Rijkswaterstaat AVV standaardbeschrijvingen gebruik tekstkarren Raadgevende Nassaulaan postbus Ingsnleurs 4 95949 2509 CP Den Haag leleloon 070 370 07 00 lelclax 070 360 00 96 b v Rijkswaterstaat AVV water mfrartructuur milieu bouw standaardbeschrijvingen gebruik tekstkarren registratie projectcode status RW767 1 deflnltlef projectlalder projectdlrectwr datum dr W F M Spit ,r H R Buljn 96-06-03 autorlsatle naam goedgekeurd dr W F M Spul j \a\p\rw\767\1\1248 Raadgevende Nassaulaan postbus Ielelal b.v 4 95948 2509 CP telcloon Ingenieurs rap Den Haag 070 370 07 00 070 360 00 96 0 Wltteveen+Bos Raadgevende lngsnl~urs b v Niets uit dit bestekldrukwerk mag worden veneelvoudlgd enlof openbaar gemarkt door middel van druk, fotokople. mlcrofllm 01 op wslka andere wJre dan ook zonder voorafgaan. de tosstemmlng van Wlttaveen+Bos Raadgewnda Ingsnleurs b.v. noch mag het zonder een dsrgalljke toestemmIng worden gabrulkt voor snlg ander wark dan v.arvoor het Is venaardlgd INHOUDSOPGAVE L 1 2. INFORMATIESTRATEGIE 2.1. Inleiding 2.2. Aantal regels en aantal karakters 2.3. Gebruik van pictogrammen 2.4. Aantal conceptuele eenheden 2.5. Gebruik van standaardtermen 2.6. Opbouw van de teksten 2.7. Locatieaanduidingen 2.8. Speciale aanduidingen 2.9. Gebruik van pijlsymbolen 2.10. Uitlijning 2.11. Gebruik van wisselteksten 2 2 2 2 3 3 4 5 5 5 6 6 1. INLEIDING 3. LEESBAARHEIDSEISEN 3.1. Inleiding 3.2. Lettertype 3.3. Lettergrootte 3.4. Regelafstand 3.5. Beperking aan het aantal 4. VERKEERSKUNDIGE 4.1. Inleiding 4.2. Terugmelding 4.3. Tijdseisen 4.4. Storingen per regel rijstroken EISEN BIJ BEDIENING OP AFSTAND 5. VEILIGHEID 5.1. Inleiding 5.2. Standaardtermen 5.3. Flashers 6. OPNAME VAN STANDAARDTEKSTEN 6.1. Inleiding 6.2. Standaardteksten 11 11 11 laatste 11 bladzijde Wdleveen+Bos Raadgevende Rw767 1 StandaardbeschrijvIngen Ingenieurs b v gebruk tskrlkarren dsllnlllaf dd. 96 06.03 1. INLEIDING Dit document is een richtlijn voor het gebruik van tekstkarren. De richtlijn is toekomstgericht: voorzover hierin beschreven eigenschappen van tekstkarren niet overeenkomen met de bestaande karren is de bedoeling hiervan om een houvast te hebben bij het ontwikkelen of aanschaffen van nieuwe systemen. De richtlijn bevat hoofdzakelijk aanbevelingen voor de opbouw van de teksten. Technische aspecten zijn niet opgenomen, tenzij deze een verkeerskundige achtergrond hebben. Vanwege de grote verschillen in organisatie van de instanties die gebruikmaken van de tekstkarren is met opzet geen richtlijn opgenomen voor de te volgen procedures bij het inzetten van tekstkarren. Wel wordt nadrukkelijk aangeraden dat iedere instantie voor eigen gebruik vastlegt welke procedures zouden moeten worden gevolgd. Het gaat hier met name om afspraken over de te plaatsen teksten bij relatief veelvoorkomende situaties. Wdlevecn+Eos Raadgevende Rw767 1 standaardbeschnlvingen mgenmurs b Y gebruik tekstkarren delmdlef d d 96 06-03 2. INFORMATIESTRATEGIE 2.1. Inleiding De te geven informatie op tekstkarren is gericht op het ondersteunen van de weggebruiker. De tekstkar moet actuele, betrouwbare en objectieve informatie geven over de lokale situatie, die afwijkt van de normale situatie. Dit is grotendeels analoog aan de wijze van informeren via DRIPS. Doordat tekstkarren verrijdbaar zijn betreft de informatie in het algemeen de directe omgeving van het punt waar ze zijn geplaatst. Anders dan op DRIPS kan de informatie