klik

Benchmarken dierenartsen
Inleiding
Eind maart heeft de Autoriteit Diergeneesmiddelen (SDa) het rapport naar buiten gebracht over het
benchmarken van dierenartsen. Daarmee wordt naast het antibioticumgebruik in de belangrijkste
diersectoren ook inzichtelijk hoe het voorschrijfpatroon van dierenartsen is en is bekend hoe de
zogenaamde ‘Veterinaire Benchmark Indicator’ (VBI) wordt berekend. Inmiddels zijn de eerste
resultaten bekend van analyses van het voorschrijfpatroon van antibiotica door dierenartsen over
2012 en 2013. In deze notitie is uitgewerkt hoe de benchmark er globaal uitziet en wat dat voor de
dierenarts betekent.
Benchmarkberekening binnen SGD
De SDa rapporteert over het voorschrijfpatroon van de totale beroepsgroep. Daarmee heeft de
individuele dierenarts echter nog geen concreet inzicht in zijn positie binnen de benchmark, al zal hij
daarvan wel een globaal beeld hebben. De berekeningen van de individuele dierenartsen worden
niet door SDa uitgevoerd. De SDa heeft de Stichting Geborgde Dierenarts (SGD) verzocht dit op te
nemen in de bestaande kwaliteitssystemen voor de dierenartsen. Deze systematiek wordt ook aan
de kant van de veehouders gehanteerd, waar de benchmark eveneens is opgenomen in de
bestaande kwaliteitssystemen voor veehouders.
De doelstelling van de SGD is om deelnemende dierenartsen vanaf medio 2014 inzage te geven in
hun eigen positie binnen de benchmark. De rekentool die door SDa is ontwikkeld wordt ingebouwd
in de datasystemen. Sinds eind mei is deze functionaliteit ingebouwd in InfoRund. Momenteel wordt
de VBI-berekening ingebouwd in InfoKalf en IKC CRA (pluimvee). Voor de varkenssector worden de
mogelijkheden besproken. Met het inbouwen van de benchmark hebben deelnemende dierenartsen
actueel inzage in hun (cumulatieve) benchmarkpositie.
Via de VBI krijgt de dierenarts inzicht in de dierdagdoseringen (DDD’s) van zijn veehouders.
Omgekeerd worden de benchmarkresultaten van de eigen 1-op-1-dierenarts inzichtelijk gemaakt
voor de veehouder.
Veterinaire Benchmark Indicator (VBI)
De VBI, zoals door de SDa vastgesteld, wordt bepaald aan de hand van de dierdagdoseringen van alle
veehouderijbedrijven waarmee de dierenarts een 1-op-1-relatie heeft. Voor de details van de
berekeningswijze wordt verwezen naar bijlage 1. Vergelijkbaar met de diersectoren vindt een
indeling van de dierenartsen plaats, waarbij de dierenarts afhankelijk van de VBI met zijn
voorschrijfpatroon in het actie-, signalerings- of streefgebied terechtkomt, dat wordt vertaald naar
het zogenaamde ‘verkeerslichtmodel’, in een respectievelijk rood, oranje en groene zone. Globaal
genomen komt een dierenarts in het actiegebied (rood) als ten minste 1 op de 3
veehouderijbedrijven waarmee hij een 1-op-1-relatie heeft, boven de actiewaarde scoort. Als ten
hoogste 1 op de 10 veehouderijbedrijven waarmee de dierenarts een 1-op-1-relatie heeft boven de
actiewaarde scoort, is het voorschrijfpatroon van de dierenarts laag en komt hij daarmee in het
streefgebied (groen). Daartussen ligt het signaleringsgebied (oranje).
De VBI is een uitkomst van een berekening met diverse variabelen. Deze variabelen kunnen wijzigen.
Niet alleen de dierdagdoseringen (DDD) van de veehouders zijn daarbij van invloed, maar ook de
benchmarkindicator van de betreffende diercategorie zoals door de SDa vastgesteld. Een verlaging
14 juli 2014
1
Opmerking [cpd1]: Die betekenis
moet nog worden besproken voordat het
in de Colleges van Belanghebbenden wordt
ingebracht. Zie verdere opmerkingen bij dit
stuk.
