Belastingplan 2014 De belangrijkste voorstellen

BZ
Belasting
zaken
HÉT FISCALE NIEUWS- EN ADVIESMAGAZINE
VOOR ONDERNEMER EN ADVISEUR
Overdracht en btw
‘going concern’
Belastingplan 2014 De belangrijkste voorstellen
Werkkostenregeling Wat moeten we nu doen?
ANBI Let op de informatieverplichtingen!
Jaargang 26
oktober 2013
nummer 8
inhoud
h o o f d a r t i k e l
a r t i k e l e n
Bedrijfsvoering
Belasting & bedrijf
Overdracht algemeenheid van goederen
8
De Wet op de omzetbelasting kent een faciliteit die de overdracht van een algemeenheid van goederen of een gedeelte daarvan
– in de praktijk: een bedrijf(sonderdeel)
‘going concern’ – buiten de heffing van btw
houdt. De vraag wanneer sprake is van (een
geheel of gedeelte van) een algemeenheid
van goederen blijft een lastige discussie.
Een onjuiste interpretatie kan grote financiele gevolgen hebben.
Fiscaal pakket 2014
10
Op Prinsjesdag heeft het kabinet het fiscaal pakket
2014 bij de Tweede Kamer ingediend. Speerpunten zijn
een solide belastingopbrengst, een fraudebestendig
belastingstelsel en vereenvoudiging.
Ondernemer privé
Publicatieplicht ANBI’s
12
De verstrekking van informatie via internet wordt met
ingang van 1 januari 2014 een wettelijke voorwaarde
voor de ANBI-status. Dit geldt voor bestaande en
nieuwe ANBI’s. Maar om welke informatie gaat het?
Personeel
De werkkostenregeling: een update
24
De ontwikkelingen rond de werkkostenregeling stonden
dit jaar niet stil: een verkenning van verbeteringen, een
internetconsultatie, een jaar uitstel... Wat is nu de stand
van zaken en, belangrijker, wat moet u nu doen?
Belasting & bedrijf
Blunders en fraude
26
Recent werden een fiscalist en een registeraccountant
veroordeeld vanwege het opzettelijk niet en onjuist doen
van hun eigen belastingaangiften. Uit deze uitspraken
blijkt wat van een professional mag worden verwacht.
2
www.belastingzaken.nl
redactioneel
P h i l i p
Ru y s
redactioneel
H o o fd r e d a c te u r:
Nu al uitkleden?
Nieuws
Binnenhof
4
Fenomeen
5
Lezersvragen
7
Opinie
Fiscale moed
11
Belasting & bedrijf
Deelnemingsvrijstelling en compartimentering 13
Auto
14
Tips
16
Checklist
De carpoolregeling
Ondernemer privé
Testamentaire keuzes en erfbelasting
Bedrijfsvoering
BOR en verhuurd vastgoed
Personeel
Grensoverschrijdende arbeid
Contribus
19
20
22
23
Belastingmoraal
27
Pensioen
28
Nieuws voor de adviseur
29
Lezersservice
30
In het Belastingplan 2014 is
het voornemen opgenomen om
een vrijstelling voor de schenkbelasting uit te breiden voor een
schenking in verband met de
eigen woning. Hiervoor zal volgens het wetsvoorstel een vrijstelling gelden van € 100.000.
Het moet dan gaan om bijvoorbeeld de aankoop of verbouwing
van een eigen woning of aflossing van een restschuld.
Van wie de schenking wordt verkregen is niet van
belang, zo lang men maar onder de het bedrag van
€ 100.000 blijft. Dit is dus veel ruimer dan de eenmalige vrijstelling voor schenkingen van ouders aan kinderen (momenteel mogen ouders eenmalig maximaal
€ 51.407 schenken aan kinderen tussen de 18 en 40
jaar, mits de schenking wordt gebruikt voor de eigen
woning). De vrijstelling van € 100.000 kent bovendien
geen beperking qua leeftijd of kring van verkrijgers.
Persoonlijk lijkt me deze maatregel vooral prettig voor
de (zeer) vermogende particulier. Wie niet maalt om
een tonnetje meer of minder, kan hier heel gemakkelijk
geld verdienen. Zeker wanneer nog geen gebruik is
gemaakt van de normale eenmalige vrijstelling en het
kind inmiddels de leeftijd van 40 is gepasseerd. Dergelijke spijtoptanten kunnen alsnog profiteren van een
belastingvrijstelling. Maar of deze maatregel iets positiefs voor de woningmarkt of de schuldenlast op macroniveau gaat doen, dat waag ik toch te betwijfelen. Voor
de meeste mensen gaat het adagium ‘kleed je niet uit
voor je naar bed gaat’ juist in deze onzekere tijden dubbelhard op. Daar komt bij dat het natuurlijk ook heel
interessant is om geld niet te schenken, maar uit te
lenen. Niet alleen is men het geld dan niet meteen
kwijt; er is ook nog eens het voordeel van renteaftrek
bij (in een ouder-kindsituatie) het kind en onbelaste
renteopbrengst bij de ouder. Dat moet u afzetten tegen
het voordeel van het de schenkbelasting van maximaal
20%. Ik laat het aan u over om de vergelijking te
maken, maar ik verklap u dat er een omslagpunt ligt bij
een looptijd van meer dan tien jaar…
De staatssecretaris is kennelijk apetrots op dit voorstel
en heeft derhalve kort na Prinsjesdag een besluit gepubliceerd waardoor vooruitlopend op de wetswijziging
dit jaar al gebruik kan worden gemaakt van de verhoogde vrijstelling van € 100.000. Aangezien we de
laatste tijd geen enkele zekerheid meer hebben over
welk aangekondigd voorstel dan ook, verdient het aanbeveling om hiervan gebruik te maken. Als u het al wilt,
natuurlijk. ■
Foto: WIEBE KIEStRA
r u b r i e k e n
Belastingzaken 2013 - Nummer 8
3
nieuws
BOF volgens de A-G tot 75% niet discriminerend
Volgens advocaat-generaal IJzerman is de
Nederlandse wetgeving voor wat betreft de
BOF in strijd met het internationaal verankerde gelijkheidsbeginsel en discriminatieverbod voor zover de vrijstellingen uitkomen
boven 75% van het verkregen ondernemingsvermogen. Omdat de wetgever een ruime
beoordelingsvrijheid toekomt, is het percentage van de BOF-vrijstelling van 75% niet
buiten proporties. Dit blijkt uit een gemeenschappelijke bijlage bij de conclusie die de
A-G in een vijftal zaken heeft genomen.
De A-G geeft in die bijlage aan dat als men
de BOF in een bepaald geval wil toetsen
aan het internationale gebod tot gelijke
wettelijke behandeling en het discriminatieverbod, het stelsel van de Successiewet als
uitgangspunt moet worden genomen waarin
in principe elke verkrijging krachtens erfrecht of schenking belast is. In dat opzicht
zijn de belastingplichtigen in deze zaken
gelijk aan gevallen van verkrijgers van
ondernemingsvermogen. Er is sprake van
ongelijke behandeling van gelijke gevallen.
Op zichzelf zou in de door de wetgever aangevoerde rechtvaardiging, het wegnemen of
voorkomen van liquiditeitsproblemen bij
vererving van ondernemingsvermogen, voor
ongelijke behandeling een objectieve en
redelijke rechtvaardiging gelegen kunnen
zijn. De A-G twijfelt echter aan de juistheid
en zuiverheid van de in de BOF gegeven uitwerkingen, vooral in het kader van de voortdurende uitbreiding daarvan.
De wetgever komt een ‘wide margin of
appreciation’ toe. Gezien die ruime beoor-
Tijdelijke verruiming schenkbelasting
Financiën heeft het besluit gepubliceerd
waarin de vrijstelling voor de schenking
voor de eigen woning tijdelijk wordt verruimd. Met dit besluit wordt vooruitgelopen
op wetgeving die in Belastingplan 2014 is
voorgesteld. De vrijstelling voor de schenking voor de eigen woning kan vanaf
29 oktober 2012 worden toegepast op een
schenking voor de aflossing van de restschuld van een voormalige eigen woning.
De vrijstelling wordt voor de periode van
1 oktober 2013 tot en met 31 december
2013 verruimd. Voor deze periode wordt
het bedrag van de vrijstelling verhoogd tot
€ 100.000 voor schenkingen voor de eigen
woning en geldt niet de beperking dat het
moet gaan om een schenking van een ouder
aan een kind tussen 18 en 40 jaar.
Onderdeel 2 van het besluit bevat een goedkeuring voor schenking voor aflossing restschuld vervreemde eigen woning. Hierbij
gelden de volgende voorwaarden. De schenking is gedaan op of na 29 oktober 2012
en de schenking is gedaan onder de
opschortende voorwaarde dat het kind met
het gehele bedrag van de schenking zijn
restschuld vervreemde eigen woning, of een
deel van die restschuld, heeft afgelost.
In onderdeel 3 is de goedkeuring voor verruiming van de vrijstelling schenkbelasting voor
de eigen woning opgenomen. De goedkeuring
geldt onder de volgende voorwaarden:
• Deschenkingbetrefteenschenking
voor de eigen woning in de periode
1 oktober 2013 tot en met 31 december 2013.
4
www.belastingzaken.nl
• Indeaangifteschenkbelastingwordt
een beroep op deze verruimde vrijstelling gedaan.
• Devoorwaardenvanartikel5vande
Uitvoeringsregeling schenk- en erfbelasting zijn van overeenkomstige toepassing. Voor een schenking voor de
aflossing van de restschuld vervreemde
eigen woning geldt dat de schenking is
gedaan onder de opschortende voorwaarde dat de begiftigde met het gehele
bedrag van de schenking zijn restschuld
vervreemde eigen woning, of een deel
van die restschuld, heeft afgelost.
• Alsdeschenkingisverkregenvande
ouders, wordt het door de goedkeuring
van schenkbelasting vrijgestelde bedrag
verminderd met de bedragen waarvoor
de verhoogde vrijstelling, bedoeld in
artikel 33, aanhef en onderdelen 5° en
6°, van de Successiewet, op enig
moment reeds door het kind is toegepast.
Dit besluit treedt in werking met ingang van
3 oktober 2013. Onderdeel 2 werkt terug
tot 29 oktober 2012. Onderdeel 3 werkt
terug tot 1 oktober 2013. Het besluit vervalt op 1 januari 2014.
De Rabobank, SNS, ING en Florius (dochter van ABN Amro) hebben aangegeven af
te zien van boeterente mits gebruik wordt
gemaakt van een schenking die valt onder
de tijdelijk verruimde schenkingsvrijstelling.
delingsvrijheid is de A-G van mening dat
een vrijstelling van 75% nog niet ‘manifestly without reasonable foundation’ is. In
het jaar 2009 was sprake van een BOF-vrijstelling van 75%, zodat in dit geval volgens
de A-G nog geen sprake is van schending
van enig verdragsrechtelijk of internationaal publiekrechtelijk gelijkheidsbeginsel
door de Nederlandse wetgever.
Rechtsherstel ten gunste van de verkrijgers
van niet-ondernemingsvermogen dient volgens de A-G plaats te vinden doordat de
Hoge Raad aan hen (eveneens) een vrijstelling toekent naar de mate waarin in het
jaar van verkrijging de BOF voorziet in een
hogere wettelijke vrijstelling dan 75%. Als
in enig jaar de wettelijke vrijstelling 100%
van het ondernemingsvermogen bedraagt,
verkrijgt een verkrijger van niet-ondernemingsvermogen rechtsherstel door verlening
van een vrijstelling van (100% - 75% =)
25%; uiteraard met inachtneming van alle
overige in een bepaald jaar geldende wettelijke regelingen inzake de BOF.
Bron: Conclusie A-G IJzerman 30-09-2013, nr. 13/01160
(ECLI:NL:PHR:2013:859)
Besluit aflossingstermijn
Financiën heeft het besluit gepubliceerd
waarin wordt goedgekeurd dat de eerder
genoten periode van renteaftrek niet in mindering komt op de periode waarin de eigenwoningschuld moet worden afgelost.
De staatssecretaris vindt het niet wenselijk
dat het aflossingschema moet worden verkort om in aanmerking te komen voor
aftrek van eigenwoningrente. Hij keurt
daarom goed dat de verkorting van het
aflossingschema niet van toepassing is voor
zover de schuld of schulden behoorden tot
de bestaande eigenwoningschuld of in de
jaren 2001 tot en met 2012 behoorden tot
de eigenwoningschuld. Daarbij geldt wel een
aantal voorwaarden.
Na het verstrijken van de maximale periode
van renteaftrek maken de schulden deel uit
van de rendementsgrondslag in box 3.
Inwerkingtreding besluit: 11 september
2013 en met terugwerkende kracht tot en
met 1 januari 2013.
Bron: MvF 03-09-2013, nr. BLKB2013/1604M (Stcrt.
Bron: MvF 16-09-2013, nr. BLKB2013/1699M
2013, 25272)
b i n n e n h o f
Wa a rn e m er
Ondernemerschap voor zonnepanelen
Staatsecretaris Weekers heeft laten
weten dat particulieren, die aannemelijk
kunnen maken dat zij opgewekte elektriciteit duurzaam en tegen vergoeding
leveren aan hun energieleverancier, als
ondernemer voor de btw kunnen worden
beschouwd.
In juni 2013 heeft het Europese Hof
van Justitie aangegeven dat een Oostenrijkse particulier, de heer Fuchs, die
beschikt over zonnepanelen op zijn
woning, kon worden aangemerkt als een
btw-ondernemer. Tweede Kamerleden
Omtzigt en Agnes Mulder (CDA) hebben vervolgens aan de staatssecretaris
gevraagd of ook Nederlandse particulieren met zonnepanelen als btw-ondernemer worden aangemerkt.
De staatssecretaris laat allereerst uitdrukkelijk weten dat er geen terugwerkende kracht bestaat voor recht op
aftrek of btw-plicht als de belastingheffing al onherroepelijk vaststaat en de
termijnen voor het tijdig verzoeken om
btw-teruggaaf al zijn verstreken.
De btw-plicht van eigenaren van zonnepanelen moet door de inspecteur worden beoordeeld op grond van alle
feiten en omstandigheden. Er is sprake
van btw-plicht als de particuliere eigenaar de opgewekte elektriciteit geheel
of gedeeltelijk duurzaam en tegen vergoeding levert aan zijn energieleverancier. Dit moet de zonnepaneleneigenaar
wel aannemelijk maken.
Iedereen die voor de exploitatie van
zonnepanelen btw-ondernemer is moet
btw-aangifte doen. Als aannemelijk is
dat na toepassing van de btw-vermindering voor kleine ondernemers geen btw
op aangifte hoeft te worden voldaan,
dan kan om ontheffing van btw-plicht
voor de exploitatie van zonnepanelen en
de daarbij behorende administratieve
verplichtingen worden gevraagd. Dan
vervalt de verplichting om te factureren,
maar mag aan de afnemer van de elektriciteit ook geen btw in rekening worden gebracht en bestaat geen recht op
aftrek van btw meer. Alle natuurlijke
personen en combinaties van natuurlijke
personen, zoals een maatschap, kunnen
een beroep doen op de btw-ontheffing
als kleine ondernemer. Met de energieleveranciers zal nog overleg worden
gevoerd over de praktische gevolgen
van de btw-plicht voor de exploitatie
tegen vergoeding van zonnepanelen.
Hoewel de staatssecretaris de uitkomst
van het arrest ongewenst acht, ziet hij
in het arrest geen juridische ruimte om
het ondernemerschap te ontkennen
wanneer is voldaan aan de aangegeven
voorwaarden. Hij zal daarom in Europees verband pleiten voor een aanpassing van de BTW-richtlijn.
Bron: MvF 25-09-2013, nr. DGB/2013/3650 U
Goedkeuring voor pseudo-eindheffing
Financiën heeft een aantal nieuwe
besluiten in de Staatscourant gepubliceerd.
De staatssecretaris keurt in het besluit
diverse onderwerpen goed dat het loon
dat vóór 2012 is genoten en waarover
in 2012 met toepassing van Wet LB
loonbelasting is geheven voor de berekening van de verschuldigde pseudoeindheffing voor hoog loon buiten
aanmerking blijft. De goedkeuring
werkt terug tot 1 januari 2013. Inwerkingtreding: 28 september 2013.
Het besluit loon, vrijgesteld loon en
vergoedingen en verstrekkingen is aangepast in verband met een wijziging
van de Zorgverzekeringswet, de Wet
uniformering loonbegrip en jurisprudentie. Inwerkingtreding: 28 september
2013.
Om de praktijk meer duidelijkheid te
geven over de reikwijdte van de btwvrijstelling is het besluit vrijstellingen
voor de diensten door lijkbezorgers,
crematoria en exploitanten van
begraafplaatsen aangepast. Inwerkingtreding: 28 september 2013.
Daarnaast is het besluit over de levering en verhuur van onroerende zaken
en btw geactualiseerd vanwege jurisprudentie en gewijzigde regelgeving.
Het gaat in dit besluit met name om
goedkeuringen voor situaties waarin de
levering en de verhuur van onroerende
zaken op verzoek wordt belast. Inwerkingtreding: 1 oktober 2013.
Bron: MvF 16-09-2013, BLKB2013/0801M;
18-09-2013, BLKB2013/0799M; 19-09-2013,
Fenomeen
Een relatief nieuw fenomeen doet zich voor in de
Tweede Kamer. Enkele Kamerleden die het sportbeleid in de portefeuille hebben, zoeken contact
met de fiscale specialisten. De reden is duidelijk.
De besturen en directies van Nederlandse clubs in
het profvoetbal zijn zeer bezorgd over de verlengde werkgeversheffing op salarissen boven de
€ 150.000 per jaar. Ajax en Feyenoord, die elkaar
op het voetbalveld sinds jaar en dag fel bestrijden,
hebben elk aangekondigd een rechtszaak tegen
deze heffing voor te bereiden.
Los hiervan worden de sportwoordvoerders in de
Kamer bestookt met berichten van profclubs die
min of meer het einde van hun bestaan aankondigen. Hoewel de sportspecialisten van de fracties
beseffen dat er sprake is van overdrijving, vinden
zij de werkgeversheffing wel degelijk een probleem. Bij veel modale voetbalclubs liggen de
salarissen van de spelers amper boven de
€ 150.000, maar bij de topclubs is dat zo’n beetje
een bedrag waarvoor jonge talenten niet eens hun
bed uitkomen.
De betrokken sportwoordvoerders zijn dan ook
bevreesd dat de betere spelers hun heil zullen zoeken bij buitenlandse verenigingen die in veel gevallen uitgaan van nettosalarissen. Wat een regering
in zo’n land ook aan belastingmaatregelen oplegt,
de betrokken speler heeft daar geen last van
omdat zijn netto-inkomsten zijn gegarandeerd. Al
met al zal de Nederlandse profcompetitie, die
Europees gezien toch al niet meer tot de absolute
top behoort, nog verder afglijden naar het niveau
van een dreumes als Luxemburg of IJsland, zo
vreest menig sportwoordvoerder.
Zij hebben hun fiscale collega’s verzocht of er
voor profclubs een uitzondering valt te maken op
de vermaledijde werkgeversheffing. Als voorbeeld
hebben de sportwoordvoerders een onderwerp
aangedragen op een ander terrein waarmee zij
zich zelden bemoeien. Namelijk dat van Sociale
Zaken. Minister Asscher koerst immers aan op
een uitzondering voor professionele voetbalclubs
voor een verbod op het aaneenrijgen van tijdelijke
contracten voor werknemers. Asscher beseft dat
de marktwaarde van profvoetballers keldert, wanneer zij niet de vrijheid hebben van club te veranderen. Daardoor worden ook de clubs financieel
sterk benadeeld.
‘Als er bij Sociale Zaken een uitzondering mogelijk is, moet dat toch ook kunnen bij fiscale
zaken?’, vraagt een sportwoordvoerder van een
fractie zich hardop af. Helaas is het zo dat het
kabinet dringend extra inkomsten nodig heeft om
de totale begroting sluitend te krijgen. VVD en
PvdA zijn vooralsnog niet van zins voor de profclubs een uitzondering te maken. De oppositie
geeft het echter nog niet op. ■
BLKB2013/0267M en BLKB2013/1686M
Belastingzaken 2013 - Nummer 8
5
nieuws
Vergoeding lidmaatschap commerciële club onbelast
Het lidmaatschap van een commerciële club
– ondanks het gezelligheidskarakter van de
club – kan door de werkgever onbelast worden vergoed. Hof Arnhem-Leeuwarden
kwam tot het oordeel dat het lidmaatschap
in het belang was van het concern en het
concern hierdoor zakelijk voordeel genoot.