op een tekstkar ook gericht zijn op het beïnvloeden van de operationele rijtaak. Bijvoorbeeld kan op de tekstkar aangegeven worden dat er een ongeval is gebeurd en dat daarom een rijstrook niet kan worden gebruikt. De informatie op tekstkarren moet overzichtelijk en snel te lezen en te begrijpen zijn. Dit geldt eens temeer omdat tekstkarren daar gebruikt worden waar de actuele situatie afwijkt van de normale. Dit principe leidt tot grenzen aan de hoeveelheid informatie die getoond kan worden en tot eisen aan de wijze van presentatie. Een en ander is in de volgende paragrafen nader uitgewerkt. 2.2. Aantal regels en aantal karakters per regel Om de hoeveelheid informatie niet te groot te laten zijn is het wenselijk een grens te stellen aan het maximale aantal tekens en regels op een tekstkar. De fysieke breedte van een kar zorgt al vanzelf voor een inperking van het aantal tekens dat per regel kan worden getoond. Daarnaast is het vanuit leesbaarheidsopzicht wenselijk om niet teveel tekstregels te tonen. Op DRIPS wordt gewerkt met drie regels tekst. Het aantal van drie regels zou in principe ook op tekstkarren niet overschreden moeten worden. Op DRIPS heeft men de beschikking over 30 (proportionele) karakters, terwijl op tekstkarren maximaal ongeveer 11 karakters getoond kunnen worden (zie par. 3.3). Om niet het aantal mogelijke teksten op voorhand teveel in te perken, kan daarom bij uitzondering van vier regels gebruik worden gemaakt. Zie ook par. 3.4. Richtlijn: De teksten worden bij voorkeur op drie regels van vier regels behoort in uitzonderingsgevallen lijkheden. getoond. Gebruik tot de moge- 2.3. Gebruik van pictogrammen De informatie op de tekstkarren moet voor alle weggebruikers zo duidelijk en helder mogelijk zijn. Hoe beter de begrijpelijkheid van de tekst, hoe sneller de weggebruiker de informatie in zich op kan nemen. Pictogrammen kunnen de leessnelheid aanzienlijk vergroten. Waar mogelijk verdient het dus de voorkeur om met behulp van een pictogram de informatie weer te geven. Met name de RVV-waarschuwingsborden J15 tlm J20, J25, J26, J31 en J33 tlm J36 zijn hiervoor geschikt. De weergave van het bord bepaalt de juridische waarde van het tonen van het bord. Wanneer een bord niet voldoet aan de normen met betrekking tot afmetingen kan op grond hiervan geen handhaving plaatsvinden. Bij waarschuwingsborden is dit niet nodig, zodat aanbevolen wordt alleen voornoemde RVV-borden te gebruiken. Informatie die met een pictogram gegeven wordt dient niet in de tekst te worden herhaald; eventueel kan met tekst een aanvulling worden gegeven (zie par. 2.5). Richtlijn: Het gebruik van pictogrammen om incidenten aan te geven of om de weggebruiker te waarschuwen verdient de voorkeur boven het gebruik van teksten. Per tekst dient er slechts een pictogram gebruikt te worden. WMeveen+Bos Raadgevende Rw767 1 standaardbeschrylngen mgenlsurs b v gabrulk tekstkarren delmdiel d d 96.06.03 2.4. Aantal conceptuele eenheden Naast de fysieke omvang van de informatie wordt de leesbaarheid ook bepaald door het aantal conceptuele eenheden waaruit de informatie is opgebouwd. Voorgesteld wordt om voor tekstkarren hetzelfde maximumaantal conceptuele eenheden te gebruiken als op DRIPS. Daarbij moet worden aangetekend dat dit aantal van negen eenheden een bovengrens is die niet vaak gehaald zal worden. In de praktijk zullen er meestal vijf of zes eenheden worden toegepast. 