Opmerking [cpd2]: Dit staat niet in het
SDa advies en is een eigen interpretatie
van het GGL bestuur. In de “Veterinaire
Benchmarkindicator” maart 2014 stelt de
SDa op pag 5 “dierenartsen kunnen
voorschijfpatronen spiegelen aan dat van
hun collega’s en bepalen of (bedrijfs-)
maatregelen nodig zijn om
voorschrijfpatronen te wijzigen”; en op pag
10 “de dierenarts zal bij zichzelf te rade
moeten gaan wat hij/zij met de
dierhouders moet bespreken om minder
antibiotica voor te hoeven schrijven”. De
vertaalstag dat veehouders inzicht in de
benchmark van de dierenarts dient te
krijgen strookt niet met het SDa advies. Er
zijn twee aspecten die nadere moeten
worden besproken 1 de privacy van
gegevens en 2. de goedkeuring door de
geregistreerde dierenartsen over de
wenselijkheid hiervan.
van de DDD’s van de veehouders leidt tot een ‘betere score’ van de dierenarts. Een verlaging van de
SDa-benchmarkindicator voor de veehouderijsector, leidt automatisch tot meer
veehouderijbedrijven in het actiegebied, en daarmee tot een ‘slechtere score’ van de dierenarts.
Door de resultaten van de VBI op te nemen in de regelingen van de Geborgde Dierenarts is de uitslag
voor deelnemende dierenartsen niet meer vrijblijvend. Aan de Veterinaire Benchmark Indicator
wordt een vervolgtraject gekoppeld, afhankelijke van de hoogte van de VBI. Dierenartsen die met
hun voorschrijfpatroon in het actiegebied (rood) terechtkomen moeten verplicht aan de slag om
aantoonbaar verbeteringen te realiseren.
Tijdspad
De dierenartsen in het actiegebied hebben een inspanningsverplichting om te voldoen aan een
verbetertraject. Doel van het verbetertraject is om het voorschrijfpatroon van de betreffende
dierenartsen te verbeteren.
Het tijdspad voor invoering van het verbetertraject is als volgt:
- 2e helft 2014: gewenningsperiode. Communicatie over de benchmark en het verbetertraject voor
dierenartsen vanuit SGD, SDa en convenantpartners (o.a. via bijeenkomsten voor dierenartsen,
georganiseerd door SGD en SDa).
- 1 januari 2015: het verbetertraject is onderdeel van regelingen Geborgde Dierenarts. Dit is de
start van de toetsingsperiode.
- 1e kwartaal 2016: eerste toetsing op basis van de voorgaande vier kwartalen/één jaar.
Vanaf 2016 zal de SGD over de periode van een jaar (dus eerst over 2015) dierenartsen die in het
actiegebied uitkomen verplicht aanzetten tot verbetering. Eerdere invoering van de
inspanningsverplichting over een heel kalenderjaar kan niet, omdat dan gegevens van 2014 gebruikt
worden die vóór afkondiging van de inspanningsverplichting en daaraan gekoppelde maatregelen
ligt.
Tijdens de gewenningsperiode kan de dierenarts zelf met zijn veehouders actief aan de slag met het
doorvoeren van verbeteringen. Dit wordt ondersteund door de inspanningsverplichtingen die gelden
voor veehouders die zich in het actiegebied bevinden in het kader van het kwaliteitssysteem waaraan
zij deelnemen. Consequenties ingeval het voorschrijfpatroon van de dierenarts in het actiegebied valt
volgen vanaf het moment dat vier kwartalen/één jaar gemeten is, dus vanaf 2016.
Inhoud verbetertraject
Het uitgangspunt van het verbetertraject bij de dierenartsen is om nauw aan te sluiten bij de al
bestaande verbetertrajecten zoals ingesteld door de kwaliteitssystemen voor veehouders (waarvan
in bijlage 2 de hoofdlijnen zijn beschreven). Er moet een gelijkwaardig speelveld zijn tussen
veehouder en dierenarts waarin taken, verantwoordelijkheden en rollen duidelijk beschreven zijn. De
dierenarts kan alleen worden aangesproken op het deel waarvoor hij verantwoordelijk is.
