vonnis RECHTBANK DEN HAAG Team handel Zittingsplaats Den Haag Vonnis in gevoegde zaken van 15 januari 2014 in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/09/422591 / HA ZA 12-812 van 1. [X], wonende te [A], 2. [Y], wonende te [B], 3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ROYAL T-STICK EUROPE B.V., gevestigd te Oudkarspel, eisers, eisers in reconventie in de tussenkomst advocaat mr. M.A. Mak te Alkmaar, tegen 1. [Z], wonende te [C], 2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [Z] BESTRATING B.V., gevestigd te Medemblik, 3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [Z] HOLDING B.V., gevestigd te Medemblik, gedaagden, advocaat onttrokken, met tussenkomst van [W], wonende te [D], tussenkomende partij, gedaagde in reconventie in de tussenkomst, advocaat mr. L. Bijl te Hoorn, en in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/09/430707 / HA ZA 12-1319 van 1. [X], wonende te [A], 2. [Y], wonende te [B], C/09/422591 / HA ZA 12-812 en C/09/430707 / HA ZA 12-1319 en C/09/433630 / HA ZA 12-1479 15 januari 2014 eisers in conventie, verweerders in reconventie, 3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ROYAL T-STICK EUROPE B.V., gevestigd te Oudkarspel, eiser in conventie advocaat mr. M.A. Mak te Alkmaar, tegen 1. [W], wonende te [D], gedaagde in conventie, eiser in reconventie, advocaat mr. L. Bijl te Hoorn, 2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ROYAL GROUP CAY ORETIM SAN. TIC. LTD. Sti, gevestigd te Kayseri, Turkije, gedaagde in conventie, advocaat onttrokken, en in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/09/433630 / HA ZA 12-1479 van [Z], wonende te [C], eiser, advocaat onttrokken 1. [Y], wonende te [B], 2. [X], wonende te [A], gedaagden, advocaat mr. M.A. Mak te Alkmaar, [X], [Y] en Royal T-stick Europe B.V. zullen hierna samen [X] c.s. genoemd worden en afzonderlijk [X], [Y] en RTE. [Z], [Z] Bestrating B.V. en [Z] Holding B.V. zullen hierna samen [Z] c.s. genoemd worden en afzonderlijk [Z], [Z] Bestrating en [Z] Holding. [W] en Royal Group Cay Oretim San. Tic. Ltd. Sti zullen hierna samen [W] c.s. genoemd worden en afzonderlijk [W] en Royal Group. 1. De procedure in de zaak 12-812 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - de dagvaarding van 22 juni 2012 met producties 1 tot en met 18 van [X] c.s.; - de conclusie van antwoord van 15 augustus 2012 met producties 1 tot en met 13 van [Z] c.s.; 2 C/09/422591 / HA ZA 12-812 en C/09/430707 / HA ZA 12-1319 en C/09/433630 / HA ZA 12-1479 15 januari 2014 3 - de incidentele conclusie tot tussenkomst van 15 augustus 2012 met producties 1 tot en met 5 van [W]; - de conclusie van antwoord in het incident tot tussenkomst van 12 september 2012 van [X] c.s. met producties 19 en 20; - de conclusie van antwoord in het incident tot tussenkomst van 12 september 2012 van [X] c.s. tot referte; - het vonnis in het incident tot tussenkomst van 7 november 2012, waarin [W] is toegestaan tussen te komen; - de conclusie houdende eis in de hoofdzaak na tussenkomst van [W] van 19 december 2012 met producties 1 tot en met 17; - de conclusie van antwoord naar aanleiding van de eis in tussenkomst, tevens houdende eis in reconventie van 30 januari 2013 van [X] c.s. met producties 21 tot en met 30; - de conclusie van antwoord na tussenkomst van 30 januari 2013 van [Z] c.s. met producties 14 tot en met 21; - het tussenvonnis van 13 februari 2013, waarbij een comparitie van partijen is bepaald; - het proces-verbaal van comparitie van 11 september 2013 en de daarin genoemde stukken. 1.2. Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald. 2. De procedure in de zaak 12-1319 2.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - de dagvaarding van 22 juni 2012 van [X] c.s. met producties 1.1 tot en met 1.18; - de akte houdende vermeerdering van eis, tevens houdende aanvullende producties van [X] c.s. van 7 november 2012 met producties 19 tot en met 26; - de incidentele conclusie tot voeging van [W] c.s. van 19 december 2012 met producties 1 tot en met 7; - de conclusie van antwoord in het incident tot voeging van [X] c.s. van 9 januari 2013 met producties 27 en 28; - het tussenvonnis van 27 maart 2013 waarbij de procedure is gevoegd met de zaken 12-812 en 12-1479; - de conclusie van antwoord in conventie en eis in reconventie van [W] c.s. van 29 mei 2013 met producties 1 tot en met 19; - het tussenvonnis van 12 juni 2013 waarbij een comparitie van partijen is bepaald; - de conclusie van antwoord in reconventie van [X] c.s. van 11 september 2013 met producties 27 tot en met 31; - het proces-verbaal van comparitie van 11 september 2013 en de daarin genoemde stukken. 2.2. Ter comparitie is met partijen besproken dat de behandelend rechter op dat moment slechts beschikte over kopieën van de processtukken. Daarbij ontbraken echter de producties bij de conclusie van antwoord van [W] c.s. Na die zitting is het griffiedossier weer ter beschikking van de behandelend rechter gekomen, zodat ook de betreffende producties bij de beoordeling zijn betrokken. Die producties vormden geen aanleiding de comparitie te heropenen. 2.3. Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald. C/09/422591 / HA ZA 12-812 en C/09/430707 / HA ZA 12-1319 en C/09/433630 / HA ZA 12-1479 15 januari 2014 3. 4 De procedure in de zaak 12-1479 3.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - de dagvaarding van 11 mei 2012 van [Z] c.s. met producties 1 tot en met 11; - de incidentele conclusie van antwoord houdende vordering tot verwijzing naar de rechtbank ’s-Gravenhage van [X] c.s. van 4 juli 2012 met productie 1; - de conclusie van antwoord in het incident van [Z] c.s. van 18 juli 2012 tot referte; - het vonnis in het incident van de rechtbank Alkmaar van 15 augustus 2012, waarbij de zaak in de stand waarin deze zich bevond is verwezen naar de rechtbank ’s-Gravenhage ter voeging met de zaak 12-812; - de dagvaarding van 26 november 2012 van [Z] c.s. tot oproeping van [X] c.s. bij de rechtbank ’s-Gravenhage; - de conclusie van antwoord van [X] c.s. van 30 januari 2013 met producties 1, 2.1 tot en met 2.18 en 3 tot en met 13; - het tussenvonnis van de rechtbank Den Haag van 13 februari 2013, waarbij een comparitie van partijen is gelast; - het proces-verbaal van de comparitie van 11 september 2013 en de daarin genoemde stukken. 