bpf memorandum

BELGISCHE
PETROLEUM
FEDERATIE
BPF MEMORANDUM
VERKIEZINGEN 2014
Onze maatschappijen hebben nood aan een langetermijnvisie, aan stabiliteit en aan consistentie om te kunnen blijven bijdragen tot de socio-economische ontwikkeling van België.
De visie van de Belgische Petroleum Federatie wordt
uiteengezet ten aanzien van vier fundamentele thema’s :
‘attractief ondernemingsklimaat’, ‘competitviteit van de
petroleumsector’, ‘energiebeleid’ en ‘administratief en
regelgevend kader’.
BPF heeft getracht zo veel mogelijk concrete beleidsinitiatieven en aanbevelingen te maken. Wij hopen dat
onze voorstellen inspiratie brengen voor het uittekenen
van een nieuw beleid dat onze economie en onze maatschappij ten goede komt.
BPF MEMORANDUM VERKIEZINGEN 2014
Inhoud
De inzet van 25 mei
2
Kerncijfers
3
1. Attractief ondernemingsklimaat
1A Een attractief ondernemingsklimaat voor de economie en de werkgelegenheid
4
1B De Programmaovereenkomst en prijzen van petroleumproducten
5
2. Competitiviteit van de petroleumsector
2A De Europese raffinagesector onder druk
6
2B Routekaart voor een koolstofarme economie in 2050 (Low Carbon Roadmap 2050)
8
2C Het Europees Energie- en Klimaatpakket 2030
10
2D De richtlijn betreffende de brandstofkwaliteit
12
2E Omzetting van de EU richtlijn Industriële Emissies
13
2F De richtlijn betreffende energie-efficiëntie
14
2G De raffinaderijen en het emissiehandelssyteem
15
3. Energiebeleid
3A Biobrandstoffen
16
3B Infrastructuren voor alternatieve motorbrandstoffen en voertuigen
17
3C Energie- en milieubelasting
18
3D Schalieolie en schaliegas
19
4. Administratief en regelgevend kader
A. Consistentie in de besteding van overheidsmiddelen
4Aa Bofas / Premaz
20
4Ab Het Sociaal Verwarmingsfonds & gespreide betalingen
21
B. Efficiëntie van overheidsinstellingen
Administratieve vereenvoudiging en efficiëntie
Het Vlaams vergunningenbeleid en de tankstations
22
4Bb Fapetro – Fonds voor de Analyse van Aardolieproducten
23
4Ba
De Belgische Petroleum Federatie
De Belgische Petroleum Federatie (BPF) is de officiële woordvoerder van de voornaamste petroleummaatschappijen die actief
zijn in raffinage, marketing & distributie en opslag in België. Ze vervult deze rol ten opzichte van de overheid en haar instellingen,
de niet-gouvernementele organisaties, de syndicale organisaties en de bevolking, voor de materies die van algemeen belang
zijn voor de petroleumsector.
BPF vertegenwoordigt 12 leden waarvan 4 raffinaderijen, 7 ondernemingen actief in de distributie van petroleumproducten en 3
stockagebedrijven. Op deze manier dekt de BPF 100% van de raffinagecapaciteit en bijna 80% van de verkoop van brandstoffen
in België.
p.1
BPF MEMORANDUM VERKIEZINGEN 2014
De inzet van 25 mei
Onze bedrijven zijn actief op internationaal, Europees, nationaal
of regionaal vlak en verdienen het om gehoord en beter begrepen
te worden door de politieke wereld. Zij zijn en zullen nog lang
een essentiële hoeksteen blijven van onze economie. Onze
maatschappijen fungeren als steunpilaar van de (petro)chemie
en hun onderaannemers met een heleboel kleine en middelgrote
bedrijven, waaronder onderzoek en ontwikkeling ; deze laatste
werkt voornamelijk samen met de automobielindustrie.
Het is in het belang van België om, tijdens een lange overgangsfase
naar een ‘koolstofarme’ economie, de leefbaarheid van de
raffinage-industrie voor de komende decennia te garanderen. Een
verzekerde en competitieve energiebevoorrading is en blijft een
cruciaal element voor de industrie en voor het transport, zowel op
de weg, op zee als in de lucht.
Europa, dat steeds het goede voorbeeld wil geven op
internationaal vlak, legt haar industrieën strengere voorschriften
op dan eender waar : milieuwetgevingen die tot de strengste
behoren, een onaangepast fiscaal beleid dat diesel bevoordeelt
in het wegtransport, een duur energiebeleid (zowel voor de
verbruikers als voor de Europese industrieën) en een beleid
om de CO2 uitstoot terug te dringen dewelke voor een reële
verstoring van het economisch en concurrentieel evenwicht van
de Europese raffinage (en van andere industriële sectoren in
België) zorgt. Teneinde de verplichtingen na te komen van het
nieuwe Europese CO2 quotasysteem, zullen de exploitatiekosten
van de raffinaderijen stijgen van 5% tot 35%, afhankelijk van de
eigenschappen van de betrokken raffinaderijen.
Tussen 2008 en 2013 sloten in Europa 15 raffinaderijen hun
deuren. Dit resulteerde in een afname van de raffinagecapaciteit
met bijna 10%, terwijl de benuttingsgraad van de resterende
beschikbare raffinagecapaciteit bleef dalen.
De toekomst van de Europese raffinagesector ziet er verre van
rooskleurig uit. Volgens het Internationaal Energieagentschap
zal de benuttingsgraad van de raffinaderijen blijven dalen in
de OESO-landen, met een overschotcapaciteit gelijk aan bijna
2,5 keer het verlies aan Europese capaciteit tijdens de voorbije
5 jaar. De volgende 10 jaar zouden in Europa mogelijk nog 10
raffinaderijen sluiten.
Hoe kan de Belgische politiek - nationaal of regionaal – ons in
een dergelijke situatie steunen teneinde de recessie van de
(petro)chemische industrie in te tomen ?
Eerst en vooral mag de Belgische regering geen bijkomende
verplichtingen opleggen aan de raffinagesector, die hierdoor
gedwongen zou worden om de capaciteit sneller terug te
schroeven dan de vraag op de Europese markt. Het Belgisch
beleid mag de concurrentiële handicap van haar industrie niet
vergroten want dit zou de bevoorradingszekerheid in energie en
de concurrentiekracht van het land in gevaar kunnen brengen.
p.2
De markt van petroleumproducten – en van het merendeel van
de producten die bij ons nog worden gemaakt – is een open
en competitieve wereldmarkt. Ieder nationaal of regionaal
initiatief moet de beperkingen inzien van een zuiver Belgisch of
regionaal beleid en dient rekening te houden met de onderlinge
afhankelijkheid van België met de rest van de wereld.
De volgende jaren zullen voor de Europese industrie moeilijk
blijven. De nationale en regionale overheden hebben hierin een
essentiële rol te spelen teneinde de industriële sleutelsectoren
te vrijwaren.
Huidig memorandum van de Belgische Petroleum Federatie
legt de klemtoon op vier traditionele thema’s (een aantrekkelijk
ondernemingsklimaat, de competitiviteit van de petroleumsector,
het energiebeleid en het administratief en regelgevend kader) en
bestaat uit praktische fiches waarin onze voorstellen concreet
worden geformuleerd.
Dit memorandum zal zijn doel bereiken als de federale en
regionale overheden - beter dan gisteren - hun beleid toespitsen
op onderstaande principes, dewelke te weinig in overweging
worden genomen om het regelgevend kader te verbeteren :
- juridische en fiscale zekerheid, door toe te zien op de
instandhouding van een gunstig investeringsklimaat in de
petroleum en de petrochemische sector ;
- vrijheid van de markt, met respect voor de regels van een
open markt en van de vrije concurrentie (meer bepaald voor de
ontwikkeling en het gebruik van biobrandstoffen in België);
- concurrentiepositie van de raffinagesector, waarbij we niet
mogen vergeten dat onze concurrenten internationaal actief zijn.
België moet haar stem laten horen in Europa om luid en krachtig
te protesteren tegen milieu-, fiscale en maatschappelijke
maatregelen die onze industrieën benadelen.
Wij hopen dat ons memorandum een bron van inspiratie zal zijn
voor de uitwerking van een Europees, nationaal en regionaal
beleid, dat gunstig is voor onze industrie en voor de maatschappij
in haar geheel.
Aarzel niet ons uit te nodigen voor een gesprek of ons uw bemerkingen mee te geven via mail of telefoon. Gedachtenwisselingen zijn pas geslaagd als ze resulteren in een beter begrip van
de uitdagingen van zijn gesprekspartner en als ze uitmonden in
een gemeenschappelijke actie die het algemeen belang van de
maatschappij centraal stelt.
Jean-Louis Nizet
secretaris-generaal
BPF MEMORANDUM VERKIEZINGEN 2014
Kerncijfers
(meer kerncijfers kunnen geraadpleegd worden op www.petrolfed.be)
Kerncijfers van de petroleumsector in België
2009
2013
43
39(1)
Raffinagecapaciteiten van de Belgische petroleumraffinaderijen (kt)
40.987
41.318
Hoeveelheid petroleumproducten voor export (kt)
18.367
23.892
Overslag
100% vloeibaar massagoed in de Antwerpse haven (kt)
39.500
59.500
Hoeveelheid petroleumproducten voor verbruik in België (kt)
21.827
22.083
Hoeveelheid diesel voor verbruik in België (kt)
7.156
6.784
90% 94 benzines voor verbruik in België (kt)
Hoeveelheid
1.420
1.237
Biobrandstoffen: FAME gehalte in diesel
(jaarlijks gemiddelde, % vol.)
85 85
3,41
4,64(1)
Biobrandstoffen: ethanol gehalte in benzines 83
(jaarlijks
82 gemiddelde, % vol.)