3 ongeval 4 volg N210 5 t Figuur Richtlijn: / 1. Voorbeeld bepaling aantal conceptuele Het maximumaantal conceptuele eenheden eenheden is negen. 2.5. Gebruik van standaardtermen Om de begrijpelijkheid van de informatie en de snelheid waarmee de informatie gelezen kan worden te vergroten, is het gebruik van vaste termen aanbevolen. Voor de weggebruiker is de informatie sneller te begrijpen wanneer er vaste, herkenbare en steeds terugkomende termen in de tekst staan. De benodigde leestijd wordt daardoor minder, waardoor de verkeersveiligheid minder in gevaar komt. Het gebruik van standaardtermen is vooral van belang bij incidentaanduidingen. Voorgesteld wordt om bij het aanduiden van incidenten dezelfde termen te gebruiken die ook op DRIPS worden gebruikt. Het advies voor de weggebruiker zal in die gevallen meestal zijn om de snelheid te matigen. Voor een aantal van onderstaande standaardtermen bestaan ook pictogrammen. Wanneer de term op zichzelf gebruikt zou worden, dient het pictogram gebruikt te worden (zie par. 2.3). De eventuele aanvullende tekst mag de boodschap van het pictogram niet herhalen. Het kan voorkomen dat in de aanvullende tekst een (standaard)term voorkomt, waarvoor ook een pictogram beschikbaar is. In die gevallen mag dit pictogram niet gebruikt worden. WNeveen+Bos Raadgevende Rw767 1 standaardbsschrljvmgen ingenlsurs b v gebruik tekstkarren delinlbef d d 96 06 03 3 Richtlijn: De volgende vaste teksten worden gebruikt situatie vaste term gladheid glad mist mist omleiding omleiding werkzaamheden onderhoud stremming gestremd ongeval ongeval congestievorming kans op file slipgevaar of regen slipgevaar geopende brug brug open snelheidsadvies in de aangegeven situaties: matig uw snelheid 2.6. Opbouw van de teksten Voor het snel begrijpen van de informatie is het toepassen van een eenduidige opbouw noodzakelijk. Wanneer naast de locatie van het incident ook een alternatieve route wordt aangegeven, kan de weggebruiker beide locaties met elkaar verwarren. Een eenduidige opbouw kan deze verwarring voorkomen. Belangrijk aspect bij het gebruik van tekstkarren is de afwijkende situatie. De informatie moet daarom in elk geval bevatten wat het probleem is. Daarnaast is gebleken dat de weggebruiker het op prijs stelt te weten wat de oorzaak van het probleem is. Ten derde heeft de weggebruiker behoefte aan advies over het nemen van een andere route of aan informatie over de gevolgen van het probleem. Bij gebrek aan ruimte (te veel regelslkarakterslconceptuele eenheden) kan de oorzaak van het probleem worden weggelaten. Tekstkarren kunnen ook gebruikt worden voor het geven van waarschuwingen, zoals bij controles. Het voorstel is om op de eerste regel aan te geven wat de waarschuwing inhoudt (controle), om op de tweede (en derde) regel de waarschuwing toe te lichten. Om de aandacht van de weggebruiker niet onnodig af te leiden en om te voorkomen dat de tekstkar qua functie devalueert, verdient het geen voorkeur om teksten als goede reis weer te geven. Voor overige informatieve teksten wordt geen standaardopbouw gegeven. Richtlijn: le regel: aard en locatie van het probleem of soort waarschuwing 2e regel: oorzaak van het probleem of toelichting 3e regel: route-advies of informatie over gevolgen controle sluipverkeer soort waarschuwing toelichting Figuur 2. Voorbeelden W~ttevecn+Bos Raadgevende Rw767 1 standaardbeschrlfvmgen van opbouw mgenleurs b v gebnuk