Artikel

HET ORGEL IN DE ST. LAURENSKERK,
IN 1642 AANBESTEED
AAN DEN ORGELMAKER HANS GOLTFUS
DOOR
J. W. ENSCHEDÉ.
Onder de kerkmeubelen, welke, in het bijzonder in de
protestantsche kerken, een zeer belangrijke plaats innemen,
behoort het orgel. In het kerkgebouw vormt het niet met,
maar naast den kansel het vrij wel belangrijkste element.
In de katholieke kerk is zijn rang secundair, volstrekt
ondergeschikt zijnde aan het altaar met het tabernakel.
In de inrichting der stadskerken voor de Hervorming
valt die ondergeschiktheid des te meer in het oog, omdat
het orgel, alleenlijk als muziekinstrument beschouwd, destijds nog niet die ontwikkeling had als nu niet alleen,
maar ook omdat, althans hier benoorden de Maas, de
kerkzang nog geenszins die liturgische beteekenis had,
welke er door de geestelijke overheid thans terecht aan
wordt toegekend.
Dat echter onze oude roomsche kerken van zij het ook
veelal kleine orgels voorzien waren, is documenteel bekend : de haarlemsche Sint-Bavo b.v. had er drie, de Oude
Kerk te Amsterdam kreeg een instrument in 1540, de
Oude Kerk in Delft had documenteel in 1455 orgels, en
de St. Jacobskerk te Utrecht in 1427.
Ook van andere kerken is het vaststaande, hetzij omdat
er nog meer of minder intacte resten van over zijn, hetzij
140
omdat oude afbeeldingen de wetenschap daarvan bewaard
hebben en de stylistische vormen van die orgelfronten
er onmiskenbaar op wijzen door de gothieke of flamboyante
elementen, veelal vermengd met renaissance-motieven uit de
zeventiende eeuw, nog uit onzen katholieken tijd afkomstig te
zijn: St Laurens te Alkmaar, Hooglandsche Kerk te Leiden,
Parochiekerk te Abkoude (afkomstig uit de St. Jan te
Gouda), Parochiekerk te Jutfaas (afkomstig uit de Heilige
Stee, zaliger nagedachtenis, te Amsterdam) en de hervormde kerken te Oosthuizen en Monnikendam.
Van de Sint-Laurens te Rotterdam is het buiten kijf,
dat zij een orgel in den laat-gothischen tijd had. Met
opzet gebruik ik hier het woord laat-gothisch. Immers
oogenschijnlijk wijzen de uitgaafposten in de stadsrekeningen van 1426/27 en 1429/30 op het bestaan van een
instrument, aangezien daar verantwoord wordt het
geldelijk aandeel, dat de stadsregeering moest dragen in
de bezoldiging van den organist *); niets wijst er echter
op, dat in 1426 Gheryt van der Meer en in 1429 heer
Dirc een vaststaand orgel bespeelden. De mogelijkheid is
niet buitengesloten, dat deze organisten een portatief bedienden bij zangdiensten. Zekerheid dienaangaande bestaat
voorshands echter niet. Evenzoo is niets op te maken
uit het bericht, dat in 1467 en 1468 Kerkmeesteren zorg
droegen, dat bij zekere plechtige gelegenheden het orgel
bespeeld zou worden 2).
Diezelfde overweging geldt niet ten opzichte van een
paar posten in de stedelijke rekening van 1556/57, waar
geboekt is het tractement van den organist Melchior 3).
Immers, in een testament, dat Cornel is Louwerisz 1111552
1) Bronnen van de flfe.vc/i?eden?s r a n üo/terdam, III, 41, 10i.
2) Van Reyn, Gesr/ned/tMnd»V/e pfaa/sbesc/tryuinfl rttr stad
I, 2C9.
3) Bronnen enz. III, 170, 177.
maakte, is sprake van het groote orgel *), waaruit aanstonds
blijkt, dat er ook een klein orgel was. Waar dit groote
orgel gestaan heeft is niet bekend. Dr. Hensen acht het
waarschijnlijk, dat het stond in het middenschip onder
den toren »); mij komt dat weliswaar niet onmogelijk,
maar niettemin niet aannemelijk voor, omdat de liniaire
afstand tusschen orgel en hoogaltaar dan een dusdanige
is, dat samenwerking tusschen den celebreerenden priester
en de kerkelijke muzikanten uiterst bezwaarlijk wordt.
Eerder denk ik aan den opgaanden muur van het koor
aan de Evangeliezijde ongeveer boven het koorhek, waar
in de haarlemsche St. Bavo ook een orgel als het ware
opgehangen was, dat als het groote orgel bekend stond.
Dergelijke orgels heeten — het zij in het voorbijgaan
opgemerkt — zwaluwnesten.
Omtrent het kleine orgel is de plaatsing daarentegen
vaststaand ; het was gebouwd tegen den westelijken muur
van den zuider transeptarm, die waarschijnlijk omstreeks
1460 gereed gekomen is. Ouder dan dat jaar kan het dus
niet zijn en het weinige waartoe omtrent dit instrumentje
besloten kan worden, is daarmede in overeenstemming.
Het is voorgesteld op een kerkinterieur, in bezit van
prof. Six te Amsterdam, in 1657 door Anthonie de
Lorme geschilderd ») en waarvan een autotypische reproductie is gedrukt, zoowel in ^0//kr</<0/// *'// //<?// Aw/
<fcr if;/ft'ftf 3) als in de kerkbeschrijving van dr. Callenbach 4). Beide reproducties hebben mij eerst op een
1) /?o/ten/aro in den Joop der eeuwen, Afd. De St. Luurcnliuspurochic
(II, 1) p . 19.
2) Een herhaling uit 16CI is in de verzameling Speek van Sternburg te
LUlzschena; een dergelijke schilderij, uit een ecnigszins ander oogpunt genomen, berust in het Hertogelijk museum te Schwerin.
3) An. 3. teg. p. 24.
i) J. R. Callenbach, De groote fcerfc te Ao/feniam, Rolt. 1910, 3i.
142
dwaalspoor gebracht en mij opnieuw geleerd hoezeer autotypie onvoldoende is voor afbeeldingen, die een wetenschappelijk doel beoogen, daar de fijne details door het
raster noodwendig te loor gaan Eerst de beschouwing
van een bruckmannschen pigmentdruk waarvan blijkbaar
een duplicaat gediend heeft voor deze auto's, liet mij de
details zien, die De Lorme in zijn schildering, naar te
gelooven is, met nauwkeurigheid heeft afgebeeld.
Dit kleine orgel dan was in 1657 gesteld op een zoldering met borstwering, die in haar paneelen vertoont een
Agnus Dei en onderscheidene wapens, welke geordonneerd
zijn in den stijl, die de overgangsvormen heeft van
de flamboyant-gothiek op de vroeg-renaissance. Dezelfde
versieringswijs wordt teruggevonden op de borstwering
van het kleine orgeltje in de Sint-Laurens te Alkmaar *)
en evenals daar is ook hier, hoewel minder rijk, de eigenaardige druiper, die voor het orgel uit circa 1500 hier te
lande kenmerkend was. Daar dit alkmaarsche orgeltje
gebouwd is door een duitscher uit Coblentz in 1511, is er
dus alle aanleiding om met zekerheid te kunnen schrijven,
dat in het begin der zestiende eeuw tegen den westelijken
muur van den zuider transeptarm een vast orgel gebouwd
werd.
Dit speeltuig moet echter aan de behoeften in het einde
dier eeuw of het begin der volgende eeuw niet voldaan
hebben. Omstreeks 1600 is het zoo goed als geheel vernieuwd, want het kastenmakerswerk van de onderkast,
de consoles onder den toren en de spitsen, alsmede de
drie tabernakels ») wijzen in hun stijl op dien tijd Of die
vernieuwing zich alleen bepaald heeft tot de uitwendige
1) Afgebeeld in Ba//e/in Da» den Ottdfteidfcimdigen Bond, 1909, 74.
4) Aldus heetten in de orgelmakerstaal der vpiende en zestiende eeuw
de torenvormige decoratieve bekroningen van een orgelschrün.
143
decoratie, of dat ook het eigenlijke orgelwerk toen vernieuwd, veranderd of vergroot is, kan bij ontstentenis van
gegevens niet vastgesteld worden.
Over de eigenlijke muziek-beteekenis van dit orgeltje
verkeeren wij in de volstrekte onzekerheid, daar er, voor
zoover mij bekend, geen dispositie van bewaard is. Het
was slechts klein, het front leert het ten duidelijkste.