4,22
6,03(1)
80%
83
Accijnsontvangsten
op82petroleumproducten
(miljard euro)
82
3,91
4,26
6.286
6.504(2)
± 20.000
± 20.000
Marktaandeel petroleumproducten in de primaire energieconsumptie (%)
95
95%
88 88
88
85%
88
Directe
75% tewerkstelling in België (arbeiders & bedienden)
77
76
Indirecte tewerkstelling in België (arbeiders & bedienden)
70%
(1)
67de Federale Overheidsdienst Financiën
= cijfer 2012; cijfer 2013 niet beschikbaar bij de Federale Overheidsdienst Economie of bij
tot65%
en met september 2013
19
97
19
98
19
99
20
00
20
01
20
02
20
03
20
04
20
05
20
06
20
07
20
08
20
09
20
10
20
11
20
12
20
13
(2)
73
Overschot benzine in België (duizend ton)
6.000
5.000
4.000
3.000
2.000
België : nettoproductie benzine
1.000
België : verbruik benzine
Bron: Federale Overheidsdienst Economie, petroleumbalans
0
2009
2010
2011
2012
2013
Verwerking ruwe olie t.o.v. distillatiecapaciteit (%)
100%
95%
95
90% 94
85%
80%
88 88
88
85 85
88
82 83
83
82
82
77
75%
76
70%
73
67
19
97
19
98
19
99
20
00
20
01
20
02
20
03
20
04
20
05
20
06
20
07
20
08
20
09
20
10
20
11
20
12
20
13
65%
6.000
p.3
5.000
Opmerking : De vermelde percentages werden berekend op basis van de
verhouding tussen de inbewerkstelling en de globale raffinagecapaciteit
Bron : Federale overheidsdienst Economie, petroleumbalans en BPF
BPF MEMORANDUM VERKIEZINGEN 2014
EEN ATTRACTIEF ONDERNEMINGSKLIMAAT
VOOR DE ECONOMIE EN DE WERKGELEGENHEID
In de petroleumindustrie staat een
langetermijnvisie en strategie centraal
Stabiliteit en consistentie zijn belangrijke aspecten bij
investeringsbeslissingen. Een ongetwijfelde troef van
België is Antwerpen, de thuishaven van de grootste
geïntegreerde petrochemische cluster van Europa ; de
centrale ligging is daarbovenop een belangrijk pluspunt.
Een ander competitief voordeel van België is zijn
hooggekwalificeerde werknemers. De loonkosten in ons
land daarentegen zijn bijzonder hoog, onder andere door
hoge sociale zekerheidsbijdragen. De Centrale Raad
voor het Bedrijfsleven berekende in 2013 voor België
een absolute loonkostenhandicap van 16,5% t.o.v. de
drie buurlanden (Nederland, Frankrijk en Duitsland). De
werkgeverskost in de Belgische raffinagesector ligt 31%
hoger dan Nederland en maar liefst 39% hoger dan
Frankrijk.
Energiekosten zijn in België eveneens relatief hoog,
met name door diverse heffingen. De kloof groeit
bovendien tussen Europa en de Verenigde Staten waar
ondernemingen dankzij de schaliegasrevolutie toegang
hebben tot goedkope energie en grondstoffen.
De BPF vraagt :
zz om voor een stabiel en consistent regelgevingskader te zorgen, inclusief rechtzekerheid en bestaande taxfaciliteiten. Het
regelmatig sleutelen aan bestaande regelgeving (bv. notionele interestaftrek) en de vele nieuwe initiatieven (bv. Financial
Transaction Tax en Fairness Tax) dragen hier niet toe bij.
zz om een gelijk speelveld voor ondernemingen te creëren teneinde te kunnen concurreren, in het bijzonder op het vlak van energieen loonkosten. Herleid de Belgische loonkost t.o.v. de buurlanden tot een minimum. Maak van het verlagen van de lasten op
arbeid een topprioriteit.
zz om bij eventuele nieuwe regelgeving rekening te houden met de ondernemingsrealiteit. Stel ondernemingen niet verantwoordelijk
voor zaken waar ze geen vat op hebben. Leg ondernemingen geen additionele verplichtingen op voor zaken waar het huidige
wetgevende kader reeds voldoende bescherming biedt.
zz dat elk nationaal initiatief op het vlak van energiebeleid de beperkingen inziet van een zuiver Belgisch beleid en rekening
houdt met de onderlinge afhankelijkheid van België met de rest van de wereld. De extra kosten van een specifiek Belgisch
beleid kunnen de concurrentiële nadelen (bv. de kosten voor energie en grondstoffen) voor de petroleumsector en de ermee
samenhangende petrochemische sector vergroten en leiden tot een onomkeerbare achteruitgang van de Belgische industrie en
zo onze bevoorradingszekerheid inzake energie en onze concurrentiekracht in gevaar brengen.
p.4 - 1.A Attractief ondernemingsklimaat
BPF MEMORANDUM VERKIEZINGEN 2014
DE PROGRAMMAOVEREENKOMST
EN PRIJZEN VAN PETROLEUMPRODUCTEN
De Programmaovereenkomst (PO) legt de methode
vast voor de berekening van de maximumprijzen van
de petroleumproducten
De PO legt een plafondprijs op terwijl de prijzen aan de
pomp worden bepaald door de concurrentie tussen de
diverse operatoren op de markt.
PO momenteel het enige werkbare systeem teneinde de
bevoorradingszekerheid van de petroleumproducten in
België veilig te stellen.
De eerste PO werd in 1974 gesloten tussen de Belgische
Staat en de Belgische Petroleum Federatie (BPF) omwille
van de oliecrisis van 1973-1974. Die oliecrisis had
aangetoond dat de oude manier van prijsaanpassingen
(voorafgaandelijke aanvraag aan de overheid tot toelating
van prijswijziging) niet voldoende flexibel was om de
snelle evoluties op de petroleummarkt enerzijds en van de
dollar- en eurokoers anderzijds te weerspiegelen. Een te
trage aanpassing van de prijzen van petroleumproducten
veroorzaakte destijds chaos en leidde tot een
bevoorradingstekort in het land.
De BPF verdedigt echter het principe van een systeem
van volledige prijsvrijheid zoals dat van kracht is in de
meeste Europese landen (België en het Groothertogdom
Luxemburg zijn de enige landen die een systeem van
maximumprijzen voor petroleumproducten toepassen).
Aangezien de huidige regelgeving (Ministerieel Besluit van
20 april 1993 - dat een termijn van 60 dagen voorziet voor
een aanvraag om de prijzen van petroleumproducten aan te
passen) in de praktijk niet kan worden toegepast omwille
van de snelle schommelingen van de petroleumprijzen
en van de dollarkoers op de internationale markten, is de
Indien de overheid de PO toch in stand wil houden,
kan deze overeenkomst volgens de BPF alleen werken
indien álle kosten van de petroleumoperatoren worden
weerspiegeld in de structuur van de maximumprijs van
petroleumproducten, zoals trouwens in de PO vermeld. De
federale overheid heeft dit basisprincipe van de PO niet
altijd gerespecteerd en het is overigens niet altijd gekend
door de regionale overheden.
De BPF vraagt :
zz dat bij de maximumprijsstructuur van benzines en diesel rekening wordt gehouden met alle bijkomende kosten die gepaard gaan
met de verplichte bijmenging van biobestandelen (verplichting om biobrandstoffen op de markt te brengen).
zz bij gebrek aan aanpassing van de huidige regelgeving inzake prijsvrijheid van petroleumproducten, de integrale toepassing van
het basisprincipe van de PO, met name dat álle kosten moeten worden weerspiegeld in de structuur van de maximumprijzen
van petroleumproducten.
zz dat in geval van aanpassing van de huidge regelgeving en de afschaffing van de PO die hieruit zou voortvloeien, een systeem van
volledige prijsvrijheid wordt gehanteerd, zoals dat bestaat in de meeste landen van de Europese Unie.
p.5 - 1.B Attractief ondernemingsklimaat
BPF MEMORANDUM VERKIEZINGEN 2014
DE EUROPESE RAFFINAGESECTOR
ONDER DRUK
De Europese raffinagesector bevindt zich in bijzonder
woelig vaarwater
Ten gevolge overcapaciteit in de sector in Europa en de
afname van de Verenigde Staten als afzetmarkt worden
veel raffinaderijen te koop gesteld of staan op de lijst
voor sluiting. Tussen 2008 en 2013 sloten in Europa 15
raffinaderijen hun deuren. Dit resulteerde in een afname van
de raffinagecapaciteit met bijna 10%, terwijl de benutting
van de resterende beschikbare raffinagecapaciteit bleef
dalen (bron : IEA, EU Refining Forum 12 april 2013). In België
daalt de gemiddelde benuttingsgraad van de raffinaderijen
al bijna tien jaar. In 2012 sleepte het faillissement van de
firma Petroplus - de grootste onafhankelijke raffinadeur
in Europa - in zijn kielzog 5 raffinaderijen mee (waaronder
een Antwerpse raffinaderij die werd overgenomen door een
nieuwe speler).
Volgens het Internationaal Energie Agentschap zal olie
in de komende decennia wereldwijd de belangrijkste
transportbrandstof blijven. Simpelweg omdat er geen
betaalbaar alternatief beschikbaar is dat op grote schaal
kan worden toegepast. België beschikt over zeer energieefficiënte raffinaderijen. De sector creëert jobs, staat
garant voor de bevoorradingszekerheid en is bovendien de
basis voor de petrochemische industrie. Willen we diesel
en benzine blijven produceren, moeten we ervoor zorgen
dat de raffinaderijen competitief kunnen zijn en blijven. De
concurrentiepositie wordt niet alleen beïnvloed door het
algemeen ondernemingsklimaat, maar ook door de Europese
en nationale regelgeving, met name op het vlak van milieu.