tekstkarren van een tekst deflnltlsf d d 96.06 03 2.7. Locatieaanduidingen Bij het aanduiden van wegen en objecten verdient het de voorkeur gebruik te maken van dezelfde aanduidiogen als die op de ANWB-bebording worden gebruikt. Een belangrijk aspect hierbij is dat ook weggebruikers die niet goed bekend zijn met de situatie van de informatie op de tekstkar gebruik kunnen maken. Wordt bijvoorbeeld de Burgemeester Kramerweg op de borden aangeduid met N465, dan moet dit N-nummer op de tekstkar worden gebruikt. Voor afritten zal ook zoveel mogelijk het afritnummer gebruikt worden. Objecten als bruggen, tunnels of attractiepunten worden wel bij de naam vernoemd, zie ook par. 2.8. Richtlijn: Wegen, afritten en routes worden, waar mogelijk, met het nummer (Al0 of N476) aangeduid. Voor objecten wordt de eigennaam gebruikt. 2.8. Speciale aanduidingen Ook voor het toelichten van de oorzaak, het aangeven van de locatie of van een alternatieve route gebruik wordt gemaakt van vaste termen. Het verdient zeker geen voorkeur daarbij afkortingen toe te passen of om woorden af te breken. Hoewel de omvang van de tekstkarren het vrijwel onmogelijk maakt helemaal geen woorden af te breken, is het zeker wenselijk het aantal afbrekingen te beperken. Voor de windrichtingen worden wel afkortingen toegepast. Dit geldt ook voor de aanduidingen tunnel of knooppunt. Hierbij moet worden opgemerkt dat deze aanduidingen alleen als onderdeel van een woord afgekort mogen worden, bijvoorbeeld Beneluxtnl. Wanneer het woord tunnel of knooppunt op zichzelf wordt gebruikt mogen deze niet worden afgekort. Richtlijn: Onderstaande volledia afkortingen woord mogen worden toegepast: afkorting N. of Nrd noord zuid oost west W. -tunnel tnl -knooppunt knpt Maak gebruik van de termen volg, bereikbaar, via en na. Gebruik bij voorkeur geen afkortingen of woordafbrekingen. 2.9. Gebruik van pijlsymbolen Pijlsymbolen dienen de tekst te ondersteunen. Er zijn daarbij twee typen symbolen: naar boven gerichte, ‘hemel’pijlen (links, midden en rechts) en naar beneden gerichte ‘vallende’ pijlen (alleen links en rechts). De naar boven gerichte pijlen ondersteunen een routeadvies (zie ook par. 2.10). De naar beneden gerichte pijlen geven aan of de kar aan de linker- of rechterzijde dient te worden gepasseerd. Om verwarring te voorkomen dienen de pijlsymbolen alleen op de beslispunten zelf (bijv. bij een splitsing) gebruikt te worden. Richtlijn: Naar boven gerichte pijlen dienen ter ondersteuning van een routeadvies. Naar onder gerichte pijlen geven aan langs welke zijde de tekstkar dient te worden gepasseerd. Pijlsymbolen worden bij voorkeur alleen gebruikt op beslispunten. W~tteveen+Bos Raadgevende Rw767 1 standaardbeschrljvlngsn mgenleurs b v gebruik tekstkarren deflnltlel d d 99 0.3 03 2.10. Uitlijning In navolging van de uitlijning van de teksten op de ANWB-bebording, worden de teksten links uitgelijnd. AILeen bij het toepassen van pijlsymbolen (zie par. 2.9) kan door middel van de uitlijning de richtingaanduiding worden verduidelijkt. Richtlijn: Teksten worden links uitgelijnd weergegeven. Alleen bij het gebruik van pijlsymbolen kan de tekst rechts worden uitgelijnd om de richting van de pijl te ondersteunen. 