Reproductiesucces van de grutto, tureluur en wulp in Noord-Brabant Berekening van het reproductiesucces in collectieve weidevogelgebieden aan de hand van de alarmtellingen Eindrapport Janneke Scholten & Jochem Sloothaak December 2013 Samenvatting In zes collectieve gebieden in Noord-Brabant zijn sinds 2010 en 2011 beheerpakketten afgesloten voor akker- en weidevogels. In 2012 en 2013 zijn in deze gebieden alarmtellingen uitgevoerd om een overzicht te creëren van de aantallen gezinnen van de grutto (Limosa limosa), tureluur (Tringa totanus) en wulp (Numenium arquata). Door de aantallen gezinnen te delen door het aantal legsels in een gebied en dit te vermenigvuldigen met 100% is het Brutto Territoriaal Succes (BTS) berekend. Waarbij <50% een onvoldoende reproductie, 50%-65% een mogelijke voldoende reproductie en >=65% een voldoende reproductie is. Verder is gekeken op welk beheerpakket de legsels en gezinnen zijn waargenomen en zijn de knel- en verbeterpunten van de alarmtellingen besproken. Van de drie vogelsoorten is de grutto het meest aanwezig in Noord-Brabant, gevolgd door de wulp. De tureluur was enkel in twee gebieden aanwezig. In 2012 was in de Beerse Overlaet gemiddeld een onvoldoende reproductiesucces (48%). In 2013 was er alleen in de kerngebieden Lith en Maasdonk van de Beerse Overlaet geteld. Hier was wel gemiddeld een voldoende reproductiesucces (74%). In het Land van Heusden en Altena was er een gemiddeld mogelijk voldoende reproductiesucces (54%), dit was ook het geval in MadeDrimmelen (50%). In het Vughtse Gement, Schijndelsche Heide en Rielsche Heide was er echter gemiddeld een onvoldoende reproductiesucces (33%, 26% en 22 %). In veel gevallen was er sprake van een hoge kuikensterfte wat voor een onvoldoende of mogelijk voldoende reproductiesucces zorgde. In enkele gevallen werd dit (ook) veroorzaakt het lage uitkomstpercentage van de legsels. Afgezien van de Beerse Overlaet zijn de aantallen legsels en gezinnen erg laag. Wanneer er een aantal legsels niet uitkomen of de kuikens van een gezin het niet overleven wordt het percentage daardoor al snel laag. Op het beheerpakket ‘Landbouw met legselbeheer’ lagen in 2011 t/m 2013 de meeste gruttoen wulpenlegsels (25,4%, 30,2% en 32,7% respectievelijk) en in 2013 ook de meeste gezinnen van deze twee vogelsoorten (30,4%). De aantalen per hectare waren op dit pakket echter laag (2 of minder) wat suggereert dat de hogere totale aantallen voornamelijk worden veroorzaakt door het grootte oppervlak. In 2012 zaten de meeste grutto- en wulpen gezinnen op ‘Weidevogelgrasland met rustperiode tot 1 juli’ (32%). De dichtheid legsels in alle jaren en gezinnen in 2013 van deze soorten waren ook hoog (hoger dan 9). Het lijkt dat dit pakket door het grote oppervlak en de rustperiode aantrekkelijk is voor de grutto en de wulp. De tureluur zat voornamelijk op het pakket ‘Plas-dras situatie van 15 februari tot 15 mei’, wat een goed broed- en opgroeibiotoop is voor de tureluurkuikens. Op het pakket ‘Weidevogelgrasland met rustperiode van 15 juli’ en ‘1 augustus’ zaten geen tot weinig legsels of gezinnen wat suggereert dat deze pakketten niet erg in trek zijn bij de drie vogelsoorten. Verder zat nog een groot deel op regulier grasland, zonder pakket. Ook hier zorgt het hoge oppervlak waarschijnlijk voor de hoge aantallen. Tot slot waren de aantallen legsels en gezinnen op de last-minute beheerpakketten erg laag, dit komt waarschijnlijk deels door het lage oppervlak. Enkele aanbevelingen voor de alarmtellingen zijn om het gebied in zo min mogelijk dagen te tellen, gezinnen die buiten de alarmtellingen zijn gezien te noteren als gedragswaarneming, hoge kuikensterfte door werkzaamheden of weer door te geven en zoveel mogelijk te tellen op dagen met goede (weers)omstandigheden. Door deze maatregelen worden onder- of overschattingen van de aantallen gezinnen verkleind waardoor een beter beeld ontstaat van de werkelijkheid.` 2 Inhoudsopgave SAMENVATTING 2 INHOUDSOPGAVE 3 1. INLEIDING 4 2. METHODE 6 2.1 LEGSELS 2.2 ALARMTELLINGEN 2.3 BRUTO TERRITORIAAL SUCCES 2.4 BEHEERPAKKETTEN 2.5 KNEL- EN VERBETERPUNTEN VOOR DE ALARMTELLINGEN 3. RESULTATEN & DISCUSSIE 6 7 8 8 9 10 3.1 LEGSELS 3.2 ALARMTELLINGEN 3.3 BRUTO TERRITORIAAL SUCCES 3.4 BEHEERPAKKETTEN 3.5 KNEL- EN VERBETERPUNTEN IN DE ALARMTELLINGEN 10 11 12 15 18 4. 20 CONCLUSIE 4.1 LEGSELS & ALARMTELLINGEN 4.2 BRUTO TERRITORIAAL SUCCES 4.3 BEHEERPAKKETTEN 20 20 20 5. 21 AANBEVELINGEN LITERATUUR 22 BIJLAGE 1: PLATTEGROND KERNGEBIEDEN 24 BIJLAGE 2: AANTALLEN LEGSELS 26 BIJLAGE 3: UITKOMSTPERCENTAGE LEGSELS 27 BIJLAGE 4: AANDEEL LEGSELS EN GEZINNEN 28 BIJLAGE 5: DICHTHEDEN LEGSELS EN GEZINNEN 31 3 1. Inleiding De broedpopulatie van de grutto (Limosa limosa) en de wulp (Numenium arquata) neemt al sinds 1990 af. Sinds 2000 neemt ook de tureluur (Tringa totanus) af in Nederland. In NoordBrabant was er echter een stijging van 8,9% in broedpaaraantallen van de tureluur. De broedpopulatie van de grutto had wel een daling (2,8%). In 2012 was van alle legsels in Noord-Brabant 4,9% van de grutto, 4,7% van de wulp en minder dan 3% van de tureluur (Brabants Landschap 2013). Het gemiddelde uitkomstsucces van de gruttolegsels was dit jaar in Noord-Brabant wel hoger dan het gemiddelde van Nederland (80% tegen 64%) (Nienhuis et al. 2013). De grootste oorzaak van het verlies van weidevogellegsels is predatie, door bijvoorbeeld kraai, vos, egel of bunzing. Eieren van de grutto hebben hier het meeste last van. De tweede verliesoorzaak zijn agrarische werkzaamheden gevolgd door o.a. beweiding en het verlaten van het nest (Brabants Landschap, 2013; Nienhuis et al. 2013). Bescherming van de weidevogels is vooral gericht op de effecten van agrarisch gebruik waarbij nestbescherming door vrijwilligers en het afsluiten van beheerpakketten via de Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer (SAN) de twee belangrijkste methoden zijn. Nestbescherming zorgt ervoor dat meer eieren uitkomen (Teunissen & Willems 2004), maar leidt niet tot het verbeteren van het reproductiesucces. Naast nestoverleving speelt namelijk ook de kuikenoverleving een grote rol bij de populatieontwikkeling (Nienhuis et al. 2013). In de periode van uitkomen tot uitvliegen is de overlevingskans laag doordat de jongen nog afhankelijk zijn van de ouders voor bijvoorbeeld thermoregulatie. Ook predatie en het geboortegewicht speelt een belangrijke rol voor de overleving (Teunissen et al. 2008, Schekkerman et al. 2009). Verder lijkt uit onderzoek van Teunissen et al. (2008) dat ook de lengte van de periode waarin het regent en de windsnelheid direct invloed te hebben op de kuikenoverleving. Het is aannemelijk dat ook indirecte weereffecten (zoals een verlaagde voedselopname of verhoogde energie-uitgaven) op langer termijn effect hebben op de overleving. Tot slot heeft ook de bodemvochtigheid invloed op de gruttopopulatie. Vochtige bodems bevatten namelijk meer wormen, wanneer de bodemvochtigheid onder de 30% komt neemt de bereikbaarheid van het voedsel in versneld tempo af (Teunissen & Wymenga 2011). In Noord-Brabant wordt er in zes collectieve gebieden, met in totaal ongeveer 14.500 ha, sinds 2011/2012 weidevogelbescherming uitgevoerd. Dit is ongeveer 6% van de landbouwgrond in provincie en zijn een van de weinige plekken in Noord-Brabant waar nog levensvatbare populaties weidevogels voorkomen (Brabants Landschap 2013). De beheerpakketten worden deels bepaald aan de hand van de ligging van de legsels. Uit onderzoek van Teunissen et al. (2007) bleek dat het perceeltype ‘hergroei’ positief werd geselecteerd door grutto’s. Daarentegen werden bouwland, beweid, beweid geweest, plas gras, gemaaid en kort gras sterk gemeden. De verkeur veranderd echter wel in de loop van het seizoen en kan van jaar tot jaar verschillen door het weer. Om de overleving van de kuikens in kaart te brengen wordt sinds 2005 in Nederland alarmtellingen, als ‘vereenvoudigde’ versie van de territoriumkartering (BMP) van Sovon, uitgevoerd in gebieden met beheerpakketten (Nijland et al. 2010). In Noord-Brabant worden deze tellingen pas vanaf 2012 uitgevoerd. Alleen de grutto, tureluur en wulp vertonen duidelijk alarmerend gedrag, daarom zijn alleen deze drie soorten zijn meegenomen in dit onderzoek. 