Aan veel eischen behoefden trouwens onze orgels in de
hervormde kerken omstreeks 1600 niet te voldoen, daar
het orgelspel om anti-kathotieke redenen destijds in den
kerkdienst niet geduld werd. Documenteel is alleen aan
te toonen, dat in den winter van 1574 op 1575 de organist na de predicatie het orgel bespeelde '). Het is niet
onmogelijk, dat dit gebruik in zwang is gekomen reeds
dadelijk na het geus-worden van de stad (12 nov. 1572)
en sedert een aantal jaren de uitsluitende bestemming van
het orgeltje is geweest. Maar ook in Rotterdam zal het
wel gegaan zijn als in de andere hollandsche steden,
dat de begeerte bij de burgerij wakker werd naar orgelbespelingen, 't Blijkt bij analogie uit een verzoekschrift
door ingezetenen van Haarlem aan de regeering dier stad
gedaan in 1634, waarin zij tot staving hunner begeerte zich
beriepen op hetgeen dienaangaande geschiedde in de
meeste steden van Holland •). Voor dergelijke bespelingen
was het instrument feitelijk te klein, en evenals in Alkmaar
zulks de reden was, dat in 1638 overgegaan werd tot den
bouw van een nieuw groot instruments), geschiedde zulks hier.
1) „Item noch betaelt Lodewgck Olüviers orgenist ses karolus gulden
ende dat hg ghespelt heeft savens nae de preken tot Lichtmüs toe.''
tfer/ce-refremngi 1574/75, 33.
De voorganger van Olgviers was Andries Jansz. van Schoonhoven, aangesteld 7 Mei 1557, diens voorganger de bovengenoemde Melchior, terwgl
in 1548 als organist vermeld wordt Gergt Nagel. (Ttenteftoefr I, 27vo).
2) BouMJs/eenen, I, 54.
3) Enschedé, Gerardus tfavtngAa, ^2, 13.
T44
Daar kwam nog iets bij. Om dogmatische redenen was
aan het orgel niet toevertrouwd de leiding van het psalmgezang : de gemeente zong zonder begeleiding. Ook daarin
kwam verandering. In 1639 gelastte de Magistraat van
Leiden den organisten van die plaats het psalmgezang der
gemeente met hun spel te leiden en in 1641 publiceerde
Constantijn Huygens zijn welbekend vurig pleidooi over
deze aangelegenheid ten voordeele van dit kerkelijk orgelgebruik. Ook daartoe was dit transeptorgel ongeschikt,
zoowel in kracht en omvang, als om de plaats van opstelling, ten zuiden van de kruising, betrekkelijk ver af van den
middenbeuk, waar de kerkbeurten gehouden werden. Het
is gereedelijk te gelooven, dat om deze overwegingen
Kerkmeesteren besloten tot den bouw van een nieuw groot
orgel, dat evenals in Alkmaar opgesteld zou worden in
het westen tegen den toren. De Vroedschap keurde 4
november 1641 dat voorstel goed, mits de onkosten geheel bestreden zouden worden uit de kerkfondsen. 18
augustus van het volgende jaar 1642 had de aanbesteding
plaats aan Hans Goltfus, orgelmaker te Antwerpen, waarbij deze op zich nam een orgel te leveren binnen twee
jaren, behalve de orgelschrijn, welke Kerkmeesters in eigen
beheer zouden laten maken Aan den dienstdoenden organist dr. Jan Claesz. Furnerius en aan Jan Baptista Verreyt,
organist te 's Hertogenbosch, was opgedragen geweest één
en ander met Goltfus te overleggen, terwijl aan Verreyt
alleen het toezicht op den bouw werd opgedragen ').
Bewijzen voor mijne opvatting ontbreken, maar het wil
mij toeschijnen, dat deze loop van zaken, in het bijzonder
om hetgeen daaruit zou voorvloeien, aan Furnerius nu
juist niet heel aangenaam geweest moet zijn. Furnerius
toch was geen vakmusicus In het register van chirurgen
1)
Van Reyn, I, 270
145
reeds voorkomende in 1604, oefende hij de geneeskundige
praktijk uit niet slechts in naam, maar ook inderdaad.
In 1644 was hij behalve organist ook stadsdokter ') en
werd hem en een collega een geldelijke vergoeding gegeven
voor de behandeling van een gekwetst persoon •}. In 1615
had hij zich bij de Vroedschap aanbevolen begunstigd te
worden met het organistschap, wanneer de in functie
zijnde organist, de hiervoor genoemde Lodewijk Oliviersz.
kwam te overlijden en de Vroedschap had hierop gunstig
beschikt 3) • een sleutel van het orgel was hem daartoe
ter hand gesteld 4>, opdat hij zich op het instrument zou
kunnen bekwamen. Twee jaar later, na het overlijden van
Lodewijk had hij zijn definitieve aanstelling gekregen 5)
en in 1634 was hem tot adjunct en eventueelen opvolger
toegevoegd Andries van Gogh ^). Wie deze persoon was
is niet gebleken; waarschijnlijk zal het wel een leerling
van hem geweest zijn, in wien in dit geval een geestverwant gezien mag worden. Zijn opvolger zou hij echter
niet worden.
Nu trekt het de aandacht, dat deze adjunct-benoeming
geschiedde in hetzelfde jaar, dat in Alkmaar de organist
bij de stadsregeering aandrong op de aanschaffing van
een nieuw instrument en dat in Haarlem de publieke
dagelijksche orgelbespelingen begonnen, toen het bestaande
instrument daar een vrij aanzienlijke uitbreiding ondergaan had. Een en ander wijst er op, dat in Holland
destijds een nieuwe trant in orgelspel in opkomst was,
waartoe hier te lande het begin genomen was door de
1)
2)
3)
4)
5)
6)
Bronnen enz. Ill, 279.
t. a. p. 314.
Resolutie Vroedschap 2 maart 1GIS fol 658.
Resolutie Vroedschap 30 nov. 1615 fol 720.
Resolutie Vroedschap 0 febr. 1017 fol. 800.
Resolutie Vroedschap 23 oct. 1634 fol. 413.
IO
146
orgelbehandeling van Sweelinck. De begeerte naar dien nieuwen trant nu heeft zich blijkbaar ook in Rotterdam vrij
krachtig geopenbaard. Furnerius, die tijdens de aanbesteding
in 1642 reeds 27 jaar dienst deed, kan, bij ontstentenis van
elk bericht over zijn artistieke richting, geacht worden niet
alleen geen voorstander van die evolutie geweest te zijn, maar
ook kan gemeend worden, dat hij, de dilettant, aan die
meer moderne eischen niet heeft kunnen voldoen. Het
zal van zijn lastgevers niet anders geweest zijn dan een
doekje voor het bloeden, dat hem, den organist der Kerk.
mede opgedragen werd met den orgelmaker te Antwerpen
over het beoogde nieuwe orgel te gaan onderhandelen;
de eigenlijke besprekingen hadden plaats door een organist uit 's Hertogenbosch, die uit de school van Sweelinck
was voortgekomen en niet door Furnerius Aan dien modernen vakmusicus werd -het toezicht op den bouw en de
bediening van het nieuwe orgel toevertrouwd, hij zelf
zich tevreden moeten blijvende stellen met zijn oud klein
orgeltje, dat bij de gemeente en bij de burgerij in discrediet zou geraken, overvleugeld als het werd door het
krachtig-heldere geluid van het nieuwe instrument.
Enkele bio- en bibliografische details over Jan Baptista
Verreyt, dien Furnerius ongetwijfeld als een ongevvenschten
indringer beschouwd heeft, zijn hier ter toelichting \an
één en ander op zijn plaats. Volgens niet documented
bericht is hij geboren te Oirschot in Noordbrabant, blijkens
den titel van zijn CVz;/£0«z tfw^Tw/. In 1637 was hij
organist van de Sint-Pieter te Leuven *), waaruit onmiddellijk blijkt, dat hij katholiek was. Toen hij een paar jaar
later in relatie kwam met de heeren van Rotterdam was
hij organist te 's Hertogenbosch, wat echter niet behoeft
opgevat te worden in dien zin, dat hij dat officie be1)
X. van Elewyck, Afti/l/mis ww (ten G/lej/n, Paris, 1862, Cï.
147
kleedde in de hervormde Sint-Jan *) hoewel zijn kerkelijk
geloof zich daar niet tegen verzette. Immers, in de hervormde kerken waren katholieken als organist werkzaam.
Van Sweelinck b v. is het niet vastgesteld kunnen worden
of hij wel tot den hervormden godsdienst is overgegaan en
is het tegendeel zelfs waarschijnlijk; in 1629 liet de
Magistraat van Arnhem den zoon van den dienstdoenden
organist Morleth polsen, of deze „papist sijnde" genegen
zoude zijn psalmen op het orgel te spelen *) en zelfs nog
veel later in 1771 werd als organist van walsch hervormde
gemeente te Haarlem Hendrik Willebord als organist aangenomen, die eveneens katholiek was 3). Als componist
gaf hij uit eenige muziekwerken, waarvan, op een enkele
uitzondering, geen exemplaren meer bekend zijn. Ze
zijn deze :
II primo libri de canzoni amorosi a tre voci con basso
continuo e senza. — II secondo libri de canzoni amorosi
a quatro voci, con basso continuo e senza 4) j
Pavanen met 5 instumenten gedruct tot Antwerpen
16385);
Divinae ac piae oblectationes 8 voc et 4 instrum. Antverpiae 1647. *3
1) In 1639 en 1034 was organist van de destijds hervormde Sint-Jan
Philips van Heynissen, in 1033 van de SintPieler Herent Kruid). (Med.
van wijlen J. G. A. llexenmans en VV. Moimlersma, J)6' f/ere/orwcm/e
f/emeente te 's y/er/of/en&osf/i 1029—103"», liö).