Het persoonlijk voordeel voor de directeur
was volgens het hof van ondergeschikt
belang.
Een concern met verschillende vennootschappen exploiteert hotels. De aandelen
van de moedermaatschappij zijn in handen
van de algemeen directeur die in dienst is
bij deze vennootschap. De directeur is lid
van een besloten commerciële club met een
ballotagecommissie. Het lidmaatschap is op
persoonlijke titel. Om als lid toegelaten te
kunnen worden moet men werkzaam zijn op
het directieniveau van een onderneming van
behoorlijke omvang die actief is in de regio
Noord-Nederland. De ballotage is gericht
op het in stand houden van een goede
balans tussen de diverse economische branches en de positie die een lid bekleedt binnen de organisatie waar een lid actief is.
Als een lid niet meer voldoet aan de toelatingseisen, wordt hij of zij geacht zich uit te
schrijven. Het lidmaatschapsgeld voor 2006
bedroeg € 541 en voor 2007 en 2008
€ 595. De vennootschap heeft het lidmaatschapsgeld aan de directeur vergoed zonder
daarover loonheffingen in te houden. De
inspecteur vindt dat het zakelijke belang
van het lidmaatschap van ondergeschikt
belang is en dat de vergoeding daarom
belast loon voor de loonheffingen vormt.
De club heeft statutair als doel het bevorderen van de economische bedrijvigheid en
ontwikkeling van Noord-Nederland. Zo
heeft de club zich onder meer beziggehouden met de eventuele komst van de zweeftrein in Noord-Nederland. Ook heeft de club
een uitwisseling met ondernemers uit Oldenburg georganiseerd. Tijdens die uitwisseling
is de directeur gevraagd of hij daar een
hotel zou willen bouwen. Een lid van de
club wilde met de directeur prijsafspraken
maken om werknemers onder te brengen in
één van de hotels van het concern. Verder
hebben leden van de club het hotel aan hun
connecties aanbevolen, zodat het hotel hierdoor extra gasten welkom heeft kunnen
heten.
Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden kan het
lidmaatschap onbelast worden vergoed
Internationaal
Miljarden verdwijnen in btw-gat
Volgens een studie in opdracht van de
Europese Commissie zijn in 2011 EUbreed circa €193 miljard aan btw-inkomsten misgelopen door fraude en niet
naleven van de regelgeving of doordat de
belastingdiensten van de lidstaten tekortschoten bij de inning.
De studie geeft per lidstaat aan hoe groot
het gat is tussen de btw die zou moeten
worden afgedragen/geïnd en het bedrag
dat daadwerkelijk door de lidstaten werd
binnen gehaald. De studie heeft betrekking op de jaren 2000-2011. Ook de
belangrijkste oorzaken van dit ‘btw-gat’
worden benoemd.
In Nederland bedroeg volgens het onderzoek het btw-gat in 2011 circa € 4 miljard, circa 0,7% van het bbp. Over de
gehele periode 2000-2011 bedroeg het
Nederlandse gat gemiddeld 0,4% van het
bbp. Alleen in Malta en Zweden was het
6
www.belastingzaken.nl
btw-gat als percentage van het bbp beter.
Niet-naleving van de regelgeving is zeker
een belangrijke factor bij het btw-gat,
maar de oorzaak is niet alleen fraude.
Onbetaalde btw kan bijvoorbeeld ook een
gevolg zijn van faillissementen, betalingsproblemen, fouten in de statistieken, naar
achteren schuiven van betalingen of
(legale) ontwijking. Volgens de Europese
Commissie vereist het verkleinen van het
gat daarom een veelzijdige aanpak, met
naast versterkte handhaving op nationaal
niveau ook bijvoorbeeld een vereenvoudiging van het systeem, zodat belastingplichtigen eenvoudiger aan de regels
kunnen voldoen, en hervorming van de
belastingsystemen in de lidstaten zodat en
efficiency bij de belastingontvangsten
wordt verbeterd.
Bron: EC
19-09-2013, IP/13/844
omdat sprake is van vergoedingen die naar
algemene maatschappelijke opvattingen
niet als beloningsvoordeel worden ervaren.
Volgens het hof is het zakelijke belang van
het concern rechtstreeks gediend met verwezenlijking van het statutaire doel van de
club, het bevorderen van de economische
bedrijvigheid en ontwikkeling van NoordNederland. Tevens acht het hof op grond
van wat is komen vast te staan over de door
de club ontplooide activiteiten aannemelijk
dat de activiteiten feitelijk waren gericht op
de verwezenlijking van het statutaire doel
van de club. Ook heeft het hof de concrete
zakelijke contacten in aanmerking genomen. Al met al is het naar het oordeel van
het hof aannemelijk dat het lidmaatschap in
het belang was van het concern en het concern zakelijk voordeel heeft opgeleverd.
Daarbij doet niet ter zake dat de directeur
op persoonlijke titel lid was. De toelatingseisen betroffen niet de persoon, maar diens
functie in het bedrijfsleven en de ballotage
was niet gericht op de persoon, maar op de
branche. Dat deelname aan de activiteiten
tevens heeft geleid tot bevrediging van de
persoonlijke behoeften van de directeur,
maakt het oordeel ook niet anders. Het hof
neemt in aanmerking dat als dat al zo is, dit
aspect ondergeschikt was aan het belang
dat het concern had bij de deelname van de
directeur aan de activiteiten.
Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 10-09-2013, nr. 12/00360
(ECLI:NL:GHARL:2013:6630); Rb. Leeuwarden 01-112012, nr. AWB 12/838 (ECLI:NL:RBLEE:2012:BY3362)
SEPA-campagne
gestart
De Nederlandsche Bank (DNB) is namens
het Nationaal Forum SEPA-migratie
(NFS) een landelijke najaarscampagne
gestart met als doel het Nederlandse MKB
te informeren en activeren voor de overstap
op IBAN.
Vanaf 1 februari 2014 heeft Europa één
gezamenlijke betaalmarkt (SEPA) waarin
overal op dezelfde manier met de euro
wordt betaald. Alle rekeningnummers moeten daarvoor worden vervangen door internationale rekeningnummers (IBAN).
De overgang naar SEPA-standaarden is
voor veel bedrijven een ingrijpend proces
omdat dit consequenties heeft voor onder
andere de administratie, systemen en software.
Heeft u een vraag?
Heeft u een concrete fiscaal-inhoudelijke vraag, mail deze dan naar
[email protected]. Vragen die voor velen interessant zijn, worden
opgenomen in Belastingzaken. Deze service beperkt zich tot vragen die
beknopt te beantwoorden zijn. Alleen vragen die geplaatst worden,
worden beantwoord. De beantwoording is kosteloos!
De inzender verleent door inzending toestemming aan de uitgever om
zijn vraag te publiceren.
l e z e r s v r a g e n
A d vis e u r: R e mc o
La t o u r
Btw en overdrachtsbelasting
Vaste kostenvergoeding
Mijn bedrijf past de werkkostenregeling
toe. Is het dan nog mogelijk om de
werknemers een onbelaste vaste kostenvergoeding toe te kennen?
Ook onder de werkkostenregeling is het toegestaan
BZ aan werknemers een onbelaste vaste kostenvergoe-
ding toe te kennen. Dit kan eenvoudigweg door de
vaste kostenvergoeding onder te brengen in de vrije
ruimte. De vrije ruimte bedraagt echter maar 1,5%
van het totale fiscale loon van de werkgever. Voor
zover de vergoedingen en verstrekkingen aan uw
werknemers de vrije ruimte te boven gaan, moet u
in beginsel 80% eindheffing betalen. Het is daarom
voordelig om te proberen geen beslag te leggen op
de vrije ruimte.
Onder de volgende voorwaarden kunt u uw werknemers een onbelaste, vaste kostenvergoeding geven
die geen beslag legt op de vrije ruimte:
• de vergoeding ziet uitsluitend op kosten waarvoor
een gerichte vrijstelling geldt en/of op intermediaire kosten. Zitten in de vergoeding andere kosten inbegrepen, dan is de hele vergoeding in
beginsel belast loon;
• de werkgever maakt duidelijk uit welke bedragen
de vaste kostenvergoeding is opgebouwd;
• de werkgever omschrijft elke vrijstelling en kostenpost en geeft een schatting van het bedrag;
• de werkgever kan het bedrag van de vrijstellingen
en de kosten aannemelijk maken; en
• de werkgever onderbouwt de kostenvergoeding
door van te voren de werkelijk gemaakte kosten
te onderzoeken. Hij moet een nieuw onderzoek
instellen als de omstandigheden veranderen of op
verzoek van de Belastingdienst. Maar deze voorwaarde geldt alleen voor nieuwe vaste kostenvergoedingen. Voor vaste kostenvergoedingen die al
bestonden voordat de werkgever de werkkostenregeling ging invoeren, hoeft hij geen onderzoek
in te stellen als de omstandigheden ongewijzigd
zijn.
Strikt genomen moet de werkgever per werknemer
een kostenonderzoek houden. De Belastingdienst
staat echter een onderzoek op basis van een steekproef toe, als u dezelfde kostenvergoeding geeft aan
een groot aantal werknemers met een vergelijkbare
functie. De fiscus heeft het liefst dat het kostenonderzoek gedurende drie maanden plaatsvindt. Als
het volledige personeel meedoet aan het onderzoek,
kan de belastingrechter echter oordelen dat één
maand voldoende is.
Ik wil een bedrijfspand kopen voor mijn
onderneming. Moet ik daarover btw
betalen, overdrachtsbelasting of beide?
De hoofdregel is dat de levering van een
BZ bedrijfspand of een andere onroerende zaak is vrijgesteld van omzetbelasting. Deze regel kent drie
uitzonderingen. Ten eerste is de levering van een
onroerende zaak uiterlijk twee jaar na het tijdstip
van eerste ingebruikneming belast met btw. In dit
verband spreken we van een nieuwe onroerende
zaak. Ook de levering van een bouwterrein valt
onder de btw. De laatste uitzondering betreft de
situatie waarin beide partijen opteren voor een
belaste levering. Deze optie staat alleen open als de
afnemer de onroerende zaak gebruikt voor doeleinden die hem recht geven op aftrek van minstens
90% van de voorbelasting. Bovendien moeten beide
partijen hun keuze om belast te leveren opnemen in
een notariële akte of anders een gezamenlijk verzoek indienen bij de inspecteur.
Daarnaast is de verkrijging van een in Nederland
gelegen onroerende zaak in beginsel belast met overdrachtsbelasting. Een uitzondering geldt als de levering van de onroerende zaak al was belast met btw
omdat het bijvoorbeeld om een nieuwe onroerende
zaak gaat. In dat geval hoeft de afnemer geen overdrachtsbelasting te betalen. Heeft de verkrijger van
de onroerende zaak het goed al gebruikt als bedrijfsmiddel en de in rekening gebrachte btw volledig of
gedeeltelijk in mindering gebracht in zijn aangifte?
Dan is hij wel overdrachtsbelasting verschuldigd.
Bovendien is er nog een situatie waarin de vrijstelling ter voorkoming van een samenloop van overdrachtsbelasting en btw niet van toepassing is. Dit
is namelijk het geval als:
• de verkrijging plaatsvindt op grond van een levering die is belast met btw;
• de verkrijger voor de levering van de onroerende
zaak een vergoeding heeft betaald die inclusief de
verschuldigde btw lager was dan de waarde van
de onroerende zaak. Daarbij stelt de fiscus de
waarde op een bedrag dat minstens gelijk is aan
de kostprijs van de onroerende zaak inclusief btw,
zoals deze zou zijn ontstaan als een onafhankelijke derde de zaak op het tijdstip van de verkrijging had voortgebracht; en
• de verkrijger kan de in rekening gebrachte btw
voor minder dan 10% aftrekken als voorbelasting.
In dat geval krijgt de verkrijger btw in rekening
gebracht en moet hij overdrachtsbelasting betalen.
Deze regel is bedoeld om constructies tegen te
gaan. Overigens noemt de staatssecretaris van
Financiën in een besluit enkele situaties waarin
geen sprake is van een constructie.
Belastingzaken 2013 - Nummer 8
7
b e d r i j f s v o e r i n g
Au te u r: C a r ola
v a n
V ils t e r e n
Overdracht algemeenheid
van goederen
De Wet op de omzetbelasting kent een faciliteit die de overdracht van een algemeenheid van goederen of een
gedeelte daarvan – in de praktijk: een bedrijf(sonderdeel) ’going concern‘ – buiten de heffing van btw houdt. De
vraag wanneer sprake is van (een geheel of gedeelte van) een algemeenheid van goederen blijft een lastige discussie. Een onjuiste interpretatie kan namelijk grote financiële gevolgen hebben.
Ondernemer en quasi-ondernemer
In artikel 37d van de Wet op de omzetbelasting 1968 is
bepaald dat bij overgang van het geheel of gedeelte van een
algemeenheid van goederen, al dan niet tegen vergoeding of
in de vorm van een inbreng in een vennootschap, er geen
levering of dienst plaatsvindt, maar dat de verkrijger in de
plaatst treedt van de overdrager.
In 2008 is door de Hoge Raad bepaald dat deze faciliteit
zowel van toepassing is op ondernemers als op quasiondernemers. Quasiondernemers zijn ondernemer voor de btw
voor de enkele exploitatie van een bedrijfsmiddel, zoals de
verhuurder van units in het bedrijfsverzamelgebouw. De
Hoge Raad kwam tot dit oordeel door het arrest Zita
Modes Sàrl van het Europese Hof van Justitie. In dit arrest
is geoordeeld dat de faciliteit van artikel 37d geldt voor
elke overdracht van een handelszaak met lichamelijke en
onlichamelijke zaken, welke tezamen een onderneming vormen waarmee economische activiteiten kunnen worden
ondernomen.
Het artikel is volgens het Europese Hof van Justitie
bedoeld om de overdracht van (een gedeelte van) een
onderneming te vergemakkelijken, door de overdracht te
vereenvoudigen en te vermijden dat de ondernemer onder
een buitensporige druk komt te staan vanwege de voorfinanciering van de verschuldigde btw.
Voorwaarden
Om gebruik te kunnen maken van de faciliteit voor de overdracht van een algemeenheid van goederen of een gedeelte
daarvan moet men aan een aantal voorwaarden voldoen. Er
moet sprake zijn van een overgang van het geheel of een
Verkoop winkelvoorraad en -uitrusting
Een winkelier verkoopt zijn goederenvoorraad en winkeluitrusting en gaat zijn winkelpand verhuren aan de
koper. Artikel 37d Wet OB is hier van toepassing, mits
de overgedragen goederen voldoende zijn voor de
koper om een autonome economische activiteit duurzaam voort te zetten.
8
www.belastingzaken.nl
gedeelte van een algemeenheid van goederen, al dan niet
tegen een vergoeding of in de vorm van een inbreng in een
vennootschap, waarmee een autonome economische activiteit kan worden uitgeoefend en de verkrijger de bedoeling
heeft om het geheel of het deel van een algemeenheid te
exploiteren. Het moet dus gaan om de overdracht van een
‘going concern’. Dit is een geheel van activa en passiva dat
een onderneming kan vormen in het economisch verkeer.
De levering van onroerend goed kan in de onderstaande
gevallen plaatsvinden onder toepassing van de faciliteit:
• de levering van verhuurd onroerend goed inclusief service- en andere contracten;
• de levering van verschillende onroerende goederen in één
notariële akte;
• de overdracht van een tennishal of hotel;
• de overdracht van units welke behoren tot één onroerend
goed,
• bedrijfsverzamelgebouw;
• de verkoop van land- en tuinbouwgebouwen;
• de overdracht van een lopend project door een projectontwikkelaar.
De faciliteit van artikel 37d Wet OB is in het verleden echter niet van toepassing verklaard in de volgende situaties:
• de verkoop van een winkelcentrum bestaande uit winkels
en gebouwen alsmede een industrieterrein met daarop
een bedrijfshal;
• de verhuur van een kwekerij;
• de overdracht van (on)lichamelijke zaken waarmee werkzaamheden kunnen worden verricht die niet uitgaan
boven hetgeen bij normaal vermogensbeheer gebruikelijk
is;
• de overdracht van minicontainers en een inzamelwagen.
Voortzetten
De overnemende partij moet de onderneming voortzetten.
De overnemende partij zal het overgenomen vermogensbestanddeel moeten blijven exploiteren. De exploitatie hoeft
niet op dezelfde wijze te worden voortgezet. Voorwaarde is
dat er sprake blijft van duurzame exploitatie.
Van voortzetting van een overgenomen onderneming is geen
sprake bij verkoop van het vermogensbestanddeel zonder de
aan dit vermogensbestanddeel gekoppelde activiteiten,
rechten en overeenkomsten, die maken dat sprake is van
exploitatie.
Eigendom geen beslissende factor
Uit de jurisprudentie wordt duidelijk hoe de voorwaarden
in de praktijk worden uitgelegd. Zo oordeelde Hof Den
Haag onlangs dat eigendom geen beslissende factor is. Een
branchevereniging van ondernemers in de schilders- en
onderhoudsbranche is ondernemer voor de omzetbelasting.
De vereniging heeft ten behoeve van haar leden verzekeringsactiviteiten verricht. Deze activiteiten zijn gestaakt
waarna de exploitatie van de portefeuille is overgedragen
aan een ander bedrijf (de derde) waarmee de branchevereniging een samenwerkingsverband is aangegaan. De
eigendom van de assurantieportefeuille is bij de branchevereniging achtergebleven. Voor het ter beschikking stellen
van de portefeuille ontvangt de branchevereniging provisies
van de derde. De vraag is of de branchevereniging hierover
btw verschuldigd is.
Volgens Hof Den Haag is geen btw verschuldigd omdat
sprake is van de overdracht van een algemeenheid van goederen. Het feit dat de eigendom van de portefeuille bij de
branchevereniging is achtergebleven doet daar niets aan af.
In deze zaak komt advocaat-generaal Van Hilten op 5 april
2013 tot de conclusie dat aan het samenwerkingsverband
het recht wordt verleend gebruik te maken van de agentuurovereenkomsten. Volgens de A-G is mogelijk sprake van
de overgang van een algemeenheid van goederen; btw-heffing is in dat geval niet aan de orde. De A-G concludeert
dat de feiten nader onderzocht moeten worden om een oordeel te kunnen geven. Uit de feiten zal moeten blijken of
sprake is van de overgang van een algemeenheid van goederen. Daarbij is van belang of met de portefeuille een zelfstandige economische activiteit kan worden uitgeoefend.
Verkoop minderheidsbelang
Het Europese Hof van Justitie oordeelde op 30 mei 2013
over de verkoop van een minderheidsbelang. De zaak betrof
een bv die 30% van haar aandelen in een andere bv overdroeg. Met betrekking tot deze overdracht maakt de bv met
btw belaste kosten. De vraag is of zij deze btw kan verrekenen of dat ter zake van de aandelenoverdracht sprake is
van een onbelaste overgang van (een gedeelte van) een
algemeenheid van goederen? Als sprake is van een onbelaste overgang van (een gedeelte van) een algemeenheid
van goederen, kan de btw niet in aftrek worden gebracht.
Het Europese Hof oordeelde dat de verkoop van een minderheidsdeelneming niet kan worden aangemerkt als de
bedrijfsvoering
Overdracht verhuurd pand
Indien een verhuurd pand samen met de huurovereenkomsten aan een andere ondernemer wordt overgedragen, die vervolgens de verhuur beëindigd en het pand
verkoopt, kan op de eerste overdracht de faciliteit van
artikel 37d Wet op de omzetbelasting 1968 geen toepassing vinden.
overdracht van een onderneming. De overdracht valt
daarom binnen het bereik van de btw, maar heffing is niet
aan de orde omdat sprake is van een vrijgestelde prestatie
(levering van aandelen). Volgens het Europese Hof heeft
dat tot gevolg dat de btw op kosten die gemaakt worden
met betrekking tot de overdracht van de aandelen niet
aftrekbaar zijn. Aftrek van btw is daarentegen wel mogelijk
als de kosten tot de algemene kosten van de onderneming
behoren en worden verdisconteerd in de prijzen van de
prestaties van de ondernemer.
Dit arrest lijkt het sluitstuk te vormen in de arresten over
aftrek van btw bij de overdracht van (gedeelten van) ondernemingen. Uit dit arrest blijkt dat artikel 37d Wet OB niet
van toepassing is op de overdracht van een minderheidsdeelneming. Het Europese Hof van Justitie heeft eerder
geoordeeld over een meerderheidsdeelneming. Volgens het
Europese Hof kan bij de overdracht van een meerderheidsdeelneming wel sprake kan zijn van een overdracht van een
algemeenheid van goederen of een gedeelte daarvan.