3.2. Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald. 4. De feiten 4.1. In 2007 is RTE een onderneming gestart die theestaafjes verhandelt onder de merknaam Royal T-Stick. [X], [Y], [Z] en [W] waren (indirect) aandeelhouders van RTE. RTE kocht de theestaafjes in bij Royal Group, met wie RTE een exclusieve distributieovereenkomst had gesloten. [X], [Y], [Z] en [W] waren ook (indirect) aandeelhouders in Royal Group. 4.2. [Z] heeft op 3 maart 2008 een Gemeenschapswoordmerk verkregen voor het woordmerk ROYAL T-STICK met inschrijvingsnummer 5598859 (hierna: CTM ~859) voor waren in klasse 30, waaronder thee, naar aanleiding van een aanvraag van 5 januari 2007. 4.3. [Z] heeft op basis van de aanvraag voor CTM ~859 op 20 april 2007 onder nummer 923868 het woordmerk ROYAL T-STICK door middel van een internationale inschrijving in de zin van artikel 1 van de Overeenkomst van Madrid inzake de internationale inschrijving van fabrieks- en handelsmerk (Overeenkomst van Madrid) ingeschreven voor de waar thee (hierna: IR ~868). Daarbij heeft [Z] Australië en Rusland aangewezen als staten waarvoor hij merkenrechtelijke bescherming verzocht. 4.4. In een bijlage bij een e-mail van [X] aan [W] en [Z] van 4 december 2007 is vermeld: “Te maken afspraken omtrent Royal T-Stick. (…) C/09/422591 / HA ZA 12-812 en C/09/430707 / HA ZA 12-1319 en C/09/433630 / HA ZA 12-1479 15 januari 2014 5 [Z] schrijft de naam Royal T-Stick over op de naam van de Turkse B.V, die dan merknaam houder wordt.” 4.5. In een e-mail van 16 juni 2008 schrijft [W] aan [X] en [Y]: “[X] en [Y], het schiet mij nu even te binnen....er moeten nog 2 dingen geregeld worden. 1 = [Z] moet de registratie ROYAL T-STICK op naam van Royal Group zetten (dat heeft hij nog niet gedaan denk ik, dat is wel belangrijk want nu staat het nog op zijn naam).” Op 17 juni 2008 antwoordt [Y] daarop aan [W]: “Mee eens, laat m het gewoon regelen anders doen wij het wel via Elzas Noordzij.” 4.6. In notulen van een aandeelhoudersvergadering van RTE van 10 december 2008 is vermeld: “ Registratie naam Royal T-Stick Europe B.V. op naam van Royal Group. • [Z] zal zijn tussenpersoon opdracht geven om de merknaam Royal T-Stick over te schrijven op de Royal Group in Turkije.” 4.7. Bij akte van 23 juni 2010 heeft [Z] CTM ~859 in gemeenschappelijk eigendom overgedragen aan zichzelf, [X] en [Z]. 4.8. [X] en [Y] hebben op 14 december 2011 het woordmerk ROYAL T-STICK door middel van een internationale inschrijving in de zin van de Overeenkomst van Madrid ingeschreven met aanwijzing van Chili als staat waarvoor merkenrechtenlijke bescherming werd verzocht (hierna: IR ~695). 4.9. In januari 2012 heeft [Z] aan [X] en [Y] laten weten dat hij niet langer betrokken wilde zijn bij RTE en Royal Group. Op 24 januari 2012 heeft [Z] zijn aandelen in RTE bij notariële akte overgedragen aan [X] en [Y]. Op 2 februari 2012 zijn [Z], [X] en [Y] van Nederland naar Turkije gevlogen om daar op 3 februari 2012 de aandelen van [Z] in Royal Group aan [X] en [Y] over te dragen. C/09/422591 / HA ZA 12-812 en C/09/430707 / HA ZA 12-1319 en C/09/433630 / HA ZA 12-1479 15 januari 2014 6 4.10. In een akte gedateerd 2 februari 2012 (hierna: ‘de akte van 2 februari 2012’) is vermeld: 4.11. [Z] heeft op 3 februari 2012 een ontvangstbewijs getekend met de volgende inhoud: “Hierbij verklaar ik te hebben ontvangen van REM Consultants B.V. te Oudkarspel uit handen van haar Directeur [Y]; Een bedrag van Euro 10.000,- in contanten in verband met de overeenkomst van 24 januari 2012 inzake de verkoop van mijn aandelen in Royal Group en Royal T-Stick Europe B.V. Voor akkoord en in ontvangst genomen; Alkmaar, 3 februari 2012” 4.12. Op 4 april 2012 heeft [Z] aan [X], [Y] en [W] een e-mail gestuurd, waarin hij onder meer schrijft: “De oplossing ik kan bieden is het volgende: Alles wat we al eerder hebben gesproken en geschreven wil ik dat alles terug wordt gedraaid. Ik wil gewoon al mijn aandelen terug, in Turkije heb ik gewoon alles nog, maar wil de aandelen hier ook op mijn naam hebben (…).” C/09/422591 / HA ZA 12-812 en C/09/430707 / HA ZA 12-1319 en C/09/433630 / HA ZA 12-1479 15 januari 2014 7 4.13. In het voorjaar van 2012 heeft RTE een order geplaatst bij Royal Group voor 1.653.000 theestaafjes. Royal Group heeft in verband met tussen partijen gerezen conflicten levering geweigerd, waarna RTE de koopovereenkomst voor de betreffende partij heeft ontbonden op 27 april 2012. 4.14. Op 4 mei 2012 heeft [Z]’ advocaat in een brief aan [X] en [Y] de buitengerechtelijke vernietiging van de in 4.10 beschreven akte ingeroepen. 4.15. Op 8 juni 2012 hebben [X] en [Y] verlof gevraagd en verkregen om beslag tot afgifte te leggen onder [Z] in zijn opslagplaats in Medemblik. Op 8 juni 2012 is het betreffende beslag gelegd, waarbij circa 13.600 theestaafjes in beslag zijn genomen. Op 9 juni 2012 hebben [X] en [Y] na verkregen verlof de beslagen goederen in gerechtelijke bewaring laten nemen. 4.16. Naar aanleiding van een verzoek daartoe van [Z] en [W] van 15 juni 2012 is IR ~868 door het WIPO op naam van [W] geregistreerd. 4.17. Op 25 september 2012 hebben [X] en [Y] het hieronder weergegeven Gemeenschapswoord-/beeldmerk ROYAL T-STICK verkregen met inschrijvingsnummer 10797091 (hierna: CTM ~091) voor waren in klasse 30 en 35, waaronder thee, naar aanleiding van een aanvraag van 10 april 2012: 4.18. Op 26 oktober 2012 hebben [X] en [Y] op basis van CTM ~091 het hiervoor in 4.17 weergegeven woord-/beeldmerk door middel van een internationale registratie in de zin van de Overeenkomst van Madrid ingeschreven onder nummer 1140201 voor onder meer thee, met aanwijzing van 11 verschillende verdragstaten (hierna: IR ~201). 5. Het geschil in de zaak 12-812 in de hoofdzaak 5.1. [X] c.s. vorderen - samengevat - dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [Z] c.s. gebiedt iedere inbreuk op CTM ~859 te staken en gestaakt te houden op straffe van een dwangsom en de in beslag genomen inbreukmakende theestaafjes C/09/422591 / HA ZA 12-812 en C/09/430707 / HA ZA 12-1319 en C/09/433630 / HA ZA 12-1479 15 januari 2014 8 over te dragen aan RTE, met veroordeling van [Z] c.s. in de volledige proceskosten in de zin van artikel 1019h Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). 