Trends Veiligheid en Innovatie

Trends
veiligheid en innovatie
in de publieke sector
18 experts over veiligheid
en innovatie in de publieke sector
Trends | Veiligheid en innovatie in de publieke sector
PBLQ
TRENDS
veiligheid en innovatie
in de publieke sector
Inhoud
4
52
Henri van Mil
Michel van Leeuwen
10
56
Henk Wesseling
Theo Hooghiemstra
14
62
Pieter Tops en
Ingrid van Wifferen
20
Nathan Ducastel
22
Marcel Spruit
26
Marcel Thaens
32
78
Arnaud Wirschell
Peter Siep
38
82
Peter van de Crommert
Bart Driessen
42
86
Jeroen van den Hoven
Elle de Jonge
46
90
Tot slot: enkele observaties
Introductie
Stavros Zouridis
70
Bart Drewes en
Koen Wortmann
Marcel Thaens
Introductie
Voorliggend boekje past binnen een traditie die zich begint af te
tekenen. Dat begon twee jaar geleden met een PBLQ boekje over
trends binnen de publieke sector. Vorig jaar werd dat gevolgd door
een uitgave waarin nader werd stilgestaan bij een van de trends,
te weten innovatie in de publieke sector. In het verlengde daarvan
zoomen we dit jaar nog verder in. We richten ons nu op innovaties
die spelen binnen het veiligheids­domein. De keuze om dit jaar
stil te staan bij dit specifieke domein is door meerdere redenen
ingegeven.
In de eerste plaats is veiligheid een relevant beleidsdomein. Het is een
thema dat ieder van ons raakt en aangaat. En om die reden vinden we in de
regel dan ook dat de overheid (of breder: de publieke sector) een belangrijke
rol speelt (of dient te spelen) in het zorgen voor en borgen van veiligheid.
Dit zowel op de schaal van de samenleving als geheel als op het niveau van
de burger als individu. Na een dipje na het beëindigen van de koude oorlog
is veiligheid als belangrijk (beleids)thema weer helemaal terug. De terreur­
aanslagen in 2001 en de dreiging van terreur sindsdien, zijn hierbij van
grote betekenis geweest. Illustratief hiervoor is het feit dat we tegenwoor­
dig in Nederland ook veiligheid weer terugzien in de naam van een
ministerie (Ministerie van Veiligheid en Justitie).
Daarnaast is het veiligheidsdomein vaak nauw verweven (geraakt) met
andere beleidsdomeinen. Immers, veiligheid is vaak een aspect dat expliciet
meegenomen moet worden bij het realiseren van andere (beleids)doelen.
Snelwegen moeten niet alleen zorgen voor efficiënte verbindingen tussen
A en B, maar moeten daarnaast ook veilig zijn. En voedsel moet niet alleen
lekker, voedzaam en mooi voor het oog zijn, maar daarnaast ook veilig zijn
om te eten en het moet uiteraard veilig zijn geproduceerd.
4 | TRENDS
Een derde rechtvaardiging om expliciet aandacht aan veiligheid te schenken
is gelegen in de ontwikkeling van de samenleving. Steeds vaker wordt
ons huidige type samenleving aangeduid als een ‘netwerksamenleving’.
De ongekende mogelijkheden van ICT maken dit mogelijk en jagen dit
aan. Vaak wordt echter de ‘risicosamenleving’ gezien als keerzijde van
de netwerk­samenleving. Belangrijke karakteristieken van deze netwerk­
samen­leving leiden ertoe dat veiligheid als thema blijvend hoog op de
agenda komt te staan. Dat alles met alles verbonden lijkt te zijn en dat er
sprake is van toenemende afhankelijkheid van technologie, versterkt het
voorkomen van ‘klassieke’ risico’s en leidt tevens tot ‘moderne’ risico’s die
we voorheen niet kenden. Denk aan cyberterrorisme, hacking of aan de
diefstal van identiteit.
Door bovengenoemde ontwikkelingen staat veiligheid dus hoog op de
(beleids)agenda en mag het zich op een toenemende aandacht verheugen.
Wat opvalt als je wat beter naar dit beleidsdomein kijkt, is dat er sprake is
van een groot aantal en tevens ook veelsoortige innovaties. Het blijft gissen
naar mogelijke verklaringen waarom dit zo is. Een van de verklaringen
kan zijn dat het wellicht samenhangt met het feit dat met de toegenomen
aandacht voor veiligheid ook meer middelen beschikbaar zijn gekomen.
De verdeling van middelen volgt vaak immers de beleidsprioriteiten.
Een tegengestelde verklaring lijkt echter even plausibel te zijn. Juist in deze
tijden van taakstellingen en kortingen op budgetten wordt gezocht naar
andere manieren om tot meer resultaat te komen. Ook dat is een stimulans
voor innovatie. Mogelijk draagt ook de opkomst van moderne vormen van
technologie bij aan het grote aantal innovaties. Moderne technologie leidt
ertoe dat nieuwe werkwijzen, opsporing, detectie en preventie mogelijk
worden die in het verleden niet voor handen waren (denk aan inzet van
‘Drones’ en zoiets als ‘predictive policing’). Een en ander wordt mogelijk
nog versterkt doordat het besef steeds vaker doordringt dat de overheid
niet in haar eentje de veiligheid van burgers en van de samenleving kan
garanderen. Steeds vaker wordt daarvoor teruggevallen op arrangementen
waarin publieke en private partijen en kennisinstellingen intensiever
samenwerken en hun krachten bundelen. Juist het bij elkaar brengen van
de verschillende expertises is wellicht ook een mogelijke bron voor de
toename van het aantal innovaties op veiligheidsgebied.
Wat ook de exacte reden is, er is vandaag de dag sprake van een groot aantal
vernieuwingen op verschillende aspecten binnen het veiligheidsdomein.
Deze vernieuwingen vinden zowel plaats vanuit de invalshoek van ‘safety’
(hoe voorkomen we onbedoelde niet gewenste gebeurtenissen) als vanuit
‘security’ (hoe voorkom je schade en ellende als gevolg van met opzet ver­
oorzaakte niet gewenste gebeurtenissen).
Veiligheid en innovatie in de publieke sector | 5
Het is tegen deze achtergrond dat voorliggend trendboekje een aantal voor­
beelden van vernieuwende praktijken en inzichten presenteert. Zo wordt
stilgestaan bij onder andere crisis- en incidentmanagement oplossingen,
het ontwerpen van veiligheidsbeleving, de inzet van een agressiesimulator
binnen trainingen, een ‘app’ gericht op ‘crowd control’ en een toepassing
die is ontworpen waarmee burgers en politie met social media samen­
werken om overvallers en andere criminelen op te sporen.
Aandacht is er ook voor de doorwerking van innovaties binnen het beleid
rond veiligheid. Zo gaan bijdragen in op de noodzaak en de contouren van
een nieuwe cybersecurity strategie in Nederland, de opmars van cyber­
crime als een Europees beleidsterrein en beschrijft een andere bijdrage
de activiteiten die ondernomen worden ten aanzien van bestuur en infor­
matiebeveiliging dienstverlening. Ook bijdragen die pleiten voor aandacht
voor cybercrime in het onderwijs en een informatiebeveiligingsdienst
voor gemeenten vallen in deze categorie.
Tot slot biedt dit boekje ook ruimte om in te gaan op achtergronden die
samenhangen met innovaties binnen het veiligheidsdomein en op het
proces van innovatie zelf. In dit kader zijn er bijdragen over het gebruik
van YouTube en Twitter voor opsporingsprocessen binnen de politie, een
stuk over burgers die politieagenten filmen en wat dit vervolgens betekent.
Ook zijn er bijdragen over privacy aspecten en over zaken als ethiek en
integriteit.
Passend bij de verschillende soorten bijdragen zijn sommige stukken korter
en andere langer. Ook zijn sommige meer vanuit de praktijk beschreven en
zijn anderen wat meer ‘theoretisch’. Ook bevat het boekje een interview en
een wat langer beschouwend essay (over de aanpak van georganiseerde cri­
minaliteit). Door de vorm van de bijdragen niet te veel te begrenzen hebben
we getracht om recht te doen aan de verscheidenheid aan innovaties binnen
het veiligheidsdomein en weerspiegelt dit boekje de veelvormigheid ervan.
Prof. dr. M. (Marcel) Thaens
6 | TRENDS
Veiligheid en innovatie in de publieke sector | 7
Europa
cybersecurity
privacy
Malware
afluisteren NSA
Open digitale wereld
Computer
Online inzage in patiëntendossiers
Sterke
24/7
kennisinfrastructuur
Cybercrime
PASSWORD:
eOverheid
PASSWORD:
8 | TRENDS
Veiligheid en innovatie in de publieke sector | 9
Michel van Leeuwen
Het belang
van inclusieve
innovaties in de
cyber­­samenleving
Does tracking babies every movement [..], make happier
parents and healthier infants or are we turning our kids into
tamagochies for no reason? Fast Company, november 2013.
De digitale samenleving is bezig aan een onstuitbare opmars. Hij wordt
ook wel ‘de vijfde ruimte’ genoemd, of nog mooier in het Frans,
‘le cinqième champ de bataille’. De vijfde ruimte: na land, zee, lucht
en ruimte. Verstoringen in deze ruimte, cyberspace, hebben een steeds
grotere impact op onze fysieke ruimte. Waar vroeger internet het
domein was van hobbyisten en waar informatie- en communicatie­
technologie, ICT, vooral ons leven ondersteunde, is de verwevenheid
met de fysieke wereld en onze afhankelijkheid ervan sterk toegenomen
de laatste jaren. We gaan van always online via everywhere online naar
everything online. Het einde van de groei is voorlopig nog niet in zicht.
Wanneer zo’n vijfde ruimte of digitale samenleving zich ontwikkelt
komt ook steeds pregnanter de vraag van (be)sturing naar voren,
het borgen van enig publiek belang en daarmee, overheidsoptreden.
Hugo de Groot met zijn Mare Liberum gaf in 1609 richting aan de
discussie over de vraag: van wie is de zee? Met de lancering van de
Sputnik I in 1957 begonnen internationale discussies over regulering
van de ruimte. Hoe moet dat nu met en in cyberspace?
De ontwikkeling van de discussie over de digitale samenleving vanuit een
veiligheidsperspectief is begonnen in de jaren 80. Met het ontluikende
internet ontwikkelde zich computercriminaliteit. Centrale thema’s daarbij
waren fraude en kinderporno. Enkele jaren later, in 1988, na het verschijnen
van de eerste worm (Morris), ontstonden in de jaren 90 teams die malware
moesten bestrijden. Het vraagstuk van cybercrime breidde zich uit naar
cybersecurity. Waar het eerste ging over opsporen van daders, voegde de
laatste er ook het voorkomen en bestrijden van het middel, malware, aan
toe. Tegenwoordig doet de term cyberresilience internationaal opgeld.
Daarbij gaat het niet alleen meer om het opsporen, voorkomen en
bestrijden van malware, maar ook het creëren van structuren, waarmee
we het meest weerbaar zijn tegen cyberverstoringen en -aanvallen.
Daarmee zijn thema’s als crisisbeheersing, ketenveiligheid en herstel
toegevoegd aan het palet van veiligheidsvraagstukken in cyberspace.
Met het gebruik van ICT ontstaat er tevens een steeds grotere verzameling
aan data. De hoeveelheid data is de afgelopen jaren exponentieel gegroeid
en blijft volgens schattingen doorgroeien. Iedere minuut wordt er voor
48 uur aan filmmateriaal geupload bij YouTube. Waar in 2010 de grens van
1000 exabytes werd bereikt was die in 2013 al gestegen tot 4000 exabytes1.
Dat betekent dat driekwart van de data die er momenteel aanwezig zijn de
afgelopen twee jaar is geproduceerd. Deze enorme hoeveelheid data krijgt
daarmee waarde als fenomeen op zichzelf. We verzamelen meer, slaan alles
op en hebben daarom ook meer te verbergen, zo lijkt het. Naast cybercrime
en malware nemen ook incidenten met datalekken en data-inbreuken
daarom in betekenis toe. En ondermeer meneer Snowden leerde ons dat
ook (buitenlandse) inlichtingendiensten hier de waarde van inzien.
Dat alles geeft de ontwikkeling van de digitale samenleving een nieuwe
dimensie: die van het recht op privacy. Een zekere ontluikende polarisatie
lijkt hier aan de orde. In de samenleving vandaag de dag zijn geluiden te
horen over privacy in woorden als: ‘ik heb niks te verbergen’, en ‘ik ben
niet interessant voor die ander’.
Daartegenover staan mensen, die zich zeer bewust lijken van onze vrij­
heden en daarvoor vechten. Het lijkt dat een gebrek aan kennis en overzicht
in het politieke en maatschappelijke debat ervoor zorgt dat de discussie nu
nog vooral gepolariseerd lijkt. Een debat tussen de ‘privacy-gelovigen’ en
hen die stellen dat privacy dood is. Wat het in elk geval laat zien is dat het
thema van vrijheden op internet een serieus te nemen kwestie is en terecht
hoog op de agenda staat.
1 exabyte = 1 miljard gigabyte. OESO, Exploring data-driven innovation as a new source of
growth, 18 juni 2013
10 | TRENDS
Veiligheid en innovatie in de publieke sector | 11
Wat verder van belang is, is te kijken naar de drager van de data: de ICT
hard- en software. Het is al geruime tijd gebruik in de ICT-wereld
producten met een beta-status uit te brengen, bijvoorbeeld beta-software.
Dit staat voor producten die nog niet helemaal af zijn, maar toch al worden
gelanceerd. De gedachte is dat deze producten (die nog niet af zijn) door
massaal gebruik rigoureus worden getest en dat met de testdata sneller dan
in het laboratorium alle onvolkomenheden kunnen worden opgespoord
en verholpen. Hiermee ontstaat een zeer efficiënt economisch model,
waarmee men snel en tegen de laagste kosten tot innovatie komt. Dat leidt
er overigens wel toe dat we in veel gevallen weinig illusies moeten hebben
over de ingebouwde veiligheid en privacy van deze producten. Wie de
moeite neemt om de voorwaarden voor het gebruik van betasoftware te
lezen (en wie doet dat tegenwoordig?), zal zien dat er vaak geen garanties
zijn op de kwaliteit van de software en dat gebruik in bedrijfskritische
omgevingen wordt afgeraden.
Auteur
drs. M.H.G. (Michel)
van Leeuwen
Aandachtsgebieden: Nationaal en
internationaal cybersecuritybeleid
Michel van Leeuwen is hoofd Cybersecurity­
beleid in de directie Cybersecurity van de
Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding
en Veiligheid
Wanneer we deze ontwikkelingen bij elkaar optellen, een sterkere afhan­
kelijkheid van ICT, meer gevoelige data en een gebrekkige infrastructuur,
dan wordt duidelijk dat bij ongewijzigde werkwijze de toekomst wellicht
minder rooskleurig is dan het recente verleden. De dreigingen zijn reëel,
zo blijkt ook uit ons jaarlijkse Cyber Securitybeeld Nederland.
Wat mij als beleidsmaker daarom het meest bezig houdt is de vraag: wat
is er nodig om de samenleving optimaal te laten blijven genieten van de
mogelijkheden die internet en ICT ons te bieden hebben? Deze vraag ligt
ook ten grondslag aan de recent verschenen tweede Nationale Cyber
Security Strategie. In deze strategie hebben wij uiteengezet wat de kansen
en bedreigingen van de moderne digitale samenleving zijn. Het stuk beoogt
richting te geven aan de rol die de overheid en burger te vervullen hebben
in de toekomst. Daarin staan bovenstaande thema’s centraal. Thema’s als
economische en maatschappelijke groei, vrijheid en veiligheid. Met daarbij
het perspectief dat de meest duurzame digitale samenleving ontstaat
wanneer de innovaties inclusief zijn. Daarmee wordt bedoeld innovaties
waarin economische groeikansen slim worden gecombineerd met borging
van veiligheid en privacy. Welfare by design, security by design en privacy
by design in één.
12 | TRENDS
Duidelijk is dat de overheid dit niet alleen kan. De vraag is zelfs of de
overheid de belangrijkste speler is. Daarom zijn coalities noodzakelijk.
Coalities van overheid, wetenschap en bedrijfsleven die het mogelijk
maken deze inclusieve innovaties te realiseren. Nederland heeft daarvoor
een prima startpositie: enerzijds een sterke kennisinfrastructuur gericht
op innovatie en een traditie van overleg tussen de publieke en private
sector. Dit alles kan en moet leiden tot een toekomst die cybersecure is.
Cyber­security in de breedste zin van het woord: een open digitale wereld
die economisch maximaal groeit, veilig is en waar persoonlijke vrijheden
worden gerespecteerd.
Veiligheid en innovatie in de publieke sector | 13
Theo Hooghiemstra
Zorg, Veiligheid &
Privacy
Theo Hooghiemstra gaat in op twee trends op het snijvlak van Zorg en
Veiligheid waar we de komende tien jaar nog veel over zullen horen.
Hij moedigt van harte de trend aan om via ‘Privacy by design’ vertrouwen
te creëren op het snijvlak van Zorg en Veiligheid. Daarnaast gaat hij in op
de internationale trend van Persoonlijke Gezondheidsdossiers (PGD’s),
waar we ook in Nederland mee te maken krijgen. Om patiënten­gegevens
in PGD’s voldoende te beschermen bepleit hij naast het medisch beroeps­
geheim dat geldt voor dossiers van zorgverleners een ‘patiëntengeheim’
voor patiënten die zelf hun dossier (laten) beheren.
Trend: Privacy by design
Wat is ‘privacy by design’ eigenlijk, zult u waarschijnlijk denken.
Dit begrip gaat uit van het principe dat in een vroeg stadium wordt
nagedacht over het goede gebruik van persoonsgegevens binnen een
organisatie, over de noodzaak van het gebruik van deze gegevens en
over de bescherming ervan. Door bij het ontwikkelen van systemen
privacy en bescherming van persoonsgegevens in te bouwen, is de
kans op vertrouwen en daarmee op succes het grootst. Dat vertrouwen
is noodzakelijk om de - bij vele actoren beschikbare - (zorg)data te
kunnen verbinden en verrijken tot waardevolle informatie en kennis.
Privacy by design in de praktijk
Tot voor kort is bij de inrichting van informatiesystemen in de zorg
vrijwel geen aandacht besteed aan het op voorhand afdwingen van
privacynormen. Op dat gebied is er bij de ontwikkeling van het (lokale)
elektronisch patiëntendossier (EPD) bijvoorbeeld slechts één initiatief
te vinden, namelijk van het toenmalig psychiatrisch ziekenhuis
Veldwijk. Hier had men bij het EPD de medische informatie en de
14 | TRENDS
identificeerbare gegevens van elkaar gescheiden met behulp van zoge­
naamde identity protectors. Dit ziekenhuis maakte als een van de eersten
gebruik van Privacy Enhancing Technologies (PETs), daartoe geïnspireerd
door een privacy-audit van de toenmalige Registratiekamer (nu CBP).
PETs zijn te definiëren als een samenhangend geheel van ICT-maatregelen
dat de persoonlijke levenssfeer beschermt door het elimineren of ver­
minderen van persoonsgegevens, of door het voorkomen van onnodige
dan wel ongewenste verwerking van persoonsgegevens. Een en ander
zonder verlies van de functionaliteit van het informatiesysteem waar­
binnen de gegevens zijn gebruikt. PETs zijn onderdeel van een over­
koepelende ‘privacy by design’-methodiek: het zijn de basisbouwblokken
bij het ontwerpen en bouwen van privacyvriendelijke systemen.
Ontwerpprincipes
Verschillende ontwerpprincipes helpen bij het ontwerp van een privacy­
vriendelijk systeem1. ‘Select before you collect’ is één bijvoorbeeld.
Dit principe staat ook wel bekend als het dataminimalisatieprincipe.
Beoordeel of je een bepaald gegeven nodig hebt en verwerk het alleen als
dit inderdaad zo is2.
Een tweede ontwerpprincipe is ‘context separation’. Dit principe vereist
dat gegevens over een persoon uit de ene context niet gebruikt worden in
een andere context, of gecombineerd met gegevens over deze persoon uit
een andere context. In het geval van PETs betekent dit dat identiteits- en
pseudo-identiteitsdomeinen binnen informatiesystemen gesplitst dienen
te zijn via een identity protector.
Ook ‘anonimiseren’ is een ontwerpprincipe. Dit principe vereist dat we alle
gegevens verwijderen die ervoor zorgen dat de informatie tot een persoon
herleidbaar is. Dit is lang niet zo eenvoudig als het op het eerste gezicht
lijkt. Vaak is het zo dat een aantal, ieder op zich vrij algemene, kenmerken
een persoon uniek kunnen identificeren. Met big data is hernieuwde iden­
tificatie, door de toename van kwantiteit en variëteit van de informatie,
veel gemakkelijker.
Vanuit juridisch perspectief stelt de voorgestelde EU-verordening
Gegevens­­bescherming het principe ‘privacy by design’ verplicht3.
Dat betekent de verplichting tot het hanteren van de standaardinstellingen
die de betrokkene de beste bescherming van zijn privacy bieden. Er zijn al
goede praktische voorbeelden van privacy by design. Trusted Third Parties
1 J.H. Hoepman, T.F.M. Hooghiemstra, Goede code: de digitale samenleving in balans,
in Regelmaat 2012 (27)
2 Jacobs, B. Select before you collect. Ars Aequi 54 (Dec. 2005), 1006–1009.
3 Proposal for a Regulation (EC), General Data Protection Regulation. Brussels 25.1.2012,
com(2012) 11 final.
Veiligheid en innovatie in de publieke sector | 15
Theo Hooghiemstra
(TTPs) is er één van. Hiermee heb ik bij PBLQ zelf ervaring opgedaan
bij het ‘Parelsnoerinitiatief’. Andere voorbeelden zijn de ‘versleutelings­
technologie’, de persoon op wie de informatie betrekking heeft auto­
matisch op de hoogte stellen (sms), intelligente logging/softwareagents,
en de Nederlandse privacyvriendelijke zoekmachine Ixquick
(www.ixquick.com). Deze zoekmachine heeft als enige in Europa het
Europese privacycertificaat. Je kunt er zonder privacyrisico’s rondsnuffelen
op internet, de zoeker is niet te traceren en blijft anoniem.