Het huidige Europese klimaat- en energiebeleid heeft noch
geleid tot een overschakeling op energiebronnen met een
lage CO2 uitstoot, noch tot het verbeteren van het industriële
concurrentievermogen. Het unilaterale klimaatbeleid
schaadt de concurrentiepositie van de Europese industrie,
terwijl de Europese CO2 uitstoot slechts 10% van de
wereldwijde emissies uitmaakt. Klimaat dient op de eerste
plaats wereldwijd te worden aangepakt.
De raffinage-industrie is bovendien sterk geïntegreerd
met de chemische industrie. Het verbeteren van de
concurrentiepositie van de petrochemische sector zal
cruciaal zijn om in Europa te blijven produceren. Zoniet zullen
raffinaderijen moeten sluiten, wat niet alleen impact zal
hebben op de werkgelegenheid en bevoorradingszekerheid
in energie, maar wereldwijd ook op het milieu omdat
olieproducten in regio’s zullen worden geproduceerd die
aan mindere strenge regels zijn onderworpen. De Belgische
petrochemische industrie biedt heel wat toegevoegde
waarde op het vlak van werkgelegenheid en onderzoek &
ontwikkeling.
De BPF vraagt :
zz waakzaam te zijn om de regeldruk en kosten voor de eigen industrie niet te verhogen. Zorg ervoor dat regelgeving gelijke tred houdt
met de rest van de wereld. Neem bedrijfsvriendelijke standpunten in tijdens de Europese beslissingsprocedures. Zoek daarbij naar
de juiste balans tussen milieu, concurrentievermogen en bevoorradingszekerheid. Implementeer EU-richtlijnen strikt zonder daarbij
aan ‘goldplating’ te doen. Vermijd onrealistische scenario’s zoals bv. in de Belgische ‘Low Carbon Roadmap’ of de ‘100% Renewable
Energy Roadmap’.
z.o.z
p.6 - 2.A Competitiviteit van de petroleumsector
BPF MEMORANDUM VERKIEZINGEN 2014
…De BPF vraagt :
zz in het klimaatbeleid rekening te houden met de competitiviteit van de Europese bedrijven. Zorg voor een voorspelbare kost van
CO2 emissies die wordt gedragen door de hele economie. Laat de markt de oplossing aansturen en zorg voor een globaal akkoord.
Sectoren die onderhevig zijn aan koolstoflek dienen blijvend gratis rechten toebedeeld te krijgen. Initiatieven zoals backloading
en ETS wijzigingen, zoals beschreven in het carbon market report in ETS fase 3, zorgen voor rechtsonzekerheid en zijn louter
gericht op het beïnvloeden van de koolstofprijzen. Een mogelijke Europese klimaatdoelstelling post 2020 zou beter kunnen worden
bereikt zonder specifieke doelstelling voor hernieuwbare energie en energie-efficiëntie. (zie specifieke fiche ‘De raffinaderijen en
het emissiehandelssysteem’)
zz om de economische realiteit voor ogen te houden bij het implementeren van de IED (richtlijn Industriële Emissies). Leg
emissiegrenswaarden op voor een industriële eenheid als geheel en niet per individuele installatie (bubble concept). En laat zo toe
om investeringen te optimaliseren en kosteneffectieve verbeteringen door te voeren. Ondermijn het ‘bubble concept’ evenwel niet
door bijkomende voorwaarden op te leggen. (zie specifieke fiche ‘Omzetting van de EU richtlijn ‘Industriële Emissies’)
zz ervoor te zorgen dat de uitvoering van artikel 7a van de FQD (Fuels Quality Directive) de toegang tot grondstoffen voor raffinaderijen
niet beperkt. Maak geen onderscheid in broeikasgasemissies voor ‘conventionele’ ruwe olie, natuurlijke bitumen en schalieolie.
Het discrimineren van ruwe oliën leidt immers niet noodzakelijk tot CO2 reductie, maar kan wel de bevoorradingszekerheid en
het concurrentievermogen schaden. Steun het alternatief voorstel dat er in bestaat één gemiddelde vaste standaardwaarde voor
benzine en diesel in te voeren. (zie specifieke fiche ‘De richtlijn betreffende de brandstofkwaliteit’)
zz een aangepast fiscaal beleid te voeren voor benzine en diesel dat gericht is op het heden en de toekomst.
zz initiatieven te ondersteunen zoals de ‘EU Refinery Roundtable’ en ‘Fitness Check’. Neem op dit vlak ook nationale initiatieven.
p.7 - 2.A Competitiviteit van de petroleumsector
BPF MEMORANDUM VERKIEZINGEN 2014
ROUTEKAART VOOR EEN KOOLSTOFARME
ECONOMIE IN 2050 (LOW CARBON ROADMAP 2050)
Een ‘koolstofarme’ samenleving kan noch zonder
competitieve industriële sectoren noch zonder fossiele
energiebronnen plaatsvinden
De regionale en federale overheid heeft zich bereid getoond
om na te denken over een ‘koolstofarme’ samenleving
tegen 2050. De eerste studies – uitgevoerd door deze
overheden - gaven stof tot nadenken, voor een materie
die van nature uit erg complex is. Deelnemers aan het
debat werden uitgenodigd om ambities, verplichtingen,
inspanningen en resultaten tegen elkaar af te wegen.
Aan de hand van de ambities die de Belgische overheden
formuleerden met betrekking tot de vermindering van de
CO2 uitstoot tegen 2050, krijgt men al een eerste inzicht
in de uitdagingen waarmee alle componenten van de
samenleving geconfronteerd zullen worden.
Een ‘koolstofarme’ samenleving kan noch zonder
competitieve industriële sectoren noch zonder fossiele
energiebronnen plaatsvinden. De keuzes die de overheid
zal maken en de daaruit voortvloeiende verplichtingen
voor de industrie, dienen te vermijden dat de fundamenten
van onze economie en de bronnen van onze welvaart niet
worden ontwricht.
Sinds Europa doelstellingen heeft opgelegd op het vlak
van het klimaatbeleid, kenden de niet-industriële sectoren,
zoals bv. de bouw- en de transportsector in Europa, een
toename van hun emissies van broeikasgassen (BKG).
De energie-intensieve industrieën daarentegen hebben
grote inspanningen geleverd en hebben hun emissies
van BKG fors teruggedrongen. Zo behoren de Belgische
raffinaderijen momenteel tot de wereldtop op het vlak van
energie-efficiëntie.
Onze raffinaderijen staan centraal in een industriële
sector die meerdere landen in Europa dekt en die zijn
plaats in de wereld heeft veroverd. Een ‘koolstofarme’
economie hoeft voor België niet het einde van onze
raffinaderijen te betekenen, temeer omdat – bij gebrek
aan betaalbare alternatieven die op grote schaal kunnen
worden toegepast - petroleum de komende decennia
dé belangrijkste transportbrandstof zal blijven. In de
toekomst zal de raffinagesector blijven streven naar een
voortdurende verbetering van het verwerkingsproces
om ruwe olie te herleiden tot afgeleide producten en
motorbrandstoffen, voor zover het gevoerde beleid toelaat
om investeringen in België te aligniëren met competitiviteit
op wereldvlak. Europa en België moeten samen nadenken
over een manier om een gunstig kader te creëren voor
investeringen met een toegevoegde waarde die de
concurrentiekracht op internationaal vlak verbeteren en
niet alleen voor investeringen die simpelweg de opgelegde
reglementeringen naleven.
Zonder gunstig kader voor de concurrentiekracht van onze
industrieën, riskeert de overgang naar een ‘koolstofarme’
samenleving zich te beperken tot intentieverklaringen
die niet worden gevolgd door concrete feiten en die
de fundamenten van onze economie verzwakken ten
opzichte van de internationale concurrentie. Politieke
oplossingen met betrekking tot de vermindering van de
BKG, waarbij alleen rekening wordt gehouden met de
milieudoelstellingen en niet met de socio-economische
aspecten, zouden ingaan tegen de reële behoeften van
de economie en van de industrie, die enorm veel belang
hechten aan bevoorradingszekerheid en aan energiekost.
De BPF vraagt dat :
zz de denkpistes bij het opstellen van regionale en nationale stappenplannen naar een ‘koolstofarme’ samenleving
rekening houden met het volledige kader, inclusief de macro-economische aspecten.
p.8 - 2.B Competitiviteit van de petroleumsector
z.o.z
BPF MEMORANDUM VERKIEZINGEN 2014
…De BPF vraagt dat :
zz gezien de omvang van de te leveren inspanningen, alle activiteitensectoren en spelers in de samenleving een bijdrage dienen
te leveren.
zz men bij de ontwikkeling van ‘koolstofarme’ technologieën het principe van technologieneutraliteit respecteert en het gebruik
van één bepaalde technologie niet bevoordeelt ten nadele van een andere. Zo kan men op het vlak van transport consumenten
niet dwingen om ‘alternatieve’ brandstoffen en voertuigen te aanvaarden, aangezien hun belangrijkste argument bij de keuze
nog altijd de kosten-batenverhouding is. (zie specifieke fiche ‘Infrastructuren voor alternatieve motorbrandstoffen en voertuigen’)
zz op het ogenblik dat Europa de ambitie formuleert om haar economie en haar industrie te versterken, nieuwe milieuverplichtingen
geen negatieve impact zullen hebben op de industriële sectoren die tot nu toe al heel wat inspanningen hebben geleverd om hun
broeikasgasemissies te verminderen. (zie specifieke fiche ‘De raffinaderijen en het emissiehandelssysteem’)
zz rekening wordt gehouden met de bijdrage van de raffinaderijen voor de Belgische economie, aangezien de Antwerpse
raffinaderijen in het centrum liggen van de grootste petrochemische en chemische zone van Europa. (zie specifieke fiche
‘De raffinagesector onder druk’)
zz een stabiel beleid wordt gevoerd teneinde investeringen op lange termijn aan te moedigen.
p.9 - 2.B Competitiviteit van de petroleumsector
BPF MEMORANDUM VERKIEZINGEN 2014
HET EUROPEES ENERGIE- EN KLIMAATPAKKET 2030
Bevoorradingszekerheid, duurzaamheid en betaal­
baarheid van energieprijzen zijn de drie doelstellingen
van het energie - en klimaatbeleid
Het bestaande energie- en klimaatbeleid van de EU en
haar lidstaten voldoet niet aan de doelstellingen om energieproducten met lagere emissiewaarden aan te moedigen
en tegelijkertijd de economische concurrentiekracht te ondersteunen. Het steenkoolverbruik in de EU stijgt, de concurrentiekracht van de industrie staat onder druk, de elektriciteitskosten voor de consument zijn toegenomen en de
investeringen in de energiesector die nodig zijn om de toekomstige groei te ondersteunen, ontbreken.
