BZ Belasting zaken HÉT FISCALE NIEUWS- EN ADVIESMAGAZINE VOOR ONDERNEMER EN ADVISEUR Overdracht en btw ‘going concern’ Belastingplan 2014 De belangrijkste voorstellen Werkkostenregeling Wat moeten we nu doen? ANBI Let op de informatieverplichtingen! Jaargang 26 oktober 2013 nummer 8 inhoud h o o f d a r t i k e l a r t i k e l e n Bedrijfsvoering Belasting & bedrijf Overdracht algemeenheid van goederen 8 De Wet op de omzetbelasting kent een faciliteit die de overdracht van een algemeenheid van goederen of een gedeelte daarvan – in de praktijk: een bedrijf(sonderdeel) ‘going concern’ – buiten de heffing van btw houdt. De vraag wanneer sprake is van (een geheel of gedeelte van) een algemeenheid van goederen blijft een lastige discussie. Een onjuiste interpretatie kan grote financiele gevolgen hebben. Fiscaal pakket 2014 10 Op Prinsjesdag heeft het kabinet het fiscaal pakket 2014 bij de Tweede Kamer ingediend. Speerpunten zijn een solide belastingopbrengst, een fraudebestendig belastingstelsel en vereenvoudiging. Ondernemer privé Publicatieplicht ANBI’s 12 De verstrekking van informatie via internet wordt met ingang van 1 januari 2014 een wettelijke voorwaarde voor de ANBI-status. Dit geldt voor bestaande en nieuwe ANBI’s. Maar om welke informatie gaat het? Personeel De werkkostenregeling: een update 24 De ontwikkelingen rond de werkkostenregeling stonden dit jaar niet stil: een verkenning van verbeteringen, een internetconsultatie, een jaar uitstel... Wat is nu de stand van zaken en, belangrijker, wat moet u nu doen? Belasting & bedrijf Blunders en fraude 26 Recent werden een fiscalist en een registeraccountant veroordeeld vanwege het opzettelijk niet en onjuist doen van hun eigen belastingaangiften. Uit deze uitspraken blijkt wat van een professional mag worden verwacht. 2 www.belastingzaken.nl redactioneel P h i l i p Ru y s redactioneel H o o fd r e d a c te u r: Nu al uitkleden? Nieuws Binnenhof 4 Fenomeen 5 Lezersvragen 7 Opinie Fiscale moed 11 Belasting & bedrijf Deelnemingsvrijstelling en compartimentering 13 Auto 14 Tips 16 Checklist De carpoolregeling Ondernemer privé Testamentaire keuzes en erfbelasting Bedrijfsvoering BOR en verhuurd vastgoed Personeel Grensoverschrijdende arbeid Contribus 19 20 22 23 Belastingmoraal 27 Pensioen 28 Nieuws voor de adviseur 29 Lezersservice 30 In het Belastingplan 2014 is het voornemen opgenomen om een vrijstelling voor de schenkbelasting uit te breiden voor een schenking in verband met de eigen woning. Hiervoor zal volgens het wetsvoorstel een vrijstelling gelden van € 100.000. Het moet dan gaan om bijvoorbeeld de aankoop of verbouwing van een eigen woning of aflossing van een restschuld. Van wie de schenking wordt verkregen is niet van belang, zo lang men maar onder de het bedrag van € 100.000 blijft. Dit is dus veel ruimer dan de eenmalige vrijstelling voor schenkingen van ouders aan kinderen (momenteel mogen ouders eenmalig maximaal € 51.407 schenken aan kinderen tussen de 18 en 40 jaar, mits de schenking wordt gebruikt voor de eigen woning). De vrijstelling van € 100.000 kent bovendien geen beperking qua leeftijd of kring van verkrijgers. Persoonlijk lijkt me deze maatregel vooral prettig voor de (zeer) vermogende particulier. Wie niet maalt om een tonnetje meer of minder, kan hier heel gemakkelijk geld verdienen. Zeker wanneer nog geen gebruik is gemaakt van de normale eenmalige vrijstelling en het kind inmiddels de leeftijd van 40 is gepasseerd. Dergelijke spijtoptanten kunnen alsnog profiteren van een belastingvrijstelling. Maar of deze maatregel iets positiefs voor de woningmarkt of de schuldenlast op macroniveau gaat doen, dat waag ik toch te betwijfelen. Voor de meeste mensen gaat het adagium ‘kleed je niet uit voor je naar bed gaat’ juist in deze onzekere tijden dubbelhard op. Daar komt bij dat het natuurlijk ook heel interessant is om geld niet te schenken, maar uit te lenen. Niet alleen is men het geld dan niet meteen kwijt; er is ook nog eens het voordeel van renteaftrek bij (in een ouder-kindsituatie) het kind en onbelaste renteopbrengst bij de ouder. Dat moet u afzetten tegen het voordeel van het de schenkbelasting van maximaal 20%. Ik laat het aan u over om de vergelijking te