Trend: Persoonlijk Gezondheidsdossier (PGD)
Mede als gevolg van social media hebben we tegenwoordig een overdaad
aan keuzes. Het Persoonlijk Gezondheidsdossier (PGD) is een voorbeeld
van de manier waarop de burger die keuze- en informatievrijheid kan
aanwenden in de zorg. PGD’s zijn er in allerlei soorten en maten.
Meestal wordt het PGD gedefinieerd als een database met persoonlijke
gezondheidsinformatie, gecombineerd met tools die de patiënt helpen
bij het gebruiken van de informatie.
De afgelopen jaren is de populariteit van PGD’s wereldwijd sterk gestegen.
Sinds juli vorig jaar kunnen alle inwoners van Australië die dat willen zelfs
al over een wettelijk geregeld PGD beschikken. In Zweden heeft de over­
heid het voornemen om zo’n dossier ook aan te bieden met behulp van het
private door Microsoft ontwikkelde HealthVault. In Nederland zijn er
vooralsnog alleen private initiatieven zoals Patient1, Medlook, MijnDVN
en Mijngezondheid.net. Maar ook in ons land wordt aan meer publieke
varianten gewerkt. De KNMG, Zorgverzekeraars Nederland en de Neder­
landse Patiënten Consumenten Federatie (NPCF) hebben in de Nationale
Implementatie Agenda eHealth onlangs afgesproken dat het PGD een
belangrijk speerpunt voor de komende jaren is. De RVZ bepleit al vele
jaren in diverse rapporten patiënten online inzage in hun dossiers te geven.
Een PGD kan daar heel behulpzaam bij zijn.
Het gaat volgens mij niet om de vraag of het PGD in de plaats moet komen
van bestaande zorgdocumentatie, zoals lokale en regionale zorgdocumen­
tatie (EPD’s) of de landelijke zorginfrastructuur, die beide juridisch gezien
naar mijn idee terecht onder de dossierplicht van de zorgverlener vallen.
We kunnen ook maar het beste de bestaande zorgdocumentatie behouden.
Daarop zijn de PGD’s dan een gewenste aanvulling, zodat de patiënt zelf
meer zeggenschap krijgt en er meer relevante informatie beschikbaar kan
komen. Overigens heeft het aan de RVZ gelieerde Centrum voor Ethiek
en Gezondheid een argumentenwijzer gemaakt over onder andere PGD’s,
die wijzer is in te zien op: www.ceg.nl.
Veiligheid en vertrouwen met een PGD?
Het PGD is een prima hulpmiddel als aanvulling op het dossier van de
zorgverlener, als de patiënt het vrijwillig kan bijhouden. Ogenschijnlijk
lijkt het dat de patiënt dan zelf de volledige macht heeft over het PGD.
Vanuit juridisch perspectief draait het om de vraag of dit ook echt zo is.
En wie is verantwoordelijke voor het PGD in de zin van de Wbp? Dat is
vanuit juridisch oogpunt cruciaal. Is dat de patiënt, is dat een ICT-bedrijf,
een (verzameling) zorginstelling(en), een zorgverzekeraar, een patiënten­
organisatie of mogelijk nog een andere partij? Als een andere partij dan de
patiënt de macht heeft, dan zal die partij dienen te voldoen aan de plichten
uit de Wbp. Bettine Pluut constateert in een rapport4 voor de NPCF dat
een PGD volgens veel wetenschappers de meeste waarde heeft wanneer
het is verbonden met het EPD van de zorgverlener.
Gegevens in het PGD voldoende beschermd?
Als de Wbp van toepassing is op het PGD geldt er voor de verantwoorde­
lijke een strikt beschermingsregime. Dan is er sprake van gezondheids­
gegevens in de zin van artikel 21 Wbp: gegevens betreffende de geestelijke
en/of lichamelijke gesteldheid van de patiënt.
In de achtergrondstudie nummer 23 van het CBP is de algemene beveiligings­
plicht nader ingevuld aan de hand van risicoklassen. Voor hoogwaardige
authenticatie en machtiging bij PGD’s kan te zijner tijd misschien de Elek­
tronische Identiteitskaart of bijvoorbeeld eHerkenning uitkomst bieden?
Wanneer de partij die verantwoordelijk is voor het PGD geen zorgaanbieder
is, maar bijvoorbeeld een commerciële aanbieder, mag deze partij volgens
artikel 21 Wbp alleen gezondheidsgegevens verwerken wanneer dat op
grond van een wet is toegestaan, of wanneer de patiënt toestemming heeft
gegeven. Op een niet-zorgaanbieder als verantwoordelijke partij is het
medisch beroepsgeheim niet van toepassing.
Het is de vraag of het medisch beroepsgeheim wel geldt als een zorgaanbieder
PGD’s beheert, omdat het PGD immers geen dossier van de zorgaanbieder
is in de zin van artikel 7:454 lid 1 BW.
4 Pluut, B., Wetenschappers over het PGD: een literatuurstudie naar persoonlijke gezond­
heidsdossiers. NPCF, november 2012.
16 | TRENDS
Veiligheid en innovatie in de publieke sector | 17
Advies: Privacy by design & Patiëntengeheim
Naast mijn algemene advies om via Privacy by Design vertrouwen te creë­
ren op het snijvlak van Zorg en Veiligheid adviseer ik specifiek voor PGD’s:
bestudeer of er zoiets als een patiëntengeheim moet komen voor het PGD5.
Weliswaar heeft de patiënt formeel de mogelijkheid om aan derden de toe­
stemming tot het PGD te weigeren, maar dat beschermt hem of haar nog
niet tegen de invloed van politie- en opsporingsdiensten, verzekeraars en
andere financiële instellingen, ICT-bedrijven of tegen overige al dan niet
commerciële partijen die wellicht macht uitoefenen om de inhoud van het
PGD te bemachtigen.
Auteur
mr. drs.
T.M.F. (Theo)
Hooghiemstra
Aandachtsgebieden: Privacy van
persoonsgegevens en zorg
Theo Hooghiemstra, algemeen secretaris/
directeur van de Raad voor de Volksgezondheid
en Zorg (RVZ) en expert bescherming
persoonsgegevens. Zijn pleidooi is gebaseerd
op zijn ervaring en opgedane inzichten bij het
College Bescherming Persoonsgegevens (CBP),
het Nationaal ICT Instituut in de Zorg (Nictiz),
Het Expertise Centrum (tegenwoordig PBLQ
HEC) en nu bij de RVZ.
5 Theo Hooghiemstra en Pieter Ippel, Zeggenschap over het EPD, ethisch en juridisch
perspectief, CEG, februari 2011, p.16.
18 | TRENDS
Veiligheid en innovatie in de publieke sector | 19
Ingrid van Wifferen
schoorvoetend
maar gestaag
een Europees
beleidsterrein
Echt van harte gaat het niet, het Europese beleid rond cybercrime.
Veel lidstaten houden vast aan hun eigen beleid en echte bevoegdheden
en doorzettingsmacht van de EU ontbreken. Wetgeving rond cybercrime
wordt deels aangenomen en deels uitgesteld, maar ondanks het gebrek
aan daadkracht, snelheid en enthousiasme wordt er steeds meer op
Europees niveau geregeld.
De Europese Unie zet al jaren in op het op Europees niveau bestrijden
van cybercrime. Vijf jaar geleden probeerde de Europese Commissie
heel ambitieus om grote ICT-netwerken te bestempelen als kritieke
overheidsystemen en deze aan Europese regels te onderwerpen.
De lidstaten waren hier niet van gediend en nadat eerst ICT-systemen
buiten wetgeving werden gehouden en de wet steeds verder werd
uitgekleed, trok de Europese Commissie het wetsvoorstel terug.
Ondanks deze tegenvaller is er wel vooruitgang geboekt op het gebied
van cybercrime. Er is wetgeving aangenomen om straffen voor cyber­
criminaliteit te verzwaren. Er is een cybersecuritystrategie aange­nomen
en er wordt onderhandeld over Europese wetgeving die de risico­
maatregelen die lidstaten moeten nemen aanzienlijk aanscherpt.
Er worden ook veel best-practices uitgewisseld en er wordt veel onder­
zoek gedaan.
De Commissie heeft inmiddels wel een Europees systeem voor het
uitwisselen van informatie over cybercrime opgezet. Dit zogenaamde
EISAS - European Information Sharing and Alert System - heeft een
nationale component met de naam Information Sharing and Alert
System (N)ISAS. De Europese Unie heeft ook een eigen Computer
Emergency Response pre-configuration Team (CERT) opgericht.
Dit team moet alle instellingen in de Unie beschermen tegen aanvallen
20 | TRENDS
op de informatiesystemen. Het team bestaat uit IT beveiligingsexperts uit
verschillende EU-instellingen. In Nederland wordt de CERT vormgegeven
door het Nationaal Cyber Security Centrum.
Europa roert zich ook rond het onderwerp cloudcomputing. Naar aan­
leiding van het spionageschandaal rond de VS en Edward Snowden
vertrouwt het Europees Parlement de Amerikaanse cloudoplossingen
niet meer. In het Europees Parlement gaan daarom stemmen op om een
echte Europese cloud op te zetten. Parlementariërs wilden dit nog snel
voor de Europese verkiezingen in mei 2014 juridisch regelen door middel
van amendementen in nieuwe wetgeving rond privacybescherming.
De regeringsleiders hebben dit voorlopig tegengehouden door de onder­
handelingen rond deze privacywetgeving tot 2015 stil te leggen. Er wordt
aan de praktische kant ondertussen wel doorgewerkt aan Europese cloud­
computing. Er is bijvoorbeeld een Europese cloudstrategie uit­gebracht en er
wordt aan Europese standaarden gewerkt binnen de CloudforEurope pilot.
Zo bezien lijkt het Europees cybercrimebeleid zich met telkens twee
stappen vooruit en één terug voort te bewegen. Dit lijkt inefficiënt en
weinig daadkrachtig, maar ook met deze zeer omslachtige manier van
voortbewegen kom je uiteindelijk wel vooruit. Veel ambities zijn niet
waargemaakt maar vergeleken met bijvoorbeeld vijf jaar geleden is er
al ontzettend veel gebeurd; er is een cloudstrategie opgesteld en een
cybercrimestrategie, en er is wetgeving over cybercrime. Verder wordt
er veel meer informatie uitgewisseld. Met de Europese verkiezingen in
aantocht en een nieuwe Europese Commissie zullen de grote plannen
voor de komende jaren weer ambitieus worden ingezet. Deze plannen
zullen ongetwijfeld voor een groot deel niet lukken maar ondertussen
zal er op Europees niveau steeds meer geregeld en afgestemd worden
en zal de opmars van Europa op het gebied van cybercrime langzaam
en gestaag doorzetten.
Auteur
Drs. I. (Ingrid) van
Wifferen
Aandachtsgebieden: Europese besluitvorming,
monitoring en eOverheid.
Ingrid van Wifferen heeft een uitgebreide kennis
van Europees beleid op het gebied van de
eOverheid en Europese besluitvormings­
processen.
Veiligheid en innovatie in de publieke sector | 21
Nathan Ducastel
Betrouwbare
digitale overheid
“A modern public sector is an essential part of Europe's answer to the
challenges of the 21st century.” schrijft de Europese Commissie in
haar jaarplan 2014. De Nederlandse overheid heeft de weg van eOverheid
en iOverheid al jaren geleden ingeslagen en blijft onverminderd van belang.
De samenhang en afhankelijkheden die dit met zich meebrengt, dwingen
tot duidelijkere uitspraken over kwaliteit en betrouwbaarheid van gegevens
en diensten.
die op briefjes op het bureau zijn geplakt en rapporten over overheden die
de informatiebeveiliging nog niet voldoende op orde hebben, zijn aan de
orde van de dag. Bewustzijn op dit gebied ontwikkelt zich langzaam, nu de
effecten van verkeerd gebruik steeds vaker de media halen.
Voor overheden betekent dit echter niet dat deze waarden niet belangrijk
zijn. Immers het vertrouwen van de burger in ‘monopolist’ de overheid is
ermee gemoeid. En hoe sterker dat vertrouwen, hoe eenvoudiger, en goed­
koper de overheid haar werk kan doen. De spanning tussen gebruiksgemak
en veiligheid is een belangrijk aandachtspunt voor bestuurders; vanuit het
perspectief van succes van de dienstverlening en vertrouwen, maar ook
vanuit kosten (hoe veiliger, hoe duurder).
Achter de schermen werken (overheids)organisaties in ketens samen om
digitale dienstverlening mogelijk te maken. Gegevens worden uitgewisseld
en diensten worden gecombineerd tussen overheden en overheids­
diensten, en gezamenlijk aangeboden. Goede voorbeelden hiervan zijn de
berichtenbox, het gezamenlijke pensioenoverzicht en het vooringevulde
aangifte inkomstenbelasting.
Bij de uitwisseling van gegevens, en binnen de wettelijke kaders, is steeds
de toegangsvraag relevant: Mag deze persoon of organisatie (verder: per­
soon) deze gegevens gebruiken?
Het digitale kanaal is in opmars. Van het aanvragen van een vergunning
tot een afspraak maken met de gemeente en van studiefinanciering tot
het afhandelen van de inkomstenbelasting, het kan langs de digitale
weg. Iedere dag innoveert de overheid verder.
Succesvolle elektronische dienstverlening draagt bij aan een versnelling
van een sterke economie. Voor burgers en bedrijven is het prettig om
24/7 diensten aan te kunnen vragen zonder de gang naar het loket af te
hoeven leggen, of te wachten op toegezonden formulieren. Voor over­
heden biedt het digitale kanaal de kans om diensten sneller en efficiën­
ter te verlenen, prettig in een tijd waar iedereen moet bezuinigen.
Gebruikersgemak blijkt de sleutel tot succesvolle elektronische dienst­
verlening; het gebruik van de voorziening zelf, en het gemak van de
waarde van de dienst die daarachter schuilgaat zijn de belangrijkste
voorspellers van succes. Dit blijkt in Nederland maar ook in de ons
omringende landen.
Over veiligheid, betrouwbaarheid en privacy lijkt de gemiddelde
gebruiker zich minder zorgen te maken. Persoonlijke gegevens die op
allerlei fora worden achtergelaten, gebruikersnamen en wachtwoorden
22 | TRENDS
Dit geldt voor overheden onderling en voor de communicatie tussen
burger/bedrijf en overheid. Daarbij gaat het in essentie om twee aspecten:
Is deze persoon wie hij/zij claimt te zijn (elektronische identificatie en
authenticatie – eID) en heeft deze persoon de juiste bevoegdheden om de
gegevens in te zien (autorisatie/vertegenwoordiging).
Voor het eerste aspect zijn DigiD of eHerkenning voor handen voor de
interactie met burgers en bedrijven. Professionals hebben soms een sector­
specifiek middel zoals bijvoorbeeld de UZI-pas in het zorgdomein. Binnen
het Europese STORK project (Secure idenTity acrOss boRders linKed) is
een indeling in vier maten van betrouwbaarheid van elektronische identifi­
caties gemeengoed geworden, dit is in Nederland overgenomen.
De indeling maakt het mogelijk om veiligheid en gebruiksgemak op elkaar
af te stemmen en voor verschillende diensten, verschillende afwegingen te
maken. Het Forum Standaardisatie heeft voor overheidsdienstaanbieders
een handreiking eenvoudige risicoanalyse ontwikkeld om gevoel te krijgen
bij het gewenste betrouwbaarheidsniveau voor een bepaalde dienst.
Het tweede aspect gaat over bevoegdheden. Is deze persoon gemachtigd
om namens iemand anders op te treden? Of is deze persoon gekwalificeerd,
Veiligheid en innovatie in de publieke sector | 23
bijvoorbeeld als medisch specialist en daarmee bevoegd om medische
gegevens in te zien? Bevoegdheden liggen in de regel vast in registers.
Bijvoorbeeld in een machtigingenregister of een beroepsregister.
Net zoals er een indeling in betrouwbaarheidsniveaus geldt voor eID, is het
ook van belang betrouwbaarheidsniveaus te koppelen aan autorisatie en
vertegenwoordiging. Dit belang wordt groter naarmate de verwevenheid
van elektronische diensten en dienstverlening stijgt, zoals nu het geval is.
Binnen het Europese project STORK 2.0 dat momenteel loopt, wordt hier­
aan gewerkt.
De berichten (attributen) die volgen op een bevraging aan een dergelijk
register moeten niet alleen leiden tot een inhoudelijk antwoord, maar
ook vergezeld gaan door een uitspraak over de betrouwbaarheid van
het attribuut en het achterliggende gegeven. Daarmee geeft het register
inkleuring aan de kwaliteit. Daarbij zijn bijvoorbeeld van belang: het
registratieproces, de periodieke check op de gegevens in het register en
de kwaliteit van het register zelf.
Een dergelijk kader voor attributen én de achterliggende registers ontbreekt
vooralsnog binnen de Nederlandse eOverheid. Met geïntegreerde,
wederkerige, digitale dienstverlening, nog meer uitwisseling in ketens,
en het digitale kanaal dat verder uitgroeit tot voorkeurskanaal, wordt
het wel steeds belangrijker als onderdeel van het fundament.
Auteur
drs. N. (Nathan)
Ducastel
Aandachtsgebieden: eGovernment,
elektronische identiteiten, ruimtelijke
informatie, Europa, Internationaal.
Nathan Ducastel is director PBLQ Europe &
International en adviseert over de eOverheid
nationaal en internationaal. Europa als
meest buitenste binnenland heeft daarbij zijn
bijzondere aandacht. Hij kijkt naar de eOverheid
vanuit een gebruiks- en organisatie perspectief.
Het denken in verschillende niveaus helpt om de afweging te maken
tussen gebruiksgemak en veiligheid, tussen innovatie en kosten.
Het motto voor dienstverlening is daarbij niet: ‘hoe veiliger, hoe beter’
maar ‘passende betrouwbaarheid op basis van gekende kwaliteit’.
24 | TRENDS
Veiligheid en innovatie in de publieke sector | 25
Marcel Spruit
Meer aandacht
nodig voor cyber
security in het
onderwijs
We leven sinds mensenheugenis in een fysieke wereld. Een wereld waarin
we andere mensen ontmoeten, waar we wonen en werken in gebouwen en
ons verplaatsen met voet, fiets, auto of openbaar vervoer. Sinds de vorige
eeuw is daar de cyberwereld bijgekomen. Een wereld van computers en
netwerken, van bits en bytes. Een wereld waarin afstanden geen rol spelen:
thuis of Australië is in de cyberwereld om het even.
Niemand ontkomt aan de cyberwereld. Van het ene op het andere
moment zit je erin. Bijvoorbeeld als je belt, sms’t, een mail stuurt,
shopt of bankiert op internet, in een winkel betaalt met een pinpas of
een mobiel, een verhuizing doorgeeft aan de gemeente, de belasting­
aangifte online invult, enzovoort.
Minder bekend is dat maatschappelijk vitale objecten, zoals bruggen,
sluizen, gemalen, waterzuivering en energiecentrales vanuit de cyber­
wereld worden bewaakt en bestuurd. Daardoor kunnen deze objecten
met minder mensen sneller en beter bestuurd worden. En zo worden
kosten bespaard. Bovendien kunnen vitale objecten via de cyberwereld
constant gemonitord en bijgestuurd worden. En dat komt de veiligheid
ten goede. Zo hoeft een waterbeheerder bij een plotselinge wolkbreuk
niet meer bij nacht en ontij op pad om een gemaal aan te zetten, maar
doet hij dat via het internet, van huis uit, direct wanneer dat nodig is.
En bovendien kan hij van daaruit ook via het internet het waterpeil
in de gaten houden, met sensoren die overal vandaan waterstanden
doorgeven.
Aan al dit gemak zit een keerzijde: als een waterbeheerder via het inter­
net bij een gemaal kan, dan kunnen anderen dat ook. Dat kan iemand
zijn die daar per ongeluk via het internet komt, maar het kan ook een
26 | TRENDS
cyber­crimineel of terrorist zijn. Dat moeten we zien te voorkomen.
Daarvoor zijn beveiligingsmaatregelen nodig. Maar het vergt kennis
en inzicht om te kunnen bepalen wat aan beveiliging nodig is.
Kennis en inzicht ten aanzien van beveiliging in de cyberwereld is dun
gezaaid. Als het over veiligheid in de fysieke wereld gaat dan weet vrijwel
iedereen waar het over gaat, wat er nodig is en wat de consequenties zijn als
je beveiligingsmaatregelen aan je laars lapt. Zo hoef je niemand uit te leggen
dat je ’s winters een jas aandoet om geen kou te vatten, dat je op de weg
rechts houdt om botsingen te voorkomen en dat je geen slootwater drinkt
als je dorst hebt. In de cyberwereld is beveiliging minder vanzelfsprekend.
Zo zijn er weinig mensen die hun mobieltje na gebruik vergrendelen,
kiezen veel mensen makkelijk te onthouden codes en wachtwoorden en
geven ze allerlei geheimen prijs in sociale media.
Hoe komt het dat beveiliging in de fysieke wereld
zoveel vanzelfsprekender is dan in de cyberwereld?
In de fysieke wereld is het de gewoonste zaak van de wereld dat iedereen
van jongs af aan wordt opgevoed in veilig handelen. Dat begint al vroeg.
Als een peuter net kan lopen, leren zijn ouders hem veilig over te steken:
eerst links kijken, dan rechts kijken, dan weer links kijken, en als er dan
nog niets aankomt mag je oversteken. Op de basisschool doen alle kinderen
een verkeersexamen, waarin ze laten zien dat ze de verkeersregels kennen
en veilig kunnen fietsen. Om auto te mogen rijden moeten we een scala aan
veiligheidsregels tot ons nemen, vervolgens uitgebreid oefenen en dan met
een theorie- en een praktijkexamen bewijzen dat we veilig kunnen rijden.
In de cyberwereld gaat dat anders. De eerste de beste peuter krijgt eerder
vroeg dan laat een moderne mobiele device. Veelal een exemplaar dat vader
of moeder net heeft afgedankt, ten gunste van een gloednieuw en nog veel­
zijdiger exemplaar. Peuterlief leert in no-time hoe je hiermee al vegend over
het scherm spelletjes kan doen. Desgewenst helpen vader of moeder nog
even, zodat het nog sneller en soepeler gaat. Niemand die met een woord
rept over wat je wel en niet zou moeten doen en waar gevaren loeren.