2) Stads Raads Signaat van Arnhem 22 jan. 1029 by Van Hasselt,
Ge/'imc/i Hiaaw/wer/f, II, 413.
3) fleso/uftow.? rfu Co/im/oire (ie /'Kjj/ise «)«//o«»e t/e /Var/em, 5 aoül
1771 no. 1.
4) /;<i//f/'\/cv/n'/fj III, 21 — Ken ex. was in de muzickbililiolheck van
den Koning van Portugal, vernietigd door de aardbeving van Lissabon 1755
(Vandcr Straeten, La rous/tfue au# Payv-i5a*, VIII, 49J, 5li).
5} Een ex. was in de bibliotheek van bet Collegium muMcum te
Utrecht (Van Hiemsdijk, //«/ S/arts muciefcfo//e{/e, 83).
C) Ren ex was in de bihliolheek van liet Collegium muricum to
Groningen (/touws/nnen, III, 2.»).
Flammae divmae binis ternisque vocibus concinendae
cum basso generali ad organum componebat Joannes Bapt.
Verryth, Rotterdami apud Batavos organista. Liber pri
mus, opus quintum. Antverpiae, apud haeredes Petri
Phalesii, Typographi musices 1649. 4 vol. *).
Vervolgens wordt van hem geciteerd een zesstemmige mis in handschrift 2) en is afgedrukt in Zter/wy&v/
///j7//tf/ een eenstemmige allemande van zijn hand, die
door den utrechtschen organist Van Eyck voor fluit
gevarieerd is.
Uit dit bibliografische lijstje volgt reeds aanstonds, dat
hij als componist wel wat te beteekenen gehad zal hebben,
hoewel dit thans niet meer gepreciseerd kan worden.
Dat hij het als uitvoerend artist, met name als organist
eveneens was, blijkt voldoende uit het lofgedicht, dat
Dullaert schreef op Johan Crabbe, zijn opvolger in de
SintLaurens te Rotterdam 3); immers het spel van Crabbe
herinnerde, schoon in meerdere volkomenheid, aan dat van
zijn vader, van De Vois, d. i. Alewijn Pietersz. de Vois,
van 1635 tot 1667 organist te Leiden, van Verreyt, van
Hellembreker, d.i. Cornelis Jansz. Helmbreker, van 1624 tot
1054 organist te Haarlem, en van Van Noord d. i. denkelijk
Antoni van Noordt tot 1664 organist van de Nieuwe Zijdskapel te Amsterdam, en van dezen laatsten, den eenige
van wien een orgelmuziekwerk bewaard is gebleven, een
7^w/rt/////r-&?^\£ zw« /JYZ////<?« <?« /tf«to.$7<?« (1659), is het
bekend, dat in dezen de overlevering van Sweelinck's
1) Goovaerls, //Moire e/ 6fWiflf//ö/)/ne rfe /a /y/JojrapftiV MWfeffe da/is
/es Pays-flas, p. 380. — Een ex. was tn (Ie bibliotheek van hel Collegium
musicum te Groningen (/Jouws/eenen, III, 27). — Een Incompleet ex is in
de bibl. nat. Ie Parus (Eitner, X, (57).
2) Eitner, X, 67.
3) fifflffltJknMJ Mm wtdktffciM f«iidMnk Amst. ir.r.o, r»ü
149
kunst in eenigszins nieuwere opvatting voortleefde •). In
opvatting, in speeltrant mogen deze organisten geacht
worden werkzaam geweest te zijn volgens de beginselen
door Sweelinck voorgestaan. Om die redenen kan daarom het spel van Verreyt in princiep ietwat nader omlijnd
worden, waaruit, zooals reeds gezegd is, omgekeerd zou
kunnen volgen, dat Furnerius een meer traditioneele,
ouderwetsche richting had.
Bij den bouw van het nieuwe orgel werd Furnerius
gepasseerd. Aan Verreyt was het toezicht opgedragen en
toen bij de oplevering van het instrument het orgel gekeurd moest worden, werd Furnerius, die dan toch mede
een aandeel had gehad aan de voorloopige besprekingen,
opnieuw op zijde geschoven. De keuring geschiedde 26
juli 1646 door de organisten van Antwerpen,'s Hertogenbosch, Amersfoort, Alkmaar en Den Haag *),dat zijn, aangenomen dat met den organist van Antwerpen bedoeld
wordt die van de Kathedraal, Henricus Liberti Heyndrick
van Groeninghen), Verreyt zelf, Jacob Thomasz 3), Jacob
Jansz. Crabbe en Alewijn Pietersz. de Vois, organist van
de Pieterskerk te Leiden. Eigenaardig is het, dat Verreyt,
die zooveel als opzichter bij den bouw gefungeerd had,
hier als mede-keurmeester is aangewezen geweest en dus
in betrekkelijken zin zijn eigen arbeid moest controleeren;
het laat zich echter verklaren door een bepaling in het
bestek, waarbij gestipuleerd is, dat de orgelmaker de ééne
helft, de lastgevers de andere helft der keurmeesters zouden
1) Max Selirert in jyd#eJbrl/l der Fw. f. .Voord A'cd.
V (1897), 85 vlg.
3) Van Reyn I. a. p. I. Aant. 88.
3) De heer dr. Reynders te Amersfoort meldde mij, dat Jacob Thomasz.
in lGi8 organist van de Sint-Jori?kerk aldaar was. Daar het jaar zijner
aanstelling niet gevonden is, bestaat de mogeiykheid, dat niet hij, maar
een voorganger te Rotterdam als expert fungeerde.
benoemen Op dien grond kunnen dus de organist van
Antwerpen, waar het orgel gedeeltelijk geconstrueerd was,
en Verreyt in dit opzicht geacht worden daartoe door
den bouwer aangewezen te zijn geweest.
In Verreyt, met wien 19 jan. 1644, toen hij nog in
's Hertogenbosch was, een contract voor 7 jaar werd aangegaan over de bediening van het nieuwe orgel *), moet dus
de technisch-artistieke drijfkracht van dit instrument gezien worden. Zijn dienst zou volgens dat contract bestaan
in een naspel van een half uur na de preek, zoo des
Zondags als in de week, en bovendien van 1 november
tot 1 april dagelijks een orgelbespeling 's avonds van zes
tot zeven uur. Aan de veronderstelde begeerte bij de
burgerij naar orgelbespelingen werd dus voldaan. En dan
stond er nog een bepaling in het contract, wier uitvoering
misschien tot moeielijkheden met Verreyt aanleiding gegeven heeft, welke veronderstelde moeielijkheden eenige
dociunenteele rekeningposten kunnen verklaren, waarvan
de onderlinge samenhang en beteekenis niet duidelijk is.
Toen het orgel zijn voltooiing naderde en er in 1644
met Verreyt over de definitieve bespeling gecontracteerd
was. vreesde Furnerius, en misschien niet ten onrechte,
dat hij geheel op zijde gezet zou worden. Op een'verzoekschrift door hem ingediend besliste de Vroedschap, dat
hem zijn leven lang zou worden toegelegd een jaarlijksche
recognitie van f 250 „voor den dienste die hij voor desen
ten aensijn van 't organon dese stede ende kercke heeft
bewesen •)", m. a. w. het transept-orgeltje werd buiten
gebruik gesteld en de dienstdoende organist gepensionneerd met behoud van tractement. In halfjaarlijksche
termijnen werd het hem sedert uitgekeerd tot aan zijn
1)
2)
Het contract is afgedrukt in
Resolutie Vroedschap 3 Juli 16i5.
//M. Wdn II, "783.
overlijden toe in October 1668. Het instrumentje zelf
bleef nog in de kerk tot 1721, toen het naar de Oosterkerk
werd overgebracht *), waartoe de Vroedschap 2 december
van het vorige jaar had besloten
Verreyt had zoodoende als alleenheerscher zijn ambt
aanvaard en vervulde dat; per drie maanden werd hem
zijn tractement a f 225 per kwartaal uitgekeerd, maar op
een gegeven oogenblik, nog voor den afloop van het contract, het eerst op 3 sept. 1650, en sedert nog een paar
keer, wordt dit tractement uitgekeerd aan zijn vrouw
Maria Scharp, zonder dat omschreven is waarom juist aan
haar. Tegelijker tijd wordt, eerst wegens waarneming den
7 jan. 1651 f 100, dan gedurende een paar jaar wegens
spelen a f 325, en eindelijk wegens tractement, het laatst
op 15 december 1657 wegens één kwartaal a f 81 : 5,
gelden uitgekeerd aan Joannes Minel zonder dat van een
aanstelling van dezen welvermaarden praeceptor aan de
latijnsche school te Rotterdam als organist iets blijkt.
