BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE BPF MEMORANDUM VERKIEZINGEN 2014 Onze maatschappijen hebben nood aan een langetermijnvisie, aan stabiliteit en aan consistentie om te kunnen blijven bijdragen tot de socio-economische ontwikkeling van België. De visie van de Belgische Petroleum Federatie wordt uiteengezet ten aanzien van vier fundamentele thema’s : ‘attractief ondernemingsklimaat’, ‘competitviteit van de petroleumsector’, ‘energiebeleid’ en ‘administratief en regelgevend kader’. BPF heeft getracht zo veel mogelijk concrete beleidsinitiatieven en aanbevelingen te maken. Wij hopen dat onze voorstellen inspiratie brengen voor het uittekenen van een nieuw beleid dat onze economie en onze maatschappij ten goede komt. BPF MEMORANDUM VERKIEZINGEN 2014 Inhoud De inzet van 25 mei 2 Kerncijfers 3 1. Attractief ondernemingsklimaat 1A Een attractief ondernemingsklimaat voor de economie en de werkgelegenheid 4 1B De Programmaovereenkomst en prijzen van petroleumproducten 5 2. Competitiviteit van de petroleumsector 2A De Europese raffinagesector onder druk 6 2B Routekaart voor een koolstofarme economie in 2050 (Low Carbon Roadmap 2050) 8 2C Het Europees Energie- en Klimaatpakket 2030 10 2D De richtlijn betreffende de brandstofkwaliteit 12 2E Omzetting van de EU richtlijn Industriële Emissies 13 2F De richtlijn betreffende energie-efficiëntie 14 2G De raffinaderijen en het emissiehandelssyteem 15 3. Energiebeleid 3A Biobrandstoffen 16 3B Infrastructuren voor alternatieve motorbrandstoffen en voertuigen 17 3C Energie- en milieubelasting 18 3D Schalieolie en schaliegas 19 4. Administratief en regelgevend kader A. Consistentie in de besteding van overheidsmiddelen 4Aa Bofas / Premaz 20 4Ab Het Sociaal Verwarmingsfonds & gespreide betalingen 21 B. Efficiëntie van overheidsinstellingen Administratieve vereenvoudiging en efficiëntie Het Vlaams vergunningenbeleid en de tankstations 22 4Bb Fapetro – Fonds voor de Analyse van Aardolieproducten 23 4Ba De Belgische Petroleum Federatie De Belgische Petroleum Federatie (BPF) is de officiële woordvoerder van de voornaamste petroleummaatschappijen die actief zijn in raffinage, marketing & distributie en opslag in België. Ze vervult deze rol ten opzichte van de overheid en haar instellingen, de niet-gouvernementele organisaties, de syndicale organisaties en de bevolking, voor de materies die van algemeen belang zijn voor de petroleumsector. BPF vertegenwoordigt 12 leden waarvan 4 raffinaderijen, 7 ondernemingen actief in de distributie van petroleumproducten en 3 stockagebedrijven. Op deze manier dekt de BPF 100% van de raffinagecapaciteit en bijna 80% van de verkoop van brandstoffen in België. p.1 BPF MEMORANDUM VERKIEZINGEN 2014 De inzet van 25 mei Onze bedrijven zijn actief op internationaal, Europees, nationaal of regionaal vlak en verdienen het om gehoord en beter begrepen te worden door de politieke wereld. Zij zijn en zullen nog lang een essentiële hoeksteen blijven van onze economie. Onze maatschappijen fungeren als steunpilaar van de (petro)chemie en hun onderaannemers met een heleboel kleine en middelgrote bedrijven, waaronder onderzoek en ontwikkeling ; deze laatste werkt voornamelijk samen met de automobielindustrie. Het is in het belang van België om, tijdens een lange overgangsfase naar een ‘koolstofarme’ economie, de leefbaarheid van de raffinage-industrie voor de komende decennia te garanderen. Een verzekerde en competitieve energiebevoorrading is en blijft een cruciaal element voor de industrie en voor het transport, zowel op de weg, op zee als in de lucht. Europa, dat steeds het goede voorbeeld wil geven op internationaal vlak, legt haar industrieën strengere voorschriften op dan eender waar : milieuwetgevingen die tot de strengste behoren, een onaangepast fiscaal beleid dat diesel bevoordeelt in het wegtransport, een duur energiebeleid (zowel voor de verbruikers als voor de Europese industrieën) en een beleid om de CO2 uitstoot terug te dringen dewelke voor een reële verstoring van het economisch en concurrentieel evenwicht van de Europese raffinage (en van andere industriële sectoren in België) zorgt. Teneinde de verplichtingen na te komen van het nieuwe Europese CO2 quotasysteem, zullen de exploitatiekosten van de raffinaderijen stijgen van 5% tot 35%, afhankelijk van de eigenschappen van de betrokken raffinaderijen. Tussen 2008 en 2013 sloten in Europa 15 raffinaderijen hun deuren. Dit resulteerde in een afname van de raffinagecapaciteit met bijna 10%, terwijl de benuttingsgraad van de resterende beschikbare raffinagecapaciteit bleef dalen. De toekomst van de Europese raffinagesector ziet er verre van rooskleurig uit. Volgens het Internationaal Energieagentschap zal de benuttingsgraad van de raffinaderijen blijven dalen in de OESO-landen, met een overschotcapaciteit gelijk aan bijna 2,5 keer het verlies aan Europese capaciteit tijdens de voorbije 5 jaar. De volgende 10 jaar zouden in Europa mogelijk nog 10 raffinaderijen sluiten. Hoe kan de Belgische politiek - nationaal of regionaal – ons in een dergelijke situatie steunen teneinde de recessie van de (petro)chemische industrie in te tomen ? Eerst en vooral mag de Belgische regering geen bijkomende verplichtingen opleggen aan de raffinagesector, die hierdoor gedwongen zou worden om de capaciteit sneller terug te schroeven dan de vraag op de Europese markt. Het Belgisch beleid mag de concurrentiële handicap van haar industrie niet vergroten want dit zou de bevoorradingszekerheid in energie en de concurrentiekracht van het land in gevaar kunnen brengen. p.2 De markt van petroleumproducten – en van het merendeel van de producten die bij ons nog worden gemaakt – is een open en competitieve wereldmarkt. Ieder nationaal of regionaal initiatief moet de beperkingen inzien van een zuiver Belgisch of regionaal beleid en dient rekening te houden met de onderlinge afhankelijkheid van België met de rest van de wereld. De volgende jaren zullen voor de Europese industrie moeilijk blijven. De nationale en regionale overheden hebben hierin een essentiële rol te spelen teneinde de industriële sleutelsectoren te vrijwaren. Huidig memorandum van de Belgische Petroleum Federatie legt de klemtoon op vier traditionele thema’s (een aantrekkelijk ondernemingsklimaat, de competitiviteit van de petroleumsector, het energiebeleid en het administratief en regelgevend kader) en bestaat uit praktische fiches waarin onze voorstellen concreet worden geformuleerd. Dit memorandum zal zijn doel bereiken als de federale en regionale overheden - beter dan gisteren - hun beleid toespitsen op onderstaande principes, dewelke te weinig in overweging worden genomen om het regelgevend kader te verbeteren : - juridische en fiscale zekerheid, door toe te zien op de instandhouding van een gunstig investeringsklimaat in de petroleum en de petrochemische sector ; - vrijheid van de markt, met respect voor de regels van een open markt en van de vrije concurrentie (meer bepaald voor de ontwikkeling en het gebruik van biobrandstoffen in België); - concurrentiepositie van de raffinagesector, waarbij we niet mogen vergeten dat onze concurrenten internationaal actief zijn. België moet haar stem laten horen in Europa om luid en krachtig te protesteren tegen milieu-, fiscale en maatschappelijke maatregelen die onze industrieën benadelen. Wij hopen dat ons memorandum een bron van inspiratie zal zijn voor de uitwerking van een Europees, nationaal en regionaal beleid, dat gunstig is voor onze industrie en voor de maatschappij in haar geheel. Aarzel niet ons uit te nodigen voor een gesprek of ons uw bemerkingen mee te geven via mail of telefoon. Gedachtenwisselingen zijn pas geslaagd als ze resulteren in een beter begrip van de uitdagingen van zijn gesprekspartner en als ze uitmonden in een gemeenschappelijke actie die het algemeen belang van de maatschappij centraal stelt. Jean-Louis Nizet secretaris-generaal BPF MEMORANDUM VERKIEZINGEN 2014 Kerncijfers (meer kerncijfers kunnen geraadpleegd worden op www.petrolfed.be) Kerncijfers van de petroleumsector in België 2009 2013 43 39(1) Raffinagecapaciteiten van de Belgische petroleumraffinaderijen (kt) 40.987 41.318 Hoeveelheid petroleumproducten voor export (kt) 18.367 23.892 Overslag 100% vloeibaar massagoed in de Antwerpse haven (kt) 39.500 59.500 Hoeveelheid petroleumproducten voor verbruik in België (kt) 21.827 22.083 Hoeveelheid diesel voor verbruik in België (kt) 7.156 6.784 90% 94 benzines voor verbruik in België (kt) Hoeveelheid 1.420 1.237 Biobrandstoffen: FAME gehalte in diesel (jaarlijks gemiddelde, % vol.) 85 85 3,41 4,64(1) Biobrandstoffen: ethanol gehalte in benzines 83 (jaarlijks 82 gemiddelde, % vol.) 4,22 6,03(1) 80% 83 Accijnsontvangsten op82petroleumproducten (miljard euro) 82 3,91 4,26 6.286 6.504(2) ± 20.000 ± 