(bevoorradingszekerheid, duurzaamheid en betaalbaarheid
van energieprijzen) ter ondersteuning van de industriële
concurrentiekracht en de verbetering van de levenskwaliteit
van de samenleving. We zijn van mening dat de huidige
klemtoon van het beleid moet worden herzien : toekomstige
beleidskeuzes moeten garanderen dat de drie doelstellingen
evenveel aan belang winnen. Als algemeen principe zou
iedere CO2 doelstelling een internationale maatstaf dienen
te hanteren.
Het Energie- en Klimaatpakket 2030, voorgesteld door de
Europese Commissie, identificeert de concurrentiekracht van
Europa als een belangrijke succesfactor. Toch bestaat er heel
wat ongerustheid en onbeantwoorde vragen over hoe het
vooropgestelde beleid de nodige voorwaarden kan kaderen
in een competitieve Europese economie.
Vooraleer bindende doelstellingen en maatregelen
worden goedgekeurd, met in het bijzonder diegene die
nadelig kunnen zijn voor de concurrentiekracht van
de Belgische industrie, zouden de voorstellen van de
Europese Commissie inzake de te bewandelen weg van
Europa richting 2030 als basis moeten dienen voor een
veel ruimer debat met de verschillende stakeholders,
zowel op regionaal als op federaal niveau.
De Belgische Petroleum Federatie (BPF) stemt in met de
drie doelstellingen van het klimaat- en energiebeleid
Doelstelling voor de emissie van broeikasgassen :
u 40%
in 2030 vs. 1990
u 43%
tegen 2030 vs. 2005 voor de ETS sector
Een realistische doelstelling voor de vermindering van de broeikasgassen in Europa moet de drijvende kracht zijn achter het EU
energie- en klimaatbeleid en de daartoe horende maatregelen, met het oog op de ondersteuning van de meest doeltreffende en
rendabele route naar een geavanceerde koolstofvrije EU economie. Het aandeel van de EU in de wereldwijde uitstoot wordt echter
steeds minder relevant. Daarom is het van cruciaal belang om de relevante verbintenissen van onze belangrijkste concurrenten te
kennen vooraleer we ons resoluut engageren voor zulk een ambitieuze doelstelling.
De voorgestelde reductiedoelstelling voor de ETS sector realiseren is niet haalbaar voor de raffinagesector, tenzij de
raffinagecapaciteit wordt afgebouwd en deze wordt getransfereerd naar niet EU-landen. Een verhoogde ETS ‘Linear Reduction
Factor’, zonder duidelijkheid over de bescherming tegen ‘koolstoflek’ na 2020 zal de internationale concurrentiekracht van de
raffinagesector verder ondermijnen en kan mogelijk resulteren in een capaciteitsverlies in Europa. Belangrijke hypotheses met
betrekking tot het traject voor een rendabele vermindering en tot de splitsing tussen ETS en niet-ETSsectoren moeten ook grondig
worden getest. (zie specifieke fiche ‘De raffinaderijen en het emissiehandelssysteem’)
De BPF vraagt :
zz dat het niveau van engagement van Europa tegen 2030 rekening moet houden met de uiteenlopende engagementen van andere
landen. Het mag de concurrentiekracht van de EU niet schaden en moet mechanismen omvatten om deze in stand te houden.
zz de ondersteuning van het gebruik van internationale compensaties in EU ETS die onderworpen zijn aan een grondige rapportering,
monitoring en controle.
z.o.z
p.10 - 2.C Competitiviteit van de petroleumsector
BPF MEMORANDUM VERKIEZINGEN 2014
…Bescherming tegen koolstoflek
Hoewel de industrie blij is met de grotere duidelijkheid over de bescherming tegen koolstoflek tot 2020, betreurt ze het ontbreken
van beschermende maatregelen in de wetsvoorstellen van de Commissie voor de periode na 2020. De BPF is eveneens bezorgd
dat de toenemende ambities tegen 2030 zouden kunnen resulteren in lagere compensatieniveaus of in een beperking van de
bescherming van een gereduceerd aantal sectoren. (zie specifieke fiche ‘De raffinaderijen en het emissiehandelssysteem’)
De BPF vraagt :
zz de goedkeuring van het voorstel om de lijst met criteria van koolstoflek te verlengen tot 2019 en tot het einde van fase III.
zz de uitbreiding van de bescherming tegen koolstoflek voor alle blootgestelde sectoren na Fase III en totdat een wereldwijd ’level
playing field’ wordt gerealiseerd.
zz onmiddellijke wetgevende voorstellen van de Commissie om bescherming tegen koolstoflek na 2020 te waarborgen.
zz dat compensatie van indirecte CO2 kosten geen keuze mag zijn van een lidstaat, maar beschikbaar moet zijn voor alle
voorzieningen met een mogelijk risico op koolstoflek.
Hervormingen van het Europees emissiehandelssysteem (ETS)
De BPF ondersteunt het ETS - hét kerninstrument van de EU binnen het kader van haar energie- en klimaatbeleid - als een rendabel
marktmechanisme voor het beperken van de emissies in de energiesector en in de industrie.
In het wetsvoorstel van de Commissie over het ETS systeem ontbreekt iedere regeling voor de bescherming van de EU industrie tegen
koolstoflek na 2020. De analyse van de Commissie dient eveneens te worden aangevuld met emissiegegevens van Fase III. (zie specifieke
fiche ‘De raffinaderijen en het emissiehandelssysteem’)
De BPF vraagt :
zz dat alle voorstellen over de hervorming van het ETS worden gecombineerd met maatregelen om koolstoflek na 2020 aan te
pakken en met een analyse op basis van gegevens uit Fase III.
Doelstelling hernieuwbare energie : 27% op Europees niveau in 2030
De BPF is vragende partij voor een energiebeleid dat gebaseerd is op technologieneutraliteit en op een evenwichtig toepassingsdomein
voor alle energiebronnen : het samenvallen van de doelstellingen voor hernieuwbare energie en de doelstellingen voor de vermindering
van broeikasgasemissies heeft de richtprijs van koolstof in het ETS verstoord, ten koste van een optimale en rendabele toepassing
van technologieneutrale oplossingen voor de vermindering van koolstof. Een doeltreffend energiebeleid is transparant, voorspelbaar,
gebaseerd op een kosten-batenanalyse en laat marktprijzen en open concurrentie toe bij het bepalen van oplossingen en investeringen
die nodig zijn om de maatschappelijke doelstellingen te realiseren tegen de laagste kosten. Subsidies voor hernieuwbare energiebronnen
zouden moeten worden afgebouwd.
De bekrachtiging van een bindende EU doelstelling voor hernieuwbare energiebronnen die moet worden geïmplementeerd via een
complex beleidsvoorstel doet afbreuk aan de duidelijkheid van de enige drijvende doelstelling voor de vermindering van broeikasgassen.
De BPF vraagt :
zz dat geen doelstellingen voor hernieuwbare energiebronnen tegen 2030 worden gesteld, vooral als zij overlappen met het
centrale mechanisme van de vermindering van koolstofemissies.
Bevoorradingszekerheid
De raffinagesector in de EU behoeft een betrouwbare en ongehinderde toegang tot fossiele energiebronnen die beschikbaar zijn op
de wereldwijde markt (zowel traditionele als alternatieve), tegen een prijs die tot stand komt in een vrije markt. Daarom moet de
EU reglementeringen weigeren die de competitieve toegang tot energiebronnen kunnen ondermijnen, zoals dat het geval is bij het
huidige voorstel om een onderscheid te maken tussen motorbrandstoffen op basis van de oorsprong van de grondstof zoals voorzien
in artikel 7a van de richtlijn ‘brandstofkwaliteit’. (zie specifieke fiche ‘Richtlijn brandstofkwaliteit’)
De BPF vraagt :
zz de uitvoering van een impactanalyse en van een competitiviteitscontrole om de potentiële effecten op de bevoorradingszekerheid
grondig te evalueren alvorens een nieuw beleid en een nieuwe reglementering te ontwerpen in het kader van het energie- en
klimaatbeleid. Dit moet een continue toegang tot en een adequate energievoorziening tegen een competitieve prijs garanderen
voor alle gebruikers in de Europese Unie.
p.11 - 2.C Competitiviteit van de petroleumsector
BPF MEMORANDUM VERKIEZINGEN 2014
DE RICHTLIJN BETREFFENDE
DE BRANDSTOFKWALITEIT
Het discrimineren van bepaalde soorten ruwe olie
dreigt eveneens om de bevoorradingszekerheid van
Europa in gevaar te brengen
De Europese richtlijn 2009/30/EG betreffende de
brandstofkwaliteit verplicht de leveranciers van
brandstoffen om tegen 2020 de hoeveelheid CO2 emissies
van motorbrandstoffen met 6% terug te dringen in
vergelijking met 2010. Artikel 7a van deze richtlijn –
dat de toepassingsmodaliteiten van de richtlijn en de
berekeningsmethodes om CO2 emissies van fossiele
brandstoffen in rekening te nemen, bepaalt – wordt
momenteel besproken op Europees niveau en op niveau
van de lidstaten.
