Rijkswaterstaat AVV standaardbeschrijvingen gebruik tekstkarren

Rijkswaterstaat
AVV
standaardbeschrijvingen
gebruik tekstkarren
Raadgevende
Nassaulaan
postbus
Ingsnleurs
4
95949
2509 CP
Den Haag
leleloon
070 370 07 00
lelclax
070 360 00 96
b v
Rijkswaterstaat
AVV
water
mfrartructuur
milieu
bouw
standaardbeschrijvingen
gebruik tekstkarren
registratie
projectcode
status
RW767 1
deflnltlef
projectlalder
projectdlrectwr
datum
dr W F M Spit
,r H R Buljn
96-06-03
autorlsatle
naam
goedgekeurd
dr W F M Spul
j \a\p\rw\767\1\1248
Raadgevende
Nassaulaan
postbus
Ielelal
b.v
4
95948
2509 CP
telcloon
Ingenieurs
rap
Den Haag
070 370 07 00
070 360 00 96
0 Wltteveen+Bos
Raadgevende
lngsnl~urs
b v
Niets uit dit bestekldrukwerk
mag worden
veneelvoudlgd
enlof openbaar
gemarkt
door
middel van druk, fotokople.
mlcrofllm
01 op wslka andere wJre dan ook zonder voorafgaan.
de tosstemmlng
van Wlttaveen+Bos
Raadgewnda
Ingsnleurs
b.v. noch mag het zonder
een dsrgalljke
toestemmIng
worden
gabrulkt
voor snlg ander wark dan v.arvoor
het Is
venaardlgd
INHOUDSOPGAVE
L
1
2. INFORMATIESTRATEGIE
2.1. Inleiding
2.2. Aantal regels en aantal karakters
2.3. Gebruik van pictogrammen
2.4. Aantal conceptuele
eenheden
2.5. Gebruik van standaardtermen
2.6. Opbouw van de teksten
2.7. Locatieaanduidingen
2.8. Speciale aanduidingen
2.9. Gebruik van pijlsymbolen
2.10. Uitlijning
2.11. Gebruik van wisselteksten
2
2
2
2
3
3
4
5
5
5
6
6
1. INLEIDING
3. LEESBAARHEIDSEISEN
3.1. Inleiding
3.2. Lettertype
3.3. Lettergrootte
3.4. Regelafstand
3.5. Beperking aan het aantal
4. VERKEERSKUNDIGE
4.1. Inleiding
4.2. Terugmelding
4.3. Tijdseisen
4.4. Storingen
per regel
rijstroken
EISEN BIJ BEDIENING
OP AFSTAND
5. VEILIGHEID
5.1. Inleiding
5.2. Standaardtermen
5.3. Flashers
6. OPNAME VAN STANDAARDTEKSTEN
6.1. Inleiding
6.2. Standaardteksten
11
11
11
laatste
11
bladzijde
Wdleveen+Bos
Raadgevende
Rw767 1 StandaardbeschrijvIngen
Ingenieurs
b v
gebruk
tskrlkarren
dsllnlllaf
dd.
96 06.03
1. INLEIDING
Dit document
is een richtlijn
voor het gebruik van tekstkarren.
De richtlijn
is toekomstgericht: voorzover hierin beschreven eigenschappen
van tekstkarren niet overeenkomen
met de
bestaande karren is de bedoeling hiervan om een houvast te hebben bij het ontwikkelen
of
aanschaffen
van nieuwe systemen.
De richtlijn
bevat hoofdzakelijk
aanbevelingen
voor de opbouw van de teksten. Technische
aspecten
zijn niet opgenomen,
tenzij deze een verkeerskundige
achtergrond
hebben.
Vanwege de grote verschillen
in organisatie
van de instanties
die gebruikmaken
van de
tekstkarren
is met opzet geen richtlijn
opgenomen
voor de te volgen procedures
bij het
inzetten van tekstkarren.
Wel wordt nadrukkelijk
aangeraden dat iedere instantie voor eigen
gebruik vastlegt welke procedures zouden moeten worden gevolgd. Het gaat hier met name
om afspraken over de te plaatsen teksten bij relatief veelvoorkomende
situaties.