2.11. Gebruik van wisselteksten Het gebruik van wisselteksten (teksten die bestaan uit twee of meer pagina’s die met een zekere regelmaat afwisselend op de tektskar getoond worden), wordt sterk afgeraden. Alle informatie van een tekst is, normaal gesproken, van belang voor de weggebruiker. Door het afwisselend tonen van pagina’s is steeds gedurende enige tijd belangrijke informatie niet zichtbaar. Het is mogelijk dat door de snelheid van de weggebruiker zelf (zie ook hoofdstuk 3) of door de aanwezigheid van een ander voertuig de pagina gemist wordt. Dit moet zoveel mogelijk vermeden worden. Richtlijn: Het gebruik W~lleveen+Bos Raadgevende Rw767 1 standaardbcschrilvlngen van wisselteksten mgcmcurs b v gebruik tekstkarren delmltlel wordt sterk afgeraden. d d 98 09.03 6 .---- 3. LEESBAARHEIDSEISEN 3.1. Inleiding Van groot belang bij het geven van informatie is dat de informatie leesbaar is. Belangrijke aspecten bij de leesbaarheid zijn lettertype en -grootte, regelafstand, de snelheid van de weggebruiker ten opzichte van de tekstkar en de keuze van de teksten of pictogrammen. Deze laatste twee aspecten zijn in het vorige hoofdstuk behandeld. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de eerste aspecten. Met betrekking tot de algemene leesbaarheid van karakters, tekens en teksten geldt de CENnorm prEN CEN TC 226N 235E. 3.2. Lettertype Voor de te gebruiken karakters (letters, cijfers, tekens en spaties) wordt uitgegaan van een proportioneel lettertype dat is afgeleid van het ANWB-Ee-alfabet. Dit lettertype is bewezen goed leesbaar te zijn en wordt daarom toegepast op bebording en op DRIPS. De letters worden bij voorkeur uitgevoerd als kleine letter (onderkast). De cijfers en pijlen hebben de grootte van kapitalen. Richtlijn: Bij voorkeur wordt een ANWB-Ee-gelijkend alfabet toegepast (in onderkast), waarbij pijlen en cijfers de grootte van kapitalen hebben. 3.3. Lettergrootte Van belang bij de leesbaarheid van een tekst is de tijd dat een tekst kan worden gelezen. Als uitgangspunt is gesteld dat de tekst gedurende vijf seconden door de weggebruiker kan worden gelezen. De te gebruiken lettergrootte is dan afhankelijk van de snelheid waarmee de weggebruiker de tekstkar nadert of passeert. Onderstaande tabel is overgenomen uit de Functionele eisen Dynamische Route-informatie Installatie (DRI). Tabel 1. Relatie snelheid (kmlh) snelheid, letterhoogte minimumletterhoogte hoofdletters (in cm) 120 100 90 70 35 30 28 24 32 28 26 22 Met het oog op de situaties bij een snelheid van en beeldpuntafstand maximumbeeldpuntafstand (in mm) waarbij 70 kmlu van tekstkarren belang. Een ingezet worden letterhoogte is met name de letterhoogte van 24 cm volstaat voor die gevallen. Omdat de karren ook in andere situaties ingezet kunnen worden (bij hogere snelheden) IS dit met toereikend. Het voorstel is om minimaal te werken met een hoogte van 28 cm. Bij een breedte van 2,5 m leidt dit tot een maximum van ongeveer 11 tekens per regel. Richtlijn: De minimaal vereiste letterhoogte is 28 cm. Bij inzet van een tekstkar op opritten en langs secundaire wegen kan een letterhoogte van 24 cm worden toegepast. 3.4. Regelafstand De regelafstand is gerelateerd aan de letterhoogte en de bijbehorende beeldpuntafstand (h.o.h.