Veel kinderen krijgen als ze naar de basisschool gaan voor hun mobieltje
een abonnement waarmee ze de hele wereld binnen handbereik hebben,
want dan kunnen de ouders ze te allen tijde bereiken om te horen dat het
nog goed met ze gaat. Weer rept niemand over de do’s en don’ts. Op de
basisschool en het voortgezet onderwijs worden alle leerlingen, zelfs
zonder hun eigen mobiele devices, de cyberwereld ingeduwd, want dat
leert zo fijn en het ontlast de docenten. En weer rept niemand over wat je
wel en niet zou moeten doen en waar gevaren op de loer liggen. Ook op
vervolgopleidingen is veiligheid in de cyberwereld geen onderdeel van
de lesstof.
Veiligheid en innovatie in de publieke sector | 27
Een groter contrast tussen de fysieke wereld en de cyberwereld is nauwe­
lijks mogelijk. In de fysieke wereld wordt veiligheid er bij iedereen van
jongs af aan met de paplepel ingegoten. In de cyberwereld wordt nauwelijks
over veiligheid gepraat. Alleen even na een incident, waarna iedereen weer
over kan tot de orde van de dag.
Is het misschien zo veilig in de cyberwereld dat veiligheid daar een nonissue is? Daar lijkt het niet op. Het lijkt er eerder op dat de cyberwereld
nog onveiliger is dan de fysieke wereld. In de cyberwereld loop je zo een
(computer)virus op. Op dit moment zijn er meer dan 50 miljoen verschil­
lende virussen en andere malware bekend1. Gelukkig hebben de meeste
mensen antivirus op hun computers, waarmee ze de meeste virussen en
malware tegenhouden. Maar niet allemaal2. Bovendien hebben de meeste
mensen geen antivirus op hun tablets, pda’s en mobieltjes. Die zijn dus
extra vatbaar voor virussen. In 2010 werd duidelijk dat sommige computer­
virussen ook fysiek uiterst schadelijk kunnen zijn. Het virus Stuxnet sabo­
teerde toen een nucleaire installatie in Iran3. Ook spionnen en criminelen
hebben het internet ontdekt. Vrijwel dagelijks worden nieuwe gevallen
van cyberspionage of cybercrime gemeld. Voorbeelden zijn het afluisteren
door de NSA en andere geheime diensten, de onveilige sluisbesturing van
de gemeente Veere en DDoS-aanvallen op banken en andere organisaties.
Aangezien de meeste slachtoffers van cyberproblemen de openbaarheid
mijden, zijn er waarschijnlijk nog veel meer gevallen waar we nooit van
horen.
Auteur
Dr. M.E.M. (Marcel)
Spruit
Aandachtsgebieden: cybersecurity en
informatiemanagement
Marcel Spruit is lector Cybersecurity & Safety
aan de Haagse Hogeschool. Hij ontwikkelt
nieuw onderwijs en onderzoek, vooral op het
gebied van cybersecurity en doceert aan de
opleiding Certified Public Controller. Daarnaast
is hij kerndocent binnen de Master of Public
Information Management die door de Erasmus
Universiteit Rotterdam in samenwerking met
PBLQ HEC wordt aangeboden.
iBOB: online cursus veilig digitaal werken
Het lijkt er dus op dat veiligheid in de cyberwereld een zeer belangrijk
onderwerp is, dat echter veel te weinig aandacht krijgt. De sterke groei
en bloei van cybercriminaliteit en andere cyberdreigingen wordt mede
mogelijk gemaakt door de onveilige omgang met internet, mobiele devices
en andere informatietechnologie. En dat is natuurlijk niet zo gek als we
daar zo weinig opleiding en training voor krijgen.
Aangezien we hier een maatschappelijk probleem hebben dat onder meer
aangepakt moet worden in het reguliere onderwijs, ligt het voor de hand
dat de overheid hierin het voortouw neemt. Deels doet de overheid dit
al met het programma Digivaardig & Digiveilig van het ECP (platform
voor informatiesamenleving)4, maar andere overheidsorganen zijn op dit
terrein nog niet erg actief. Het is nog wachten tot het reguliere onderwijs
de handschoen opneemt en dit probleem bij de bron gaat aanpakken.
1https://www.security.nl/posting/31079
2https://www.security.nl/posting/360688/
3http://en.wikipedia.org/wiki/Stuxnet
4https://www.digivaardigdigiveilig.nl/
28 | TRENDS
Een methode om medewerkers meer bewust te maken van de geva­
ren in de cyberwereld is iBOB. iBOB staat voor iBewust, iOpgeleid
en iBekwaam en heeft tot doel medewerkers bewust te maken van
de risico’s die zij lopen in een gedigitaliseerde wereld. Of het nu
gaat om mobiel werken via tablets en smartphones, of beleids­
medewerkers die de hele dag gebruik maken van het internet om
informatie te verzamelen en/of online te delen, er zijn risico’s
aan verbonden. Via een digitale training leidt iBOB deze mede­
werkers op zodat zij op een bekwame manier met deze risico’s
om kunnen gaan. Elke medewerker krijgt een individueel traject
aangeboden waarbij hij of zij zich bewust wordt van de gevaren in
de cyber­wereld. iBOB is opgebouwd uit diverse modules, waarin
de onder­­werpen rijkelijk variëren. Bijvoorbeeld van veilig plaats­­
onafhankelijk werken tot het gebruik van certificaten, juridische
beperkingen op het delen van informatie of de regels en richtlijnen
rondom de Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksoverheid (VIR).
Scan de QR-code voor meer informatie over iBOB.
Veiligheid en innovatie in de publieke sector | 29
anoniem
Apps
Mobiel
Social
media
Burgerparticipatie
Getuigen verklaring
Foto
Hulpverlening
Crisismanagement
M
AR
AL
30 | TRENDS
Veiligheid en innovatie in de publieke sector | 31
Marcel Thaens
Omgaan met
innovaties: Twitter
enYouTube binnen
de Politie
Met enige regelmaat omarmt de Nederlandse politie verschillende
soorten innovaties. Andere bijdragen in dit boekje (van o.a. Driessen
en van De Jonge) laten dit zien. Sinds enige jaren gebruikt men ook
Twitter en YouTube volop.
Recent onderzoek (zie de verwijzing aan het einde van dit artikel)
heeft gekeken naar de manier waarop social media, zoals Twitter en
YouTube wordt ingezet binnen de politie, met name met het oog op
het versterken van op­sporingsprocessen.
Typering van de ontwikkeling van het Twitter gebruik
Wanneer de ervaringen met Twitter van verschillende onderzochte
korpsen met elkaar worden vergeleken, dan vallen de volgende
patronen op:
−− Ten eerste waren er nauwelijks doelstellingen geformuleerd.
Er bestonden wel specifieke doelen – bijvoorbeeld bekendmaken
van stopdecriminaliteit.nl – maar al snel werd Twitter ook op allerlei
andere manieren gebruikt en doelstellingen voor deze praktijken
werden niet expliciet geformuleerd maar in de praktijk gezocht.
−− Ten tweede is men veelal gestart met twitteren zonder vooraf beleid
te vormen. Men is gewoon begonnen. Als er al beleid was, dan paste
dat vaak op één A4’tje en dit A4’tje was in geen van de korpsen via
de officiële lijn vastgesteld.
32 | TRENDS
−− Ten derde waren er geen richtlijnen. Voor veel korpsen was de enige
richtlijn ‘code blauw’, de (gedrags)code die agenten altijd moeten
hanteren. Meer richtlijnen waren in de eerste fase eigenlijk ook niet
nodig volgens de korpsen.
−− Ten vierde valt op dat er veel verzoeken kwamen vanuit de organisatie,
vanaf de werkvloer, om te mogen twitteren. Dit kwam zeker niet
vanuit de korpsleiding, maar het initiatief werd genomen door de
afdeling communicatie en/of individuele agenten. Alle korpsen noemen
een aantal initiatiefnemers, mensen die stonden te springen om mee te
werken aan een pilot. Vanuit de korpsleiding is er de ruimte gekomen
om te onderzoeken of Twitter ook binnen het korps geïmplementeerd
kon worden.
−− Ten vijfde valt op dat ‘gadgets’ het gebruik van Twitter aantrekkelijk
maken. Agenten willen graag de beschikking hebben over een Black­
berry. Daarbij twitterden sommigen al privé en hadden daarom ook
de behoefte dit voor hun werk te doen: ze wilden aansluiten bij druk
vanuit de samenleving. Daarbij was het doel – beter contact met burgers
– voor veel wijkagenten duidelijk en sluit dit aan bij de eigen behoefte
om deze contacten te versterken.
Typering van de strategieën die worden gevolgd ten
aanzien van het YouTube-gebruik
We zien grote verschillen tussen korpsen voor wat betreft de ontwikkeling
van het YouTube gebruik. Gebaseerd op onze waarnemingen in de praktijk
onderscheiden we daarbij drie verschillende strategieën die worden
gevolgd.
−− Een eerste strategie kan ‘inventing’ worden genoemd. Eén van de
‘believers’ binnen een korps (vaak webbeheerders of social media
adviseurs) begint met het plaatsen van beschikbaar videomateriaal op
het YouTube kanaal. Gaandeweg worden de inspanningen uitgebreid.
Binnen deze strategie starten korpsen dus laagdrempelig en eenvoudig
en breiden ze het gebruik van YouTube ‘werkende weg’ en gebaseerd
op ervaringen opgedaan in de praktijk uit.
−− Een andere te herkennen strategie is te duiden als een ‘following’
strategie. Hierin werken korpsen samen met een opsporingsprogramma
dat wordt uitgezonden op de regionale televisie. In Utrecht gaat het
bijvoorbeeld om ‘Bureau Hengeveld’ en in Noord-Brabant om ‘Bureau
Brabant’. In deze programma’s wordt een beperkt aantal onderwerpen
aangesneden waarbij vaak een professioneel filmpje wordt gemaakt.
Na uitzending worden de beelden vervolgens door het korps op
Veiligheid en innovatie in de publieke sector | 33
Marcel Thaens
YouTube geplaatst. Men doet in feite niet meer dan het volgen van de
keuzes die in het kader van het televisieprogramma zijn gemaakt.
Sommige korpsen laten het hierbij. Het is makkelijk en goedkoop en
toch laat je je als korps zien op YouTube.
−− Sommige andere korpsen starten vaak wel in lijn met de boven beschre­
ven ‘following’ strategie, maar willen dan na verloop van tijd meer doen
met het YouTube kanaal. Korpsen gaan dan – in aanvulling op de beelden
uit het televisieprogramma – soms zelf beelden uit andere dossiers en
bronnen plaatsen. Vaak is dat dan materiaal waar men zelf weinig aan
hoeft te doen zoals beelden uit bewakingscamera’s. Gaandeweg bouwt
men dus het gebruik van YouTube als middel uit. Deze strategie kunnen
we aanduiden als ‘innovating’. Men maakt een start en van daaruit
ontdekt men nieuwe mogelijkheden en wordt de inzet van YouTube
uitgebreid.
Een nadere beschouwing
Als we de ervaringen met beide vormen van social media samen nemen,
dan zien we dat, zeker in vergelijking met andere overheidsorganisaties, de
innovatiedynamiek op het terrein van sociale media bij de politie groot is.
Er zijn veel agenten die willen innoveren en zij weten op allerlei manieren
ruimte te vinden binnen de organisatie om dit te doen. Ook blijken korpsen
bereid om van elkaar te leren en vindt er een uitwisseling van ervaringen
met het gebruik van nieuwe media plaats. Het onderling leervermogen lijkt
ook groot.
Het gebruik van sociale media bevindt zich echter nog wel in de experi­
mentele fase: inbedding/institutionalisering is de uitdaging voor de
komende periode. Wat we in alle gevallen zien is dat er sprake is van
‘bottom-up initiatieven’. Er was steeds een individuele ‘rebel’ of een
‘rebellenclub’ die het gebruik van sociale media aanzwengelde. Dit resul­
teerde vervolgens in een experimentele groep en bij met name Twitter
verspreidden die praktijken zich als een olievlek binnen de organisatie.
Nu de praktijken van gebruik van sociale media voor de coproductie van
veiligheid langzaam volwassen aan het worden zijn, wordt steeds meer
aandacht besteed aan de ‘institutionalisering’: koppeling aan werkproces­
sen, opstellen van regels en ontwikkelen van beleid.
Verschillende praktijken zijn nodig om te experimenteren en de mogelijk­
heden van het nieuwe medium te verkennen. De diversiteit aan praktijken
heeft echter ook nadelen. Ten eerste kunnen experimenten resulteren in
verschillen in rechtsgelijkheid. Welke informatie hoort een burger te krij­
gen? Wat mag met videomateriaal? Ook is onduidelijk wat burgers kunnen
verwachten in termen van informatie van de politie. Een meer volwassen
34 | TRENDS
gebruik is nodig om deze nadelen weg te kunnen nemen en het medium
sterker te koppelen aan het functioneren en de externe positionering van
de politie.
De institutionalisering kan resulteren in effectiever gebruik van sociale
media maar brengt ook het risico van afnemend innovatief vermogen met
zich mee. Hierbij is sprake van een spanning: er is een zekere mate van
institutionalisering nodig om de innovatie breed te gebruiken binnen de
organisatie. Tegelijkertijd is er een blijvende vernieuwing nodig om het
potentieel van nieuwe technologieën te benutten voor de organisatie.
Politieorganisaties staan – net als alle organisaties die met technologische
turbulentie in de omgeving te maken hebben – voor de uitdaging om
nieuwe media goed te gebruiken en tegelijkertijd open te staan voor
nieuwe ontwikkelingen.
Uitwisseling van succesverhalen heeft een grote rol gespeeld in de ver­
spreiding van het gebruik van het medium door korpsen en door agenten
binnen de korpsen. Verspreiding van innovaties vindt niet zozeer plaats
op basis van ‘evidence’ voor de bijdrage van deze innovaties aan politie­
praktijken­maar veeleer op basis van verhalen. Overtuigende anekdotes
kunnen in dit geval een veel sterker effect hebben op beslissingen over de
adoptie van innovaties dan getalsmatige overzichten.
De analyse laat ook zien dat er bij het gebruik van sociale media sprake is
van een bepaalde mate van padafhankelijkheid: het gebruik van sociale
media moet aansluiten op eerdere beleidskeuzen. Een voorbeeld hiervan is
Utrecht. Burgernetberichten kunnen niet automatisch worden omgezet in
tweets omdat het veelal gaat om voicemail. Daarin verschilt Utrecht van
Haaglanden. Dit betekent dat politiekorpsen niet zonder meer succesvolle
praktijken van elkaar kunnen overnemen. Bij het analyseren van successen
dient goed te worden bekeken op welke voorgaande situatie wordt voort­
gebouwd. Dit laat zien dat padafhankelijkheid tot verschillende innovatie­
processen leidt en dat dit resulteert in verschillende mediapraktijken.
De toekomst: ruimte blijven geven aan innovatie
Om sociale media goed te gebruiken en tegelijkertijd niet te verstarren
dient de politieorganisatie te zijn ingericht op innovatie. Concreet kan
structureel ruimte voor innovatie worden gecreëerd door innovatieve
medewerkers tijdelijk in projectgroepen de ruimte te geven om ideeën te
ontwikkelen en uit te werken. Capaciteit om vernieuwingen waar te nemen
en op waarde te schatten is belangrijk. De politie dient te blijven reflecteren
op wat er in de praktijk gebeurt en te blijven kijken naar wat andere organi­
saties doen met sociale media. De politie dient niet naar andere organisaties
te kijken om hun patronen te kopiëren, maar om inspiratie op te doen die
Veiligheid en innovatie in de publieke sector | 35
vertaald moet worden naar de specifieke werkzaamheden en karakteris­
tieken van de Nederlandse politie. En wanneer experimenten met sociale
media goed uitpakken dienen successen te worden gevierd en gedeeld.
Ruimte voor innovatie kan ook ontstaan door ruimte te geven aan diversi­
teit. We hebben gezien dat de korpsen op verschillende manieren met de
nieuwe media aan de slag gaan en vervolgens wel van elkaar leren. Zo kun­
nen patronen van variatie en selectie plaatsvinden en deze zijn cruciaal voor
processen van innovatie. Ook binnen een landelijke politieorganisatie is
het van groot belang dat deze ook de mogelijkheid biedt om verschillende
praktijken te ontwikkelen: variatie blijft nodig om te innoveren. Ook hier
geldt dat de snelle gelijkschakeling leidt tot afname van innovatief vermogen.
De balans tussen volwassenheid en jeugdige energie is ook van belang in de
directe aansturing en ondersteuning van politiemedewerkers. De politie
dient uit te kijken met teveel regels en voorschriften en liever te werken
met handreikingen en feedback. Leidinggevenden dienen in woord en daad
uit te stralen dat zij experimenten op de werkvloer ondersteunen. En deze
professionals dienen continu te zoeken naar verdere verbeteringen van hun
werkpraktijken. Wat betekent Google+? Wat kan de politie met location
based services? Zonder ruimte voor professionals zal de politie verworden
tot een starre organisatie die zich loszingt van een snel veranderende
samenleving. Continue aanpassing is en blijft de uitdaging voor de politie.
Auteur
prof. dr. M.
(Marcel) Thaens
Aandachtsgebieden: Innovatie, strategie en
leiderschap in de publieke sector, ICT en
strategisch innoveren, Emergent Leaderschip
(omgaan met complexiteit).
Thaens is principal consultant en Hoofd van
het Centrum voor Strategie en Leiderschap
bij PBLQ. Hij is bijzonder hoogleraar aan de
Erasmus Universiteit Rotterdam.
Deze bijdrage is gebaseerd op: Meijer, A. S. Grimmelickhuijsen,
D. Fictorie, M.Thaens en P. Siep (2013), Politie & Sociale Media.
Van hype naar onderbouwde keuzen, Politie & Wetenschap,
Apeldoorn. Het onderzoek is uitgevoerd in opdracht van het
programma Politie & Wetenschap.
36 | TRENDS
Veiligheid en innovatie in de publieke sector | 37
Peter Siep
Filmende burgers:
beelden voor
en ván de politie
De zorg voor veiligheid is van oudsher een klassieke overheidstaak.
Maar toenemende criminaliteit en een samenleving die steeds complexer
wordt, vragen om nieuwe aanpakken en nieuwe ‘partners in veiligheid’.
Midden jaren tachtig komt de Commissie Roethof met het advies om
het maatschappelijk middenveld actief te betrekken bij het veiligheids­
beleid. Maar pas in de jaren ‘90 komt met de nota ‘Veiligheidsbeleid
1995-1998’ van het kabinet Kok de burger zelf steeds meer in beeld bij de
zorg voor veiligheid en leefbaarheid in de publieke ruimte. Toenemende
individualisering, mondigheid en non-conformistisch gedrag aan
collec­tieve normen en waarden zijn daarvan enkele onderliggende rede­
nen. Tegelijkertijd kunnen begrippen als mondigheid, zelfredzaamheid
en de participatiesamenleving (of ‘doe-democratie’) bouwstenen zijn
die, samen met het verbindend vermogen van nieuwe informatie­
technologie, invulling geven aan verantwoordelijkheid en eigentijds
burgerschap op het veiligheidsdomein. Voorop staat dat er binnen de
politie en de politiek een sterke overtuiging is dat burgerparticipatie een
substantiële bijdrage kan leveren aan de effectiviteit van opsporing en
handhaving.
Vanuit de Erasmus Universiteit Rotterdam ben ik al een aantal jaren
betrokken bij onderzoeken naar informatietechnologie en de implicaties
voor het openbaar bestuur. Naast doorwerking in bijvoorbeeld publieke
dienstverlening is ook het veiligheidsdomein een belangrijk aandachts­
gebied. Verschillende onderzoeken, uitgevoerd voor Politie & Weten­
schap, laten zien dat de Nederlandse politie sterk is in het neerzetten
38 | TRENDS
van nieuwe concepten, maar dat de doorwerking in de praktijk nog vaak
te wensen overlaat. De huidige informatiesamenleving biedt echter uit­­­ge­lezen kansen voor snelle uitwisseling van informatie, het leggen van
slimme koppelingen en realtime ondersteuning op locatie. De belangrijkste
bron voor het politiewerk, te weten informatie, kan daardoor substantieel
worden verrijkt. Het opbouwen van een robuuste informatiepositie,
hoogwaardige analyse en bruikbare intelligence wordt voor de complexe
taakuitvoering steeds belangrijker. Op die manier zal, zo luidt de rede­
nering, kwalitatief betere informatie leiden tot betere kennis, gerichte
interventies en dus betere resultaten. Naast allerlei nieuwe mogelijkheden
om informatie te verzamelen ontstaat tegelijkertijd de opgave om dit goed
te managen. Er manifesteren zich nog wel eens allerlei onverwachtse
neven­effecten.
Binnen de politie is er veel aandacht en belangstelling voor de manier
waarop technologie kan helpen bij het uitvoeren van taken. De ‘doeners­
mentaliteit’ van politiemensen is concreet te zien in blogs, videokanalen
op YouTube, twitterende wijkagenten en apps voor de mobiele telefoon.
Het illustreert dat de politie handig gebruik maakt van de middelen die
voor handen zijn. Zichtbaar is daardoor een verschuiving van het meer
klassieke informatie zenden naar veel meer interactie met burgers. Er wordt
niet alleen opsporingsinformatie verstrekt, maar bijvoorbeeld ook proce­
durele en statusinformatie.
Bovendien maakt nieuwe technologie het mogelijk om steeds makkelijker,
hetzij op verzoek van de politie dan wel op eigen initiatief, beeldopnamen
aan de politie te sturen. Miniaturisering van hardware, relatieve betaal­
baarheid en gebruiksgemak van technologie leiden ertoe dat allerlei geavan­
ceerde functies geïntegreerd worden in ‘slimme’ objecten in de publieke
ruimte en (huishoudelijke) apparaten. Ook de mobiele telefoon is tegen­
woordig bijzonder ‘smart’. Een geïntegreerde highresolution camera is wat
dat betreft niet meer zo revolutionair, tegenwoordig gaat het om de vraag
hoeveel camera’s er op je telefoon zitten. De mogelijkheid om met één
druk op de knop situaties vast te leggen van vermeend onrecht, overlast,
mishandelingen of overtredingen stelt burgers in staat om daadwerkelijk
de ogen en oren van de politie op straat te zijn. Campagnes als ‘Pak de
overvaller, Pak je mobiel’ en de uploadfunctie vanuit de (app of website)
politie.nl doen een actief beroep op burgers de camerafunctie van hun
mobiele telefoon te gebruiken. Bijkomend effect van de alom aanwezige
mobiele camera in de publieke ruimte is dat het optreden en gedrag van
politie­mensen zélf nu ook op ieder willekeurig moment en in iedere situa­
tie kan worden vastgelegd en dit kan doorwerken in de publieke opinie over
de politie. In voorkomende gevallen ontstaan daardoor flinke maatschap­
pelijke verontwaardiging en discussies, zeker omdat de context niet altijd
duidelijk of volledig is. Bovendien ontstaat er nog wel eens een politieke
dimensie doordat (lokale) politici zich actief met een incident bemoeien.