Verplicht
De faciliteit voor de overdracht van (een deel van) een algemeenheid van goederen is van rechtswege van toepassing.
Partijen kunnen dus geen keuze maken. Als aan de voorwaarden is voldaan, dan is toepassing van de faciliteit verplicht. Dit heeft de volgende gevolgen:
• geen heffing van btw, voor de btw vinden namelijk geen
leveringen of diensten plaats;
• de koper treedt in de plaats van de verkoper – de koper
wordt voor de berekening van de btw die na de overdracht verschuldigd is, geacht in de plaats te zijn getreden van de verkoper. Dit kan van belang zijn als er nog
een herzieningstermijn loopt. De koper moet de herzieningstermijn van de verkoper afmaken.
Artikel 37d kan ook gevolgen hebben als een onroerende
zaak belast wordt verhuurd. Draagt de verhuurder zijn
onderneming over, dan is de koper in beginsel verplicht
belast te blijven verhuren. De optie vervalt niet. Dit ligt
anders als de huurder zijn onderneming overdraagt en er
een nieuwe huurder komt. De optie vervalt dan wel.
Conclusie
Als sprake is van een overdracht van een algemeenheid van
goederen of een gedeelte daarvan mag geen btw in rekening
worden gebracht. Toepassing van de faciliteit op grond van
artikel 37d Wet OB is verplicht. Denk bij een overdracht
daarom altijd aan artikel 37d Wet OB. ■
Bron: Hof Den Haag
24-02-2012, nr.
BK-10/00256 (ECLI:NL:
GHSGR:2012:BX2299);
Conclusie AG 05-04-2013,
CPG12/01836 (ECLI:NL:
HR:2013:CA0257); HvJ
EU 30-05-2013, nr.
C-651/11
Wet: art. 37d Wet OB
1968
Belastingzaken 2013 - Nummer 8
9
b e l a s t i n g
&
b e d r i j f
Au te u r: A lme r
de
B e e r
Fiscaal pakket 2014
Op Prinsjesdag heeft het kabinet het fiscaal pakket 2014 bij de Tweede Kamer ingediend. De belangrijkste fiscale
wetsvoorstellen – het Belastingplan 2014 en de Overige fiscale maatregelen 2014 – treft u hieronder aan. Speerpunten zijn een solide belastingopbrengst, een fraudebestendig belastingstelsel en vereenvoudiging.
Bedrijven
Verlaging RDA?
Het kabinet wil bezuinigen op de RDA. Eind 2013 wordt het
definitieve RDA-percentage voor 2014 vastgesteld bij ministeriële regeling.
Verhoging drempel EIA, MIA en Vamil
Investeringen van minder dan € 2.500 komen vanaf 1 januari
2014 niet meer in aanmerking voor de EIA, de MIA of de
Vamil. De drempel voor de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA) blijft € 450.
Investering in asbestsanering
Bedrijfsmatige verhuurders van woonruimte mogen voor bijvoorbeeld het saneren van asbest, al dan niet in combinatie
met het plaatsen van zonnepanelen, de MIA toepassen.
Afschaffing integratieheffing
Het Belastingplan 2014 moet het einde betekenen van de
integratieheffing.
Geen ovb participatie in beleggingsfonds
Vanaf 1 januari 2014 zal iemand die een participatie verkrijgt in bepaalde fondsen met de economische eigendom van
één of meer onroerende zaken in beginsel geen ovb meer hoeven te betalen over deze verkrijging. Daarbij geldt wel de
voorwaarde dat het belang minder is dan één derde.
Onroerendezaakrechtspersonen
Het kabinet wil dat per 1 januari 2014 alleen aandelen of
rechten in rechtspersonen kunnen kwalificeren als onroerende
zaken. De term ‘onroerendezaaklichaam’ zal dan ook worden
vervangen door ‘onroerendezaakrechtspersoon’. Buitenlandse
personenvennootschappen die naar buitenlands recht rechtspersoonlijkheid bezitten, kunnen ook kwalificeren als ‘onroerendezaakrechtspersonen’.
Bron: TK 2013-2014,
33 752 nr. 2 en 3 (Belastingplan 2014); TK
2013-2014, 33 753 nr. 2
en 3 (Overige fiscale
maatregelen 2014); TK
2013-2014, 33 754 nr. 2
en 3 (Wet aanpak fraude
toeslagen en fiscaliteit);
TK 2013-2014, 33 755
nr. 2 en 3 (Wet wijziging
percentages belasting- en
invorderingsrente)
10
Afdrachtvermindering onderwijs vervalt
Per 1 januari 2014 wordt de afdrachtvermindering onderwijs
vervangen door de subsidieregeling praktijkleren.
S&O-afdrachtvermindering
Het Belastingplan 2014 verlengt de eerste schijf van de
S&O-afdrachtvermindering van € 200.000 naar € 250.000.
Tegenover de schijfverlenging staat een verlaging van het
tarief in de eerste schijf van 38% naar 35%.
Blijft er na afloop van de periode waarop een S&O-verklaring
betrekking heeft een nog niet verrekend bedrag aan S&O-
www.belastingzaken.nl
afdrachtvermindering over, dan kunnen S&O-inhoudingsplichtigen dit bedrag verrekenen met de loonheffing verschuldigd over
alle aangiftetijdvakken die eindigen in het kalenderjaar waarin
de periode valt waarop de S&O-verklaring betrekking heeft.
Doe zaken met een gecertificeerd uitzendbureau
Het kabinet stelt voor om – nadat het depotstelsel in werking
is getreden – het voor niet-gecertificeerde uitzendondernemingen verplicht te stellen een depot aan te houden bij de
ontvanger van de Belastingdienst. Voor uitzendbureaus met
het SNA-keurmerk is het aanhouden van zo’n depot vrijwillig.
Bovendien krijgt degene die arbeidskrachten inleent van een
niet-gecertificeerde uitzendonderneming de verplichting om
35% van de factuursom (inclusief btw) te storten op de vrijwaringsrekening van de ontvanger voor het depot van de uitzendonderneming (Wet aanpak fraude toeslagen en
fiscaliteit).
Werkgever en werknemer
Stamrecht in één keer laten uitkeren
Bestaande stamrechten die onder de stamrechtvrijstelling
vallen, mogen in 2014, zonder heffing van revisierente, ineens
worden uitgekeerd. De uitkering wordt in haar geheel in box
1 belast. Er is dan belasting verschuldigd over 80% van het
totale uitgekeerde bedrag. De stamrechtvrijstelling wordt per
die per 1 januari 2014 afgeschaft.
Ook in 2014 crisisheffing
De pseudo-eindheffing hoge lonen wordt verlengd.
Arbeidskorting aangepast
Het maximum van de arbeidskorting wordt in 2014 verhoogd
met € 374. Daarnaast wordt voor de hogere inkomens de
arbeidskorting in drie stappen afgebouwd tot nihil. In 2017
zal hierdoor vanaf een inkomen van ongeveer € 110.000
geen recht meer bestaan op arbeidskorting. Het maximum
van de algemene heffingskorting wordt verhoogd naar
€ 2.100 en tegelijkertijd afgebouwd voor hoge inkomens.
Privé/financiële planning
Schenk tot € 100.000 belastingvrij
De eenmalige verhoogde vrijstelling van schenkbelasting voor
kinderen tussen 18 en 40 jaar die een schenking ontvangen
van hun ouders in verband met de eigen woning, wordt op een
aantal punten tot 1 januari 2015 versoepeld. De hoogte van
de vrijstelling is per 1 oktober 2013 verhoogd naar maximaal € 100.000. De vrijstelling is straks ook van toepassing
o p i n i e
d e
als men een schenking ontvangt van iemand anders dan een
ouder. Vanaf 29 oktober 2012 is het voor onbepaalde tijd ook
toegestaan de schenking te gebruiken voor de aflossing van
een restschuld voor de eigen woning.
Onderhandse akte voor giftenaftrek
Om in aanmerking te komen voor de aftrek van periodieke giften aan een ANBI geldt nu in bepaalde gevallen dat de giften
moeten berusten op een overeenkomst die is vastgelegd in een
notariële akte. Dit geldt bijvoorbeeld voor de ANBI’s of verenigingen met minstens 25 leden. Als het aan het kabinet ligt,
hoeft men periodieke giften vanaf 1 januari 2014 niet meer
notarieel vast te leggen, maar volstaat een onderhandse akte.
Strengere regels APV
Voor constructies met afgezonderd particulier vermogen
(APV’s) komt een aantal antimisbruikmaatregelen.
Meer activiteiten voor fiscale beleggingsinstelling mogelijk
Het wordt mogelijk dat vastgoedbeleggingsinstellingen bijkomstige activiteiten aanbieden, zoals het verzorgen van
bepaalde facilitaire diensten voor huurders (schoonmaak) of
het verzorgen van catering, receptie of vergaderservice.
Waardering serviceflats
Vanaf 1 januari 2014 geldt voor een serviceflat de waarde in
het economische verkeer (WEV) als die waarde als gevolg
van een persoonlijke verplichting tot betaling van servicekosten in belangrijke mate afwijkt van de WOZ-waarde.
Multiplier giften een jaar verlengd
In de IB en Vpb geldt een multiplier voor giften aan culturele
instellingen. De looptijd van deze regeling wordt met een jaar
verlengd en loopt nu door tot en met 2017.
Overige maatregelen
Opzettelijk onjuiste voorlopige aanslag aanvragen
Het opzettelijk onjuist of onvolledig verstrekken van gegevens
en inlichtingen in het kader van de voorlopige aanslagregeling
en bij herziening wordt beboetbaar. De inspecteur kan een
vergrijpboete opleggen die maximaal 100% van het belastingbedrag bedraagt dat ten onrechte is of zou zijn teruggegeven of ten onrechte niet is of zou zijn betaald.
Einde (keuze)regeling buitenlandse belastingplichtigen
De huidige regeling op grond waarvan buitenlandse belastingplichtigen kunnen kiezen om voor de IB behandeld te worden
als een binnenlandse belastingplichtige wordt herzien.
r e d a c t i e
Fiscale moed
De Miljoenennota en het Belastingplan 2014 kunnen op
twee manieren worden gelezen. Ten eerste door de bril van
degene die de focus legt op bezuinigingen. In dat geval kan
je waardering hebben voor de creativiteit van het kabinet.
Immers, door aan allerlei knoppen te draaien, weet het
kabinet geld bij elkaar te sprokkelen dat nodig is om richting Europese begrotingsnorm te gaan.
Ten tweede kan je naar de stukken kijken door de bril van
de ware liefhebber van gezond en visionair fiscaal beleid.
Dan beslaat de bril van ergernis. Dan tref je namelijk een
lappendeken van maatregelen aan zonder rode draad. Een
lappendeken bovendien die gaten vertoont omdat bepaalde
maatregelen met onzekerheden zijn omgeven.
Staatssecretaris Frans Weekers van Financiën is kennelijk
onder een ongelukkig gesternte als bewindspersoon aangetreden. Vorig jaar stelde het Belastingplan fiscaal gezien
ook al weinig voor. Dat was nog te verklaren door de
vreemde situatie dat er sprake was van een demissionair
kabinet dat vlak na Prinsjesdag werd opgevolgd door de
bewindslieden van de huidige VVD-PvdA coalitie. En nu is
er de grote noodzaak om de broekriem aan te halen.
Maar toch zou je mogen verwachten dat Weekers wat meer
visie in zijn Belastingplan 2014 zou leggen. Niets is minder
waar. Natuurlijk, de tijden zijn voorbij dat een reorganisatie van het belastingstelsel gepaard kan gaan met een lastenverlichting van miljarden. Zoals het geval was, weliswaar
nog in guldens, bij de ‘fiscale revolutie’ in 2001. Maar nu is
het fiscaal gezien schraalhans. De vraag dringt zich op of
Weekers daadwerkelijk van plan is de broodnodige fiscale
hervormingen door te voeren voor zowel bedrijven als
ondernemers en particulieren. Of zou hij zich blij maken
met de nivellering die volgend jaar stevig wordt ingezet?
Dat klinkt misschien cynisch. Sommigen wijzen wellicht op
het relatief uitvoerige hoofdstuk in het Belastingplan 2014
over de verdergaande bestrijding van fraude. Dat kan als
een stevig verhaal worden gezien. Aan de andere kant is
fraudebestrijding al sinds jaar en dag een wezenlijk onderdeel van het fiscale beleid. Bovendien moest Weekers hier
wel een daad stellen gezien de commotie dit voorjaar over
de fraude vanuit Oost-Europa met de huur- en zorgtoeslag.
Dat kostte hem bijna de kop.
Het is dus hopen dat de Tweede Kamer bij de behandeling
van het Belastingplan 2014 tot daden komt die wél van fiscale moed getuigen. Waarbij moet worden aangetekend dat
de SGP al heeft gedreigd het Belastingplan te verwerpen,
omdat gezinnen met kinderen te hard worden aangepakt.
Celstraf dreigt bij niet-betalen belasting
Wie belastingaangifte doet, maar de verschuldigde belasting
opzettelijk niet betaalt, riskeert een gevangenisstraf.
Belastingrente Vpb omhoog naar 8%
Voor de belasting- en invorderingsrente wordt aangesloten bij
de wettelijke rente voor niet-handelstransacties. Nieuw is dat
vanaf 1 januari 2014 daarbij een ondergrens geldt van 4%.
Voor de Vpb wordt echter aangesloten bij de wettelijke rente
voor handelstransacties, met een ondergrens van 8%. ■
Belastingzaken 2013 - Nummer 8
11
o n d e r n e m e r
p r i v é
Au te u r: R os a lie
v a n
de r We l
Publicatieplicht ANBI’s
De verstrekking van informatie via internet wordt met ingang van 1 januari 2014 een wettelijke voorwaarde voor de
ANBI-status. Bestaande ANBI’s en ANBI’s in oprichting zullen hierop moeten anticiperen. Elke ANBI krijgt te maken
met deze nieuwe regeling en moet dus weten welke gegevens vanaf 2014 via internet gepubliceerd moeten worden.
Publiceren gegevens via internet
In het kader van transparantie en verantwoording in de
filantropische sector worden de huidige ANBI-voorwaarden
uitgebreid met een verplichting tot het openbaar maken van
diverse gegevens op internet. ANBI’s mogen de informatie
op hun eigen website publiceren of gebruikmaken van
gemeenschappelijke voorzieningen die aangeboden worden
door brancheorganisaties. Vooral voor ANBI’s die nu geen
website hebben, is dit een ingrijpende maatregel.
Om in aanmerking te komen voor de ANBI-status moeten
met ingang van 1 januari 2014 de volgende gegevens worden gepubliceerd via het internet: de (officiële) naam, het
RSIN of fiscaal nummer, de contactgegevens, de doelstelling, de hoofdlijnen van het actuele beleidsplan, de
bestuurssamenstelling en de namen van de bestuursleden,
het beloningsbeleid, een actueel verslag van de uitgeoefende
activiteiten (tenminste jaarlijks) en een financiële verantwoording. Voor kerkgenootschappen die door middel van
een groepsbeschikking als ANBI zijn aangemerkt zal een
ingroeiregeling gaan gelden, deze krijgen wat langer de tijd
om aan de nieuwe voorwaarden te voldoen.
RSIN
Het RSIN (Rechtspersonen en Samenwerkingsverbanden
Identificatienummer) wordt door de Kamer van Koophandel toegekend en vervangt het fiscale nummer dat door de
Belastingdienst werd toegekend. Publicatie van het RSIN
wordt verplicht en zal in de toekomst een rol spelen bij de
uitvoering van de giftenaftrek in de inkomstenbelasting en
de vennootschapsbelasting.
Contactgegevens
Een keuze kan worden gemaakt tussen het vestigingsadres
of indien gewenst een postbusadres. Eventueel kunnen ook
het telefoonnummer en het e-mailadres als contactmogelijkheden worden vermeld.
Bron: : MvF 12-07-2013,
nr. DB2013/366M (Stcrt.
2013, 20451)
Wet: art. 1a Uitv.reg. AWR
1994
12
Doelstelling en beleidsplan
Het publiceren van de doelstelling houdt in dat de ANBI
kort en begrijpelijk haar doel, de missie en haar bestaansreden verwoordt.
In het beleidsplan moet duidelijk worden gemaakt op welke
wijze de ANBI van plan is om op korte termijn (in de
komende jaren) haar doelstellingen te verwezenlijken.
Indien de ANBI een zeer gedetailleerd beleidsplan heeft, is
het niet noodzakelijk dit gedetailleerde plan integraal te
publiceren. Voor de publicatie van het beleidsplan op inter-
www.belastingzaken.nl
net kan worden volstaan met een publieksvriendelijke (verkorte) versie van de hoofdlijnen van het beleidsplan.
Bestuurssamenstelling en namen bestuursleden
Bij de samenstelling van het bestuur gaat het om het statutaire bestuur, uit welke functies het bestuur is samengesteld
en de daarbij toegekende bevoegdheden. Voorts dient in
beginsel iedere ANBI de namen van haar bestuursleden te
publiceren. Er is een uitzondering gemaakt voor de namen
van bestuurders van kerkgenootschappen en voor de namen
van bestuurders ten aanzien waarvan de inspecteur ontheffing verleent, omdat is aangetoond dat publicatie van deze
namen een reëel gevaar oplevert voor de persoonlijke veiligheid van deze bestuurders of hun familieleden.
Beloningsbeleid
Bestuursleden en beleidsbepalers mogen ter zake van de
door hen verrichte werkzaamheden geen andere beloning
ontvangen dan een vergoeding voor gemaakte onkosten en
een niet-bovenmatig vacatiegeld. Daarnaast ziet de publicatievoorwaarde ook op het in dienst zijnde personeel. Hierbij
kan in beginsel worden volstaan met een verwijzing naar
een cao of salarisregeling.
Inzage in de financiële huishouding
ANBI’s zijn verplicht tot publicatie van de balans en de
staat van baten en lasten, met een toelichting. Een onderscheid wordt gemaakt tussen niet-vermogensfondsen (zoals
fondswervende instellingen) en vermogensfondsen. Zuivere
vermogensfondsen kunnen volstaan met een (verkorte)
staat van baten en lasten en een overzicht van de in het
kader van de bestedingen gemaakte reserveringen en het
verloop daarvan.
De financiële gegevens moeten binnen zes maanden na
afloop van het boekjaar openbaar worden gemaakt. Per
1 januari 2014 moet de financiële verantwoording over het
voorlaatste volledige boekjaar (dat geëindigd is na
31 december 2011) worden gepubliceerd (dat is boekjaar
2012). De financiële verantwoording van het boekjaar
2013 dient uiterlijk 1 juli 2014 te worden gepubliceerd.
Conclusie
Om de ANBI-status te behouden of te verkrijgen, is het van
belang tijdig de vereiste informatie op internet te plaatsen.
De websites van bestaande ANBI’s moeten op 1 januari
2014 volledig in de lucht zijn. Voor ANBI’s in oprichting
kunnen nadere afspraken worden gemaakt. ■
b e l a s t i n g
Au te u r: A lme r
de
&
b e d r i j f
B e e r
Deelnemingsvrijstelling
en compartimentering
In een arrest van 14 juni 2013 gaat de Hoge Raad in op de vraag of de zogenoemde ‘compartimenteringsleer’ van de
deelnemingsvrijstelling ook van toepassing is bij een wetswijziging. Aangezien de staatssecretaris zich niet kon verenigen met het oordeel van de Hoge Raad, heeft hij direct een wetswijziging aangekondigd, dat uiteindelijk vlak voor
Prinsjesdag bij de Tweede Kamer is ingediend.
D
e deelnemingsvrijstelling is van toepassing als een
vennootschap voor ten minste 5% deelneemt in het
gestort kapitaal van een andere vennootschap. Voor
in het buitenland gevestigde deelnemingen gelden nog de
zogenoemde ‘onderworpenheidseis’ en ‘non-beleggingseis’.
Door de deelnemingsvrijstelling zijn dividenden van de deelneming onbelast. Hetzelfde geldt voor waardeontwikkelingen en boekwinsten bij verkoop van de deelneming.
Keerzijde is dat verliezen niet aftrekbaar zijn.
Compartimenteringsleer
Het kan voorkomen dat in enig jaar wordt voldaan aan de
voorwaarden van de deelnemingsvrijstelling en in een later
jaar niet meer. Het omgekeerde is uiteraard ook mogelijk:
in enig jaar is niet voldaan aan de voorwaarden van de
deelnemingsvrijstelling en in een later jaar wel. De vraag is
dan hoe moet worden omgegaan met dividenden/waardeveranderingen van de deelneming die zien op de ‘eerdere’
periode waarin de deelnemingsvrijstelling wel respectievelijk niet van toepassing was. Denk bijvoorbeeld aan een vennootschap die aanvankelijk aan de voorwaarden voor
deelnemingsvrijstelling voldoet, vervolgens een deel van de
aandelen verkoopt waarna zij niet meer aan de voorwaarden voldoet en vervolgens in dezelfde periode het restant
aan aandelen van de hand doet. De boekwinst over dit restant aandelen zou dan wel belast zijn.