4 Met behulp van de gegevens van de legsels en de alarmtellingen is in dit project het reproductiesucces (Bruto Territoriaal Succes) van de grutto, tureluur en de wulp in de zes collectieve gebieden in Noord-Brabant berekend. Verder is er gekeken naar de voorkeur van deze vogels voor de beheerpakketten en zijn er enkele knel- en verbeterpunten voor de alarmtellingen besproken. Hierbij zijn de volgende deelvragen opgesteld: 1. Hoeveel legsels liggen er in de collectieve gebieden? 2. Hoeveel gezinnen zijn er tijdens de alarmtellingen gezien? 3. Wat het is Bruto Territoriaal Succes (BTS) van de grutto, tureluur en wulp? 4. Op welke beheerpakketten bevinden zich de legsels en gezinnen? 5. Wat zijn de knel- en verbeterpunten bij de alarmtellingen? 5 2. Methode In Noord-Brabant zijn er zes collectieve gebieden waar sinds 2011/2012 beheerpakketten voor weidevogels op liggen. Dit zijn Beerse Overlaet, Land van Heusden en Altena, MadeDrimmelen, Rielsche Heide, Schijndelsche Heide en Vughtse Gement (fig 1). De Beerse Overlaet is onderverdeeld in vijf kerngebieden: Lith, Maasdonk, Gandeweg, Teeffelen en Ravenstein. Het Land van Heusden en Altena is onderverdeeld in drie kerngebieden: Wijkerzand, Heesbeensche Uiterwaard en Langen Bruggert (bijlage 1). De Beerse Overlaet heeft het hoogste oppervlakte aan beheerpakketten, gevolgd door Land van Heusden en Altena. Het Vughtse Gement heeft het laagste oppervlakte (tabel 1). Afbeelding 1) Ligging van de collectieve gebieden binnen Noord-Brabant Tabel 1) Het totale oppervlakte met beheerpakketten in de verschillende collectieve gebieden Collectieve gebieden Beerse Overlaet Land van Heusden en Altena Schijndelsche Heide Made-Drimmelen Rielsche Heide Vughtse Gement 2011 2012 2013 1.749,92 1.701,19 1.896,83 446,52 317,78 303,23 282,06 165,84 468,46 320,62 292,52 276,05 143,30 487,28 355,26 287,58 308,36 152,75 2.1 Legsels Van half maart tot half juni wordt elk jaar door vrijwilligers gezocht naar legsels. In dit onderzoek is gebruik gemaakt van de gegevens van de laatste drie jaar (2011 t/m 2013). Van de drie soorten zijn de aantallen legsels in de verschillende (kern)gebieden in kaart gebracht. 6 Verder is voor beide jaren de aantallen legsels vergeleken met de aantallen keren dat gedragscode 4 ‘nestindicerend’ en/of 5 ‘nestlocatie’ zijn gezien om zo een beeld te krijgen of deze gedragscodes representatief zijn voor de aantallen legsels. 2.2 Alarmtellingen De alarmtellingen worden uitgevoerd in de periode van 9 april tot 10 juni. Het doel van deze alarmtellingen is inzicht krijgen over het territoriaal succes van de broedparen (territoria) en over de perceelsvoorkeuren van gezinnen. Het streven is om het telgebied, landbouwgrond met een beheerpakket, vijf keer te bezoeken waarbij het veld wordt doorkruist volgens een vast looproute (fig. 2). Per vogel(paar) wordt vervolgens een gedragscode genoteerd: 1) Individu; 2) Paar; 3) Territoriaal gedrag; 4) Nestindicerend; 5) Nestlocatie; 6) Alarmerende vogel(s) met jongen; 7) Vliegvlug jong. Aan het alarmeergedrag van oudervogels is te zien dat er kuikens in de nabijheid zijn, ze kuikens zelf zijn vaak niet te zien (Bureau N en LBN 2007). De ouders blijven alarmeren totdat ze geen kuikens meer hebben. Wanneer er dus een alarmerende vogel wordt gezien heeft deze nog minimaal één kuiken. Afbeelding 2) Schematisch voorbeeld van een looproute in een telgebied. De eerste en de laatste insteek ligt minder dan 100 meter af van de grens van het telgebied. De volgende insteken liggen ca. 150 meter uit elkaar (Bureau N en LBN, 2007). In Noord-Brabant worden de alarmtellingen uitgevoerd drie en vijf jaar nadat de beheerpakketten zijn ingegaan. De Beerse Overlaet is een jaar eerder, in 2011, begonnen met de beheerpakketten dan de andere gebieden. In dit gebied zijn de alarmtellingen uitgevoerd in 2012 en vind de volgende plaats in 2014. Door enthousiaste vrijwilligers zijn er in de twee kerngebieden Lith en Maasdonk ook in 2013 alarmtellingen uitgevoerd. In de overige gebieden zijn de alarmtellingen uitgevoerd in 2013 en vind de volgende telling plaats in 2015. Van de drie vogelsoorten zijn de aantallen alarmerende vogels/gezinnen op de verschillende (kern)gebieden in kaart gebracht. Hierbij wordt in het veld gebruik gemaakt van veldkaarten. Na iedere telronde worden de gegevens van de veldkaarten overgebracht in de speciale online database van Landschapsbeheer Nederland. Een voorbeeld van zo’n kaartbeeld is hieronder te zien. 7 Afbeelding 3) Voorbeeld van kaartbeeld met ingevoerde alarmtellingen van één telronde (code 2 = broedpaar, code 6 = alarmerende vogels met jongen; geel = tureluur, rood = grutto en groen = wulp). Doordat er met de alarmtellingen met verschillende rondes wordt gewerkt kunnen gezinnen dubbel zijn geteld. De kuikenperiode van grutto’s ligt tussen de 30 en 35 dagen, van de tureluur rond de 25 en van de wulp tussen de 32 en 38 dagen (Bientema et al. 1995). Om te verkomen dat deze dubbeltellingen worden meegenomen is aangenomen dat wanneer er een maand of meer tussen de waargenomen gezinnen zit, die dicht bij elkaar zitten, er sprake is van twee verschillende gezinnen. 2.3 Bruto Territoriaal Succes Het Bruto Territoriaal Succes (BTS) meet het aandeel van de paren dat ongeveer halverwege de kuikenfase nog minimaal één kuiken in leven heeft. De uiteindelijke schatting hiervan kan op twee methodes worden gedaan. BTSt wordt vastgesteld met alarmtellingen die worden afgezet tegen het aantal aanwezige territoria. BTSn wordt het aantal alarmerende paren afgezet tegen het aantal nesten dat in het gebied is gevonden door middel van nestinventarisaties. In dit onderzoek is alleen de BTSn, later BTS genoemd, berekend aangezien er in Noord-Brabant geen BMP-tellingen (Broedvogel Monitorings Project) worden uitgevoerd. Als maat voor voldoende reproductie (stabiele populatie) zijn de aanbevolen normen door Nijland et al. (2010) aangehouden: <50% onvoldoende; 50-65% mogelijk voldoende; >=65% voldoende. De BTS is van de drie vogelsoorten in de verschillende (kern)gebieden voor 2012 en 2013 berekend. Deze waarde zijn vervolgens vergeleken met het iotkomstpercentage van de legsels in deze twee jaren. Tot slot zijn in een grafiek de aantallen legsels, gezinnen en het BTS weergeven in de verschillende gebieden in 2012. 2.4 Beheerpakketten In de zes collectieve gebieden zijn er 20 verschillende beheerpakketten die zijn onderverdeeld in acht groepen. Het aantal hectare wisselt per jaar, maar deze verschillen zijn niet groot (tabel 2). Nadat de legsels zijn geteld kan het beheer nog worden aangepast, last-minute beheer genoemd. Dit kan zijn het maken van een kuikenveld, vaak bij landbouwgrond met legselbeheer, of verdere uitstel van maaien van het weidevogelgrasland. 