Veiligheid en innovatie in de publieke sector | 39
Motieven om de politie te helpen bij het oplossen en de bestrijding van
criminaliteit, overlast en misdaad hebben burgers al langer. Dit blijkt bij­
voorbeeld uit de hoge kijkcijfers van programma’s als Opsporing Verzocht
en de massale aanmeldingen van burgers bij Burgernet. Maar de meer brede
maatschappelijke onvrede ten aanzien van gevestigde instituties zoals
de financiële sector, de overheid in brede zin, de gezondheidszorg en de
wetenschap krijgt met de kracht die beeldopnamen kunnen hebben (in
combinatie met social media) een stevige impuls.
Strikt genomen is een foto of video gemaakt door een burger niet wezenlijk
anders dan de klassieke getuigenverklaring. De informatierijkheid en
impact die beelden kunnen hebben ten opzichte van woorden en tekst
lijken weliswaar hoger, maar tegelijkertijd zijn er enkele nadelen zoals vaak
het ontbreken van context en duiding. Reconstructie van een incident
kan echter baat hebben bij beeldmateriaal omdat het, samen met andere
bewijslast, een zaak vanuit zoveel mogelijk invalshoeken sterker onder­
bouwt. Naast informatierijkheid en impact die beelden kunnen hebben
speelt natuurlijk de grote snelheid waarmee deze kunnen worden verspreid
via internet een rol. Het tempo waarin verdachte personen soms worden
opgespoord (of zichzelf melden) is ongekend, hoewel de regie daarbij niet
altijd bij politie en justitie lijkt te liggen.
kent vele verschijningsvormen maar burgeropsporing is niet wenselijk
omdat er snel (te) lichtzinnig wordt omgegaan met de bescherming van
kernwaarden van de rechtsstaat waaronder de privacy van dader én
slachtoffer.
Een publieke uitvoeringsorganisatie zoals de politie is in staat stappen
te zetten in het slimmer en effectiever uitvoeren van taken. Een rand­
voorwaarde daarbij is een goed zicht op nieuwe (ICT) ontwikkelingen en
ruimte voor ‘early adopters’ binnen de organisatie. Steun aan de top van
de organisatie kan zich uiten in kaderstellend beleid, waarmee in feite
wordt vertrouwd op de professionaliteit van medewerkers. Deels betekent
dat kwetsbaar opstellen als individu en als organisatie, maar heldere en
vlotte communicatie kan de beeldvorming desondanks positief versterken.
Het rapport ‘Filmende burgers en politie’ is binnenkort te downloaden op
www.politieenwetenschap.nl
Auteur
Er kan gesproken worden van een sociale innovatie omdat het een vorm
van cocreatie is tussen burgers en politie op het veiligheidsdomein.
Het aanleveren van beelden gemaakt door burgers wordt op een makkelijke
wijze gefaciliteerd en vormt een substantiële verrijking van de informatie­
positie. Tegelijkertijd (co-)evolueert een andere ontwikkeling daaraan,
namelijk de transparantie van het politieoptreden. Naast een taakgerichte
innovatie is er dus een ontwikkeling richting accountability van de politie.
Zichtbaar is dat de politie deze ontwikkeling wel managed door ‘filmende
burgers’ niet te bestrijden, maar opnamen als uitgangspunt benut om in de
organisatie discussie te voeren met als doel uiteindelijk verbeteringen tot
stand te brengen.
Naast kansen in de bewijsvoering en effectieve opsporing zijn er bepaalde
keerzijden, hoewel die ook gezien kunnen worden als uitdagingen. Een
aspect is de manipuleerbaarheid, het ontbreken van context en het risico
van enscenering. Het verspreiden van informatie via social media met
daarbij beelden van een geheel andere situatie kan leiden tot het uitlokken
van bepaalde (onterechte) reacties en in ernstige gevallen leiden tot onrust.
Voor leidinggevenden binnen de politie is het creëren van awareness een
aandachtspunt; laat je niet provoceren. Maar één van de belangrijkste
keerzijden is de beperkte grip en regie die er soms lijkt te zijn op het
op­sporingsproces als intermediairen, personen achter sociale media of
weblogs zelf op de stoel van de politie gaan zitten. Burgerparticipatie
40 | TRENDS
Drs. P.A. (Peter)
Siep
Aandachtsgebieden: Innovatie en (informatie)
technologie in de publieke sector op het snijvlak
van wetenschap en praktijk.
Peter Siep is als onderzoeker verbonden aan
het Center for Public Innovation, een onder­
zoeks­instituut van de Erasmus Universiteit
Rotterdam.
Veiligheid en innovatie in de publieke sector | 41
Bart Driessen
De veiligheidscommunity
geïnformeerd over looproutes, OV-stations, EHBO-posten, de politie­
bureaus, de toiletten en andere praktische informatie. Ook kon de politie
bezoekers een melding sturen om bijvoorbeeld niet naar het Museumplein
te gaan. Daardoor konden de bezoekers zich voorbereiden, verplaatsen,
keuzes maken en kregen berichten als dat noodzakelijk was. Een para­
digma­shift. Geef de bewoners en bezoekers alle noodzakelijk informatie,
zodat zij hun eigen verantwoordelijkheid kunnen nemen.
De veiligheidspartners en in het bijzonder de politie staan voor een forse
uitdaging. Op welke manier maken we het veiliger in Nederland. Nog meer
politie? Nog meer repressie? Nog meer technologie zoals in de film
Minority Report? Of zijn er ook andere alternatieven? De kern van mijn
zienswijze is om mensen in onze maatschappij, informatie en kennis te
geven om criminaliteit te voorkomen en om schade en ongewenste effecten
van niet gewild gedrag te beperken. Dat kan door een meer zakelijke
benadering van de sociale media en het organiseren van een
veiligheidscommunity.
Het hoeft geen betoog hoe sterk de groei is van smartphones, tablets
en de 4G netwerken. Ook de ontwikkelingen van RFID’s, streaming
video, geotagging, techniek in schoenen en kleding, horloges, brillen
en vervoermiddelen gaan gestaag door. Ons straatbeeld verandert
zowat dagelijks.
De abdicatie op 30 april 2013 in Amsterdam was bijzonder en is alom
geroemd om de goede organisatie van die troonswisseling. Het idee van
ondergetekende om op die dag een app in te zetten voor crowd manage­
ment en control en massa communicatie realiseerde de politie in amper
100 dagen.
Het idee
Amsterdam is een smart city. Bewoners en bezoekers maken intensief
gebruik van smartphones. Het straatbeeld van enkele jaren geleden was
dat mensen aan het bellen waren met hun mobieltjes. Nu zie je mensen
naar hun smartphone kijken en reageren. Intelligente app’s maken het
verschil. Internetsites verliezen het van de slimme app’s. De 30APPril
app was er zo een. Een app met tientallen verschillende partners die
content leverden. Dat was de kracht. Gebruikers werden op de dag zelf
42 | TRENDS
De intensieve samenwerking met veel partners zorgde ook voor nieuwe
inzichten. “Dit is de tijd dat mensen mee willen doen en over en weer
willen communiceren, voor, tijdens en na grote evenementen. De mensen
willen zelf een belangrijk deel van de verantwoordelijk voor de veiligheid
nemen. Geef ze dan ook daarvoor de gelegenheid. Zorg dat mensen zich
gemakkelijk, via een app, goed kunnen voorbereiden op het feest.
Een feest zal het gaan worden en deze uitstraling wenst de stad Amsterdam
ook vanaf het begin te communiceren. Leg daarom niet teveel de nadruk op
politie crowd management en control maar leg de nadruk op een feest in
Veiligheid en innovatie in de publieke sector | 43
de stad en informatie waar welke evenementen georganiseerd zijn en hoe
de bezoekers zich daarop kunnen voorbereiden”, aldus Bartho Boer,
Hoofd bestuursvoorlichting- en projecten van de gemeente Amsterdam.
De 30APPril app werd volop gebruikt voor en tijdens de abdicatie.
De bezoekers en bewoners konden zich daadwerkelijk goed voorbereiden
en hun eigen verantwoording nemen voor hun welzijn en veiligheid.
Interactie met die bezoekers en bewoners vond (nog) niet plaats. Daar was
het eenvoudigweg te vroeg voor. Alleen de gemeente Amsterdam richtte
een WebCareTeam in die de communicatie op de sociale mediaplatformen
interactief verzorgde.
De politie en haar veiligheidspartners kunnen veel meer doen om schade
en ongewenste effecten van criminaliteit tegen te gaan door de zakelijke
benadering van de sociale media. Mijn zienswijze is dat de politie
WebCareTeams moet gaan inrichten die 24/7 aanwezig zijn.
Het is een frontlijnorganisatie van de politie die als het ware in de broekzak
van de gebruikers zit. Een dergelijk team reageert direct op allerlei mel­
dingen­die met veiligheid en criminaliteit te maken hebben. Maar ook
gerichte meldingen naar gebruikers is mogelijk, waar gevaar opdoemt of
waar de politie de hulp van de burger in wil zetten. De laatste trends en
ontwikkelingen komen direct in beeld met effectieve adviezen hoe crimi­
naliteit is te voorkomen en op welke wijze mensen elkaar kunnen helpen.
De politie, die als enige in onze maatschappij geweld mag gebruiken, is
altijd waakzaam en dienstbaar aanwezig om die mensen te hulp te komen
bij meldingen dat iets niet in orde lijkt te zijn. Op alle grote sociale media­
platformen is de politie dan interactief.
De verwachte effecten zijn voorspelbaar als we dit professioneel opzetten.
Waar moeten we dan minimaal aan denken en hoe ziet deze toekomst
eruit:
1. Een steeds groeiend aantal bezoekers en deelnemers doet mee.
De politie deelt ideeën en gaat de dialoog aan met bezoekers en
deel­nemers. Dat motiveert mensen om terug te keren naar de politie­
platformen en om deel te nemen aan de veiligheidscommunity.
Auteur
G.W.J. (Bart)
Driessen
Aandachtsgebieden: Operationeel specialist
opsporing
Bart Driessen was verantwoordelijk voor de
eerste Nederlandse Politie Opsporingssite met
bijbehorende app. Hij is specialist in de zakelijke
benadering van de sociale media en kwam met
het idee van de evenementenapp 30APPril 2013.
3. De zakelijke benadering van de sociale media platformen raakt alle
andere werkprocessen en strategieën van de politie. Die dienen opnieuw
georganiseerd en gestructureerd te worden. Een overall strategie is
onontbeerlijk. Als deze aspecten niet worden meegenomen zal het
resultaat negatief en teleurstellend zijn.
4. Meer bezoekers en deelnemers komen naar de politie sociale media­
platformen. Daar publiceert de politie dagelijks belangrijke content
in tekst en video, gericht op het voorkomen van allerlei misstanden.
Wat zijn de trends van het moment en hoe kunnen mensen voorkomen
dat zij of hun naasten slachtoffer worden. Het bereik van de sociale
netwerken is ongelooflijk groot en een juist gebruik zal de veiligheid
zeer ten goede komen.
2. Bezoekers en deelnemers doen meer meldingen en aangiften van allerlei
zaken zoals ongewenst en strafbaar gedrag in het openbaar en privé, (rij)
gedrag op de openbare wegen en in de publieke ruimte, misdrijven en
overtredingen, misstanden en zaken waarvan mensen of dieren het
slachtoffer van kunnen zijn. Professionele politiemensen gaan de
dialoog aan met bezoekers en deelnemers hoe die misstanden op te
lossen zijn.
44 | TRENDS
Veiligheid en innovatie in de publieke sector | 45
Elle de Jonge
Burgerparticipatie
of politie­participatie
Is burgerparticipatie iets waar we als politie gebruik van willen maken of
moet de burger gebruik maken van politieparticipatie? Met andere woorden
moeten we misschien meer samen werken aan veiligheid, maar daarbij
ook de regiefunctie herbezien? Is de politie nog in “de lead” als het gaat
om veiligheid in de buurt?1
Het Compronet project (Community Protection Network) is een pro­
ject dat is uitgevoerd als een Proof of Concept van een moderne manier
van alerteren en communiceren met burgers en professionals (samen
de participanten) waarbij real time ad-hoc groepen van participanten
worden geformeerd die samen aan een incident werken. Het Compronet
concept integreert een hoge mate van automatische verwerking van
data en informatie om de reactie van participanten ten opzichte van een
incident te versnellen en de omgevingsbewustheid van de participanten
te verhogen (situational awareness). Doelstelling van Compronet is
in eerste instantie het versnellen van de (hulpverlening)response op
incidenten.
Wat doet Compronet?
Compronet faciliteert sociale innovatie met behulp van technologie.
Uiteindelijk is het belangrijkste product de samenwerking tussen
verschillende groepen binnen de maatschappij. De burger en diverse
soorten professionals moeten gaan samenwerken om de publieke
ruimte veilig te maken. Daarbij is versnelling van de response op inci­
denten van belang, maar ook zeker het delen van informatie. Vandaar het
adagium “zien, delen, doen”. We zien met elkaar heel veel gebeuren in de
publieke ruimte, veel meer dan in politiesystemen staat. Als we ‘delen’
wat we ‘zien’, dan kunnen we met elkaar heel veel meer ‘doen’. Dat is de
essentie maar ook een probleem. De politie is voorzichtig met het delen
van informatie aan burgers. Burgers hebben dat probleem niet, maar
hebben weer veel meer moeite met het ‘doen’. Vaak vragen burgers ‘wat
kan ik doen?’ en daar is geen handleiding over te schrijven. Dat is proberen
de situatie in te schatten op basis van ‘gezond verstand’. Bij Compronet
kan iedere participant die deelneemt een ALARM of een MELDING
versturen. Daarbij ligt het initiatief niet altijd meer bij de (overheid) hulp­
verlening en dat is een paradigmashift in de zogenaamde ‘opvolging’.
Ook iedere participant (binnen het gebied van het incident) wordt gevraagd
om hulp. De professionele hulpverlener is dan een van die deelnemers
aan het incident, maar is niet noodzakelijkerwijs de initiator van de hulp­
verlening. De professional moet de burger helpen met de hulpverlening,
die door de burger in gang is gezet. Met andere woorden de regiefunctie
verschuift. Is dat volstrekt nieuw? Nee, niet voor de burger maar mogelijk
wel voor de professionals. Er zijn diverse initiatieven bekend dat groepen
burgers zichzelf organiseren met behulp van bijvoorbeeld een ‘WhatsApp
groep’, een facebookpagina, SMS e.d.. Het gebeurt dus al in de maat­
schappij. De overheid moet hierop inspelen. De huidige alarmerings­
systemen zijn veel overheidspush, denk aan Burgernet, Ambert Alert,
NL alert. Het initiatief ligt bij de overheid, want zij initieert de melding.
Bij Compronet kan iedereen die meedoet de melding of het alarm initiëren.
Het is natuurlijk erg gemakkelijk om anoniem valse meldingen te geven.
Daarbij is het wel van belang dat de participanten bekend zijn. Een alarm
binnen Compronet is binnen seconden verdeeld over participanten die in
de buurt zijn, op basis van het gebruik van een APP met de naam Meld!
Participanten kunnen op de melding of het alarm reageren met het drukken
op de knop ‘ik kom helpen’ of ‘ik kom niet’. Als een participant komt
helpen krijgt hij of zij een chatbox ter beschikking waar alle participanten
rondom het incident informatie met elkaar kunnen delen (tekst/foto's) e.d..
Ook is te zien (op basis van een kaart) wie er aan het incident meedoen en
waar deze mensen zijn. Er zijn aparte automatische informatieregels voor
professionele deelnemers. Alle tekst info wordt gedeeld tussen alle partici­
panten. Met foto’s wordt iets voorzichter omgegaan. Deze worden
in principe alleen gedeeld met professionals. Het gehele incident is te
volgen in de back-office waar eventueel ook kan worden ingegrepen.
1 De schrijver heeft dit artikel op persoonlijke titel geschreven en de inhoud
reflecteert niet de mening van de Nationale Politie.
46 | TRENDS
Veiligheid en innovatie in de publieke sector | 47
Vijf live pilots zijn reeds uitgevoerd in Groningen, Assen en op Schiphol.
Vervolg pilots zijn in voorbereiding. De pilots zijn uitvoerig geëvalueerd en
in een rapportage aangeboden aan het Ministerie van Veiligheid en Justitie.
Daarmee is het project op zich beëindigd. Het Ministerie heeft vier vragen
gesteld ter evaluatie van het project:
1.
2.
3.
4.
Leidt het toepassen van het systeem tot lagere reactietijden?
Zorgt het systeem voor minder inzet van personeel?
Zorgt het systeem voor verhoogde burgerparticipatie?
Vergroot het systeem het gevoel van veiligheid?
Auteur
E. (Elle) de Jonge
MSSM
Aandachtsgebieden: Politieparticipatie,
Sensing en Innovatie
Elle de Jonge is Projectleider Compronet.
De evaluatie laat zien dat in bijna alle gevallen deze vragen met een vol­
mondig JA kunnen worden beantwoord. Alleen de vraag of het concept
leidt tot minder inzet van personeel kon niet goed worden beantwoord.
Daarvoor waren de pilots te klein. Wel is gebleken dat we efficiënter met
professioneel personeel kunnen omgaan, door bijvoorbeeld bij kleinere
overlast incidenten een beroep te doen op stadstoezicht in plaats van op
politiepersoneel. Vooral de burgerparticipanten geven aan dat het concept
van Compronet het gevoel van veiligheid heeft verhoogd. Zij wilden dan
ook graag doorgaan met de proef.
Compronet is uitgevoerd met een subsidie van het Ministerie van
Veiligheid en Justitie en additionele funding vanuit het Europese project
Opening-UP (Interreg IVB North Sea regio Programm). Dit laatste heeft
geleid tot voorbereidingen voor pilots in o.a. België. De gehele technische
omgeving van Compronet is Open Source waardoor slechts hosting
moet worden geregeld om de projectomgeving in de lucht te houden.
Op dit moment zijn er geen plannen namens de Nederlandse overheid om
Compronet verder te willen gebruiken. De open source constructie maakt
het echter mogelijk om Compronet in de toekomst via een stichtingsvorm
levensvatbaar te maken voor verder gebruik op basis van verschillende
business modellen. Compronet is geen “politieding” en moet ook niet
als zodanig worden gepositioneerd. Dat doet geen recht aan de gedachten
waarmee dit stuk is begonnen, namelijk dat hulpverlening/overheid
(politie, brandweer e.d.) moet gaan nadenken over de regievoering in
de publieke ruimte. Compronet is een community tool waar we samen
gebruik van moeten maken. Moeten we daarom per se Compronet
gebruiken? Nee, dat hoeft natuurlijk niet. Het gaat om het idee in hoeverre
de regiefunctie in de publieke ruimte bij de overheid moet blijven liggen en
in hoeverre burgers die regiefunctie op verschillende onderwerpen kunnen
en misschien moeten gaan oppakken. We praten veel over burgerweerbaar­
heid en ‘participerende samenleving’ is het nieuwe woord. Dan moeten
we ook open staan voor andere vormen van samenwerking in de publieke
ruimte dan de traditionele vormen. Dat is waar een concept als Compronet
de discussie over wil initiëren.
48 | TRENDS
Veiligheid en innovatie in de publieke sector | 49
Informatieveiligheid
Cloud
Samenwerken
Gegevensstromen
Structure follows action
Structure follows
strategy
e-learning
Taskforce
50 | TRENDS
Veiligheid en innovatie in de publieke sector | 51
Henri van Mil
De ‘positieve businesscase’ van incident- en crisismanagement oplossingen
‘Dagelijks rendement
door investeringen
in veiligheid en
technologie’
schade. Zaken die, als ze uit de hand lopen, de continuïteit en zelfs het
voortbestaan van een organisatie in gevaar kunnen brengen.
Het is lastig om de belangen van veiligheid versus continuïteit in bedrijfs­
voering tegen elkaar af te wegen. Laten we het er op houden dat beiden van
cruciaal belang zijn. Wel is het prettig als beide zaken ‘hand in hand’ gaan,
ze elkaar versterken en vooral beiden kunnen profiteren van dezelfde
investering.
Veiligheid en Technologie
Geen veiligheidsoplossing meer zonder technologie. Veiligheids­vraagstukken
worden steeds complexer en kunnen niet langer zonder integrale inzet van
technologie worden opgelost. De beschikbare technieken worden echter
steeds geavanceerder en sneller ontwikkeld, waardoor de besluitvorming
ten aanzien van complexe veiligheidsvraagstukken steeds lastiger wordt.
Investeren in veiligheid is niet iets waar een organisatie direct op zit te
wachten. Immers, op het eerste gezicht is het een investering om het
hoofd te kunnen bieden aan situaties waarvan gehoopt wordt dat ze
nooit optreden. Dergelijke investeringen lijken daarmee weinig toe te
voegen aan de dagelijkse operatie en ze dragen niet bij aan het operatio­
nele resultaat waar een organisatie op af wordt gerekend.
Hoe anders komen de kaarten te liggen als blijkt dat een veiligheids­
oplossing feitelijk wel degelijk kan bijdragen aan het efficiënter
maken van de dagelijkse bedrijfsvoering. Als dat lukt, worden kosten
plotseling opbrengsten!
Veiligheid of bedrijfsvoering?