Wdlevecn+Eos
Raadgevende
Rw767 1 standaardbeschnlvingen
mgenmurs
b Y
gebruik tekstkarren
delmdlef
d d 96 06-03
2. INFORMATIESTRATEGIE
2.1. Inleiding
De te geven informatie
op tekstkarren
is gericht op het ondersteunen
van de weggebruiker.
De tekstkar
moet actuele,
betrouwbare
en objectieve
informatie
geven over de lokale
situatie, die afwijkt van de normale situatie. Dit is grotendeels
analoog aan de wijze van
informeren
via DRIPS. Doordat tekstkarren
verrijdbaar
zijn betreft de informatie
in het
algemeen de directe omgeving van het punt waar ze zijn geplaatst.
Anders dan op DRIPS kan de informatie op een tekstkar ook gericht zijn op het beïnvloeden
van de operationele
rijtaak. Bijvoorbeeld
kan op de tekstkar aangegeven worden dat er een
ongeval is gebeurd en dat daarom een rijstrook niet kan worden gebruikt.
De informatie
op tekstkarren
moet overzichtelijk
en snel te lezen en te begrijpen zijn. Dit
geldt eens temeer omdat tekstkarren daar gebruikt worden waar de actuele situatie afwijkt
van de normale.
Dit principe leidt tot grenzen aan de hoeveelheid
informatie die getoond kan worden en tot
eisen aan de wijze van presentatie.
Een en ander is in de volgende
paragrafen
nader
uitgewerkt.
2.2. Aantal regels en aantal karakters per regel
Om de hoeveelheid
informatie
niet te groot te laten zijn is het wenselijk een grens te stellen
aan het maximale aantal tekens en regels op een tekstkar. De fysieke breedte van een kar
zorgt al vanzelf voor een inperking van het aantal tekens dat per regel kan worden getoond.
Daarnaast is het vanuit leesbaarheidsopzicht
wenselijk om niet teveel tekstregels te tonen.
Op DRIPS wordt gewerkt met drie regels tekst. Het aantal van drie regels zou in principe ook
op tekstkarren
niet overschreden
moeten worden. Op DRIPS heeft men de beschikking
over
30 (proportionele)
karakters, terwijl op tekstkarren maximaal ongeveer 11 karakters getoond
kunnen worden (zie par. 3.3). Om niet het aantal mogelijke teksten op voorhand teveel in te
perken, kan daarom bij uitzondering
van vier regels gebruik worden gemaakt.
Zie ook par. 3.4.
Richtlijn:
De teksten worden bij voorkeur op drie regels
van vier regels behoort in uitzonderingsgevallen
lijkheden.
getoond. Gebruik
tot de moge-
2.3. Gebruik van pictogrammen
De informatie
op de tekstkarren
moet voor alle weggebruikers
zo duidelijk
en helder
mogelijk zijn. Hoe beter de begrijpelijkheid
van de tekst, hoe sneller de weggebruiker
de
informatie
in zich op kan nemen. Pictogrammen
kunnen de leessnelheid
aanzienlijk
vergroten.
Waar
mogelijk
verdient
het dus de voorkeur
om met
behulp
van een pictogram
de
informatie weer te geven.
Met name de RVV-waarschuwingsborden
J15 tlm J20, J25, J26, J31 en J33 tlm J36 zijn
hiervoor geschikt. De weergave van het bord bepaalt de juridische waarde van het tonen van
het bord. Wanneer een bord niet voldoet aan de normen met betrekking tot afmetingen
kan
op grond hiervan geen handhaving
plaatsvinden.
Bij waarschuwingsborden
is dit niet nodig,
zodat aanbevolen wordt alleen voornoemde RVV-borden te gebruiken.
Informatie die met een pictogram gegeven wordt dient niet in de tekst te worden herhaald;
eventueel kan met tekst een aanvulling worden gegeven (zie par. 2.5).
Richtlijn:
Het gebruik van pictogrammen
om incidenten aan te geven of om
de weggebruiker
te waarschuwen
verdient de voorkeur boven het
gebruik van teksten. Per tekst dient er slechts een pictogram
gebruikt te worden.
WMeveen+Bos
Raadgevende
Rw767 1 standaardbeschrylngen
mgenlsurs
b v
gabrulk tekstkarren
delmdiel
d d 96.06.03
2.4. Aantal conceptuele
eenheden
Naast de fysieke omvang van de informatie
wordt de leesbaarheid
ook bepaald door het
aantal conceptuele
eenheden waaruit de informatie
is opgebouwd.