5.2. [X] c.s. leggen aan hun vorderingen het volgende ten grondslag. [X] en [Y] zijn op grond van de in 4.10 weergegeven akte met uitsluiting van [Z] rechthebbende geworden op CTM ~ 859. Ook zijn zij rechthebbende op CTM ~091. [Z] c.s. hebben inbreuk gemaakt op deze merkrechten door de partij thee die op 8 juni 2012 in beslag is genomen in de Gemeenschap in te voeren, op voorraad te hebben en aan derden aan te bieden. 5.3. [Z] c.s. voeren gemotiveerd verweer. Zij bestrijden in de eerste plaats dat [Z] degene is die de in 4.10 weergegeven overeenkomst heeft ondertekend. Subsidiair roepen zij de vernietiging van die overeenkomst in op grond van dwaling, bedrog en/of misbruik van omstandigheden. Omdat er geen geldige overeenkomst van overdracht is, is [Z] nog altijd mede-rechthebbende op CTM ~859 en kunnen [X] c.s. niet in rechte vorderingen tegen [Z] c.s. instellen op grond van dat merkrecht zonder de toestemming van [Z], die niet is verleend. Meer subsidiair bestrijden [Z] c.s. dat zij inbreuk hebben gemaakt op de merkrechten van [X] c.s., omdat de goederen waarop beslag is gelegd bestemd waren voor doorvoer naar een bestemming buiten de Gemeenschap. In de tussenkomst in conventie 5.4. [W] vordert – samengevat – dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis: 5.4.1. voor recht verklaart dat tussen [W], [Z], [X] en [Y] is afgesproken dat de merkrechten ter zake ‘Royal T-Stick’ toekomen aan hen alle vier gezamenlijk en dat deze op naam gesteld dienen te worden van Royal Group, althans op naam van hen alle vier in persoon, althans op naam van Investor Venture Holding B.V.; 5.4.2. [X], [Y] en [Z] te veroordelen tot medewerking aan de overdracht van alle merkrechten inzake ‘Royal T-Stick’, waaronder CTM ~859, CTM ~091, IR ~868, IR ~695 en IR ~2011 aan Royal Group, althans [X], [Y], [Z] en [W] in persoon, althans aan Investor Venture Holding B.V. en mee te werken aan de registratie daarvan in de merkenregisters, alles op straffe van een dwangsom; 5.4.3. met veroordeling van [X] c.s. in de proceskosten. 5.5. [W] legt aan zijn vorderingen het volgende ten grondslag. Partijen zijn het er, als aandeelhouders in RTE en Royal Group, altijd over eens geweest dat de Royal T-Stick merken ingeschreven zouden worden op naam van Royal Group, althans op hun aller naam. In 2008 hebben de vier aandeelhouders nog een aparte vennootschap opgericht, Investor Venture Holding B.V. (hierna: IVH). Partijen hebben vervolgens afgesproken dat de Royal T-Stick merken op naam van IVH ingeschreven zouden worden indien zich een investeerder in de onderneming zou aandienen. Nu zich geen investeerder heeft aangediend, is de eerdere afspraak tot registratie op naam van Royal Group van kracht gebleven. Dat IR ~868 nu op 1 In zijn petitum noemt [W] IR 010797091, maar blijkens de conclusie en productie 15 van [W] gaat dit om een schrijffout en is kennelijk bedoeld de op CTM ~091 gebaseerde IR ~ 201. Nu [X] c.s. zelf opmerken dat [W] hier een vergissing zal hebben gemaakt, moet dit ook voor hen duidelijk zijn geweest. De veronderstelling van [X] c.s. dat [W] CTM ~091 bedoelt ligt niet voor de hand, omdat dat merk dan twee keer genoemd zou zijn in het petitum. C/09/422591 / HA ZA 12-812 en C/09/430707 / HA ZA 12-1319 en C/09/433630 / HA ZA 12-1479 15 januari 2014 9 naam van [W] is geregistreerd, staat los van deze afspraak tussen de aandeelhouders, die nog immer door [W] wordt onderschreven. [X], [Y] en [Z] dienen deze afspraak tussen de aandeelhouders over de Royal T-Stick merken na te komen, door mee te werken aan de overdracht. 5.6. [X] c.s. bestrijden onder meer dat partijen tot een overeenkomst zijn gekomen over overdracht van de merkrechten aan een specifieke (rechts-)persoon. De plannen daarvoor zijn niet geconcretiseerd. Vervolgens heeft [W] zich in 2010 tijdelijk teruggetrokken uit de onderneming en zijn [Z], [X] en [Y] overeengekomen dat de Royal T-Stick merken in gemeenschappelijk eigendom aan hen alle drie zouden worden overgedragen, wat voor CTM ~859 bij de akte van 23 juni 2010 is gebeurd. Ook besprekingen daarna over overdracht aan IVH hebben niet tot een concrete overeenkomst geleid, op grond waarvan partijen gehouden zouden zijn tot overdracht aan die vennootschap. Voor overdracht van CTM ~091 bestaat in ieder geval geen grond, nu partijen voor dat jongere merk in ieder geval geen overeenkomst zijn aangegaan. 5.7. [Z] c.s. onderschrijven de stellingen van [W] en bestrijden de geldigheid van de akte van 2 februari 2012 beschreven in 4.10. In de tussenkomst in reconventie 5.8. [X] c.s. vorderen in reconventie jegens [W] een verklaring voor recht dat uitsluitend [X] en [Y] rechthebbenden zijn op IR ~868, een gebod om de Australische en Russische merkrechten verkregen middels IR ~868 over te dragen aan [X] en [Y] en mee te werken aan de registratie van die overdracht en veroordeling van [W] in de volledige proceskosten op de voet van artikel 1019h Rv. 5.9. [X] c.s. leggen aan deze reconventionele vordering ten grondslag dat [Z] alle merkrechten op de ROYAL T-STICK merken waartoe hij (mede) gerechtigd was, waaronder IR ~868, aan [X] en [Y] heeft overgedragen bij de akte van 2 februari 2012. [W] handelt onrechtmatig jegens [X] c.s. door IR ~868 op zijn naam te laten inschrijven op basis van een oude akte die van onwaarde was geworden, terwijl hij wist dat de merken waren overgedragen aan [X] en [Y]. Die overdracht is te kwader trouw en daardoor tevens in strijd met Australisch en Russisch merkenrecht. 