maken, maar ik verklap u dat er een omslagpunt ligt bij een looptijd van meer dan tien jaar… De staatssecretaris is kennelijk apetrots op dit voorstel en heeft derhalve kort na Prinsjesdag een besluit gepubliceerd waardoor vooruitlopend op de wetswijziging dit jaar al gebruik kan worden gemaakt van de verhoogde vrijstelling van € 100.000. Aangezien we de laatste tijd geen enkele zekerheid meer hebben over welk aangekondigd voorstel dan ook, verdient het aanbeveling om hiervan gebruik te maken. Als u het al wilt, natuurlijk. ■ Foto: WIEBE KIEStRA r u b r i e k e n Belastingzaken 2013 - Nummer 8 3 nieuws BOF volgens de A-G tot 75% niet discriminerend Volgens advocaat-generaal IJzerman is de Nederlandse wetgeving voor wat betreft de BOF in strijd met het internationaal verankerde gelijkheidsbeginsel en discriminatieverbod voor zover de vrijstellingen uitkomen boven 75% van het verkregen ondernemingsvermogen. Omdat de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid toekomt, is het percentage van de BOF-vrijstelling van 75% niet buiten proporties. Dit blijkt uit een gemeenschappelijke bijlage bij de conclusie die de A-G in een vijftal zaken heeft genomen. De A-G geeft in die bijlage aan dat als men de BOF in een bepaald geval wil toetsen aan het internationale gebod tot gelijke wettelijke behandeling en het discriminatieverbod, het stelsel van de Successiewet als uitgangspunt moet worden genomen waarin in principe elke verkrijging krachtens erfrecht of schenking belast is. In dat opzicht zijn de belastingplichtigen in deze zaken gelijk aan gevallen van verkrijgers van ondernemingsvermogen. Er is sprake van ongelijke behandeling van gelijke gevallen. Op zichzelf zou in de door de wetgever aangevoerde rechtvaardiging, het wegnemen of voorkomen van liquiditeitsproblemen bij vererving van ondernemingsvermogen, voor ongelijke behandeling een objectieve en redelijke rechtvaardiging gelegen kunnen zijn. De A-G twijfelt echter aan de juistheid en zuiverheid van de in de BOF gegeven uitwerkingen, vooral in het kader van de voortdurende uitbreiding daarvan. De wetgever komt een ‘wide margin of appreciation’ toe. Gezien die ruime beoor- Tijdelijke verruiming schenkbelasting Financiën heeft het besluit gepubliceerd waarin de vrijstelling voor de schenking voor de eigen woning tijdelijk wordt verruimd. Met dit besluit wordt vooruitgelopen op wetgeving die in Belastingplan 2014 is voorgesteld. De vrijstelling voor de schenking voor de eigen woning kan vanaf 29 oktober 2012 worden toegepast op een schenking voor de aflossing van de restschuld van een voormalige eigen woning. De vrijstelling wordt voor de periode van 1 oktober 2013 tot en met 31 december 2013 verruimd. Voor deze periode wordt het bedrag van de vrijstelling verhoogd tot € 100.000 voor schenkingen voor de eigen woning en geldt niet de beperking dat het moet gaan om een schenking van een ouder aan een kind tussen 18 en 40 jaar. Onderdeel 2 van het besluit bevat een goedkeuring voor schenking voor aflossing restschuld vervreemde eigen woning. Hierbij gelden de volgende voorwaarden. De schenking is gedaan op of na 29 oktober 2012 en de schenking is gedaan onder de opschortende voorwaarde dat het kind met het gehele bedrag van de schenking zijn restschuld vervreemde eigen woning, of een deel van die restschuld, heeft afgelost. In onderdeel 3 is de goedkeuring voor verruiming van de vrijstelling schenkbelasting voor de eigen woning opgenomen. De goedkeuring geldt onder de volgende voorwaarden: • Deschenkingbetrefteenschenking voor de eigen woning in de periode 1 oktober 2013 tot en met 31 december 2013. 