Dierenartsen die met hun voorschrijfpatroon in het actiegebied terechtkomen, dienen actief te
werken aan het terugdringen van het antibioticumgebruik.
De veterinaire benchmarkberekening wordt door de Certificerende Instelling (CI) uitgevoerd. Daarbij
wordt per diersoort aangesloten op de daar reeds geldende toetsingsfrequenties en
verbetertrajecten voor veehouders 1.
1
Daarnaast heeft de dierenarts gedurende het jaar inzicht in (de ontwikkeling van) zijn eigen benchmark via de
SGD-datasystemen. Afhankelijk van de rekensystematiek van de sector wijzigt die VBI per kwartaal of dag.
14 juli 2014
2
Opmerking [cpd3]: De aanpak op
bedrijven is voor de dierenarts niet
vrijblijvend de veehouders die in het
actiegebied zitten moeten immers actie
ondernemen. Dierenartsen zijn dus al aan
de slag. Zoals de SDa stelt kan de VBI daar
een hulpmiddel bij zijn.
Opmerking [cpd4]: Het SDa geeft in
haar jaarverslag “het gebruik van
antibiotica bij landbouwhuisdieren 2013”
van 17 juni 2014 op pag. 30 te kennen dat
het expertpanel zich beraadt op bijstelling
van de invulling van de benchmark. Het lijkt
verstandig om eerst duidelijkheid te krijgen
over de ontwikkeling voordat er vergaande
consequentie aan de VBI worden
verbonden.
Uitgangspunten van het verbetertraject zijn als volgt:
- Een dierenarts die bij de benchmarkberekening in het streefgebied terechtkomt heeft een
aanvaardbaar voorschrijfpatroon; verdere acties zijn op dit moment niet nodig.
- Een dierenarts die in het signaleringsgebied terechtkomt wordt niet verplicht, maar wel
geadviseerd om vervolgstappen te zetten indien mogelijk.
- Een dierenarts die bij de benchmarkberekening in het actiegebied (rood) terechtkomt, heeft een
inspanningsverplichting om het voorschrijfpatroon voor het volgende meetmoment (is jaar)
terug te brengen naar minimaal het signaleringsgebied.
De inspanningsverplichting voor dierenartsen is dus gericht op het terugbrengen van de 1-op-1bedrijven die met de DDD in het actiegebied zitten naar ten minste het signaleringsgebied. Via de
kwaliteitssystemen van de veehouders zijn al maatregelen van kracht ingeval veehouders in het
actiegebied zitten. Dat betekent dat het opstellen van verbeterde/aanvullende BGP’s en/of
voortgangsrapportages van individuele veehouderijbedrijven in het actiegebied van daaruit wordt
aangestuurd. Veehouders die in het actiegebied zitten moeten het initiatief nemen richting
dierenarts om de vervolgstappen te zetten die de kwaliteitssystemen voorschrijven.
De dierenarts in het actiegebied heeft vanaf 2016 de aanvullende inspanningsverplichting om de
twee recentste BGP’s van de veehouders die bij de betreffende toetsing in het actiegebied zitten,
binnen 2 maanden na berekening van de VBI op te sturen naar de Certificerende Instelling van de
regeling Geborgde dierenarts. Deze bedrijven zijn af te leiden uit het overzicht van de 1-op-1-relaties
van de dierenarts en de DDD op deze bedrijven, dat door de datasystemen (van de SGD) wordt
gegenereerd. De ingestuurde BGP’s worden administratief beoordeeld door de CI op basis van
dezelfde normen die gelden bij de steekproefbeoordeling tijdens de reguliere audit. Indien bij de
beoordeling van deze BGP’s tekortkomingen worden geconstateerd, dan dient dit door de dierenarts
binnen een gestelde termijn aantoonbaar te worden hersteld.
Daarnaast ligt er in de rundveesector de wens om invulling te geven aan een inhoudelijke toetsing
van de ingestuurde BGP’s. De nadere invulling daarvan wordt in de vergadering van het CvB
Geborgde Rundveedierenarts van eind september besproken. Gedacht wordt aan een toetsing door
een onafhankelijk veterinair deskundige.