Voor de petroleumproducten die worden geleverd op de
interne markt wil de Europese Commissie de herkomst
van de grondstof kunnen traceren teneinde er een CO2
emissiewaarde aan te verbinden, gekoppeld aan de
productie. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen
drie productcategorieën : de ‘klassieke’ ruwe olie, olie
afkomstig van bitumineus zand (bitumen) en schalieolie.
Deze indeling van ruwe oliën zal nadelig zijn voor de
concurrentiekracht van de (nu al verzwakte) Europese
raffinagesector, die verplicht zal worden om de (duurdere)
‘klassieke’ ruwe olie te verwerken om zo de doelstelling
van de vermindering van CO2 emissies te realiseren. De
‘alternatieve’ ruwe olie zal dus worden geraffineerd buiten
Europa en zal een plaats innemen op de markten buiten de
Europese Unie.
Het discrimineren van bepaalde soorten ruwe olie dreigt
eveneens om de bevoorradingszekerheid van Europa
in gevaar te brengen en de handelsrelaties met de
Verenigde Staten en Canada te belemmeren (volgens
de regels van de Wereldhandelsorganisatie is dergelijke
discriminatie betwistbaar). De petroleumproducten die
worden geproduceerd op basis van niet-conventionele
ruwe olie zullen hun weg naar Europa dus niet meer
vinden, wat het structurele marktevenwicht zal verstoren ;
een marktevenwicht dat momenteel bijdraagt tot de
bevoorradingszekerheid (Europa importeert diesel uit de
Verenigde Staten en levert benzine aan de Verenigde
Staten).
De BPF vraagt :
zz dat de Belgische overheid de alternatieve voorstellen van andere landen (zoals bv. Italië en Nederland) ondersteunen waarbij
de CO2 emissiewaarden niet wordt gekoppeld aan diverse grondstoffen, maar waarbij standaard een gemiddelde vaste waarde
wordt gebruikt voor de afgewerkte producten (diesel en benzine) die op de Europese markt worden gebracht.
zz dat de gemiddelde emissiewaarden voor diesel en benzine op Europees niveau worden bepaald en deze periodiek worden geüpdatet
door een wetenschappelijke onafhankelijke instantie.
zz dat voor artikel 7a toepassingsmodaliteiten worden gedefinieerd die geen schade berokkenen aan de Europese economie, haar
concurrentiekracht en haar bevoorradingszekerheid en die de brandstofleveranciers zullen toelaten om de verminderingsdoelstelling
van 6% in 2020 op gepaste wijze te realiseren vanuit economisch en milieuoogpunt (bv. door het gebruik van doeltreffende
biobrandstoffen).
zz dat met betrekking tot de controle van de bepalingen van artikel 7a een transparant en controleerbaar rapporteringssysteem
wordt opgesteld, waarbij de administratieve taken voor de petroleummaatschappijen, voor de brandstofleveranciers en voor de
nationale of regionale overheden tot een absoluut minimum worden beperkt.
p.12 - 2.D Competitiviteit van de petroleumsector
BPF MEMORANDUM VERKIEZINGEN 2014
OMZETTING VAN DE EU RICHTLIJN
INDUSTRIËLE EMISSIES
De emissies van industriële bedrijven
(SOx, NOx CO, Stof, Ni, V) zijn sinds lange tijd aan
reglementering onderworpen.
De overheid - zowel vanuit Europees initiatief als vanuit
nationaal en regionaal initiatief - heeft referenties
bepaald. Referenties zoals de ‘Best Beschikbare
technieken’, ‘Equivalente Emissie Niveaus’, parameters
en technische maatregelen, vormen een strak kader maar
ook een gelijker speelveld binnen Europa.
Raffinaderijen in België leveren sinds lange tijd al
inspanningen voor het verminderen van emissies en het
verbeteren van de luchtkwaliteit. Dit gebeurt onder andere
binnen het kader van een globale aanpak van installaties
met een zogenaamde ‘emissie bubble’, zoals opgezet door
België / het Vlaams Gewest. Europa wil deze methode via
de ‘BAT Reference’ (BREF) voor raffinaderijen ook invoeren.
Voor onze sector kan dit alleen als raffinaderijen een gelijk
speelveld behouden op mondiaal gebied en niet alleen op
Europees gebied.
Voor de Belgische Petroleum Federatie (BPF) is het van
belang dat de overheid deze evolutie plaatst in het traject van de Belgische raffinaderijen : algemeen wensen de
raffinaderijen hun voorsprong te handhaven en tegelijk, op
een ogenblik dat de raffinageactiviteit met serieuze moeilijkheden kampt, bijkomende maatregelen te vermijden.
In oktober 2013 finaliseerde de overheid het standpunt
over de ‘BREF bubble’ voor lidstaat België en won hiervoor
advies in bij enerzijds de raffinaderijen en anderzijds de BPF.
De vier belangrijkste aandachtspunten van de raffinaderijen en de BPF zijn :
zz de introductie van een correctiefactor die het voordeel van de som van de maximum-toelaatbare emissieniveaus compenseert :
de sector wenst deze zo dicht mogelijk bij de waarde ‘1’;
zz de toedracht van de ‘bubble’ naar de aard van de emissies die ten minste moet bevatten : SOx, NOx en stof ;
zz de toedracht van de ‘bubble’ naar de eenheden van de site toe : process units (bv. ‘Sulfur Recovery Unit’) moeten inbegrepen
zijn ;
zz de exploitatiemodes erkennen : de voorgestelde methode ‘dynamic bubble’ erkend deze realiteit niet.
De BPF vraagt :
zz een Europese ‘bubble’ tekst die ruimte creëert ten opzichte van de reeds bestaande ‘bubble’ van het Vlaams Gewest en die de
gelegenheid geeft aan de raffinaderijen om hun inspanningen te richten op het aanpakken van het concurrentievermogen.
p.13 - 2.E Competitiviteit van de petroleumsector
BPF MEMORANDUM VERKIEZINGEN 2014
DE RICHTLIJN BETREFFENDE ENERGIE-EFFICIËNTIE
Deze nieuwe richtlijn behandelt alle facetten van de
energieketen en verplicht de lidstaten om maatregelen
te nemen inzake energiebesparingen
De richtlijn 2012/27/EG betreffende de energie-efficiëntie
werd in oktober 2012 goedgekeurd en vervangt de vorige
richtlijnen 2006/32/EG en 2004/8/EG betreffende de
energiediensten en de stimulering van toepassingen
betreffende warmtekrachtkoppeling. Deze richtlijn
2012/27/EG werd van kracht op 4 december 2012 en
moet tegen 5 juni 2014 worden vertaald naar nationale en
regionale regelgeving.
De tekst van de richtlijn legt “een gemeenschappelijk kader
met maatregelen vast voor de bevordering van de energieefficiëntie binnen de Europese Unie, teneinde ervoor
te zorgen dat de EU de kerndoelstelling van 20% meer
energie-efficiëntie in 2020 behaalt en om de weg te effenen
voor verdere verbeteringen van de energie-efficiëntie na die
datum”. Deze nieuwe richtlijn behandelt alle facetten van
de energieketen (productie, transport, distributie, gebruik,
informatie van verbruikers) en verplicht de lidstaten om
maatregelen te nemen inzake energiebesparingen.
De drie belangrijkste artikels van deze richtlijn die
een impact hebben op de raffinagesector en op de
petroleumsector als geheel zijn deze met betrekking tot
de verplichtende maatregelen voor energie-efficiëntie
(artikel 7), tot de invoering van energieaudits en
energiebeheersystemen (artikel 8) en tot de bevordering
van de warmtekrachtkoppeling en van verwarmings- en
koelsystemen (artikel 14). De belangrijkste maatregel
van artikel 7 van de richtlijn voorziet in een verplichte
doelstelling van een vermindering met 1,5 % per
jaar van alle energieverkopen uitgevoerd door de
energiedistributeurs en/of de detailhandelaars in energie.
De BPF vraagt dat :
zz in overleg met de petroleumsector, de richtlijn 2012/27/EG in de mate van het mogelijke op een geharmoniseerde manier zal
worden omgezet door de drie regio’s, met het oog op een optimalisatie van de kosten voor de implementatie van eventuele nieuwe
maatregelen om de doelstellingen van energiebesparingen te realiseren.
zz de bijkomende kosten die het gevolg zouden zijn van de nieuwe wettelijke verplichtingen (zoals de implementatie van
verplichtingen op het vlak van energie-efficiëntie) integraal worden opgenomen in de maximumprijsstructuur van de desbetreffende
petroleumproducten (door middel van aanpassing van de Programmaovereenkomst in overleg met de federale overheid).
zz de regio’s overwegen om andere beleidsmaatregelen in te voeren als alternatief voor de invoering van verplichtingen op het vlak van
energie-efficiëntie (met name het bestaande beleid op regionaal niveau teneinde het rationeel energieverbruik te stimuleren) zodat de
gewenste energiebesparingen bij de eindconsumenten kunnen worden gerealiseerd (zoals toegestaan in artikel 7 §9 van de richtlijn).
zz alle energieleveranciers (zowel van elektriciteit, gas of huisbrandolie) worden behandeld op basis van identieke regels, van
toepassing op al deze leveranciers, teneinde een gemeenschappelijk kader te creëren voor het aanmoedigen van energie-efficiëntie.