Voor deze situaties is in de rechtspraak de ‘compartimenteringsleer’ ontwikkeld. Deze houdt kort gezegd in dat bij
regimewijziging het ‘oude’ regime van toepassing blijft op
dividenden en waardeontwikkelingen van de aandelen ontstaan in de ‘oude’ periode. Deze rechtspraak betrof echter
uitsluitend regimewijzigingen door verandering van feiten
en omstandigheden, maar niet door wetswijziging. In zijn
arrest van 14 juni 2013 vult de Hoge Raad deze leemte in.
Compartimentering bij wetswijziging
Een Nederlandse vennootschap bezat 49% van de aandelen van twee in de Verenigde Arabische Emiraten gevestigde vennootschappen. Op grond van een afspraak met de
Belastingdienst was de deelnemingsvrijstelling tot 1 januari
2006 van toepassing op beide deelnemingen. In 2006 is de
deelnemingsvrijstelling niet meer van toepassing, maar door
een wetswijziging (Wet Werken aan Winst) is de deelnemingsvrijstelling vanaf 2007 weer van toepassing.
In 2007 keren de buitenlandse vennootschappen een dividend uit. Een deel van het dividend komt uit de winsten van
het jaar 2006. De inspecteur stelt zich op het standpunt
dat de deelnemingsvrijstelling niet van toepassing is. Het
dividend – zo betoogt hij – komt namelijk voort uit winsten
van 2006 en in dat jaar gold de deelnemingsvrijstelling
niet. De inspecteur past de compartimenteringsleer dus ook
toe bij wetswijzigingen.
De Hoge Raad is het niet eens met de visie van de inspecteur. Volgens ons hoogste rechtscollege is voor de vraag of
de deelnemingsvrijstelling geldt, de wetgeving in het jaar
2007 bepalend. Dat het dividend is voldaan uit winsten
gerealiseerd in 2006 (het jaar waarin de deelnemingsvrijstelling niet gold) doet volgens de Hoge Raad niet ter zake.
Als de wetgever het anders had gewild, had hij – zo merkt
de Hoge Raad op – maar een overgangsregeling moeten
treffen. De ‘compartimenteringsleer’ geldt dus volgens de
Hoge Raad niet bij een wetswijziging.
Wetsontwerp
De staatssecretaris van Financiën kon zich niet verenigen
met het arrest en heeft daarom onlangs het wetsvoorstel
‘compartimenteringsreserve’ ingediend. Dit wetsvoorstel
betreft zowel de sfeerovergang door wetswijziging, als de
sfeerovergang door wijziging van feiten en omstandigheden
en compartimentering bij vermogenswinsten en dividenden.
In het wetsontwerp wordt voorgesteld dat als een belastingplichtige aandelen bezit in een lichaam waarbij zich een
sfeerovergang voordoet, de belastingplichtige een compartimenteringsreserve moet vormen. Vastgesteld wordt dan hoe
hoog het bedrag is dat bij de belastingplichtige nog onder
een andere sfeer valt. Het kan gaan om een belaste of een
onbelaste compartimenteringsreserve. Een belaste compartimenteringsreserve wordt verminderd als een voordeel is
toe te rekenen aan de belaste periode en daadwerkelijk is
belast. Een onbelaste compartimenteringsreserve wordt
verminderd als een voordeel is toe te rekenen aan de onbelaste periode; dit voordeel is dan vrijgesteld. ■
Bron: HR 14-06-2013, nr.
11/04538 (ECLI:NL:HR:
2013: BY1244); TK 20122013, 33 713, nrs. 2 en 3
Belastingzaken 2013 - Nummer 8
13
auto
Au teur:
H eleen
Elb e r t
HElEEN ElBErt is wErkzAAm Als zElfstANdig fiscAAljuridiscH AdvisEur Bij ElBErt fiscAAl, AutEur vAN HEt
BoEk dE Auto, zAkElijk EN privé EN co-AutEur vAN HEt
BoEk pArkEErBoN, NEE dANk u!
Auto geschorst: inspecteur moet gebruik bewijzen
Wie moet nu bewijzen dat een geschorste
auto tijdens een schorsingsperiode gebruikt
is: de belastingplichtige of de inspecteur?
Hoewel de rechtbank hier anders over
dacht, geeft het hof in hoger beroep aan dat
de inspecteur het bewijs moet leveren.
Een eigenaar schorst zijn Land Rover per
december 2010 voor de MRB. In april en
juni 2011 wordt de geschorste auto echter
gefotografeerd op de A1 bij Hengelo en op
de A1 in de buurt van de Duitse grens. In
augustus van dat jaar doet de eigenaar van
de auto aangifte van diefstal van het kentekenbewijs en de kentekenplaten. Hij verklaart dat deze begin augustus gestolen zijn
uit de geschorste auto. Op dat moment was
hij wegens vakantie afwezig. De discussie
met de inspecteur gaat uiteraard over het
feit of het wel of niet zijn Land Rover was
die in april en juni is waargenomen op de
A1. Wanneer dat wel het geval is, moet hij
een forse naheffingsaanslag MRB plus
boete betalen. De inspecteur zwaait met
foto’s. Volgens de eigenaar is het echter
helemaal niet zijn auto die op de foto staat.
Hij geeft aan dat hij op die momenten
onmogelijk in de Land Rover had kunnen
rijden vanwege een technisch mankement
aan de auto. Hij laat diverse garagenota’s
zien om zijn gelijk te onderbouwen. De
eigenaar veronderstelt dat de auto op de
foto’s niet zijn auto is, maar een identieke
auto die mogelijk van de gestolen kentekenplaten is voorzien. Hij geeft aan dat de kentekenplaten van de auto al in maart 2011
gestolen zijn en dat zijn verklaring bij de
aangifte – dat de diefstal begin augustus
heeft plaatsgevonden – niet klopt.
De rechter gelooft hem niet. Dat de eigenaar aangifte doet van een diefstal en daarbij de verkeerde periode noemt gaat er bij
de rechter niet in. Ook het alibi van het
technische mankement rammelt. Weliswaar
zijn er garagenota’s overlegd, maar die
overtuigen de rechter niet van zijn gelijk. De
opeenvolgende garagenota’s vermelden
namelijk elk een kilometerstand. Tussen de
verschillende kilometerstanden zit een
zodanig verschil dat de rechter de indruk
krijgt dat er tussendoor wel degelijk met de
geschorste auto is gereden. Ook gelooft de
rechter niet dat de auto op de foto over
Nieuwe bijtellingsgrenzen 2014
Per 1 januari a.s. worden de bijtellingsgrenzen aangescherpt. Wij zetten de grenzen
voor 2013, 2014 en 2015 nog even voor u op een rij:
2013
2014
2015
14%
51 - 95
51 - 88
51 - 82
20%
96 - 124
89 - 117
83 - 110
14%
51 - 88
51 - 85
51 - 82
20%
89 – 112
86 – 111
83 - 110
Benzine:
Diesel:
Valt de auto die u wilt kopen per 1 januari buiten de boot? Zorg dan dat u deze auto
nog in 2013 op uw naam heeft staan.
14
www.belastingzaken.nl
ander uiterlijke kenmerken beschikt dan
zijn auto, zoals de eigenaar tijdens de zitting verklaart. Kortom, de gefotografeerde
auto is wel degelijk de geschorste auto en
de inspecteur is dus in zijn bewijslast
geslaagd. De naheffingsaanslag en de boete
blijven in stand.
De eigenaar kan overigens nog cassatie
aantekenen tegen deze uitspraak. Of hij dit
heeft gedaan of zal doen, is ons bij het ter
perse gaan van dit nummer niet bekend.
Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 17-09-2013, nr. 13/00334
(ECLI:NL:GHARL:2013:6854)
overgangsregeling
bijtelling
Hebt u al een auto in uw bezit en valt deze
auto per 1 januari in een andere bijtellingscategorie? Dan is er in principe niets aan de
hand. U kunt namelijk gebruik maken van
het overgangsrecht. Is de datum eerste
tenaamstelling van de auto voor 1 juli
2012? Dan kunt u uw oude bijtellingspercentage gebruiken tot het moment dat
zowel de tenaamstelling als de vaste
bestuurder van de auto wijzigt. En, ook al
wijzigen zowel de tenaamstelling als de
vaste bestuurder: volgens een toezegging
mag ook de nieuwe eigenaar/bestuurder in
ieder geval tot 1 juli 2017 gebruik maken
van uw lage bijtellingstarief.
Is de datum eerste tenaamstelling van de
auto 1 juli 2012 of later? Dan mag u uw
lage bijtellingspercentage 60 maanden
gebruiken. Deze 60 maandsperiode begint
op de eerste dag van de volle maand. Een
tenaamstelling op 3 juli 2013 levert u en
een eventuele volgende eigenaar/berijder
bijvoorbeeld een lage bijtelling op tot
1 augustus 2018.
Tip: de datum tenaamstelling vindt u op het
kentekenbewijs van de auto of via www.
rdw.nl.
auto
margeregeling niet zo maar van toepassing
De margeregeling is een regeling uit de
omzetbelasting. Deze houdt kortweg in dat
de verkoper geen btw in rekening hoeft te
brengen over het hele factuurbedrag, maar
slechts over zijn eigen marge. Deze regeling
wordt gebruikt wanneer een ondernemer
goederen inkoopt van bijvoorbeeld particulieren, bijvoorbeeld een inruilauto. Dat deze
regeling niet zonder meer gebruikt kan worden, blijkt uit de volgende zaak waarbij de
toepassing van de margeregeling de ondernemer op een naheffingsaanslag van bijna
€ 350.000 plus boete komt te staan.
Een groothandel in (onder meer) personenauto’s koopt (in zeven partijen) in totaal
196 gebruikte auto’s uit Spanje in. Vijf van
de ingekochte auto’s hadden op het moment
van levering minder dan 6.000 kilometer
gereden. De ingekochte auto’s betroffen
zogeheten ‘buy backs’ en ‘company cars’. De
inkoopprijs van de auto’s bedraagt in totaal
€ 2.189.240.
Op verzoek vermeldt de Spaanse leverancier
op de facturen dat het om margeauto’s
gaat: ‘(…) what is very important that on
the invoice is written ‘Levering valt onder
de margeregeling’ I don’t know the translation in Spanisch but maby [I] can translate
it. It means that it will be not a ICL delivery. In that case we have a deal for the 72
cars for your price as mentioned.’
De groothandel moet aannemelijk maken dat
er sprake is van auto’s die onder de margeregeling vallen. Voor de groothandel spreekt de
vermelding van de in het Engels verwoorde
zin ‘margeregeling van toepassing’ op de facturen. Maar dat enkele feit overtuigt de rechter niet, omdat er veel aanwijzingen zijn die
juist op het tegendeel wijzen, zoals:
• uit een mail blijkt dat sprake is van
exportprijzen waarin de btw niet is begrepen. Zou de margeregeling van toepassing zijn, dan is er juist wel btw in de
prijs begrepen;
• in de koopcontracten staat uitdrukkelijk
vermeld dat de groothandel intracommunautaire verwervingen moet aangeven en
CMR-vrachtbrieven moet overleggen, dit
hoeft niet bij de margeregeling;
• de leverancier verklaart dat ‘company
cars’ auto’s zijn die door de leverancier
zijn gebruikt en dat ‘buy backs’ auto’s
zijn die van verhuurbedrijven zijn
gekocht. Dit betreft geen particulieren of
vrijgestelde ondernemers.
De vermelding ‘margeregeling’ is in dat licht
volgens de rechter onvoldoende om aan te
nemen dat sprake is geweest van margeauto’s. De enkele vermelding van de toepassing van de margeregeling op de factuur
kan niet bewerkstelligen dat een btw-auto
een margeauto wordt, aldus de rechter. De
groothandel probeert onder de naheffingsaanslag uit te komen door er op te wijzen
dat zij te goeder trouw heeft gehandeld,
maar de rechter gelooft daar niets van. De
groothandel heeft meer geluk op het terrein
van de boete: vanwege de langere termijn
wordt deze iets gematigd. De naheffingsaanslag blijft echter in stand.
01
Let op de termijn
wanneer u nog gebruik wilt maken
van de 0%-bijtelling voor een elektrische of semi-elektrische auto, is
het niet voldoende om deze auto
voor 1 januari a.s. aan te schaffen.
voor de bijtelling geldt namelijk de
datum van tenaamstelling als doorslaggevende datum. Bestelt u de
auto vandaag, maar wordt de auto
pas op 2 januari geleverd en te
naam gesteld? dan gaat het
0%-bijtellingstarief aan uw neus
voorbij en krijgt u te maken met
een bijtelling van 4% of 7% (zie
elders in deze rubriek). laat dus
voor de zekerheid op uw bestelformulier aantekenen dat de verkoper
een levering en tenaamstelling in
2013 garandeert.
Bron: Rb. Gelderland 26-09-2013, nr. AWB 12/483
(ECLI:NL:RBGEL:2013:3277)
Aparte bijtelling ‘echte’ elektrische auto’s
Zoals u wellicht weet, is de bijtelling voor
auto’s met een CO2-uitstoot tot 50 gram/
km nu nog per saldo 0%, dat wil zeggen
25% korting op een bijtelling van 25%.
Maar, hoe ziet het er volgend jaar uit? Volgens de nu bekende wettekst wordt de bijtelling voor dergelijke auto’s per 1 januari
verhoogd naar 7%. De staatssecretaris
blijkt zich echter te ergeren aan zogenoemde semi-elektrische auto’s. Dit zijn
auto’s die niet alleen op elektriciteit rijden,
maar ook op een andere brandstof zoals
benzine. U raadt het al: veel van de berijders profiteren van de huidige 0%-bijtelling, maar tanken vrolijk hun benzinetank
vol. Alleen op elektriciteit kom je niet zo
heel ver, niet waar? Ook duurt het opladen
van de auto soms (te) lang in de ogen van
de berijders. Tja, en waarom krijgen deze
benzinegebruikers met stekker nu een veel
lager tarief dan de andere benzinegebruikers zonder stekker? De staatssecretaris
heeft het plan opgevat om een onderscheid
te maken tussen de bijtelling voor echte,
puur elektrische auto’s en andere auto’s
met een lage CO2-uitstoot. In eerste instantie was het de bedoeling (zoals blijkt uit het
concept-milieuakkoord) om de bijtelling
voor elektrische auto’s per 1 januari a.s. op
3% te stellen en voor overige zuinige auto’s
op 8%. Op Prinsjesdag heeft de staatssecretaris in een Autobrief aangekondigd, en
dit inmiddels met een nota van wijziging
verwerkt in Belastingplan 2014, dat de bijtelling voor een elektrische auto volgend
jaar 4% zal zijn. De overige zuinige auto’s
(met een CO2-uitstoot van maximaal 50
gram/km) gaan onder het 7%-tarief vallen.
In de nota van wijziging wordt ook voorgesteld de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek
en de VAMIL voor personenauto´s af te
schaffen. Uiteraard houden wij u via deze
rubriek op de hoogte van het laatste nieuws
over dit onderwerp.
Bron: TK 2013-2014, 33 752 nr. 9 (Belastingplan 2014)
Belastingzaken 2013 - Nummer 8
15
tips
02
Schenk belastingvrij
U mag als ouder eenmalig uw kinderen tussen de 18 en
40 jaar belastingvrij een groot bedrag schenken. Van
1 oktober 2013 tot 1 januari 2015 wordt deze leeftijdsgrens losgelaten voor de eenmalige schenking die wordt
gebruikt voor aankoop, verbetering of onderhoud van
een eigen woning of aflossing van de eigenwoningschuld.
Daarnaast mag in die periode ook door andere familieleden of derden belastingvrij worden geschonken. Bovendien wordt het bedrag verhoogd tot € 100.000 en mag de
schenking ook worden gebruik voor aflossing van de
restschuld van de eigen woning.
03
Claim nu EIA
Schaft u in nog dit jaar een bedrijfsmiddel aan dat op de
Energielijst 2013 staat? Dan komt u in 2013 in aanmerking voor de energie-investeringsaftrek (EIA) als uw
nieuwe bedrijfsmiddel ten minste € 450 kost en u een
melding doet die in totaal meer dan € 2.300 bedraagt.
Als het bedrijfsmiddel op de Energielijst staat, kunt u
41,5% van het investeringsbedrag als EIA direct ten
laste van de winst brengen. Voorwaarde voor toepassing
van de EIA is dat u de investering binnen drie maanden
na het sluiten van de koopovereenkomst aanmeldt bij het
Agentschapnl. Voor de Energielijst 2013: zie www.agentschapnl.nl/eia
Vanaf 2014 komen alleen nog bedrijfsmiddelen die meer
kosten dan € 2.500 in aanmerking voor EIA.
04
Bespaar op loonkosten S&O
Verrichten uw medewerkers onderzoeks- en ontwikkelingswerkzaamheden? Dan kunt u als werkgever een korting krijgen op de loonkosten. De eerste schijf
S&O-afdrachtvermindering wordt in 2014 verlengd tot
€ 250.000. Het tarief over de eerste schijf daalt naar
35%. Voor starters geldt voor maximaal drie jaar een
hoger percentage van 50% over de eerste € 250.000. U
moet wel eerst een S&O-verklaring aanvragen. Deze verklaring kunt u vanaf 2014 voor langer dan zes maanden
aanvragen. De regeling wordt door Agentschap NL uitgevoerd. Check voor informatie www.agentschapnl.nl/wbso.
05
Geen en/of-rekening
Een inwoonster van België is enig eigenaar van een woning.
Sinds 1 mei 2001 staat zij op dat adres ook ingeschreven in de
Gemeentelijke Basisadministratie persoonsgegevens. Vanaf 2007
staat haar partner ook op het adres ingeschreven. Van januari
tot en met juli 2009 wordt de hypotheekrente afgeschreven van
een bankrekening die op haar naam en die van haar partner
staat. Vanaf augustus 2009 tot en met december 2009 wordt de
hypotheekrente betaald van een rekening die alleen op naam van
de vrouw staat. In haar aangifte 2009 heeft zij de volledige
hypotheekrente in aftrek gebracht. In de haar opgelegde aanslag
is echter geen rekening gehouden met de betaalde hypotheekrente. Na bezwaar te hebben aangetekend wordt rekening gehouden met de helft van het bedrag aan betaalde hypotheekrente.
Vaststaat dat de woning een eigen woning in de zin van de wet
is. Voor de rechter is het de vraag of het totale bedrag aan hypotheekrente door haar in aftrek mag worden gebracht of slechts
de helft. De rechtbank stelt voorop dat hypotheekrente op de
belastingplichtige moet drukken om aftrekbaar te zijn. Het is
aan de vrouw om aannemelijk te maken dat en in hoeverre de
hypotheekrente op haar drukt. De eigenaresse kan volgens de
rechtbank niet aannemelijk maken dat de betalingen van hypotheekrente van de en/of-rekening voor meer dan 50% op haar
hebben gedrukt. De vrouw kon namelijk niet aannemelijk maken
dat op de en/of-rekening geen inkomsten van de partner werden
ontvangen. De verklaring van de partner dat als rentebetalingen
van de rekening zouden zijn gedaan van gelden die aan hem zouden toebehoren, die gelden dan als schenking moeten worden
aangemerkt, accepteert de rechtbank ook niet. Met name omdat
deze verklaring pas in december 2012 is opgesteld en niet notarieel is vastgelegd. De inspecteur is er terecht van uitgegaan dat
de hypotheekrente voor de maanden januari tot en met juli voor
de helft op de vrouw drukte. Voor de maanden augustus tot en
met december is wel aangetoond dat de hypotheekrente volledig
op haar drukte.
06
Betaal alleen
Bent u voor 100% eigenaar van een woning en een de
daarop rustende hypotheek? Zorg dan dat hypotheekrente wordt betaald van een rekening die alleen op uw
naam staat om de volledige hypotheekrenteaftrek te
kunnen claimen.
Mijd de crisisheffing
Dreigt uw arbeidsbeloning over 2013 (inclusief bijtelling
auto) boven de € 150.000 uit te komen? Dan moet uw
werkgever volgens het Belastingplan 2014 in 2014
wederom 16% over het meerdere boven de € 150.000
aftikken. Overleg eens met uw werkgever of adviseur of
het niet mogelijk is om uw arbeidsbeloning in 2013
onder die grens te houden! Door minder te gaan werken,
het later toekennen van een tantième of creatief gebruik
te maken van de werkkostenregeling.