De inspanningsverplichting wordt via een normvoorschrift vastgelegd in de regeling Geborgde
Dierenarts. Daarop wordt door de CI gecontroleerd en beoordeeld. Als de dierenarts de
inspanningsverplichting niet opvolgt, dat wil zeggen binnen 3 maanden na berekening van de VBI niet
de twee recentste BGP’s opstuurt, volgt een maatregel binnen de regeling Geborgde Dierenarts:
waarschuwing met de mogelijkheid tot administratief herstel binnen 2 weken. Als dan nog niet is
voldaan volgt binnen 4 weken een hercontrole op de praktijk, op kosten van de dierenarts. Kunnen
dan geen BGP’s overlegd worden, dan volgt schorsing voor een periode van maximaal 3 maanden uit
het register Geborgde Dierenarts (totdat alsnog wordt voldaan). Als na 3 maanden nog niet aan deze
inspanningsverplichting is voldaan volgt uitschrijving uit het register.
Voor de dierenartsen is het van groot belang dat de voor hen gestelde termijnen voor hun
inspanningsverplichtingen overeenkomen met de daarvoor gestelde termijnen voor de verschillende
sectoren.
Opmerking [cpd5]: Het SDa geeft in
haar rapport “het gebruik van antibiotica
bij landbouwhuisdieren 2013 van 17 juni
2014 op pag. 30 te kennen dat het
expertpanel zich beraadt op bijstelling van
de invulling van de benchmark. Het lijkt
verstandig om eerst duidelijkheid te krijgen
over de ontwikkeling voordat er vergaande
consequentie aan de VBI worden
verbonden.
Opmerking [cpd6]: Voor deelnemers
in het systeem is duidelijkheid vóóraf over
de invulling gewenst m.n. wat betreft de
privacy van gegevens, criteria voor
beoordeling van het veterinaire handelen,
objectiviteit en onafhankelijkheid kosten
en consequenties.
Opmerking [cpd7]: Terecht. Daarvoor
is eerst consensus noodzakelijk voordat het
in de Colleges van Belanghebbenden van
de verschillende sectoren wordt
ingebracht.
14 juli 2014
3
In een tabel samengevat betekent die voor dierenartsen in de verschillend sectoren het volgende:
Rundvee
Per kwartaal
Varken
Per half jaar
Vleeskalveren
Per jaar
Pluimvee
Per half jaar
Rol veehouder
dierenarts bij
verbeteractie
veehouder ingeval
DDD in actiegebied.
Veehouder kan
dierenarts verzoeken
het BGP in te sturen.
Actualiseren BGP en
binnen 14 dagen naar
CI sturen
Aanvullend BGP met
specifieke
aandachtspunten
naar CI sturen
Gestructureerde
aanpak via digitale
tool IKB CRA
Rol veehouder
dierenarts bij tweede
fase verbeteractie.
vVeehouder kan
dierenarts verzoeken
het BGP in te sturen.
Volgende DDD weer
in actiegebied:
voortgangsrapportage
opstellen en nieuw
BGP, binnen 30 dagen
naar CI
Verbeteractie
dierenarts ingeval
VBI in actiegebied
Van veehouders met
DDD’s in actiegebied:
2 recentste BGP’s
naar CI en inhoudelijk
toetsen
Alleen ingeval DDD
van 3 laatste koppels
of laatste 3 jaar in
actiegebied: BGP
vernieuwen binnen 3
maanden. Dossier
aanleggen met
genomen
maatregelen
Na 1 jaar geen
verbetering:
bedrijfsanalyse
opstellen,
klimaatmetingen,
advies dierenarts over
longproblemen, BRDscorekaart
Van veehouders met
DDD’s in actiegebied:
2 recentste BGP’s
naar CI
Frequentie
berekening VBI
Van veehouders met
DDD’s in actiegebied:
2 recentste BGP’s
naar CI
Na ½ jaar geen
verbetering, dan
extern deskundige
inschakelen
Van veehouders met
DDD’s in actiegebied:
2 recentste BGP’s
naar CI
Opmerking [cpd8]: Het gaat om de
inspanningsverplichting van de veehouder
(bijlage 2) waarin de dierenarts kan
faciliteren.