20.000 Marktaandeel petroleumproducten in de primaire energieconsumptie (%) 95 95% 88 88 88 85% 88 Directe 75% tewerkstelling in België (arbeiders & bedienden) 77 76 Indirecte tewerkstelling in België (arbeiders & bedienden) 70% (1) 67de Federale Overheidsdienst Financiën = cijfer 2012; cijfer 2013 niet beschikbaar bij de Federale Overheidsdienst Economie of bij tot65% en met september 2013 19 97 19 98 19 99 20 00 20 01 20 02 20 03 20 04 20 05 20 06 20 07 20 08 20 09 20 10 20 11 20 12 20 13 (2) 73 Overschot benzine in België (duizend ton) 6.000 5.000 4.000 3.000 2.000 België : nettoproductie benzine 1.000 België : verbruik benzine Bron: Federale Overheidsdienst Economie, petroleumbalans 0 2009 2010 2011 2012 2013 Verwerking ruwe olie t.o.v. distillatiecapaciteit (%) 100% 95% 95 90% 94 85% 80% 88 88 88 85 85 88 82 83 83 82 82 77 75% 76 70% 73 67 19 97 19 98 19 99 20 00 20 01 20 02 20 03 20 04 20 05 20 06 20 07 20 08 20 09 20 10 20 11 20 12 20 13 65% 6.000 p.3 5.000 Opmerking : De vermelde percentages werden berekend op basis van de verhouding tussen de inbewerkstelling en de globale raffinagecapaciteit Bron : Federale overheidsdienst Economie, petroleumbalans en BPF BPF MEMORANDUM VERKIEZINGEN 2014 EEN ATTRACTIEF ONDERNEMINGSKLIMAAT VOOR DE ECONOMIE EN DE WERKGELEGENHEID In de petroleumindustrie staat een langetermijnvisie en strategie centraal Stabiliteit en consistentie zijn belangrijke aspecten bij investeringsbeslissingen. Een ongetwijfelde troef van België is Antwerpen, de thuishaven van de grootste geïntegreerde petrochemische cluster van Europa ; de centrale ligging is daarbovenop een belangrijk pluspunt. Een ander competitief voordeel van België is zijn hooggekwalificeerde werknemers. De loonkosten in ons land daarentegen zijn bijzonder hoog, onder andere door hoge sociale zekerheidsbijdragen. De Centrale Raad voor het Bedrijfsleven berekende in 2013 voor België een absolute loonkostenhandicap van 16,5% t.o.v. de drie buurlanden (Nederland, Frankrijk en Duitsland). De werkgeverskost in de Belgische raffinagesector ligt 31% hoger dan Nederland en maar liefst 39% hoger dan Frankrijk. Energiekosten zijn in België eveneens relatief hoog, met name door diverse heffingen. De kloof groeit bovendien tussen Europa en de Verenigde Staten waar ondernemingen dankzij de schaliegasrevolutie toegang hebben tot goedkope energie en grondstoffen. De BPF vraagt : zz om voor een stabiel en consistent regelgevingskader te zorgen, inclusief rechtzekerheid en bestaande taxfaciliteiten. Het regelmatig sleutelen aan bestaande regelgeving (bv. notionele interestaftrek) en de vele nieuwe initiatieven (bv. Financial Transaction Tax en Fairness Tax) dragen hier niet toe bij. zz om een gelijk speelveld voor ondernemingen te creëren teneinde te kunnen concurreren, in het bijzonder op het vlak van energieen loonkosten. Herleid de Belgische loonkost t.o.v. de buurlanden tot een minimum. Maak van het verlagen van de lasten op arbeid een topprioriteit. zz om bij eventuele nieuwe regelgeving rekening te houden met de ondernemingsrealiteit. Stel ondernemingen niet verantwoordelijk voor zaken waar ze geen vat op hebben. Leg ondernemingen geen additionele verplichtingen op voor zaken waar het huidige wetgevende kader reeds voldoende bescherming biedt. zz dat elk nationaal initiatief op het vlak van energiebeleid de beperkingen inziet van een zuiver Belgisch beleid en rekening houdt met de onderlinge afhankelijkheid van België met de rest van de wereld. De extra kosten van een specifiek Belgisch beleid kunnen de concurrentiële nadelen (bv. de kosten voor energie en grondstoffen) voor de petroleumsector en de ermee samenhangende petrochemische sector vergroten en leiden tot een onomkeerbare achteruitgang van de Belgische industrie en zo onze bevoorradingszekerheid inzake energie en onze concurrentiekracht in gevaar brengen. p.4 - 1.A Attractief ondernemingsklimaat BPF MEMORANDUM VERKIEZINGEN 2014 DE PROGRAMMAOVEREENKOMST EN PRIJZEN VAN PETROLEUMPRODUCTEN De Programmaovereenkomst (PO) legt de methode vast voor de berekening van de maximumprijzen van de petroleumproducten De PO legt een plafondprijs op terwijl de prijzen aan de pomp worden bepaald door de concurrentie tussen de diverse operatoren op de markt. PO momenteel het enige werkbare systeem teneinde de bevoorradingszekerheid van de petroleumproducten in België veilig te stellen. De eerste PO werd in 1974 gesloten tussen de Belgische Staat en de Belgische Petroleum Federatie (BPF) omwille van de oliecrisis van 1973-1974. Die oliecrisis had aangetoond dat de oude manier van prijsaanpassingen (voorafgaandelijke aanvraag aan de overheid tot toelating van prijswijziging) niet voldoende flexibel was om de snelle evoluties op de petroleummarkt enerzijds en van de dollar- en eurokoers anderzijds te weerspiegelen. Een te trage aanpassing van de prijzen van petroleumproducten veroorzaakte destijds chaos en leidde tot een bevoorradingstekort in het land. De BPF verdedigt echter het principe van een systeem van volledige prijsvrijheid zoals dat van kracht is in de meeste Europese landen (België en het Groothertogdom Luxemburg zijn de enige landen die een systeem van maximumprijzen voor petroleumproducten toepassen). Aangezien de huidige regelgeving (Ministerieel Besluit van 20 april 1993 - dat een termijn van 60 dagen voorziet voor een aanvraag om de prijzen van petroleumproducten aan te passen) in de praktijk niet kan worden toegepast omwille van de snelle schommelingen van de petroleumprijzen en van de dollarkoers op de internationale markten, is de Indien de overheid de PO toch in stand wil houden, kan deze overeenkomst volgens de BPF alleen werken indien álle kosten van de petroleumoperatoren worden weerspiegeld in de structuur van de maximumprijs van petroleumproducten, zoals trouwens in de PO vermeld. De federale overheid heeft dit basisprincipe van de PO niet altijd gerespecteerd en het is overigens niet altijd gekend door de regionale overheden. De BPF vraagt : zz dat bij de maximumprijsstructuur van benzines en diesel rekening wordt gehouden met alle bijkomende kosten die gepaard gaan met de verplichte bijmenging van biobestandelen (verplichting om biobrandstoffen op de markt te brengen). zz bij gebrek aan aanpassing van de huidige regelgeving inzake prijsvrijheid van petroleumproducten, de integrale toepassing van het basisprincipe van de PO, met name dat álle kosten moeten worden weerspiegeld in de structuur van de maximumprijzen van petroleumproducten. zz dat in geval van aanpassing van de huidge regelgeving en de afschaffing van de PO die hieruit zou voortvloeien, een systeem van volledige prijsvrijheid wordt gehanteerd, zoals dat bestaat in de meeste landen van de Europese Unie. p.5 - 1.B Attractief ondernemingsklimaat BPF MEMORANDUM VERKIEZINGEN 2014 DE EUROPESE RAFFINAGESECTOR ONDER DRUK De Europese raffinagesector bevindt zich in bijzonder woelig vaarwater Ten gevolge overcapaciteit in de sector in Europa en de afname van de Verenigde Staten als afzetmarkt worden veel raffinaderijen te koop gesteld of staan op de lijst voor sluiting. Tussen 2008 en 2013 sloten in Europa 15 raffinaderijen hun deuren. Dit resulteerde in een afname van de raffinagecapaciteit met bijna 10%, terwijl de benutting van de resterende beschikbare raffinagecapaciteit bleef dalen (bron : IEA, EU Refining Forum 12 april 2013). In België daalt de gemiddelde benuttingsgraad van de raffinaderijen al bijna tien jaar. In 2012 sleepte het faillissement van de firma Petroplus - de grootste onafhankelijke raffinadeur in Europa - in zijn kielzog 5 raffinaderijen mee (waaronder een Antwerpse raffinaderij die werd overgenomen door een nieuwe speler). Volgens het Internationaal Energie Agentschap zal olie in de komende decennia wereldwijd de belangrijkste transportbrandstof blijven. Simpelweg omdat er geen betaalbaar alternatief beschikbaar is dat op grote schaal kan worden toegepast. België beschikt over zeer energieefficiënte raffinaderijen. De sector creëert jobs, staat garant voor de bevoorradingszekerheid en is bovendien de basis voor de petrochemische industrie. Willen we diesel en benzine blijven produceren, moeten we ervoor zorgen dat de raffinaderijen competitief kunnen zijn en blijven. De concurrentiepositie wordt niet alleen beïnvloed door het algemeen ondernemingsklimaat, maar ook door de Europese en nationale regelgeving, met name op het vlak van milieu. Het huidige Europese klimaat- en energiebeleid heeft noch geleid tot een overschakeling op energiebronnen met een lage CO2 uitstoot, noch tot het verbeteren van het industriële concurrentievermogen. Het unilaterale klimaatbeleid schaadt de concurrentiepositie van de Europese industrie, terwijl de Europese CO2 uitstoot slechts 10% van de wereldwijde emissies uitmaakt. Klimaat dient op de