Voorgesteld
wordt om
voor tekstkarren
hetzelfde maximumaantal
conceptuele
eenheden te gebruiken als op DRIPS.
Daarbij moet worden aangetekend
dat dit aantal van negen eenheden een bovengrens
is die
niet vaak gehaald zal worden. In de praktijk zullen er meestal vijf of zes eenheden worden
toegepast.
3 ongeval
4 volg N210
5 t
Figuur
Richtlijn:
/
1. Voorbeeld
bepaling
aantal conceptuele
Het maximumaantal
conceptuele
eenheden
eenheden
is negen.
2.5. Gebruik van standaardtermen
Om de begrijpelijkheid
van de informatie en de snelheid waarmee de informatie gelezen kan
worden te vergroten, is het gebruik van vaste termen aanbevolen.
Voor de weggebruiker
is
de informatie
sneller te begrijpen wanneer er vaste, herkenbare en steeds terugkomende
termen in de tekst staan. De benodigde
leestijd wordt daardoor
minder, waardoor
de
verkeersveiligheid
minder in gevaar komt.
Het gebruik van standaardtermen
is vooral van belang bij incidentaanduidingen.
Voorgesteld
wordt om bij het aanduiden
van incidenten
dezelfde termen te gebruiken die ook op DRIPS
worden gebruikt. Het advies voor de weggebruiker
zal in die gevallen meestal zijn om de
snelheid te matigen.
Voor een aantal van onderstaande
standaardtermen
bestaan ook pictogrammen.
Wanneer
de term op zichzelf gebruikt zou worden, dient het pictogram gebruikt te worden (zie par.
2.3). De eventuele aanvullende
tekst mag de boodschap van het pictogram niet herhalen. Het
kan voorkomen dat in de aanvullende
tekst een (standaard)term
voorkomt, waarvoor ook een
pictogram beschikbaar
is. In die gevallen mag dit pictogram niet gebruikt worden.
WNeveen+Bos
Raadgevende
Rw767 1 standaardbsschrljvmgen
ingenlsurs
b v
gebruik tekstkarren
delinlbef
d d 96 06 03
3
Richtlijn:
De volgende
vaste teksten
worden
gebruikt
situatie
vaste term
gladheid
glad
mist
mist
omleiding
omleiding
werkzaamheden
onderhoud
stremming
gestremd
ongeval
ongeval
congestievorming
kans op file
slipgevaar
of regen
slipgevaar
geopende
brug
brug open
snelheidsadvies
in de aangegeven
situaties:
matig uw snelheid
2.6. Opbouw van de teksten
Voor het snel begrijpen van de informatie
is het toepassen
van een eenduidige
opbouw
noodzakelijk.
Wanneer naast de locatie van het incident ook een alternatieve
route wordt
aangegeven,
kan de weggebruiker
beide locaties met elkaar verwarren.
Een eenduidige
opbouw kan deze verwarring voorkomen. Belangrijk aspect bij het gebruik van tekstkarren
is
de afwijkende
situatie. De informatie
moet daarom in elk geval bevatten wat het probleem
is. Daarnaast is gebleken dat de weggebruiker
het op prijs stelt te weten wat de oorzaak van
het probleem is. Ten derde heeft de weggebruiker
behoefte aan advies over het nemen van
een andere route of aan informatie
over de gevolgen van het probleem. Bij gebrek aan
ruimte (te veel regelslkarakterslconceptuele
eenheden) kan de oorzaak van het probleem
worden weggelaten.
Tekstkarren
kunnen ook gebruikt worden voor het geven van waarschuwingen,
zoals bij
controles.
Het voorstel is om op de eerste regel aan te geven wat de waarschuwing
inhoudt
(controle), om op de tweede (en derde) regel de waarschuwing
toe te lichten.
Om de aandacht van de weggebruiker
niet onnodig af te leiden en om te voorkomen dat de
tekstkar qua functie devalueert, verdient het geen voorkeur om teksten als goede reis weer
te geven. Voor overige informatieve
teksten wordt geen standaardopbouw
gegeven.