Opmerking [cpd9]: Zie opmerkingen
onder 6
Communicatie
Op verschillende momenten voorafgaand aan de implementatie van het verbetertraject en
gekoppeld aan de VBI moet communicatie plaatsvinden, zowel in algemene zin als individueel naar
dierenartsen.
Over de veterinaire benchmark zal communicatie moeten plaatsvinden naar de beroepsgroep. Op 18
april is door SDa en SGD gezamenlijk, gekoppeld aan de zogenaamde Voorjaarsdagen, een
bijeenkomst georganiseerd voor alle dierenartsen. Daarbij is een toelichting gegeven op de
achtergronden van de benchmarkberekening en de implementatie daarvan door de SGD. Tevens is
(op hoofdlijnen) ingegaan op het aan de benchmark gekoppelde verbetertraject voor dierenartsen
die een voorschrijfpatroon hebben die in het actiegebied ligt. In het najaar van 2014
(oktober/november) zal de SGD samen met de SDa een aantal aanvullende bijeenkomsten
organiseren over de VBI en het verbetertraject. Daarnaast wordt elke geborgde dierenarts
rechtstreeks via een SGD-nieuwsbrief geïnformeerd over de benchmark, het verbetertraject en de
mogelijke sanctionering. Vanzelfsprekend wordt hierover informatie op de website van de SGD
geplaatst. Tot slot zal de KNMvD dit onderwerp bij de vakgroepen onder de aandacht brengen.
In 2014 is de algemene boodschap: bekijk als dierenarts wat je VBI is en ga actief aan de slag, zeker
vanaf 1 januari 2015, om te zorgen dat je als dierenarts na afloop van het eerste jaar niet in het
actiegebied zit.
Daarnaast wordt individueel naar dierenartsen gecommuniceerd. Gedurende het eerste jaar na
ingaan van het verbetertraject (is 2015) worden de dierenartsen die in het actiegebied zitten direct
na berekening van de VBI, door de CI van de dierenarts via een brief individueel geïnformeerd en
gewaarschuwd dat dat per 1 januari 2016 consequenties kan hebben. Dierenartsen die in het
14 juli 2014
4
Opmerking [cpd10]: Dit kan niet als
communicatie naar de beroepsgroep
worden beschouwd. Tijdens de VJD was
een deel van de GGL bestuurderen
aanwezig en slechts één handje vol practici.
signaleringsgebied zitten worden via een brief individueel geïnformeerd en gewezen op de
consequenties als zij (per 2016) richting het actiegebied verschuiven.
Direct na berekening van de eerste VBI-berekening na afloop van het kalenderjaar 2015, ontvangen
dierenartsen die in het actiegebied zitten een brief van de CI van de dierenarts, met daarin
aangegeven de inspanningsverplichtingen, de termijn waarop aan die verplichtingen moet zijn
voldaan en de consequenties van het niet of niet volledig naleven van de inspanningsverplichtingen.
Dierenartsen die dan in het signaleringsgebied zitten worden dan (opnieuw) via een brief gewezen
op de consequenties als zij naar het actiegebied verschuiven. Deze terugkoppeling herhaald zich bij
elke volgende VBI-berekening.
14 juli 2014
5
Opmerking [cpd11]: Zie opmerking 6
eerst duidelijkheid vooraf op genoemde
aspecten.
BIJLAGE 1: Details over berekening van de Veterinaire Benchmark Indicator
(bron: SDa-rapport De Veterinaire Benchmarkindicator, maart 2014).
De Veterinaire Benchmarkindicator (VBI), wordt voor iedere dierenarts berekend op basis van de
bedrijven waarmee een dierenarts een één-op-één relatie heeft. De VBI representeert de kans dat
die bedrijven boven de actiewaarde scoren. Om deze kans te berekenen worden een aantal stappen
gemaakt:
Allereerst wordt voor ieder bedrijf van een dierenarts de ratio berekend van het aantal
dagdoseringen per dierjaar (DDD/J) en de actiewaarde voor de betreffende bedrijfstypen
Ri = DDD/J / sector en bedrijfstypespecifieke actiewaarde
-
-
-
Ri is de ratio voor bedrijf i. De actiewaarde verschilt per (sub)sector (zie tabel in bijlage). Heeft
een dierenarts bijvoorbeeld een vleesvarkensbedrijf met 26 DDD/J dan is de ratio 26/13=2,
waarbij 13 de benchmarkwaarde voor het actieniveau is voor een bedrijf uit de
vleesvarkenssector. Heeft dezelfde dierenarts ook zorg voor een zeugen en biggenbedrijf en
heeft dit bedrijf 11 DDD/J dan is voor dit bedrijf de ratio 11/22=0,5, waarbij 22 de actiewaarde is
voor een zeugen en biggenbedrijf. Deze ratio’s worden voor ieder bedrijf berekend en hiermee
worden de verdere berekeningen uitgevoerd.