eerste plaats wereldwijd te worden aangepakt. De raffinage-industrie is bovendien sterk geïntegreerd met de chemische industrie. Het verbeteren van de concurrentiepositie van de petrochemische sector zal cruciaal zijn om in Europa te blijven produceren. Zoniet zullen raffinaderijen moeten sluiten, wat niet alleen impact zal hebben op de werkgelegenheid en bevoorradingszekerheid in energie, maar wereldwijd ook op het milieu omdat olieproducten in regio’s zullen worden geproduceerd die aan mindere strenge regels zijn onderworpen. De Belgische petrochemische industrie biedt heel wat toegevoegde waarde op het vlak van werkgelegenheid en onderzoek & ontwikkeling. De BPF vraagt : zz waakzaam te zijn om de regeldruk en kosten voor de eigen industrie niet te verhogen. Zorg ervoor dat regelgeving gelijke tred houdt met de rest van de wereld. Neem bedrijfsvriendelijke standpunten in tijdens de Europese beslissingsprocedures. Zoek daarbij naar de juiste balans tussen milieu, concurrentievermogen en bevoorradingszekerheid. Implementeer EU-richtlijnen strikt zonder daarbij aan ‘goldplating’ te doen. Vermijd onrealistische scenario’s zoals bv. in de Belgische ‘Low Carbon Roadmap’ of de ‘100% Renewable Energy Roadmap’. z.o.z p.6 - 2.A Competitiviteit van de petroleumsector BPF MEMORANDUM VERKIEZINGEN 2014 …De BPF vraagt : zz in het klimaatbeleid rekening te houden met de competitiviteit van de Europese bedrijven. Zorg voor een voorspelbare kost van CO2 emissies die wordt gedragen door de hele economie. Laat de markt de oplossing aansturen en zorg voor een globaal akkoord. Sectoren die onderhevig zijn aan koolstoflek dienen blijvend gratis rechten toebedeeld te krijgen. Initiatieven zoals backloading en ETS wijzigingen, zoals beschreven in het carbon market report in ETS fase 3, zorgen voor rechtsonzekerheid en zijn louter gericht op het beïnvloeden van de koolstofprijzen. Een mogelijke Europese klimaatdoelstelling post 2020 zou beter kunnen worden bereikt zonder specifieke doelstelling voor hernieuwbare energie en energie-efficiëntie. (zie specifieke fiche ‘De raffinaderijen en het emissiehandelssysteem’) zz om de economische realiteit voor ogen te houden bij het implementeren van de IED (richtlijn Industriële Emissies). Leg emissiegrenswaarden op voor een industriële eenheid als geheel en niet per individuele installatie (bubble concept). En laat zo toe om investeringen te optimaliseren en kosteneffectieve verbeteringen door te voeren. Ondermijn het ‘bubble concept’ evenwel niet door bijkomende voorwaarden op te leggen. (zie specifieke fiche ‘Omzetting van de EU richtlijn ‘Industriële Emissies’) zz ervoor te zorgen dat de uitvoering van artikel 7a van de FQD (Fuels Quality Directive) de toegang tot grondstoffen voor raffinaderijen niet beperkt. Maak geen onderscheid in broeikasgasemissies voor ‘conventionele’ ruwe olie, natuurlijke bitumen en schalieolie. Het discrimineren van ruwe oliën leidt immers niet noodzakelijk tot CO2 reductie, maar kan wel de bevoorradingszekerheid en het concurrentievermogen schaden. Steun het alternatief voorstel dat er in bestaat één gemiddelde vaste standaardwaarde voor benzine en diesel in te voeren. (zie specifieke fiche ‘De richtlijn betreffende de brandstofkwaliteit’) zz een aangepast fiscaal beleid te voeren voor benzine en diesel dat gericht is op het heden en de toekomst. zz initiatieven te ondersteunen zoals de ‘EU Refinery Roundtable’ en ‘Fitness Check’. Neem op dit vlak ook nationale initiatieven. p.7 - 2.A Competitiviteit van de petroleumsector BPF MEMORANDUM VERKIEZINGEN 2014 ROUTEKAART VOOR EEN KOOLSTOFARME ECONOMIE IN 2050 (LOW CARBON ROADMAP 2050) Een ‘koolstofarme’ samenleving kan noch zonder competitieve industriële sectoren noch zonder fossiele energiebronnen plaatsvinden De regionale en federale overheid heeft zich bereid getoond om na te denken over een ‘koolstofarme’ samenleving tegen 2050. De eerste studies – uitgevoerd door deze overheden - gaven stof tot nadenken, voor een materie die van nature uit erg complex is. Deelnemers aan het debat werden uitgenodigd om ambities, verplichtingen, inspanningen en resultaten tegen elkaar af te wegen. Aan de hand van de ambities die de Belgische overheden formuleerden met betrekking tot de vermindering van de CO2 uitstoot tegen 2050, krijgt men al een eerste inzicht in de uitdagingen waarmee alle componenten van de samenleving geconfronteerd zullen worden. Een ‘koolstofarme’ samenleving kan noch zonder competitieve industriële sectoren noch zonder fossiele energiebronnen plaatsvinden. De keuzes die de overheid zal maken en de daaruit voortvloeiende verplichtingen voor de industrie, dienen te vermijden dat de fundamenten van onze economie en de bronnen van onze welvaart niet worden ontwricht. Sinds Europa doelstellingen heeft opgelegd op het vlak van het klimaatbeleid, kenden de niet-industriële sectoren, zoals bv. de bouw- en de transportsector in Europa, een toename van hun emissies van broeikasgassen (BKG). De energie-intensieve industrieën daarentegen hebben grote inspanningen geleverd en hebben hun emissies van BKG fors teruggedrongen. Zo behoren de Belgische raffinaderijen momenteel tot de wereldtop op het vlak van energie-efficiëntie. Onze raffinaderijen staan centraal in een industriële sector die meerdere landen in Europa dekt en die zijn plaats in de wereld heeft veroverd. Een ‘koolstofarme’ economie hoeft voor België niet het einde van onze raffinaderijen te betekenen, temeer omdat – bij gebrek aan betaalbare alternatieven die op grote schaal kunnen worden toegepast - petroleum de komende decennia dé belangrijkste transportbrandstof zal blijven. In de toekomst zal de raffinagesector blijven streven naar een voortdurende verbetering van het verwerkingsproces om ruwe olie te herleiden tot afgeleide producten en motorbrandstoffen, voor zover het gevoerde beleid toelaat om investeringen in België te aligniëren met competitiviteit op wereldvlak. Europa en België moeten samen nadenken over een manier om een gunstig kader te creëren voor investeringen met een toegevoegde waarde die de concurrentiekracht op internationaal vlak verbeteren en niet alleen voor investeringen die simpelweg de opgelegde reglementeringen naleven. Zonder gunstig kader voor de concurrentiekracht van onze industrieën, riskeert de overgang naar een ‘koolstofarme’ samenleving zich te beperken tot intentieverklaringen die niet worden gevolgd door concrete feiten en die de fundamenten van onze economie verzwakken ten opzichte van de internationale concurrentie. Politieke oplossingen met betrekking tot de vermindering van de BKG, waarbij alleen rekening wordt gehouden met de milieudoelstellingen en niet met de socio-economische aspecten, zouden ingaan tegen de reële behoeften van de economie en van de industrie, die enorm veel belang hechten aan bevoorradingszekerheid en aan energiekost. De BPF vraagt dat : zz de denkpistes bij het opstellen van regionale en nationale stappenplannen naar een ‘koolstofarme’ samenleving rekening houden met het volledige kader, inclusief de macro-economische aspecten. p.8 - 2.B Competitiviteit van de petroleumsector z.o.z BPF MEMORANDUM VERKIEZINGEN 2014 …De BPF vraagt dat : zz gezien de omvang van de te leveren inspanningen, alle activiteitensectoren en spelers in de samenleving een bijdrage dienen te leveren. zz men bij de ontwikkeling van ‘koolstofarme’ technologieën het principe van technologieneutraliteit respecteert en het gebruik van één bepaalde technologie niet bevoordeelt ten nadele van een andere. Zo kan men op het vlak van transport consumenten niet dwingen om ‘alternatieve’ brandstoffen en voertuigen te aanvaarden, aangezien hun belangrijkste argument bij de keuze nog altijd de kosten-batenverhouding is. (zie specifieke fiche ‘Infrastructuren voor alternatieve motorbrandstoffen en voertuigen’) zz op het ogenblik dat Europa de ambitie formuleert om haar economie en haar industrie te versterken, nieuwe milieuverplichtingen geen negatieve impact zullen hebben op de industriële sectoren die tot nu toe al heel wat inspanningen hebben geleverd om hun broeikasgasemissies te verminderen. (zie specifieke fiche ‘De raffinaderijen en het emissiehandelssysteem’) zz rekening wordt gehouden met de bijdrage van de raffinaderijen voor de Belgische economie, aangezien de Antwerpse raffinaderijen in het centrum liggen van de grootste petrochemische en chemische zone van Europa. (zie specifieke fiche ‘De raffinagesector onder druk’) zz een stabiel beleid wordt gevoerd teneinde investeringen op lange termijn aan te moedigen. p.9 - 2.B Competitiviteit van de petroleumsector BPF MEMORANDUM VERKIEZINGEN 2014 HET EUROPEES ENERGIE- EN KLIMAATPAKKET 2030 Bevoorradingszekerheid, duurzaamheid en betaal baarheid van energieprijzen zijn de drie doelstellingen van het energie - en klimaatbeleid Het bestaande energie- en klimaatbeleid van de EU en haar lidstaten voldoet niet aan de doelstellingen om energieproducten met lagere emissiewaarden aan te moedigen en tegelijkertijd de economische concurrentiekracht te ondersteunen. Het steenkoolverbruik in de EU stijgt, de concurrentiekracht van de industrie staat onder druk, de elektriciteitskosten voor de consument zijn toegenomen en de investeringen in de energiesector die nodig zijn om de toekomstige groei te ondersteunen, ontbreken. (bevoorradingszekerheid, duurzaamheid en betaalbaarheid van energieprijzen) ter ondersteuning van de industriële concurrentiekracht en de verbetering van de levenskwaliteit van de samenleving. We zijn van mening dat de huidige klemtoon van het beleid moet worden herzien : toekomstige beleidskeuzes moeten garanderen dat de drie doelstellingen evenveel aan belang winnen. Als algemeen principe zou iedere CO2 doelstelling een internationale maatstaf dienen te hanteren. Het Energie- en Klimaatpakket 2030, voorgesteld door de Europese Commissie, identificeert de concurrentiekracht van Europa als een belangrijke succesfactor. Toch bestaat er heel wat ongerustheid en onbeantwoorde vragen over hoe het vooropgestelde beleid de nodige voorwaarden kan kaderen in een competitieve Europese economie. Vooraleer bindende doelstellingen en maatregelen worden goedgekeurd, met in het bijzonder diegene die nadelig kunnen zijn voor de concurrentiekracht van de Belgische industrie, zouden de voorstellen van de Europese Commissie inzake de te bewandelen weg van Europa richting 2030 als basis moeten dienen voor een veel ruimer debat met de verschillende stakeholders, zowel op regionaal als op federaal niveau. De Belgische Petroleum Federatie (BPF) stemt in met de drie doelstellingen van het klimaat- en energiebeleid Doelstelling voor de emissie van broeikasgassen : u 40% in 2030 vs. 1990 u 43% tegen 2030 vs. 2005 voor de ETS sector Een realistische doelstelling voor de vermindering van de broeikasgassen in Europa moet de drijvende kracht zijn achter het EU energie- en klimaatbeleid en de daartoe horende maatregelen, met het oog op de ondersteuning van de meest doeltreffende en rendabele route naar een geavanceerde koolstofvrije EU economie. Het aandeel van de EU in de wereldwijde uitstoot wordt echter steeds minder relevant. Daarom is het van cruciaal belang om de relevante verbintenissen van onze belangrijkste concurrenten te kennen vooraleer we ons resoluut engageren voor zulk een ambitieuze doelstelling. De voorgestelde reductiedoelstelling voor de ETS sector realiseren is niet haalbaar voor de raffinagesector, tenzij de raffinagecapaciteit wordt afgebouwd en deze wordt getransfereerd naar niet EU-landen. Een verhoogde ETS ‘Linear Reduction Factor’, zonder duidelijkheid over de bescherming tegen ‘koolstoflek’ na 2020 zal de internationale concurrentiekracht van de raffinagesector verder ondermijnen en kan mogelijk resulteren in een capaciteitsverlies in Europa. Belangrijke hypotheses met betrekking tot het traject voor een rendabele vermindering en tot de splitsing tussen ETS en niet-ETSsectoren moeten ook grondig worden getest. (zie specifieke fiche ‘De raffinaderijen en het emissiehandelssysteem’) De BPF vraagt : zz dat het niveau van engagement van Europa tegen 2030 rekening moet houden met de uiteenlopende engagementen van andere landen. Het mag de concurrentiekracht van de EU niet schaden en moet mechanismen omvatten om deze in stand te houden. zz de ondersteuning van het gebruik van internationale compensaties in EU ETS die onderworpen zijn aan een grondige rapportering, monitoring en controle. z.o.z p.10 - 2.C Competitiviteit van de petroleumsector BPF MEMORANDUM VERKIEZINGEN 2014 …Bescherming tegen koolstoflek Hoewel de industrie blij is met de grotere duidelijkheid over de bescherming tegen koolstoflek tot 2020, betreurt ze het ontbreken van beschermende maatregelen in de wetsvoorstellen van de Commissie voor de periode na 2020. De BPF is eveneens bezorgd dat de toenemende ambities tegen 2030 zouden kunnen resulteren in lagere compensatieniveaus of in een beperking van de bescherming van een gereduceerd aantal sectoren. (zie specifieke fiche ‘De raffinaderijen en het emissiehandelssysteem’) De BPF vraagt : zz de goedkeuring van het voorstel om de lijst met criteria van koolstoflek te verlengen tot 2019 en tot het einde van fase III. zz de uitbreiding van de bescherming tegen koolstoflek voor alle blootgestelde sectoren na Fase III en totdat een wereldwijd ’level playing field’ wordt gerealiseerd. zz onmiddellijke wetgevende voorstellen van de Commissie om bescherming tegen koolstoflek na 2020 te waarborgen. zz dat compensatie van indirecte CO2 kosten geen keuze mag zijn van een lidstaat, maar beschikbaar moet zijn voor alle voorzieningen met een mogelijk risico op koolstoflek. Hervormingen van het Europees emissiehandelssysteem (ETS) De BPF ondersteunt het ETS - hét kerninstrument van de EU binnen het kader van haar energie- en klimaatbeleid - als een rendabel marktmechanisme voor het beperken van de emissies in de energiesector en in de industrie. In het wetsvoorstel van de Commissie over het ETS systeem ontbreekt iedere regeling voor de bescherming van de EU industrie tegen koolstoflek na 2020. De analyse van de Commissie dient eveneens te worden aangevuld met emissiegegevens van Fase III. (zie specifieke fiche ‘De raffinaderijen en het emissiehandelssysteem’) De BPF vraagt : zz dat alle voorstellen over de hervorming van het ETS worden gecombineerd met maatregelen om koolstoflek na 2020 aan te pakken en met een analyse op basis van gegevens uit Fase III. Doelstelling hernieuwbare energie : 27% op Europees niveau in 2030 De BPF is vragende partij voor een energiebeleid dat gebaseerd is op technologieneutraliteit en op een evenwichtig toepassingsdomein voor alle energiebronnen : het samenvallen van de doelstellingen voor hernieuwbare energie en de doelstellingen voor de vermindering van broeikasgasemissies heeft de richtprijs van koolstof in het ETS verstoord, ten koste van een optimale en rendabele toepassing van technologieneutrale oplossingen voor de vermindering van koolstof. Een doeltreffend energiebeleid is transparant, voorspelbaar, gebaseerd op een kosten-batenanalyse en laat marktprijzen en open concurrentie toe bij het bepalen van oplossingen en investeringen die nodig zijn om de maatschappelijke doelstellingen te realiseren tegen de laagste kosten. Subsidies voor hernieuwbare energiebronnen zouden moeten worden afgebouwd. De bekrachtiging van een bindende EU doelstelling voor hernieuwbare energiebronnen die moet worden geïmplementeerd via een complex beleidsvoorstel doet afbreuk aan de duidelijkheid van de enige drijvende doelstelling voor de vermindering van broeikasgassen. De BPF vraagt : zz dat geen doelstellingen voor hernieuwbare energiebronnen tegen 2030 worden gesteld, vooral als zij overlappen met het centrale mechanisme van de vermindering van koolstofemissies. Bevoorradingszekerheid De raffinagesector in de EU behoeft een betrouwbare en ongehinderde toegang tot fossiele energiebronnen die beschikbaar zijn op de wereldwijde markt (zowel traditionele als alternatieve), tegen een prijs die tot stand komt in een vrije markt. Daarom moet de EU reglementeringen weigeren die de competitieve toegang tot energiebronnen kunnen ondermijnen, zoals dat het geval is bij het huidige voorstel om een onderscheid te maken tussen motorbrandstoffen op basis van de oorsprong van de grondstof zoals voorzien in artikel 7a van de richtlijn ‘brandstofkwaliteit’. (zie specifieke fiche ‘Richtlijn brandstofkwaliteit’) De BPF vraagt : zz de uitvoering van een impactanalyse en van een competitiviteitscontrole om de potentiële effecten op de bevoorradingszekerheid grondig te evalueren alvorens een nieuw beleid en een nieuwe reglementering te ontwerpen in het kader van het energie- en klimaatbeleid. Dit moet een continue toegang tot en een adequate energievoorziening tegen een competitieve prijs garanderen voor alle gebruikers in de Europese Unie. p.11 - 2.C Competitiviteit van de petroleumsector BPF MEMORANDUM VERKIEZINGEN 2014 DE RICHTLIJN BETREFFENDE DE BRANDSTOFKWALITEIT Het discrimineren van bepaalde soorten ruwe olie dreigt eveneens om de bevoorradingszekerheid van Europa in gevaar te brengen De Europese richtlijn 2009/30/EG betreffende de brandstofkwaliteit verplicht de leveranciers van brandstoffen om tegen 2020 de hoeveelheid CO2 emissies van motorbrandstoffen met 6% terug te dringen in vergelijking met 2010. Artikel 7a van deze richtlijn – dat de toepassingsmodaliteiten van de richtlijn en de berekeningsmethodes om CO2 emissies van fossiele brandstoffen in rekening te nemen, bepaalt – wordt momenteel besproken op Europees niveau en op niveau van de lidstaten. Voor de petroleumproducten die worden geleverd op de interne markt wil de Europese Commissie de herkomst van de grondstof kunnen traceren teneinde er een CO2 emissiewaarde aan te verbinden, gekoppeld aan de productie. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen drie productcategorieën : de ‘klassieke’ ruwe olie, olie afkomstig van bitumineus zand (bitumen) en schalieolie. Deze indeling van ruwe oliën zal nadelig zijn voor de concurrentiekracht van de (nu al verzwakte) Europese raffinagesector, die verplicht zal worden om de (duurdere) ‘klassieke’ ruwe olie te verwerken om zo de doelstelling van de vermindering van CO2 emissies te realiseren. De ‘alternatieve’ ruwe olie zal dus worden geraffineerd buiten Europa en zal een plaats innemen op de markten buiten de Europese Unie. Het discrimineren van bepaalde soorten ruwe olie dreigt eveneens om de bevoorradingszekerheid van Europa in gevaar te brengen en de handelsrelaties met de Verenigde Staten en Canada te belemmeren (volgens de regels van de Wereldhandelsorganisatie is dergelijke discriminatie betwistbaar). De petroleumproducten die worden geproduceerd op basis van niet-conventionele ruwe olie zullen hun weg naar Europa dus niet meer vinden, wat het structurele marktevenwicht zal verstoren ; een marktevenwicht dat momenteel bijdraagt tot de bevoorradingszekerheid (Europa importeert diesel uit de Verenigde Staten en levert benzine aan de Verenigde Staten). De BPF vraagt : zz dat de Belgische overheid de alternatieve voorstellen van andere landen (zoals bv. Italië en Nederland) ondersteunen waarbij de CO2 emissiewaarden niet wordt gekoppeld aan diverse grondstoffen, maar waarbij standaard een gemiddelde vaste waarde wordt gebruikt voor de afgewerkte producten (diesel en benzine) die op de Europese markt worden gebracht. zz dat de gemiddelde emissiewaarden voor diesel en benzine op Europees niveau worden bepaald en deze periodiek worden geüpdatet door een wetenschappelijke onafhankelijke instantie. zz dat voor artikel 7a toepassingsmodaliteiten worden gedefinieerd die geen schade berokkenen aan de Europese economie, haar concurrentiekracht en haar bevoorradingszekerheid en die de brandstofleveranciers zullen toelaten om de verminderingsdoelstelling van 6% in 2020 op gepaste wijze te realiseren vanuit economisch en milieuoogpunt (bv. door het gebruik van doeltreffende biobrandstoffen). zz dat met betrekking tot de controle van de bepalingen van artikel 7a een transparant en controleerbaar rapporteringssysteem wordt opgesteld, waarbij de administratieve taken voor de petroleummaatschappijen, voor de brandstofleveranciers en voor de nationale of regionale overheden tot een absoluut minimum worden beperkt. p.12 - 2.D Competitiviteit van de petroleumsector BPF MEMORANDUM VERKIEZINGEN 2014 OMZETTING VAN DE EU RICHTLIJN INDUSTRIËLE EMISSIES De emissies van industriële bedrijven (SOx, NOx CO, Stof, Ni, V) zijn sinds lange tijd aan reglementering onderworpen. De overheid - zowel vanuit Europees initiatief als vanuit nationaal en regionaal initiatief - heeft referenties bepaald. Referenties zoals de ‘Best Beschikbare technieken’, ‘Equivalente Emissie Niveaus’, parameters en technische maatregelen, vormen een strak kader maar ook een gelijker speelveld binnen Europa. Raffinaderijen in België leveren sinds lange tijd al inspanningen voor het verminderen van emissies en het verbeteren van de luchtkwaliteit. Dit gebeurt onder andere binnen het kader van een globale aanpak van installaties met een zogenaamde ‘emissie bubble’, zoals opgezet door België / het Vlaams Gewest. Europa wil deze methode via de ‘BAT Reference’ (BREF) voor raffinaderijen ook invoeren. Voor onze sector kan dit alleen als raffinaderijen een gelijk speelveld behouden op mondiaal gebied en niet alleen op Europees gebied. Voor de Belgische Petroleum Federatie (BPF) is het van belang dat de overheid deze evolutie plaatst in het traject van de Belgische raffinaderijen : algemeen wensen de raffinaderijen hun voorsprong te handhaven en tegelijk, op een ogenblik dat de raffinageactiviteit met serieuze moeilijkheden kampt, bijkomende maatregelen te vermijden. In oktober 2013 finaliseerde de overheid het standpunt over de ‘BREF bubble’ voor lidstaat België en won hiervoor advies in bij enerzijds de raffinaderijen en anderzijds de BPF. De vier belangrijkste aandachtspunten van de raffinaderijen en de BPF zijn : zz de introductie van een correctiefactor die het voordeel van de som van de maximum-toelaatbare emissieniveaus compenseert : de sector wenst deze zo dicht mogelijk bij de waarde ‘1’; zz de toedracht van de ‘bubble’ naar de aard van de emissies die ten minste moet bevatten : SOx, NOx en stof ; zz de toedracht van de ‘bubble’ naar de eenheden van de site toe : process units (bv. ‘Sulfur Recovery Unit’) moeten inbegrepen zijn ; zz de exploitatiemodes erkennen : de voorgestelde methode ‘dynamic bubble’ erkend deze realiteit niet. De BPF vraagt : zz een Europese ‘bubble’ tekst die ruimte creëert ten opzichte van de reeds bestaande ‘bubble’ van het Vlaams Gewest en die de gelegenheid geeft aan de raffinaderijen om hun inspanningen te richten op het aanpakken van het concurrentievermogen. p.13 - 2.E Competitiviteit van de petroleumsector BPF MEMORANDUM VERKIEZINGEN 2014 DE RICHTLIJN BETREFFENDE ENERGIE-EFFICIËNTIE Deze nieuwe richtlijn behandelt alle facetten van de energieketen en verplicht de lidstaten om maatregelen te nemen inzake energiebesparingen De richtlijn 2012/27/EG betreffende de energie-efficiëntie werd in oktober 2012 goedgekeurd en vervangt de vorige richtlijnen 2006/32/EG en 2004/8/EG betreffende de energiediensten en de stimulering van toepassingen betreffende warmtekrachtkoppeling. Deze richtlijn 2012/27/EG werd van kracht op 4 december 2012 en moet tegen 5 juni 2014 worden vertaald naar nationale en regionale regelgeving. De tekst van de richtlijn legt “een gemeenschappelijk kader met maatregelen vast voor de bevordering van de energieefficiëntie binnen de Europese Unie, teneinde ervoor te zorgen dat de EU de kerndoelstelling van 20% meer energie-efficiëntie in 2020 behaalt en om de weg te effenen voor verdere verbeteringen van de energie-efficiëntie na die datum”. Deze nieuwe richtlijn behandelt alle facetten van de energieketen (productie, transport, distributie, gebruik, informatie van verbruikers) en verplicht de lidstaten om maatregelen te nemen inzake energiebesparingen. De drie belangrijkste artikels van deze richtlijn die een impact hebben op de raffinagesector en op de petroleumsector als geheel zijn deze met betrekking tot de verplichtende maatregelen voor energie-efficiëntie (artikel 7), tot de invoering van energieaudits en energiebeheersystemen (artikel 8) en tot de bevordering van de warmtekrachtkoppeling en van verwarmings- en koelsystemen (artikel 14). De belangrijkste maatregel van artikel 7 van de richtlijn voorziet in een verplichte doelstelling van een vermindering met 1,5 % per jaar van alle energieverkopen uitgevoerd door de energiedistributeurs en/of de detailhandelaars in energie. De BPF vraagt dat : zz in overleg met de petroleumsector, de richtlijn 2012/27/EG in de mate van het mogelijke op een geharmoniseerde manier zal worden omgezet door de drie regio’s, met het oog op een optimalisatie van de kosten voor de implementatie van eventuele nieuwe maatregelen om de doelstellingen van energiebesparingen te realiseren. zz de bijkomende kosten die het gevolg zouden zijn van de nieuwe wettelijke verplichtingen (zoals de implementatie van verplichtingen op het vlak van energie-efficiëntie) integraal worden opgenomen in de maximumprijsstructuur van de desbetreffende petroleumproducten (door middel van aanpassing van de Programmaovereenkomst in overleg met de federale overheid). zz de regio’s overwegen om andere beleidsmaatregelen in te voeren als alternatief voor de invoering van verplichtingen op het vlak van energie-efficiëntie (met name het bestaande beleid op regionaal niveau teneinde het rationeel energieverbruik te stimuleren) zodat de gewenste energiebesparingen bij de eindconsumenten kunnen worden gerealiseerd (zoals toegestaan in artikel 7 §9 van de richtlijn). zz alle energieleveranciers (zowel van elektriciteit, gas of huisbrandolie) worden behandeld op basis van identieke regels, van toepassing op al deze leveranciers, teneinde een gemeenschappelijk kader te creëren voor het aanmoedigen van energie-efficiëntie. zz de omzetting van richtlijn 2012/27/EG geen nieuwe verplichtingen oplegt aan Belgische energie-intensieve bedrijven, met in het bijzonder aan de petroleumraffinaderijen die de ‘energiebeleidsovereenkomst’ ondertekenden. Deze bedrijven, die worden geconfronteerd met hoge energiekosten en met de uitvoeringsbepalingen van de richtlijnen ‘Industriële