zz de omzetting van richtlijn 2012/27/EG geen nieuwe verplichtingen oplegt aan Belgische energie-intensieve bedrijven, met
in het bijzonder aan de petroleumraffinaderijen die de ‘energiebeleidsovereenkomst’ ondertekenden. Deze bedrijven, die
worden geconfronteerd met hoge energiekosten en met de uitvoeringsbepalingen van de richtlijnen ‘Industriële Emissies’ en
‘Emissiehandelssyteem’ zijn al onderworpen aan strenge verplichtingen op het vlak van energie-efficiëntie. (zie specifieke fiches
‘Omzetting van de EU-richtlijn Industriële Emissies’ en ‘De raffinaderijen en het emissiehandelssysteem’)
zz de grote bedrijven die energiebeheersystemen implementeren die beantwoorden aan de gepaste Europese normen, worden
vrijgesteld van de vereisten op het vlak van energieaudits, vermeld in de richtlijn.
zz op het vlak van de promotie van warmtekrachtkoppeling en van verwarmingssystemen geen strikte regels worden opgelegd. Het
is van cruciaal belang dat de industrie zelf beslissingen over haar toekomstige investeringen kan blijven nemen op basis van
technische, economische en financiële criteria, rekening houdend met de specifieke kenmerken van elke industriële site.
p.14 - 2.F Competitiviteit van de petroleumsector
BPF MEMORANDUM VERKIEZINGEN 2014
DE RAFFINADERIJEN
EN HET EMISSIEHANDELSSYTEEM
Raffinage is een energie-intensieve industriële
activiteit en is uitermate blootgesteld aan
internationale competitie
Voor de industriële sector en de energie-intensieve
bedrijven in het bijzonder worden de emissies die verband
houden met broeikasgassen niet geregeld door strakke
emissiegrenswaarden maar separaat behandeld via een
emissiehandelssysteem ‘ETS’, zoals opgezet door de
Europese Commissie.
Het marktmechanisme van het ETS heeft ertoe geleid
dat de prijs van de rechten anders zijn dan de Europese
Commissie zich destijds had voorgenomen om de
broeikasgasemissies te beïnvloeden. De Europese
Commissie heeft daarvoor een aantal interventies op de
ETS markt voorzien om deze te herstellen. De Belgische
Petroleum Federatie (BPF) beschouwt dat - ondanks deze
marktinterventies - de Europese ETS de meest kosteffectieve maatregel is om emissies van broeikasgassen
te reduceren, voor zover dit binnen de context van een
internationale overeenkomst gebeurt.
Raffinage is een energie-intensieve industriële activiteit
en is uitermate blootgesteld aan internationale competitie.
De sector heeft dus behoefte aan maatregelen met
zekerheid over hun continuïteit en die de competitiviteit
niet aantasten maar deze desgevallend herstellen.
Zolang buiten Europa geen gelijkaardige maatregelen
getroffen worden om de uitstoot van broeikasgassen
te beperken, dreigen onze Europese ETS bedrijven
opgezadeld te worden met een competitief nadeel ten
opzichte van hun niet-Europese concurrenten die geen
emissierechten dienen aan te kopen. Dit zou als gevolg
hebben dat de productie buiten Europa stijgt, en dat dus
de ermee gepaard gaande CO2 uitstoot wordt verplaatst.
Dit fenomeen is ondertussen bekend als de ‘koolstoflek’
(carbon leakage). In de huidige economische context heeft
de sector meer dan ooit behoefte aan bescherming tegen
effecten van koolstoflek.
Daarenboven pleit de BPF eveneens voor een erkenning
van zijn geleverde inspanningen. De vraag is ook dat
lidstaten erop nagaan dat de Commissie werk maakt
van zijn intentie om een beter evenwicht te scheppen
tussen competitiviteit, bevoorradingszekerheid en de
duurzaamheidsaspecten van de beleidspolitiek voor
klimaat en energie.
De BPF vraagt :
zzcontinuïteit van het bestaande emissiehandelssysteem ‘ETS’ teneinde huidige en toekomstige investeringen
niet in de weg te staan.
zzhet effect en het risico van ‘koolstoflek’ voldoende te erkennen en bijgevolg hiervoor compenserende
maatregelen te nemen.
p.15 - 2.G Competitiviteit van de petroleumsector
BPF MEMORANDUM VERKIEZINGEN 2014
BIOBRANDSTOFFEN
Biobrandstoffen moeten duurzaam zijn, niet enkel
vanuit milieustandpunt, maar ook op economisch en
op sociaal vlak
De Europese Unie verlangt dat tegen 2020, 10% van
de energie voor de transportsector afkomstig is van
hernieuwbare bronnen. Biobrandstoffen zijn een manier
om deze doelstelling te bereiken. Ze moeten echter
duurzaam zijn, niet enkel vanuit milieustandpunt, maar
ook op economisch en op sociaal vlak.
De productie van biobrandstoffen op basis van
voedingsgewassen gaat vaak rechtstreeks de concurrentie
aan met de voedselketen. Nieuwe landbouwgronden
worden ontgonnen ten koste van beboste gebieden en
de ontbossing ligt aan de basis van bijkomende emissies
van broeikasgassen. Deze landbouwpraktijken, die gekend
staan onder de naam ‘Indirect land Use Change’ (ILUC),
doen de verwachte vermindering van de CO2 uitstoot door
biobrandstoffen geheel of gedeeltelijk teniet.
De Europese Commissie heeft voorstellen geformuleerd
om rekening te houden met de zogenaamde ‘ILUC’ in de
Europese richtlijnen betreffende hernieuwbare energieën
en betreffende de brandstofkwaliteit.
De BPF vraagt :
zz de inperking van het gebruik van biobrandstoffen van de ‘eerste generatie’, afkomstig van voedingsgewassen.
zz dat realistische en niet-tegenstrijdige doelstellingen worden geformuleerd voor het gebruik van geavanceerde biobrandstoffen
(tweede generatie): deze biobrandstoffen moeten rendabel en in voldoende hoeveelheden beschikbaar zijn, wat momenteel niet
het geval is (zie bijvoorbeeld de studies en rapporten van het ‘Joint Research Centre’ van de Europese Commissie).
zz aanmoediging van het gebruik van geavanceerde biobrandstoffen door middel van de invoering van verschillende telmechanismen
voor dit type biobrandstoffen.
zz samenhang tussen de regelgevingen betreffende de verplichte percentages van het op de markt brengen van biobrandstoffen
en de verwachte percentages die in mindering kunnen worden gebracht voor de afgenomen CO2 uitstoot van motorbrandstoffen.
zz de uitschakeling van iedere vorm van fiscale stimuli en van quota’s voor biobrandstoffen die worden toegekend aan een beperkt
aantal producenten van biobrandstoffen.
zz dat alle bijkomende kosten die voortvloeien uit de verplichtingen om biocomponenten op de markt te brengen, worden
weerspiegeld in de maximumprijsstructuur van benzines en diesel.
zz eenvoudige, transparante en doeltreffende toepassingsmodaliteiten van de Belgische regelgeving betreffende de
biobrandstoffen (wet van 17 juli 2013), die strikt beantwoorden aan de Europese richtlijnen 2009/28/EG inzake de hernieuwbare
energiebronnen en 2009/30/EG betreffende de brandstofkwaliteit, waarbij de Belgische oliehandelaars niet in een ongunstige
concurrentiepositie worden gedwongen ten opzichte van hun Europese concurrenten. (zie specifieke fiche ‘Richtlijn betreffende
de brandstofkwaliteit’)
p.16 - 3.A Energiebeleid
BPF MEMORANDUM VERKIEZINGEN 2014
INFRASTRUCTUREN VOOR ALTERNATIEVE
MOTORBRANDSTOFFEN EN VOERTUIGEN
Petroleum zal nog decennialang de meest gebruikte
bron blijven voor de mobiliteit
De Europese Commissie publiceerde een stappenplan
met als titel “Stappenplan voor een interne Europese
vervoersruimte - werken aan een concurrerend en
zuinig vervoerssysteem”. Dit stappenplan roept op een
einde te maken aan de afhankelijkheid van petroleum
voor transport. De Europese overheid is van mening
dat deze doelstelling dient te worden gerealiseerd met
behulp van politieke initiatieven op het niveau van de
lidstaten, met name het uitwerken van een strategie om
‘vervangingsbrandstoffen’ en de bijhorende infrastructuur
ter beschikking te stellen. Momenteel werden elektriciteit,
waterstof, biobrandstoffen, aardgas en vloeibaar
petroleumgas (LPG) aangeduid als zijnde dé voornaamste
vervangingsbrandstoffen voor benzines en diesel.
In haar meest ambitieuze scenario om de broeikasgassen te verminderen, gaat het Internationaal Energie
Agentschap ervan uit dat petroleum in Europa in 2035 nog
70% zal vertegenwoordigen van energie voor transport.
Petroleum zal nog decennialang de meest gebruikte bron
blijven voor de mobiliteit. Zo zullen thermische voertuigen
in grote mate blijven voorzien in onze mobiliteitsbehoeften tijdens de overgangsfase naar het gebruik van vervangingsbrandstoffen. De autoconstructeurs zullen de prestaties van deze thermische voertuigen aanzienlijk blijven
verbeteren door het brandstofverbruik en de CO2 uitstoot
te beperken.
De Belgische Petroleum Federatie (BPF) raadt aan om geen
onomkeerbare verbintenissen aan te gaan betreffende
technologieën die nog niet volgroeid zijn, teneinde zo de
nodige flexibiliteit te bieden zich te kunnen aanpassen aan
de mobiliteitsvormen die in de toekomst zullen ontstaan.