Als een groot incident plaatsvindt bij een (vitale) infrastructuurbeheer­
der, zoals ProRail, een energie-, of een waterbedrijf, is het natuurlijk
van het eerste en grootste belang dat de veiligheid van mensen optimaal
wordt gewaarborgd. Ook heel belangrijk is de continuïteit van de
bedrijfsvoering, dat alles weer zo snel mogelijk up-and-running is, om
te voorkomen dat er grote operationele schade wordt geleden. Zo kan er
sprake zijn van grote financiële verliezen, maar ook van reputatie­
52 | TRENDS
Bij veiligheid is natuurlijk regel 1 ‘voorkomen is beter dan genezen’. Maar
bij veel bedrijfsprocessen zijn incidenten niet geheel te voorkomen. Indien
zich dan een incident voor doet, hoe hou je het effect op de bedrijfsvoering
dan beperkt en vooral beheersbaar... of zelfs nog een stap verder... als er een
(tijdelijk) onbeheersbaar incident optreedt (‘crisis’), hoe krijg je het dan zo
snel mogelijk weer beheersbaar? En, wat is de rol van technologie daarbij?
Om effectief te kunnen optreden is het ten eerste van groot belang om zo
snel mogelijk te beschikken over alle relevante gegevens die nodig zijn voor
het bestrijden van de crisis. Crisismanagement is informatiemanagement.
In de eerste momenten van een crisis is heel veel informatie nodig. Het gaat
dan om gegevens over de situatie, de omgeving en bijvoorbeeld assets die
betrokken zijn (kabels en leidingen, pompen, rails, gebouwen etc.). Infor­
matie die vooraf op orde gebracht moet zijn en beschikbaar gemaakt moet
worden. Als elementaire informatie niet direct beschikbaar is kan dat fatale
gevolgen hebben. Tevens is het van belang dat in de huidige tijd van
‘big data’ de juiste en meest relevante informatie bij de relevante partijen
terecht komt. Iedereen van veel informatie voorzien is relatief eenvoudig;
alleen dié informatie beschikbaar maken die op het juiste moment, voor
dié persoon noodzakelijk is om de beste beslissing te nemen, is een stuk
complexer.
‘Common Operational Picture en Netcentrisch Werken’
Als de omvang van het incident toeneemt en standaardprocedures niet
meer voldoen, is het van belang om alle betrokkenen bij een incident snel
van optimale en eenduidige informatie te voorzien zodat ze op basis van
eigen inzicht en verantwoordelijkheden de juiste beslissingen kunnen
nemen. We noemen dat een ‘Common Operational Picture’(COP).
Tegelijk zijn de betrokken partijen vaak de ogen en oren tijdens een
incident en spelen zij de rol van real time informatie leverancier ten
behoeve van dat COP. Iedereen werkt dus met iedereen samen en iedereen
voorziet elkaar van informatie. We noemen dat ‘Netcentrisch Werken’.
Veiligheid en innovatie in de publieke sector | 53
De samenwerking en de informatieuitwisseling en -verrijking, gaat daarbij
natuurlijk over organisatiegrenzen heen. Immers, iedereen van iedere
partij die betrokken is heeft maar één doel: de crisis beheersbaar maken en
oplossen. In het belang van alles en iedereen.
Ramp of kleine proces verstoring... er is geen verschil
Maar wat als we de ‘Common Operational Picture’ en ‘Netcentrisch
Werken’ nu eens toepassen op ‘gewone’ incidenten, dat wil zeggen op
‘gewone’ verstoringen in bedrijfsprocessen die dagelijks optreden, naast
incidenten waar de veiligheid direct in het geding is. Dat bijvoorbeeld
op dezelfde manier wordt samengewerkt bij het oplossen van een wissel­
storing op het spoor als bij een treinongeluk met slachtoffers... samen­
werken over grenzen van organisaties heen, waarbij alle stakeholders
betrokken zijn.
Vanuit het perspectief van informatiemanagement en technologie is het
‘hetzelfde liedje’. Door de informatievoorziening en samenwerking tijdens
een ‘gewoon’ incident ook werkelijk toe te passen als bij een crisis wordt
dagelijks een verschil gemaakt!
Het mes snijdt aan twee kanten
Een crisis is gelukkig een zeldzaamheid. Een goede informatievoorziening
met locatie-intelligentie draagt bij aan het drastisch beperken van
slachtoffers en operationele gevolgen.
Het integreren van crisismanagement methodieken en technieken zoals de
‘Common Operational Picture’ en ‘Netcentrisch Werken’ in de dagelijkse
bedrijfsprocessen levert elke dag een meetbare verbetering. Prestaties
worden beter en/of operationele kosten lager.
Auteur
Ir. H. (Henri)
van Mil
Aandachtsgebieden: De kracht van locatie
informatie ('location intelligence') onder
andere in incident en crisis situaties
Henri van Mil is directeur van Geodan en
tevens lid van de raad van toezicht van DITSS,
het Dutch Institute for Technology, Safety and
Security. Geodan is gespecialiseerd in ruimte­
lijke informatievoorziening, in het bijzonder in
incident- en crisissituaties. Geodan heeft ruim
28 jaar ervaring in het ontwikkelen en toepassen
van nieuwe, innovatieve technologieën voor
ruimtelijke informatie en geografische
informatie systemen (GIS).
Het mes van een investering snijdt daarmee aan twee kanten en de business
case voor de investering in veiligheid is tastbaar en zeer positief door een
verbeterd dagelijks operationeel resultaat.
54 | TRENDS
Veiligheid en innovatie in de publieke sector | 55
Henk Wesseling
Informatie­veiligheid;
een kwestie van
willen en moeten
Diginotar, Lektober, Dorifel, het zijn inmiddels begrippen waarbij de
gesprekspartner ernstig knikt als je deze ter sprake brengt. Ja, ja, het gaat
bij deze incidenten om een ernstig vraagstuk; de informatieveiligheid was
in gevaar. En informatieveiligheid gaat om beschikbaarheid, integriteit en
vertrouwelijkheid (afgekort tot BIV) van de gegevensstromen bij de
overheid; dat is een groot goed.
Informatieveiligheid is dagelijks in het nieuws. De overheidssector
krijgt zijn deel van de commotie rond informatieveiligheid, net zoals
de banken, de nieuwssites, de.., welke sector eigenlijk niet? Zo haalde
begin november 2013 de Inspectie SZW nog fors uit naar gemeenten
omdat zij persoonsgegevens van burgers niet goed beschermen.
Kortom, in een wereld waarin digitale informatie cruciaal is geworden
voor alle belangrijke publieke en private processen, is informatieveilig­
heid onmisbaar. Vanzelfsprekend zou je denken, maar niets is wat het
lijkt...
De aangeduide incidenten en met name het ernstige geval van Digi­
notar (het bedrijf dat beveiligingscertificaten voor overheidsites uitgaf
t.b.v. veilige communicatie en medio 2011 gehackt was) was aanleiding
voor een onderzoek van de Onderzoeksraad voor Veiligheid. De con­
clusies zijn niet mals; bestuur en ambtelijke top zijn in het algemeen
niet gericht op informatieveiligheid. Het advies van de Onderzoeksraad
was om ‘een programma te ontwikkelen dat bestuurders van overheids­
organisaties doordringt van het belang van digitale veiligheid en hen
voorziet van voldoende inzicht en vaardigheden om hen in staat te
stellen actief sturing te geven aan de beheersing van digitale veiligheid
in hun organisatie’.
56 | TRENDS
Oprichting Taskforce Bestuur en
Informatieveiligheid Dienstverlening
Natuurlijk, niet veel bestuurders en topmanagers zullen zeggen dat infor­
matieveiligheid geen belangrijk vraagstuk is. Maar daarmee staat het nog
niet op het vizier van diezelfde bestuurder of topmanager. Zoals vroeger
ook veel bij financial control gebeurde, is er de neiging om bij dit vraagstuk
te verwijzen naar specialisten en toevallige liefhebbers. Het veiligheids­
bewustzijn is sterk ‘incident-gedreven’ en dat bewustzijn kan en zal na een
incident weer snel wegzakken. Bestuurders en managers doen digitale
veiligheid nog al te vaak als een technische kwestie af. Een kwestie waar­
over ze vanzelf wel advies krijgen, toch?!? Bij een incident wordt er dan
even stevig opgetreden en vervolgens geldt weer de orde van de dag.
Bij privacygevoelige processen zoals de GBA (Gemeentelijke Basis­
administratie) wordt wel aandacht besteed aan de veiligheid, is soms
ook wettelijk geregeld, maar vaak is dit niet verankerd in de top van de
organisatie1.
Toch is het niet zo dat er niets gebeurd: de afgelopen twee jaar zijn er allerlei
initiatieven geweest om het vraagstuk meer systematisch en bestuurlijk
te benaderen. Zoals bijvoorbeeld bij de oprichting van de informatie­
beveiligingsdienst voor gemeenten (IBD) en ook provincies en het Rijk
hebben de laatste jaren een normatiek ontwikkeld (een zogenaamde
baseline informatieveiligheid) op basis van de ISO-standaard. Tegenover
die positieve ontwikkelingen staat echter dat veel organisaties niet in het
minst de neiging vertonen tot een systematische aanpak. Kortom, het was
tijd voor een initiatief dat deze positieve ontwikkelingen versterkt en de
achterblijvers stimuleert.
Begin dit jaar heeft minister Plasterk van het ministerie van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties, mede als antwoord op het advies van Onder­
zoeksraad voor Veiligheid, dan ook de Taskforce Bestuur en Informatie­
veiligheid Dienstverlening (Taskforce BID) opgezet om het onderwerp
informatieveiligheid op de agenda te krijgen bij bestuurders en topmanagers
van overheidsorganisaties. De Taskforce BID bouwt hierbij voort op
bestaande initiatieven en werkt nauw samen met de koepelorganisaties
van waterschappen, provincies, gemeenten, rijksoverheid en zbo’s.
Daarnaast is er een directe link met de partijen die een actieve rol hebben
op dit thema zoals het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC), de
Informatie­beveiligings­dienst voor gemeenten (IBD) en het Centrum
Informatie­beveiliging en Privacybescherming (CIP) van de grote uit­
voerings­­organisaties.
1 OvV (juni 2012) Het diginotarinicident. Waarom digitale veiligheid de bestuurstafel
te weinig bereikt.
Veiligheid en innovatie in de publieke sector | 57
Henk Wesseling
De opdracht van de Taskforce BID komt er in het kort op neer dat in twee
jaar, per overheidslaag en per organisatie daarbinnen, het onderwerp
informatieveiligheid verankerd moet zijn. Zowel in voortdurende aandacht
als in het reguliere functioneren, zodat er sprake is van een continu leer­
proces om informatieveiligheid blijvend te optimaliseren. Normen en
audits alleen zullen niet voldoende zijn om de veiligheid te waarborgen.
Het gaat er juist om dat het bestuur, het management en de medewerkers
van een organisatie hun verantwoordelijkheid nemen. Dat bereik je het
beste door zelfregulering. Het streven is dan ook om in nauwe samen­
werking met de koepels alle overheidsorganisaties tot ‘Verplichtende
Zelfregulering’ te brengen.
Nu bijna een jaar aan de slag
De Taskforce BID is nu bijna een jaar actief. We stapten begin dit jaar in
een sterk gedifferentieerd veld. Het stadium dat bestuur en ambtelijke top
informatieveiligheid niet als vraagstuk zien, zijn we inmiddels wel gepas­
seerd. De vraag is nu hoe de sturing er op te versterken. Informatie­
veiligheid is daarbij eerst en vooral een kwestie van omgang met risico’s.
‘Risico nul’ bestaat daarbij niet, dus moet er voortdurend sturing op en
afweging van risico’s plaatsvinden. Moet deze informatie dan vertrouwelijk
zijn, of mag die best openbaar worden? Moet deze informatie aan hoge
betrouwbaarheidseisen voldoen, of is ze niet zo kritisch voor het bedrijfs­
proces? En wat als deze informatie even een tijdje niet beschikbaar is?
Hoe erg is dat? Hebben we dan ‘fall-back scenario’s’? Verantwoorde
omgang met risico’s is eerst en vooral een zaak van bestuur en topmanagers,
die daarover helder communiceren, die begrijpen wat de techniek wel en
niet kan regelen, die inzien welke risico’s er zijn en weten hoe daar mee om
te gaan. Want als je als overheidsbestuurder je informatieveiligheid niet op
orde hebt, dan zal dat je belemmeren in de dienstverlening, kan dat tot
hoge kosten leiden en zelfs leiden tot ernstige reputatieschade en onder­
mijning van het publieke vertrouwen. Een goede informatieveiligheid
daarentegen kan meer flexibiliteit en meer mogelijkheden bieden om de
vruchten van de digitalisering te plukken.
Om dit alles te ondersteunen werken we langs drie lijnen. Op de eerste
plaats door binnen alle overheidslagen een systeem van Verplichtende
Zelfregulering te stimuleren. Organisaties moeten zoals gezegd informatie­
veiligheid beschouwen als een vast onderdeel van de dagelijkse praktijk.
Ze moeten een informatieveiligheidsbeleid hebben, met een risicoanalyse
op basis van adequate normen voor veiligheid. Daarop vervolgens contro­
leren is essentieel, zowel door bestuur en politiek (bijvoorbeeld de
gemeente­raad), alsook extern door de accountant. Verder is van tijd tot tijd
een frisse externe blik wenselijk, bijvoorbeeld door het uitvoeren van een
peer review, waarbij leren steeds centraal staat. Voor die cyclische veranke­
58 | TRENDS
ring en dat leren, creëren we gezamenlijk en landelijk enkele goede kaders,
met name als basis voor de normatiek (ISO-richtlijnen) die per overheids­
laag zelf invulling krijgen. In alle overheidslagen lopen nu al initiatieven
om verder invulling te geven aan die Verplichtende Zelfregulering met
de al genoemde baselines. De Taskforce BID ondersteunt niet alleen door
hulp bij het proces van besluitvorming hierover, maar ook door allerlei
instrument­ontwikkeling. Zoals bijvoorbeeld handreikingen voor bestuur­
ders, studies naar normatiek, etc..
Als tweede lijn werken we aan het voeren van de daadwerkelijke gesprekken
over informatieveiligheid. Of anders gezegd aan het daadwerkelijk gericht
zijn daarop. Daartoe organiseren we samen met de koepelorganisaties en
andere organisaties bijeenkomsten, roadshows en wat al niet meer. Zo is er
een scala van leerinstrumenten zoals simulaties, confrontatieworkshops,
dialoogsessies en ‘learn and share’ bijeenkomsten.
Als derde lijn werken we aan een aantal stelselvragen, zoals de omgang
met belangrijke ketens, waarin informatieveiligheid altijd een onderdeel is.
Daarnaast werken we ook aan de verbetering van de normatiek, aan een
systeem van monitoren van de voortgang in informatieveiligheid en
-beleid en aan een vereenvoudiging van de auditprocedures door in te
zetten op ‘single information and audit’. Ook werken we aan de vorming
van bestuurlijke en ambtelijke netwerken die, gericht op de toekomst,
informatie­veiligheid op de agenda zetten. Bijvoorbeeld door de dialoog
met burgers aan te gaan over al die opwindende technologische doorbraken
die er al zijn of nog komen. Hoe gaan we om met ‘the cloud’, ‘big data’,
‘open data’, etc..
Uitdagingen en toekomst
De erfenis van de Taskforce BID moet zijn dat informatieveiligheid is
geborgd in de organisaties van alle overheidslagen. Naast inbedding van
controle en coördinatie, plus voorzieningen zoals het opleidingsaanbod,
willen we dat het overleg tussen de koepelorganisaties over hun leer­
systemen de normaalste zaak van de wereld is.
De grootste uitdaging? Het structureel gericht zijn op informatieveiligheid
om het onderwerp blijvend uit de sfeer van ‘incident gedreven’ te halen.
Het opbouwen van toekomstgerichte interbestuurlijke netwerken, naast de
vitale vormen van leren op organisatieniveau, zullen daar wezenlijk in zijn.
Met oefeningen, met peerreviews, met benchmarks, etc..
Bij de Taskforce BID zeggen we altijd dat informatieveiligheid ‘aan de voor­
kant’ moet komen; het principe van security by design moet leidend zijn.
Waar het om gaat is dat iedereen bij de eigen taak informatieveiligheid als
Veiligheid en innovatie in de publieke sector | 59
een integraal onderdeel van het eigen functioneren beleeft en hanteert.
Want laten we een ding voorop stellen: de meeste onveiligheid komt
door menselijk handelen. Ook door ‘klein’ handelen als onzorgvuldige
omgang met wachtwoorden USB- sticks etc.. Het is net als bij het verkeer.
We hebben regels nodig, een veilige infrastructuur, technologische
vernieuwing, optreden tegen wegmisgebruikers, maar we moeten bovenal
veilig bewegen. In dit geval veilig digitaal bewegen. En daar staan we
allemaal voor aan de lat.
Auteur
Drs. H.W.M. (Henk)
Wesseling
Henk Wesseling is bestuurlijk hoofd van de
Taskforce Bestuur en Informatieveiligheid
Dienstverlening (Taskforce BID) Hij werkt
vanuit de visie op veranderingsprocessen als
leerprocessen waarin innovatie plaats vindt.
Hij publiceert daar regelmatig over, zoals
recentelijk in Bestuurskunde over de
decentralisaties. Zijn uitgebreide kennis over en
ervaring met meerdere overheidslagen en met
de begeleiding van deze leerprocessen draagt
direct bij aan de werkwijze van de Taskforce
BID: leren en verankeren, met samenwerking
als bindend element.
60 | TRENDS
Veiligheid en innovatie in de publieke sector | 61
Aanjagers en
de bureaucratie
Pieter Tops en Stavros Zouridis
Bestuurskundige lessen uit de Taskforce B5
Vanaf eind 2010 is in Noord-Brabant een bijzondere coproductie ontwikkeld
in de strijd tegen de georganiseerde criminaliteit. In het verband van de
Taskforce B5 werken niet alleen het Rijk (minister van Veiligheid en Justitie,
Belastingdienst/FIOD, Openbaar Ministerie, Nationale Politie, Koninklijke
Marechaussee) en gemeenten (Eindhoven, ’s-Hertogenbosch, Tilburg,
Breda en Helmond) samen, maar ook werken deze bestuurlijke organen
samen met de ‘strafketen’ (politie en Openbaar Ministerie). In relatief korte
tijd (2011/2012) is dit samenwerkingsverband tot stand gekomen en in actie
gekomen, onder meer door het in beslag nemen van drugs en vermogen en
door het aanpakken van ‘vrijplaatsen’.
Het ontstaan en de ontwikkeling van de Taskforce hebben wij in een
apart verschenen evaluatierapport1 beschreven. In dit artikel gaan wij
specifiek in op de bestuurskundige betekenis van de Taskforce, temeer
omdat deze uitdrukking van een organisatiepatroon is dat frequenter
voorkomt in het openbaar bestuur2 3 4. Kennelijk hebben bureau­cratische
organisaties soms behoefte aan een externe aanjager, maar staan zij
tegelijkertijd ook altijd in een haat-liefde verhouding tot deze bijzon­
dere constructies.
1 Zouridis, S., P.W. Tops, R. Peeters m.m.v.Vera Crompvoets en Anouk van der Slagt,
Bestrijding van criminele ondermijning in Noord-Brabant, de Taskforce B5 als
katalysator van samenwerking, Tilburg 2013
2 Tops. P.W., Vitale coalities in het openbaar bestuur, in: M. Dubbeldam en
P.K.Jagersma, De passie van de professional, besturing van veranderingsprocessen,
Assen, 2007
3 Peeters, Rik, M.A.van der Steen, M.J.M. van Twist, De logica van het ongepaste:
over de professionaliteit van wijkmanagers in de onvolkomen organisatie, NSOB
Nederlandse School voor Openbaar Bestuur, 2010 - 47 pagina’s
4 Zouridis, S (2013), Prikken in praktijken, receptuur voor een reflectieve
onderzoeksstrategie, in: H. de Jong, P. Tops en M. van der Land, Prikken in praktijken,
over de ontwikkeling van praktijkonderzoek, Den Haag, pag. 145-166
62 | TRENDS
Antipode
De politie, het Openbaar Ministerie, de Belastingdienst en de FIOD, maar
in veel opzichten ook gemeentelijke organisaties hebben als organisatie een
aantal kenmerken gemeen. Ze opereren op basis van een (grond-) wette­
lijke taakopdracht, beschikken in dat kader over bevoegdheden en kennen
een heldere verantwoordelijkheids- en verantwoordingsstructuur. Dat
maakt dat deze organisaties doorgaans de dynamiek van (Weberiaanse)
bureaucratieën volgen. De verantwoordelijkheden in de organisatie zijn als
ambtelijke plichten belegd, de formele organisatie is leidend (in ieder geval
in normatieve zin) en de organisatie kent daardoor een hoge mate van stabi­
liteit en betrouwbaarheid. Ook de doorgaans als nadelig gedefinieerde ken­
merken van bureaucratieën karakteriseren deze organisaties. Ze zijn gericht
op hun eigen taken en prestaties en in mindere mate op prestaties en taken
in keten- of netwerkverband, ze doen soms ‘verkokerd’ aan, de specialisatie
leidt tot een sterk esprit de corps dat verbonden is met de primaire taak en
de organisaties worden nogal eens ervaren als gesloten. De kracht van deze
organisaties is dat ze hun taken doorgaans nauwgezet en consciëntieus
uitvoeren, de zwakte is dat ze weinig flexibel en open zijn.
Als organisatiepatroon is de Taskforce en het daarvan afgeleide programma­
bureau in veel opzichten de antipode van deze organisaties. Om te beginnen
opereert de Taskforce eerder taakzoekend dan taakgericht. Er is geen
(grond)wettelijke ‘eigen’ taak die als verantwoordelijkheid of plicht wordt
opgelegd, maar wat de taken zijn of zullen worden is een kwestie van ver­
kennen of ‘leren’. Het zijn namelijk die taken waarvan in de loop van de
tijd zal blijken of deze ook door de deelnemende organisaties worden toe­
gestaan dan wel taken waarin de deelnemers bereid zijn zich in een samen­
werkingsverband te schikken. Bij de start van de Taskforce is er niet veel
meer dan een basisgevoel ‘we moeten samen optrekken’ tegen de georgani­
seerde criminaliteit. Omdat er nauwelijks betrouwbaar inzicht is in het
probleem en slechts enkele onrustbarende verschijnselen aan de opper­
vlakte komen (liquidaties), is er bij de start van de Taskforce goed
beschouwd niet meer voorhanden dan een gedeeld bestuurlijk gevoel van
urgentie en het idee van een Taskforce (dat klinkt in ieder geval alsof het
probleem stevig wordt aangepakt). Zelfs van gedeeld bestuurlijk gevoel
(‘samen strijden tegen georganiseerde criminaliteit’) is maar beperkt
sprake bij de partners van de Taskforce; sommige partners (bijvoorbeeld de
Belastingdienst) zijn in de basis bereid om aan de Taskforce mee te werken,
maar beschouwen het bestrijden van georganiseerde criminaliteit niet als
hun primaire taak. Geleidelijk krijgt het urgentiegevoel ‘handen en voeten’
en het zijn met name de eerste successen (althans de eerste resultaten) die
de Taskforce ‘vleugels’ geven. Wat nu de ‘taken’ van de Taskforce lijken te
zijn geworden (lijken, omdat er nog steeds niets is vastgelegd of vanzelf­
sprekend aan de Taskforce wordt toebedeeld) is dus de resultante van de
dynamiek welke de afgelopen jaren is doorlopen.