8 Tabel 2) Het totale aantal hectare per beheerpakketten in de zes collectieve gebieden van Noord-Brabant in 2011, 2012 en 2013 Beheerplan Weidevogelgrasland met rustperiode tot: Weidevogelgrasland met voorweiden van: Plasdras-situatie van 15 februari tot: Landbouwgrond met legselbeheer gras/bouwland Kruidenrijk grasland(rand) Extensief beweid weidevogelgrasland Bouwland voor broedvogels Bouwland voor overwinterende akkervogels Regulier beheer (geen pakket) 01-jun 08-jun 15-jun 22-jun 01-jul 15-jul 01-aug 1 mei - 15 juni 8 mei - 22 juni 15-apr 15-mei 15-jun 01-aug Grasland Graslandrand Akkerrand Akkerrand 2011 16,8 140,0 64,1 61,8 244,2 60,5 62,8 14,6 6,1 0,0 3,1 0,0 0,0 2012 29,4 65,9 91,0 52,8 244,7 67,2 40,3 8,4 7,6 0,0 3,1 17,6 0,0 2013 29,3 123,9 92,8 27,5 265,1 67,2 42,7 7,9 6,1 0,0 3,4 17,5 1,0 2384,8 2383,3 2585,2 112,5 117,9 134,4 0,0 0,0 0,0 9,7 5,6 3,0 51,7 37,3 49,6 32,8 29,9 31,6 De locaties van de legsels en de gezinnen zijn ingevoerd in GIS om zo een overzicht te krijgen op welke beheerpakketten de legsels lagen en de gezinnen zijn gezien. Per beheerpakket is het aandeel legsels en, indien er alarmtellingen zijn uitgevoerd, het aandeel gezinnen in 2011, 2012 en 2013 binnen de collectieve gebieden weergeven. In een grafiek zijn van de beheerpakketten met minimaal 50 hectare in één of meer jaren de dichtheid (aantallen per hectare) legsels en gezinnen in 2011, 2012 en 2013 weergeven. Hierdoor is bepaald of de grootte van het gebied een grote invloed heeft gehad op de aantallen. 2.5 Knel- en verbeterpunten voor de alarmtellingen Om de knel- en verbeterpunten van de alarmtellingen in kaart te brengen is contact opgenomen met Marco Renes (districtcoördinator van Oost-Brabant) en Anja Popelier (districtcoördinator van Midden-Brabant). Aan hen is gevraagd of zij vanuit veldervaringen knel- en/of verbeterpunten hebben van de alarmtellingen die in 2012 en 2013 zijn gedaan in Noord-Brabant. Aan de hand van deze gesprekken is er een overzicht gegeven met de knelpunten, het effect hiervan op de resultaten en een eventuele oplossing hiervoor. 9 3. Resultaten & discussie 3.1 Legsels De aantallen legsels waargenomen door nestinventarisaties in 2011, 2012 en 2013 binnen de collectieve (kern)gebieden zijn in kaart gebracht (tabel 3). In bijlage 2 zijn de aantallen legsels per soort te zien. Tabel 3) Het aantal legsels in de collectieve gebieden in 2011, 2012 en 2013 (kern)gebieden Beerse Overlaet * Lith * Maasdonk * Gewandeweg * Teeffelen * Ravenstein 2011 65 7 26 11 0 21 2012 95 26 35 8 2 24 2013 89 35 26 0 1 27 Land van Heusden en Altena * Langen Bruggert * Wijkerzand * Heesbeensche Uiterwaard 17 10 7 0 33 17 6 10 37 23 5 9 Vughtse Gement Schijndelsche heide Rielsche heide Made-Drimmelen Totaal 4 14 15 0 115 5 13 14 3 163 6 19 9 2 162 De meeste legsels zijn gevonden op de beheerpakketten in de Beerse Overlaet, gevolgd door het Land van Heusden en Altena. Dit zijn tevens de grootste collectieve gebieden met de meeste aantal hectare beheerpakketten. Verder is te zien dat in alle gebieden, behalve de Rielsche Heide en Made-Drimmelen, de aantallen per jaar toenemen. De grutto- en wulpenlegsels zijn in bijna alle gebieden gevonden, waarbij de grutto de meeste legsels had. De tureluur heeft alleen in de Beerse Overlaet en het Land van Heusden en Altena legsels gelegd. In de Beerse Overlaet zijn de aantallen legsels van de tureluur wel in de loop van de jaren gestegen. Dit komt waarschijnlijk doordat er in Lith sinds 2012 het pakket ‘Plas-dras situatie van 15 februari tot 15 juni is gerealiseerd wat een goede omgeving is voor tureluur (Oosterveld & Altenburg, 2005). In 2012 was er in het kerngebied Gewandeweg van de Beerse Overlaet tijdens de legseltellingen geen legsel gevonden. Er was echter tijdens de alarmtellingen wel een alarmerende tureluur gezien. Daarom is er vanuit gegaan dat er ook een legsel lag. Dit is echter niet apart, tureluurs hebben namelijk een wat verborgen levenswijze waardoor territoria/legsels soms moeilijk te zien zijn (van Belleghem & Tijsen, 2009). Om een beeld te krijgen of de gedragscodes 4 ‘Nestindicerend en 5 ‘Nestlocatie’ van de alarmtellingen representatief zijn voor de aantallen legsels zijn de aantallen met elkaar vergeleken (tabel 4). 10 Tabel 4) De aantallen legsels en de aantal keren dat gedragscode 4 en 5 is waargenomen in de collectieve gebieden in 2012 en 2013. Gebieden Beerse Overlaet Land van Heusden en Altena Vughtse Gement Schijndelsche heide Rielsche heide Made-Drimmelen Grutto Tureluur Wulp Legsels Code Legsels Code Legsels Code 2012 48 39 9 2 38 28 2013* 15 8 6 3 16 7 3 4 0 0 3 1 10 1 0 0 9 3 2 2 0 0 7 1 2 0 0 0 0 0 * In 2013 is in de Beerse Overlaet alleen code 6 genoteerd en is daarom niet meegenomen. In beide jaren zijn er meer legsels gevonden dan dat de codes 4 en 5 zijn waargenomen. Opvallend is dat in het Vughtse Gement één keer meer codes 4/5 van de grutto zijn gezien dan legsels. Tijdens de alarmtellingen is echter alleen code 4 ‘Nestindicerend gedrag’ waargenomen op 9 en 30 mei. Hier is dus waarschijnlijk een legsel over het hoofd gezien. In alle andere gebieden zijn er meer legsels gezien dan de codes en komen de plekken waar de codes zijn waargenomen vrij overeen met de locatie van de legsels. De aantallen legsels die geteld zijn geven dus in deze gebieden een beter beeld dan de codes 4 en 5 van de alarmtellingen. 3.2 Alarmtellingen Van de drie vogelsoorten zijn de aantallen gezinnen in 2012 en 2013 in kaart gebracht (tabel 5). Tabel 5) Het aantal keer dat er alarmerende vogels/gezinnen zijn waargenomen in een (kern)gebied in 2012 en 2013 (kern)gebieden Beerse Overlaet * Lith * Maasdonk Lith en Maasdonk * Gewandeweg * Teeffelen * Ravenstein Land van Heusden en Altena * Lange Bruggert * Wijkerzand * Heesbeensche Uiterwaard Vughtse Gement Schijndelsche heide Rielsche heide Made-Drimmelen Totaal 2012 2013 Grutto Tureluur Wulp Totaal Grutto Tureluur Wulp Totaal 35 1 10 46 10 0 4 14 16 8 9 33 12 0 4 16 5 1 6 12 22 0 8 30 21 9 15 45 7 1 0 8 0 0 0 0 6 0 2 8 - - - - - 6 6 0 0 3 0 3 0 11 2 0 9 20 8 3 9 21 1 8 30 0 3 1 1 32 0 0 0 0 12 2 2 1 0 31 2 5 2 1 75 Net als de legsels, zijn in beide jaren de meeste grutto’s gezien. Verder valt op dat in de Beerse Overlaet in 2013 in Lith en Maasdonk de aantalen waargenomen alarmerende wulpen bijna is verdubbeld ten opzichte van 2012, dit geldt echter ook voor de aantallen 11 legsels (8 in 2012 en 14 in 2013). In Lith zijn er alleen in 2013 alarmerende tureluurs waargenomen. In 2012 zaten er op het pakket ‘Plas-dras situatie’ bijna twee weken lang 20 ooievaars (Renes pers.com. 2013) waardoor de meeste tureluurkuikens het waarschijnlijk niet hebben overleefd. Naast de Beerse Overlaet zijn alleen in het kerngebied Wijkerzand in het Land van Heusden en Altena alarmerende tureluurs gezien ook dit was op het beheerpakket ‘Plas-dras situatie’. 3.3 Bruto Territoriaal Succes Door het aantal gezinnen te delen door het aantal legsels en te vermenigvuldigen met 100% is het reproductiesucces (Bruto Territoriaal Succes, BTS) van de drie soorten in de verschillende collectieve gebieden berekend (tabel 6). Hierbij is voor het gemiddelde van de drie soorten samen het gewogen gemiddelde berekend. Als maat voor voldoende reproductie zijn de aanbevolen normen: <50% onvoldoende; 50-65% mogelijk voldoende; >=65% voldoende (Nijland et al. 2010). De uitkomstpercentages van de legsels in 2012 en 2013 samen met de BTSwaarden zijn de vinden in bijlage 3. In 2012 lag het uitkomstpercentage in heel Noord-Brabant van de gruttolegsels op 86,11%, tureluurlegsels op 93,33% en wulpenlegsels op 73,29%. In 2013 was dit 85,38%, 100% en 75,69 respectievelijk. Tabel 6) Het Bruto Territoriaal Succes in de verschillende collectieve gebieden in 2012 en 2013 (kern)gebieden Beerse Overlaet * Lith * Maasdonk Lith en Maasdonk * Gewandeweg * Teeffelen * Ravenstein Land van Heusden en Altena * Lange Bruggert * Wijkerzand * Heesbeensche Uiterwaard 2012 2013 Grutto Tureluur Wulp Gem. Grutto Tureluur Wulp 73% 11% 26% 48% 71% 0% 80% 54% 89% 80% 129%1 75% 0% 22% 46% 45% 25% 55% 73% 0% 35% 49% 72% 64% 83% 100% 100% 100% 0% 0% 55% 15% 33% 40% 40% 50% 94% 46% 74% 60% 54% 35% 60% 0% 113%2 100% Vughtse Gement 0% Schijndelsche heide 30% Rielsche heide 50% Made-Drimmelen 50% 1 Op regulier beheer vijf wulpenlegsels en zes alarmerende wulpen gezien 2 Vier alarmerende wulpen gezien bij drie wulpennesten. 