De BPF vraagt dat :
zz het principe van technologieneutraliteit wordt gerespecteerd en dat het gebruik van een bepaalde technologie niet wordt
bevoordeeld ten nadele van een andere. Anders gezegd : de beleidsinitiatieven moeten ervoor zorgen dat alle beschikbare
technologieën dezelfde erkenning krijgen, zodat uiteindelijk de beste alternatieven overblijven (bepaalde alternatieven die
momenteel verplicht worden, blijken veel minder belovend te zijn dan verhoopt, zowel vanuit milieuoogpunt als op economisch
vlak ; ref. de ervaring op het vlak van biobrandstoffen van de eerste generatie).
zz geen verplichtingen worden opgelegd voor de ontwikkeling van infrastructuren die ‘alternatieve’ motorbrandstoffen leveren
(bijvoorbeeld elektrische laadpalen, tankstations voor aardgas, LPG of waterstof, ….). Men kan alternatieve motorbrandstoffen
en voertuigen voor dewelke de kosten-batenverhouding afhankelijk blijft van de manier waarop ze hun voertuig gebruiken, niet
opleggen aan de consument.
zz alle soorten motorbrandstoffen op dezelfde manier worden behandeld op het vlak van accijnzen, btw en belastinginkomsten.
p.17 - 3.B Energiebeleid
BPF MEMORANDUM VERKIEZINGEN 2014
ENERGIE- EN MILIEUBELASTING
Iedere nieuwe vorm van energiebelasting dient
een gelijke behandeling van de verschillende
energieproducten te verzekeren
Bij iedere hervorming van de milieu- en energiebelasting
dient men erop toe te zien dat de concurrentiekracht van
de Belgische bedrijven die zijn blootgesteld aan hogere
energieprijzen dan in de buurlanden, niet afneemt. Iedere
nieuwe vorm van energiebelasting dient een gelijke
behandeling van de verschillende energieproducten
te waarborgen. Een progressieve harmonisering van
de belastingen op benzines en diesel dient te worden
geïmplementeerd.
De BPF vraagt :
zz dat de nieuwe fiscale bepalingen op energie of op CO2 uitstoot niet vervroegd worden ingevoerd in België, maar wel binnen een
Europees kader en dat dientengevolge geen nationale of regionale koolstoftaks wordt ingevoerd zonder een geharmoniseerde
aanpak op Europees niveau.
zz de instandhouding van de bestaande vrijstellingen van accijnzen en van het principe van vrijstelling van alle vormen van
koolstoftaks voor de industriële sectoren die onder het emissiehandelssysteem vallen (zoals voor de raffinaderijen en de
petrochemische industrie). (zie specifieke fiche ‘De raffinaderijen en het emissiehandelssysteem’)
zz een gelijke behandeling van alle energieën voor een specifiek gebruik. Een eventuele koolstoftaks dient bijgevolg te worden
toegepast op álle energieproducten (olie, gas, kolen, elektriciteit, biomassa) voor een gegeven gebruik (particulier en commercieel
transport, woningen, landbouw, industrie).
zz de gelijkschakeling van accijnzen op benzines en op diesel. Hierin dient men rekening te houden met de pompprijzen in België
en diegene van de buurlanden, zodat ieder risico op een daling van de globale belastinginkomsten ten gevolge van een daling
van de verkochte volumes aan de tankstations in de grensregio’s enerzijds en aan het transitvervoer anderzijds, wordt vermeden.
Bijgevolg is het aan te raden om te kiezen voor een accijnsdaling op benzines eerder dan een accijnsverhoging op diesel.
zz dat iedere vorm van fiscale stimuli op biobrandstoffen wordt vermeden en dat de werkelijke kosten van de biocomponenten
worden weerspiegeld in de structuur van de maximumprijzen voor benzines en diesel.
zz rekening wordt gehouden met de regionale initiatieven vooraleer men een nieuwe vorm van energiebelasting invoert op federaal
niveau. Zo is de invoering op federaal niveau van een eventuele koolstoftaks op motorbrandstoffen of een kilometerheffing
uit den boze omdat men rekening dient te houden met de regionale initiatieven op het vlak van belastingen op voertuigen
(‘gecumuleerde sancties’ door verschillende beleidsniveaus voor consumenten en voor bedrijven vermijden).
p.18 - 3.C Energiebeleid
BPF MEMORANDUM VERKIEZINGEN 2014
SCHALIEOLIE EN SCHALIEGAS
Energie toegankelijk maken voor zoveel mogelijk
mensen is een enorme uitdaging voor een wereld met
een steeds toennemende energiebehoefte
Teneinde de groei van onze economieën te waarborgen
en tegelijkertijd betaalbare energie te kunnen leveren,
dienen we alle mogelijke pistes te onderzoeken, met in het
bijzonder diegene die gepaard gaan met de exploratie en
de productie van schaliegas en schalieolie in Europa. De
productie van schaliegas zou Europa aanzienlijke troeven
opleveren zoals een verbetering van de energiebalans,
een grotere bevoorradingszekerheid, een toenemende
economische welvaart en de creatie van werkgelegenheid.
Uit een studie die in november 2013 werd gepubliceerd
door ‘Pöyry Management Consulting & Cambridge
Econometrics’ blijkt dat de ontwikkeling van schaliegas
in Europa zou toelaten om de afhankelijkheidsgraad van
de invoer van gas met 62% tot 78% terug te dringen,
afhankelijk van de geplande scenario’s (indien dit niet
gebeurt, zou deze importafhankelijkheid 89% van de
Europese vraag bedragen tegen 2035). De investeringen
zouden kunnen oplopen tot 191 miljard euro tussen 2020
en 2050, wat zou leiden tot de creatie van 400.000 tot
800.000 jobs tegen 2035, en zelfs 600.000 tot 1,1 miljoen
banen tegen 2050. Terwijl de Europese petrochemie
zich momenteel in een moeilijke economische situatie
bevindt (met name omwille van stijgende energiekosten
en grondstofprijzen), spreekt de Amerikaanse ervaring
met schaliegas voor zich : 1,7 miljoen nieuwe banen
op enkele jaren tijd, daling van de gasprijzen met
een derde, herlocalisering van bepaalde industrieën
naar Amerikaans grondgebied en een gewaarborgde
energieonafhankelijkheid in de nabije toekomst.
De BPF vraagt dat :
zz de petroleummaatschappijen de kans krijgen om aan te tonen dat de ontginning van koolwaterstoffen uit schaliegesteente op
een gecontroleerde en milieuvriendelijke manier kan gebeuren en dit in een open dialoog met de overheid, de verkozenen en
de lokale bevolking.
zz rekening wordt gehouden met het feit dat Europa door de decennialange exploitatie en productie van gas reeds degelijk uitgewerkte
reglementeringen heeft, zowel op het vlak van het toekennen van vergunningen als op het vlak van milieubeschermende
maatregelen.
zz men in de huidige debatten over de energietoekomst van Europa rekening houdt met het potentieel van schalieolie en schaliegas
en dat men alle economische voordelen van de ontwikkeling van nationale en Europese grondstoffen evalueert (betalingsbalans,
tewerkstelling en concurrentiekracht, gevolgen voor de toekomst van de chemische en de petrochemische industrie).
zz men geen afwachtende houding aanneemt op het vlak van de ontwikkeling van koolwaterstoffen uit schaliegesteente, aangezien
de petrochemie een sleutelsector is, bepalend voor de economische welvaart van een regio of een land.
p.19 - 3.D Energiebeleid
BPF MEMORANDUM VERKIEZINGEN 2014
BOFAS / PREMAZ
‘Bofas’, het bodemsaneringsfonds
voor tankstations…
… werd opgericht om eenmalig en op een structurele
manier de bodemverontreiniging van tankstations
aan te pakken. Bofas startte haar activiteiten in 2004,
dewelke werden verlengd door de Interregionale
Bodemsaneringcommissie tot 2019. Deze termijn zou
voldoende moeten zijn om alle saneringsprojecten uit te
voeren binnen het vooropgestelde budget.
In 2013 werd Bofas en de petroleumsector op de hoogte
gebracht door de regionale en federale overheid in
verband met hun bereidheid om de Bofas activiteiten uit
te breiden. De overheid stelde voor om de expertise en de
financiële middelen van Bofas te gebruiken en het Bofas
kapitaal aan te wenden voor de creatie en uitvoering van
een nieuw fonds voor de bodemsanering van gasolietanks
‘Premaz’. 110 M€ - gefinanceerd met de middelen van
Bofas, t.t.z. deels door de consument en deels door de
petroleummaatschappijen - zou volgens de overheid nodig
zijn voor de opstart om gasolietanks van particulieren te
saneren over een periode van 8 tot 10 jaar (2015 tot 20222024).
De BPF vraagt :
zz de financiële last voor de petroleummaatschappijen en de consument niet te verzwaren en de Bofas bijdrage te beperken
tot datgene wat strikt noodzakelijk is voor Bofas om zijn oorspronkelijke doelstelling te bereiken, i.e. de bodemsanering van
tankstations. Bofas wordt gefinancieerd door de petroleummaatschappijen en de consument-verbruiker d.m.v. een gedeelde
bijdrage in de structuur van de maximumprijzen van benzine en van diesel (zoals voorzien in de Programmaovereenkomst).
zz de Bofas bijdrage onmiddellijk af te schaffen (de huidige voorzieningen van Bofas dekken de financiële noden die nodig zijn
om de primaire doelstelling van Bofas te behalen). Indien, ondanks de onmiddellijke afschaffing van de bijdrage, de Bofas
slotrekening nog steeds positief is in 2019, dan zou de BPF deze situatie kunnen analyseren zodat het resterende kapitaal kan
worden aangewend voor activiteiten m.b.t. bodemsanering van gasolietanks.
zz volledige eerbiediging van de Programmaovereenkomst. Pas een aangepast financieel systeem toe om het ‘Premaz’ fonds op
te starten door een specifieke bijdrage op in-verbruikgestelde huisbrandolie te innen en als dusdanig de bestaande clausule
in de Programmaovereenkomst te activeren (dewelke bepaalt dat een ‘Premaz’ fonds dient te worden gefinancieerd d.m.v. een
verplichte bijdrage in de structuur van de maximumprijzen van huisbrandolie).
zz de oorspronkelijke doelstelling en missie van Bofas te behouden. Bofas dient in eerste instantie haar huidige verplichtingen
en geplande activiteiten na te komen terwijl ze de middelen die hiervoor nodig zijn onder controle houdt. Dit dient te gebeuren
zonder enige belemmering van eender welke nieuwe verplichting, gelinkt aan de bodemsanering van gasolietanks.
zz een duidelijk onderscheid te maken in aansprakelijkheid tussen enerzijds een nieuw fonds voor gasolietanks en anderzijds
Bofas, een fonds voor tankstations.
p.20 - 4.Aa Administratief en regelgevend kader
Consistentie in de besteding van overheidsmiddelen
BPF MEMORANDUM VERKIEZINGEN 2014
HET SOCIAAL VERWARMINGSFONDS
& GESPREIDE BETALINGEN
Steeds meer consumenten ondervinden problemen om
hun energiefactuur te kunnen betalen
De overheid (via de Federale Overheidsdienst Economie
– FOD Economie) heeft initiatieven genomen om het
grote publiek beter te informeren over de mogelijkheden
gebruik te maken van gespreide maandelijkse betalingen
voor de betaling van hun verwarmingsfacturen van
huisbrandolie en om het huidige wettelijke kader voor
dit type betalingsschema te verbeteren. De huidige
reglementering inzake gespreide betalingen, dewelke
minimumvoorwaarden oplegt, is van kracht sinds 2006.