Veiligheid en innovatie in de publieke sector | 63
Pieter Tops en Stavros Zouridis
Moeizame start
Deze dynamiek wordt vaak, ook in dit geval, gekenmerkt door een moei­
zame start. Deze heeft om te beginnen te maken met het niet voorhanden
hebben van een operationeel plan (van aanpak) of concreet idee. De moei­
zame start heeft daarnaast te maken met het feit dat het gaat om een nieuw
samenwerkingsverband waarin de partners eerst elkaars nieren moeten
proeven en moeten werken aan het opbouwen van vertrouwen. De – straf­
rechtelijke – aanpak van georganiseerde criminaliteit is gebouwd op ver­
trouwelijkheid en vertrouwen, zeker van operationele informatie en ook in
het fiscale domein is geheimhouding troef. Ook heeft de moeizame start,
waarin de partners elkaar eerst moeten vinden, te maken met onbekend­
heid met elkaars organisaties, taken en bevoegdheden, werkwijzen en
processen. Niet alleen onbekendheid, maar ook de soms daarmee gepaard
gaande beeldvorming (bijvoorbeeld over elkaars taken – ‘gemeenten gaan
over openbare orde’ of ‘gemeenten zijn te slap om te handhaven’ – of werk­
wijzen – ‘als Justitie binnenkomt, zetten ze oogkleppen op en maken ze
meer kapot dan goed’) speelt daarbij een rol. Het eerste mechanisme dat
zich in de dynamiek van deze ‘smeermiddel-achtige’ organisaties voordoet
is dus een zekere incubatietijd. Er wordt veel gepraat, ogenschijnlijk
nauwelijks met enig resultaat en op een hoog abstractieniveau. Geleidelijk
kristalliseren zich de gedeelde belangen uit in concrete acties en actielijnen.
Gerichte uitwisseling van operationele informatie blijkt nuttig en het RIEC
(Regionaal Informatie en Expertise Centrum) ontwikkelt zich snel. De vrij­
plaatsenaanpak werpt vruchten af en motiveert de partners op alle niveaus.
Het Integraal Afpakteam biedt voldoende ruimte voor professionele creati­
viteit en door de resultaten krijgt het de bestuurlijke rugdekking die hier­
voor nodig is. En zo krijgt de Taskforce in de loop van ruim anderhalf jaar
gestalte, meer door de drijvende kracht van een klein aantal betrokkenen
(enkele burgemeesters, programmadirecteur van de Taskforce, directeuren
veiligheid, hoofdofficieren, regiodirecteur Belastingdienst) en hun bereid­
heid om in een ‘lerende’ aanpak elkaars mogelijkheden te verkennen dan
door een planmatig opgezet programma. Kenmerkend voor de dynamiek
in de eerste tijd is dus:
−− de aandacht van de organisatie verplaatst zich van bereik van de
organisatie, de taken, de structuren en onderlinge verhoudingen naar
concrete acties (in het geval van de Taskforce de aanpak vrijplaatsen,
afpakteam, opstellen A-selectie, enzovoort);
−− in de acties leren de partners elkaar, zowel op operationeel als op
bestuurlijk niveau, beter kennen en ontstaat bij diegenen die concreet
met elkaar samenwerken meer onderling vertrouwen (bijvoorbeeld
in het Integraal Afpakteam);
64 | TRENDS
−− door de acties wordt de meerwaarde van de samenwerking voor de
afzonderlijke partners zichtbaar; geleidelijk ontdekken de partners
op operationeel niveau dat samen meer mogelijk is (betere informatie,
meer bevoegdheden beschikbaar, meer capaciteit, enzovoort).
Nooit vanzelfsprekend
Ten minste twee andere kenmerken zijn karakteristiek voor dit type orga­
nisaties. Ten eerste zijn deze organisaties rondom actie(s) georganiseerd.
De in de organisatietheorie bekende kreet ‘structure follows strategy’ moet
voor dit type organisaties worden bijgesteld. Voor dit type organisaties
geldt dat ‘structure follows action’. Structuren zijn letterlijk hulpstructuren
voor de gemeenschappelijke actie. Ook dit kenmerk noopt tot een bijzon­
dere dynamiek. Waar in bureaucratische organisaties de structuur leidend
is, in ieder geval in normatieve zin (iedereen is op de eigen rol, taak en positie
aanspreekbaar), is in dit type organisaties de structuur vaak veranderlijk,
flexibel en niet vastomlijnd. Dat maakt deze organisaties vaak ongrijpbaar,
in ieder geval voor diegenen die gesocialiseerd zijn in het bureaucratische
organisatiepatroon. Een tweede kenmerk van dit type organisaties is dat ze
nooit vanzelfsprekend zijn. Ze hebben geen plaats in het geheel van taken
en verantwoordelijkheden welke over het openbaar bestuur zijn verspreid,
ze hebben geen ‘natuurlijke’ eigen positie die ze kunnen ‘claimen’ en macht
is slechts verworven macht (‘achieved’ in plaats van ‘ascribed’). Ook dit
kenmerk geeft deze organisaties een bijzondere dynamiek. Omdat ze niet
vanzelfsprekend zijn, moeten ze hun legitimatie, hun resultaat en hun
ambities dus permanent vernieuwen. Vernieuwen ze zichzelf enige tijd
niet, dan komt er een moment dat ze ter discussie worden gesteld en
mogelijk verdwijnen. De meerwaarde moet dus voortdurend worden
waar­gemaakt en dat kan slechts als deze telkens opnieuw wordt gedefini­
eerd. In het geval van de Taskforce: zodra de informatie-uitwisseling goed
is georganiseerd (in het RIEC), verdwijnt de noodzaak van de Taskforce en
zal deze, als deze bestaansrecht wil blijven houden, een nieuwe –
gemeenschappelijke – ambitie moeten formuleren.
Symbiotisch en spanningsvol
Duidelijk zal zijn dat tussen de bureaucratische en de smeermiddel-achtige
organisaties een symbiotische relatie bestaat die tegelijkertijd spanningsvol
is. Enerzijds kunnen beide typen organisaties niet zonder elkaar, anderzijds
zijn de mechanismen, oriëntaties en vaak ook de persoonlijkheden van de
medewerkers zo verschillend dat deze spanningen veroorzaken.
Deze spanningen zijn inherent aan de botsing der organisatiekenmerken en
daarmee eigenlijk ook niet oplosbaar. Sterker nog, als ze zich niet voordoen
mag de vraag worden gesteld of de bureaucratische organisatie dan wel de
Veiligheid en innovatie in de publieke sector | 65
Pieter Tops en Stavros Zouridis
‘smeermiddel-achtige’ organisatie niet goed functioneert (want dan lijken
ze wellicht te veel op elkaar). Niet alleen zijn er spanningen tussen deze
(typen) organisaties, de ‘smeermiddel-achtige’ organisatie kent ook een
interne spanning. Dat heeft te maken met de behoefte (of het verlangen)
naar institutionalisering dat doorgaans na enige tijd groeit, juist in de
‘smeermiddel-achtige’ organisatie zelf. Deze behoefte doet zich niet alleen
in de organisatie voor maar ook in de uitgesproken verwachtingen bij de
deelnemende bureaucratieën. Als hieraan wordt toegegeven, is daarmee
waarschijnlijk het eind ingeluid van de ‘smeermiddel-achtige’ organisatie.
Deze verliest dan immers het bestaansrecht en gaat concurreren met de
deelnemende partners. Ook deze interne spanning is inherent aan het type
organisatie en laat zich niet oplossen.
Konzertierte Aktion
Als organisatiepatroon is de Taskforce dus rondom concrete acties
gebouwd, hetgeen de beschreven kenmerken en dynamiek met zich
meebrengt. Ook de acties zijn in enkele opzichten bijzonder, en vanuit
bestuurskundig perspectief allerminst vanzelfsprekend. Het gaat immers
niet om acties van één organisatie (bijvoorbeeld het opleggen van een
aanslag door de Belastingdienst) en ook niet om acties van meerdere
organisaties gezamenlijk onder een gezag of mandaat (zoals het opsporings­
onderzoek door de politie onder leiding van het Openbaar Ministerie).
De acties van de Taskforce zijn het best te duiden als in samenhang voor­
bereide en uitgevoerde acties van afzonderlijke organisaties; denk bijvoor­
beeld aan een actiedag bij een vrijplaats of van het Integraal Afpakteam.
In de bestuurskundige literatuur wordt dergelijke besluitvorming en
uitvoering geduid als ‘Konzertierte Aktion’, geconcerteerd (afgestemd)
handelen. De vanzelfsprekendheid van dit handelen in de dagelijkse
bestuurlijke praktijk (het is toch ‘normaal’ dat bestuursorganen samen­
werken) verhult de ingewikkeldheid ervan vanuit meer theoretisch
perspectief. Want hoe is eigenlijk te verklaren dat organisaties hun gedrag
op elkaar afstemmen? Daarvoor zijn immers velerlei belemmeringen.
Ten eerste is het vanuit de afzonderlijke organisaties niet altijd rationeel om
te komen tot ‘Konzertierte Aktion’, bijvoorbeeld omdat de doelstellingen
van de organisaties concurreren of elkaar soms in de weg zitten. Het niet
op elkaar afstemmen van handelen is dan vanuit het perspectief van de
organisatie rationeel, maar leidt op een wat hoger niveau (dat van het
openbaar bestuur als geheel) tot suboptimalisatie. Denk bijvoorbeeld aan
het binnenhalen van geld. Zowel de Belastingdienst (belastingen over
winst of inkomen) als het Openbaar Ministerie (in het kader van de Plukze-wetgeving) hebben soms concurrerende belangen en dan is het voor
deze organisaties niet rationeel om het handelen op elkaar af te stemmen,
ook al kan het op het hogere niveau van het bestuur als geheel wel rationeel
66 | TRENDS
zijn. Er doet zich dan een ‘klassiek’ collectieve-actieprobleem voor dat
doorbroken moet worden. Samenhangend optreden is dan immers niet
vanzelfsprekend.
Een tweede belemmering doet zich voor als afgestemd handelen wel
rationeel is vanuit het organisatiebelang, maar de organisatieroutines of
werkprocessen verhinderen dat het tot afstemming komt. Om te beginnen
is de ‘blik’ van de organisatie beperkt door de eigen routines en werk­
processen, een fenomeen dat bekend staat als ‘parochialism’. Sommige
(voor buitenstaanders) vanzelfsprekende afstemming tussen organisaties
komt simpelweg niet tot stand omdat organisaties dat niet zien. Zo leidde
bijvoorbeeld de ‘traditionele’ – en inmiddels achterhaalde – tegenstelling
tussen openbare orde en opsporing in het verleden nogal eens tot ‘blind­
heid’ voor de overlap tussen de criminele patronen daarachter. Daarnaast
zijn routines en werkprocessen niet altijd eenvoudig op elkaar af te
stemmen. Prioriteiten in organisaties kunnen verschillen (het is niet
vanzelfsprekend dat gemeenten prioriteit geven aan het aanpakken van
georganiseerde criminaliteit), het juridisch regime kan verschillen (het
fiscale, bestuursrechtelijke en strafrechtelijke regime dwingt tot andere
processen) en de processen van opsporing en (eerder) bestuurlijk ingrijpen
zijn niet zonder spanningen.
Ten derde hoeft het, ook als het rationeel is en de werkprocessen zijn op
elkaar af te stemmen, niet tot afstemming te komen simpelweg omdat dit
dwingt tot het afstaan van macht bij de leiding of het bestuur. Afstemming
betekent immers dat eigen soevereiniteit of macht over de eigen organisatie
enigszins wordt ingeleverd ten gunste van een groter geheel.
En ten vierde is er nog een constitutionele reden: vanuit het oogpunt van
machtenscheiding (of ook wel zekerstellen van belangen), heeft de wet­
gever bij ontwerp (bewust) een verschillend belang bij verschillende
or­ganisaties belegd. In onderlinge afstemming en coördinatie moeten die
tot gemeenschappelijk handelen zien te komen, maar vanzelfsprekend is
dat nooit. Zeker de relatie tussen specifieke taakorganisaties als het OM,
de politie en de Belastingdienst enerzijds en meer algemene (of brede)
taakorganisaties als een gemeente, is daarbij per definitie spanningsvol.
Wat voor de een de kern van zijn positie is (afweging en verzoening van
belangen), is voor de ander een bron van onbetrouwbaarheid (andere
belangen kunnen boven veiligheid gaan).
Drie verklarende factoren
‘Konzertierte Aktion’ is dus allerminst vanzelfsprekend, althans vanuit een
theoretisch perspectief. De vraag die dan ook veeleer gesteld moet worden
is waarom het ondanks de belemmeringen soms – tijdelijk – wel tot stand
Veiligheid en innovatie in de publieke sector | 67
komt. Eerder onderzoek hiernaar heeft een theorie opgeleverd die bestaat
uit een combinatie van drie verklaringen5. Kort gezegd komt het tot
‘Konzertierte Aktion’ als er sprake is van concrete samenhang (een pro­
bleem dat daadwerkelijk beter kan worden aangepakt als het handelen op
elkaar wordt afgestemd), als een onorthodoxe projectleider in staat is om
de belemmeringen te omzeilen en als deze op cruciale momenten voorzien
wordt van rugdekking door de ambtelijke en bestuurlijke leiding uit de
verschillende organisaties. Ook de Taskforce bevestigt deze theorie in veel
opzichten. De meerwaarde van afgestemd handelen moet eerst worden
ontdekt, maar als deze eenmaal blijkt (bijvoorbeeld in het Integraal Afpak­
team, de vrijplaatsenaanpak of in het RIEC) zijn organisaties bereid om tot
afgestemd handelen te komen. De projectleider die na enkele maanden van
praten en vergaderen aantreedt is in staat om, vooral door soms ook onor­
thodox handelen – buiten de formele kaders en soms ook tegen de zin van
sommige partners, het collectieve-actieprobleem te doorbreken. Lange tijd
lukt dit door de bestuurlijke rugdekking van de Taskforce als gremium.
Opgaven
Dit bestuurskundig perspectief biedt niet alleen verklaringen voor de suc­
cessen of het uitblijven daarvan van de Taskforce, het geeft ook aan welke
opgaven er nog liggen. Met name het doorbreken van de in de routines en
werkprocessen gelegen belemmeringen (inclusief die belemmeringen die
door de uiteenlopende juridische regimes worden veroorzaakt) zou de
vanzelfsprekendheid van een ‘geconcerteerd’ beleid en uitvoering voor
het aanpakken van georganiseerde criminaliteit kunnen versterken.
Ook geeft de toepassing van dit perspectief op de Taskforce aanleiding om
nog een extra voorwaarde voor afgestemd handelen in de theorie op te
nemen. Wat zeker in het begin van de Taskforce (en nog doorwerkend in
het eerste jaar) een hoofdrol speelt is het bestuurlijk gevoel van urgentie.
Ook bij ontstentenis van een concreet handelingsperspectief is het bestuur­
lijk gevoel van urgentie gedurende het eerste jaar de belangrijkste drijfveer
voor de Taskforce en heeft de door bestuurders ervaren urgentie de ruimte
gecreëerd om te experimenteren en langzaam de ‘doorwaadbare plaatsen’
te vinden.
Auteurs
Prof. Dr.
Pieter Tops
Aandachtsgebieden: openbaar bestuur,
veiligheid, politie
Pieter Tops is hoogleraar bestuurskunde aan
de Universiteit van Tilburg. Hij ontwikkelt een
onderzoeksprogramma rond de maatschap­
pelijke consequenties van ondermijning en
georganiseerde criminaliteit. Tops is ook
verbonden aan de Politieacademie, waar hij
tot eind 2013 bestuurlijk verantwoordelijk was
voor kennis, onderzoek en ontwikkeling.
Prof. dr. mr. S.
(Stavros) Zouridis
Stavros Zouridis is hoogleraar bestuurskunde
aan Tilburg University en adviseur bij
WagenaarHoes Organisatieadvies b.v..
Zijn onderzoek richt zich op het feitelijk
functioneren van de rechtsstaat.
5 Tops. P.W. , Regimeverandering in Rotterdam, hoe een stadsbestuur zich opnieuw
uitvond, Amsterdam, 2007
68 | TRENDS
Veiligheid en innovatie in de publieke sector | 69
Bart Drewes en Koen Wortmann
innovatie in informatie­veiligheid:
de Informatie­
beveiligingsdienst
voor gemeenten
Informatieveiligheid is een randvoorwaarde voor de gedigitaliseerde overheid.
De toenemende vernetwerking van (overheids)organisaties vraagt om bestuur­
lijke innovatie om de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor informatie­
veiligheid vorm te geven. Binnen het gemeentelijk domein zijn de oprichting
van de gemeen­telijke Informatiebeveiligingsdienst (IBD) en de invoering van
een systeem van verplichtende zelfregulering op gebied van informatie­
veiligheid twee belangrijke bewegingen.
Het groeiend belang van informatieveiligheid
Het thema veiligheid gaat van oudsher over de fysieke wereld. Door de
toenemende digitalisering is informatieveiligheid echter ook steeds be­lang­
rijker geworden, dit is zeker ook voor overheidsorganisaties het geval.
Uitval van computers of telecommunicatiesystemen, het kwijt­raken van
gegevensbestanden of het door onbevoegden kennisnemen van bepaalde
gegevens kan ernstige gevolgen hebben voor de continuïteit van de
bedrijfsvoering en het primaire proces. Een betrouwbare, beschikbare en
correcte informatiehuishouding is randvoorwaardelijk voor de dienst­
verlening van overheidsorganisaties. Ook het imago van de overheid staat
op het spel. Zo maakte de nationale ombudsman bijvoorbeeld bekend dat
burgers zich zorgen maken over de beveiliging van hun gegevens bij de
overheid. Het vertrouwen van burgers en bedrijven is voor de overheid
essentieel en het is zaak om te bewijzen dat informatieveiligheid door de
overheid professioneel wordt aangepakt.
Aanleiding: Diginotar en Lektober
De Diginotar-crisis en Lektober in 2011 hebben aangetoond dat de ICTinfrastructuur van overheidsorganisaties kwetsbaar is. Uit de acties
rondom Lektober bleek dat onder andere de gemeentelijke beveiliging
van de ICT-infrastructuur niet altijd even goed op orde was.
70 | TRENDS
Diginotar
Diginotar verzorgde de ssl-certificaten, die de veiligheid van
websites moeten garanderen voor grote delen van de Nederlandse
overheid. Doordat Diginotar gehackt werd, kon een legitieme
website nagemaakt worden die niet van echt te onder­scheiden
is. Veel overheidswebsites waren hierdoor niet meer te vertrouwen,
wat de digitale dienstverlening in gevaar bracht.
Lektober
Tijdens 'lektober' legde Webwereld iedere werkdag een privacylek
in een overheidsdienst of bedrijfsnetwerk bloot. Ook een aantal
gemeenten bleek kwetsbaar voor bijvoorbeeld het overnemen van
DigiD-sessies.
De Onderzoeksraad voor Veiligheid concludeerde na onderzoek naar
het Diginotar-incident dat er te weinig bestuurlijke aandacht is voor het
thema informatieveiligheid. De Onderzoeksraad deed twee belangrijke
aanbevelingen:
1. Zorg dat bestuurders van alle overheidsorganisaties hun verant­
woordelijkheid nemen voor het beheersen van digitale veiligheid.
2. Schep voorwaarden zodat overheidsorganisaties hun digitale veiligheid
systematisch beheersen.
Gemeenten nemen verantwoordelijkheid
Ook een professionele gemeente is het aan burgers, bedrijven en keten­
partners verplicht om de informatieveiligheid op orde te hebben. Tijdens
de Buitengewone Algemene Ledenvergadering (BALV) van de VNG in 2012
hebben gemeenten daarom ingestemd met de oprichting en structurele
financiering van de gemeentelijke Informatiebeveiligingsdienst (IBD). De
zakelijke rechtvaardiging van de oprichting van de IBD zit in vier punten:
1. De IBD biedt centrale coördinatie, regie en ondersteuning bij inciden­
ten; vanuit een gebundelde kennispositie worden in geval van informa­
tiebeveiligingsincidenten de juiste beslissingen genomen.
2. De IBD maakt hoogwaardige, schaarse, informatiebeveiligingkennis
beschikbaar voor gemeenten.
Veiligheid en innovatie in de publieke sector | 71
Bart Drewes en Koen Wortmann
3. De IBD zorgt voor gezamenlijke activiteiten op het gebied van bewust­
wording, kennisdeling en aansluiting op landelijke netwerken waarmee
aandacht en expertise in de gemeentelijke organisatie wordt geborgd.
4. Tijdens Diginotar en Lektober is crisisondersteuning ingericht bij VNG
en KING. De inspanning die dit vroeg was niet gedekt in de formatie.
Dit is niet structureel vol te houden en de IBD is hiervoor de oplossing.
Nieuw voor gemeenten: de Informatiebeveiligings­
dienst (IBD)
De IBD is een systeeminnovatie op zowel een bestuurlijk als organisatorisch
vlak. Bestuurlijk illustreert de structurele financiering uit het gemeente­
fonds van deze centrale dienst dat gemeentebestuurders de noodzaak van
samenwerking op het gebied van informatieveiligheid beseffen. Door de
digitalisering en vernetwerking ver­vagen organisatiegrenzen en de infor­
matieveiligheid wordt bepaald door de zwakste schakel in de keten. Door
een gezamenlijke IBD te organiseren wordt voorkomen dat elke gemeente
zelf het wiel gaat uitvinden en kan juist van elkaars expertise gebruik
gemaakt worden. Schaarse expertise kan gezamenlijk worden ingekocht.