Richtlijn:
le regel: aard en locatie van het probleem of soort waarschuwing
2e regel: oorzaak van het probleem of toelichting
3e regel: route-advies of informatie over gevolgen
controle
sluipverkeer
soort waarschuwing
toelichting
Figuur 2. Voorbeelden
W~ttevecn+Bos
Raadgevende
Rw767 1 standaardbeschrlfvmgen
van opbouw
mgenleurs
b v
gebnuk tekstkarren
van een tekst
deflnltlsf
d d 96.06 03
2.7. Locatieaanduidingen
Bij het aanduiden
van wegen en objecten verdient het de voorkeur gebruik te maken van
dezelfde
aanduidiogen
als die op de ANWB-bebording
worden gebruikt.
Een belangrijk
aspect hierbij is dat ook weggebruikers
die niet goed bekend zijn met de situatie van de
informatie
op de tekstkar gebruik kunnen maken. Wordt bijvoorbeeld
de Burgemeester
Kramerweg op de borden aangeduid met N465, dan moet dit N-nummer op de tekstkar worden
gebruikt. Voor afritten zal ook zoveel mogelijk het afritnummer
gebruikt worden.
Objecten als bruggen, tunnels of attractiepunten
worden wel bij de naam vernoemd, zie ook
par. 2.8.
Richtlijn:
Wegen, afritten en routes worden, waar mogelijk, met het nummer (Al0 of N476) aangeduid. Voor objecten wordt de eigennaam
gebruikt.
2.8. Speciale aanduidingen
Ook voor het toelichten
van de oorzaak, het aangeven van de locatie of van een alternatieve
route gebruik wordt gemaakt van vaste termen. Het verdient zeker geen voorkeur daarbij
afkortingen
toe te passen of om woorden af te breken. Hoewel de omvang van de tekstkarren het vrijwel onmogelijk
maakt helemaal geen woorden af te breken, is het zeker wenselijk
het aantal afbrekingen
te beperken.
Voor de windrichtingen
worden wel afkortingen
toegepast. Dit geldt ook voor de aanduidingen tunnel
of knooppunt.
Hierbij moet worden opgemerkt dat deze aanduidingen
alleen als
onderdeel
van een woord afgekort mogen worden, bijvoorbeeld
Beneluxtnl.
Wanneer het
woord tunnel of knooppunt op zichzelf wordt gebruikt mogen deze niet worden afgekort.
Richtlijn:
Onderstaande
volledia
afkortingen
woord
mogen worden
toegepast:
afkorting
N. of Nrd
noord
zuid
oost
west
W.
-tunnel
tnl
-knooppunt
knpt
Maak gebruik van de termen volg, bereikbaar, via en na. Gebruik
bij voorkeur geen afkortingen of woordafbrekingen.
2.9. Gebruik van pijlsymbolen
Pijlsymbolen
dienen de tekst te ondersteunen.
Er zijn daarbij twee typen symbolen:
naar
boven gerichte, ‘hemel’pijlen
(links, midden en rechts) en naar beneden gerichte ‘vallende’
pijlen (alleen links en rechts). De naar boven gerichte pijlen ondersteunen
een routeadvies
(zie ook par. 2.10). De naar beneden gerichte pijlen geven aan of de kar aan de linker- of
rechterzijde
dient te worden gepasseerd.
Om verwarring te voorkomen dienen de pijlsymbolen
alleen op de beslispunten
zelf (bijv. bij
een splitsing) gebruikt te worden.
Richtlijn:
Naar boven gerichte
pijlen dienen ter ondersteuning
van een
routeadvies.
Naar onder gerichte pijlen geven aan langs welke
zijde de tekstkar dient te worden gepasseerd.
Pijlsymbolen
worden bij voorkeur alleen gebruikt op beslispunten.
W~tteveen+Bos
Raadgevende
Rw767 1 standaardbeschrljvlngsn
mgenleurs
b v
gebruik tekstkarren
deflnltlel
d d 99 0.3 03
2.10. Uitlijning
In navolging
van de uitlijning
van de teksten op de ANWB-bebording,
worden de teksten
links uitgelijnd.
AILeen bij het toepassen van pijlsymbolen
(zie par. 2.9) kan door middel van
de uitlijning
de richtingaanduiding
worden verduidelijkt.
Richtlijn:
Teksten
worden
links uitgelijnd
weergegeven.
Alleen bij het
gebruik van pijlsymbolen
kan de tekst rechts worden uitgelijnd
om de richting van de pijl te ondersteunen.