Steeds meer consumenten ondervinden problemen om
hun energiefactuur te kunnen betalen, zelfs die groep van
personen die geen beroep kunnen doen op financiële steun
van het Sociaal Verwarmingsfonds. Een maandelijkse
betaling wordt gezien als een deel van de oplossing voor
deze betalingsproblemen. Een van de hoofddoelen die de
huidige regering zich heeft gesteld, is te proberen deze
consumenten te helpen.
Volgens de Belgische Petroleum Federatie (BPF) is een
aanpassing van het huidige systeem niet nodig aangezien
de bedrijven die aangesloten zijn bij de BPF doorgaans het
wettelijke systeem aanbieden en geregistreerd zijn op de
website van de FOD Economie.
Indien echter toch een aanpassing van het huidige stelsel
van gespreide betalingen zou plaatsvinden, raadt de BPF
aan de onderstaande benadering in overweging te nemen.
De BPF vraagt :
zz dat het DG Energie haar huidige website aanpast en verbetert, met in het bijzonder de lijst van deelnemers die het systeem van
‘gespreide maandelijkse betalingen’ aanbieden (idealiter door middel van een kaart die de geografische spreiding weergeeft,
of ten minste per postcode).
zz dat het DG Energie de ’gespreide maandelijkse betalingen’ voor huisbrandolie actief promoot en de handelaars aanmoedigt om
tijdig (in de lente) het systeem van gespreide maandelijkse (vooraf)betalingen op te starten.
zz dat - in geval van faillissement van hun leverancier - voor de eindverbruikers die kunnen genieten van het systeem van gespreide
maandelijkse betalingen, een waarborgfonds wordt opgezet die de spaartegoeden of voorafbetalingen dekt.
zz de invoering van een financiële tegemoetkoming voor de handelaars van kleinere volumes te ondersteunen (bijvoorbeeld
leveringsvolumes van 500 of 750 liter).
zz dat handelaars de solvabiliteit van hun potentiële klanten kunnen controleren via een databank zoals deze bestaat voor de
banksector.
zz dat de financiële steun die het Sociaal Verwarmingsfonds (€ 210) voor klanten biedt, kan worden gebruikt als een voorafbetaling
binnen het systeem van ‘gespreide maandelijkse betalingen’ in plaats van dat deze alleen kan worden gebruikt voor de
terugbetaling van schulden.
zz een strikte naleving van de privacy van de gegevens van klanten en leveranciers.
p.21 - 4.Ab Administratief en regelgevend kader
Consistentie in de besteding van overheidsmiddelen
BPF MEMORANDUM VERKIEZINGEN 2014
ADMINISTRATIEVE VEREENVOUDIGING EN EFFICIËNTIE
Algemeen
Administratieve vereenvoudiging is afhankelijk van wetten
en hun uitvoeringsbesluiten die eenvoudig te verwerken
en te rapporteren zijn.
Eenvoud, voorspelbaarheid, beleidscoördinatie, planning
en transparantie dragen bij aan het opmaken van
regelgeving.
Bedrijven, net als burgers, hebben behoefte aan wetten,
decreten, besluiten en andere officiële teksten die
consistent zijn met een eenvoudige leesbaarheid.
De BPF vraagt :
zz het overleg te versterken tussen de overheid en de betrokken doelgroepen, ook voor actieplannen met vereenvoudigingsprojecten,
zodat de standpunten van de verschillende doelgroepen tijdig kunnen worden gehoord.
zz het verderzetten van het stroomlijnen van aangiften / declaratieve verplichtingen zodat betrokken bedrijven niet in eenzelfde
jaar voor verschillende aangiften en voor opeenvolgende jaren voor dezelfde declaraties telkens identieke informatie moeten
aangeven.
HET VLAAMS VERGUNNINGENBELEID
EN DE TANKSTATIONS
Milieuvergunningen en tankstations ‘klasse 2’ (vergunningverlening door gemeente)
De Vlaamse regering heeft de milieuvergunning en stedenbouwkundige vergunning samengesmolten tot een enkele vergunning. Het zwaartepunt van de vergunningverlening is hierdoor bij het gemeentebestuur komen te liggen
en niet meer bij de bestendige deputatie van de provincie
zoals destijds het geval was.
Een en ander heeft als gevolg dat in het Vlaams
milieureglement ‘Vlarem I’ heelwat rubrieken klasse 1
(vergunningverlening door de bestendige deputatie) naar
klasse 2 (vergunningverlening door gemeente) verhuizen.
De tankstations komen aldus in klasse 2 terecht.
De BPF vraagt het Vlaams Gewest :
zz om zich te verzekeren dat de lokale overheden (gemeenten) voldoende worden ondersteund en vakkundig worden begeleid zodat
deze erin slagen hun nieuwe taak in alle aspecten van ‘goed bestuur’ uit te voeren.
p.22 - 4.Ba Administratief en regelgevend kader
Efficiëntie van overheidsinstellingen
BPF MEMORANDUM VERKIEZINGEN 2014
FAPETRO – FONDS VOOR
DE ANALYSE VAN AARDOLIEPRODUCTEN
Fapetro wordt gefinancierd door de petroleum­
maatschappijen dewelke een bijdrage betalen op de
producten die in verbruik worden gesteld op nationaal
grondgebied
Fapetro, het Fonds voor de Analyse van Aardolieproducten,
is een publieke instelling van de Federale Overheidsdienst
Economie. Het waakt over de kwaliteit van de
aardolieproducten die op de Belgische markt worden
gebracht, meer bepaald over de naleving van de Belgische
en de Europese normen voor motorbrandstoffen,
huisbrandolie en lamppetroleum. Fapetro wordt
gefinancierd door de petroleummaatschappijen dewelke
een bijdrage betalen op de producten die in verbruik
worden gesteld op nationaal grondgebied.
Sinds 1996 voert Fapetro de door de wetgever opgelegde
taken correct uit en is de kwaliteit van de op de markt
gebrachte brandstoffen verbeterd. Het aantal stalen dat
Fapetro afneemt, ligt echter veel hoger dan het minimum
voorzien in de Europese richtlijnen ; wat de dag van
vandaag niet meer gerechtvaardigd is (voor een land van
de omvang van België bedraagt het opgelegde Europese
minimum 50 stalen per type motorbrandstof en per seizoen,
zijnde 100 stalen voor benzines en 100 stalen voor diesel
… terwijl Fapetro jaarlijks zo’n 10.000 tot 11.000 stalen
afneemt – 9.800 stalen in 2012). België is het Europese
land waar veruit de meeste stalen worden afgenomen in
tankstations.
De Belgische Petroleum Federatie is van mening dat de
taken van Fapetro dienen te worden herzien en deze te
beperken tot de controletaken die werden opgelegd in de
Europese richtlijnen. Bijgevolg dienen de werkingskosten
van dit overheidsorgaan te worden geoptimaliseerd,
met name de financiële middelen die nodig zijn voor de
goede werking van Fapetro afstemmen met de strikt
noodzakelijke uitgaven.
De BPF vraagt :
zz een stopzetting van de inning van de Fapetro-bijdrage op de petroleumproducten die in verbruik worden gesteld (in 2012
realiseerde Fapetro 4,5 M€ inkomsten tegenover 1,4 M€ uitgaven en beschikte het fonds over een gecumuleerde financiële
reserve van 18 M€). Dit verzoek om de inning van de Fapetro-bijdrage te schrappen werd door alle beroepsverenigingen die in
het Beheerscomité van Fapetro zetelen gezamenlijk ingediend bij de bevoegde autoriteiten.
zz een drastische vermindering van het aantal afgenomen stalen door Fapetro aan de publieke en private pompen, teneinde de
vereisten van de Europese richtlijnen na te leven zonder overmatige controle van de Belgische overheid.
zz dat de uitbaters van private pompen aansprakelijk worden gesteld in geval van niet-conforme brandstoffen.
p.23 - 4.Bb Administratief en regelgevend kader
Efficiëntie van overheidsinstellingen
BELGISCHE
PETROLEUM
FEDERATIE
BPF MEMORANDUM
Belgische Petroleum Federatie vzw
Kunstlaan 39, bus 2
B-1040 BRUSSEL
Wij zien graag uw reacties tegemoet :
Contactpersoon : Jean-Pierre Van Dijk
Telefoonnummer : +32 2 508 30 03
E-mail : [email protected]
www.petrolfed.be
De BPF voert haar activiteiten in overeenstemming met
alle regelgeving ; inzake mededinging worden haar interne
beleidslijnen strikt opgevolgd.