5.10. [W] handhaaft zijn stelling in conventie dat tussen hem, [Z], [X] en [Y] de afspraak is gemaakt dat alle merkrechten ter zake Royal T-Stick zouden worden overgedragen aan Royal Group, althans aan hen alle vier, althans aan IVH. Dat staat er echter niet aan in de weg dat hij krachtens twee overeenkomsten met [Z] van 1 december 2007, waarbij [Z] CTM ~859 en IR ~868 aan hem heeft verkocht, gerechtigd was om IR ~868 op zijn naam te zetten, aldus [W]. in de zaak 12-1319 in conventie 5.11. [X] c.s. vorderen in conventie na eisvermeerdering (samengevat), voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad: C/09/422591 / HA ZA 12-812 en C/09/430707 / HA ZA 12-1319 en C/09/433630 / HA ZA 12-1479 15 januari 2014 10 5.11.1. een verklaring voor recht dat [X] en [Y] rechthebbenden zijn op IR ~868, waaronder het Australische en het Russische merk; 5.11.2. [W] te gebieden IR ~868 over te dragen aan [Y] en [X] en de daarvoor benodigde formaliteiten te vervullen op straffe van een dwangsom; 5.11.3. [W] c.s. te gebieden iedere inbreuk op de merkrechten van [X] en [Y], waaronder CTM ~859, te staken en gestaakt te houden op straffe van een dwangsom; 5.11.4. [W] c.s. te gebieden de op 8 juni 2012 in beslag genomen inbreukmakende goederen om niet aan [X] c.s. over te dragen; 5.11.5. met veroordeling van [W] c.s. in de volledige proceskosten op de voet van artikel 1019h Rv. 5.12. [X] c.s. leggen aan de inbreukvordering het volgende ten grondslag. De op 8 juni 2012 in Medemblik in beslag genomen inbreukmakende partij theestaafjes behoort mogelijk toe aan [W] of Royal Group en [W] c.s. was ook betrokken bij de invoer van een partij inbreukmakende thee in augustus 2012, die bij de Turks/Bulgaarse grens is tegengehouden. [W] c.s. maken daarmee inbreuk op de merkrechten van [X] c.s. De stellingen van [W] in de gevoegde procedure duiden er ook op dat hij voornemens is de Royal T-Stick merken te gebruiken. Aan de vordering tot overdracht van IR ~868 en de verklaring voor recht worden de in 5.9 beschreven stellingen ten grondslag gelegd. 5.13. [W] c.s. voeren gemotiveerd verweer. [W] c.s. bestrijden onder andere dat de rechtbank Den Haag bevoegd is kennis te nemen van het gevorderde in 5.11.1 en 5.11.2. Volgens [W] c.s. is op grond van artikel 22 lid 4 EVEX II de Zwitserse rechter exclusief bevoegd van die vorderingen kennis te nemen, omdat het WIPO, waar de internationale registratie heeft plaatsgevonden, in Zwitserland is gevestigd. Ten aanzien van de inbreuk bestrijden [W] c.s. voorts dat [X] c.s. gerechtigd zijn om die merkrechten jegens hen te handhaven, omdat zij krachtens afspraken uit het verleden mederechthebbende zijn op die merken. Verder bestrijden [W] c.s. dat zij betrokken zijn geweest bij de invoer van de partij thee in augustus 2012. Inmiddels is de op 8 juni 2012 in beslag genomen partij theestaafjes aan [X] c.s. afgegeven, zodat [X] c.s. ook geen belang meer hebben bij de inbreuk- en afgiftevorderingen. In reconventie 5.14. [W] heeft een reconventionele vordering ingesteld jegens [X] en [Y]. De reconventionele vorderingen van [W] in deze zaak zijn gelijkluidend aan zijn vorderingen in de tussenkomst in de zaak 12-812, beschreven in 5.4, met dien verstande dat de vorderingen beschreven in 5.4.2 in de onderhavige procedure alleen tegen [X] en [Y] zijn gericht, niet mede tegen [Z]. Ook de grondslagen voor deze vorderingen zijn gelijk aan die beschreven in 5.5. 5.15. [X] en [Y] voeren in reconventie het in 5.6 beschreven verweer. in de zaak 12-1479 5.16. [Z] vordert – samengevat – bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis: primair I. een verklaring voor recht dat: C/09/422591 / HA ZA 12-812 en C/09/430707 / HA ZA 12-1319 en C/09/433630 / HA ZA 12-1479 15 januari 2014 11 (i) de overdracht van de merkrechten terzake de merknaam “Royal T-Stick” zoals omschreven in de akte van 2 februari 2012 ongeldig is: en (ii) [Z] aldus nog steeds merkhouder is van CTM ~859 en IR ~868; subsidiair II. een verklaring voor recht dat op grond van de buitengerechtelijke vernietiging van 4 mei 2012 de akte van 2 februari 2012 met terugwerkende kracht zonder effect is gebleven en derhalve door deze akte geen wijziging is opgetreden in de rechtstoestand ten aanzien van de merkrechten terzake de merknaam ‘Royal T-Stick’, in het bijzonder CTM ~859 en IR ~868; en bij toewijzing van A danwel B: III. om [X] en [Y] te veroordelen tot medewerking aan de ongedaanmaking van de overdracht van de merkrechten omschreven in de akte van 2 februari 2012 en de inschrijving van die overdracht in verschillende registers, zodat die weer op naam van [Z] als merkhouder komen te staan; IV op straffe van een dwangsom; V. met veroordeling van [X] en [Y] in de kosten van de procedure. 5.17. [Z] legt aan deze vordering de in 5.3 weergegeven stellingen ten grondslag. 5.18. [X] en [Y] bestrijden dat [Z] de overeenkomst van 2 februari 2012 niet zou hebben getekend. Ook van dwaling, bedrog of misbruik van omstandigheden is volgens [X] en [Y] geen sprake. Subsidiair betogen zij dat zij in ieder geval mede-rechthebbenden zijn als de overeenkomst van 2 februari 2012 niet zou gelden, zodat voor overdracht van merkrechten aan [Z] alleen geen grond is. 6. De beoordeling De bevoegdheid van de rechtbank in alle drie de zaken 6.1. De rechtbank zal eerst nagaan in hoeverre zij bevoegd is in de procedures 12-812 en 12-1319 de vorderingen van [X] c.s. te beoordelen die strekken tot een verklaring voor recht dat (kort gezegd) de rechten verbonden aan IR ~868 toekomen aan [X] en [Y] en tot een gebod aan [W] om mee te werken aan registratie van IR ~868 op hun naam. De rechtbank overweegt in dit verband dat zij in de procedure 12-1319, waarin [W] gedaagde is, in beginsel rechtsmacht heeft op grond van artikel 2 Rv, omdat eisers en [W] woonplaats hebben in Nederland en de vestigingsplaats van Royal Group niet noopt tot toepassing van de EEX-Verordening2. In de procedure 12-812 geldt dat de rechtbank bevoegdheid kan ontlenen aan artikel 7 lid 2 Rv, omdat deze vorderingen daar in reconventie zijn ingesteld. Als de uitzonderingsbepaling van artikel 22 lid 4 EVEX II3 van toepassing is, zou het voorgaande ingevolge artikel 1 Rv evenwel uitzondering lijden. Artikel 22 lid 4 EVEX II dient echter restrictief te worden uitgelegd. Het heeft betrekking op de geldigheid, het bestaan of het verval van het recht zelf, niet op geschillen over de vraag wie de rechtmatige 2 Verordening (EG) 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheden, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken. 3 Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, ondertekend te Lugano op 30 oktober 2007 (EVEX-Verdrag 2007). C/09/422591 / HA ZA 12-812 en C/09/430707 / HA ZA 12-1319 en C/09/433630 / HA ZA 12-1479 15 januari 2014 12 houder van het recht is. Dat volgt voor artikel 16 lid 4 EEX-Verdrag4 (de voorloper van artikel 22 lid 4 EEX-Verordening) uit het Duijnstee/Goderbauer arrest5. De zinsnede ‘ten aanzien van de registratie of geldigheid van merken’ in artikel 22 lid 4 EVEX II dient in dezelfde zin te worden uitgelegd als de vrijwel gelijkluidende tekst in de artikelen 16 lid 4 EEX-Verdrag en 22 lid 4 EEX-Verordening. Nu de vorderingen van [X] en [Y] die betrekking hebben op IR ~868 gaan over de vraag wie de rechtmatige houder van dat recht is, is artikel 22 lid 4 EVEX II dan ook niet van toepassing. Derhalve komt de rechtbank rechtsmacht toe op grond van artikel 2 en artikel 7 lid 2 Rv voor deze vorderingen. 