
Het handhavingsbeleid richt zich voor zowel het milieu- als de bouwtoezicht op een viertal
thema's, waarvan in het kader van het bestemmingsplan Glastuinbouwgebied het thema
ruimte voor de glastuinbouw het belangrijkste is. Eén van de ambities van de gemeente
Westland, zoals vastgelegd in de Visie Greenport Westland 2020, is immers het behoud en
versterking van het Westlandse glastuinbouwcluster. De komende periode blijft de focus
liggen op het uitvoeren van het project "Ruimte voor de glastuinbouw" (voorheen "aanpak
strijdigheden buitengebied" ). Met betrekking tot handhaving is in het coalitieakkoord 20102014 als speerpunt opgenomen dat na de pilotfase door wordt gegaan met het project. Voor
een optimale ontwikkeling van de glastuinbouw is het belangrijk dat de gronden die thans
voor de glastuinbouw zijn bestemd ook daadwerkelijk voor glastuinbouw worden gebruikt.
Het vrijmaken van gronden ten behoeve van glastuinbouwreconstructie levert uiteindelijk
een modern concurrerende glastuinbouwcluster op. Verder zorgt dit project voor een
verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in het Westland. In dit project wordt toezicht en
handhaving ingezet om het doel te bereiken. Vrijmaken van gronden om
glastuinbouwreconstructie mogelijk te maken en het weren van niet- glastuinbouw gerelateerde
functies. Creëren van optimale kansen voor glastuinbouw. Hiermee blijft Westland als het grootste
glastuinbouwgebied van Nederland en de wereld op de kaart.
35
6 UITVOERBAARHEID
6.1 Economische uitvoerbaarheid
Anterieure overeenkomst
Voor het wijzigingsplan is er geen anterieure overeenkomst, als bedoeld in artikel
6.12 van de Wet ruimtelijke ordening, opgesteld, omdat het kostenverhaal een onderdeel
uitmaakt van de koopovereenkomst.
Voor elk perceel wordt er een planschade overeenkomst opgesteld.
36