4 www.belastingzaken.nl • Indeaangifteschenkbelastingwordt een beroep op deze verruimde vrijstelling gedaan. • Devoorwaardenvanartikel5vande Uitvoeringsregeling schenk- en erfbelasting zijn van overeenkomstige toepassing. Voor een schenking voor de aflossing van de restschuld vervreemde eigen woning geldt dat de schenking is gedaan onder de opschortende voorwaarde dat de begiftigde met het gehele bedrag van de schenking zijn restschuld vervreemde eigen woning, of een deel van die restschuld, heeft afgelost. • Alsdeschenkingisverkregenvande ouders, wordt het door de goedkeuring van schenkbelasting vrijgestelde bedrag verminderd met de bedragen waarvoor de verhoogde vrijstelling, bedoeld in artikel 33, aanhef en onderdelen 5° en 6°, van de Successiewet, op enig moment reeds door het kind is toegepast. Dit besluit treedt in werking met ingang van 3 oktober 2013. Onderdeel 2 werkt terug tot 29 oktober 2012. Onderdeel 3 werkt terug tot 1 oktober 2013. Het besluit vervalt op 1 januari 2014. De Rabobank, SNS, ING en Florius (dochter van ABN Amro) hebben aangegeven af te zien van boeterente mits gebruik wordt gemaakt van een schenking die valt onder de tijdelijk verruimde schenkingsvrijstelling. delingsvrijheid is de A-G van mening dat een vrijstelling van 75% nog niet ‘manifestly without reasonable foundation’ is. In het jaar 2009 was sprake van een BOF-vrijstelling van 75%, zodat in dit geval volgens de A-G nog geen sprake is van schending van enig verdragsrechtelijk of internationaal publiekrechtelijk gelijkheidsbeginsel door de Nederlandse wetgever. Rechtsherstel ten gunste van de verkrijgers van niet-ondernemingsvermogen dient volgens de A-G plaats te vinden doordat de Hoge Raad aan hen (eveneens) een vrijstelling toekent naar de mate waarin in het jaar van verkrijging de BOF voorziet in een hogere wettelijke vrijstelling dan 75%. Als in enig jaar de wettelijke vrijstelling 100% van het ondernemingsvermogen bedraagt, verkrijgt een verkrijger van niet-ondernemingsvermogen rechtsherstel door verlening van een vrijstelling van (100% - 75% =) 25%; uiteraard met inachtneming van alle overige in een bepaald jaar geldende wettelijke regelingen inzake de BOF. Bron: Conclusie A-G IJzerman 30-09-2013, nr. 13/01160 (ECLI:NL:PHR:2013:859) Besluit aflossingstermijn Financiën heeft het besluit gepubliceerd waarin wordt goedgekeurd dat de eerder genoten periode van renteaftrek niet in mindering komt op de periode waarin de eigenwoningschuld moet worden afgelost. De staatssecretaris vindt het niet wenselijk dat het aflossingschema moet worden verkort om in aanmerking te komen voor aftrek van eigenwoningrente. Hij keurt daarom goed dat de verkorting van het aflossingschema niet van toepassing is voor zover de schuld of schulden behoorden tot de bestaande eigenwoningschuld of in de jaren 2001 tot en met 2012 behoorden tot de eigenwoningschuld. Daarbij geldt wel een aantal voorwaarden. Na het verstrijken van de maximale periode van renteaftrek maken de schulden deel uit van de rendementsgrondslag in box 3. Inwerkingtreding besluit: 11 september 2013 en met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2013. Bron: MvF 03-09-2013, nr. BLKB2013/1604M (Stcrt. Bron: MvF 16-09-2013, nr. BLKB2013/1699M 2013, 25272) b i n n e n h o f Wa a rn e m er Ondernemerschap voor zonnepanelen Staatsecretaris Weekers heeft laten weten dat particulieren, die aannemelijk kunnen maken dat zij opgewekte elektriciteit duurzaam en tegen vergoeding leveren aan hun energieleverancier, als ondernemer voor de btw kunnen worden beschouwd. In juni 2013 heeft het Europese Hof van Justitie aangegeven dat een Oostenrijkse particulier, de heer Fuchs, die beschikt over zonnepanelen op zijn woning, kon worden aangemerkt als een btw-ondernemer. Tweede Kamerleden Omtzigt en Agnes Mulder (CDA) hebben vervolgens aan de staatssecretaris gevraagd of ook Nederlandse particulieren met zonnepanelen als btw-ondernemer worden aangemerkt. De staatssecretaris laat allereerst uitdrukkelijk weten dat er geen terugwerkende kracht bestaat voor recht op aftrek of btw-plicht als de belastingheffing al onherroepelijk vaststaat en de termijnen voor het tijdig verzoeken om btw-teruggaaf al zijn verstreken. De btw-plicht van eigenaren van zonnepanelen moet door de inspecteur worden beoordeeld op grond van alle feiten en omstandigheden. Er is sprake van btw-plicht als de particuliere eigenaar de opgewekte elektriciteit geheel of gedeeltelijk duurzaam en tegen vergoeding levert aan zijn energieleverancier. Dit moet de zonnepaneleneigenaar wel aannemelijk maken. Iedereen die voor de exploitatie van zonnepanelen btw-ondernemer is moet btw-aangifte doen. Als aannemelijk is dat na toepassing van de btw-vermindering voor kleine ondernemers geen btw op aangifte hoeft te worden voldaan, dan kan om