6.2. Voor zover de vorderingen van [X] c.s. zien op inbreuk op Gemeenschapsmerkrechten door [Z] c.s. en [W], is deze rechtbank bevoegd daarvan kennis te nemen op grond van de artikelen 95 lid 1, 96 aanhef en sub a en 97 lid 1 van de Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het Gemeenschapsmerk (hierna: GMVo) en artikel 3 van de Uitvoeringswet EG-verordening inzake het Gemeenschapsmerk, omdat [Z] c.s. en [W] in Nederland zijn gevestigd. Ten aanzien van Royal Group is die bevoegdheid gebaseerd op artikel 7 lid 1 Rv, omdat de inbreukvordering van [X] c.s. jegens Royal Group gebaseerd is op hetzelfde feitencomplex als de inbreukvordering jegens [W], zodat die vorderingen zodanige samenhang vertonen dat dat een gezamenlijke behandeling rechtvaardigt. 6.3. Ten aanzien van alle andere vorderingen is deze rechtbank (relatief) bevoegd, reeds omdat die bevoegdheid niet is bestreden. In de zaak 12-1479 merkt de rechtbank daarbij op dat die procedure vanwege verknochtheid op grond van artikel 220 Rv door de rechtbank Alkmaar naar deze rechtbank is verwezen bij vonnis van 15 augustus 2012. in de zaak 12-812 in de hoofdprocedure en in de tussenkomst in conventie Vorderingen van RTE 6.4. Zoals [Z] c.s. terecht aanvoeren, is RTE in ieder geval geen (mede-) rechthebbende op CTM ~859. RTE heeft ook niet gesteld dat aan de voorwaarden van artikel 22 lid 3 GMVo is voldaan of dat zij rechthebbende is op een ander ROYAL T-STICK merk waartoe de vorderingen zich uitstrekken. Voor het door RTE gevorderde inbreukverbod of afgifte van de in beslag genomen goederen bestaat derhalve geen rechtsgrond. De vorderingen van RTE jegens [Z] c.s. zijn reeds daarom niet toewijsbaar. Afspraak tussen [W], [Z], [X] en [Y]? 6.5. Tussen de verschillende partijen in de onderhavige procedures is in geschil wie van hen op dit moment de rechtmatige merkhouder is van CTM ~859, IR ~868 en andere merkinschrijvingen voor het woordmerk of woordbeeldmerk ROYAL T-STICK (hierna samen: ‘de ROYAL T-STICK merken’). Daarnaast stellen [W] c.s. zich op het standpunt dat 4 Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (Trb. 1969, 101). 5 Hof van Justitie EG 15 november 1983, C-288/82, NJ 1984, 695. C/09/422591 / HA ZA 12-812 en C/09/430707 / HA ZA 12-1319 en C/09/433630 / HA ZA 12-1479 15 januari 2014 13 [W], [Z], [X] en [Y] in de periode 2007/2008 een overeenkomst hebben gesloten op grond waarvan zij gehouden zijn de ROYAL T-STICK merken te registreren op naam van Royal Group, althans [X], [Y], [W] en [Z] gezamenlijk, althans IVH. [W] c.s. vorderen in de tussenkomst nakoming door [X], [Y] en [Z] van die verplichting. Alvorens in te gaan op de vraag wie op dit moment rechthebbende(n) is of zijn op de ROYAL T-STICK merken, zal de rechtbank eerst beoordelen of op die rechthebbende(n) een verplichting rust om die merken te registreren op naam van Royal Group, de vier aandeelhouders gezamenlijk of IVH. 6.6. Uit de in 4.6 geciteerde notulen van een aandeelhoudersvergadering blijkt dat [Z] als aandeelhouder van RTE in 2008 aan de andere aandeelhouders heeft toegezegd dat hij de registraties van de merknaam ‘Royal T-Stick’ die op zijn naam stonden, over zou dragen aan Royal Group. Tussen partijen is niet in geschil dat CTM ~859 en IR ~868 op dat moment op naam van [Z] ingeschreven stonden en dat zij daar allemaal van op de hoogte waren. De rechtbank gaat er daarom van uit dat die toezegging in ieder geval betrekking heeft op deze twee merkinschrijvingen. [X], [Y] en [Z] hebben niet bestreden dat deze afspraak gekwalificeerd kan worden als een overeenkomst tussen de partijen onderling, niet als een toezegging aan (de algemene vergadering van aandeelhouders van) RTE, zodat de rechtbank daar ook van uit zal gaan. Deze overeenkomst schiep de verplichting voor [Z] jegens de overige aandeelhouders om CTM ~859 en IR ~868 over te dragen aan Royal Group. 6.7. Uit de in 4.4 tot en met 4.6 beschreven e-mail correspondentie en notulen blijkt echter niet dat er een meer omvattende afspraak tussen partijen bestond, inhoudende dat ieder van hen alle bestaande en toekomstige ROYAL T-STICK merken waarvan zij rechthebbende waren of in de toekomst zouden worden aan Royal Group, aan alle vier gezamenlijk of aan IVH dienden over te dragen. Er zijn derhalve onvoldoende aanwijzingen dat de overeenkomst daarnaast ook verplichtingen van [X] en [Y] jegens de overige aandeelhouders inhield. Op [X] en [Y] rust derhalve geen verbintenis tot nakoming van enige contractuele verplichting tot overdracht van één of meer van de ROYAL T-STICK merken aan Royal Group, aan [Z], [W], [X] en [Y] gezamenlijk of aan IVH. De door [W] in de tussenkomst gevorderde verklaring voor recht van die strekking en de vordering tot nakoming door [X] en [Y] zijn dan ook niet toewijsbaar, omdat er geen grondslag voor is. 6.8. [Z] heeft geconcludeerd tot toewijzing van hetgeen [W] – mede jegens hem – in de tussenkomst heeft gevorderd en die vorderingen niet bestreden. Desalniettemin volgt uit de – op dit punt onbestreden – stellingen van [Z] c.s. en [X] c.s. dat volledige nakoming door [Z] van zijn verplichting tot overdracht van CTM ~859 en IR ~868 inmiddels blijvend onmogelijk is geworden. Op 23 juni 2010 heeft [Z] CTM ~859 immers in gemeenschappelijk eigendom overgedragen aan hemzelf, [X] en [Y]. Die overdracht is geldig, nu [Z] op 23 juni nog altijd beschikkingsbevoegd was. De overeenkomst tussen de aandeelhouders van RTE in 2008 volstond op grond van artikel 17 lid 3 GMVo immers niet voor overdracht van CTM ~859 aan Royal Group. Ter zake CTM ~859 is [Z] dus in ieder geval niet meer bevoegd het volledige recht over te dragen. Hij zou slechts zijn aandeel kunnen overdragen. Of [Z] in staat is om IR ~868 en zijn aandeel in CTM ~859 aan Royal Group over te dragen, hangt af van de vraag of die merkrechten door middel van de akte van 2 februari 2012 zijn overgedragen aan [X] en [Y]. Immers, als dat zo is, is [Z] in het geheel niet meer beschikkingsbevoegd over CTM ~859 en IR ~868. Alvorens de rechtbank kan C/09/422591 / HA ZA 12-812 en C/09/430707 / HA ZA 12-1319 en C/09/433630 / HA ZA 12-1479 15 januari 2014 14 beoordelen in hoeverre de vordering tot nakoming van [W] in de tussenkomst toewijsbaar is jegens [Z], dient derhalve eerst onderzocht te worden of de akte van 2 februari 2012 geldig is. Akte 2 februari 2012 6.9. [Z] c.s. ontkennen stellig dat [Z] de akte van 2 februari 2012 heeft ondertekend. Op grond van artikel 159 lid 2 Rv is het aan [X] en [Y] om te bewijzen dat de handtekening op dat document echt is. De rechtbank zal daartoe een deskundigenbericht bevelen, uit te voeren door een handschriftdeskundige. De kosten van het deskundigenbericht zullen voorshands door [X] en [Y], als partijen die zich beroepen op de rechtsgevolgen van de akte, betaald moeten worden. 6.10. De rechtbank is van oordeel dat kan worden volstaan met de benoeming van één deskundige en stelt voor als deskundige te benoemen: mevrouw R. Ter Kuile-Haller, handschriftdeskundige te Den Haag. Deze deskundige heeft aangegeven een voorschot van € 1.500,- (inclusief BTW) te vragen. De rechtbank is voornemens aan de deskundige in ieder geval de volgende vragen voor te leggen: 1. Met welke mate van waarschijnlijkheid kan gezegd worden dat de handtekening geplaatst op het schriftelijke stuk weergegeven onder 4.10 van het tussenvonnis van 15 januari 2014, gedateerd 2 februari 2012, ter linkerzijde onder de naam “[Z]” afkomstig is van [Z]? 2. Welke andere feiten of omstandigheden, voortvloeiend uit het onderzoek, kunnen van belang zijn voor een goed begrip van de zaak? De rechtbank zal alle partijen de mogelijkheid bieden zich bij akte uit te laten over de persoon van de te benoemen handschriftdeskundige, de hoogte van het voorschot en de vragen die aan de deskundige dienen te worden gesteld. 6.11. Mochten [X] en [Y] niet slagen in hun bewijsopdracht, dan oordeelt de rechtbank reeds nu als volgt. In dat geval is van een geldige overdracht door [Z] van CTM ~859 geen sprake zodat dat merk gemeenschappelijk eigendom van [Z], [X] en [Y] is gebleven. Gebruik door [Z] van dat merk vormt in dat geval geen merkinbreuk. Iedere deelgenoot is op grond van artikel 3:169 BW immers gerechtigd de merkrechten te gebruiken, nu niet is gesteld of gebleken dat dat gebruik niet te verenigen zou zijn met het gebruik door [X] en [Y]. Voor zover [X] en [Y] zich tevens beroepen op inbreuk door [Z] op het Gemeenschapswoordbeeldmerk CTM ~091, kan dat beroep evenmin slagen omdat niet is gesteld of gebleken dat [Z] na 25 september 2012, de datum dat dat Gemeenschapsmerk is ingeschreven, nog tekens heeft gebruikt die inbreuk maken op dat woordbeeldmerk. Op grond van artikel 6 GMVo kon [Z] voor die datum geen inbreuk maken op CTM ~091. De vorderingen van [X] en [Y] jegens [Z] zijn in dat geval niet toewijsbaar. 6.12. Mochten [X] en [Y] niet slagen in hun bewijsopdracht, dan is [Z] gehouden IR ~868 en zijn aandeel in CTM ~859 over te dragen aan Royal Group. De vordering van [W] tot medewerking aan de overdracht van deze rechten en tot registratie van die overdracht, is in dat geval toewijsbaar. Ook de daarbij gevorderde dwangsom, waartegen geen verweer is gevoerd, komt voor toewijzing in aanmerking. Voor zover de vorderingen in de tussenkomst betrekking hebben op andere merkinschrijvingen dan CTM ~859 en IR C/09/422591 / HA ZA 12-812 en C/09/430707 / HA ZA 12-1319 en C/09/433630 / HA ZA 12-1479 15 januari 2014 15 ~868 komen die niet voor toewijzing in aanmerking, alleen al omdat [W] niet heeft gesteld dat [Z] bevoegd is over die andere merkinschrijvingen te beschikken. 6.13. Mochten [X] en [Y] wel slagen in hun bewijsopdracht, dan oordeelt de rechtbank reeds nu als volgt. [Z] c.s. beroepen zich subsidiair op een buitengerechtelijke vernietiging van de overeenkomst op grond van dwaling, bedrog of misbruik van omstandigheden. [Z] stelt daartoe dat hij de Nederlandse taal onvoldoende machtig is om documenten zoals de akte van 2 februari 2012 te begrijpen. Volgens [Z] heeft hij altijd in goed vertrouwen met [X] en [Y] samengewerkt. [X] en [Y] hebben hem niet uitgelegd wat de strekking van de akte van 2 februari 2012 was, terwijl zij gezien de benadeling van [Z] die uit de akte volgde daartoe wel verplicht waren. De rechtbank overweegt daarover als volgt. 6.14. Voor zover het al zo zou zijn dat [Z] de Nederlandse taal onvoldoende machtig is, waardoor hij onvoldoende zou hebben begrepen wat de overeenkomst inhield, vormt dat geen grond voor vernietiging van de overeenkomst op grond van dwaling. Uit de door partijen in het geding gebrachte correspondentie blijkt dat [Z], [X] en [Y] schriftelijk met elkaar communiceerden in de Nederlandse taal. Het was derhalve niet zo dat [Z] de Nederlandse taal helemaal niet machtig was en [X] en [Y] dus behoorden te weten dat hij de overeenkomst zeker niet kon begrijpen. Als [Z] de onderhavige overeenkomst niet goed begreep, had het onder die omstandigheden op zijn weg gelegen om na te gaan wat de strekking van de overeenkomst was en om zonodig eerst een vertaling te vragen, alvorens die te ondertekenen. Als [Z] het Nederlands onvoldoende machtig is om een akte als de onderhavige te kunnen begrijpen, is het derhalve aan zijn eigen onvoorzichtigheid te wijten dat hij desondanks toch heeft getekend. Voor zover er al sprake zou zijn van dwaling, dient deze derhalve voor rekening van [Z] te blijven. 6.15. Ook het beroep van [Z] op bedrog kan niet slagen, omdat [Z] onvoldoende heeft gemotiveerd dat [X] en [Y] opzettelijk informatie zouden hebben verzwegen of verstrekt of andere kunstgrepen zouden hebben toegepast. 