Dan worden gemiddelde en standaard deviatie van de ratio’s berekend, na logtransformatie.
Een bedrijf met een DDD/J van 0 over het jaar krijgt een waarde 0,1 om na logtransformatie een
reëel getal te krijgen. Eerder empirisch onderzoek heeft aangetoond dat de dierdagdoseringen
bij benadering log-normaal zijn verdeeld, hetzelfde geldt bij benadering voor de gemiddelde
ratio per dierenarts. Daarom worden de ratio’s getransformeerd. Door de natuurlijke logaritme
van de ratio’s te nemen wordt de scheve verdeling “genormaliseerd”. Informatie hierover is in
een SDa publicatie te vinden (Bos e.a., 2013).
De VBI wordt vervolgens berekend door het oppervlak van de verdeling van de ratio’s boven een
waarde 1 van de ratio te berekenen uitgaande van een normale verdeling. Berekening vindt
plaats conform een voorschrift van de CEN (European Committee for Centralization) (CEN,
1992).
Op grond van de berekende kans worden vervolgens dierenartsen ingedeeld in drie gebieden
(streef-, signalerings- en actiegebied). Zie de tabel in de bijlage voor de precieze
benchmarkwaarden voor de VBI.
Rekenvoorbeelden
Allereerst is de ratio berekend van het aantal dagdoseringen per dierjaar (DDD/J) per bedrijf en de
actiewaarde, voor bijvoorbeeld een zeugenbedrijf met 20 DDD/J en een actiewaarde van 22 is de
ratio 20/22 = 0,91.
Neem een dierenarts met de volgende ratio’s van DDD/J en actiewaarden:
Bedrijf
Ratio
Ln Ratio1
Gemiddelde Ln Ratio
Bijbehorende standaard deviatie
met EXCEL berekend
1
1
1,11
2
3,63
4
2,51
5
1,96
6
2,26
0,10436 1,289233 1,713798 0,920283 0,672944 0,815365
[0,10436 + 1,289233 + 1,713798 + 0,920283 + 0,672944 +
0,815365] / 6 = 0,91933. Dit wordt afgerond op 0,919
0,548
natuurlijk logaritme van de ratio
14 juli 2014
3
5,55
6
Het gemiddelde en de standaard deviatie van deze reeks getallen zijn respectievelijk 0,919 en 0,548.
Op grond van dit gemiddelde en de bijbehorende standaard deviatie kan de kans worden berekend
dat een ratio een waarde groter dan 1 heeft.
Omdat na de log-transformatie uit wordt gegaan van een normale verdeling kan worden gerekend
met de standaard normaal waarde Z, waarvoor geldt dat Z=(ln (ratio 1) – gemiddelde)/standaard
deviatie.
Omdat ln(1) gelijk aan 0 is geldt Z=-m/sd=-0.919/0.548= -1,68. Uit standaard tabellen voor normale
verdelingen voor de waarde van Z kan worden afgeleid dat voor deze waarde van Z een VBI geldt van
ongeveer 0,95 (of 95%). Dus, 95% van de ratio’s ligt boven de waarde van 1 (of 9,5 van de 10
bedrijven of 95 van de 100 bedrijven). Als de ruwe waarden voor de ratio’s worden geïnspecteerd
dan blijkt dat alle ratio’s boven de 1 liggen. Blijkbaar is de verdeling zo, dat er, gegeven deze
verdeling, nog een kleine kans is (5%) dat een waarde kleiner dan 1 wordt waargenomen. Duidelijk is
dat sprake is van een dierenarts met bedrijven die allemaal boven de actiewaarde uitkomen.