Emissies’ en ‘Emissiehandelssyteem’ zijn al onderworpen aan strenge verplichtingen op het vlak van energie-efficiëntie. (zie specifieke fiches ‘Omzetting van de EU-richtlijn Industriële Emissies’ en ‘De raffinaderijen en het emissiehandelssysteem’) zz de grote bedrijven die energiebeheersystemen implementeren die beantwoorden aan de gepaste Europese normen, worden vrijgesteld van de vereisten op het vlak van energieaudits, vermeld in de richtlijn. zz op het vlak van de promotie van warmtekrachtkoppeling en van verwarmingssystemen geen strikte regels worden opgelegd. Het is van cruciaal belang dat de industrie zelf beslissingen over haar toekomstige investeringen kan blijven nemen op basis van technische, economische en financiële criteria, rekening houdend met de specifieke kenmerken van elke industriële site. p.14 - 2.F Competitiviteit van de petroleumsector BPF MEMORANDUM VERKIEZINGEN 2014 DE RAFFINADERIJEN EN HET EMISSIEHANDELSSYTEEM Raffinage is een energie-intensieve industriële activiteit en is uitermate blootgesteld aan internationale competitie Voor de industriële sector en de energie-intensieve bedrijven in het bijzonder worden de emissies die verband houden met broeikasgassen niet geregeld door strakke emissiegrenswaarden maar separaat behandeld via een emissiehandelssysteem ‘ETS’, zoals opgezet door de Europese Commissie. Het marktmechanisme van het ETS heeft ertoe geleid dat de prijs van de rechten anders zijn dan de Europese Commissie zich destijds had voorgenomen om de broeikasgasemissies te beïnvloeden. De Europese Commissie heeft daarvoor een aantal interventies op de ETS markt voorzien om deze te herstellen. De Belgische Petroleum Federatie (BPF) beschouwt dat - ondanks deze marktinterventies - de Europese ETS de meest kosteffectieve maatregel is om emissies van broeikasgassen te reduceren, voor zover dit binnen de context van een internationale overeenkomst gebeurt. Raffinage is een energie-intensieve industriële activiteit en is uitermate blootgesteld aan internationale competitie. De sector heeft dus behoefte aan maatregelen met zekerheid over hun continuïteit en die de competitiviteit niet aantasten maar deze desgevallend herstellen. Zolang buiten Europa geen gelijkaardige maatregelen getroffen worden om de uitstoot van broeikasgassen te beperken, dreigen onze Europese ETS bedrijven opgezadeld te worden met een competitief nadeel ten opzichte van hun niet-Europese concurrenten die geen emissierechten dienen aan te kopen. Dit zou als gevolg hebben dat de productie buiten Europa stijgt, en dat dus de ermee gepaard gaande CO2 uitstoot wordt verplaatst. Dit fenomeen is ondertussen bekend als de ‘koolstoflek’ (carbon leakage). In de huidige economische context heeft de sector meer dan ooit behoefte aan bescherming tegen effecten van koolstoflek. Daarenboven pleit de BPF eveneens voor een erkenning van zijn geleverde inspanningen. De vraag is ook dat lidstaten erop nagaan dat de Commissie werk maakt van zijn intentie om een beter evenwicht te scheppen tussen competitiviteit, bevoorradingszekerheid en de duurzaamheidsaspecten van de beleidspolitiek voor klimaat en energie. De BPF vraagt : zzcontinuïteit van het bestaande emissiehandelssysteem ‘ETS’ teneinde huidige en toekomstige investeringen niet in de weg te staan. zzhet effect en het risico van ‘koolstoflek’ voldoende te erkennen en bijgevolg hiervoor compenserende maatregelen te nemen. p.15 - 2.G Competitiviteit van de petroleumsector BPF MEMORANDUM VERKIEZINGEN 2014 BIOBRANDSTOFFEN Biobrandstoffen moeten duurzaam zijn, niet enkel vanuit milieustandpunt, maar ook op economisch en op sociaal vlak De Europese Unie verlangt dat tegen 2020, 10% van de energie voor de transportsector afkomstig is van hernieuwbare bronnen. Biobrandstoffen zijn een manier om deze doelstelling te bereiken. Ze moeten echter duurzaam zijn, niet enkel vanuit milieustandpunt, maar ook op economisch en op sociaal vlak. De productie van biobrandstoffen op basis van voedingsgewassen gaat vaak rechtstreeks de concurrentie aan met de voedselketen. Nieuwe landbouwgronden worden ontgonnen ten koste van beboste gebieden en de ontbossing ligt aan de basis van bijkomende emissies van broeikasgassen. Deze landbouwpraktijken, die gekend staan onder de naam ‘Indirect land Use Change’ (ILUC), doen de verwachte vermindering van de CO2 uitstoot door biobrandstoffen geheel of gedeeltelijk teniet. De Europese Commissie heeft voorstellen geformuleerd om rekening te houden met de zogenaamde ‘ILUC’ in de Europese richtlijnen betreffende hernieuwbare energieën en betreffende de brandstofkwaliteit. De BPF vraagt : zz de inperking van het gebruik van biobrandstoffen van de ‘eerste generatie’, afkomstig van voedingsgewassen. zz dat realistische en niet-tegenstrijdige doelstellingen worden geformuleerd voor het gebruik van geavanceerde biobrandstoffen (tweede generatie): deze biobrandstoffen moeten rendabel en in voldoende hoeveelheden beschikbaar zijn, wat momenteel niet het geval is (zie bijvoorbeeld de studies en rapporten van het ‘Joint Research Centre’ van de Europese Commissie). zz aanmoediging van het gebruik van geavanceerde biobrandstoffen door middel van de invoering van verschillende telmechanismen voor dit type biobrandstoffen. zz samenhang tussen de regelgevingen betreffende de verplichte percentages van het op de markt brengen van biobrandstoffen en de verwachte percentages die in mindering kunnen worden gebracht voor de afgenomen CO2 uitstoot van motorbrandstoffen. zz de uitschakeling van iedere vorm van fiscale stimuli en van quota’s voor biobrandstoffen die worden toegekend aan een beperkt aantal producenten van biobrandstoffen. zz dat alle bijkomende kosten die voortvloeien uit de verplichtingen om biocomponenten op de markt te brengen, worden weerspiegeld in de maximumprijsstructuur van benzines en diesel. zz eenvoudige, transparante en doeltreffende toepassingsmodaliteiten van de Belgische regelgeving betreffende de biobrandstoffen (wet van 17 juli 2013), die strikt beantwoorden aan de Europese richtlijnen 2009/28/EG inzake de hernieuwbare energiebronnen en 2009/30/EG betreffende de brandstofkwaliteit, waarbij de Belgische oliehandelaars niet in een ongunstige concurrentiepositie worden gedwongen ten opzichte van hun Europese concurrenten. (zie specifieke fiche ‘Richtlijn betreffende de brandstofkwaliteit’) p.16 - 3.A Energiebeleid BPF MEMORANDUM VERKIEZINGEN 2014 INFRASTRUCTUREN VOOR ALTERNATIEVE MOTORBRANDSTOFFEN EN VOERTUIGEN Petroleum zal nog decennialang de meest gebruikte bron blijven voor de mobiliteit De Europese Commissie publiceerde een stappenplan met als titel “Stappenplan voor een interne Europese vervoersruimte - werken aan een concurrerend en zuinig vervoerssysteem”. Dit stappenplan roept op een einde te maken aan de afhankelijkheid van petroleum voor transport. De Europese overheid is van mening dat deze doelstelling dient te worden gerealiseerd met behulp van politieke initiatieven op het niveau van de lidstaten, met name het uitwerken van een strategie om ‘vervangingsbrandstoffen’ en de bijhorende infrastructuur ter beschikking te stellen. Momenteel werden elektriciteit, waterstof, biobrandstoffen, aardgas en vloeibaar petroleumgas (LPG) aangeduid als zijnde dé voornaamste vervangingsbrandstoffen voor benzines en diesel. In haar meest ambitieuze scenario om de broeikasgassen te verminderen, gaat het Internationaal Energie Agentschap ervan uit dat petroleum in Europa in 2035 nog 70% zal vertegenwoordigen van energie voor transport. Petroleum zal nog decennialang de meest gebruikte bron blijven voor de mobiliteit. Zo zullen thermische voertuigen in grote mate blijven voorzien in onze mobiliteitsbehoeften tijdens de overgangsfase naar het gebruik van vervangingsbrandstoffen. De autoconstructeurs zullen de prestaties van deze thermische voertuigen aanzienlijk blijven verbeteren door het brandstofverbruik en de CO2 uitstoot te beperken. De Belgische Petroleum Federatie (BPF) raadt aan om geen onomkeerbare verbintenissen aan te gaan betreffende technologieën die nog niet volgroeid zijn, teneinde zo de nodige flexibiliteit te bieden zich te kunnen aanpassen aan de mobiliteitsvormen die in de toekomst zullen ontstaan. De BPF vraagt dat : zz het principe van technologieneutraliteit wordt gerespecteerd en dat het gebruik van een bepaalde technologie niet wordt bevoordeeld ten nadele van een andere. Anders gezegd : de beleidsinitiatieven moeten ervoor zorgen dat alle beschikbare technologieën dezelfde erkenning krijgen, zodat uiteindelijk de beste alternatieven overblijven (bepaalde alternatieven die momenteel verplicht worden, blijken veel minder belovend te zijn dan verhoopt, zowel vanuit milieuoogpunt als op economisch vlak ; ref. de ervaring op het vlak van biobrandstoffen van de eerste