69% 25% Gem. 67% 22% 14% 33% 26% 22% 50% In 2012 had alleen de grutto een voldoende reproductiesucces in de Beerse Overlaet. In dit gebied was het uitkomstpercentage van de gruttolegsels hoog (100%), van 13 legsels is echter onbekend of ze zijn uitgekomen. Naast de legsels hebben ook een groot deel gezinnen minimaal één jong groot gebracht wat zorgt voor een voldoende reproductiesucces. In het kerngebied Ravenstein was de BTSwaarde van de grutto lager dan de andere kerngebieden in de Beerse Overlaat. De 11 legsels in Ravenstein zijn wel allemaal uitgekomen, maar de kuikensterfte was waarschijnlijk hoog. De BTSwaarde van de tureluur in 2012 was erg laag (11%) terwijl het uitkomstpercentage van de legsels hoog was (100%). Zoals al eerder vermeld, was er in Lith een groep ooievaars aanwezig tijdens de kuikenperiode waardoor veel tureluurkuikens het niet overleefd hebben. Tot slot had de wulp 12 alleen in het kerngebied Lith een voldoende reproductie succes. In alle andere kerngebieden lag de BTSwaarde onder de 30%. De wulpenlegsels in de Beerse Overlaet hadden een uitkomstpercentage van 77%. Dit is hoger dan het gemiddelde van heel Noord-Brabant (73,29%). Waarschijnlijk is dus een hoge kuikensterfte een oorzaak voor de onvoldoende reproductiesucces. In de Beerse Overlaet zorgde waarschijnlijk dus de hoge kuikensterfte van de tureluur en de wulp voor een onvoldoende reproductiesucces van deze twee soorten. In 2013 hadden de grutto en de wulp in Lith en Maasdonk een voldoende reproductiesucces. De tureluur had een mogelijk voldoende reproductiesucces. Het uitkomstpercentage van de legsels van de grutto was 91% en van de wulp 86%, deze percentages liggen beide hoger dan het gemiddelde in heel Noord-Brabant (85,38% en 75,69 respectievelijk). Deze hoge waardes suggereren dat er bij veel grutto- en wulpengezinnen minimaal één jong vliegvlug is geworden. In Lith had de wulp een BTSwaarde van boven de 100%, hier waren op regulier beheer vijf wulpenlegsels gezien en zes gezinnen. Andere wulpennesten lagen er niet in de buurt, hier is dus waarschijnlijk een legsel over het hoofd gezien. Het mogelijk voldoende reproductiesucces van de tureluur werd veroorzaak door de lage BTSwaarde in Maasdonk (25%). In dit gebied zijn drie van de vier legsels uitgekomen, er is echter maar één gezin gezien. Het mogelijk voldoende reproductiesucces van de tureluur werd dus deels veroorzaakt door de hoge kuikensterfte in Maasdonk. Wanneer de BTSwaarden in Lith en Maasdonk in 2012 wordt vergeleken met 2013 valt op dat de waarden van de tureluur en de wulp in 2013 hoger zijn dan 2012. De BTSwaarden van de wulp is zelfs meer dan verdubbeld. Dit komt deels doordat het uitkomstpercentage in 2013 hoger was dan in 2012 (64% in 2012 en 86% in 2013). Verder waren er in Lith in 2013 geen ooievaars waardoor meer tureluurkuikens vliegvlug zijn geworden dan in 2012. Het lage uitkomstpercentage van de wulpenlegsels en de lage kuikenoverleving van de tureluur en wulp in 2012 zorgde waarschijnlijk voor een lagere reproductiesucces dan 2013. In het Land van Heusden en Altena had de wulp een voldoende reproductiesucces, de tureluur een mogelijk voldoende reproductiesucces en de grutto een onvoldoende reproductiesucces. Het voldoende reproductiesucces van de wulp komt deels door het hoge uitkomstpercentage (100%) van de wulpenlegsels. In de Heesbeensche Uiterwaard was er een BTSwaarde van de wulp van boven de 100%. Hier waren meer gezinnen waargenomen dan legsels, waarschijnlijk is hier dus een legsels over het hoofd gezien. Het uitkomstpercentage van de tureluurlegsels lag op 100%. Van drie van de zes legsels is echter niet bekend of ze zijn uitgekomen. De grutto kwam alleen in het kerngebied Langen Bruggert voor. Hier is 90% van de gruttolegsels uitgekomen, van vijf van de 15 legsels is echter niet bekend of ze zijn uitgekomen. Waarschijnlijk heeft een hoog kuikensterfte voor een lager BTSwaarde gezorgt. Het mogelijk voldoende reproductiesucces van de tureluurs kan komen door een laag uitkomstpercentage van de legsels en/of een hoog kuikensterfte. Het onvoldoende reproductiesucces van de grutto werd waarschijnlijk veroorzaakt een hoge kuikensterfte. In het Vughtse Gement had de wulp een voldoende reproductiesucces en de grutto een onvoldoende reproductiesucces. In dit gebied lagen er echter maar drie gruttolegsels. Hiervan is onbekend hoeveel er zijn uitgekomen. De kuikens die zijn uitgekomen hebben het echter niet gered. Door miscommunicatie met de gebiedcoördinator en de boer was er namelijk gemaaid zonder dat de kuikens beschermd konden worden (Popelier pers.com. 2013). De wulpenkuikens zijn op andere percelen gezien en zijn gespaard bleven. Van de drie wulpenlegsels is er minimaal één niet uitgekomen. De twee waargenomen gezinnen zijn echter niet gezien in de buurt van één van legsels (minimaal 580 meter van het dichtstbijzijnde legsel). Het kan zijn dat er twee legsels over het hoofd zijn gezien of dat ze naar die plek zijn gelopen. Van gruttogezinnen in het namelijk bekend dat ze lange afstanden kunnen afleggen (ong. 2 km) (Beintema et al., 1995). De hoge kuikensterfte bij de grutto 13 heeft dus voor het onvoldoende reproductiesucces van deze soort in het Vughtse Gement gezorgt. In de Schijndelsche Heide had zowel de grutto als de wulp een onvoldoende reproductiesucces. Van de gruttolegsels is 80% uitgekomen maar is er in de kuikenperiode veel sterfte geweest doordat de kuikens weer terug het veld in gingen, nadat de meeste eruit waren gejaagd voor het maaien, terwijl de boer bezig was met het gras omgooien (Popelier pers.com. 2013). Doordat de wulpenkuikens op een andere plek zaten zijn deze gespaard. Het uitkomstpercentage van 63% procent is echter lager dan het gemiddelde in heel NoordBrabant (75,69%). Verder zijn er maar twee alarmerende vogels gezien wat suggereert dat van de kuikens die zijn uitgekomen ook een deel het niet heeft overleefd. Het lage uitkomstpercentage van de wulpenlegsels en de hoge sterfte van de grutto- en wulpenkuikens hebben dus voor beide soorten in de Schijdelsche Heide een onvoldoende reproductiesucces gezorgd. Ook in de Rielsche Heide was er voor de grutto een mogelijk voldoende reproductiesucces, de wulp had een onvoldoende reproductiesucces. In dit gebied lagen twee gruttolegsels. Deze zijn beide wel uitgekomen, maar daarvan heeft één nest het waarschijnlijk niet overleefd. Het uitkomstpercentage van de wulpenlegsels is hoog (83%), de BTSwaarde is echter erg laag (14%). Van de kuikens die zijn uitgekomen is dus een groot deel niet vliegvlug geworden. In Made-Drimmelen had de grutto een mogelijk voldoende reproductiesucces. Hier lagen ook maar twee gruttolegsels waarvan er maar één is uitgekomen. Dit gezin heeft wel minimaal één gruttokuiken groot gebracht. Wanneer alle drie de vogels samen worden genomen blijkt dat in 2013 alleen in Lith en Maasdonk een voldoende reproductiesucces was. In het Land van Heusden en Altena en Made-Drimmelen was er in mogelijk voldoende reproductiesucces is. In de andere gebieden was het onvoldoende (grafiek 1). Tot slot zijn, afgezien van de Beerse Overlaet, de aantallen legsels en gezinnen erg laag (hoogste aantal legsels was 16 en gezinnen was 9). Wanneer er een aantal legsels