6.16. Het beroep van [Z] op misbruik van omstandigheden kan evenmin slagen. [Z] heeft niet gesteld dat hij op of rond 2 februari 2012 in een noodtoestand verkeerde, afhankelijk was van [X] en [Y], in een abnormale geestestoestand verkeerde of dat er anderszins sprake was van bijzondere omstandigheden waarvan [X] en [Y] misbruik hebben gemaakt. 6.17. De slotsom van het voorgaande is dat, in het geval [X] en [Y] slagen in hun bewijsopdracht, de merkrechten verbonden aan CTM ~859 en IR ~868 door middel van de akte van 2 februari 2012 rechtsgeldig zijn overgedragen aan [X] en [Y] en dat die overdracht niet vernietigbaar is. 6.18. In dat geval zou [Z] vanaf 3 februari 2012 (de datum waarop de akte van 2 februari 2012 volgens [X] en [Y] is getekend) niet langer medegerechtigd zijn tot CTM ~859. [Z] heeft niet bestreden dat de op 8 juni 2012 in beslag genomen theestaafjes voorzien waren van het teken ROYAL T-STICK. Indien [X] en [Y] slagen in hun bewijsopdracht, is er derhalve sprake van gebruik door [Z] van tekens die identiek zijn aan CTM ~859 voor identieke waren in de zin van artikel 9 lid 1 sub a GMVo, doordat [Z] de theestaafjes in de Gemeenschap had ingevoerd en ter verhandeling in voorraad had. Dat het de bedoeling was dat de in beslag genomen partij theestaafjes zou worden uitgevoerd naar een bestemming C/09/422591 / HA ZA 12-812 en C/09/430707 / HA ZA 12-1319 en C/09/433630 / HA ZA 12-1479 15 januari 2014 16 buiten de Gemeenschap doet daar niet aan af, nu de theestaafjes in de Gemeenschap in het verkeer zijn gebracht. Indien [X] en [Y] slagen in hun bewijsopdracht heeft [Z] derhalve inbreuk gemaakt op de merkrechten van [X] en [Y] op CTM ~859 op grond van artikel 9 lid 1 sub a en lid 2 GMVo door het invoeren en in voorraad hebben van de in beslag genomen partij theestaafjes. In dat geval is het door [X] en [Y] gevorderde verbod toewijsbaar jegens [Z], in zoverre dat het zal worden beperkt tot inbreuk op CTM ~859. Zoals hiervoor overwogen zal het verbod zich niet uitstrekken tot CTM ~091. 6.19. Ter comparitie hebben [X] en [Y] bevestigd dat partijen al een regeling hebben getroffen over de in beslag genomen partij theestaafjes, waarbij die partij al door [Z] aan [X] c.s. is afgegeven. [X] en [Y] hebben derhalve geen belang meer bij het gevorderde gebod tot afgifte van de in beslag genomen partij theestaafjes, zodat dat gebod in ieder geval niet toewijsbaar zal zijn. 6.20. Indien [X] en [Z] slagen in hun bewijsopdracht, heeft dat voor de vordering van [W] tot nakoming door [Z] het volgende tot gevolg. In dat geval is nakoming van de overeenkomst voor [Z] in zijn geheel blijvend onmogelijk geworden, zodat de vorderingen van [W] daartoe ook jegens [Z] zullen worden afgewezen. 6.21. Ongeacht de uitkomst van de bewijsopdracht geldt met betrekking tot de gestelde inbreuk door [Z] Bestrating en [Z] Holding het volgende. [X] en [Y] hebben onvoldoende gemotiveerd gesteld dat deze rechtspersonen gebruik hebben gemaakt van tekens die inbreuk maken op CTM ~859. Het enkele feit dat deze rechtspersonen op het adres van [Z] zijn gevestigd en dat [Z] de enig aandeelhouder en bestuurder van deze rechtspersonen is, wil nog niet zeggen dat zij ook, naast [Z], theestaafjes hebben verhandeld voorzien van tekens die identiek zijn aan CTM ~859. Daarbij is van belang dat [X] en [Y] op 8 juni 2012 beslag hebben gelegd op theestaafjes onder [Z] krachtens een verlof waarbij alleen [Z] als gerekwestreerde was vermeld en dat [Z] vervolgens niet heeft bestreden dat hij de theestaafjes op voorraad had. De vorderingen van [X] en [Y] jegens [Z] Bestrating en [Z] Holding in de hoofdzaak in de procedure 12-812 zijn derhalve niet toewijsbaar, ongeacht de vraag of [X] en [Y] in hun bewijsopdracht slagen. In de tussenkomst in reconventie 6.22. [X] c.s. vorderen in reconventie jegens [W] een verklaring voor recht dat uitsluitend [X] en [Y] rechthebbenden zijn op de rechten voortvloeiend uit IR ~868 en dat die rechten aan [X] en [Y] overgedragen dienen te worden. RTE beroept zich er niet op dat zij (mede-)rechthebbende is op IR ~868 en heeft niet gesteld wat haar belang bij de gevorderde verklaring voor recht is. Voorts valt zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet in te zien waarom de handelwijze van [W] onrechtmatig is jegens een derde die niet stelt zelf rechthebbende te zijn op dat merk. De rechtbank zal de vorderingen van RTE in de tussenkomst in reconventie dan ook afwijzen. 6.23. De vraag of de gevorderde verklaring voor recht jegens [X] en [Y] gegeven kan worden is afhankelijk van de vraag of [X] en [Y] een beroep kunnen doen op de akte van 2 februari 2012. Als die akte niet rechtsgeldig tot stand is gekomen zijn zij geen rechthebbende op IR ~868 geworden en is de gevraagde verklaring voor recht niet toewijsbaar. Ook voor deze vordering rust op [X] en [Y] de bewijslast ter zake de stelling C/09/422591 / HA ZA 12-812 en C/09/430707 / HA ZA 12-1319 en C/09/433630 / HA ZA 12-1479 15 januari 2014 17 dat de op de akte van 2 februari 2012 geplaatste handtekening van [Z] is. Als [X] en [Y] slagen in hun bewijsopdracht, zijn zij de rechthebbenden geworden en kan de verklaring voor recht worden toegewezen. Als zij niet slagen in die bewijsopdracht is dat niet het geval. 6.24. [X] en [Y] vorderen daarnaast een gebod aan [W] tot overdracht van IR ~868 aan hen. Zij stellen zich daarbij op het standpunt dat [W] onrechtmatig heeft gehandeld door in de registers van het WIPO te laten registreren dat de merkrechten verbonden aan IR ~868 aan hem waren overgedragen, terwijl hij wist dat dat niet juist was. De rechtbank overweegt hierover als volgt. 6.25. [W] heeft IR ~868 op zijn naam laten registreren door overlegging aan het WIPO van een verklaring van overdracht van 31 mei 2012, die mede door [Z] is ondertekend. Blijkens die verklaring zou [Z] op 1 december 2007 de rechten verbonden aan IR ~868 aan hem hebben overgedragen. In dat verband stelt [W] zich op het standpunt dat hij en [Z] op 1 december 2007 een overeenkomst hebben gesloten tot overdracht van de rechten uit IR ~868, maar daar niet eerder uitvoering aan hebben gegeven omdat zij er vervolgens de voorkeur aan gaven dat [Z] die rechten zou overgedragen aan de inmiddels opgerichte rechtspersoon Royal Group. Zoals hiervoor vastgesteld zijn [W], [Z], [X] en [Y] dat in 2007 en 2008 ook overeengekomen. In de onderhavige procedure vordert [W] nakoming van die latere afspraak. Als de akte van 1 december 2007 waaruit die overeenkomst blijkt al echt is ([X] en [Y] betwisten dat), vormt het maken van de latere afspraak een gedraging waarmee [Z] en [W] aan elkaar te kennen hebben gegeven dat de overeenkomst van 1 december 2007 geen gelding meer had. Toen [W] het WIPO in 2012 verzocht om IR ~868 op zijn naam te registreren op grond van de gestelde overeenkomst van 1 december 2007, behoorde hij derhalve te weten dat hij zich beriep op een overeenkomst waaraan hij op dat moment geen rechten meer kon ontlenen. 