Eerst daarna op 4 november 1657 wordt weer bij contract
een vaste organist in dienst genomen in den persoon van
Johannes Crabbe te Amsterdam *), die dat bleef tot aan
zijn overlijden in 1673 3).
Gegeven het feit dat 19 november 1650, hetzelfde jaar
waarin de vrouw van Verreyt geld ontvangt, vrij belang-
1) /?o//errf«m »n den Zoop rfer eeuwen .• De n^/tfr/a/irfscfie Aertorwide
Kerft p 53.
2) Contract afgedrukt in flo//. Jffs/. f/M». II, 785.
3) Johannes Crabbe was gehuwd met Elisabeth Pinaeckers en werd 14
Maart 1(573 begraven in de Prinscnkerk; 1 October d. a. v. werd nog een
kind van hem, Johannes gedoopt. Zyn opvolgers waren : Hendrik Wilkens,
1080-1711; George Cuclinel 1712—17*0; Nicolaes Woordhouder 1720—1737;
Franrois Woordhouder 1737—176i; Petrus Albcrtus van Hagen 17CS—1778;
Johannes Hendrik Rruyninkhuysen 1778—1795; Jacob Tours 1797—1811;
Jan Robbers —1830; Bartholomeus Tours 1830—1803; Samuel de Lange
1864 —1885; II. M. van 't Kruys 1886-1898; H. de Vries 1898-heden.
152
rijke bedragen geboekt werden als betaald aan en ten
behoeve van onderscheidene organisten, waaronder f 18 : 18
aan denzelfden Crabbe, die later organist zou worden,
zonder dat de redenen van die betalingen blijken, kan van
één en ander slechts één verklaring mogelijk zijn. In 1650
heeft Verreyt clandestien Rotterdam verlaten met achterlating van zijn vrouw. Ter gemoetkoming in haar nooddruft
verleenden de heeren haar nog gedurende een paar jaar
onderstand Een oproeping naar een nieuwen organist
slaagde niet. Onder de sollicitanten was echter de aandacht gevallen op Crabbe, die, waarom weten wij niet,
eerst over een aantal jaren in dienst zou kunnen komen.
Gedurende dien tijd werd de dienst waargenomen niet door
den gepensionneerden Furnerius, maar door een anderen
liefhebber, Minellius. Opnieuw werd Furnerius gepasseerd.
De redenen, waarom Verreyt uit Rotterdam verdween,
kunnen gegist worden. Eén er van, zoo niet de eenige, kan
gelegen zijn in een bepaling van het contract dat hij,
indien daartoe van hooger hand besloten zou worden, het
gemeente-psalmgezang zou moeten leiden. In het contract
met Crabbe 13 jaar later is zulks peremptoir voorgeschreven.
Niet onwaarschijnlijk is het, dat in 1650 daartoe inderdaad besloten is en dat Verreyt, de katholiek, nu het op
stuk van zaken aankwam, met zijn geloofsovertuiging in
strijd is geraakt en zijn betrekking er aan gegeven heeft;
want, niet in het andere orgelspel, dat naar hedendaagsch
spraakgebruik concerteeren dus godsdienstig-indirïerent was,
maar wel in het psalm-orgelspel was en is een hervormd
dat is anti-katholiek princiep.
Waarom nu niet Furnerius, maar wel een ander er,
al was het tijdelijk, mede belast werd, is evenmin niet
twijfelachtig, de juistheid van het tot dusver ontwikkelde
aanvaardende. Furnerius behoorde als orgelspeler tot de
oude school; als volgeling daarvan was hij niet in staat
aan deze kerkelijk-moderne behoefte te voldoen en dat
zulks nu wel het geval was bij den dilettant Minellius
kan verklaard worden door diens vrijzinnige denkbeelden,
die hem eerder leidden tot nieuwere zienswijzen dan tot
een star vasthouden aan het bestaande. Pleit daarvoor
reeds zijn jeugdige leeftijd — immers hij was in 1650
ongeveer 25 jaar oud — zijn wijze, waarop hij de klassieke
auteurs uitgaf, is een beter bewijs van zijne moderne
richting. Hoewel zelfs het simpele feit, dat hij de muziek
practisch beoefende tot dusver niet bekend is — de gewone biografische woordenboeken reppen er met geen
enkel woord van — en zijn opvattingen dienaangaande
dus volstrekt onzeker zijn, zoo kan echter op grond van
zijn persoonlijkheid verondersteld worden, dat hij ook
daarin niet reactionnair gezind is geweest niet alleen,
maar ook dat zijn practisch muziek-dilettantisme hem in
staat stelde in het psalmspel dat te geven, wat geeischt werd.
Met de bediening van het nieuwe instrument was de
regeering dus in den aanvang niet bijzonder gelukkig. Het
moet voorzeker aan de stedelijke machthebbenden ook
daarom onaangenaam zijn geweest, omdat bij de aanschaffing van dit nieuwe groote instrument blijkbaar op
den voorgrond gestaan heeft de begeerte om aan moderne
eischen te voldoen Niet onwaarschijnlijk werd de stedelijke
en kerkelijke regeering hierbij ook gedreven door naijver,
dien de hollandsche steden onderling hadden: in de Oude
Kerk te Amsterdam was een vrij aanzienlijk instrument,
waarvan echter geen beschrijvingen bewaard gebleven zijn,
maar dat te oordeelen naar de bestaande, hoewel onvoldoende afbeeldingen *) niet zonder belang was; in den
Dom te Utrecht was een flink instrument van drie klavieren
1)
Wagenaar, ^/ns/m/aw, fol.-ed. II leg. p. 100; .-/ms/m/a»» m de
eeuw, ^/y. r/roei en 6/oe».. teg. p. ü.
154
en vrij pedaal *); de Groote kerk te 'sGravenhage en de
kerk te Delft hadden niet onbeteekenende orgels, waarvan
verder niets bekends is; Haarlem had in 1634 zijn orgel
vergroot; Leiden volgde in 1637 en 1639, de Sint-Joris
te Amersfoort kreeg in 1636 een tlink instrument van
drie klavieren «); in 's Hertogenbosch was na velerlei gesukkel in of omstreeks 1635 een speeltuig opgesteld dat
de andere overtrof 3) en in Alkmaar was men sedert
eenige jaren bezig met het bouwen van een orgel, dat, in
1638 aanbesteed, bij de voltooiing in 1645 bestond uit
40 registers, verdeeld over drie klavieren en pedaal 4) en dus
weer grooter was.
Met het beoogde instrument wilden de rotterdamsche
heeren de andere steden overtroeven. 18 aug. 1642 werd
het contract geteekend voor het ontworpen orgel van
43 registers, dat gebouwd zou worden, behalve de schrijn,
die in eigen beheer werd gehouden, door Hans Goltfus,
orgelmaker te Antwerpen 5).
De redenen, waarom deze orgelmaker met de opdracht
begunstigd werd, kunnen slechts bij conjectuur gegeven
worden. Zijn antecedenten waren echter niet gunstig in
dit bijzondere geval. Juist in 's Hertogenbosch, en dat zal
de organist Verreyt in die plaats wel geweten hebben,
was hij gedesavoueerd, toen de orgelmaker Florens Hocque
te Keulen, die daar het orgel in de Sint-Jan onderhanden
had, in 1632 hem in zijn plaats gezonden had 6). Toch
1) In ITfl 25stemmen (Hess, Dis/)osi7/en, 71): afgebeeld in Pieter Saenrcdain, L7rec/i/sc/ie torto ui/y. rf.. C. //o/s/erfe rfe Groo/, plaat III (Ao. 1V36).
2) In 1774 2i stemmen (Hess, D»s/)osi//en, 5). Het tegenwoordige instrument is van I8ïï (van 't Kruys, Pferzameftitg fan diipariliet, 38) en is in
de roorfooyjffle /yv/ (/er netferfajufedke mo/mmenfcn ra« ffcsc/j/erfenis en
F, 8, ten onrechle op 1U3U gedateerd.
3) In 1775, 3 klavieren en vrij pedaal, 18 stemmen (Hess, Dfrporf/ta», 13).
I] Enschedé, Gerardus 7/an/»tf/fa, 15 vlg.
5) Het contract volgt hierachter als bijlage.
6) J. C. A. Hezenmans, De SJ. /Mffcfrik /e 's //er/o{/t'H&o.vc/<, 18CG, it)5.
155
moest men wel bij hem of bij een ander terecht komen,
nu de orgelmakers, die voor dit werk als het ware aangewezen waren, zich daartoe niet konden verbinden.
Germer Galtus van Hagerbeer had niet alleen de handen
vol werks met het alkmaarsche instrument, maar diens
gezondheid liet ook te wenschen over en zijn neef Jacobus
Galtus van Hagerbeer, die hem behulpzaam was «), werd,
en voorshands misschien niet ten onrechte, denkelijk niet
in staat geacht dit belangrijk werk uit te voeren.
Dat men het werk gunde aan den duitschen orgelmaker
Goltfus, zal zeker wel toe te schrijven zijn aan tusschenkomst van Verreyt.