Uiteraard blijft elke gemeente wel zelf verantwoordelijk voor de organisatie
en de eigen informatieveiligheid.
De IBD is ook een organisatorische innovatie vanwege de positie die de
IBD inneemt tussen gemeenten en het Nationaal Cyber Security Centrum.
De IBD heeft enerzijds als doel het preventief en structureel ondersteunen
van gemeenten bij informatiebeveiliging. Anderzijds fungeert de IBD als
Computer Emergency Respons Team (CERT), die integrale coördinatie en
concrete ondersteuning bij incidenten en crisissituaties op het gebied van
informatiebeveiliging aan gemeenten levert. Voor deze CERT-functie
werkt de IBD nauw samen met het NCSC. Het NCSC heeft een internatio­
naal netwerk en technische kennis over cyberdreigingen. De IBD heeft juist
specifieke kennis over de gemeentelijke informatievoorziening. Hierdoor
kan de IBD als schakelorganisatie de link leggen tussen dreigingen en inci­
denten die het NCSC in kaart brengt en de impact hiervan op gemeenten.
Dat gemeenten preventie, kennis en ondersteuning bij incidenten op het
gebied van digitale veiligheid door middel van de IBD branchegewijs
organiseren en niet meer per organisatie, is een grote vernieuwing voor
het gemeentelijk domein en daarom een heuse systeeminnovatie.
72 | TRENDS
Verplichtende zelfregulering
Door de toenemende complexiteit en ketens waar gemeenten onderdeel
van uitmaken (zoals de SUWI-keten), neemt het belang van samenwerking
op gebied van informatieveiligheid alleen maar toe. In het kader van de drie
decentralisaties worden gemeenten verantwoordelijk voor nog meer taken
en informatie(stromen). Gemeenten zijn het daarom aan burgers, bedrijven
en ketenpartners verplicht om verantwoordelijkheid te nemen voor infor­
matieveiligheid.
Naast het oprichten van de IBD nemen gemeenten dan ook verdere stap­
pen. Tijdens de BALV van de VNG in 2013 is ingestemd met de resolutie
‘Informatieveiligheid, randvoorwaarde voor een professionele gemeente’.
Hiermee committeren gemeenten zich aan een, door de IBD opgesteld,
gemeenschappelijk normenkader: de Baseline Informatiebeveiliging
Gemeenten (BIG). Bovendien zorgen gemeenten voor bestuurlijke en
organisatorische borging van informatieveiligheid en zullen gemeenten
hierover transparant zijn. In ruil hiervoor vragen gemeenten het Rijk de
auditlast vanuit verschillende beleidsdepartementen terug te dringen.
Dit is de gemeentelijke invulling van ‘verplichtende zelfregulering’.
Elke overheidslaag verplicht zichzelf om zich te houden aan vastgestelde
afspraken. Hiervoor is gekozen omdat intrinsieke motivatie essentieel is
voor informatieveiligheid. Een interbestuurlijke Taskforce Bestuur
Informatieveiligheid Diensteverlening (BID), gefinancierd door BZK,
ondersteunt elke overheidslaag bij de invoering van deze verplichtende
zelfregulering. De overheidslagen blijven zelf uiteraard verantwoordelijk
om dit systeem vorm te geven.
De (nabije) toekomst
Het jaar 2014 staat voor de IBD en gemeenten in het teken van twee belang­
rijke doelen. Ten eerste zullen alle gemeenten moeten aansluiten bij de
IBD. Dit betekent dat gemeenten de juiste contactpersonen aan de IBD
doorgeven, die in geval van incidenten of crises direct kunnen worden
benaderd. Dit is een essentiële randvoorwaarde voor de CERT-functie
binnen de IBD en daarmee de weerbaarheid van gemeenten tegen cyber­
dreigingen.
Ten tweede zullen gemeenten werk maken van verplichtende zelfregu­
lering. Bestuurlijk zal informatieveiligheid moeten worden belegd, het
thema moet onderdeel worden van de Planning & Control-cyclus,
gemeenten moeten de BIG implementeren en beginnen aan de transpa­
rantie over de voortgang op dit alles. Kortom, er zijn goede stappen gezet,
Veiligheid en innovatie in de publieke sector | 73
maar informatieveiligheid behoeft de komende tijd en uiteindelijk structu­
reel aandacht. In de toekomst de rol van ICT-leveranciers ook meer aan­
dacht krijgen. Hierbij kan gedacht worden aan beveiligingseisen bij
aanbe­stedingen en in contracten, en zal gewerkt moeten worden vanuit
het principe van ‘security by design’.
Auteurs
Drs. B.J. (Bart)
Drewes
Aandachtgebieden: Gemeentelijk
informatiebeleid, de eOverheid en
informatieveiligheid.
Bart Drewes is coördinator informatiebeleid
van de VNG en heeft uitgebreide kennis van de
gemeentelijke wereld en de eOverheid. Hij is
als coördinator spin in het web wat betreft alle
aspecten van de eOverheid die het gemeentelijk
domein raken.
K. (Koen)
Wortmann Msc
Aandachtgebieden: eOverheid en
informatieveiligheid bij gemeenten.
Koen Wortmann is informatiemanagement
trainee bij PBLQ HEC. Hij is werkzaam als
beleids­medewerker bij de VNG en heeft kennis
van zowel de operationele als bestuurlijke
context van informatieveiligheid bij gemeenten,
KING en de IBD.
74 | TRENDS
Veiligheid en innovatie in de publieke sector | 75
Bodycam
M
AR
AL
Ethische discussie
Virtual reality
Cameratoezicht
Inspelen op de gevoelde
beleving via onze zintuigen
76 | TRENDS
Veiligheidsbeleving
M
AR
AL
Veiligheid en innovatie in de publieke sector | 77
Arnaud Wirschell
De-escaleren
van agressief gedrag
met virtual reality
Geweld en agressie tegen gezagsdragers staan hoog op de politieke en
maatschappelijke agenda. Na ieder weekend verschijnen berichten in de
media over gemolesteerde politieagenten, gehinderde brandweermannen
en uitgescholden ambulancepersoneel. Volgens sommige onderzoekers
kost het agressieve gedrag jegens overheidsmedewerkers de Nederlandse
samenleving bijna vier miljard euro op jaarbasis. PBLQ ROI investeert in
een grensverleggende trainingsmethode om die kosten te verlagen.
Als het werken met trainingsacteurs en eLeaning oefeningen beperkingen
met zich meebrengen, wat is dan een beter alternatief? Dat is te vinden in
oplossingen die zijn ontwikkeld voor Virtual Reality Exposure Therapy
(VRET). Bij VRET worden patiënten geholpen die lijden aan bijvoorbeeld
angststoornissen. Zo hebben sommige mensen last van vliegangst.
De Technische Universiteit Delft en het bedrijf CleVR hebben een realis­
tisch virtueel vliegtuig ontwikkeld waarin die mensen onder begeleiding
van een therapeut oefenen in het overwinnen van hun angst. Dat vliegtuig
zien ze door een Virtual Reality (VR) bril met een draaicirkel van 360 graden,
die meebeweegt met hun hoofd. Al honderden patiënten hebben deze
therapie gedaan en 93 procent durft weer te vliegen. Het is niet alleen effec­
tief, maar ook efficiënt: de behandeltijd is sterk afgenomen. VRET is verder
toegepast op stoornissen zoals hoogtevrees en sociale fobie. Angst voor
agressie is (meestal) geen stoornis, maar de VRET-technologie is uitstekend
geschikt voor het oefenen met nare situaties.
Hoe pas je VR toe in het leren de-escaleren? De deelnemer oefent met een
levensecht computerpersonage (avatar), niet op een schermpje, maar in een
virtuele wereld. Dit is een wereld waarin je met een “tracker” kunt rond­
lopen, zodat het beeld met je meebeweegt. De meeste mensen zijn al na
enkele seconden vergeten dat ze een VR-bril op hebben, zeker als het een
Ieder jaar worden er in Nederland honderden trainingen gegeven
waarin je leert om agressieve mensen rustiger te maken. Vaak gebeurt
dit met een trainingsacteur die overtuigend meerdere types kan spelen.
Hij reageert direct op je lichaamstaal. Een nadeel van deze methode
is dat je niet zoveel kunt oefenen, omdat er meer deelnemers dan
trainings­acteurs zijn. En hoe professioneel de acteur ook is, er zijn
grenzen aan de hoeveelheid types die hij overtuigend kan spelen.
Er is dus tevens een beperking bij het inspelen op jouw persoonlijke
allergieën en angsten.
Er bestaan ook eLearning toepassingen waarin je een filmpje ziet met
een agressieve situatie. Vervolgens moet je aangeven op welke manier je
het beste kunt reageren. Op je antwoord volgen feedback en tips. Dit is
een goede methode om je analytische vermogens te ontwikkelen, maar
het heeft maar een beperkt nut in het leren omgaan met agressieve
burgers. Want als iemand je op luide toon uitscheldt, dan is de eerste
reflex voor veel mensen om te verstijven. Pas als je over die reactie heen
bent, is het mogelijk om de agressor in te schatten. Door veel te oefenen
met een hoge emotionele impact raak je gewend aan zulke situaties en
kun je sneller weloverwogen reageren. Die impact is niet te bereiken
met voorbeeldfilmpjes.
78 | TRENDS
Veiligheid en innovatie in de publieke sector | 79
spannende situatie is, zoals met een agressief persoon. Als je het goed
doet, dan wordt het personage rustiger. Doe je het slecht, dan verergert de
situatie. Het is belangrijk dat een trainer aanwezig is, om te voorkomen dat
de emoties te hoog oplopen en de deelnemer blokkeert. De avatar reageert
door kunstmatige intelligentie direct op verschillende variabelen, zoals
hartslag, zweetniveau, lichaamshouding en stemhoogte. Deze geautomati­
seerde reacties vereisen grondig onderzoek op vakgebieden als psychologie,
mens-machine interactie en didactiek.
Auteur
Als je tien sets met hardware en software gebruikt, heb je dus als het ware
tien trainingsacteurs tot je beschikking. En dit zijn acteurs die alle leeftijden,
geslachten en bevolkingsgroepen kunnen spelen, met behoud van een hoge
emotionele impact! Dit instrument is in ontwikkeling en staat bekend als
de D-Escalator.
Drs. A.G. (Arnaud)
Wirschell
Zoals eerder gesteld, deze technologie wordt al toegepast in therapie.
Een therapeut kan een dergelijke virtuele wereld dus ook gebruiken bij
het helpen verwerken van traumatische ervaringen met agressie door
patiënten. Dit helpt om het ziekteverzuim bij gezagsdragers te verlagen.
De D-Escalator is verder relevant bij werving en selectie. Een werkgever
in het veiligheidsdomein kan relatief goedkoop testen of sollicitanten
werkelijk zo stressbestendig zijn als ze beweren. De kosten van de VR-bril
zijn in de afgelopen jaren scherp gedaald, dus de uitvoering is betaalbaar
geworden.
Aandachtsgebieden: beleidskunde, politiekbestuurlijke sensitiviteit, virtual reality
De toepassingsmogelijkheden zijn uitgebreid en veelbelovend. Daarom
zijn uiteenlopende partijen zoals PBLQ ROI, de Politieacademie en bevei­
ligingsbedrijf Trigion bereid om te participeren in wetenschappelijk
onderzoek naar de D-Escalator. Zodat we met VR een veiliger samenleving
kunnen realiseren!
80 | TRENDS
Arnaud Wirschell is senior adviseur en docent
bij PBLQ ROI. Hij is betrokken bij de
ontwikkeling van de D-Escalator. Hij geeft
lezingen en publiceert regelmatig over de
toepassing van virtual reality in de publieke
sector.
De auteur dankt prof.dr. Catholijn Jonker
(Technische Universiteit Delft), prof.dr. Aske Plaat
(Universiteit van Tilburg) en ir. Guntur Sandino
(CleVR) voor hun inspanningen en de inhoudelijke
ontwikkeling van de D-Escalator.
Veiligheid en innovatie in de publieke sector | 81
Peter van de Crommert
Ontwerpen van
veiligheidsbeleving
In de discussie over veiligheid is de afgelopen jaren veel aandacht gegeven
aan technologische vernieuwingen. Denk aan vast of flexibel camera­
toezicht, inzet van drones, bodycams, vele nieuwe sensortypen en alarm­
knoppen en apps voor ouderen en bijvoorbeeld slachtoffers van huiselijk
geweld. Op zich allemaal nuttige technologieën die door het Dutch Institute
for Technology, Safety and Security (DITSS) regelmatig worden toegepast in
nieuwe innovatieve omgevingen. De maatschappelijke, sociale en ethische
discussie die daarbij hoort, wordt ook altijd meegenomen in de zgn.
fieldlabs van het DITSS.
Eén van de actiepunten binnen de groep verbeteren veiligheid is
‘Inrichting gebouwde omgeving’. Onder de noemer ‘Designing Out
Crime’ heeft de faculteit ‘Industrial Design’ van de TU/e hier de
afgelopen jaren haar strepen verdiend: www.designingoutcrime.nl.
Het ontwerpen van veiligheid in de openbare ruimte is hierbij het
hoofdthema. Daarnaast loopt via de Human-Technology Interaction
groep een onderzoeksproject onder de naam De-escalate waarbij
men met behulp van gestuurde lichtbronnen een passende sfeer wil
creëren en in escalerende situaties in de openbare ruimte de-escalatie
lichtscenario’s toepast.
Zoals eerder aangegeven werkt DITSS mee met een aantal fieldlabs.
De volgende twee voorbeelden zijn fieldlabs waarbij het ontwerpen
van veiligheid in een openbare ruimte centraal staat.
Stratumseind 2.0 Livinglab
Het Stratumseind staat begin 2012 als unieke uitgaansstraat in
Eind­hoven-centrum voor een belangrijke opgave; de hoge con­
centratie van horeca­bedrijven, de homogeniteit van het horecaaanbod en veranderend uitgaansgedrag van bezoekers, hebben er
toe geleid dat de straat zich in een neerwaartse ontwikkeling
bevindt. De interne en externe uitstraling van de aanwezige
horeca laat sterk te wensen over. Sterker nog, veel zaken zien er
verwaarloosd uit. Stratumseind mist de aansluiting met frisse en
vernieuwende horecaconcepten. Veel zaken kunnen worden aan­
geduid als ‘drinklokalen’ waar het tappen van bier de overhand
heeft en iedere andere vorm van be­levenis en gastheerschap niet
aan de orde is. Het Stratumseind is begin 2012 geen visitekaartje
voor de stad Eindhoven dat de titel Beste Binnenstad mag dragen
tot 2013. Een deelproject onder de naam ‘Livinglab’ richt zich op
het aan elkaar koppelen van diverse technische instrumenten
(o.a. met betrekking tot bezoekers­aantallen, weersomstandigheden,
geluidsniveaus, loopstromen, verlichting etc.) om vanuit harde
meet­gegevens zicht te krijgen op de relevantie van interventies.
Partners hierin zijn kennis­instellingen, bedrijven en overheden.
Ook het De-escalate project gebruikt Stratumseind als één van haar
proefgebieden.
Recent is het instituut betrokken bij een aantal fieldlabs waar niet
zozeer wordt ingezet op bewaking en beveiliging door technologie maar
veel meer op een positievere benadering door het veiligheidsgevoel
positief te beïnvloeden en door de aantrekkelijkheid van de openbare
ruimte te vergroten en daarmee in te spelen op de gevoelde beleving
via onze zintuigen.
Het Centrum Criminaliteitspreventie Veiligheid heeft recent een
website gelanceerd over dit thema: www.ccv-veiligheidsbeleving.nl.
Daarop is te lezen dat veiligheidsbeleving de manier is waarop mensen
veiligheid ervaren. Het gaat dan om de beleving van sociale veiligheid.
Veiligheidsbeleving wordt ook wel aangeduid als subjectieve veiligheid.
Dit als tegenhanger van objectieve veiligheid. Hiermee wordt het
feitelijk niveau van criminaliteit en overlast bedoeld; de subjectieve
veiligheid geeft aan hoe mensen dit waarnemen en beleven. De door
hen ontwikkelde zogenaamde ‘Tafel van 12’ biedt 12 analyse en actie­
gebieden verdeeld over drie hoofdgroepen: aanpakken onveiligheid,
verbeteren veiligheid en publiek leiderschap.
82 | TRENDS
Veiligheid en innovatie in de publieke sector | 83
Auteur
Willem II Passage Tilburg
Om het vernieuwde Spoorzone gebied van Tilburg goed met de
binnenstad te verbinden is een passage ter hoogte van de Willem II
straat gepland. De Willem II passage moet de hoofdroute worden
voor fietsers en voet­gangers tussen de Spoorzone en de huidige
binnenstad. In april 2013 heeft een startbijeenkomst plaatsgevonden
voor de ontwerpfase van de geplande afbouw van deze Willem II
Passage. De daaruit voortgekomen opdrachtformulering luidt:
“Ontwerp, gebruik makend van de nieuwste inzichten en tech­
nieken, de veiligste, veiligst voelende passage… ook voor de lange
termijn, als het ‘nieuwe’ er al vanaf is.” DITSS is gevraagd een ont­
werp te maken voor de scope van de aan­besteding van de realisatie
(b.v. Design, Finance, Build, Operate and Evaluate). Hierbij wordt
gebruik gemaakt van gedragsbeïnvloeding via licht, geluid, muziek,
geur, beelden (foto/video) en communicatie/interactie met apps in
Smartphones.
In oktober 2013 zijn een viertal workshops georganiseerd vanuit ver­
schillende gezichtspunten met genodigde experts en stakeholders.
Een (landschaps)architect zal met de verkregen resultaten aan de
slag gaan. Er zullen met grote waarschijnlijkheid sensoren en actua­
toren worden gebruikt in het uiteindelijke ontwerp van de afbouw
van de Willem II.
Drs. Ing. P.A.
(Peter) van de
Crommert
Aandachtsgebieden: Innovatie- en
programmamanagement op gebied veiligheid,
beveiliging en (ruimtelijke) informatie­
voorziening.
Peter van de Crommert is kwartiermaker en
programmamanager bij DITSS en heeft
uitgebreide expertise in innovatie- en business
development bij overheden, infra­structuur­
beheerders en in de openbare orde en
veiligheidsector.
Beïnvloeding van de aantrekkelijkheid en daarmee een positief veiligheids­
gevoel van het Stratumseind en de Willem II Passage zal via de voort­
durende status van fieldlab/livinglab steeds opnieuw worden voorzien
van nieuwe technologische en sociale innovaties. Juist die combinatie en
interactie tussen technologie in haar sociale en maatschappelijke context
zullen elkaar versterken in het ultieme streven naar een prettige en veilige
samenleving waarvoor het DITSS zich hard maakt.
84 | TRENDS
Veiligheid en innovatie in de publieke sector | 85
Interview met Jeroen van den Hoven, hoogleraar Ethiek en Technologie
van de TU Delft
‘als je er niet uit
komt, maak het
ingewikkelder’
'De discussie over digitale veiligheid kan niet tot een passende implementatie
van veiligheidsmaatregelen leiden zolang niet eerst een aantal conceptuele
problemen opgelost worden'. Jeroen van den Hoven, hoogleraar Ethiek en
Technologie aan de TU Delft, meent dat de afweging tussen privacy en
veiligheid niet gemaakt kan worden omdat er sprake is van onverenigbare
eenheden.
Rond de onderwerpen privacy en veiligheid woedt een discussie met veel
gevoeligheden, zowel persoonlijk als politiek. Daar zit een conceptueel
probleem onder omdat de betrokkenen zelf niet goed kunnen definiëren
wat ze onder privacy of veiligheid verstaan. Dan kan er ook geen consensus
ontstaan, noch over de inhoud noch over het belang ervan. Jeroen van den
Hoven is binnen het IT-domein op zoek gegaan naar een perspectief waar je
wel wat mee kan; dat in staat is een verbinding te maken tussen veiligheid,
privacy en persoonlijke gegevens. Een perspectief dat weer ruimte geeft in
plaats van de klem van onverenigbaarheid van opvattingen, en het daarmee
gepaard gaande gebrek aan zicht op acceptabele oplossingen.
Van den Hoven ontwikkelt dat perspectief vanuit de inzet van TU Delft op
safety en security. De TU Delft is bezig een Safety & Security Institute in te
richten waarin breed wordt gekeken naar veiligheidsvraagstukken. Kennis
en ervaring uit verschillende faculteiten wordt gebundeld. Zowel over risk
management en compliance als over de harde veiligheid: de engineering
knowledge over waar het fout gaat. Zijn afdeling Value, Technology &
Innovation richt zich daarbij op conceptuele en meer filosofische vragen
bij actuele thema’s zoals privacy in een digitale wereld. Hij ziet drie aan­
grijpingspunten voor het oplossen van het conceptuele probleem rond
privacy en veiligheid.
86 | TRENDS
Jeroen van den Hoven
Het eerste punt is wat Van den Hoven noemt ‘the other privacy scandal’.
Zijn constatering is dat er een grote diversiteit aan opvattingen is over het
begrip ‘privacy’. Betrokkenen blijven langs elkaar heen praten en er ontstaat
geen gemeenschappelijke basis voor beleid. En als die basis er niet is zal ook
geen gemeenschappelijk kader ontstaan dat gebruikt kan worden voor het
ontwerpen van, in dit geval, ICT-systemen. Deze diversiteit van opvattin­
gen en beleving komt mede doordat Europese en Amerikaanse begrippen
en gevoeligheden door elkaar heen spelen. De Europese aandacht is meer
gericht op dataprotectie, terwijl de Amerikaanse aandacht meer uitgaat
naar (hun) veiligheid vanuit een andere beleving van privacy. Van den
Hoven stelt daarom voor uit deze onbevredigende discussie te stappen en
het terug te brengen naar een bekend en oplosbaar vraagstuk. Dat kun je
doen door de vraag aan elkaar te stellen “Wat wil je beschermen?”.
Met dat voor ogen kunnen vervolgens het waarom, waartegen, in welke
mate en de discussie over mogelijke oplossingen van een richting voorzien.