6.26. Indien [X] en [Y] zouden slagen in hun bewijsopdracht, zou vast komen te staan dat zij rechthebbenden zijn geworden op IR ~868. Onder de in 6.25 geschetste omstandigheden, zou de registratie van IR ~868 door [W] op zijn naam in dat geval zijn aan te merken als een handelen in strijd met hetgeen jegens [X] en [Y] in het maatschappelijk verkeer betaamt6. Op grond van artikel 6:103 BW kan de rechtbank desgevorderd schadevergoeding anders dan in geld toewijzen. Een gebod tot medewerking door [W] aan overdracht van IR ~868 aan [X] en [Y] met indeplaatsstelling van het eindvonnis van de daartoe benodigde akte indien [W] zijn medewerking niet verleent, zou een passende vorm van schadevergoeding anders dan in geld vormen, zodat die vordering bij het slagen van de bewijsopdracht toewijsbaar zou zijn. 6.27. Indien [X] en [Y] niet zouden slagen in hun bewijsopdracht, valt niet in te zien dat de handelwijze van [W] onrechtmatig jegens hen is, zodat die vordering in dat geval niet voor toewijzing in aanmerking komt. en voorts in de hoofdprocedure en in de tussenkomst in conventie en reconventie 6.28. 6 De rechtbank houdt iedere verdere beslissing in deze zaak aan. In dezelfde zin ook Rechtbank ’s-Gravenhage 22 augustus 2012, IEPT20120822. C/09/422591 / HA ZA 12-812 en C/09/430707 / HA ZA 12-1319 en C/09/433630 / HA ZA 12-1479 15 januari 2014 18 in de zaak 12-1319 in conventie 6.29. Voor de door [X] c.s. in deze procedure gevorderde verklaring voor recht en het gebod tot medewerking door [W] aan overdracht van IR ~868 op hun naam, geldt hetzelfde als hetgeen hiervoor in 6.22 tot en met 6.27 is overwogen ten aanzien van de vorderingen van [X] c.s. jegens [W] in de zaak 12-812. Voor de beoordeling van de vorderingen van [X] en [Y] is derhalve ook in deze procedure nodig dat zij bewijs aandragen van de echtheid van de handtekening op de akte van 2 februari 2012. Ook in deze procedure zal de rechtbank daartoe een deskundigenbericht bevelen, uit te voeren door een handschriftdeskundige. Daarbij dienen [X] en [Y] op voorhand de kosten te dragen, nu zij zich beroepen op de rechtsgevolgen van die akte. Hetgeen is overwogen in 6.10 is van overeenkomstige toepassing in deze zaak. 6.30. Mochten [X] en [Y] slagen in hun bewijsopdracht, dan is de gevorderde verklaring voor recht toewijsbaar. In dat geval is tevens het in 5.11.2 beschreven gebod tot medewerking aan inschrijving van IR ~868 toewijsbaar. Indien [X] en [Y] niet slagen in hun bewijsopdracht zullen de in 5.11.1 en 5.11.2 beschreven vorderingen worden afgewezen. 6.31. [X] c.s. hebben in deze procedure tevens een inbreukverbod op hun merkrechten, waaronder CTM ~859, jegens [W] c.s. gevorderd. Zij hebben echter onvoldoende concreet gemotiveerd dat [W] en/of Royal Group inbreuk hebben gemaakt op CTM ~859 en/of CTM ~091 of inbreuk hebben gemaakt op enig ander merk waarop zij rechthebbende zijn. De enkele stelling dat de bij [Z] in beslag genomen partij theestaafjes mogelijk aan [W] of Royal Group zou toebehoren is daartoe onvoldoende. Ook het feit dat [W] IR ~868 op zijn naam heeft laten inschrijven in het register en de proceshouding van [W] c.s. in de onderhavige gevoegde procedures betekenen niet dat [W] en/of Royal Group inbreuk hebben gemaakt op de gestelde merkrechten of dat er een concrete dreiging is dat zij dat zullen gaan doen. Ongeacht de uitkomst van de bewijsopdracht is er daarom geen grond voor toewijzing van het jegens [W] c.s. gevorderde inbreukverbod en de vordering tot afgifte van de inbreukmakende theestaafjes. in reconventie 6.32. Voor de vorderingen van [W] jegens [X] en [Y] in deze zaak geldt hetzelfde als hetgeen ten aanzien van de vorderingen van [W] in de tussenkomst in de zaak 12-812 is overwogen in 6.6 en 6.7. De vorderingen van [W] in reconventie zijn derhalve niet toewijsbaar. en voorts in conventie en reconventie 6.33. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing in deze zaak aan. C/09/422591 / HA ZA 12-812 en C/09/430707 / HA ZA 12-1319 en C/09/433630 / HA ZA 12-1479 15 januari 2014 19 in de zaak 12-1479 6.34. De vraag of het in deze procedure (primair) door [Z] gevorderde toewijsbaar is, is afhankelijk van de vraag of de akte van 2 februari 2012 echt is. Ook in deze zaak zal de rechtbank derhalve een deskundigenbericht door een handschriftdeskundige bevelen. Gelet op het bepaalde in artikel 159 lid 2 Rv dragen [X] en [Y] ook in deze procedure de bewijslast ter zake de ondertekening door [Z] van die akte en dienen zij derhalve op voorhand de kosten van de deskundige te voldoen. Hetgeen is overwogen in 6.10 is van overeenkomstige toepassing in deze zaak. 6.35. Mochten [X] en [Y] niet slagen in hun bewijsopdracht, dan is de door [Z] gevorderde verklaring voor recht in zoverre toewijsbaar, dat in onderdeel I (ii) daarvan slechts verklaard kan worden dat [Z] nog steeds mede merkhouder is van CTM ~859. Ook de gevorderde medewerking door [X] en [Y] aan de ongedaanmaking van de overdracht is in dat geval toewijsbaar, eveneens met dien verstande dat CTM ~859 in dat geval weer mede op naam van [Z] als merkhouder ingeschreven dient te worden. 6.36. Mochten [X] en [Y] slagen in hun bewijsopdracht, dan zijn de vorderingen van [Z] niet toewijsbaar. 6.37. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing in deze zaak aan. 7. De beslissing De rechtbank in alle drie de gevoegde zaken 7.1. verwijst de zaak naar de rol van 12 februari 2014 voor het nemen van een akte als bedoeld in 6.10 door ieder van partijen; 7.2. houdt iedere verdere beslissing aan. Dit vonnis is gewezen door mr. F.M. Bus en in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2014.
© Copyright 2024 ExpyDoc