niet uitkomen en/of de kuikens van enkele gezinnen het niet overleven worden BTSwaarden al snel erg laag. 70 100% Legsels Gezinnen 90% BTS 60 Mogelijk voldoende 80% Voldoende 70% 60% 40 50% 30 40% BTSwaarden Aantallen 50 30% 20 20% 10 10% 0% 0 Lith & Maasdonk Land van Heusden en Altena Schijndelsche Heide Rielsche Heide Vughtse Gement Made-Drimmelen Collectieve gebieden Afbeelding 4) Het aantal legsels en gezinnen met minimaal één kuiken met de bijbehorende BTSwaarde in de verschillende gebieden in 2013. De rode lijn geeft het BTS (percentages) aan wanneer een populatie een mogelijk voldoende reproductiesucces heeft. De groene lijn geeft aan wanneer dit een voldoende reproductiesucces is. 14 3.4 Beheerpakketten Per beheerplan is gekeken naar het aandeel legsels en gezinnen in 2011, 2012 en 2013 (tabel 7). Ook de aantallen legsels en gezinnen op de Last Minute Beheerpakketten zijn in kaart gebracht (tabel 8). Het aandeel legsels en gezinnen per soort zijn te vinden in bijlage 4. De dichtheid van de legsels en gezinnen op de beheerpakketten met meer dan 50hectare in minimaal één van de drie jaren is weergeven in grafiek 2. Het beheerpakket ‘Bouwland voor broedvogels’ (akkerrand) valt hier ook onder, maar is niet meegenomen in de grafiek omdat op dit pakket zowel geen legsels als gezinnen zijn gezien (bijlage 5). Tabel 7) Het aandeel legsels en gezinnen op de verschillende beheerpakketten in 2011, 2012 en 2013 Legsels Beheerpakket Weidevogelgrasland met rustperiode tot: 2011 01-jun 08-jun 15-jun 22-jun 01-jul 15-jul 01-aug Weidevogelgrasland met voorweiden 1 mei - 15 van: juni 8 mei - 22 juni Plasdras-situatie van 15 februari tot: 15-apr 15-mei 15-jun 01-aug Landbouwgrond met legselbeheer gras-/bouwland Kruidenrijk grasland(rand) Extensief beweid weidevogelgrasland Bouwland voor broedvogels Bouwland voor overwinterende akkervogels Regulier beheer (geen pakket) Gezinnen 2012 2013 2012 2013 0,0% 3,6% 2,5% 0,0% 4,0% 9,3% 3,0% 6,8% 6,5% 10,7% 5,9% 0,6% 3,1% 10,9% 5,3% 0,8% 1,8% 1,2% 0,0% 0,0% 16,9% 19,4% 15,4% 15,2% 32,0% 0,0% 0,0% 4,3% 0,0% 2,7% 0,0% 0,0% 0,0% 0,0% 1,3% 0,0% 0,0% 0,0% 0,0% 0,0% 0,0% 0,0% 0,0% 0,0% 0,0% - 0,0% - - - 0,0% 3,6% 0,0% 0,0% 0,0% 4,9% 0,0% 10,7% 1,9% 0,0% 1,3% 25,4% 30,3% 32,7% 30,4% 12,0% Grasland 9,3% 6,1% 4,9% 2,2% 5,3% Graslandrand 0,0% 0,0% 0,0% 0,0% 0,0% Akkerrand 0,0% 0,0% 0,0% 0,0% 0,0% Akkerrand 0,0% 0,6% 1,2% 0,0% 0,0% 32,2% 30,9% 21,0% 34,8% 14,7% 15 Tabel 8) Aantal hectare oppervlakte, legsels en gezinnen op de Last Minute Beheerpakketten in 2012 en 2013 2012 Last Minute Beheerpakketten Aantal ha Legsels Aantal ha Kuikenveld 4,1 5 10,4 Uitstel maaien 1juni->15 juni 9,3 6 8 juni->22juni 7,1 0 11,6 15 juni -> 22 juni 5,4 15 juni -> 1 juli 1,6 2013 Legsels Gezinnen 8 1 2 1 2 0 0 0 14 Aantallen per 100 ha 12 10 Legsels 2011 Legsels 2012 8 Legsels 2013 6 Gezinnen 2012 Gezinnen 2013 4 2 0 Rustperiode tot 8 Rustperiode tot juni 15 juni Rustperiode tot 22 juni Rustperiode tot 1 Rustperiode tot juli 15 juli Rustperiode tot 1 Landbouwgrond augustus met legselbeheer Kruidenrijk grasland Beheerpakketten Afbeelding 5) Dichtheid (aantalen per100 hectare) van de legsels en gezinnen op de beheerpakketten met meer dan 50 hectare. 16 Van alle beheerpakketten bevonden zich op het beheerpakket ‘Landbouwgrond met legselbeheer’ in alle drie de jaren het hoogste aandeel legsels. In 2012 waren op dit pakket ook een groot aandeel grutto- en wulpengezinnen gezien. Dit pakket heeft tevens de hoogste aantal hectare waardoor de kans dat een legsels op dit pakket wordt gelegd groter is dan op andere, kleinere, pakketten. Dit pakket is de makkelijkste oplossing is voor boeren waardoor het veel wordt afgesloten. Wanneer echter gekeken wordt naar de aantallen per hectare dan bevonden zich op dit pakket een van de laagste dichtheden grutto’s, tureluurs en wulpen, zowel legsels als gezinnen (2,1 of lager). Het hoge aandeel legsels en gezinnen op het beheerpakket ‘Landbouwgrond met legselbeheer’ komt dus voornamelijk door het hoge oppervlak wat aanwezig is in Noord-Brabant. Op ‘Weidevogelgrasland met rustperiode tot 1 juli’ was van alle beheerpakketten in 2013 het hoogste aandeel gezinnen gezien. Ook dit betreft weer vooral grutto en wulp. Dit pakket is met ongeveer 244 hectare ook een van de grootste beheerpakketten wat de kans op legsels en gezinnen vergroot. Van de beheerpakketten weidevogelgrasland is 1 juli het meest aantrekkelijk voor de boeren waardoor dit pakket vaker wordt afgesloten dan de andere weidevogelgrasland beheerpakketten. De dichtheden grutto-, tureluur- en wulpenlegsels op dit beheerpakket was een van de hoogste (8,19 of hoger), ook de dichtheid gezinnen in 2012 was hoog (9,05). Uit het rapport van Oosterveld & Altenburg (2005) kwam naar voren dat laat gemaaide percelen (na 18 juni) belangrijk zijn om een voldoende lange rustperiode te hebben voor uitbroeden van de legsels en als foerageerbiotoop van de gruttokuikens. Schekkerman en Beintema (2007) concludeerde dat het uitstellen van het maaien leid tot het verbeteren van voedsel- en overlevingsconditie van de gruttokuikens. Het hoge oppervlak en de rustperiode zorgt dus waarschijnlijk voor de hoge dichtheden legsels en in 2013 ook gezinnen op het beheerpakket ‘Weidevogelgrasland met rustperiode tot 1 juli’ Opvallend is dat in 2013 het aandeel legsels op ‘Landbouwgrond met legselbeheer’ hoog is maar het aandeel gezinnen op dit pakket een stuk lager ligt. Daarentegen was in ditzelfde jaar op het pakket ‘Weidevogelgrasland met rustperiode tot 1 juli’ het aandeel legsels een stuk lager dan het aandeel gezinnen. In 2012 was op beide pakketten het aandeel legsels ongeveer gelijk aan het aandeel gezinnen. Uit onderzoek van Teunissen et al. (2007) bleek dat de voorkeur van de gruttokuikens steeds vaker veranderde in de loop van het seizoen. Doordat de alarmtellingen een momentopname is kan het zijn dat in 2012 ze op het moment van de tellingen een andere voorkeur hadden dan in 2013. De legsels van de tureluur in 2012 en 2013 waren vooral te vinden op het beheerpakket ‘Plas-dras situatie van 15 februari tot 15 juni’. In 2013 was hier ook het hoogste aandeel alarmerende tureluurs waargenomen. Dit komt overeen met het onderzoek van Sikkeman en Lierop (2007) waaruit bleek dat dit pakket zeer in trek was voor tureluurkuikens. Dit beheerpakket is een goede omgeving voor tureluur aangezien ze vaak in natte gebieden broeden en de kuikens er voedsel zoeken wanneer het gebied later in het seizoen opdroogt en een slikkig milieu vormt (Oosterveld & Altenburg, 2005). Verder zat een kleiner deel van de grutto en wulpen (minder dan 10%) op het pakket ‘Kruidrijk grasland’. In dit pakket is er voldoende voedsel voor de kuikens, dekking tegen de predatoren en een goede doorlaatbaarheid. De diversiteit van de kruiden zorgt voor operen ruimtes en verschil in hoogtes zodat de vogels zelf naar stukken kunnen lopen met veel bedekking of juist veel insecten (CLM, 2010). Wanneer er wordt gekeken naar de aantallen legsels en gezinnen per hectare op dit beheerpakket is er een afname van legsels zichtbaar. De aantallen gezinnen per hectare was in 2013 echter wel hoger dan in 2012. Op de beheerpakketten ‘Weidevogelgrasland met uitstel tot 15 juli’ en ‘1 augustus’, waren alleen in 2013 legsels en gezinnen gezien. En aandeel was echter laag (4,3% of minder). De hoeveelheid legsels per hectare was echter hoog (10,42), de aantallen gezinnen per hectare was wel laag (2,98 op 15 juli en 2,34 op 1 aug.). Het gaat echter over zeven legsels alleen 17 op het pakket ‘15 juli’, dit, samen met het feit dat er geen legsels zijn gezien in 2011 en 2012, suggereert dat deze pakketten niet erg