Het localiseeren van een orgelmaker vóór circa ió6o
is gemeenlijk niet doenlijk. Van de Hagerbeers b. v., die
in het begin der 17^ eeuw hier te lande herhaaldelijk
als orgelherstellers en als nieuw-bouwers genoemd worden,
is het tot dusver niet mogelijk geweest te bepalen, waar
zij woonden. Eigenlijk ligt zulks in de reden. Een orgel
moest van meet af aan geconstrueerd worden ter plaatse
zelf; alle orgel-onderdeelen en met name de groote metalen
pijpen konden niet elders gemaakt en dan vervoerd worden.
Voor omvangrijke werken vestigde de orgelmaker met zijn
knechts zich daarom tijdelijk in de stad, waarvoor hij zou
werken 2) en hij is daarom dan eens hier, dan weer daar.
Datzelfde verschijnsel is vast te stellen voor Goltfus.
Dat hij een duitscher was, bewijst zijn naam vrij wel. In
1632 zond de orgelmaker Hocque hem uit Keulen; in 1635
onderzocht hij het orgel in O. L. V kerk te Mechelen,
toen hij was te Erps 3), waarmede bedoeld zal zijn het
Ij Vgl. Enschedé, G m m i u s
2) Als voorbeeld zij gewezen op het nlkmunrsclic contract van 25 oct.
1038, waarbij de orgelmaker voor zich bedong vrije huishuur, vuur en
licht (t. a. p. 16).
3) Rekcningpost by G. van Doorslaer, La /umiaftOAi rfw r/»an/ d /'Ép
au-f/e/a </e /a Zty/e, a Ma/jne*, 1897, 27.
'56
dorpje Erpe in Oost-Vlaanderen; in 1642 was hij blijkens
het rotterdamsche contract in Antwerpen ; vier jaar later
(20 dec. 1646) werd hem aanbesteed een orgel in het
huis Honselaarsdijk, niet onwaarschijnlijk een onmiddellijk
gevolg van zijn rotterdamsch werk *), en in 1656 gaf hij
advies over het orgel in de Nieuwe Kerk te Middelburg;
in den desbetreffenden rekeningpost wordt hij gezegd te zijn
organist [sic] te Antwerpen 2). Bovendien wordt hij nog
vermeld als bouwer van orgels te Steenockerzeel in ZuidBrabant en een belgische abdij Zte JF^gdw/ 3), en eindelijk
is zijn naam in verband gebracht met het orgel in de
Sint-Pieter te Leuven, door wien en wanneer weet ik
echter niet.
Toen een halve eeuw geleden de leuvensche archivaris
Van Even uitgaf zijn Ztuizw/V/ //ftw#//zf/;/#/, schreef hij
daarin op gezag van een documenteelen rekeningpost, dat
het orgel in de Sint-Pieter aldaar in 1556 gebouwd werd
door Janne Crymon. van Mons (Bergen) en liet daar onmiddellijk op volgen: „On l'a attribué, mais a tort, a un
certain Jean Goltfous, facteur du 17c siècle (1642)" 4). Nu
zijn er in dezen hier letterlijk geciteerden passus verschillende punten, die tot vragen aanleiding geven, waarvan
ik er geen enkele heb kunnen oplossen, omdat Van Even
zijn bewijsplaatsen niet noemt; mij tot onderscheidene
personen in België om inlichting wendende, wist niemand
mij de gewenschte gegevens te verschaffen. De genoemde
Jean Goltfous zal wel geïdentificeerd mogen worden met
onzen Hans Goltfus, daar van een Jan elders geen spoor
1) Th. Morren, 7/e/ /mis HMMtoortdjfc 32.
2) ^rcft/e/" ra» /je/ Zeeuwscft GeHOo/ve/ifl/), VIII, ie st (1001), Ü
3) Cregolr, //Mortyue de /a /«f/ure e/ des /ar/ettrs d'oryite, 1805,
116, 117.
{) Edward van Even, Lourfli/i mo/iumm/a/ ou tacrfjtfM ///s/orii/ue
e/ arlts/igui de /ou* /es ét/t^ces rtü»7s e/ re/fgteuiC de /a dj/e n//e, 18(30, 200.
gevonden is. Welke is de beteekenis van het jaartal 1642?
Ik veronderstel, dat Van Even ergens gevonden heeft, dat
in dat jaar een orgelmaker van dien hem onbekenden
naam geleefd heeft en hij om die reden dat jaartal geinterpoleerd heeft, zonder daarmede te willen zeggen, dat
deze Goltfous nu juist in dat jaar het orgel gemaakt zou
hebben; 1642 moet dan aangezien worden voor een
ongeveere tijdsbepaling. Wie beweerd heeft, dat hij het
orgel gemaakt zou hebben, zegt Van Even niet, en dat
toch is van bijzonder belang. Immers, het is een alles
behalve ongewoon verschijnsel, dat in een bestaande
orgelschrijn later een nieuw binnenwerk gesteld wordt,
waardoor een aanzienlijk tijdsverschil tusschen beide orgeldeelen bestaat. Historiographen loopen dan in het chronologiseeren van zulk een instrument ver uiteen, zonder
daarom, van hun standpunt uit, ongelijk te hebben, de
één vasthoudende aan het jaar van de schrijn, de ander
aan het jaar van het binnenwerk. De mogelijkheid nu
be-taat, dat een dergelijk verschijnsel ook valt te constateeren bij dit leuvensche instrument en dat dus Van Even
niet volkomen gelijk had met zijn niet geargumenteerde
uitspraak, dat men het instrument ten onrechte aan Goltfus
toekende Integendeel, mij komt het, zoolang het tegenbewijs
niet geleverd is, niet onwaarschijnlijk voor, dat omstreeks
1640 door Hans Goltfus aan dit zestiende-eeuwsche instrument een zeer ingrijpende verandering, zoo niet een
geheele vernieuwing van het binnenwerk aangebracht is.
Uit deze opgaaf van zijn werkzaamheid, die wel voor
aanvulling vatbaar zal zijn, blijken drie zaken. In de
eerste plaats, dat hem geen bepaald domicilie is toe te
kennen. Vervolgens, dat hij meer bijzonder in het vlaamsch
sprekende deel der Zuidelijke Nederlanden werkzaam was,
wat verklaart, waarom de penningen van het rotterdamsche
orgel hem in brabantsche kruisdaalders werden uitgekeerd.
•58
Eindelijk, dat hij gewerkt heeft aan een orgel te Leuven,
dat gedurende eenigen tijd door Verreyt is bediend geworden. Gereedelijk volgt daaruit, dat Goltfus door Verreyt
bij de heeren te Rotterdam is aanbevolen niet alleen,
maar ook dat deze zoo hij er al mede bekend is geweest,
de redenen van zijn terugwijzing te 's Hertogenbosch niet
gebillijkt heeft.
Er is echter oogenschijnlijk iets, dat zich tegen deze
beschouwing verzet. In het contract werd geschreven, dat
Goltfus is orgelmaker binnen Antwerpen, wat op zich
zelf beschouwd nog niet bewijst, dat hij daar ook woonde.
Zulks wint niettemin echter aan waarschijnlijkheid, omdat
hij daar een werkplaats had ; de blaasbalgen, de klaviaturen,
de windlade van het bovenwerk en een groot deel van
het kleinere pijpwerk zouden in die plaats gereed gemaakt worden. Dus niet alle orgeldeelen. Werden deze
dan te Rotterdam gemaakt, op gelijke wijs als Germer
Galtus vroeger in Alkmaar een bepaalde constructiewerkplaats had ingericht? Het contract laat geen twijfel over, dat zulks niet het geval is geweest. Goltfus
zou eerst in Rotterdam komen, wanneer het orgel gemonteerd zou worden. Hetgeen niet uit Antwerpen kwam,
moest van elders aangevoerd worden, en dat elders was
Lillo; daar van daan zouden, voor rekening van de bestellers, onderdeden naar Rotterdam vervoerd worden,
naar mate zij voltooid zouden zijn, m. a. w. de hoofdwindladen en de groote zware metalen pijpen.
Die aanvoer van twee plaatsen zal, dunkt mij, aldus
verklaard moeten worden, dat Goltfus een werk onder
handen had in Antwerpen en onderwijl in een daar tijdelijk ingerichte werkplaats het rotterdamsche instrument
gedeeltelijk uitvoerde; zijn hoofd werkplaats had hij niet
daar. Dat deze te Lillo gevestigd was, is natuurlijk mogelijk,
maar behoeft niet aldus te zijn; want Lillo aan den
159
rechteroever van de Schelde ten N. W. van Antwerpen,
eigenlijk een schans, maar wat bebouwing betreft meer
het karakter hebbende van een stadje *), uas destijds
één der laatste, zoo ik mij niet vergis de laatste grensplaats in de richting van Antwerpen, in bezit van de
Staten-Generaal -). Een gratis officieel vervoer van stadszijde kon zich daarom niet verder uitstrekken dan tot
deze grensplaats. Maar aangenomen, dat Goltfus zijn
hoofdwerkplaats niet aldaar, maar ten slotte toch in Antwerpen had, dan is er, schijnt het mij, geen aannemelijke
reden te bedenken, waarom het rotterdamsche bestuur het
transport Antwerpen—Lillo niet ook bekostigd zou hebben,
tenzij de verscheping, die, vergis ik mij niet, te Lillo
moest geschieden, tot deze regeling aanleiding heeft gegeven.