16
Valkuil
www.belastingzaken.nl
07
Onderbouw urenadministratie
Bent u (startende) ondernemer of drijft u een onderneming naast uw dienstbetrekking? Zorg er dan voor dat
uw urenadministratie klopt en geef ook aan welke werkzaamheden u heeft uitgevoerd. Dan kunt u met een
gerust hart de zelfstandigenaftrek claimen.
tips
08
Denk na over ontslaguitkering
Verwacht u na 1 januari 2014 in aanmerking te komen
voor een ontslaguitkering? Houdt er dan rekening mee
dat de stamrechtvrijstelling per 1 januari 2014 vervalt. U
kunt de uitkering dan niet meer voordelig onderbrengen
bij een bv, een bank, een beleggingsinstelling of een verzekeraar. De uitkering wordt in een keer in box 1 belast.
09
Check rekeningnummer
Hebt u een bankrekening waartoe meerdere personen
gerechtigd zijn? Vanaf 1 december 2013 worden teruggaven van inkomstenbelasting, btw en toeslagen alleen
uitbetaald op een bankrekening die staat op naam van de
belastingplichtige. Houdt er rekening mee dat de Belastingdienst vanaf die datum iedere derde die kan beschikken over de bankrekening waarop een te hoog bedrag
ten onrechte is uitbetaald, aansprakelijk kan stellen voor
terugbetaling van dat bedrag. De aansprakelijkstelling
wordt beperkt tot het bedrag dat is uitbetaald.
10
Griffierechten weer omhoog
Overweegt u om beroep in te stellen tegen een aanslag
inkomstenbelasting? Houd er dan rekening mee dat de
griffierechten binnenkort weer omhoog gaan. De minister van Justitie heeft hiertoe een wetsvoorstel ingediend
bij de Tweede Kamer. Als ondernemer/natuurlijk persoon
betaalt u bij de rechtbank € 77 als u in beroep gaat, bij
het hof en de Hoge Raad betaalt u € 189. Voor een
beroep tegen bijvoorbeeld een aanslag omzetbelasting,
dividendbelasting of bpm liggen de tarieven hoger: bij de
rechtbank € 163, bij het hof en de Hoge Raad € 311.
Bedrijven betalen voor het in beroep gaan bij de rechtbank € 324, bij het hof en de Hoge Raad zelfs € 488.
11
Bereken betalingskenmerk
Hebt u de acceptgiro of de herinneringsbrief met het
juiste betalingskenmerk niet meer voorhanden? Dan
kunt u op de site van de Belastingdienst gebruik maken
van een hulpmiddel waarmee u eenvoudig het betalingskenmerk voor uw aangifte kunt opzoeken. Omgekeerd
werkt het ook. Hebt u een acceptgiro en weet u niet
meer op welke aanslag deze betrekking heeft, dan kunt u
met de tool het aangiftenummer vinden.
12
Plan investeringen
Overweegt u nog dit jaar een fiks bedrag te investeren?
Probeer de investeringen te spreiden. Bedenk dat het
spreiden van de investeringen over twee jaar een hogere
kleinschaligheidsinvesteringsaftrek kan opleveren.
Blunder
Pensioenverdeling
Een man is in algehele gemeenschap van goederen
getrouwd. Inmiddels is de man met pensioen. Tijdens zijn
dienstbetrekking heeft de man pensioenaanspraken opgebouwd. In 2009 is een bedrag van € 27.174 aan pensioen
aan de man uitgekeerd. Hierop is loonheffing ingehouden.
Het bedrag is gestort op de gezamenlijk bankrekening
van het echtpaar. In zijn aangifte IB 2009 heeft de man de
helft van zijn pensioen en de helft van de ingehouden
loonheffing aangegeven. De andere helft van zijn pensioen
en de loonheffing heeft hij in de aangifte van zijn echtgenote aangegeven. Bij het vaststellen van de aanslag IB
2009 heeft de inspecteur het volledige bedrag van de pensioenuitkering en de loonheffing aan de man toegerekend.
De zaak belandt uiteindelijk bij Hof Arnhem-Leeuwarden.
De rechter geeft aan dat de vraag of de pensioenuitkering
volledig tot het belastbare inkomen van de man moet
worden gerekend, moet worden beantwoord aan de hand
van de Wet IB 2001. Aangezien het pensioen, dat fiscaal
gefacilieerd is opgebouwd, door de pensioenmaatschappij
aan de man is uitgekeerd, heeft de man het bedrag in fiscale zin genoten. Daar het niet om een gemeenschappelijk
inkomensbestanddeel gaat dat onderling verdeeld kan
worden, moet de volledige pensioenuitkering bij de man
in aanmerking worden genomen. Het beroep van de man
op het Boon/Van Loon-arrest faalt omdat het in die situatie ging om de civielrechtelijke verdeling (door verrekening) van tot aan het tijdstip van ontbinding van de
huwelijksgemeenschap door echtscheiding of scheiding
van tafel en bed opgebouwde pensioenaanspraken. In
deze zaak gaat het om de heffing van inkomstenbelasting
over gedane pensioenuitkeringen. Kortom, de inspecteur
heeft de aangifte terecht gecorrigeerd.
13
Eerlijk delen
Wilt u inkomen over beide aangiften verdelen? Dat kan
voor bepaalde inkomsten. Verdeling van inkomensbestandelen over de aangiften is mogelijk bij belastbare inkomsten uit eigen woning, inkomen uit aanmerkelijk belang
voor vermindering met de persoonsgebonden aftrek en
bij de persoonsgebonden aftrek. Overige inkomsten zijn
echter belast bij de partner die ze heeft genoten.
14
Vorm nu al een voorziening
Veel ondernemers doen – al dan niet bewust – aan milieuverontreiniging. Het risico is groot dat daarvoor vroeg of
laat een aanslag in de bus glijdt. U kunt daar in bepaalde
gevallen al rekening mee houden door een voorziening
voor milieuschade op de balans te zetten. Een interessante mogelijkheid om de fiscale winst te verlagen!
Belastingzaken 2013 - Nummer 8
17
tips
Opmerkelijk
‘Foute’ vrienden
Een ambtenaar van de Belastingdienst werkte sinds 1991 als
teamleider van verschillende teams ondernemingen. Per oktober 2009 werd hij benoemd tot projectmanager Horizontaal
Toezicht. In november 1998 heeft de ambtenaar bij zijn leidinggevenden gemeld dat hij lid was van een stille vennootschap, dat hij daarvoor geen beloning ontving en dat de
maatschap geld heeft geleend aan een bv.
De ambtenaar en zijn vrouw hebben met een vriendengroep
een maatschap opgericht met als doel de exploitatie van
onroerende zaken. Toen de mogelijkheid zich voordeed om een
bedrijfspand te kopen, werd een bv opgericht. De vrouw van de
ambtenaar is hiervan directeur en juridisch de enig aandeelhouder. Na het uittreden van twee maten heeft de groep een
nieuwe maatschap opgericht die de activiteiten van de vorige
maatschap heeft voortgezet. In 2000 vormt de bv een herinvesteringsreserve. In 2003 wordt die reserve gebruikt voor de
aanschaf van drie panden.
In 2008 volgt een boekenonderzoek bij de bv naar aanleiding
waarvan aan de ambtenaar en de andere leden van de maatschap een navorderingsaanslag IB 2003 met vergrijpboete
wordt opgelegd. Hof Amsterdam constateert uiteindelijk dat
de economische eigendom van de aandelen in de bv in handen
was van de leden van de maatschap. Daarmee had de ambtenaar een aanmerkelijk belang in de bv. In 2003 werden drie
panden door de maatschap voor onzakelijk hoge prijzen aan
de bv verkocht. De ambtenaar had zich er, vanwege zijn kennis
en ervaring met de vastgoedwereld en de fiscale wetgeving,
bewust van moeten zijn dat er sprake was van een winstuitdeling van de bv aan de maatschap. Door deze uitdeling niet te
vermelden in zijn aangifte IB 2003 moet de ambtenaar zich
bewust zijn geweest van de aanmerkelijke kans dat daardoor
te weinig belasting zou worden geheven. Een en ander is voor
de staatssecretaris aanleiding om de ambtenaar ontslaan.
15
Handel zakelijk met uw bv
Bent u directeur-grootaandeelhouder van een bv? Zorgt
u er dan voor dat alle transacties met uw bv op zakelijke
gronden verlopen! Er kan namelijk sprake zijn van een
verkapte winstuitdeling. Voor het in aanmerking nemen
van zo’n uitdeling hanteert de fiscus de ‘dubbele bewustheidseis’: zowel de dga als de bv moeten zich bewust zijn
dat sprake is van een bevoordeling.
16
Schakel Ombudsman in
Bij zaken die de invordering raken, kan de Nationale
Ombudsman vaak beter (en goedkoper) soelaas bieden
dan de rechter. De Ombudsman beoordeelt namelijk niet
zozeer de rechtmatigheid van het optreden van de ontvanger maar de behoorlijkheid (redelijkheid) ervan. Dat
is een ruimer criterium.
18
www.belastingzaken.nl
17
Regel hypotheekrenteaftrek
Sluit u een lening af voor uw eigen woning bij iemand
die niet verplicht is om gegevens aan de Belastingdienst
door te geven? Bijvoorbeeld een familielid, uw bv of een
niet in Nederland gevestigde bank. Wilt u de rente in
aftrek brengen in uw aangifte? Dan moet u de gegevens
over uw lening zelf aan de Belastingdienst doorgeven
met het formulier Opgaaf lening eigen woning. Hiervoor
dient u over DigiD te beschikken. Als u het formulier niet
invult en opstuurt hebt u geen recht op (hypotheek)renteaftrek.
18
Profiteer van microkrediet
Bent u (startende) ondernemer? Heeft u moeite om aan
financiering te komen? Dan kunt u via Qredits een microkrediet van maximaal € 50.000 krijgen. Daarnaast introduceert Qredits op 1 november 2013 het MKB-krediet:
een krediet tussen de € 50.000 en € 150.000. Voordat
een krediet wordt verstrekt, kijkt Qredits naar de persoon van de ondernemer en de potentie van de (op te
zetten) onderneming. Qredits is de handelsnaam van
Stichting Microkrediet Nederland.
19
Pas op voor btw-controle
Denkt u eraan dat de Belastingdienst uw btw en loonheffingschuld of -vordering erg gemakkelijk en snel kan
controleren? U moet immers uw btw en loonheffing
elektronisch aangeven! U loopt daarmee sneller de kans
een boete te krijgen.
20
Zorg voor bewijzen
Wilt u giften in uw aangifte in aftrek brengen? Zorg dan
dat u daar betalingsbewijzen voor hebt. Geld dat u in een
collectebus stopt, kunt u niet als gift in mindering brengen in uw aangifte. De gift moet gedaan zijn uit vrijgevigheid. Als er sprake is van een tegenprestatie is het
geen gift. U moet minimaal € 60 of 1% van uw verzamelinkomen aan giften hebben gedaan om voor aftrek in
aanmerking te komen. De aftrek bedraagt maximaal 10%
van uw verzamelinkomen. Periodieke giften zijn, mits aan
de eisen wordt voldaan, volledig aftrekbaar.
21
Periodieke schenking
Overweegt u om periodiek schenkingen te gaan doen aan
een vereniging? Met ingang van 1 januari 2014 hoeft u
voor de schenkingsakte niet meer langs de notaris. Vanaf
dat moment is het toegestaan voor de periodieke schenkingen een onderhandse akte op te stellen. Hierbij moet
wel aan een aantal voorwaarden worden gedaan.
c h e c k l i s t
Au te u r: G inir a y nha
Poulina
De carpoolregeling
De meeste werknemers moeten reizen om op
hun werk te komen. Dit gebeurt vaak met een
eigen auto of een bedrijfsauto. Om kosten te
besparen wordt soms een carpool georganiseerd. Hoe dit fiscaal uitpakt, hangt af van
twee belangrijke vragen: wie organiseert het
carpoolen en reist de werknemer met zijn
eigen auto of met een auto van de zaak?
Vergoed reiskosten van de werknemer
De werkgever kan zonder meer een onbelaste reiskostenvergoeding van maximaal
€ 0,19 per kilometer geven aan werknemers die met de eigen auto zakelijk (inclusief woon-werkverkeer) reizen. Ook onder
de werkkostenregeling geldt, ongeacht het
vervoermiddel, een gerichte vrijstelling van
€ 0,19 per zakelijke kilometer. De werknemer die met de motor, fiets of openbaar vervoer naar het werk reist, kan dus ook een
onbelaste vergoeding krijgen. Gerichte vrijstellingen zien op kosten waarbij het zakelijk karakter prevaleert. Daarom zijn deze
vrijstellingen onbelast en gaan deze niet ten
laste van de vrije ruimte van 1,5%.
Check of er wordt gecarpooled
Carpoolen is een bijzondere vorm van reizen tussen woning en arbeidsplaats, waarbij
werknemers samen in één auto naar de
arbeidsplaats reizen. De werkgever mag
ook bij het carpoolen een onbelaste reiskostenvergoeding toekennen aan zijn werknemers, maar niet in alle situaties. Bepalend
Bovenmatige vergoeding
Stel een werkgever betaalt aan zijn
werknemers een reiskostenvergoeding
van € 0,30 per zakelijke kilometer. De
werkgever mag deze gerichte vrijstelling opknippen in een deel dat onbelast
kan worden vergoed (€ 0,19 per zakelijke kilometer) en een deel dat niet
onbelast kan worden vergoed (€ 0,11
per zakelijke kilometer). Vervolgens
kan hij het bovenmatige deel van
€ 0,11 belasten als loon van de werknemer dan wel – bij toepassing van de
werkkostenregeling – onderbrengen in
de vrije ruimte. Voor zover de vrije
ruimte al volledig is benut is de bovenmatige vergoeding bij de werkgever
belast als eindheffing tegen 80%.
hierbij is wie het carpoolen organiseert en
met welk vervoermiddel (eigen auto of auto
van de zaak) wordt gereden. Voor de werkgever is het dus van belang te checken of en
hoe er wordt gecarpooled.
Werkgever organiseert; eigen auto
werknemer
Als de werkgever met de werknemer
afspreekt dat hij met zijn eigen auto reist en
collega’s meeneemt naar het werk, dan mag
de werkgever hem de onbelaste reiskostenvergoeding geven van € 0,19 per kilometer.
Maar let op, de werkgever wordt niet als
organisator van de carpool aangemerkt als
hij alleen een belangstellingsregistratie bijhoudt of aan de werknemers vraagt hoe ze
de carpool hebben georganiseerd. Verder
behoren de ‘omrijkilometers’ die de werknemer maakt om zijn collega’s op te halen
ook tot de te vergoeden kilometers. De collega’s die meerijden, mogen echter geen
onbelaste vergoeding ontvangen, want ze
krijgen al vervoer vanwege de werkgever.
Werknemer organiseert; met eigen auto
In gevallen waarbij een werknemer op eigen
initiatief met zijn eigen auto collega’s meeneemt naar het werk, mag de werkgever hem
nog steeds de onbelaste reiskostenvergoeding
geven van maximaal € 0,19 per kilometer. De
werkgever mag daarnaast ook aan de meerijdende collega’s een onbelaste vergoeding van
€ 0,19 per kilometer toekennen. Een onbelaste vergoeding voor de ‘omrijkilometers’ is
in deze situatie niet mogelijk, omdat de
‘omrijkilometers’ worden aangemerkt als privékilometers. Wel kunnen de werknemers
onderling afspreken dat de meerijders hun
vergoeding geheel of voor een deel afstaan
aan de bestuurder. De meerijders maken
immers tijdens het meerijden geen reiskosten. Bovendien kan in dat geval niet worden
gesproken van vervoer vanwege de werkgever.
Werkgever organiseert; personeelsbus of
auto van de zaak
Het is ook mogelijk een carpool te organiseren waarbij de werknemers naar het werk
reizen met een personeelsbus of met een
terbeschikkinggestelde auto. Als de werkgever de carpool organiseert, is zowel voor de
bestuurder als de meerijdende collega’s
sprake van vervoer vanwege de werkgever.
Het uitkeren van een onbelaste reiskosten-
22
Administreer
nauwkeurig
Het aanbieden van een reiskostenvergoeding is een aantrekkelijke
arbeidsvoorwaarde, maar houd wel
rekening met de geldende regels.
De reiskostenvergoeding is immers
(ook onder de werkkostenregeling)
alleen onder bepaalde voorwaarden
onbelast. Werkgevers die het carpoolen binnen hun organisatie willen stimuleren, wordt aangeraden
een nauwkeurige administratie bij
te houden van wie de carpool organiseert en met welke auto. De fiscale en financiële gevolgen
verschillen immers per werknemer
(chauffeur of meerijder(s)).
vergoeding is dan uitgesloten. De werkgever
mag wel een vergoeding toekennen, maar
die vergoeding is dan belast loon van de
werknemer(s).
Werknemer organiseert; auto van de zaak
Als de werknemers zelf het carpoolen zo
organiseren dat een van de werknemers met
een auto van de zaak reist en collega’s
meeneemt, dan is voor die ene werknemer
sprake van vervoer vanwege de werkgever.
De onbelaste reiskostenvergoeding gaat
alleen aan deze werknemer voorbij. De meerijdende collega’s hebben wel recht op een
onbelaste reiskostenvergoeding van € 0,19
per kilometer.
Checklist Carpoolregeling
❒ Vergoed reiskosten van de werknemer
❒ Check of er wordt gecarpooled
❒ Werkgever organiseert; eigen
auto werknemer
❒ Werknemer organiseert; met
eigen auto
❒ Werkgever organiseert; personeelsbus of auto van de zaak
❒ Werknemer organiseert; auto
van de zaak
Belastingzaken 2013 - Nummer 8
19
o n d e r n e m e r
p r i v é
Au te u r: R os a lie
v a n
de r We l
Testamentaire keuzes
en erfbelasting
In het vorige nummer van Belastingzaken bespraken we een aantal zaken waar erfgenamen direct na een overlijden mee geconfronteerd kunnen worden. Hierbij ging het om vragen als, moet ik de nalatenschap aanvaarden en
wat zijn de rechten en verplichtingen van de nabestaanden. In dit nummer gaan we in op de keuzes die de erflater
kan maken bij het opstellen van een testament en enkele aandachtspunten bij het doen van de aangifte erfbelasting.
Keuzetestament
Bij een keuzetestament wil de erflater de langstlevende
echtgenoot als het ware de mogelijkheid bieden om zelf te
bepalen hoe de nalatenschap wordt verdeeld. Normaal
gesproken kan de langstlevende kiezen uit de wettelijke
verdeling of gebruikmaken van een keuze- of vruchtgebruiklegaat. Het keuzelegaat geeft recht op goederen in vol
eigendom (net als de wettelijke verdeling) al dan niet tegen
inbreng van de waarde. Het vruchtgebruiklegaat maakt de
langstlevende tot genotsgerechtigde van de aangewezen
zaken, wat een voordeel kan opleveren voor de erfbelasting.
Het voordeel van een keuzetestament is, dat aan de hand
van de concrete omstandigheden ten tijde van het overlijden
van de erflater kan worden beslist welke keuze moet worden uitgebracht.
Zaken die in de toekomst sterk in waarde zullen stijgen,
zullen doorgaans door de langstlevende onder het vruchtgebruik worden geplaatst. De latere waardeaangroei komt
dan onbelast toe aan de kinderen.
Zaken die in de toekomst in waarde zullen dalen of gelijk
zullen blijven, zullen vanuit het perspectief van de erfbelasting door de langstlevende onder de (wettelijke) verdeling
worden geplaatst, waardoor onderbedelingsvorderingen
(met rente) ontstaan. De zo ontstane schuld komt (met
rente) in mindering op de nalatenschap bij overlijden van
de langstlevende. De waarde van de nalatenschap van de
langstlevende kan op deze wijze verlaagd worden. Vanwege
de erfbelastinggevolgen voor het tweede overlijden is het
belangrijk om de juiste keuze te maken, hierbij is het raadzaam dat de erven een specialist inschakelen.
Opvul- of afvullegaat
Om te voorkomen dat de langstlevende niet optimaal
gebruik kan maken van de partnervrijstelling voor de erfbelasting (€ 616.880 in 2013) bevatten (keuze)testamenten
vaak een opvul- of afvullegaat. De langstlevende heeft bij
beide legaten de keuze deze geheel of gedeeltelijk te aanvaarden. Bij een opvullegaat wordt ten laste van de
(belaste) verkrijgingen van de kinderen een geldbedrag aan
de langstlevende gelegateerd, zodanig dat de vrijstelling
optimaal kan worden gebruikt. De verkrijging van de
20
www.belastingzaken.nl
langstlevende wordt dus opgevuld tot het bedrag van de
vrijstelling. Een afvullegaat gaat nog een stap verder. In dat
geval wordt aan de langstlevende een zodanig bedrag ten
laste van de kinderen gelegateerd dat het marginale tarief
voor de langstlevende enerzijds en voor de kinderen anderzijds hetzelfde is. Bij een nog verfijndere versie van het
afvullegaat wordt zodanig met de verkrijgingen ‘geschoven’
dat die van de kinderen net niet in een hogere tariefschijf
dan die van de langstlevende vallen.