in trek zijn. In alle drie de jaren lag een ook hoog aandeel legsels ook op percelen met regulier beheer waar geen pakket was afgesloten. Ook het aandeel gezinnen was, voornamelijk in 2012, hier hoog. Wel lijkt het aandeel legsels en gezinnen af te nemen. Rondom de beheerpakketten zitten veel percelen met regulier beheer. De dichtheid zal daardoor waarschijnlijk laag zijn. Het hoge aandeel legsels en gezinnen zal dus voornamelijk komen door het hoge oppervlak. Tot slot waren er op de Last Minute Beheerpakketten 2012 alleen legsels gezien en in 2013 zowel legsels als gezinnen. In 2012 was lagen de legsels op kuikenveld en uitstel van maaien van 1 juni naar 15 juni. In 2013 waren de legsels en gezinnen gezien op kuikenveld en uitstel van maaien van 8 juni naar 22 juni en van 15 juni naar 22 juni. Op de kuikenvelden lagen voornamelijk gruttolegsels en was ook een gruttogezin gezien. Uit onderzoek van Teunissen et al. (2007) kwam naar voren dat vluchtstroken, wat overeenkomt met kuikenvelden, in het begin van het seizoen geprefereerd werd door gruttokuikens. Uit onderzoek van Nijland (2008) bleek echter dat grutto- en tureluurgezinnen geen voor- of afkeur hebben voor de vluchtheuvels. Het aantal hectare Last Minute Beheerpakketten was echter in beide jaren laag, wat waarschijnlijk ook invloed heeft gehad op de aantallen. 3.5 Knel- en verbeterpunten in de alarmtellingen Aan de hand van de resultaten en gesprekken met de districtscoördinatoren Anja Popelier en Marco Renes zijn enkele knelpunten op een rij gezet met het effect op de resultaten en mogelijke oplossingen (tabel 10). Tabel 9) De knelpunten van de alarmtellingen met hun effecten op de resultaten en mogelijke oplossingen hiervan Knelpunten Dag van tellen slecht weer Ineens veel kuikensterfte na alarmtelling Voor tellingen wel gezinnen, tijdens tellingen niet/ nauwelijks Door lage dichtheden blijven enkele op nest zitten Effect op resultaten Ga niet: geen gegevens Ga wel: onderschatting van aantallen Overschatting van aantallen Onderschatting van de aantallen Onderschatting van aantallen Grote gebieden kunnen niet in één dag geteld worden Gegevens van twee of meer verschillende dagen Tellingen van een gebied uitgespreid over veel dagen Tellingen in 5 rondes is veel voor vrijwilligers Dubbeltellingen Minder gegevens Oplossing Vaker een dag inplannen, bij mooi weer laat je er een aantal vallen Gebeurtenis doorgeven Gezinnen gezien buiten tellingen, apart noteren als gedragstelling Andere telmethode ontwikkelen voor gebieden met lage dichtheden Zo snel mogelijk (liefst dag erna) veld in om rest te doen. Niet meer tellen waar al geteld is Zorg dat er zoveel mogelijk geteld wordt op één dag Minimaal twee rondes, met goede (weers)omstandigheden Doordat de alarmtellingen op één dag worden gedaan is het een momentopname. Vaak wordt er een planning gemaakt met de data van de alarmtellingen. Het kan zijn dat het op de dag van de tellingen het slecht weer is. Er kan dan gekozen worden om niet te gaan, het duurt dan echter weer lang tot de tweede telling staat gepland waardoor je dus een periode mist. Indien de tellingen wel gedaan worden is de kans groot op een onderschatting van de aantallen doordat de ouders minder snel wegvliegen. Er wordt daarom aanbevolen om meer data te plannen dan dat er geteld wordt. Zo kan er makkelijker een dag met slecht weer 18 worden overgeslagen. Verder kan er, door (onverwachte) werkzaamheden, predators of extreem slecht weer, in korte tijd veel kuikens overlijden. Wanneer de alarmtellingen vóór deze sterfte zijn uitgevoerd leidt dit dus tot een overschatting van de aantallen gezinnen. Door goed contact met de boer of mensen die veel in het gebied zijn kunnen deze gebeurtenissen worden genoteerd en doorgegeven worden. Door goed contact met de boer wordt ook het aantal doden door werkzaamheden verkleint. De aantallen gezinnen kunnen dan eventueel worden aangepast. Ook komt het voor dat er een paar dagen voor de tellingen gezinnen zijn gezien die tijdens de alarmtellingen niet zijn waargenomen. Dit kan komen doordat de ouders bijvoorbeeld niet opvliegen/alarmeren terwijl ze toch een kuiken hebben. Doordat deze aantallen niet worden meegenomen kan dit tot een onderschatting van de aantallen gezinnen leiden. Een oplossing kan zijn dat deze gezinnen toch worden opgeschreven maar onder gedragswaarneming. Deze gegevens kunnen vervolgens worden gebruikt om de grootte van de onderschatting te bepalen. In Noord-Holland zijn de dichtheden grutto’s, tureluurs en wulpen een stuk hoger dan in Noord-Brabant. Bij hoge dichtheden alarmeren bijna alle vogels doordat ze dichter bij elkaar zitten, ze vertonen voorspelbaar gedrag. Bij lage dichtheden is dit niet het geval en blijven ze soms op het nest zitten of bij de kuikens. Doordat je hier te maken hebt met individuen kan er afwijkend gedrag worden vertoont. Hierdoor kunnen gezinnen over het hoofd worden gezien wat leidt tot een onderschatting van het aantal gezinnen. Verder zijn sommige gebieden dusdanig groot dat deze niet in één dag geteld kunnen worden. Dit zorgt ervoor dat je gegevens van een gebied krijgt van verschillende dagen. De kans dat een alarmerende vogel wordt waargenomen hangt deels af van het weer. Wanneer telling van een gebied over meerdere dagen wordt uitgespreid kan het weer tussen deze dagen verschillen en dus ook de kans dat de gezinnen worden waargenomen. Deze grote spreiding was in beide jaren in de Beerse Overlaet het geval waardoor op enkele plekken dubbeltellingen zijn gedaan. Om dit zo veel mogelijk te voorkomen moet het gebied het liefst in één dag geteld worden. Indien dit niet mogelijk is moet er geprobeerd worden zo snel mogelijk het deel wat nog niet geteld is te tellen. Hierbij moet gebied wat wel al geteld is niet nogmaals worden meegenomen. Wanneer de gegevens snel worden ingevoerd kan degene die een ander deel telt (één of enkele dagen later) deze gegevens al zien en weet dan precies waar niet meer geteld hoeft te worden. Zo wordt een deel van de dubbeltellingen voorkomen en is het makkelijker om verschillende rondes met elkaar te vergelijken. Door goede communicatie met de vrijwilligers onderling wordt de kans op dubbeltellingen ook verkleind. Tot slot wordt de uitvoering van vijf telrondes door vrijwilligers als erg veel (belastend) ervaren. Minder rondes zorgen echter voor minder gegevens. Voor de grutto is wel een telmethodiek ontwikkeld met twee rondes. De eerste ronde is in de tweede helft van april of begin mei voor een eenmalige telling van het aantal gruttobroedparen en de tweede ronde is in de tweede helft van mei of begin juni voor het aantal gruttogezinnen. Hierbij is de datum van de telling afhankelijk van de timing van het broedseizoen. De gezinnentelling wordt gedaan op het moment dat de eerste gruttokuikens bijna vliegvlug zijn (Nienhuis et al. 2013). Dit laatste zorgt ervoor dat de kans dat de kuiken(s) van het waargenomen gezin het uiteindelijk niet overleven minimaal is. Wel wordt geadviseerd om tussen deze twee periodes alarmerende vogels te noteren als gedragswaarneming. Het kan namelijk voorkomen dat, door verstoring in de vroege eifase, er veel speiding is in uitkomen. Verder is het lastig om de gezinnen uit elkaar te houden wanneer de gruttokuikens bijna vliegvlug zijn. Deze aangepaste methode kan ook toegepast worden voor de tureluur en wulp. Voor de wulp moet de tweede ronde echter eerder uitgevoerd worden (rond 2 weken na uitkomen) aangezien de ouders later in de kuikenperiode niet meer alarmeren. Door deze aangepaste tellingen krijg je echter maar gegevens over de gezinnen van één dag. Het wordt daarom aangeraden om deze telling op een dag te doen met goede omstandigheden zodat de aantallen maximaal zijn. 19 4. Conclusie 4.1 Legsels & alarmtellingen De aantallen legsels lijken, in bijna alle gebieden, toe te nemen. De meeste legsels zijn van de grutto, gevolgd door de wulp. Legsels van de tureluur zijn alleen gevonden in de Beerse Overlaet en het Land van Heusden en Altena waar het beheerpakket ‘plas-dras situatie van 15 februari tot 15 juni’ ligt. De Beerse Overlaet en het Land van Heusden en Altena hebben de meeste legsels, maar zijn tevens ook de grootste gebieden. Wanneer de aantallen legsels worden vergeleken met de aantallen keren dat gedragscode ‘Nestindicerend’ en ‘Nestlocatie’ van de alarmtellingen is waargenomen blijkt dat het tellen van legsels buiten de alarmtellingen een realistischer beeld geeft. Uit de alarmtellingen blijkt dat, net als de legsels, de meeste gezinnen zijn gezien in de Beerse Overlaet en het Land van Heusden en Altena. 