De juiste industrieele plaatsbepaling van dezen orgelmaker is dus op grond van dit contract niet te doen.
Zooals reeds gezegd is, zou het nieuwe orgel 43 stemmen
verkrijgen. Ze zijn, zooals gebruikelijk was en is, nominatim genoemd in het bestek, dat 18 aug. 1642 ten
overstaan van notaris Jacob Delphius te Rotterdam geteekend werd door Kerkmeesteren en orgelmaker Hoewel
niet alles genoemd is, wat in een dusdanig bestek behoort
gestipuleerd te worden, is er toch wel een en ander in
vermeld, dat een schematische reconstructie van het
instrument veroorlooft Enkele verklaringen van technische uitdrukkingen dienen daaraan vooraf te gaan, als
mede een beschouwing over datgene, waarover dit contract in het algemeen de historische kennis van het orgelbouwvak vooruit brengt.
Als algemeene mededeeling zij opgemerkt, dat de be1) Vgl. de 20 jaar jongere cdilie van (iuicciardini, BetcikryoiJtffit der
AfaferfaftdM, Ainst. 1C62 I, 12").
i) Mees, HteforifcAe a/ft/js eau Noord /YedeWand, 1818. Beschry ving der
vierde kaart, p. 20.
i6o
naming der toetsen geschiedde volgens de gebruikelijke
guidosche solmisatie, welke den term « niet kende; een
uiteenzetting daarvan gaf Valcoogh in 1607 in zijn
De omvang der drie manualen, die onderling gelijk zou
zijn, alsmede van het pedaal, is nauwkeurig voorgeschreven.
De laagste noot is volgens het solmisatieslelsel genoemd
en het aantal „stecken". dat zijn toetsen, nl. 45, doet door
een eenvoudig rekensommetje de hoogste noot vinden. Men
komt dan voor de manualen tot een afsluiting aan de
discantzijde. die eenigszins bevreemdend is (drie gestreept
gis\ voorshands op grond der niet klare bewoordingen
van het bestek aannemende, dat de laagste noot ons
klein c is.
Het pedaal lag dan een geheele octaaf lager, wat de
toetsen betreft, en eindigde in d, dat is ter plaatse waar
ouderwetsche orgels ook nu nog eindigen. In het laagste
octaaf ontbrak de Cis en Dis (kort octaaf). Hoe met deze
verhouding de voorgeschreven pedaalkoppel werkte, blijkt
niet Pedaal C kan gekoppeld zijn aan manuaal c, maar
ook bestaat de mogelijkheid, dat pedaal c en manuaal c
met elkaar vereenigd konden worden. De eerste verbinding
lijkt echter nog het waarschijnlijkst, hoewei de hierachter
volgende beschouwing haar eveneens doet verwerpen.
Een dergelijke manuaal- en pedaal-verdeeling komt mij
voor niet wel mogelijk geweest te zijn, ook in verband
met de vele 4, 2 en i-voeters in de manualen. Een natuurlijke verhouding komt echter te voorschijn, indien de
geheele manuaal-omvang één octaaf naar beneden verlegd wordt: de manualen beginnen dan evenals het vrije
pedaal met C. De vraag is, of zulks mag. Ik geloof,
dat daartoe aanleiding bestaat, zonder dat nog als een
•
1)
Ed Schotel, 187"., p. 75 vljr.
deus ex machina toevlucht genomen moet worden tot een
schrijffout. Mijn redenen zijn deze. De middeleeuwsche
en vroeg-renaissance benaming volgens de guidosche
solmisatie raakte in onbruik tegen het midden der zeventiende eeuw hier te lande, want toen eenige jaren later
Cornells de Leeuw te Amsterdam zijn datheensche psalmredactie uitgaf, had hij in beginsel met het stelsel gebroken *);
wat honderd jaar tevoren als documenteel bewijs zou
moeten gelden, behoeft zulks daarom in den thans behandelden tijd niet meer noodwendig te zijn. Vervolgens,
in het thans heerschende spraakgebruik wordt, hoewel
m. i. ten onrechte, het fundamenteele princiep van een
manuaal een octaaf hooger geacht dan dat van het pedaal *)
en gesteld, dat dat spraakgebruik destijds reeds bestond
of zich begon te ontwikkelen, dan is het daaruit te verklaren, dat de benoeming van pedaal en van manuaal een
octaaf verschilde, ofschoon de klaviaturen met elkaar
overeenkwamen. Ook meen ik te zien, dat de frontpijpen
van den middentoren van het rugpositief op de kopergravure van J. Punt naar Paul van Liender uit 1758 prestantpijpen 8 voet zijn te beginnen met F, welke pijpen niet
bestaan, indien de klavieren eerst aanvingen met c. De
gelijkstelling in het bestek, dat het manuaal en het pedaal
beiden op zestien voet zullen zijn, leidt tot een zelfde
gevolgtrekking. En ten slotte is het voorschrift, dat de
dulciaan 8 voet op het bovenwerk, moet beginnen op de
tweede a-la-mi-re d. i. eensgestreept a niet waarschijnlijk
1) TpscArt// mttzjefcfjesc/iiedems, VII (1904), 138.
2) Een manuaal geeft een acbt-voets, een pedaal een zestien-voets
geluid. Ik acht dit spraakgebruik in zijn wezen onjuist, omdat, als zulks
in werkelijkheid het geval was, de organisch-acoustieke eenheid en de
tonale homogeniteit tusschen manuaal- en pedaalstemmen een onbestaanbaar
iets zou zijn. Een pedaal is, naar mijn wijze van zien, evenzeer acht-voets
van toonhoogte als een manuaal.
II
IÓ2
en is de aanwijzing, dat de sexquialter in het rugpositief
moet aanvangen bij de derde c-sol-fa-ut vrij wel een
acoustieke absurditeit.
Toch schijnt er weer in de bepalingen van het bestek
iets te zijn, dat zich verzet tegen mijn interpretatie. In
de eerste plaats, dat elk manuaal zal moeten aanvangen
„met de corte octaeff, beginnende in c sol-fa-ut" en vervolgens dat het pedaal zal moeten beginnen met C zonder
Cis en Dis in het onderste octaaf, wat voor de manualen
niet is voorgeschreven. Beide voorschriften vereischen
eenige toelichtingen.
De bepaling, dat het manuaal zal moeten aanvangen
„in c sol-fa-ut met de corte octaeff' is met zichzelf in
tegenspraak, voor zoover ik zien kan. De term £0r/*vAw/
kan tweeledig opgevat worden; het is of de klaviatuurindeeling, waar voor Cis en Dis, ook wel daarbij voor
Fis en Gis, geen toetsen zijn in de laagste octaaf, of de
uitdrukking &?r/ ^toa/' moet gelijk gesteld worden met
de moderne £/<?*« 0<rtotf/". Dit laatste is blijkbaar de bedoeling, want in het contract wordt „corte octaeff" in het
manuaal gebruikt als tegenstelling met „lange octaeff" in
het pedaal. Dat dit Az//^ *?<:/##/" hetzelfde is als ons £?w/
iv/00/" lijdt geen twijfel, door het zeer duidelijke voorschrift dat de onderste pedaaltoets zal zijn C, die inderdaad
in onze groot-octaaf ligt. Bijgevolg zal het manuaal volgens
deze opvatting moeten aanvangen met c, maar die toets
heet in de solmisatie-theorie c fa-ut en niet c sol-fa-ut,
wat het bestek als laagste manuaaltoets aangeeft, en die
overeenkomt met ons eensgestreept c.
Zoowel de eene als de andere opvatting geeft echter
door het aantal voorgeschreven toetsen bovendien geen
aannemelijke uitkomst; viergestreept gis bij een begin
met eensgestreept c (c sol-fa-ut) en driegestreept gis bij
een begin met klein c (c fa-ut). Het is om die reden en
163
daarbij overwegende, wat ik hiervoor ontwikkeld heb,
dat het, dunkt mij, vrij wel zeker is, dat de manualen
begonnen met C.
Hieraan vasthoudende is het tweede bezwaar tegen
mijne uitlegging gelegen in het voorschrift, dat het pedaal
in de onderste octaaf geen Cis en Dis zal hebben, wat
voor de manualen niet wordt gezegd, welke dus compleet
zouden moeten worden gemaakt. Het pedaal zou dus
hebben kort octaaf, volgens de hiervoor allereerst gegeven
verklaring, de manualen daarentegen niet.
Zooals echter blijkt uit de volgende beschouwing, ligt in
dit voorschrift, onderscheiden voor pedaal en voor de manualen, gegeven de dispositie, niet een onaannemelijk iets.