-afstand). De regelafstand bij DRIPS bedraagt 210 mm. De beeldafstand daarbij is 32 mm. Bij een beeldpuntafstand van 26 mm volgt dan een regelafstand van 170 mm. Deze regelafstand wordt gedefinieerd als de ruimte tussen de regels waarin zich geen karakters bevrnden. Dit geldt voor displays die vrij invulbaar zijn. Voor displays die werken met vaste regels bestaat de regelafstand uit de fysieke regelscheiding. W~lleveen+Bos Raadgevende Rw767 1 slandaardbeschrllvlngen ingsnmurs b.v gsbrulk tekstkarren delmlllsl d d 99.09-03 De eerste regel van een tekst dienst bovenaan het display te worden geplaatst. Bij tekstkarren die vijf vaste regels hebben is de regelafstand eveneens door deze eis vastgelegd. Wanneer een tekstkar een kleinere regelafstand heeft dan 170 mm kan een drieregelige tekst worden geplaatst op regels 1, 3 en 5. Richtlijn: De regelafstand moet 170 mm bedragen, bovenaan het display wordt geplaatst. waarbij de eerste regel 3.5. Beperking aan het aantal rijstroken Tekstkarren worden daar geplaatst waar dat nodig is. Het is dus van groot belang dat alle weggebruikers de tekst op de kar kunnen lezen. Daarbij moet uit het oogpunt van verkeersveiligheid ook de verkeerssituatie in de gaten gehouden kunnen worden. Dit is niet mogelijk wanneer de informatie op de tekstkar bestemd is voor te veel rijstroken. Het voorstel is om tekstkarren bij voorkeur bij wegen met maximaal twee rijstroken, bij hoge uitzondering drie rijstroken, te plaatsen. Langs wegen met meer rijstroken dienen er meer karren, kort achter elkaar, gebruikt te worden. Wanneer het mogelijk is kan er ook voor gekozen worden een kar in de middenberm te plaatsen. Richtlijn: De informatie van een tekstkar maximaal twee rijstroken. W~lleveen+Bor Raadgevende Rw767 1 standaardbcschrllvlngen mgemsurs b Y gebmk tekstkarren delmlllsl d d 99 09.03 is bij voorkeur bestemd voor 8 4. VERKEERSKUNDIGE EISEN BIJ BEDIENING OP AFSTAND 4.1. Inleiding Tekstkarren worde; over het algemeen ingezet onder ongewone omstandigheden. Dit houdt in dat vrijwel onmiddellijk na het plaatsen van de kar de tekst door middel van handbediening op de kar zelf getoond zal worden. Het kan echter ook voorkomen dat de kar enige tijd voor het daadwerkelijk tonen van de tekst al geplaatst worden. In die gevallen kan bediening op afstand toegepast worden. De richtlijnen in dit hoofdstuk hebben betrekking op afstandsbediening. 4.2. Terugmelding De tekstkar zal bij bediening op afstand aan de operator terug moeten melden of het tonen van de tekst geslaagd, deels geslaagd of mislukt is. Aanbevolen wordt om de kar de letterlijk ingevoerde tekst terug te laten melden. Wanneer het niet gelukt is de tekst (volledig) te tonen zal de functionaris andere maatregelen moeten nemen, bijvoorbeeld door het overgaan op bediening ter plaatse. Richtlijn: De tekstkar moet terugmelden of het plaatsen geslaagd, deels geslaagd of niet geslaagd is. van de tekst 4.3. Tijdseisen Teksten op tekstkarren worden in de regel niet op basis van de actuele verkeerssituatie getoond. Dit houdt in dat zij bij veranderde omstandigheden ook niet automatisch wijzigen of verdwijnen. Om te voorkomen dat teksten te lang getoond worden, en daardoor niet meer van toepassing zijn, dient de kar regelmatig de actuele tekst terug te melden. Aanbevolen wordt dit om de 15 minuten te laten gebeuren. Bovendien dient de tekst te worden verwijderd als het niet langer zeker is dat de tekst nog moet worden getoond. Richtlijn: Iedere 15 minuten dient de kar de op dat moment getoonde tekst terug te melden. Iedere 60 minuten dient de kar een expliciete opdracht te krijgen voor het blijven tonen van een tekst. Wanneer deze opdracht niet wordt gegeven wordt de tekst op de kar gewist. 