2.11. Gebruik van wisselteksten
Het gebruik van wisselteksten
(teksten die bestaan uit twee of meer pagina’s die met een
zekere regelmaat afwisselend
op de tektskar getoond worden), wordt sterk afgeraden. Alle
informatie
van een tekst is, normaal gesproken, van belang voor de weggebruiker.
Door het
afwisselend
tonen van pagina’s is steeds gedurende enige tijd belangrijke
informatie
niet
zichtbaar.
Het is mogelijk dat door de snelheid van de weggebruiker
zelf (zie ook hoofdstuk 3) of door de aanwezigheid
van een ander voertuig de pagina gemist wordt. Dit moet
zoveel mogelijk vermeden worden.
Richtlijn:
Het gebruik
W~lleveen+Bos
Raadgevende
Rw767 1 standaardbcschrilvlngen
van wisselteksten
mgcmcurs
b v
gebruik tekstkarren
delmltlel
wordt sterk afgeraden.
d d 98 09.03
6
.----
3. LEESBAARHEIDSEISEN
3.1. Inleiding
Van groot belang bij het geven van informatie
is dat de informatie
leesbaar is. Belangrijke
aspecten bij de leesbaarheid
zijn lettertype en -grootte, regelafstand,
de snelheid van de
weggebruiker
ten opzichte van de tekstkar en de keuze van de teksten of pictogrammen.
Deze laatste twee aspecten zijn in het vorige hoofdstuk behandeld.
In dit hoofdstuk
wordt
ingegaan op de eerste aspecten.
Met betrekking tot de algemene leesbaarheid van karakters, tekens en teksten geldt de CENnorm prEN CEN TC 226N 235E.
3.2. Lettertype
Voor de te gebruiken karakters (letters, cijfers, tekens en spaties) wordt uitgegaan van een
proportioneel
lettertype dat is afgeleid van het ANWB-Ee-alfabet.
Dit lettertype
is bewezen
goed leesbaar te zijn en wordt daarom toegepast
op bebording
en op DRIPS. De letters
worden bij voorkeur uitgevoerd
als kleine letter (onderkast). De cijfers en pijlen hebben de
grootte van kapitalen.
Richtlijn:
Bij voorkeur wordt een ANWB-Ee-gelijkend
alfabet toegepast (in
onderkast),
waarbij
pijlen en cijfers de grootte van kapitalen
hebben.
3.3. Lettergrootte
Van belang bij de leesbaarheid
van een tekst is de tijd dat een tekst kan worden gelezen.
Als uitgangspunt
is gesteld dat de tekst gedurende vijf seconden door de weggebruiker
kan
worden gelezen. De te gebruiken lettergrootte
is dan afhankelijk
van de snelheid waarmee
de weggebruiker
de tekstkar nadert of passeert. Onderstaande
tabel is overgenomen
uit de
Functionele
eisen Dynamische
Route-informatie
Installatie (DRI).
Tabel 1. Relatie
snelheid
(kmlh)
snelheid,
letterhoogte
minimumletterhoogte
hoofdletters
(in cm)
120
100
90
70
35
30
28
24
32
28
26
22
Met het oog op de situaties
bij
een
snelheid
van
en beeldpuntafstand
maximumbeeldpuntafstand (in mm)
waarbij
70 kmlu
van
tekstkarren
belang.
Een
ingezet
worden
letterhoogte
is met name de letterhoogte
van
24 cm
volstaat
voor
die
gevallen.
Omdat de karren ook in andere situaties
ingezet kunnen worden (bij hogere
snelheden) IS dit met toereikend.
Het voorstel is om minimaal te werken met een hoogte van
28 cm. Bij een breedte van 2,5 m leidt dit tot een maximum van ongeveer 11 tekens per
regel.
Richtlijn:
De minimaal
vereiste letterhoogte
is 28 cm. Bij inzet van een
tekstkar op opritten en langs secundaire
wegen kan een letterhoogte van 24 cm worden toegepast.
3.4. Regelafstand
De regelafstand
is gerelateerd
aan de letterhoogte
en de bijbehorende
beeldpuntafstand
(h.o.h.-afstand).
De regelafstand
bij DRIPS bedraagt 210 mm. De beeldafstand
daarbij is
32 mm. Bij een beeldpuntafstand
van 26 mm volgt dan een regelafstand
van 170 mm. Deze
regelafstand
wordt gedefinieerd
als de ruimte tussen de regels waarin zich geen karakters
bevrnden. Dit geldt voor displays die vrij invulbaar zijn. Voor displays die werken met vaste
regels bestaat de regelafstand
uit de fysieke regelscheiding.