Renteafspraken
Als gevolg van de toepassing van de wettelijke verdeling (of
een hiermee overeenkomende verdeling) krijgen kinderen
een onderbedelingsvordering op de langstlevende. In het
testament wordt vaak de mogelijkheid geboden om in
onderling overleg een nadere rente overeen te komen of van
de testamentaire rente af te wijken.
Uitgangspunt is dat een dergelijke renteafspraak gevolgen
heeft voor de erfbelasting indien de bevoegdheid tot deze
vaststelling volgt uit de wet of uit het testament (bijvoorbeeld via een tenzij-clausule). Het gaat hierbij om vorderingen ontstaan krachtens erfrecht, ondermeer vorderingen uit
hoofde van de wettelijke verdeling, een ouderlijke boedelverdeling of een legaat tegen inbreng van de waarde waarbij de inbreng wordt schuldig gebleven. Afspraken worden
alleen gevolgd indien deze binnen de aangiftetermijn (van
acht maanden) rekening houdend met verleend uitstel zijn
gemaakt. Renteafspraken die niet aan het voorstaande voldoen worden niet in de erfbelasting betrokken, maar in de
schenkbelasting.
Stel het testament gaat uit van 0% rente. Indien sprake is
van een renteloze vordering betekent dit dat de langstlevende het fictieve vruchtgebruik heeft van de vordering van
het kind. Het fictieve vruchtgebruik verhoogt de fiscale verkrijging van de langstlevende en vermindert de fiscale verkrijgingen van het kind. Als de erven onderling een
samengestelde rente van zes procent overeenkomen brengt
dat mee dat de langstlevende niet het fictieve vruchtgebruik van de vordering heeft. De vordering en schuld moeten dan voor de erfbelasting worden gewaardeerd op de
nominale waarde. De renteafspraak leidt tot een vermo-
Aangifte erfbelasting
De aangifte erfbelasting moet men binnen acht maanden na
het overlijden indienen. Als dit niet haalbaar is, kan men
om uitstel verzoeken. Over aanslagen erfbelasting wordt
heffingsrente berekend. De heffingsrente wordt berekend
over de periode die aanvangt acht maanden na het overlijden en eindigt op de datum waarop de aanslag is opgelegd.
Als duidelijk is dat erfbelasting verschuldigd is, kan men
verzoeken om een voorlopige aanslag. Bij het opleggen van
de definitieve aanslag wordt rekening gehouden met de eerder opgelegde voorlopige aanslag. Hiermee kan men het
betalen van heffingsrente voorkomen.
Waardering eigen woning
Hoofdregel is dat alle bezittingen van de erflater in aanmerking worden genomen voor de waarde in het economische verkeer op het moment van overlijden. Voor woningen
geldt echter een bijzondere waarderingsregeling. De waarde
van onroerende zaken die als woning in gebruik zijn, is
gelijk aan de WOZ-waarde die is vastgesteld voor het
kalenderjaar, waarin de verkrijging plaatsvindt.
Op grond van de Wet WOZ geldt dat de waardepeildatum
één jaar ligt voor het begin van het kalenderjaar waarvoor
de waarde wordt vastgesteld (t-1). Voor 2013 (het WOZtijdvak) geldt een WOZ-waarde met als waardepeildatum
1 januari 2012. Dit betekent dat tussen een overlijden en
de peildatum voor de WOZ-waarde een behoorlijke periode
kan zijn verstreken, in theorie bijna twee jaren. Om hieraan
tegemoet te komen mag voor verkrijgingen na 1 januari
2012 de verkrijger er voor kiezen de woning in aanmerking
te nemen voor de WOZ-waarde die geldt voor het kalenderjaar na het kalenderjaar van de verkrijging. Bij een overlijden in 2013 mag de WOZ-waarde 2014 worden gebruikt,
met een waardepeildatum per 1 januari 2013. Dit betekent
dat er dus ondanks de verzachtende keuzemogelijkheid nog
steeds een periode van bijna één jaar tussen de waardepeildatum en het overlijden kan liggen.
Een erfgenaam kan overigens wel een verzoek om een
nieuwe waardevaststelling indienen bij de gemeente. Het
indienen van een verzoek ter verkrijging van een nieuwe
beschikking is niet aan een termijn gebonden. De nieuwe
beschikking ziet op een vaststelling van de waarde op de
peildatum en niet op de datum van de verkrijging door de
nieuwe eigenaar.
Pensioenimputatie
Aanspraken op een pensioenregeling bij overlijden (zoals
het recht op een nabestaandenpensioen) en sommige lijfrenteverzekeringen en periodieke uitkeringen zijn niet belast
met erfbelasting. Hiervoor geldt namelijk een vrijstelling.
ondernemer privé
gensverschuiving van de langstlevende naar het kind. Deze
vermogensverschuiving wordt ofwel gevolgd voor de erfbelasting dan wel wordt gezien als een belastbare schenking
(afhankelijk van de vraag of mocht worden afgeweken van
het testament en of dit tijdig is gedaan).
Zoals uit het bovenstaande volgt heeft het wijzigen van de
rente consequenties voor de verkrijgingen van de erven.
Door de rente optimaal vast te stellen kan erfbelasting
worden bespaard.
Omdat partners ook nog een hoge vrijstelling genieten (van
€ 616.880 in 2013) wordt rekening gehouden met deze
vrijgestelde aanspraken. De vrijstelling wordt daarom ingekort, dit wordt ook wel pensioenimputatie genoemd. De
vrijstelling wordt verminderd met de helft van de waarde
van het verkregen pensioen, de helft van de waarde van
lijfrente-uitkeringen, alsmede aanspraken op tegoeden van
lijfrentespaarrekeningen of waarden van lijfrentebeleggingsrechten, alsmede de helft van aanspraken op periodieke uitkeringen bij overlijden. De vrijstelling is na
imputatie echter nooit minder dan € 159.361 (in 2013).
Schenkingen
Schenkingen die binnen 180 dagen vóór het overlijden van
de schenker zijn gedaan, worden geacht krachtens erfrecht
te zijn verkregen (samen met de overige verkrijgingen). De
180-dagenregel geldt alleen als de erflater ten tijde van het
overlijden in Nederland woonde.
Schenkingen gedaan onder toepassing van de eenmalig verhoogde vrijstelling zijn uitgezonderd van de 180-dagenregeling. Anders gezegd in het zicht van overlijden kan
geschonken worden met een beroep op de eenmalig verhoogde vrijstelling. Bij toepassing van de 180-dagenregel
wordt de geheven schenkbelasting verrekend met de verschuldigde erfbelasting.
Levensverzekeringen
Levensverzekeringsuitkeringen kunnen niet in de heffing van
erfbelasting worden betrokken, omdat de in een polis aangewezen begunstigde rechtstreeks een vordering heeft op de
verzekeraar. De uitkering wordt dus niet verkregen uit de
nalatenschap, maar op grond van een zogeheten derdenbeding. In de wet is echter een fictiebepaling opgenomen die
voorkomt dat de verzekeringnemer tijdens zijn leven door
betaling van premies en/of koopsommen aan een verzekeraar zijn vermogen onbelast kan overhevelen naar zijn
aanstaande erfgenamen. Op grond hiervan zijn levensverzekeringsuitkeringen (en soortgelijke uitkeringen zoals lijfrenten) belast als voor de opbouw daarvan onttrekkingen ten
laste van het vermogen van de overledene hebben plaatsgevonden. Als onttrekkingen dienen in dit verband in ieder
geval premies en koopsommen te worden verstaan.
Schulden en uitvaartkosten
De schulden van de overledene en de kosten voor de begrafenis of crematie komen voor de erfbelasting in mindering
op de waarde van de erfenis (hierbij moet rekening worden
gehouden met een eventuele uitkering uit hoofde van een
uitvaartverzekering). De kosten van de notaris en voor
belastingadvies, taxatiekosten en de beloning van de executeur kunnen niet in mindering worden gebracht op de
waarde van de erfenis.
Tot slot
In geval van overlijden worden de erfgenamen geconfronteerd met administratieve en praktische vraagstukken. Op
een aantal van deze zaken zijn wij hier en het vorige nummer van Belastingzaken ingegaan. Niet alleen voorafgaand
aan het overlijden is het raadzaam advies over erfbelasting
in te winnen, maar zeker ook hierna. ■
Belastingzaken 2013 - Nummer 8
21
b e d r i j f s v o e r i n g
Au te u r: G e e r t
de
Jong
BOR en verhuurd vastgoed
De bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) in de Successiewet is alleen van toepassing op ondernemingsvermogen.
Beleggingsvermogen deelt niet in de vrijstelling. Het is dan ook logisch dat belastingplichtigen proberen zoveel
mogelijk vermogensbestanddelen als ondernemingsvermogen aan te merken. Als stelregel geldt doorgaans het
volgende: binnen de onderneming gebruikt vastgoed kwalificeert als ondernemingsvermogen, aan derden verhuurd
vastgoed als beleggingsvermogen. In de praktijk is het niet altijd zo eenvoudig.
Aan derden verhuurd vastgoed
Aan derden verhuurd vastgoed is in de regel beleggingsvermogen. Dit werd vrij recent nog bevestigd door Rechtbank
Arnhem. In de desbetreffende casus was sprake van de
schenking van aandelen in een bv waarin onder andere aan
derden verhuurde woonhuizen waren ondergebracht. De
rechtbank oordeelde dat pas sprake is van ondernemingsvermogen als de exploitatie geschiedt door middel van arbeid
die naar aard en omvang onmiskenbaar tot doel heeft het
behalen van redelijkerwijs te verwachten voordelen die het
rendement bij normaal vermogensbeheer te boven gaan. Volgens de rechtbank had de belastingplichtige niet aannemelijk gemaakt dat een bovengemiddeld rendement werd
behaald (de rechtbank becijferde het rendement op ongeveer 1% van de waarde van het vastgoed). De belastingplichtige had volgens de rechtbank ook niet aannemelijk
gemaakt dat deze voor de bv werkzaamheden had verricht,
laat staan dat deze normaal vermogensbeheer te boven gingen.
huurde object in goede staat te houden. De hoeveelheid
verhuurde objecten is in dit verband niet van belang; het is
logisch dat het beheren van een grotere portefeuille vastgoed meer tijd kost dan het beheren van een enkel pand. Het
actief door de verhuurder zelf verrichten van onderhoud en
reparaties gaat normaal vermogensbeheer wél te boven.
De uitkomst van dit soort discussies is sterk afhankelijk van
de feiten en omstandigheden. Het loont de moeite om iedere
situatie nauwkeurig te bekijken. Zo is het verdedigbaar dat
in de volgende situaties het aan derden verhuurd vastgoed
wordt aangemerkt als ondernemingsvermogen:
• een bedrijfspand wordt – na het beëindigen van het eigen
gebruik, bijvoorbeeld ten gevolge van een bedrijfsverplaatsing – verhuurd aan derden in afwachting van een
geschikt moment van verkoop;
• bij de bouw van een bedrijfspand voor eigen gebruik
wordt een deel verhuurd aan derden, waarbij nadrukkelijk
de intentie bestaat om op korte termijn het eigen gebruik
van het pand uit te breiden.
Normaal vermogensbeheer
De vraag rijst wat wordt verstaan onder normaal vermogensbeheer. Hierbij kan gedacht worden aan administratieve
aangelegenheden zoals het innen van huren, het onderhandelen met huurders over huurcondities en het betalen van
rekeningen (bijvoorbeeld OZB) en overige beheersactiviteiten. Zoals het inschakelen van reparateurs om het ver-
Concernstructuur
Het is algemeen gebruik dat bedrijfsmatig aangewend vastgoed is ondergebracht in een afzonderlijke bv. Figuur 1
toont een veel voorkomende concernstructuur die voor de
toepassing van de BOR echter onvoordelig is. De verhuur
door vastgoed bv wordt namelijk aangemerkt als een belegging, zodat op de aandelen in vastgoed bv de BOR niet van
toepassing is. Herschikking van de concernstructuur (figuur
2) door de aandelen in holding bv en werk bv onder vastgoed bv te hangen (of omgekeerd) kan een oplossing zijn.
Als gevolg van de herstructurering wordt het bedrijfspand
getransformeerd van beleggingsvermogen (verhuurd vastgoed aan derden) in ondernemingsvermogen (verhuurd vastgoed in eigen gebruik). Volgens de Successiewet mogen
namelijk bij een aandelenbelang van 5% of meer in andere
vennootschappen voor de beantwoording van de vraag of
sprake is van ondernemingsvermogen of beleggingsvermogen
de activiteiten (in casu van holding bv, werk bv en vastgoed
bv) in samenhang worden gezien. De ondernemer doet er
dus goed aan om na te gaan of zijn huidige ondernemingsstructuur optimaal is voor toepassing van de BOR. Wellicht
kan door middel van een betrekkelijk eenvoudige ingreep in
de concernstructuur de (toekomstige) toepasbaarheid van de
BOR aanmerkelijk worden uitgebreid. ■
A
A
B
Holding-bv
Werk-BV
A
Vastgoed-bv
B
Holding-bv
Vastgoed-bv
verhuur
bedrijfspand
FiGuur 1. EENvoudiGE CoNCErNstruCtuur.
B
Werk-bv
FiGuur 2. CoNCErNstruCtuur NA hErstruCturEriNG.
22
verhuur
bedrijfspand
www.belastingzaken.nl
Bron: Rb. Arnhem 05-03-2013, AWB 12/1097 (ECLI:NL:RBONE: 2013:BZ4028)
Wet: art. 35b e.v. Successiewet 1956
p e r s o n e e l
Au te u r: Linda
v a n
de
R e e p
Grensoverschrijdende
arbeid
Een werkgever die regelmatig zaken doet met het buitenland, kan in de situatie komen dat één of meer van zijn
werknemers voor een bepaalde periode werkzaam zijn in het buitenland. Vrijwel altijd heeft dit gevolgen voor de
belasting- en sociale zekerheidspositie van de werknemer. Ook de werkgever moet met de gewijzigde positie van de
werknemer rekening houden.
D
e Wet op de loonbelasting (Wet LB) bepaalt dat een
Nederlandse werkgever loonbelasting moet afdragen
voor zijn werknemers die in Nederland wonen. Dit
geldt ook als zij geheel of gedeeltelijk in het buitenland
werken. Echter, in dat geval zal vaak ook in het buitenland
belasting zijn verschuldigd over het salaris van de werknemer. Er is dan sprake van dubbele belastingheffing.
Een belastingverdrag regelt welk land belasting mag heffen
over het inkomen. De door Nederland gesloten belastingverdragen zijn vaak gebaseerd op het zogenoemde OECDmodelverdrag. Voor dit artikel is de ‘niet-zelfstandige
arbeidbepaling’ uit dit modelverdrag van belang. Uiteraard
moet men altijd per land beoordelen of het betreffende verdrag (op dit punt) afwijkt van het OECD-modelverdrag.
Beroepssporters, artiesten, werknemers aan boord van een
schip of luchtvaartuig zijn door hun functie vrijwel steeds
werkzaam in het buitenland. Voor hen kennen de Wet LB en
de belastingverdragen een aparte regeling. Dit geldt ook
voor bestuurders en commissarissen. Hier beperken we ons
tot de ‘reguliere’ werknemer die wordt uitgezonden.
183-dagen regel
Het belastingverdrag kent als hoofdregel dat het arbeidsinkomen wordt belast in de woonstaat van de werknemer. Dit
betekent dat de Nederlandse werkgever steeds loonbelasting zal afdragen over het salaris van zijn werknemers. Het
buitenland (de werkstaat) mag geen belasting heffen. Er is
echter een aantal situaties waarin Nederland niet langer
belasting mag heffen over het salaris:
1. de werknemer verblijft gedurende een periode van 12
maanden 183 dagen of meer in de werkstaat; of
2. het salaris wordt betaald door of namens een werkgever
die gevestigd is in de werkstaat; of
3. het salaris komt ten laste van een vaste inrichting van de
werkgever in de werkstaat.
Bij 2. en 3. gaat het om situaties waarbij de werkgever al
een min of meer vaste aanwezigheid heeft in de werkstaat.
In dat geval kan belastingplicht in deze werkstaat ontstaan,
zelfs al verblijft de werknemer daar minder dan 183 dagen.
ning. De belastingverdragen hanteren namelijk verschillende
‘12-maandsperiodes’, variërend van een kalenderjaar, belastingjaar tot een willekeurige periode van 12 aaneengesloten
maanden. Steeds zal het specifieke verdrag moeten worden
nagekeken. Met name als in het verdrag ‘een willekeurige
periode van 12 maanden’ is genoemd, kan dit betekenen dat
in een kalenderjaar de werkstaat belasting mag heffen,
zelfs als maar kort in deze werkstaat wordt gewerkt.
Voor het bepalen van de ‘verblijfdagen’ is voorts van belang
dat het niet om een aaneengesloten periode van 183 dagen
hoeft te gaan. Daarnaast wordt iedere dag of dagdeel in de
werkstaat meegerekend, dus ook aankomst- en vertrekdagen, het weekend, vakantiedagen voorafgaand, tijdens en
volgend op de werkzaamheden, ziektedagen, enzovoort worden meegeteld. Ziektedagen tellen niet mee als de werknemer, als hij niet ziek zou zijn geworden, niet meer aanwezig
zou zijn geweest in de werkstaat. Het bijhouden van een
goede administratie is dus cruciaal!
Meer dan 183-dagen
Als de werknemer meer dan 183 dagen in de werkstaat
verblijft, moet de Nederlandse werkgever zich registreren in
de werkstaat en daar belasting afdragen. Er hoeft dan geen
loonbelasting in Nederland te worden betaald.
Indien de werkgever in het buitenland belasting moet
afdragen, heeft dit uiteraard ook consequenties voor de
werknemer. Doordat het buitenlandse belastingtarief
afwijkt van het Nederlandse belastingtarief is het netto
maandsalaris in de buitenlandse periode hoger of lager. Dit
wordt vervolgens voor een groot deel ondervangen in de
aangifte inkomstenbelasting van de werknemer. Omdat de
werknemer in Nederland woont, moet hij zowel zijn binnenlandse inkomen, als zijn buitenlandse inkomen aangeven.
De buitenlandse belasting kan vervolgens worden verrekend
met de belasting die in Nederland is verschuldigd. Het is
uiteraard van belang dit te bespreken met de werknemer.
Sociale verzekeringen
Voor de sociale verzekeringen geldt een eigen regeling (bijvoorbeeld de Europese Verordening). De uitkomst hiervan
kan een andere zijn dan voor de belastingplicht. ■
183 dagen verblijven
In de praktijk zijn er veel vragen over de 183-dagenbereke-
Belastingzaken 2013 - Nummer 8
23
p e r s o n e e l
Au te u r: R ie n
V ink
De werkkostenregeling:
een update
Regelmatig bent u op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen inzake de werkkostenregeling. En die ontwikkelingen zijn talrijk, waardoor het soms onduidelijk is wat nu de stand van zaken daadwerkelijk is. En belangrijker:
wat u nu moet doen! Met dit artikel geven we u een update van de laatste ontwikkelingen en gaan we in op de vraag
wat een werkgever nu moet doen?
2011 – invoering werkkostenregeling
Het ministerie van Financiën had al in 2009 het plan opgevat om de fiscale regels in de loonbelasting fiks te vereenvoudigen. Daartoe is Fiscale vereenvoudigingswet 2010
ingediend die door het parlement is aangenomen en per
1 januari 2011 in werking is getreden.
Werkgevers/inhoudingsplichtigen hadden echter nog
drie jaar de mogelijkheid de wetgeving zoals die op
31 december 2010 gold te handhaven, zij het met enkele
aanpassingen. Op 7 maart 2013 heeft de staatssecretaris
aangekondigd dat deze overgangstermijn met een jaar
wordt verlengd. In de wet Overige fiscale maatregelen bij
het Belastingplan 2014 heeft hij dat formeel geregeld.
Eerst met ingang van 2015 wordt de toepassing van de
werkkostenregeling verplicht gesteld.