generatie). zz geen verplichtingen worden opgelegd voor de ontwikkeling van infrastructuren die ‘alternatieve’ motorbrandstoffen leveren (bijvoorbeeld elektrische laadpalen, tankstations voor aardgas, LPG of waterstof, ….). Men kan alternatieve motorbrandstoffen en voertuigen voor dewelke de kosten-batenverhouding afhankelijk blijft van de manier waarop ze hun voertuig gebruiken, niet opleggen aan de consument. zz alle soorten motorbrandstoffen op dezelfde manier worden behandeld op het vlak van accijnzen, btw en belastinginkomsten. p.17 - 3.B Energiebeleid BPF MEMORANDUM VERKIEZINGEN 2014 ENERGIE- EN MILIEUBELASTING Iedere nieuwe vorm van energiebelasting dient een gelijke behandeling van de verschillende energieproducten te verzekeren Bij iedere hervorming van de milieu- en energiebelasting dient men erop toe te zien dat de concurrentiekracht van de Belgische bedrijven die zijn blootgesteld aan hogere energieprijzen dan in de buurlanden, niet afneemt. Iedere nieuwe vorm van energiebelasting dient een gelijke behandeling van de verschillende energieproducten te waarborgen. Een progressieve harmonisering van de belastingen op benzines en diesel dient te worden geïmplementeerd. De BPF vraagt : zz dat de nieuwe fiscale bepalingen op energie of op CO2 uitstoot niet vervroegd worden ingevoerd in België, maar wel binnen een Europees kader en dat dientengevolge geen nationale of regionale koolstoftaks wordt ingevoerd zonder een geharmoniseerde aanpak op Europees niveau. zz de instandhouding van de bestaande vrijstellingen van accijnzen en van het principe van vrijstelling van alle vormen van koolstoftaks voor de industriële sectoren die onder het emissiehandelssysteem vallen (zoals voor de raffinaderijen en de petrochemische industrie). (zie specifieke fiche ‘De raffinaderijen en het emissiehandelssysteem’) zz een gelijke behandeling van alle energieën voor een specifiek gebruik. Een eventuele koolstoftaks dient bijgevolg te worden toegepast op álle energieproducten (olie, gas, kolen, elektriciteit, biomassa) voor een gegeven gebruik (particulier en commercieel transport, woningen, landbouw, industrie). zz de gelijkschakeling van accijnzen op benzines en op diesel. Hierin dient men rekening te houden met de pompprijzen in België en diegene van de buurlanden, zodat ieder risico op een daling van de globale belastinginkomsten ten gevolge van een daling van de verkochte volumes aan de tankstations in de grensregio’s enerzijds en aan het transitvervoer anderzijds, wordt vermeden. Bijgevolg is het aan te raden om te kiezen voor een accijnsdaling op benzines eerder dan een accijnsverhoging op diesel. zz dat iedere vorm van fiscale stimuli op biobrandstoffen wordt vermeden en dat de werkelijke kosten van de biocomponenten worden weerspiegeld in de structuur van de maximumprijzen voor benzines en diesel. zz rekening wordt gehouden met de regionale initiatieven vooraleer men een nieuwe vorm van energiebelasting invoert op federaal niveau. Zo is de invoering op federaal niveau van een eventuele koolstoftaks op motorbrandstoffen of een kilometerheffing uit den boze omdat men rekening dient te houden met de regionale initiatieven op het vlak van belastingen op voertuigen (‘gecumuleerde sancties’ door verschillende beleidsniveaus voor consumenten en voor bedrijven vermijden). p.18 - 3.C Energiebeleid BPF MEMORANDUM VERKIEZINGEN 2014 SCHALIEOLIE EN SCHALIEGAS Energie toegankelijk maken voor zoveel mogelijk mensen is een enorme uitdaging voor een wereld met een steeds toennemende energiebehoefte Teneinde de groei van onze economieën te waarborgen en tegelijkertijd betaalbare energie te kunnen leveren, dienen we alle mogelijke pistes te onderzoeken, met in het bijzonder diegene die gepaard gaan met de exploratie en de productie van schaliegas en schalieolie in Europa. De productie van schaliegas zou Europa aanzienlijke troeven opleveren zoals een verbetering van de energiebalans, een grotere bevoorradingszekerheid, een toenemende economische welvaart en de creatie van werkgelegenheid. Uit een studie die in november 2013 werd gepubliceerd door ‘Pöyry Management Consulting & Cambridge Econometrics’ blijkt dat de ontwikkeling van schaliegas in Europa zou toelaten om de afhankelijkheidsgraad van de invoer van gas met 62% tot 78% terug te dringen, afhankelijk van de geplande scenario’s (indien dit niet gebeurt, zou deze importafhankelijkheid 89% van de Europese vraag bedragen tegen 2035). De investeringen zouden kunnen oplopen tot 191 miljard euro tussen 2020 en 2050, wat zou leiden tot de creatie van 400.000 tot 800.000 jobs tegen 2035, en zelfs 600.000 tot 1,1 miljoen banen tegen 2050. Terwijl de Europese petrochemie zich momenteel in een moeilijke economische situatie bevindt (met name omwille van stijgende energiekosten en grondstofprijzen), spreekt de Amerikaanse ervaring met schaliegas voor zich : 1,7 miljoen nieuwe banen op enkele jaren tijd, daling van de gasprijzen met een derde, herlocalisering van bepaalde industrieën naar Amerikaans grondgebied en een gewaarborgde energieonafhankelijkheid in de nabije toekomst. De BPF vraagt dat : zz de petroleummaatschappijen de kans krijgen om aan te tonen dat de ontginning van koolwaterstoffen uit schaliegesteente op een gecontroleerde en milieuvriendelijke manier kan gebeuren en dit in een open dialoog met de overheid, de verkozenen en de lokale bevolking. zz rekening wordt gehouden met het feit dat Europa door de decennialange exploitatie en productie van gas reeds degelijk uitgewerkte reglementeringen heeft, zowel op het vlak van het toekennen van vergunningen als op het vlak van milieubeschermende maatregelen. zz men in de huidige debatten over de energietoekomst van Europa rekening houdt met het potentieel van schalieolie en schaliegas en dat men alle economische voordelen van de ontwikkeling van nationale en Europese grondstoffen evalueert (betalingsbalans, tewerkstelling en concurrentiekracht, gevolgen voor de toekomst van de chemische en de petrochemische industrie). zz men geen afwachtende houding aanneemt op het vlak van de ontwikkeling van koolwaterstoffen uit schaliegesteente, aangezien de petrochemie een sleutelsector is, bepalend voor de economische welvaart van een regio of een land. p.19 - 3.D Energiebeleid BPF MEMORANDUM VERKIEZINGEN 2014 BOFAS / PREMAZ ‘Bofas’, het bodemsaneringsfonds voor tankstations… … werd opgericht om eenmalig en op een structurele manier de bodemverontreiniging van tankstations aan te pakken. Bofas startte haar activiteiten in 2004, dewelke werden verlengd door de Interregionale Bodemsaneringcommissie tot 2019. Deze termijn zou voldoende moeten zijn om alle saneringsprojecten uit te voeren binnen het vooropgestelde budget. In 2013 werd Bofas en de petroleumsector op de hoogte gebracht door de regionale en federale overheid in verband met hun bereidheid om de Bofas activiteiten uit te breiden. De overheid stelde voor om de expertise en de financiële middelen van Bofas te gebruiken en het Bofas kapitaal aan te wenden voor de creatie en uitvoering van een nieuw fonds voor de bodemsanering van gasolietanks ‘Premaz’. 110 M€ - gefinanceerd met de middelen van Bofas, t.t.z. deels door de consument en deels door de petroleummaatschappijen - zou volgens de overheid nodig zijn voor de opstart om gasolietanks van particulieren te saneren over een periode van 8 tot 10 jaar (2015 tot 20222024). De BPF vraagt : zz de financiële last voor de petroleummaatschappijen en de consument niet te verzwaren en de Bofas bijdrage te beperken tot datgene wat strikt noodzakelijk is voor Bofas om zijn oorspronkelijke doelstelling te bereiken, i.e. de bodemsanering van tankstations. Bofas wordt gefinancieerd door de petroleummaatschappijen en de consument-verbruiker d.m.v. een gedeelde bijdrage in de structuur van de maximumprijzen van benzine en van diesel (zoals voorzien in de Programmaovereenkomst). zz de Bofas bijdrage onmiddellijk af te schaffen (de huidige voorzieningen van Bofas dekken de financiële noden die nodig zijn om de primaire doelstelling van Bofas te behalen). Indien, ondanks de onmiddellijke afschaffing van de bijdrage, de Bofas slotrekening nog steeds positief is in 2019, dan zou de BPF deze situatie kunnen analyseren zodat het resterende kapitaal kan worden aangewend voor activiteiten m.b.t. bodemsanering van gasolietanks. zz volledige eerbiediging van de Programmaovereenkomst. Pas een aangepast financieel systeem toe om het ‘Premaz’ fonds op te starten door een specifieke bijdrage op in-verbruikgestelde huisbrandolie te innen en als dusdanig de bestaande clausule in de Programmaovereenkomst te activeren (dewelke bepaalt dat een ‘Premaz’ fonds dient te worden gefinancieerd d.m.v. een verplichte bijdrage in de structuur van de maximumprijzen van huisbrandolie). zz de oorspronkelijke