W~lleveen+Bos
Raadgevende
Rw767 1 slandaardbeschrllvlngen
ingsnmurs
b.v
gsbrulk tekstkarren
delmlllsl
d d 99.09-03
De eerste regel van een tekst dienst bovenaan het display te worden geplaatst. Bij tekstkarren die vijf vaste regels hebben is de regelafstand
eveneens door deze eis vastgelegd.
Wanneer een tekstkar een kleinere regelafstand
heeft dan 170 mm kan een drieregelige
tekst worden geplaatst op regels 1, 3 en 5.
Richtlijn:
De regelafstand
moet 170 mm bedragen,
bovenaan het display wordt geplaatst.
waarbij
de eerste
regel
3.5. Beperking aan het aantal rijstroken
Tekstkarren
worden daar geplaatst waar dat nodig is. Het is dus van groot belang dat alle
weggebruikers
de tekst op de kar kunnen lezen. Daarbij moet uit het oogpunt van verkeersveiligheid
ook de verkeerssituatie
in de gaten gehouden kunnen worden. Dit is niet mogelijk
wanneer de informatie
op de tekstkar bestemd is voor te veel rijstroken. Het voorstel is om
tekstkarren
bij voorkeur bij wegen met maximaal
twee rijstroken,
bij hoge uitzondering
drie rijstroken,
te plaatsen.
Langs wegen met meer rijstroken dienen er meer karren, kort
achter elkaar, gebruikt te worden. Wanneer het mogelijk is kan er ook voor gekozen worden
een kar in de middenberm te plaatsen.
Richtlijn:
De informatie
van een tekstkar
maximaal twee rijstroken.
W~lleveen+Bor
Raadgevende
Rw767 1 standaardbcschrllvlngen
mgemsurs
b Y
gebmk
tekstkarren
delmlllsl
d d 99 09.03
is bij voorkeur
bestemd
voor
8
4. VERKEERSKUNDIGE
EISEN BIJ BEDIENING
OP AFSTAND
4.1. Inleiding
Tekstkarren worde; over het algemeen ingezet onder ongewone omstandigheden.
Dit houdt
in dat vrijwel onmiddellijk
na het plaatsen van de kar de tekst door middel van handbediening op de kar zelf getoond zal worden. Het kan echter ook voorkomen dat de kar enige tijd
voor het daadwerkelijk
tonen van de tekst al geplaatst worden. In die gevallen kan bediening
op afstand toegepast worden. De richtlijnen
in dit hoofdstuk hebben betrekking op afstandsbediening.
4.2. Terugmelding
De tekstkar zal bij bediening op afstand aan de operator terug moeten melden of het tonen
van de tekst geslaagd,
deels geslaagd of mislukt
is. Aanbevolen
wordt om de kar de
letterlijk
ingevoerde
tekst terug te laten melden. Wanneer het niet gelukt is de tekst
(volledig) te tonen zal de functionaris
andere maatregelen
moeten nemen, bijvoorbeeld
door
het overgaan op bediening ter plaatse.
Richtlijn:
De tekstkar
moet terugmelden
of het plaatsen
geslaagd, deels geslaagd of niet geslaagd is.
van
de tekst
4.3. Tijdseisen
Teksten op tekstkarren
worden in de regel niet op basis van de actuele verkeerssituatie
getoond. Dit houdt in dat zij bij veranderde omstandigheden
ook niet automatisch
wijzigen
of verdwijnen.
Om te voorkomen dat teksten te lang getoond worden, en daardoor niet meer
van toepassing
zijn, dient de kar regelmatig de actuele tekst terug te melden. Aanbevolen
wordt dit om de 15 minuten te laten gebeuren. Bovendien dient de tekst te worden verwijderd als het niet langer zeker is dat de tekst nog moet worden getoond.
Richtlijn:
Iedere 15 minuten dient de kar de op dat moment getoonde tekst
terug te melden.
Iedere 60 minuten dient de kar een expliciete opdracht te krijgen
voor het blijven tonen van een tekst. Wanneer deze opdracht niet
wordt gegeven wordt de tekst op de kar gewist.