Samenvattend, overschrijding van de actiewaarde voor deze dierenarts is met een waarde van 0,95
(VBI=0,95) evident: Actiegebied.
Neem een dierenarts met de volgende ratio’s van de DDD/J en actiewaarden:
Bedrijf
Ratio
1
1,05
2
0,1
3
0,25
4
0,23
5
0,35
Dit betreft een dierenarts met gemiddeld lage ratio’s en een enkele uitschieter; de kans op
overschrijding van de actiewaarde voor deze dierenarts is 0,07 (7%). Dus 7 op de 100 bedrijven in het
rood, dit leidt tot het oordeel VBI in het streefgebied.
Neem een dierenarts met de volgende ratio’s van DDD/J en actiewaarden:
Bedrijf
Ratio
1
1,1
2
0,88
3
0,93
4
0,85
Dit betreft een dierenarts met gemiddeld hoge ratio’s net onder de actiewaarde met een enkele
uitschieter. Overschrijding van de benchmark voor deze dierenarts is 0,28 (28%), dus minder dan 3
op de 10 bedrijven of 30 op de 100 bedrijven boven de actiewaarde, dit leidt tot het oordeel VBI in
het signaleringsgebied.
14 juli 2014
7
BIJLAGE 2: Verbetertraject sectoren
Vleeskalveren:
Beoordeling vindt plaats op koppelbasis of op jaarbasis, afhankelijk van het aantal dagen leegstand
op het kalverbedrijf.
Als de berekende dierdagdoseringen (DDD) van de laatste 3 opgezette en afgeleverde koppels of van
de laatste 3 jaar alle drie in het actiegebied vallen, is sprake van een structureel veelgebruiker (fase
1). Deze deelnemer krijgt gedurende 1 jaar de volgende maatregelen opgelegd ter vermindering van
het antibioticaverbruik:
- Binnen 3 maanden het BGP vernieuwen, en vervolgens voor elk nieuw koppel of elke 6
maanden;
- Binnen 3 maanden een dossier aanleggen met genomen maatregelen in de bedrijfsvoering,
met ten minste de BGP’s, uitslag van analyse van een melkleidingmonster (met uitslag
minder dan 1.000 kve/ml Enterobacteriacea), verklaring van monsternemer,
onderbouwingen van antibioticabehandelingen, verklaring van de dierenarts bij verstrekking
koppelkuur;
- Behandelprotocol MRSA interventie onderzoek hanteren;
- Bij ziekte-uitbraak starten met individuele behandeling van zieke kalveren en alleen bij 10%
of meer zieke dieren in 5 dagen of 4% of meer zieke dieren in 24 uur mag tot
koppelbehandeling worden overgegaan.
Als de volgende jaarlijks berekende DDD opnieuw in het actiegebied valt, dan blijven de voorschriften
van fase 1 voor een structureel veelgebruiker opnieuw gedurende 1 jaar van kracht, tenzij het
verschil tussen de DDD van het bedrijf en de gemiddelde DDD van de referentiegroep waar het
bedrijf toe behoort gelijk is gebleven of vergroot: dan komt het bedrijf in fase 2 voor een structureel
veelgebruiker terecht en zijn de volgende aanvullende maatregelen van kracht:
- Kalverhouder moet gebruik maken van een BRD scorekaart;
- Bedrijven met meer leeftijdsgroepen moeten onderzoek laten verrichten naar
longproblemen, dat voor een gericht advies moet worden voorgelegd aan een dierenarts;
- Binnen 3 maanden een klimaatmeting in de stal laten uitvoeren, waarvan een verslag met
advies beschikbaar komt;
- Binnen 3 maanden een bedrijfsanalyse opstellen aan de hand van de ‘Uitgebreide checklist’
(zie IKB Vleeskalveren).
Een bedrijf dat in fase 2 zat en bij de volgende beoordeling opnieuw in het actiegebied terechtkomt,
blijft nog een jaar vallen in de categorie structureel veelgebruik fase 2.