Hier uiteen te zetten in bijzonderheden de geschiedenis
van het kort octaaf en de wijze waarom en hoe de organisten het gebruik van deze tonen vermeden, zoude tot
een uitvoerige beschouwing aanleiding geven. Een hoofdargument waarom deze pijpen, als onnoodig, niet gemaakt
werden, lag in de economie: door ze weg te laten werd
een zeker bedrag aan metaalwaarde bespaard. Daarin nu
is op zijn beurt weer te vinden de verklaring, waarom
mijn interpretatie niet onjuist behoeft te zijn. De ióvoets
prestant in het pedaal heeft pijpen dubbel zoo lang als
de bourdon gedekt 16 voet in het hoofdmanuaal, de eenige
zestienvoeter, die op de klavieren gedisponeerd is. De
kosten van de bourdon konden hier dus geen gewicht in
de schaal leggen, althans niet een zoodanig gewicht als
overwegend zou zijn om tot het kort octaaf in de manualen
te moeten besluiten. Bourdon is immer een gedekte stem;
het was dus feitelijk onnoodig om dit in het contract
uitdrukkelijk voor te schrijven. In het feit nu, dat zulks
toch geaccentueerd is, ligt dus als opgesloten, dat deze
stem voluit zou moeten worden gesteld.
Onder de bepalingen over de balgen valt het op, dat
i66
De „monstranstij pijpen", waarvan in het contract is
voorgeschreven, dat ze van zuiver tin gemaakt zullen
moeten worden, zijn de frontpijpen, die in de orgelschrijn staan.
De dispositie uit het bestek hier overschrijvende ,doe ik
dat door de hedendaagsche spelling te volgen en als
volgorde der stemmen te kiezen dezelfde, die gebruikt is
in de gemoderniseerde dispositie-opgaaf bij Van Reyn,
een eventueele vergelijking daardoor vereenvoudigd wordende. De beschrijving voeg ik bij volgens de hiervoor
ontwikkelde interpretatie.
Hoofdmanuaal.
C — g i« s».
7 stemmen.
Prestant (in front) 8 voet
Bourdon
i6
Octaaf
4 n
2
Superoctaaf
4, 5,6 sterk
Mixtuur
Scherp
3,4
Sexquialter
2
Bovenmanuaal.
; v
C—gis.
14 stemmen.
8 voet
Holpijp
Octaaf
4 „
Openfluit
4
N
2
„
Superoctaaf
Gemshoorn
2 „
j
Siflet
Nazart
2 sterk
Sexquialter
R u g p o s i t i e f.
C— g i s .
17 stemmen.
Prestant (in front) 8 voet
Holpijp
8 „
Quintadeen
8 „
Koppel(fluit)
4 „
Fluit
4 „
Octaaf
2 „
Veldfluit
2 „
Superoctaaf
1 „
Siflet
1
Nazart (van eensgestreept c af) 3 M
Terts
3 »
Quintfluit
' V* „
Mixtuur
3, 4 sterk
Cymbel
2 3
Sexquialter (van
eensgestreept caf) 2
„
Kromhoorn
8 voet
Kromhoorn
4 „
*
ir
• '
sterk
3
4, 5 6 , ,
8 voet
Scherp
Cornet
Trompet
Dulciaan (van
klein a af)
Schalmei
Voxhumana
8
4
4
„
Pedaal.
C, D, E - d .
5 stemmen.
Prestant (ged. in
16
front)
Octaaf
8
16
Bombard
16
Bazuin
Trompet
8
voet
„
„
„
„
B ij r e g i s t e r s.
Pedaalkoppel, aan midden.
manuaal ?)
Drukkoppel, midden op
Nachtegaal.
onder.
Trommel.
Tremulant (voor bovenDeze dispositie geeft het volgende tableau:
—
O
H
Labiaalstemmen.
16
1
16
16
8
3 8
1
8
8
4
2
4
4
1 2
2 2
2
2
2
1
1 1
2
1
1
16
8
2 16
2 8
4
4
1 4
3
16
1
8
1
8
1
4
1
4
2
2
Tong
werken
Vulstemmen.
3
7
8
2
8
1
4
2
4
1
4
16
2
8
1
6
17
5
29
21
2
13
*3
43
43
i68
Over den klank van dit orgel is documented niets te
berichten. Van Reyn, die de bedorven dispositie mededeelt drukt op gezag zijner deskundige zegslieden, dat
het alles behalve liefelijk, maar ongemeen scherp van
geluid moet zijn geweest. Volkomen terecht is zulks geoordeeld naar de begrippen der toenmalige windgeving;
die begrippen zijn niettemin volstrekt verkeerd, voor de
bewijsvoering daartoe mij beroepende op hetgeen ik onlangs
elders geschreven heb over het stelsel van vermeerderden
winddruk sedert het einde der achttiende eeuw en de
daaruit voortgevloeide depreciatie en mishandeling onzer
oude orgels *)• In aanmerking nemende, dat het orgel
gesproken heeft onder geringen winddruk, kan de gewraakte scherpte nu juist niet zoo bijzonder zijn geweest,
te minder, omdat de verhouding tusschen grond- en vulstemmen een kleinere is dan een 25 jaar tevoren hier te
lande in gebruik was. Het orgel, zooals het uit deze dispositie gekend kan worden, laat daarom vrij duidelijk zien
de evolutie van de orgeltechniek tegen het midden der
zeventiende eeuw. Zeker, aan moderne hedendaagsche
behoeften noch van een kerk- noch van een concertorgel
zoude het geenszins voldoen, maar daarmede is het niet
veroordeeld, zooals dat geschied is, nadat het, gaandeweg
gemoderniseerd, ongeveer 150 jaar dienst had gedaan.
De geschiedenis en beschrijving van het tegenwoordige
orgel is reeds herhaaldelijk gedaan. Er kan daarover dus
gezwegen worden. Het front noopt echter tot een vergelijking met dat van het vroegere en dan lijkt het mij onbetwistbaar, dat het vernietigde orgelfront het in ieder
opzicht wint. Dat oude front was kleiner van afmeting en
domineerde dus niet zoozeer in den middenbeuk als het
tegenwoordige, waartoe ook medebracht de algemeene
1)
Caect/ta, 1910, 188 vlg. «17 vlg., in het b\jzonder p. 183.
169
ordonnantie, die eenvoudiger en strenger was. Vergelijk
den tegenwoordigen loggen, abnormaal breeden tweedeeligen
middentoren met den smallen driedeeligen toren van toen,
het pretentieuse engelfiguur van nu met de wijzerplaat,
die er was, en er zijn enkele factoren genoemd, waarop
mijn niet bepaaldelijk gunstig oordeel steunt.
Een orgelfront is niet anders dan de behuizing van het
muziekinstrument. Is door Goltfus een instrument geleverd
geweest, dat zijn beteekenis gehad heeft, aan de schrijn
daarentegen is door Frans Symonsz. *) een ordonnantie
gegeven, die te oordeelen naar de eenige afbeelding, die
van dit orgel schijnt bewaard gebleven te zijn, ook voor
nu niet zonder belang zou geweest zijn.
Resumeerende is dus de geschiedenis van het orgel aldus:
Onder den drang der moderne begrippen lieten de
Kerkmeesteren van de Sint-Laurens in 1642 een modern
groot orgel bouwen door een buitenlander, omdat de
inheemsche orgelmakers op dat oogenblik daartoe niet
in staat waren.
Met terzijde-stelling van den dienstdoenden organist, die
van de oude richting was, werd het kerkbestuur geadviseerd
door een roomschen modernen artist. Aangesteld tot
organist, kwam diens geloofsovertuiging in botsing met de
hervormde leer. Hij gaf daarom zijn betrekking op, zijn
lastgevers in verlegenheid latende. Eerst na eenige jaren,
in welken tijd zij door een liefhebber geholpen werden,
werd in de bestaande vacature afdoend voorzien.
Het orgel zelf, dat sedert zijn bouw gemoderniseerd
werd, schijnt als muziekinstrument van geen bijzondere
beteekenis geweest te zijn; het front daarentegen had
zijn verdiensten.
1)
Van Reyn I, 270.
BIJLAGE.
CONTRACT EN BESTEK VOOR DEN BOUW VAN EEN NIEUW
ORGEL IN DE SINT-LAURENSKERK TE ROTTERDAM, 28
AUGUSTUS 1642 VERLEDEN TUSSCHEN KERKMEESTERS VAN ROTTERDAM EN HANS GOLTFUS TE
ANTWERPEN VOOR JACOB DELPHIUS,
NOTARIS TE ROTTERDAM.
Besteck ende vordere condtlien waerop de E. Heeren Kerckmeesteren
deser Stadt Rotterdam met consent ende admissie der E. Heeren Burgemeesteren ende Regeerders derselver Stede, aen mr. Hans Goldtfus orgelmaecker binnen Antwerpen hebben aenbesteedt ende bü den voorn(oemden)
Goldtfus oock is aengenoemen t' maecken van een orgel op sestien voet
soo int manuael als in bet pedael appart.