4.4. Storingen
Wanneer er storingen aan de tekstkar optreden moet de kar dit automatisch
kunnen melden;
storingen
dienen direct doorgegeven
te worden. Ook moet het mogelijk zijn dat de kar
zichzelf uitschakelt
in het geval van ernstige storingen. Bij algehele uitval van de kar is ook
de periodieke terugmelding
(par. 4.3) niet mogelijk, waardoor dit na maximaal
15 minuten
automatisch
wordt gerapporteerd.
Richtlijn:
Optredende
storingen
in de toonfunctie
moet de tekstkar direct
melden; bij storingen
van meer dan een karakter dient de kar
zichzelf uit te schakelen.
Wmveen+Bos
Raadgevende
Rw767 1 standaardbeschnlvlngen
Ingenieurs
b v
gebruik tekstkamen
dellnltlel
d d 99.08.03
5. VEILIGHEID
5.1. Inleiding
Dit hoofdstuk
gaaiin
op enkele veiligheidsaspecten
bij het gebruik
van tekstkarren.
5.2. Standaardtermen
Bij het tonen van een waarschuwing
is het belangrijk te realiseren wat de reactie van
weggebruiker
op die waarschuwing
kan zijn. Het aangeven van de kans op slipgevaar
mist kan voor de weggebruikers
aanleiding
zijn de snelheid drastisch
te verlagen. Op
hoofdrijbaan
van een autosnelweg
kan dit zeer gevaarlijke situaties opleveren.
Dit soort waarschuwingen
zijn dus meer geschikt
voor locaties
als opritten,
waar
snelheid nog niet zo hoog is.
de
of
de
de
5.3. Flashers
Flashers (knipperende
lampen) worden in de regel toegepast
om weggebruikers
extra te
attenderen op een bijzondere waarschuwing,
bijvoorbeeld
bij een geopende brug. Hoewel de
teksten op tekstkarren wel speciaal van toepassing
zijn op ongebruikelijke
situaties,
vragen
ze een ander attentieniveau
dan bijzondere
waarschuwingen.
Om de weggebruiker
niet
onnodig te alarmeren dienen de teksten niet begeleid te worden door flashers. Hetzelfde
geldt voor knipperende
teksten.
Richtlijn:
Teksten
flashers.
WlIteveen+Bos
Raadgevende
Rw767 1 standsardbeschrilvrngcn
worden bij voorkeur niet getoond
in combinatie
Knipperende teksten dienen niet te worden gebruikt.
mgemeurs
b v
gebruik tekstkarren
dsllnltlel
d d 99 06.03
met
10
6. OPNAME
VAN STANDAARDTEKSTEN
6.1. Inleiding
Dit hoofdstuk
bevit geen richtlijnen,
maar een advies aan de regelmatige
gebruikers
van
tekstkarren.
Het gaat hier om het gebruik van teksten die met een zekere regelmaat worden
toegepast.
De bedoeling
is dat in gelijk(soortig)e
situaties
altijd dezelfde
tekst wordt
gebruikt. Dit vergroot de herkenbaarheid
van de tekst.
6.2. Standaardteksten
Deze paragraaf
gaat niet in op het voorschrijven
van standaardteksten,
maar op een
stappenplan
om de instanties tot eigen standaardsets
te laten komen.
Uitgangspunt
is dat de teksten situatie- en omstandigheidgevoelig
zijn. Het is daarom van
belang te inventariseren
in wat voor situaties bepaalde teksten gebruikt worden.
Tweede stap is het rubriceren van de verschillende
situaties. Voor overeenkomstige
situaties
moet een (min of meer) algemene tekst gekozen worden. Deze tekst moet ruimte laten voor
locatie- of situatiegebonden
aanduidingen
als wegnummers.
Derde stap is het vaststellen
van alternatieve
routes voor situaties waar dat nodig blijkt te
zijn.
De laatste stap is de belangrijkste:
vastleggen van de te nemen acties bij het inzetten van
tekstkarren.
Wanneer er een incident plaatsvindt
moet iedere medewerker kunnen opzoeken
waar de kar het beste geplaatst kan worden en wat voor teksten in dat geval moeten worden
getoond.
Wltteveen+Bos
Raadgevende
Rw767 1 standaardbeschrljwngen
Ingemeurs
b v
gebruik tekstkarren
dslinltlsl
d d 96 09.03
11