doelstelling en missie van Bofas te behouden. Bofas dient in eerste instantie haar huidige verplichtingen en geplande activiteiten na te komen terwijl ze de middelen die hiervoor nodig zijn onder controle houdt. Dit dient te gebeuren zonder enige belemmering van eender welke nieuwe verplichting, gelinkt aan de bodemsanering van gasolietanks. zz een duidelijk onderscheid te maken in aansprakelijkheid tussen enerzijds een nieuw fonds voor gasolietanks en anderzijds Bofas, een fonds voor tankstations. p.20 - 4.Aa Administratief en regelgevend kader Consistentie in de besteding van overheidsmiddelen BPF MEMORANDUM VERKIEZINGEN 2014 HET SOCIAAL VERWARMINGSFONDS & GESPREIDE BETALINGEN Steeds meer consumenten ondervinden problemen om hun energiefactuur te kunnen betalen De overheid (via de Federale Overheidsdienst Economie – FOD Economie) heeft initiatieven genomen om het grote publiek beter te informeren over de mogelijkheden gebruik te maken van gespreide maandelijkse betalingen voor de betaling van hun verwarmingsfacturen van huisbrandolie en om het huidige wettelijke kader voor dit type betalingsschema te verbeteren. De huidige reglementering inzake gespreide betalingen, dewelke minimumvoorwaarden oplegt, is van kracht sinds 2006. Steeds meer consumenten ondervinden problemen om hun energiefactuur te kunnen betalen, zelfs die groep van personen die geen beroep kunnen doen op financiële steun van het Sociaal Verwarmingsfonds. Een maandelijkse betaling wordt gezien als een deel van de oplossing voor deze betalingsproblemen. Een van de hoofddoelen die de huidige regering zich heeft gesteld, is te proberen deze consumenten te helpen. Volgens de Belgische Petroleum Federatie (BPF) is een aanpassing van het huidige systeem niet nodig aangezien de bedrijven die aangesloten zijn bij de BPF doorgaans het wettelijke systeem aanbieden en geregistreerd zijn op de website van de FOD Economie. Indien echter toch een aanpassing van het huidige stelsel van gespreide betalingen zou plaatsvinden, raadt de BPF aan de onderstaande benadering in overweging te nemen. De BPF vraagt : zz dat het DG Energie haar huidige website aanpast en verbetert, met in het bijzonder de lijst van deelnemers die het systeem van ‘gespreide maandelijkse betalingen’ aanbieden (idealiter door middel van een kaart die de geografische spreiding weergeeft, of ten minste per postcode). zz dat het DG Energie de ’gespreide maandelijkse betalingen’ voor huisbrandolie actief promoot en de handelaars aanmoedigt om tijdig (in de lente) het systeem van gespreide maandelijkse (vooraf)betalingen op te starten. zz dat - in geval van faillissement van hun leverancier - voor de eindverbruikers die kunnen genieten van het systeem van gespreide maandelijkse betalingen, een waarborgfonds wordt opgezet die de spaartegoeden of voorafbetalingen dekt. zz de invoering van een financiële tegemoetkoming voor de handelaars van kleinere volumes te ondersteunen (bijvoorbeeld leveringsvolumes van 500 of 750 liter). zz dat handelaars de solvabiliteit van hun potentiële klanten kunnen controleren via een databank zoals deze bestaat voor de banksector. zz dat de financiële steun die het Sociaal Verwarmingsfonds (€ 210) voor klanten biedt, kan worden gebruikt als een voorafbetaling binnen het systeem van ‘gespreide maandelijkse betalingen’ in plaats van dat deze alleen kan worden gebruikt voor de terugbetaling van schulden. zz een strikte naleving van de privacy van de gegevens van klanten en leveranciers. p.21 - 4.Ab Administratief en regelgevend kader Consistentie in de besteding van overheidsmiddelen BPF MEMORANDUM VERKIEZINGEN 2014 ADMINISTRATIEVE VEREENVOUDIGING EN EFFICIËNTIE Algemeen Administratieve vereenvoudiging is afhankelijk van wetten en hun uitvoeringsbesluiten die eenvoudig te verwerken en te rapporteren zijn. Eenvoud, voorspelbaarheid, beleidscoördinatie, planning en transparantie dragen bij aan het opmaken van regelgeving. Bedrijven, net als burgers, hebben behoefte aan wetten, decreten, besluiten en andere officiële teksten die consistent zijn met een eenvoudige leesbaarheid. De BPF vraagt : zz het overleg te versterken tussen de overheid en de betrokken doelgroepen, ook voor actieplannen met vereenvoudigingsprojecten, zodat de standpunten van de verschillende doelgroepen tijdig kunnen worden gehoord. zz het verderzetten van het stroomlijnen van aangiften / declaratieve verplichtingen zodat betrokken bedrijven niet in eenzelfde jaar voor verschillende aangiften en voor opeenvolgende jaren voor dezelfde declaraties telkens identieke informatie moeten aangeven. HET VLAAMS VERGUNNINGENBELEID EN DE TANKSTATIONS Milieuvergunningen en tankstations ‘klasse 2’ (vergunningverlening door gemeente) De Vlaamse regering heeft de milieuvergunning en stedenbouwkundige vergunning samengesmolten tot een enkele vergunning. Het zwaartepunt van de vergunningverlening is hierdoor bij het gemeentebestuur komen te liggen en niet meer bij de bestendige deputatie van de provincie zoals destijds het geval was. Een en ander heeft als gevolg dat in het Vlaams milieureglement ‘Vlarem I’ heelwat rubrieken klasse 1 (vergunningverlening door de bestendige deputatie) naar klasse 2 (vergunningverlening door gemeente) verhuizen. De tankstations komen aldus in klasse 2 terecht. De BPF vraagt het Vlaams Gewest : zz om zich te verzekeren dat de lokale overheden (gemeenten) voldoende worden ondersteund en vakkundig worden begeleid zodat deze erin slagen hun nieuwe taak in alle aspecten van ‘goed bestuur’ uit te voeren. p.22 - 4.Ba Administratief en regelgevend kader Efficiëntie van overheidsinstellingen BPF MEMORANDUM VERKIEZINGEN 2014 FAPETRO – FONDS VOOR DE ANALYSE VAN AARDOLIEPRODUCTEN Fapetro wordt gefinancierd door de petroleum maatschappijen dewelke een bijdrage betalen op de producten die in verbruik worden gesteld op nationaal grondgebied Fapetro, het Fonds voor de Analyse van Aardolieproducten, is een publieke instelling van de Federale Overheidsdienst Economie. Het waakt over de kwaliteit van de aardolieproducten die op de Belgische markt worden gebracht, meer bepaald over de naleving van de Belgische en de Europese normen voor motorbrandstoffen, huisbrandolie en lamppetroleum. Fapetro wordt gefinancierd door de petroleummaatschappijen dewelke een bijdrage betalen op de producten die in verbruik worden gesteld op nationaal grondgebied. Sinds 1996 voert Fapetro de door de wetgever opgelegde taken correct uit en is de kwaliteit van de op de markt gebrachte brandstoffen verbeterd. Het aantal stalen dat Fapetro afneemt, ligt echter veel hoger dan het minimum voorzien in de Europese richtlijnen ; wat de dag van vandaag niet meer gerechtvaardigd is (voor een land van de omvang van België bedraagt het opgelegde Europese minimum 50 stalen per type motorbrandstof en per seizoen, zijnde 100 stalen voor benzines en 100 stalen voor diesel … terwijl Fapetro jaarlijks zo’n 10.000 tot 11.000 stalen afneemt – 9.800 stalen in 2012). België is het Europese land waar veruit de meeste stalen worden afgenomen in tankstations. De Belgische Petroleum Federatie is van mening dat de taken van Fapetro dienen te worden herzien en deze te beperken tot de controletaken die werden opgelegd in de Europese richtlijnen. Bijgevolg dienen de werkingskosten van dit overheidsorgaan te worden geoptimaliseerd, met name de financiële middelen die nodig zijn voor de goede werking van Fapetro afstemmen met de strikt noodzakelijke uitgaven. De BPF vraagt : zz een stopzetting van de inning van de Fapetro-bijdrage op de petroleumproducten die in verbruik worden gesteld (in 2012 realiseerde Fapetro 4,5 M€ inkomsten tegenover 1,4 M€ uitgaven en beschikte het fonds over een gecumuleerde financiële reserve van 18 M€). Dit verzoek om de inning van de Fapetro-bijdrage te schrappen werd door alle beroepsverenigingen die in het Beheerscomité van Fapetro zetelen gezamenlijk ingediend bij de bevoegde autoriteiten. zz een drastische vermindering van het aantal afgenomen stalen door Fapetro aan de publieke en private pompen, teneinde de vereisten van de Europese richtlijnen na te leven zonder overmatige controle van de Belgische overheid. zz dat de uitbaters van private pompen aansprakelijk worden gesteld in geval van niet-conforme brandstoffen. p.23 - 4.Bb Administratief en regelgevend kader Efficiëntie van overheidsinstellingen BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE BPF MEMORANDUM Belgische Petroleum Federatie vzw Kunstlaan 39, bus 2 B-1040 BRUSSEL Wij zien graag uw reacties tegemoet : Contactpersoon : Jean-Pierre Van Dijk Telefoonnummer : +32 2 508 30 03 E-mail : [email protected] www.petrolfed.be De BPF voert haar activiteiten in overeenstemming met alle regelgeving ; inzake mededinging worden haar interne beleidslijnen strikt opgevolgd.
© Copyright 2024 ExpyDoc