Met de inwerkingtreding van de Fiscale vereenvoudigingswet
2010 zijn de artikelen die betrekking hebben op vrije vergoedingen en verstrekkingen uit de Wet LB per 1 januari
2011 vervallen, zodat alle vergoedingen en verstrekkingen in
beginsel tot het loon behoren. Daarvoor in de plaats is er nu
een systeem waarbij een splitsing wordt gemaakt van kosten
die de werknemer namens de werkgever betaalt (voorschiet,
de zogenoemde intermediaire kosten) en kosten die in het
kader van de uitoefening van de dienstbetrekking worden
gemaakt. Alleen de laatstgenoemde kosten vallen onder de
werkkostenregeling, waarbij enkele gerichte vrijstellingen
zijn bepaald, die niet in het zogenoemde werkkostenforfait
vallen, mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.
2012 – evaluatie
In augustus 2012 is er een evaluatie geweest van de werkkostenregeling. Een van de conclusies van die evaluatie is
dat de systematiek van de werkkostenregeling goed is,
maar dat in de uitwerking nog zeker een slag te maken is.
Dezelfde geluiden zijn te horen in de praktijk. Zo zijn er
twijfels geuit op het punt van vereenvoudiging en zijn er signalen over knelpunten.
Uit de evaluatie blijkt ook dat het overgrote deel van de
werkgevers uitkomt met de vrije ruimte. Hoewel de evaluatie geen aanleiding voor de staatssecretaris vormt om terug
te komen van de werkkostenregeling, heeft deze evaluatie
24
www.belastingzaken.nl
geleid tot de verkenning naar maatregelen die ertoe kunnen
bijdragen dat de werkkostenregeling verbetert en ook het
draagvlak daarvoor wordt vergroot.
2013 – verkenning en consultatie
Op 21 maart 2013 heeft staatssecretaris Weekers van
Financiën de ’Verkenning verbetering van en vergroten
draagvlak voor werkkostenregeling‘ gepresenteerd. De verkenning vormt de inzet voor een consultatie van het
bedrijfsleven om te vernemen of diverse in de verkenning
gesuggereerde oplossingen voor in de praktijk ervaren problemen werkbaar zijn.
In de verkenning wordt de problematiek van de complexiteit van de vergoedingen en verstrekkingen in relatie tot de
werkkostenregeling langs twee mogelijk oplossingsrichtingen benaderd. Ten eerste wordt gekeken naar een systematische aanpassing van het loonbegrip (het zogenoemde
noodzakelijkheidscriterium) en daarna wordt gekeken naar
een oplossingsrichting waarbij in de praktijk ervaren knelpunten zoveel als mogelijk kunnen worden weggenomen.
Beide sporen dienen bij te dragen aan een verbetering van
de werkkostenregeling. De sporen kunnen afzonderlijk van
elkaar, maar ook naast elkaar worden gevolgd (zie kader).
Deze verkenning is tot 17 mei 2013 onderwerp geweest van
een brede (internet)consultatie. De bedoeling was om van
het bedrijfsleven en de wetenschap (en ieder ander die zich
bij het onderwerp betrokken voelt) te vernemen of men de
in de verkenning gesuggereerde oplossingen werkbaar acht.
89 personen/bedrijven hebben hun reactie gegeven. Een
verslag is nog niet verschenen.
De staatsecretaris kondigde aan nog voor de zomer van
2013 vereenvoudigingsvoorstellen bekend te zullen maken
en concrete wijzigingsmaatregelen van de werkkostenregeling in het Belastingplan 2014 op te kunnen nemen. En dat
laatste is hij niet na gekomen. In het Belastingplan 2014
werd niet over de wijzigingen gerept.
2014?
‘Anonieme bronnen‘ melden ons dat bij de uitwerking van
de wijzigingsvoorstellen het ministerie van Financiën op
(praktijk)problemen stuitte. Om deze problemen het hoofd
Wat nu?
De praktijk leert ons dat ongeveer 70% van de bedrijven
baat heeft bij de overstap naar de werkkostenregeling.
Maar die praktijk is gebaseerd op de huidige wetgeving.
Het lastige is natuurlijk dat we niet weten hoe de werkkostenregeling, versie 2.0 (of hoger?) er uit gaat zien. Het ligt
dan natuurlijk voor de hand om te besluiten niets te doen,
maar is dat wijs? De kans dat de werkkostenregeling geheel
wordt afgeschaft, is zeer klein. We weten dus zeker dat we
er (eens) mee moeten werken. Als het noodzakelijkheidscriterium wordt ingevoerd, weten we dat de werkgever meer
mogelijkheden (maar ook meer risico hierbij) voor (zakelijke) vergoedingen en verstrekkingen zal krijgen. Vermoedelijk zal hiervoor een deel van de forfaitaire ruimte
worden ingeleverd. Feitelijk betekent dit dat het voor meer
werkgevers aantrekkelijk zou kunnen worden om over te
stappen. Dat pleit voor actie: onderzoeken of de overstap
profijtelijk is. In crisistijd is belastingbesparing toch
belangrijk.
Echter het onderzoek naar de vraag of de overstap profijtelijk is, kost tijd en geld, terwijl door de onzekerheid over de
regelgeving we niet zeker weten of de resultaten van het
onderzoek ook bruikbaar zijn onder de nieuwe werkkostenregeling (versie 2.0). Wellicht wordt het een onnodig onderzoek. Hoewel die kans klein lijkt, gelet op hetgeen
’anonieme bronnen‘ vertellen, toch een punt van weging.
Immers in crisistijd is iedere kostenbesparing van belang.
Een duivels dilemma lijkt het. De ontsnapping zit hem in
een kansberekening. Die kansberekening doe je aan de hand
van een aantal te beantwoorden vragen, bijvoorbeeld in
welke sector is uw bedrijf werkzaam, is er een cao van toepassing, bent u dga, enzovoorts. Antwoorden op die vragen
geven een indicatie over de beslissing die u kunt of moet
nemen.
Tot slot
Er is een kleine groep binnen het ministerie van Financiën
die de voorkeur heeft om de werkkostenregeling te laten
zoals die nu is en zo gauw mogelijk over te gaan naar de
zogenoemde vlaktax. Soms denk ik weleens: misschien niet
zo’n gek idee. ■
personeel
te bieden, heeft men meer tijd nodig. Men schijnt een variant uit te werken die een combinatie inhoudt van het noodzakelijkheidscriterium en de werkplek om die problemen
het hoofd te kunnen bieden. De verwachting is dat eerst
begin 2014 (uiterlijk half 2014) de wijzigingsvoorstellen
bekend zullen worden gemaakt en als die voorstellen ingrijpend zijn, zal er (weer) uitstel volgen van de verplichte toetreding tot 2016.
Verkenning werkkostenregeling
Spoor 1
Het noodzakelijkheidscriterium gaat uit van de
gedachte dat het verstrekken, vergoeden of ter
beschikking stellen van zaken waarvan de werkgever het nodig en noodzakelijk vindt dat zijn werknemers die in hun werk gebruiken, geheel buiten
het loonbegrip blijven. Daarmee wordt de huidige
systematiek, waarbinnen alle vergoedingen en verstrekkingen in eerste instantie tot het loon worden gerekend, terwijl vervolgens wordt bezien of
daarover ook belasting verschuldigd is, deels verlaten.
Het feit dat bijvoorbeeld een noodzakelijke verstrekking ook privé wordt of kan worden gebruikt,
speelt geen rol meer. Met deze inperking van het
loonbegrip wordt een nieuwe weg ingeslagen met
als doel de aansluiting tussen het loonbegrip en
de maatschappelijke opvattingen daarover te verbeteren. Dit kan verschillende effecten hebben.
Het noodzakelijkheidscriterium heeft een open
norm. Van tevoren is niet vastgelegd wat wel of
niet onder het noodzakelijkheidscriterium valt.
Een dergelijk open norm geeft veel vrijheid aan
de werkgever, maar legt ook een grote verantwoordelijkheid bij hem neer. Hij is in eerste
instantie degene die bepaalt of een vergoeding of
verstrekking noodzakelijk is. Dan moet hij wel
weten welke voorzieningen hij in alle redelijkheid
als noodzakelijk kan en mag beschouwen. Immers
de Belastingdienst oordeelt achteraf. Een dergelijke open norm is dus ook risicovol.
Spoor 2
Uit de evaluatie van de werkkostenregeling zijn
ook knelpunten naar voren gekomen die minder
ingrijpende oplossingen vergen. Vooral op administratief terrein verloopt de aansluiting tussen
salarisadministratie en financiële administratie
niet overal soepel. De loonheffingen, en daarmee
ook de werkkostenregeling, gaan uit van heffing
en afdracht per tijdvak. De salarisadministratie
wordt daartoe periodiek afgesloten bij de uitbetaling van het tijdvakloon, terwijl de financiële
boekhouding – vaak voor kleinere ondernemingen
in samenhang met de btw-aangifte – een andere
sluitingsdatum kent.
Om aan deze problematiek tegemoet te komen
wordt gedacht aan een voorlopige afrekening per
kwartaal met een definitieve afrekening op jaarbasis die plaatsvindt na sluiting van de verschillende
administraties. Van een dergelijke systematiek
kunnen ook starters profijt hebben. De verbetering op deze specifieke knelpunten is mogelijk
ongeacht de invoering van een noodzakelijkheidscriterium.
Bron: TK 2013-2014, 33
753, nr. 2 en 3 (Wet Overige
fiscale maatregelen 2014);
TK 2012-2013, 33 402, nr.
9; MvF 21-03-2013, Aan
het werk met de werkkostenregeling. Verkenning verbetering van en vergroten
draagvlak voor werkkostenregeling (TK 2012-2013,
33 402, nr. 54)
Wet: art. 15 t/m 17a, 31a
Wet LB 1964
Belastingzaken 2013 - Nummer 8
25
b e l a s t i n g
&
b e d r i j f
Au te u r: M ike
C a s t e lijn
Blunderende fiscalist en
frauderende accountant
Recent werden door de rechtbank een fiscalist en een registeraccountant veroordeeld tot drie maanden gevangenisstraf respectievelijk 240 uur werkstraf en een geldboete van € 29.000 vanwege het opzettelijk niet en onjuist doen
van hun eigen belastingaangiften. Uit deze uitspraken blijkt wat van een professional mag worden verwacht bij het
invullen van zijn belastingaangifte. Voldoet hij niet aan deze verwachting, dan komt hem dat duur te staan.
Blunderende fiscalist
Volgens de officier van justitie zouden de aangiften inkomstenbelasting over 2007, 2008 en 2009 opzettelijk niet
(tijdig) door de fiscalist zijn ingediend. De fiscalist stelde
echter dat hij de aangiftebiljetten nooit had ontvangen.
Omdat de verplichting tot het doen van aangifte pas ontstaat na uitreiking van een aangiftebiljet, kon hem dus niet
worden verweten dat hij niet aan die verplichting zou hebben voldaan, laat staan opzettelijk.
De rechtbank volgde dit verweer van de fiscalist niet. De
aangiftebiljetten waren door de Belastingdienst toegezonden aan het door de fiscalist opgegeven adres. Aan ditzelfde adres zijn ook brieven, beschikkingen en aanslagen
verzonden. Op deze brieven reageerde de fiscalist wel. Hij
maakte ook bezwaar tegen deze beschikkingen en aanslagen. Daaruit leidde de rechtbank af dat de fiscalist dan ook
de aangiftebiljetten, welke aan hetzelfde adres zijn toegezonden, heeft ontvangen. Dit geldt volgens de rechtbank
temeer nu hij ook geen ander adres aan de Belastingdienst
had opgegeven en geen aannemelijke verklaring kon geven
voor zijn veronderstelling dat juist de aangiftebiljetten hem
niet zouden hebben bereikt, terwijl andere correspondentie
en aanslagen wel bij hem zijn aangekomen.
De fiscalist schoot in zijn eigen voet door te stellen dat hij
overigens ook niet verplicht was tot het doen van aangifte,
omdat hij in Nederland geen inkomstenbelasting verschuldigd zou zijn geweest. Daardoor zou het niet doen van die
aangiften er bovendien niet toe hebben gestrekt dat te weinig belasting werd geheven. Daaruit leidt de rechtbank juist
af dat de fiscalist wel overwogen en bewust zijn aangiften
niet heeft ingediend. Daarom oordeelde de rechtbank, dat
hij opzettelijk niet aan zijn aangifteverplichting had voldaan.
Over het ’strekkingsvereiste‘ overwoog de rechtbank nog
dat het niet (tijdig) doen van aangifte op grond van ervaringsregels in het algemeen geschikt is om te bereiken dat
te weinig belasting wordt geheven. Ook het op dit punt door
de fiscalist gevoerde verweer mocht hem dus niet baten.
De rechtbank rekende het de fiscalist zwaar aan dat hij
opzettelijk zijn belastingaangiften niet (tijdig) heeft gedaan.
26
www.belastingzaken.nl
Hij wist dat de Belastingdienst meende dat hij wel degelijk
belasting was verschuldigd te Nederland. Over de jaren
2003 tot en met 2006 zijn aan hem immers belastingaanslagen en vergrijpboeten opgelegd. Dat weerhield de fiscalist er echter niet van om door te gaan met het nalaten
aangifte te doen. Daarom achtte de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gepast en noodzakelijk. Omdat
de officier van justitie er niet in slaagde om het door haar
gestelde belastingnadeel van € 250.000 aannemelijk te
maken, volstond de rechtbank met een gevangenisstraf van
drie maanden. Zou de officier wel geslaagd zijn in dit
bewijs, dan zou de fiscalist overeenkomstig de door de
strafrechter gehanteerde Oriëntatiepunten Straftoemeting
in fraudezaken tenminste twaalf maanden gevangenisstraf
tegemoet hebben kunnen zien.
Frauderende registeraccountant
De registeraccountant werd strafrechtelijk vervolgd vanwege het opzettelijk doen van onjuiste belastingaangiften,
Waar
blijft
ons
geld?
C o n t ri b u s
omdat hij daarin ten onrechte beleggingsverliezen als
(negatief) resultaat uit overige werkzaamheden had verwerkt. Volgens de registeraccountant had hij tenminste een
pleitbaar standpunt ingenomen en kon hem dus geen opzet
worden verweten. Hij baseerde zich daarbij op een artikel
in het blad Belastingbelangen.
De rechtbank oordeelde dat de beleggingsactiviteiten van
de registeraccountant normaal vermogensbeheer niet te
boven gingen, zodat deze geen bron van inkomen vormden.
De beleggingsresultaten waren daarom ten onrechte als
verlies uit overige werkzaamheden in box 1 opgenomen. De
door de registeraccountant zelf ingevulde belastingaangiften waren daarom onjuist. De vraag is echter of hem ten
aanzien van deze onjuistheid opzet valt te verwijten.
Deze vraag beantwoordde de rechtbank bevestigend. Volgens de rechtbank heeft de registeraccountant door zijn
handelwijze bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij
onjuiste aangiften deed (voorwaardelijk opzet). Allereerst
overweegt de rechtbank dat van een registeraccountant bijzondere kennis en ervaring mag worden verwacht en dat hij
op de hoogte is van de vigerende regelgeving en rechtspraak voor de inkomstenbelasting. Dit gold in het bijzonder voor deze registeraccountant, omdat hij binnen zijn
kantoor voor zijn eigen klanten zelf de aangiften inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting beoordeelde. Als
hij vond dat zijn kantoor zelf de benodigde kennis niet in
huis had, werd een vaste belastingadviseur ingeschakeld.
Voor wat betreft zijn eigen belastingaangiften had hij deze
adviseur niet geraadpleegd, maar was hij alleen afgegaan
op het artikel in Belastingbelangen. De rechtbank oordeelde dat juist dit artikel de registeraccountant had moeten nopen tot vooroverleg met de inspecteur over de vraag
of de beleggingsverliezen konden worden aangemerkt als
bron van inkomen. Ook had hij er voor kunnen kiezen om
bij de aangiften een toelichting te voegen waarom hij
meende dat de beleggingsverliezen als zodanig konden worden aangemerkt. Dit gold temeer, nu hij de beleggingsresultaten in voorgaande jaren niet in box 1 had verantwoord.
Door noch vooroverleg te plegen, noch een toelichting te
geven, had de registeraccountant volgens de rechtbank dus
met (voorwaardelijk) opzet onjuiste belastingaangiften
gedaan. Van een pleitbaar standpunt was dan ook geen
sprake.
Het belastingnadeel bedroeg € 166.891. Op grond van de
Oriëntatiepunten Straftoemeting in fraudezaken geldt dan
een gevangenisstraf tussen de negen en twaalf maanden als
uitgangspunt. De rechtbank is daarvan afgeweken, omdat
de registeraccountant het belastingnadeel al had terugbetaald aan de Belastingdienst, geen herhalingsrisico bestond
en een gevangenisstraf het voortbestaan van zijn kantoor in
gevaar zou brengen. Daarom volstond de rechtbank met
een werkstraf van 240 uur en een geldboete van
€ 29.000. ■
Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 3-07-2013, nr. 02-993008-12 (ECLI:NL:
RBZWB:2013:4964); Rb. Oost-Brabant 13-08-2013, nr. 01/997521-11 (ECLI:
NL:RBOBR:2013:4422); Trema Straftoemetingsbulletin nr. 1, 2012
Belastingmoraal
Het woord valt de laatste tijd niet vaak, maar het is desondanks zeer actueel. Kijk maar naar de discussie over de
belastingontwijking door internationaal opererende bedrijven, waarin Nederland de laatste tijd steeds vaker als
belastingparadijs wordt geportretteerd. Die typering gaat
ver en is strikt genomen niet juist. En belastingontwijking
is per definitie volkomen legaal, in tegenstelling tot belastingontduiking. Maar die terminologie is allang niet meer
relevant en de juridische kwalificaties evenmin. Fiscaliteit
is een ethische kwestie geworden. Een ontwikkeling waar je
vraagtekens bij kunt zetten, want wetgevers en rechters
kunnen daar niet zoveel mee. Het vergt bovendien een
sterke belastingmoraal en daarvoor heb je op z’n minst een
betrouwbare overheid nodig. Dat is in Nederland op dit
moment een probleem. Laten we eens kijken naar wat
recente voorbeelden. Afgelopen voorjaar werd bekend
gemaakt dat het ministerie van Financiën de verplichting
om de werkkostenregeling toe te passen met een jaar zou
uitstellen. Er leek aanleiding om de regeling, die op dat
moment twee jaar lang in de wet was vastgelegd, aan te
passen. Een flink aantal werkgevers had al tijd en geld
geïnvesteerd om het in te voeren. Er volgde een internetconsultatie en bij het Belastingplan 2014 zou meer bekend
worden gemaakt. Een maand na het verschijnen van het
Belastingplan zitten we nog steeds te wachten op meer
informatie. De inkeerregeling. Onlangs publiceerde Financiën een besluit waardoor tussen 2 september 2013 tot
1 juli 2014 zonder boete alsnog aangifte kan worden
gedaan van voorheen verzwegen (buitenlands) inkomen en
vermogen. De inkeerregeling is met ingang van 2010 verscherpt. Daarvoor kon men een boete ontlopen, daarna
werd men eerst 15%, na 1 juli 2010 30% van het verzwegen bedrag aan boete verschuldigd. Dat betekent dat er veel
mensen zijn geweest die 15 of 30% boete hebben betaald,
terwijl op dit moment iedereen boetevrij kan inkeren. Krijgen die mensen hun geld nu terug? De crisisheffing. Werkgevers moeten in 2013 een eenmalige crisisheffing betalen
van 16% over het loon boven € 150.000 dat zij in 2012
aan een medewerker hebben uitgekeerd. Deze heffing, die
op gespannen voet staat met de Grondwet en internationale
rechtsbeginselen, moest € 500 miljoen opleveren en was
aangekondigd als eenmalige maatregel. Bij het Belastingplan 2014 werd bekend gemaakt dat de maatregel met een
jaar wordt verlengd. Volgend jaar weer? En kort na de
bekendmaking van het Belastingplan 2014 begon de regering de onderhandelingen met de oppositiepartijen, waarbij
duidelijk werd dat veel maatregelen konden worden ingeruild. Met dit zwabberbeleid moet men vrezen voor de
belastingmoraal. ■
Belastingzaken 2013 - Nummer 8
27
pensioen
Au teur:
Ed zo
Boven
Afstortplicht na
echtscheiding
De laatste tijd is er een aantal uitspraken
geweest van rechters inzake de verplichte
afstorting van het pensioen in eigen beheer
na echtscheiding. Ter herinnering: na verevening of conversie (eigen pensioenrecht voor
de ex-partner) dient op basis van rechtspraak uit 2007 (en steeds bevestigd in
latere jaren) de waarde van de aan de expartner toekomende pensioenrechten extern
te worden afgestort. Dit dient te gebeuren
tegen de (veel hogere) waarde in het economisch verkeer van deze pensioenrechten.