Varkens:
De dierdagdosering per dierjaar (DDD) dient onder het actieniveau van de betreffende diercategorie
te vallen. Op twee momenten wordt bepaald of de DDD in het actiegebied valt, en wel na afloop van
een half kalenderjaar (dus in januari en juli), op basis van een rollend jaargemiddelde van het
voorliggende jaar. Indien de DDD in het actiegebied valt, dient er een aanvullend
bedrijfsgezondheidsplan te worden opgesteld. Met de bedrijfseigen dierenarts wordt vastgesteld:
- Welke antibiotica (productnaam of werkzame stof) verantwoordelijk zijn voor de
overschrijding;
- Bij welke diercategorie (verder uitgesplitst in leeftijd, gewicht, etc.) deze antibiotica worden
ingezet;
- Wat de risicofactoren/onderliggende oorzaken zijn;
14 juli 2014
8
-
Welke verbeterpunten worden ingezet om de risicofactoren/onderliggende oorzaken te
reduceren of weg te nemen.
Voor de verbeterpunten wordt een actieplan opgesteld. Voor eerdere vastgestelde verbeterpunten
wordt een evaluatie uitgevoerd. Bovengenoemde punten worden vastgelegd in een aanvullend
bedrijfsgezondheidsplan.
Pluimvee (vleeskuikens):
Elk half jaar wordt een benchmarkberekening uitgevoerd voor de vleeskuikenbedrijven. Daarin
worden alle binnen dit half jaar afgeronde rondes opgenomen. Een bedrijf dat met zijn DDD in het
signaleringsniveau ligt, moet binnen een jaar in het streefniveau terechtkomen.
Als de DDD in het actieniveau ligt, gelden er 2 niveaus: actieniveau 1 en 2. Voor actieniveau 1 geldt
dat het antibioticumgebruik na 1 jaar ten minste tot het signaleringsniveau gedaald moet zijn. Voor
actieniveau 2 geldt dat het antibioticumgebruik binnen een half jaar ten minste naar actieniveau 1
gedaald moet zijn.
In beide gevallen moet de pluimveehouder aantoonbaar de ‘gestructureerde aanpak’ toepassen. De
gestructureerde aanpak is beschikbaar via een digitale tool gekoppeld aan IKB CRA. Opstellen van de
aanpak geschiedt in samenspraak met de dierenarts waar de vleeskuikenhouder een 1-op-1overeenkomst mee heeft. De vleeskuikenhouder is verantwoordelijk voor het plan. De
gestructureerde aanpak kent meerdere hoofdthema’s: digestie, respiratie, locomotie, eerste-weeks
problemen, overig algemene stoornissen, overige zaken. Bij het (verplicht) hanteren van deze aanpak
dient ten minste één hoofdthema te worden uitgewerkt.
Een bedrijf dat was ingedeeld in actieniveau 2 en binnen een half jaar geen verlaging naar
actieniveau 1 heeft bereikt, moet een extern deskundige inschakelen en moet zorgen dat het binnen
een half jaar is gedaald naar actieniveau 1.
Na diverse tussenstappen volgt bij pluimvee uiteindelijk na 2,5 jaar een schorsing, gevolgd door
uitsluiting van deelname aan IKB Kip, ingeval een vleeskuikenhouder het antibioticagebruik vanuit
actieniveau 2 niet naar ten minste actieniveau 1 heeft teruggebracht.
Melkvee:
Na afloop van ieder kwartaal wordt door de CI getoetst of het rollend jaargemiddelde (berekend op
basis van de DDD’s van de laatste 4 kwartalen) de actiewaarde overschrijdt. Bij overschrijding gelden
de volgende inspanningsverplichtingen:
- De veehouder moet het initiatief nemen om het BGP met zijn dierenarts te actualiseren;
- Dit moet binnen 14 dagen naar de CI worden toegestuurd;
- De veehouder geeft opvolging aan de in het geactualiseerde BGP vastgestelde maatregelen.
Als de veehouder bij de volgende kwartaalberekening met zijn DDD opnieuw boven de actiewaarde
uitkomt, dan is als aanvullende maatregel van kracht:
- De veehouder geeft opdracht aan zijn dierenarts om een voortgangsrapportage en een
nieuw BGP op te stellen en deze binnen 30 dagen op te sturen naar de CI.
Deze maatregel blijft elk kwartaal van kracht, zolang het rollende jaargemiddelde van de DDD boven
de actiewaarde uitkomt.
14 juli 2014
9