4.2 Bruto Territoriaal Succes Na het berekenen van het Bruto Territoriaal Succes bleek dat in 2012 alleen de grutto in de Beerse Overlaet een voldoende reproductiesucces (73%) had. De tureluur en de wulp hadden een onvoldoende reproductiesucces (11% en 26% respectievelijk). In 2013 hadden de grutto en de wulp in Lith en Maasdonk samen een voldoende reproductiesucces (72% en 83% respectievelijk). De tureluur had een mogelijk voldoende reproductiesucces (64%). In het Land van Heusden en Altena had alleen de wulp een voldoende reproductiesucces (69%). De tureluur had een mogelijk voldoende reproductiesucces (50%) en de grutto een onvoldoende reproductiesucces (40%). In het Vughtse Gement had de grutto een onvoldoende reproductiesucces (0%) en de wulp een voldoende reproductiesucces (67%). In de Schijndelsche Heide had zowel de grutto als de wulp een onvoldoende reproductiesucces (30% en 26% respectievelijk). En in de Rielsche Heide had de grutto een mogelijk voldoende reproductiesucces (50%) en de wulp een onvoldoende reproductiesucces (22%). In Made-Drimmelen had de grutto een mogelijk voldoende reproductiesucces (50%). Een groot deel van de lage BTSwaarde werd veroorzaakt door een hoge kuikensterfte. In enkele gevallen was er ook sprake van een laag uitkomstpercentage van de legsels wat de BTSwaarde naar beneden haalde. Verder waren de aantallen legsels en gezinnen in alle gebieden, behalve de Beerse Overlaet, erg laag waardoor al snel een onvoldoende reproductiesucces ontstaat als er een paar legsels niet uit zijn gekomen en/of de kuikens van enkele gezinnen het niet overleven. Wanneer alle drie de soorten bij elkaar worden genomen blijkt dat alleen in Lith en Maasdonk in 2013 een voldoende reproductiesucces was (74%). In het Land van Heusden en Altena en MadeDrimmelen was een mogelijk voldoende (54% en 50% respectievelijk) en in de andere gebieden een onvoldoende reproductiesucces (33% of lager). 4.3 Beheerpakketten Van alle beheerpakketten bevonden zich in 2011, 2012 en 2013 op het beheerpakket ‘Landbouwgrond met legselbeheer’ het hoogste aandeel legsels (25,4%, 30,3% en 32,7% respectievelijk) en in 2013 ook het hoogste aandeel gezinnen (30,4%). Dit betrof voornamelijk de grutto en wulp. Dit pakket heeft tevens het hoogste oppervlak (meer dan 2000 ha). De aantallen per 100ha is echter erg laag (2,1 of minder). De hoge aantallen legsels en gezinnen op dit pakket komt dus voornamelijk door het grote oppervlak. Het hoogste aandeel grutto- en wulpengezinnen in 2013 was op ‘Weidevogelgrasland met rustperiode tot 1 juli’ (32%). Ook dit pakket heeft een groot oppervlak (ong. 250 ha), de aantallen legsels en gezinnen per 100ha is echter van 2011 t/m 2013 vergeleken met de andere pakketten hoog (8,19; 13,08; 9,43 respectievelijk). De rustperiode zorgt namelijk voor het uitbroeden van legsels en als foerageerbiotoop voor de kuikens. De tureluur was vooral te vinden op het beheerpakket ‘Plas-dras situatie van 15 februari tot 15 juni’. De natte 20 gebieden zijn ideaal voor deze soort om te broeden en wanneer het opdroogt zoeken de tureluurkuikens hier voedsel (Oosterveld & Altenburg, 2005). Het de aantallen grutto- en wulpenlegsels per 100ha op ‘Kruidenrijk grasland’ lijkt af te nemen (van 9,78 naar 5,95), de aantallen gezinnen per hectare was in 2013 echter hoger dan in 2012 (0,85 tegen 2,98). Op de pakketten ‘Weidevogelgrasland met rustperiode tot 15 juli’ en ‘1 augustus’ zijn alleen in 2013 lage hoeveelheden legsels (4,3%) en gezinnen (3,1%) op gezien. De dichtheid van de legsels was echter wel hoog (10,42 op ’15 juli’), maar van de gezinnen niet (2,98 en 2,34 respectievelijk). Het lijkt erop dat deze beheerpakketten niet erg in trek zijn bij drie vogelsoorten. Verder is er ook een groot aandeel legsels en gezinnen gezien op regulier beheer (zonder pakket). Aangezien dit een groot oppervlak bevat zal de dichtheid laag zijn. De aantallen op de Last Minute Beheerpakketen waren laag. De lage hoeveelheid hectare van deze pakketten is daar waarschijnlijk de oorzaak van. 5. Aanbevelingen Voor de alarmtellingen wordt aanbevolen om meer data in te plannen dan waarop daadwerkelijk geteld moet worden. Zo kan er bij slecht weer een geplande data later geteld worden zonder dat er onderschatting komt (indien er toch geteld wordt bij slecht weer) of een set gegevens missen. Verder wordt er aanbevolen om hoge kuikensterfte, door bijvoorbeeld werkzaamheden of het weer, door te geven. Ook het tellen van de gezinnen vlak voor de kuikens vliegvlug zijn verminderd een overschatting van de aantallen gezinnen. Gezinnen die niet zijn gezien tijdens de alarmtellingen maar wel erbuiten wordt geadviseerd deze te noteren onder gedragswaarnemingen zodat bekend is hoe groot de onderschatting is. Ook wordt aanbevolen het gebied in zo min mogelijk dagen te tellen, het liefst in één dag, waarbij een gebied wat al geteld is niet nogmaals wordt meegenomen. Zo zit er minder verschil in de dagen door externe invloeden, bijvoorbeeld het weer, en worden de aantallen dubbeltellingen verlaagd. Tot slot kunnen de alarmtellingen ook in twee rondes gedaan worden waarbij wel wordt geadviseerd om onder gunstige (weers)omstandigheden te gaan tellen. 21 Literatuur Beintema, A., Moedt, O. & Ellinger, D. (1995) Ecologische Atlas van de Nederlandse Weidevogels. Insituut voor Bos- en Natuuronderzoek. Schuyt & Co, Haarlem Brabants Landschap (2013). Jaarverslag ’12. Vrijwillige weidevogelbescherming in NoordBrabant Bureau N en LBN (2007). Instructie Alarmtellingen. Tellingen van paren en gezinnen van scholekster, kievit, grutto, tureluur en wulp CLM (2010). Kruidenrijk Kuikengras: Interview met Krijn http://www.clm.nl/nieuws/films/kruidenrijk-kuikengras Geraadpleegd 03-12-2013 Trimbos. Belleghem, S. van & Tijsen, W. (2009). Weidevogelkringen. Jaarboek Weidevogels 2009. p 31 – 32. Nijland, F. (2008). Kuikenland onderzoek naar gebruik van mozaïeken door steltlopergezinnen in drie gruttokringen in Fryslân in 2005-2007. Eindrapportage Innovatieve Monitoring deel 2. Publicatie Bureau N nr 9. Nijland, F., Schekkerman, H. & Teunissen, W.A. (2010). Methodes monitoring weidevogels. Sovon-onderzoeksrapport 2010/09. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Nijmegen. Nienhuis, J., Sierdsema, H., Teunissen, W., Paasen, A. van (2013). Weidevogelbalans. Ministerie van Economische zaken, Vogelbescherming Nederland, Nijmegen. Oosterveld, E.B. & Altenburg, W. (2005). Kwaliteitsciteria voor weidevogelgebieden met toetslijst. A&W-rapport 412 Schekkerman, H & Beintema, A.J. (2007). Abundance of Invertebrates and Foraging Success of Black-Tailed Godwit Limosa limosa Chicks in Relation to Agricultural Grassland Management. ARDEA 95 (1) Schekkerman, H., Teunissen, W. & Oosterveld, E. (2009). Mortality of black-tailed Godwit Limosa Limosa and Northern Lapwing Vanellus vanellus chicks in wet grasslands: influence op predation and agriculture. Journal Ornithol nr. 150, p. 133-145 Sikkeman, M. & Lierop, S. van (2007). De functie van onbemeste graslandranden voor weidevogels in de broedtijd. Afstudeeronderzoek, Altenburg & Wymenga ecologisch onderzoek Teunissen, W.A. & Willems, F. 2004. Bescherming onderzoeksrapport 04/06. Sovon, Beek-Ubbergen. van weidevogels. Sovon- Teunissen, W.A., Willems F. & Majoor F. (2007). Broedsucces van de Grutto in drie gebieden met verbeterd mozaïekbeheer. Sovon-onderzoeksrapport 2007/06. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Beek-Ubbergen. Teunissen, W., Klok, C., Kleijn, D & Schekkerman, H. (2008). Factoren die de overleving van weidevogelkuikens beïnvloeden. Rapport DK nr. 2008/dk101. Directie Kennis. Teunissen, W.A. & Wymenga, E. (2011). Factoren die van invloed zijn op de ontwikkeling van weidevogelpopulaties. Belangrijke actoren tijdens de trek, de invloed van waterpeil op 22 voedselbeschikbaarheid en graslandstructuur op kuikenoverleving. Sovon onderzoeksrapport 2011/10. Sovon Vogelonderzoek Nederland, Nijmegen. A7W-rapport 1532. Bureau Altenburg & Wymenga, Veenwouden. Alterra rapport 2187, Alterra, Wageningen. Persoonlijk communicatie Popelier, Anja (Districtcoördinator Midden-Brabant), 20-11-2013. Mondelinge mededeling Renes, Marco (Districtcoördinator Oost-Brabant), 02-12-2013. Mondelinge mededeling 23 Bijlage 1: Plattegrond kerngebieden Figuur I: Plattegrond van de Beerse Overlaet met de kerngebieden 1) Lith, 2) Maasdonk, 3) Gewandeweg, 4) Teeffelen, 5) Ravenstein 24 Figuur II: Plattegrond van het Land van Heusden en Altena met de kerngebieden 1) Langen Bruggert, 2) Wijkerzand, 3) Heesbeesche Uiterwaarde 25 Bijlage 2: Aantallen legsels Tabel I: Aantallen legsels per vogelsoort in de collectieve gebieden in 2011, 2012 en 2013 2011 2012 2013 (kern)gebieden Grutto Tureluur Wulp Totaal Grutto Tureluur Wulp Totaal Grutto Tureluur Wulp Totaal Beerse Overlaet 38 4 23 65 48 9 38 95 75 30 45 150 * Lith 5 0 2 7 14 7 5 26 18 10 7 35 * Maasdonk 11 2 13 26 16 1 18 35 11 4 11 26 * Gewandeweg 9 2 0 11 7 1* 0 7 0 0 0 0 * Teeffelen 0 0 0 0 0 0 2 2 0 0 1 1 * Ravenstein 13 0 8 21 11 0 13 24 17 2 8 27 Land van Heusden en Altena * Langen Bruggert * Wijkerzand * Heesbeensche Uiterwaard 7 7 0 7 0 7 3 3 0 17 10 7 16 16 0 5 0 5 12 1 1 33 17 6 15 15 0 6 0 5 16 8 0 37 23 5 0 0 0 0 0 0 10 10 0 1 8 9 Vughtse Gement 2 0 2 4 4 0 1 5 3 0 3 6 Schijndelsche heide 7 0 7 14 7 0 6 13 10 0 9 19 Rielsche heide 5 0 10 15 5 0 9 14 2 0 7 9 Made-Drimmelen 0 0 0 0 3 0 0 3 2 0 0 2 Totaal 59 11 45 115 83 14 66 163 107 36 80 223 * Dit legsel is niet waargenomen met de legseltellingen, maar was er wel doordat er een alarmerende tureluur is gezien 26 Bijlage 3: Uitkomstpercentage legsels Tabel I: Aantallen legsels met het percentage wat is uitgekomen en de aantallen onbekend in de collectieve gebieden in 2012 2012 Grutto Tureluur Wulp Gebieden Legsels Uit Onbekend BTS Legsels Uit Onbekend BTS Legsels Uit Onbekend BTS Beerse Overlaet 48 100% 13 73% 8 100% 2 6% 36 77% 10 30% 30 100% 12 73% 8 100% 2 0% 21 64% 10 Lith & Maasdonk 35% Land van Heusden en 16 55% 5 5 100% 12 100% 1 Altena Vughtse Gement 4 100% 1 0 1 100% Schijdelsche Heide 7 86% 0 6 67% Rielsche Heide 5 100% 0 9 100% 4 Made-Drimmelen 3 100% 2 0 0 Tabel II:Aantallen legsels met het percentage wat is uitgekomen en de aantallen onbekend in de collectieve gebieden in 2013 2013 Grutto Tureluur Wulp Gebieden Legsels Uit Onbekend BTS Legsels Uit Onbekend BTS Legsels Uit Onbekend Beerse Overlaet 46 85% 7 16 100% 3 27 83% 4 29 91% 7 72% 14 100% 3 64% 18 86% 4 Lith & Maasdonk Land van Heusden en 15 90% 5 40% 6 100% 3 50% 16 100% 3 Altena Vughtse Gement 3 3 0% 0 3 0% 2 Schijdelsche Heide 10 80% 30% 0 9 63% 1 Rielsche Heide 2 100% 50% 0 7 83% 1 Made-Drimmelen 4 100% 3 50% 0 0 - BTS 83% 69% 67% 22% 14% - 27 Bijlage 4: Aandeel legsels en gezinnen Tabel I: Het aandeel legsels per beheerplan per vogelsoort in 2011, 2012 en 2013 2011 2012 2013 Beheerplan Grutto Tureluur Wulp Grutto Tureluur Wulp Grutto Tureluur Wulp Weidevogelgrasland met rustperiode 01-jun 0% 0% 0% 4% 0% 4% 1% 0% 5% tot: 08-jun 10% 9% 9% 5% 0% 1% 9% 0% 6% 15-jun 5% 36% 0% 0% 8% 0% 3% 0% 5% 22-jun 0% 0% 2% 1% 0% 3% 0% 0% 3% 01-jul 15% 36% 16% 26% 23% 10% 19% 18% 10% 15-jul 0% 0% 0% 0% 0% 0% 6% 0% 3% 01-aug 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% Weidevogelgrasland met voorweiden 1 mei - 15 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% van: juni 8 mei - 22 juni 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% Plasdras-situatie van 15 februari tot: 15-apr 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 15-mei 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 15-jun 0% 0% 0% 0% 46% 0% 0% 36% 0% 01-aug 0% 0% 0% 0% 0% 0% 1% 9% 0% Landbouwgrond met legselbeheer gras-/bouwland 29% 0% 27% 36% 15% 25% 36% 27% 31% Kruidenrijk grasland(rand) Grasland 11% 9% 7% 2% 0% 12% 5% 0% 6% Graslandrand 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% Extensief beweid weidevogelgrasland 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% Bouwland voor broedvogels Akkerrand 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% Bouwland voor overwinterende Akkerrand 0% 0% 0% 1% 0% 0% 0% 0% 3% akkervogels Regulier beheer (geen pakket) 31% 9% 40% 25% 8% 43% 19% 9% 27% 28 Tabel II: Het aandeel gezinnen in 2012 en 2013 Beheerplan Weidevogelgrasland met rustperiode tot: Weidevogelgrasland met voorweiden van: 01-jun 08-jun 15-jun 22-jun 01-jul 15-jul 01-aug 1 mei - 15 juni 8 mei - 22 juni Plasdras-situatie van 15 februari tot: 15-apr 15-mei 15-jun 01-aug Landbouwgrond met legselbeheer gras-/bouwland Kruidenrijk grasland(rand) Grasland Graslandrand Extensief beweid weidevogelgrasland Bouwland voor broedvogels Akkerrand Bouwland voor overwinterende akkervogels Akkerrand Regulier beheer (geen pakket) Grutto 2012 Tureluur 0% 6% 14% 0% 17% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 100% 0% 0% 0% 10% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 19% 0% 0% 50% 6% 0% 0% 0% 0% 0% 17% 0% 0% 10% 6% 13% 0% 19% 0% 3% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 23% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 60% 10% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 19% 3% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 67% 8% 8% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 6% 10% 0% 0% 0% 0% 40% 0% 0% 0% 20% 0% 3% 0% 0% 0% 32% Wulp Grutto 2013 Tureluur Wulp 29 Tabel III: Aantal legsels en gezinnen op last minute beheer in 2012 en 2013 2012 Legsels Last Minute Beheer Aantal ha Grutto Tureluur Wulp Aantal ha Kuikenveld 4,1 3 0 2 10,4 Uitsel 1juni->15 juni 9,3 4 0 2 maaien 8 juni->22juni 7,1 0 0 0 11,6 15 juni -> 22 juni 5,4 15 juni -> 1 juli 1,6 2013 Legsels Gezinnen Grutto Tureluur Wulp Grutto Tureluur Wulp 6 1 1 1 0 0 - 0 2 0 0 0 0 2 0 0 0 0 0 0 0 0 2 0 0 30 Bijlage 5: Dichtheden legsels en gezinnen Tabel I: Aantallen legsels en gezinnen per 100 hectare op de beheerpakketten met, in minimaal één jaar, 50 hectare of meer. Legsels Gezinnen Beheerpakket 2011 2012 2013 2012 2013 Rustperiode tot 8 juni 7,86 7,59 8,88 4,55 6,46 Rustperiode tot 15 juni 10,92 1,10 5,39 5,49 4,31 Rustperiode tot 22 juni 1,62 5,68 7,27 0 0 Rustperiode tot 1 juli 8,19 13,08 9,43 2,86 9,05 Rustperiode tot 15 juli 0 0 10,42 0 2,98 Rustperiode tot 1 augustus 0 0 0 0,00 2,34 Landbouwgrond met legselbeheer 1,26 2,10 2,05 0,59 0,35 Kruidenrijk grasland 9,78 8,48 5,95 0,85 2,98 Akkerrand voor broedvogels 0 0 0 0 0 31
© Copyright 2024 ExpyDoc