Gezien de huidige marktrente is dit ongeveer 2 tot 2,5 maal de fiscale waarde van
de pensioenverplichting indien het een
geïndexeerd pensioen betreft. Het ‘extern
onderbrengen’ kan bij een verzekeringsmaatschappij of (ingeval van conversie) bij
een eigen bv van de ex-partner. Dat laatste
heeft alleen zin, als het om wezenlijke
bedragen gaat.
Argumenten van dga’s om afstorting te
voorkomen, zoals ‘het pensioen was alleen
fiscaal gedreven’, worden door rechters
doorgaans snel van tafel geveegd.
In recente rechtspraak valt echter een kentering te zien. Waar in het verleden afstorting eigenlijk uitgangspunt was, wordt door
rechters steeds meer gekeken naar de financiële positie van de bv waarin de pensioenverplichting is ondergebracht. Zoals al
vaker in de literatuur aangegeven, kan het
afstorten leiden tot ernstige liquiditeitsproblemen of zelfs faillissement van de betreffende bv. Recent werd door een rechter in
een uitspraak gewezen op het feit dat de expartner door mede ondertekening van de
pensioenovereenkomst (pensioenbrief)
expliciet heeft ingestemd met de opbouw
van pensioen in eigen beheer. In de overwegingen neemt de rechter ook mee, dat bij de
bepaling van de waarde van de aandelen
geen rekening is gehouden met de commerciële waarde van de pensioenverplichting.
Het is dus de vraag of, als wel rekening zou
zijn gehouden met de commerciële waarde,
er wel een afstortingplicht aan de orde is.
Gezien de andere uitspraken lijkt het geen
rekening houden met de commerciële
waarde bij de waardering van de aandelen
niet het enige punt te zijn wat afstorting
kan voorkomen. Indien de financiële positie
van de bv zodanig is, dat afstorting leidt tot
faillissement, kan ook dat een grond zijn
om (nog) geen afstorting te laten plaatsvinden.
28
www.belastingzaken.nl
Rente, rendement en beschikbare premie
In het verleden werd in het Uniform Pensioen Overzicht (UPO) het bereikbare
pensioenkapitaal berekend met een rendement van 4%. Aangezien dergelijke rendementen de afgelopen jaren niet meer
gehaald worden, is voor 2013 vastgesteld
dat het bereikbare kapitaal berekend
dient te worden met een rendement van
2,4%. Dit leidt uiteraard tot een aanmerkelijk lager kapitaal en tot een eveneens
aanmerkelijk lagere uitkering. Berekeningen tonen aan dat de verlaging van 4%
naar 2,4% een 35% lager pensioen met
zich mee brengt.
In het licht van de pensioenwijzigingen die
per 1 januari 2014 en 1 januari 2015 zijn
te verwachten, is dit een goede zaak.
Immers, werknemers zullen steeds meer
verantwoordelijk worden voor hun eigen
toekomstvoorziening. Daarbij helpt een
heldere en juiste weergave van wat aan
pensioen bereikbaar is. Ook voor de adviseur van deze werknemers is dit van
belang.
Deze rechtspraak ontslaat de bv, dan wel de
dga niet van het toekennen van pensioenrechten aan de ex-partner. Het ontslaat de
bv er ook niet van dat de pensioenrechten
elders worden ondergebracht. Men mag er
vanuit gaan, dat als het beter gaat met de
bv, de ex-partner opnieuw zal proberen een
verzoek om afstorting van de pensioenaanspraken te doen. Het is dus meestal slechts
‘uitstel van executie’ .
dat er geen stamrecht is overeengekomen.
Door de rechter werd gesteld dat de vastlegging van de inbreng door een notaris en
het opnemen van de stamrechtverplichting
op de beginbalans van de onderneming voldoende aantonen dat er sprake is van wilsovereenstemming.
Deze uitspraak is natuurlijk geen vrijbrief
om vanaf heden geen overeenkomsten meer
op te stellen, omdat pensioen- en stamrechtverplichting ‘toch op de balans staan’,
maar kan wel helpen in sommige discussies
met de Belastingdienst over een te late
opmaak van pensioen- en stamrechtovereenkomsten. Wel is een aandachtspunt, dat
bij regimewisselingen het sterk is aan te
bevelen wel tijdig pensioenovereenkomsten
aan te passen. Immers, niet aanpassen kan
leiden tot een bovenmatige aanspraak.
Let op! In het wetsvoorstel Belastingplan
2014 wordt voorgesteld om de stamrechtvrijstelling voor nieuwe stamrechten per
1 januari 2014 af te schaffen.
Bron: Hof Den Haag 04-06-2013, nr. 200.123.392
(ECLI:NL:GHDHA:2013:CA2416); Hof Arnhem 13-092011, 200.085.081 (ECLI:NL:GHARN:2011:BU4927)
en Rb. Gelderland 17-04-2013, 233917
(ECLI:NL:RBGEL:2013:CA3318) en Hof Den Haag
22-05-2013, 200.118.249-01
(ECLI:NL:GHDHA:2013:CA2293)
Lijfrenten en
faillissement
Vaak wordt de vraag gesteld of toekomstvoorzieningen al dan niet in de boedel van
een faillissement vallen. Met betrekking tot
fiscaal aftrekbare lijfrentespaarrekeningen
is duidelijk dat deze op grond van artikel
21, sub 7 van de Faillissementswet niet in
de boedel van een faillissement vallen. Voor
een ‘gewone’ lijfrente bij een verzekeraar
geldt dit ook op grond van artikel 7:986
van het Burgerlijk Wetboek.
Stamrecht vastleggen
in overeenkomst?
De rechter heeft recent beslist, dat een niet
tijdige vastlegging van een stamrecht in een
overeenkomst geen reden is aan te nemen
Bron: Hof Den Haag 06-08-2013, nr. BK-12/00897
(ECLI:NL:GHDHA:2013:3122)
Provisieverbod niet bij
lopende regeling
Per 1 januari 2013 is het provisieverbod in
werking getreden. Dat wil zeggen dat voor
nieuwe pensioencontracten de vergoeding
voor de adviseur/intermediair rechtstreeks
door de klant betaald dient te worden. Dit is
veel transparanter dan in het verleden via
provisie. Wel moet men er rekening mee houden, dat lopende contracten nog steeds op
provisiebasis zijn. Deze kosten zijn reeds
door de klant ‘betaald’ door middel van de in
het product (en premie) begrepen provisie.
nieuws
v o o r
Adviseur aansprakelijk gesteld
Doordat een adviseur verzuimd heeft op tijd
bezwaar te maken tegen een aanslag, heeft
belastingplichtige schade geleden die door de
adviseur moet worden vergoed.
Een dga heeft in 2004 een rekening-courantschuld van € 550.000 aan zijn bv. Daarnaast
heeft hij in privé bij de bv twee leningen
opgenomen van € 450.000 en € 2.386.000.
In 2007 zijn de leningen nog niet terugbetaald, wat voor de Belastingdienst reden is
om een voorlopige aanslag IB 2004 op te
leggen rekeninghoudende met een uitdeling.
De accountant van de dga tekent ruim twee
maanden nadat de aanslag is opgelegd
bezwaar aan. Dit wordt niet-ontvankelijk
verklaard. Na het opleggen van de definitieve
aanslag tekent de adviseur van de dga binnen de bezwaartermijn bezwaar aan. Dit
bezwaarschrift is echter niet bij de Belastingdienst binnengekomen. Een aantal maanden later wordt een afschrift van het
bezwaarschrift door de advocaat naar de
Belastingdienst gestuurd. Daar de bezwaartermijn inmiddels is verstreken, wordt het
bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. De dga
gaat tegen de niet-ontvankelijkverklaring in
beroep. Ondertussen is er met de nodige
regelmaat nog telefonisch en schriftelijk contact met de inspecteur, tot het moment dat
de Hoge Raad het bezwaar niet-ontvankelijk
verklaard. De dga besluit daarop de adviseur
voor de rechter te dagen wegens wanprestatie. Doordat er niet tijdig bezwaar is aangetekend heeft de dga een aanslag van
€ 923.243 ontvangen. Door de fout van de
adviseur is de dga de kans ontnomen om volledig verweer te voeren tegen de aanslag.
Hierdoor heeft de dga schade geleden. De
adviseur geeft aan dat geen bezwaar kon
worden gemaakt, omdat de dga niet de benodigde stukken had aangeleverd.
De adviseur is van mening dat de dga, door
het niet tijdig aanleveren van de benodigde
informatie, niet de noodzakelijke medewerking heeft verleend aan de uitvoering van de
overeenkomst zodat sprake is van schuldverzuim. Beide verweren maken geen indruk bij
de rechtbank. Het argument van de adviseur
dat de dga geen schade heeft geleden, wijst
de rechtbank ook af. Volgens de stellingen
van de dga heeft de inspecteur in het kader
van de ambtshalve beoordeling van het
bezwaar inhoudelijke gronden gezien om de
dga tegemoet te komen en heeft hij daar uiteindelijk alleen vanaf gezien omdat door het
arrest van de Hoge Raad definitief kwam
vast te staan dat het bezwaar van de dga
niet-ontvankelijk was vanwege het te laat
indienen hiervan. Daarmee is voldoende aannemelijk gemaakt dat een volle toets door de
rechtbank en hof mogelijk tot een andere
aanslag IB 2004 zou hebben geleid. Weliswaar heeft de adviseur betwist dat de door
de dga genoemde voorstellen van de zijde
van de Belastingdienst zijn gedaan, maar dit
is onvoldoende om de mogelijkheid van
schade niet aannemelijk te achten. De adviseur wordt hoofdelijk aansprakelijk gesteld
voor de schade die de dga heeft geleden.
Bron:Rb. Midden-Nederland 24-07-2013, nr. C-16332562/HA ZA 12-1224 (ECLI:NL:RBMNE:2013:3593)
Matiging keten- en
inlenersaansprakelijkheid
De Belastingdienst heeft op zijn site een
informatieblad gepubliceerd waarin een toelichting wordt gegeven op de manieren waarmee in de praktijk de identiteit van de
werknemer kan worden aangetoond zonder
dat een kopie van het identiteitsbewijs wordt
gemaakt. Het gaat dan met name om gevallen waar, in het geval van keten- en inlenersaansprakelijkheid, het anoniementarief
wordt toegepast.
Aanleiding voor het informatieblad is dat het
niet meer noodzakelijk is om een kopie van
een identiteitsbewijs te overleggen. De Leidraad Invordering zal per 1 januari 2014 op
dit punt worden aangepast.
De Belastingdienst publiceert binnenkort een
voorbeeld op zijn website van een adequate
vastlegging van persoonsgegevens.
d e
a d v i s e u r
Nieuw besluit
30%-regeling
Financiën heeft een nieuw besluit gepubliceerd over de 30%-regeling. Dit beleidsbesluit bevat vragen en antwoorden over de
toepassing van de 30%-regeling en is een
actualisering van het besluit van 21 oktober
2005.
Van het besluit van 21 oktober 2005 zijn
enkele vragen vervallen vanwege onvoldoende belang of vanwege aanpassingen in
de wet- en regelgeving. Zo is de vraag over
nabetaalde inkomsten (in het oude besluit
vraag 24, thans vraag 22) aangepast: met
ingang van 2012 is de bewijsregel alleen
van toepassing op loon genoten tijdens de
looptijd van de bewijsregel (artikel 10ea,
lid 1, a, onder 1° UBLB). Vraag 26 (dubbele huisvestingskosten) is vervallen, omdat
hierover duidelijkheid is gekomen door een
arrest van de Hoge Raad. Nieuw in het
besluit zijn vragen over promovendi (11),
specifieke deskundigheid en schaarste (26
t/m 31) en wisseling van inhoudingsplichtige (35, 41 t/m 46).
Bron: MvF 23-08-2013, nr. DGB 2013/70M (Stcrt 2013,
25663); MvF 21-10-2005, CPP2005/2378M
In het volgende nummer:
Eindejaarstips
Het jaar nadert weer zijn einde. Waar
moet u aan denken om 2013 fiscaal
goed af te sluiten, wat kunt u nog doen
en waar moet u rekening mee houden
in 2014!
Bron: Belastingdienst 16-09-2013
Werken in de fiscaliteit
Sdu Fiscaal voert, in samenwerking met
Berenschot, voor de tweede keer een
trendonderzoek uit naar de arbeidsvoorwaarden en toekomstverwachtingen van
fiscalisten. Wilt u weten of uw salaris en
arbeidsvoorwaarden in lijn liggen met die
van collega’s in de branche en hoe fiscaal
Nederlanddenktoverdetoekomst?Doe
dan mee aan het onderzoek Werken in de
Fiscaliteit. Ga voor meer informatie of om
het onderzoek in te vullen naar www.sdufiscaal.nl/werkenindefiscaliteit. Doe mee
en maak kans op een iPad Mini!
En verder:
• Belastingrente
• Vermogend?Watgaatervooru
wijzigen
• Expatsinbelastingverdragen
• Zakelijkeborgstelling
• Eindekoop/aanneemovereenkomst
Belastingzaken 2013 - Nummer 8
29
Agenda
Oktober
December
31. Laatste betaaldag* LH/premies volksverzekeringen/
btw over tijdvakken eindigend in september 2013
14. Laatste meldingsdag* betalingsonmacht LH/premies
volksverzekeringen/btw en/of pensioenpremies voor
het tijdvak oktober 2013
November
31. Laatste betaaldag* LH/premies volksverzekeringen/
btw over tijdvakken eindigend in november 2013
14. Laatste meldingsdag* betalingsonmacht LH/premies
volksverzekeringen/btw en/of pensioenpremies voor
het tijdvak september 2013
15. Nationaal Congres Belastingzaken 2013 in hotel
Van der Valk in Houten, meer informatie en aanmelding via www.nationaalcongresbelastingzaken.nl
29. Laatste betaaldag* LH/premies volksverzekeringen/
btw over tijdvakken eindigend in oktober 2013
* De dag waarop de betaling, melding of aanvraag bij de Belastingdienst binnen moet zijn. Genoemde betalingsdata
gelden voor bank-/giro-overschrijvingen; contante betaling op het postkantoor dient een dag eerder plaats te vinden.
Colofon
Uitgever
Sdu Uitgevers
drs. L. de Vries
Belastingzaken
Hét fiscale nieuws- en adviesmagazine voor
ondernemer en adviseur, verschijnt 10 maal per
jaar. Jaargang 26, 2013
DeltaHage, Den Haag
Druk
Redactie
mr. H.Ph. Ruys, hoofdredacteur
drs. J. de Ruijter
mr. A.M. Zwaan-Gorter
Redactieraad
mr. S.F.J.J. Schenk
Flynth
mr. A.M.A. de Beer
Grant Thornton
mr. R.C. van der Wel
Mazars
mr. C.W. van Vilsteren-Maters
Van Vilsteren BTW advies
Medewerkers aan dit nummer
drs. R.A.W.P. Latour, drs. G.M. Poulina
Belastingacademie
mr. M.J.A. Castelijn
Castelijn Litigation
mr. H.A. Elbert
Elbert Fiscaal
mr. A.M.A. de Beer, E. Boven FB,
mr. G. de Jong, mr. L. van de Reep
Grant Thornton
mr. R.C. van der Wel
Mazars
M.H.G.A. Vink
Rien Vink Loonheffingen
mr. C.W. van Vilsteren-Maters
Van Vilsteren BTW advies
30
Vormgeving & Lithografie
DeltaHage, Den Haag
Redactieadres
Sdu Uitgevers
Redactie Belastingzaken
Postbus 20025
2500 EA Den Haag
Telefoon (070) 378 04 36
Fax (070) 799 98 31
E-mail [email protected]
www.belastingzaken.nl
Advertenties
Sdu Uitgevers
Media Service
Postbus 34
2501 AG Den Haag
Telefoon (070) 378 04 57
Fax (070) 799 98 81
www.belastingzaken.nl
Abonnementen
Het abonnement bestaat uit het tijdschrift,
de online en een tweewekelijkse e-nieuwsbrief.
Jaarabonnement 2013 € 313.
De abonnementsprijs is excl. btw en incl. verzend- en administratiekosten. Op het abonnement is het hoge btw-tarief (21%) van toepassing. Prijswijzigingen voorbehouden.
Informatie over abonnementen en andere
aanbiedingen
Abonnementen kunnen worden opgegeven bij
Sdu Klantenservice, Postbus 20014, 2500 EA
Den Haag o.v.v. Tijdschrift Belastingzaken.
Telefoon (070) 378 98 80, www.sdu.nl/service.
Vanwege de aard van de uitgave, gaat Sdu
uit van een zakelijke overeenkomst; deze
overeenkomst valt onder het algemene verbintenissenrecht. Een abonnement kan op ieder
gewenst tijdstip ingaan en geldt tot wederopzegging, tenzij anders overeengekomen. De
minimumlooptijd van een abonnement is één
jaar. Partijen kunnen ieder schriftelijk opzeggen
tegen het einde van de abonnementsperiode,
met inachtneming van een opzegtermijn van
twee maanden.
Wij verwerken uw gegevens voor de uitvoering van de(abonnements)overeenkomst en
om u van informatie te voorzien over Sdu
Uitgevers bv en zorgvuldig geselecteerde
andere bedrijven. Als u geen prijs stelt
op deze informatie, kunt u dit schriftelijk
melden bij Sdu Uitgevers, Postbus 20014,
2500 EA Den Haag. Voor informatie over
onze leveringsvoorwaarden kunt u terecht
op www.sdu.nl. Abonnementen gelden voor
minimaal één jaar.
Hoewel Belastingzaken zeer zorgvuldig
wordt samengesteld kunnen de betrokkenen
bij de samenstelling en uitgave geen aansprakelijkheid aanvaarden voor eventuele
onjuistheden of onvolledigheden.
© 2013 Sdu Uitgevers, Den Haag
Overnemen of vermenigvuldigen van (gedeelten
van) de inhoud van Belastingzaken uitsluitend
na schriftelijke toestemming van de uitgever.
ISSN 0922-2316
Wat is uw
positie op de
arbeidsmarkt?
Misschien
bent u wel meer
waard dan u
denkt...
Werken in de Fiscaliteit
2013/2014 geeft inzicht!
Altijd al willen weten wat uw positie is
binnen de fiscaliteit? Dit uw kans! Werken in de
Fiscaliteit is het onafhankelijke onderzoek,
uitgevoerd door Sdu Uitgevers en Berenschot,
wat inzicht zal geven in de arbeidsvoorwaarden
en toekomst verwachtingen van uw branche
genoten. Toch handig om te weten hoe u
scoort ten opzichte van uw collega’s!
Doe mee
aan het onderzoek
Werken in de fiscaliteit
en maak kans op
een iPad Mini!
www.sdufiscaal.nl/werkenindefiscaliteit
voorheen het NBBD congres
Wat betekenen de
nieuwe fiscale spelregels
voor uw (advies)praktijk?
Een vijftal zeer ervaren sprekers behandelt met u alle belangrijke onderwerpen om
2013 fiscaal succesvol af te sluiten en 2014 met nieuwe ideeën te starten.
Ook dit jaar ontvangt u de gebruikelijke eindejaarstips! Bekijk het volledige programma op de website.
www.nationaalcongresbelastingzaken.nl
Waar gaat het heen met de
werkkostenregeling?
Kan de DGA nog pensioen
opbouwen in zijn bv?
Nieuwe regels
voor de eigen woning
Actualiteiten
Bedrijfsopvolging
M.H.G.A. (Rien) Vink
Mr. J.J. (Hans) Buijze CPL
Mr. F.H. (Frits) van der Kamp
Mr. A.M.A. (Almer) de Beer
De WKR zou met ingang van
1 januari 2014 verplicht
worden voor alle werkgevers.
Dat is met één jaar uitgesteld.
Wat zijn de wijzigingen en hoe
bereidt u zich voor?
In 2013 is veel veranderd op
het gebied van pensioen; dat
heeft ook gevolgen voor het
pensioen in eigen beheer. Wat
moet u aanpassen en welke
opties heeft u?
Sinds 1 januari 2013 zijn de
regels voor hypotheekrenteaftrek en KEW drastisch
gewijzigd. Waar loopt men in
de praktijk tegenaan en kunnen
we nog meer wijzigingen
verwachten?
Hoewel veel ondernemers
dit moment uitstellen, zal
eens het moment komen
dat het bedrijf verkocht
wordt. Wat zijn de laatste
ontwikkelingen en hoe
bereidt u zich het beste
voor?
e slechts
deelnam
€ 345
p.p.*
,00
15 november 2013
Hotel van der Valk te Houten
* Indien u in aanmerking komt voor de volledige stapelkorting. Deelname levert 5 RB en 4 NOAB punten op.