4.4. Storingen Wanneer er storingen aan de tekstkar optreden moet de kar dit automatisch kunnen melden; storingen dienen direct doorgegeven te worden. Ook moet het mogelijk zijn dat de kar zichzelf uitschakelt in het geval van ernstige storingen. Bij algehele uitval van de kar is ook de periodieke terugmelding (par. 4.3) niet mogelijk, waardoor dit na maximaal 15 minuten automatisch wordt gerapporteerd. Richtlijn: Optredende storingen in de toonfunctie moet de tekstkar direct melden; bij storingen van meer dan een karakter dient de kar zichzelf uit te schakelen. Wmveen+Bos Raadgevende Rw767 1 standaardbeschnlvlngen Ingenieurs b v gebruik tekstkamen dellnltlel d d 99.08.03 5. VEILIGHEID 5.1. Inleiding Dit hoofdstuk gaaiin op enkele veiligheidsaspecten bij het gebruik van tekstkarren. 5.2. Standaardtermen Bij het tonen van een waarschuwing is het belangrijk te realiseren wat de reactie van weggebruiker op die waarschuwing kan zijn. Het aangeven van de kans op slipgevaar mist kan voor de weggebruikers aanleiding zijn de snelheid drastisch te verlagen. Op hoofdrijbaan van een autosnelweg kan dit zeer gevaarlijke situaties opleveren. Dit soort waarschuwingen zijn dus meer geschikt voor locaties als opritten, waar snelheid nog niet zo hoog is. de of de de 5.3. Flashers Flashers (knipperende lampen) worden in de regel toegepast om weggebruikers extra te attenderen op een bijzondere waarschuwing, bijvoorbeeld bij een geopende brug. Hoewel de teksten op tekstkarren wel speciaal van toepassing zijn op ongebruikelijke situaties, vragen ze een ander attentieniveau dan bijzondere waarschuwingen. Om de weggebruiker niet onnodig te alarmeren dienen de teksten niet begeleid te worden door flashers. Hetzelfde geldt voor knipperende teksten. Richtlijn: Teksten flashers. WlIteveen+Bos Raadgevende Rw767 1 standsardbeschrilvrngcn worden bij voorkeur niet getoond in combinatie Knipperende teksten dienen niet te worden gebruikt. mgemeurs b v gebruik tekstkarren dsllnltlel d d 99 06.03 met 10 6. OPNAME VAN STANDAARDTEKSTEN 6.1. Inleiding Dit hoofdstuk bevit geen richtlijnen, maar een advies aan de regelmatige gebruikers van tekstkarren. Het gaat hier om het gebruik van teksten die met een zekere regelmaat worden toegepast. De bedoeling is dat in gelijk(soortig)e situaties altijd dezelfde tekst wordt gebruikt. Dit vergroot de herkenbaarheid van de tekst. 6.2. Standaardteksten Deze paragraaf gaat niet in op het voorschrijven van standaardteksten, maar op een stappenplan om de instanties tot eigen standaardsets te laten komen. Uitgangspunt is dat de teksten situatie- en omstandigheidgevoelig zijn. Het is daarom van belang te inventariseren in wat voor situaties bepaalde teksten gebruikt worden. Tweede stap is het rubriceren van de verschillende situaties. Voor overeenkomstige situaties moet een (min of meer) algemene tekst gekozen worden. Deze tekst moet ruimte laten voor locatie- of situatiegebonden aanduidingen als wegnummers. Derde stap is het vaststellen van alternatieve routes voor situaties waar dat nodig blijkt te zijn. De laatste stap is de belangrijkste: vastleggen van de te nemen acties bij het inzetten van tekstkarren. Wanneer er een incident plaatsvindt moet iedere medewerker kunnen opzoeken waar de kar het beste geplaatst kan worden en wat voor teksten in dat geval moeten worden getoond. Wltteveen+Bos Raadgevende Rw767 1 standaardbeschrljwngen Ingemeurs b v gebruik tekstkarren dslinltlsl d d 96 09.03 11
© Copyright 2024 ExpyDoc