In den eersten sal t' orgell drie manuaell-clawieren hebben met een
pedaell appart.
Item sail elck manuaelt-clawier hebben 45 stecken met de corte octaeff
beginnende in c sol-fa-ut endesoovoorts.
Item sail het pedaell hebben 25 stecken met de lange octaeff beginnende
in c. D. E. F. F", G. G \ ende soovoorts tot d la-sol-re.
Item sal t' pedaell alsoo gemaeckt werden dat men t oock aen het
manuaell-clavier zall connen copuelen.
Item sail dit orgell hebben ses blaesbalcken gemaeckt van goet bestendigt) wageschot met spanen vouwen.
Noch sail dit orgell hebben dese naervolgende registers tot drie ende
veertien toe.
Zie
/iierac/l<er.
Des es oock wel expresselgck geconditioneert dat alle de monstranstü
pijpen van vier voel ende daer beneden van fijn tin sullen moeten werden
gemaeckt ende die boven de vier voel sijn sullen twee deelen tin ende een
deel loot moeten zijn, ende dat alle de andere pijpen aebterstaende die
zulex vereysschen in het hondert pont loot tien pont hart tin sal moeten
werden gemengt.
Welck voorss(egd) orgel hü aennemer belooft te maecken ende gereet
te leveren binnen den tgt van twee eerstcomende ende achtereenvolgende
jaeren van date deses aff te rekenen sulex dat den aennemer middelertgt
geen ander werek zal mogen bg der hant nemen, waerdoor dit werek
soude mogen werden verhindert off verachtert.
Item sail den aennemer van tyt tot tyt 't gene hij reede heeft tot zgnen
coste tot Lillo toe moeten bestellen, waer van daen het de E. Heeren
besteeders dan tot haeren rosten sullen tot Rotterdam doen comen off
laeten haelen.
Ende blijven de E. Heeren besteeders gehouden voor den aennemer te
Registers voor bet
bovenste clawier.
holpüp
8 voel
fleuit open
4 •
octaelT
4
superoctaef
2 »
nazart
3 •
gemsenhooren 4 »
scbuyflet
l »
sexquialtera
2 dobbel
scbarp
3 dobbell
cornet
4-5-6-dobbel
trompet
8 voet
scbalmay
4 »
vox bumana 4 »
dolciana
8 »
beginnende van de twee
ala-mi-re
Registers voor het
middel ofT principaell
clawier.
Voor den stoel.
bourdon gedeckt 16 voet
prestant
8
octaef
4
superoctaelï
?
sexquialtera
2 dobbel
mixtur
4-5-ö-dubbel
scbarp
3-4 dobbell
prestant
8 voet
holpüp
8 •
quintadeen 8 »
coppell
4 »
octaeff
3 »
superoctaefT 1 •
Heuit
4 •
veltfleuit
2 »
quintfleuitken 1 »
cromhoorn 8 •
cromboorn 4 »
tertie
sexquialtera 3 dobbell
beginnende van de
derde c sol-fa-ut
nazart
2 dobbel
beginnende op de
3de c sol
mixtur 3-4-9 dobbel
cimbal
2-3 dobbel
scbuyfletken
Registers voor het
pedaell apart
prestant
octaefT
16 voet
8 »
Register.
trompet
8 •
bombard
16 >
basuyn
16 »
gemaeckt van loode pijpen off van goet bestendicb wageschot naer
goetduncken van den
aennemer.
met tramblant
nachtegaell
trommell
versorgen een behooriycke wooninge ontrent de kercke als liij zijn werck
sail comen stellen.
Noch sullen de heeren bestedcrs den aennemer terstont binnen >\ntwerpen doen bebandigen op rekeninge duysent rycxdaelders waervooren
den aennemer soufflsante borge sail doen stellen binnen deser stadt Rotterdam.
Ende soo wanneer den aennemer de blaesbalcken, clawieren, bet bovenste
secreet met het meerendeel van het püpwerck, 't welck hg tot Antwerpen
can maecken, sail overgesonden hebben, soo zullen de E. Heeren besteeders bem noch tot Antwerpen doen bebandigen acht hondert r\jcxdaelders op rekeninge doch onder behooriycke borge als vooren.
Item soo wanneer den aannemer alle sijn werck tot Antwerpen gemaeckt ende gereet zall hebben ende alhier sail zijn omme het orgell
in malcanderen te wercken ende stellen, soo zullen bem de E. Heeren
besteeders wederom etteiycke penningen tot zijn behoef verslrecken naer
behooren.
173
En off het Godt de Heer gelieU'de, den aennemer van dese werelt te
haelen eer hy t v(oor)ss(egde) werck sail hebben volmaekt, soo zullen der
twee orgelmaeckers geroepen werden die onpartydich zyn, den eenen van
wegen de Heeren besteders den anderen van wegen den aennemer, die
alle het begonste ende gemaeckle werck sullen waerderen, met welcke
waerderinge off taxatie partyen baer zullen moeten houden gecontenteert
ende sullen de E. Heeren besteders gehouden zijn tselve werck volgens
de voorss(egde) waerderinge aen te nemen, mits dat henl(uyden) daerop
zal valideren ende betalinge verstrecken tgene zyï(uyden)öp rekening sullen
hebben betaelt.
Ende soo wanneer het voorss(egde) werck geheel perfeckt ende volmaeckt
is, soo zullen de E. Heeren besteeders op haeren costen (naer ouder gewoonte) mogen roepen ende doen comen soo veel organisten als t haer
sal believen, mits dat den aennemer daervan de helft sal nomineren ende
dat omme twerck te proberen off beproeven ende op te nemen indien het
correct en goet Is off naer behooren te doen corrigeren tot dat hetselve goet
ende correct sal syn, twelck hy aennemer gehouden blijft omme te doen.
Ende t voorss(egde) werck als correct ende goet opgenomen synde, soo
belooven de E Heeren besteeders daer voren soo voor arbeyt als materialen, die den aennemer daertoe alt saemen gehouden blyft te leveren
ende becostigen (uytgeseyt alleenlijck de cas«e die de besteders sullen
versorgen), aen den aennemer eens voor alle te betaelen de somma van
thien duysent car. gul. in silveren specie, de brabantse cruysdaelder gerekent tot 50 st(uyvers), des sal henl(uyden) daerop valideren ende voor
goede betalinge verstrecken t gene d selvc Heeren in forma voors(segd)
ter goeder rekeninge zullen hebben betaelt.
Op huyden den XVHie'i augusti A° 1642 compareerden voor mijn Jacob
Delphius notaris publycq bij den Hove van Hollant geadmitteert residerende
tot Rotterdam ende voor den naergenoemden getuygen d'Heeren Joban
Verzyden ende Johan van Berckel soo voor haer selven ende in desen
vervangende ende haer sterckmaekende voor Niclaes Matelieff haer medebroeder, alle kerckmeesleren binnen deser stede Rotterdam ende verclaerden
tmaccken van tvoorssegde orgel volgens tvoorssegde besteck ende vordere
conditien aenden voorn(oemden) mr. Hans Goldtfus aenbesteet te hebben
ende den voor(noemden) mr. Hans Goldtfus hier mede comparerende verclaerde de besteedinge, tmaecken ende leveren van dien volgens tvoorssegde besteck ende vordere conditien derselver oock aengenomen te hebben.
Belovende mitsdien wedersyts alle de voorsegde poincten ende articulen
(immers voor soo veel die elcx aengacn) getrouwelijck te voldoen ende
naer te comen; verbindende daervoren de voornoemde Heeren besteeders
alle des kercken incomen ende goederen, ende den voor(noemden) Goldtfus
neffens zyn persoon oock alle zijne goederen roerende ende onroerende
ten bedwanck van allen s Heeren Hoven, Rechten ende Rechteren. Consenterende hiervan hinc inde acte In forma.
173
Aldus gedaen ende gepasseert binnen de voorssegde stadt Rotterdam
ter presentie ende ten overstaen van Pieter Willemsz. Bouman burger
alhier ende Adrijaen Gornelisz. Dein als getuygen hiertoe gerequireert.
JOHA1N VERSYDEN.
JAN VAN BERCKEL.
PIETER WILLEMSZ. BOUMAN.
ADRIAEN CORNELISSE DELFF.
Quod attestor
JACOBUS DELPHIUS, Not. Pub.
(Protocol nan den no/arts Jacob
te ito/terdam, deel 40 no. 405).
EEN NOTARIS-DICHTER.
Vliet van mij Musa, maeckt U wech!
'K en sal niet meer, ghelijck ick plech,
Het maechdelijck gheluyt van mijn luyt
[laten hooren,
Oft so U jonste t' mywaerts wilt,
Van my oock nu niet scheyden wilt,
Maeckt dan uut 't soetloos was ghesoopt *) in
[suyver ooren.
(Schutblad van het protocol van notaris
Jacob Duyfhuysen, Deel I. 1601 — 1603).
1)
ghesoopt = lekkernij.