We kunnen met elkaar namelijk wel deze discussie aan; dat hebben we
vaker gedaan over andere vraagstukken zoals bijvoorbeeld energie en
milieu (windmolens, zonne-energie) en comfort en veiligheid (auto’s,
telefoons). Door elkaar deze vraag naar bescherming te stellen komen ook
de daarbij behorende morele uitgangspunten op tafel, zoals het willen
voorkomen van pijn of beschadiging, het streven naar rechtvaardigheid,
het beschermen tegen onbevoegd gebruik of inbreuk op persoonlijke eigen­
dom. Bijzonder is namelijk dat mensen met verschillende persoonlijke en
politieke opvattingen het dan in de meeste gevallen wel eens kunnen wor­
den. En dan kun je ontwerpers vragen concreet te maken welke bescher­
mingsmaatregelen passen bij de te beschermen objecten als persoonlijke
gegevens, patiëntendossiers, financiële gegevens enzovoorts. Zo kan het
vraagstuk privacy in de gezondheidszorg teruggebracht worden tot privacy
in het ziekenhuis en verder tot het niveau omgang met testgegevens in een
laboratorium. Wat dus nodig is, is een ander conceptueel kader, met een
met fijne(re) verdeling van eigenschappen.
Het tweede aangrijpingspunt is ‘beyond balancing’. Het denken in
‘aan de ene kant, aan de andere kant’ werkt niet, aldus Van den Hoven.
Dat veronderstelt vergelijkbare eenheden, die dus niet voldoende gevonden
kunnen worden. Zijn ervaring is dat een afweging van mogelijkheden om
met het vraagstuk van privacy en veiligheid om te gaan gemakkelijker via
een gesprek over morele redenen gevonden worden. In het voorkomen van
pijn of beschadiging (“harm”) vinden partijen en personen elkaar eerder
dan in een discussie over wanneer privacy of veiligheid genoeg geborgd is.
Het derde aangrijpingspunt is ‘responsible innovation’. Het is de vraag
naar innovatie die aan meerdere eisen kan voldoen: zowel privacy als
veiligheid. Bij TU Delft is dat een van de belangrijkste vraagstukken bij
technologische vernieuwing. Om technologische vernieuwing zinvol en/of
Veiligheid en innovatie in de publieke sector | 87
kansrijk te laten zijn, is het nodig dat toekomstige eisen geformuleerd
kunnen worden, al is het maar als een tot nu toe onoplosbaar dilemma.
Zo heeft Duitsland bijvoorbeeld de spanning tussen economische groei
en milieuvriendelijk produceren met innovatieve oplossingen kunnen
verminderen en is nu marktleider in groene energie technieken. Ingenieurs
vinden het leuk en interessant en worden uitgedaagd om een volgende
generatie producten te ontwikkelen. Ze zoeken daarnaar, nemen nu nog
lastige eisen mee in het design, experimenteren met nieuwe mogelijkheden
en leren daarvan. Zo worden langzamerhand eigenschappen toegevoegd
die we nu nog niet kennen. Dus binnenkort veilig tegen dreigingen èn in
privacy. Als opdrachtgever kun je je verantwoordelijkheid nemen door te
helpen vanuit morele overwegingen nieuwe eigenschappen te specificeren
en onderzoek of experimenten te (laten) doen. Daar help je niet alleen jezelf
mee, maar is ook voor onze kenniseconomie van grote waarde.
Jeroen van den Hoven vindt het van belang dat we de tegenstelling tussen
bepaalde begrippen aanvaarden. Het is immers een echt probleem dat
steeds terugkomt. Vereenvoudiging heeft volgens hem dan geen zin.
Dat houdt mensen verdeeld. Vanuit filosofisch perspectief is het normaal
dat mensen, en opdrachtgevers en beleidsmakers, twijfelen. In plaats van
het probleem dan te vereenvoudigen is het beter het ingewikkelder te
maken. Daal af naar een lager detailniveau, totdat mensen wel hun morele
overwegingen expliciet kunnen maken en daarbij eisen en wensen kunnen
formuleren en keuzen maken. Tot slot geeft Van den Hoven nog mee:
Interview door drs. J.E. (Jan) van Veenen
Geinterviewde
Prof. dr. M.J.
(Jeroen) van
den Hoven
Aandachtsgebieden: Ethiek en informatie­
management en in het bijzonder gebruik
beschikbare gegevens versus recht op privacy.
Jeroen van den Hoven is hoogleraar Ethiek,
voorzitter van de afdeling Values and Technology
en vice-decaan bij de faculteit Techniek,
Bestuur en Managment (TBM) van de TU Delft.
Daarnaast is hij wetenschappelijk directeur van
het 3TU Centre for Ethics and Technology.
“Doe niet alsof er maar één antwoord mogelijk is, want dat antwoord is
dan waarschijnlijk fout”.
88 | TRENDS
Veiligheid en innovatie in de publieke sector | 89
Marcel Thaens
Tot slot: enkele
observaties uit
de bijdragen
De bijdragen in dit boekje gaan in op uiteenlopende aspecten die
te maken hebben met innovatie binnen het veiligheidsdomein.
Soms gaat het om het beschrijven van een case of een bepaalde
benadering, soms om een nadere beschouwing van een thema.
Maar ook worden vragen opgeroepen en ervaringen gedeeld.
Dit slothoofdstuk tracht enkele lijnen uit de verschillende
bijdragen te identificeren. Welke inzichten komen naar voren na
lezing van de verschillende bijdragen?
Het belang van inclusieve en verantwoordelijke
innovatie
ICT – of meer algemeen technologie – vormt zeker een katalysator voor
vernieuwing, maar ICT alleen is niet genoeg om tot blijvend succes te
komen. Daarvoor moet worden gezocht naar aanvullende zaken zoals
andere verdienmodellen en andere manieren van organiseren.
Verschillende bijdragen tonen dit op uiteenlopende manieren. Zo pleit
Van Leeuwen in het kader van de nieuwe cybersecurity strategie voor wat
hij noemt ‘inclusieve innovaties’. Dit zijn innovaties waarin economische
groeikansen slim worden gecombineerd met borging van veiligheid en
privacy. Dit komt redelijk overeen met wat Van den Hoven bedoelt met
‘responsible innovation’. Hij bedoelt hiermee innovatie die aan meerdere
eisen kan voldoen: zowel privacy als veiligheid. De Jonge beschrijft in
zijn bijdrage een concreet voorbeeld van een dergelijke innovatie. Hij stelt
dat Compronet sociale innovatie faciliteert met behulp van technologie.
Niet de technologische toepassing als zodanig levert meer veiligheid in
het publieke domein, maar de andere samenwerking tussen verschillende
groepen binnen de maatschappij, zoals de burger en diverse soorten
pro­fessionals. Ook in de bijdrage van Van de Crommert klinkt door dat
techno­logie alleen – hoe belangrijk dan ook - niet kan zorgen voor blijvend
90 | TRENDS
resultaat. Hij wijst erop dat het belangrijk is om het veiligheidsgevoel van
burgers positief te beïnvloeden en om de aantrekkelijkheid van de openbare
ruimte te vergroten. De bijdrage van Wirschell laat daarnaast zien dat het
gebruik van Virtual Reality technologie ingebed in trainingen, een meer­
waarde kan hebben in het leren omgaan met agressie. Crux hierbij lijkt te
zijn dat meerwaarde ontstaat als nieuwe technologie wordt gecombineerd
met levensechte gedragspatronen uit het dagelijkse leven om zodoende
reacties hierop te simuleren. Een laatste voorbeeld hiervan is het pleidooi
van Ducastel om rond de digitale overheid te komen tot een kader waarin
wordt gedacht in verschillende niveaus van betrouwbaarheid. Dit helpt om
de afweging te maken tussen gebruikersgemak en veiligheid en tussen
innovatie en kosten, aldus Ducastel.
Succesvolle innovatie vergt intensieve
samenwerking(en)
Om tot succesvolle innovaties te komen moeten verschillende partijen/
bronnen bij elkaar komen, zo leert de innovatieliteratuur ons. Diverse
bijdragen laten zien dat dit in de praktijk telkens opnieuw wordt bewezen.
Bijvoorbeeld in het essay van Tops en Zouridis waarin ze de Taskforce
georganiseerde criminaliteit beschrijven en analyseren. Deze Taskforce is
bij uitstek een ‘coproductie’ met alle dynamiek van dien. Een van de zaken
waar rekening mee moet worden gehouden, is een moeizame start en het
feit dat dit soort samenwerkingsverbanden nooit ‘vanzelfsprekend’ zijn.
Dat betekent dat ze hun legitimatie, resultaat en ambities dus permanent
moeten vernieuwen. Ondanks dit soort uitdagingen blijkt intensieve
samenwerking toch aantrekkelijk en zelfs een noodzaak te zijn. Zie ook
Van Leeuwen die aangeeft dat de overheid de realisatie van de nieuwe
cybersecuritystrategie niet alleen kan. Daarom acht hij coalities nood­
zakelijk. Coalities van overheid, wetenschap en bedrijfsleven die het
mogelijk maken inclusieve innovaties te realiseren, aldus Van Leeuwen.
Een bijzondere samenwerkingsvorm die meerdere keren genoemd is,
is die tussen de overheid en burgers. Innovatie maakt het mogelijk om
meer en meer verantwoordelijkheid bij de burger zelf te leggen. Een voor­
beeld hiervan is het persoonlijk gezondheidsdossier zoals genoemd door
Hooghiemstra. Ook de Koninginnedag app (30 APPril app) zoals beschre­
ven door Driessen gaat uit van het idee dat je bezoekers en bewoners
vooral moet voorzien van noodzakelijke informatie zodat ze zelf hun
eigen verantwoordelijkheid kunnen nemen.
Tegelijkertijd zie je dat innovaties ook meer en meer betrekking hebben
op het aangaan van coalities tussen overheid en burger waar het gaat om
het organiseren van veiligheid. Siep beschrijft dat burgerparticipatie een
Veiligheid en innovatie in de publieke sector | 91
Marcel Thaens
substantiële bijdrage kan leveren aan de effectiviteit van opsporing en
handhaving. Het project Compronet zoals beschreven door De Jonge is
hiervan een goed voorbeeld.
Design en ontwerpen winnen aan belang
Opvallend is dat in meerdere bijdragen wordt gewezen op het belang van
design en ontwerpen. Het idee hierachter is dat er vooraf goed moet wor­
den nagedacht over waarden en aspecten die met veiligheidsoplossingen
samenhangen, zoals privacy. Hierdoor wordt het mogelijk om al in het ont­
werp van een oplossing of bij de start van een innovatie hiermee rekening
te houden. Dit komt het draagvlak, maar ook de kwaliteit van de geboden
oplossing ten goede. Achteraf aanpassen van een oplossing omdat geen
rekening gehouden is met bepaalde waarden of issues, is vaak erg duur en
lastig. Van Leeuwen heeft het in dit kader over welfare by design, security
by design en privacy by design. Ook in de bijdrage van Wesseling gaat het
over security by design. Hij noemt dit een leidend principe voor het vorm­
geven van informatieveiligheid. Van de Crommert wijst erop dat design
ook direct kan bijdragen aan het vergroten van veiligheid door publieke
ruimten anders in te richten (designing out crime).
Doordenk hoe individuele organisaties omgaan
met innovaties
Innovaties op zich zijn vaak veelbelovend, maar gaan niet vanzelf.
Vaak betekent het dat een organisatie die erbij betrokken is intern het
nodige moet organiseren en/of veranderen. Zo ziet Driessen de mogelijk­
heden van social media als informatiebron voor de politie. Echter, om hier
optimaal gebruik van te maken, zo stelt hij, zou de politie een 24/7 webcare
team moeten instellen. Ook in het kader van de politie blijkt uit onderzoek
uitgevoerd door o.a. Thaens dat na een vaak experimentele fase waarin men
‘speelt’ met de vernieuwing, een fase moet volgen van inbedding in de
staande organisatie/institutionalisering. Dat kan resulteren in effectiever
gebruik van de vernieuwing (in dit geval sociale media) maar brengt ook
het risico van afnemend innovatief vermogen met zich mee. Van Mil
wijst op een ander aspect hoe organisaties vaak omgaan met innovaties.
Hij geeft aan dat men de investeringen hierin meestal ziet als kostenpost.
Zijn stelling is juist dat ontwikkelde veiligheidsoplossingen vaak ook wel
degelijk bijdragen aan het efficiënter maken van de dagelijkse bedrijfs­
voering. Het integreren van crisismanagementmethodieken en -technieken
zoals de ‘Common Operational Picture’ en ‘Netcentrisch Werken’ in de
dagelijkse bedrijfsprocessen levert, volgens Van Mil, elke dag een meetbare
verbetering.
92 | TRENDS
Sluit de ogen niet voor de eventuele keerzijde
van innovaties
Innovatie in het veiligheidsdomein is kansrijk, zo tonen de bijdragen aan.
Maar tegelijkertijd moet er ook voor een te rooskleurig beeld worden
gewaakt. Er zijn keerzijden verbonden aan vernieuwingen en ook hierop
dient gereflecteerd te worden. Zo beschrijft Siep ten aanzien van de inzet
en gebruik van beelden dat de politie beelden van burgers kan gebruiken in
de opsporing, maar dat ze ook het handelen van de politie zelf transparant
kunnen maken. Dit kan doorwerken in de publieke opinie over de politie,
aldus Siep.
Een vaak naar voren komende zorg bij (met name technologische) inno­
vaties is dat ze ten koste kunnen gaan van bijvoorbeeld de privacy van
burgers. Uit het interview met Van den Hoven komt naar voren dat hij van
mening is dat deze lastige afweging tussen privacy en veiligheid eigenlijk
niet kan worden gemaakt omdat er sprake is van onverenigbare eenheden.
Dat vraagt volgens hem om een andere benadering waarin je zoekt naar
de morele uitgangspunten van betrokkenen om zodoende uit de klem van
onverenigbaarheid te komen. Hij biedt hiervoor ook enkele concrete aan­
grijpingspunten met mooie benamingen als ‘the other privacy scandal’ en
‘beyond balancing’.
Een keerzijde van een geheel andere orde is dat we als gemiddelde burger
te weinig geleerd hebben over het omgaan met gevaren die we lopen als
we actief zijn in de digitale wereld. Volgens Spruit loopt de digitale wereld
op dit punt flink achter bij de fysieke wereld en hij pleit dan ook voor meer
onderwijs om als burger in cyberspace goed gewapend te zijn tegen pro­
blemen als cybercrime. Daarnaast dient de burger ook van overheidswege
beschermd te worden tegen dit soort gevaren. Van Wifferen beschrijft dat
er op EU-niveau zeker wel initiatieven op dit vlak worden ondernomen.
Ze constateert echter dat het Europees cybercrimebeleid zich met telkens
twee stappen vooruit en één terug lijkt te ontwikkelen. Veel snelheid zit er
niet in het waarmaken van de ambities, maar vergeleken met bijvoorbeeld
vijf jaar geleden is er volgens haar al ontzettend veel gebeurd. Zo hebben we
inmiddels een cloud- en een cybercrimestrategie en er is wetgeving over
cybercrime.
Veiligheid is meer dan alleen handelen rond
incidenten
Binnen het veiligheidsdomein trekken incidenten vaak veel aandacht.
Innovaties zijn dan ook regelmatig het gevolg van het zoeken naar een ant­
woord op de vraag hoe dit soort incidenten in de toekomst te voorkomen.
Veiligheid en innovatie in de publieke sector | 93
In verschillende bijdragen wordt erop gewezen dat veiligheid niet alleen
gericht moet zijn op het handelen naar aanleiding van incidenten. Beter is
het om incidenten te voorkomen en dus te zoeken naar structurele verbete­
ringen binnen het veiligheidsdomein. Maar in de cyberwereld wordt
nauwe­lijks op deze manier over veiligheid gepraat, zo constateert Spruit in
zijn bijdrage. Alleen even na een incident, waarna iedereen weer over kan
tot de orde van de dag. Deze ‘incident gedrevenheid’ is ook een doorn in het
oog van Wesseling. Volgens hem is de grootste uitdaging voor de Taskforce
Bestuur en Informatieveiligheid Dienstverlening om bestuurders struc­t u­
reel te richten op informatieveiligheid om het onderwerp blijvend uit de
sfeer van ‘incident gedreven’ te halen. Dat betekent dus dat bestuurders
van overheidsorganisaties doordrongen moeten raken van het belang van
digitale veiligheid en dat ze moeten worden voorzien van voldoende
inzicht en vaardigheden om ze in staat te stellen actief sturing te geven aan
de beheersing van digitale veiligheid in hun organisatie.
Voor gemeenten wordt aan structurele verbeteringen gewerkt via de
Informatiebeveiligingsdienst (IBD). Drewes en Wortmann beschrijven
dat de centrale positionering van deze IBD voorkomt dat elke gemeente zelf
het wiel gaat uitvinden. De IBD draagt bij aan het generiek en structureel
inbedden van informatieveiligheid bij gemeenten en helpt op deze manier
dus als het goed is om incidenten te voorkomen.
Het bovenstaande overziend kan de conclusie zijn dat de vele bijdragen ons
toch boeiende en waardevolle inzichten opleveren over innoveren binnen
het veiligheidsdomein. Maar bedacht moet wel worden dat de bijdragen
vooral ook momentopnames zijn. Als ze één ding duidelijk maken, dan is
het wel dat er enorm veel wordt geïnnoveerd binnen het veiligheidsdomein
en in een hoog tempo. Een voorspelling over waar het heen zal gaan, is dan
ook zonder waarde.
Prof. dr. M. (Marcel) Thaens
94 | TRENDS
Veiligheid en innovatie in de publieke sector | 95
Over PBLQ
PBLQ bestaat uit drie organisaties, HEC, ROI en Zenc, die hun
krachten hebben gebundeld om de publieke sector nog beter
in zijn kerntaken bij te staan. PBLQ heeft zich in zijn expertise
toegelegd op de voor beleid en uitvoering essentiële aspecten
‘organisatie’, ‘informatie’ en ‘personeel’. Bij PBLQ werken ruim
150 hooggeschoolde deskundigen met veel­zijdige ervaring.
Met betrokkenheid en passie voor de publieke sector helpen zij
mensen en organisaties in binnen- en buitenland. PBLQ wordt
gevraagd voor:
Onderzoek en innovatie
Altijd op zoek naar nieuwe manieren om maatschappelijke vraag­stukken
op te lossen. Onderzoek, zowel actie-onderzoek als toegepast wetenschap­
pelijk onderzoek, naar het openbaar bestuur vormt daarbij een belangrijke
voedingsbron. Door middel van het doen van onderzoek proberen we de
nieuwste ontwik­kelingen op te sporen en te analyseren. Ook wordt
onderzoek gebruikt voor het in kaart brengen van best practices. Op die
manier kunnen wij voorop blijven lopen in de oplos­singen die wij onze
doel­groepen aan kunnen reiken. Daarnaast worden wij gevraagd voor
evaluatie- en beleidsonderzoek voor complexe projecten, kwaliteits­
controles, begeleiden van promoties en het signaleren van trends.
Project- en interim management
Al jarenlang zijn wij een betrouwbare partner op het gebied van pro­gramma-,
interim- en projectmanagement van complexe trajecten. Naast deze
klassieke managementrollen vervullen wij ook steeds vaker de rol van
verandermanager. Wij helpen daarbij vanuit een onafhankelijke en
deskundige positie een ingrijpende verandering in een organi­satie te
realiseren.
Training, coaching en opleiding
Strategische advisering
Wij adviseren en ondersteunen uiteenlopende organisaties in het publieke
domein op het gebied van ‘strategie, beleid en uitvoering’, met name op
het snijvlak van openbaar bestuur en de inzet van ICT. De kloof tussen die
werelden is vaak nog groot en wij zijn er in gespecialiseerd deze te over­
bruggen. Onze adviseurs kunnen bestuurlijke problemen en oplossingen
uitleggen aan vertegenwoordigers van het ICT-domein, maar ook omge­
keerd. Wij leggen de verbinding tussen de werelden van het openbaar
bestuur en ICT, tussen beleid en uitvoering, tussen over­heden en
overheids­lagen onderling en tussen overheid en bedrijfsleven.
Wij hebben al meer dan 35 jaar ervaring met het opleiden en ontwikkelen
van organisaties en mensen in de publieke sector. Dit doen wij met advies-,
coachings- en opleidingstrajecten. Onze aanpak is persoonlijk, professio­
neel en op maat gesneden.
Traineeprogramma’s
Vanuit onze traineeprogramma’s leiden wij jonge professionals op tot
master of public information management en Human Resource manage­
ment. Dit zijn leerwerktrajecten waarin jonge academici met enige jaren
werkervaring een stevige masteropleiding combineren met het werken
in projecten binnen de publieke sector.
Audits en reviews en contra-expertise
Opdrachtgevers vragen ons veelvuldig om over de schouder mee te kijken
bij complexe organisatorische of ICT-vraagstukken. Vanuit onze onaf­
hankelijke positie en als ‘hoeders van de publieke zaak’ onder­zoeken we
de situatie, geven we een onderbouwd oordeel en doen we concrete aan­be­
velingen om de opdrachtgever verder te helpen. Onze aanpak en referentie­
kader snijden wij toe op uw vraag. Wij geven niet alleen een oordeel,
maar bieden ook bestuurlijk rele­vante aan­bevelingen en daarmee concreet
handelings­perspectief. Daarbij kan het gaan om primaire overheidstaken,
maar ook om de ondersteunende bedrijfsvoering.
96 | TRENDS
PBLQ heeft zijn fundament in Nederland, maar is ook actief in Europees
verband en in zich ontwikkelende landen.
Meer informatie vindt u op de website www.pblq.nl.
Veiligheid en innovatie in de publieke sector | 97
colofon
Redactie
Marcel Thaens
Bianca Valkenburg
Laura Wijnants
Ontwerp
Smidswater
Drukwerk
Edauw+Johannissen
ISBN
978-90-75239-44-7
Januari 2014
Alle rechten voor behouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen
in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt in enige vorm of op enige
wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op enige andere manier,
zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Hoewel aan de totstandkoming van deze uitgave de uiterste zorg is besteed, kan voor
de afwezigheid van eventuele (druk)fouten en onvolledigheden niet worden ingestaan en
aanvaarden de auteur(s), redacteur(en) en uitgever deswege geen aansprakelijkheid voor
de gevolgen van eventueel voorkomende fouten en onvolledigheden.
98 | TRENDS
Trends
veiligheid en innovatie
in de publieke sector
18 experts over veiligheid
en innovatie in de publieke sector
Trends | Veiligheid en innovatie in de publieke sector
PBLQ