ontheffing van btw-plicht voor de exploitatie van zonnepanelen en de daarbij behorende administratieve verplichtingen worden gevraagd. Dan vervalt de verplichting om te factureren, maar mag aan de afnemer van de elektriciteit ook geen btw in rekening worden gebracht en bestaat geen recht op aftrek van btw meer. Alle natuurlijke personen en combinaties van natuurlijke personen, zoals een maatschap, kunnen een beroep doen op de btw-ontheffing als kleine ondernemer. Met de energieleveranciers zal nog overleg worden gevoerd over de praktische gevolgen van de btw-plicht voor de exploitatie tegen vergoeding van zonnepanelen. Hoewel de staatssecretaris de uitkomst van het arrest ongewenst acht, ziet hij in het arrest geen juridische ruimte om het ondernemerschap te ontkennen wanneer is voldaan aan de aangegeven voorwaarden. Hij zal daarom in Europees verband pleiten voor een aanpassing van de BTW-richtlijn. Bron: MvF 25-09-2013, nr. DGB/2013/3650 U Goedkeuring voor pseudo-eindheffing Financiën heeft een aantal nieuwe besluiten in de Staatscourant gepubliceerd. De staatssecretaris keurt in het besluit diverse onderwerpen goed dat het loon dat vóór 2012 is genoten en waarover in 2012 met toepassing van Wet LB loonbelasting is geheven voor de berekening van de verschuldigde pseudoeindheffing voor hoog loon buiten aanmerking blijft. De goedkeuring werkt terug tot 1 januari 2013. Inwerkingtreding: 28 september 2013. Het besluit loon, vrijgesteld loon en vergoedingen en verstrekkingen is aangepast in verband met een wijziging van de Zorgverzekeringswet, de Wet uniformering loonbegrip en jurisprudentie. Inwerkingtreding: 28 september 2013. Om de praktijk meer duidelijkheid te geven over de reikwijdte van de btwvrijstelling is het besluit vrijstellingen voor de diensten door lijkbezorgers, crematoria en exploitanten van begraafplaatsen aangepast. Inwerkingtreding: 28 september 2013. Daarnaast is het besluit over de levering en verhuur van onroerende zaken en btw geactualiseerd vanwege jurisprudentie en gewijzigde regelgeving. Het gaat in dit besluit met name om goedkeuringen voor situaties waarin de levering en de verhuur van onroerende zaken op verzoek wordt belast. Inwerkingtreding: 1 oktober 2013. Bron: MvF 16-09-2013, BLKB2013/0801M; 18-09-2013, BLKB2013/0799M; 19-09-2013, Fenomeen Een relatief nieuw fenomeen doet zich voor in de Tweede Kamer. Enkele Kamerleden die het sportbeleid in de portefeuille hebben, zoeken contact met de fiscale specialisten. De reden is duidelijk. De besturen en directies van Nederlandse clubs in het profvoetbal zijn zeer bezorgd over de verlengde werkgeversheffing op salarissen boven de € 150.000 per jaar. Ajax en Feyenoord, die elkaar op het voetbalveld sinds jaar en dag fel bestrijden, hebben elk aangekondigd een rechtszaak tegen deze heffing voor te bereiden. Los hiervan worden de sportwoordvoerders in de Kamer bestookt met berichten van profclubs die min of meer het einde van hun bestaan aankondigen. Hoewel de sportspecialisten van de fracties beseffen dat er sprake is van overdrijving, vinden zij de werkgeversheffing wel degelijk een probleem. Bij veel modale voetbalclubs liggen de salarissen van de spelers amper boven de € 150.000, maar bij de topclubs is dat zo’n beetje een bedrag waarvoor jonge talenten niet eens hun bed uitkomen. De betrokken sportwoordvoerders zijn dan ook bevreesd dat de betere spelers hun heil zullen zoeken bij buitenlandse verenigingen die in veel gevallen uitgaan van nettosalarissen. Wat een regering in zo’n land ook aan belastingmaatregelen oplegt, de betrokken speler heeft daar geen last van omdat zijn netto-inkomsten zijn gegarandeerd. Al met al zal de Nederlandse profcompetitie, die Europees gezien toch al niet meer tot de absolute top behoort, nog verder afglijden naar het niveau van een dreumes als Luxemburg of IJsland, zo vreest menig sportwoordvoerder. Zij hebben hun fiscale collega’s verzocht of er voor profclubs een uitzondering valt te maken op de vermaledijde werkgeversheffing. Als voorbeeld hebben de sportwoordvoerders een onderwerp aangedragen op een ander terrein waarmee zij zich zelden bemoeien. Namelijk dat van Sociale Zaken. Minister Asscher koerst immers aan op een uitzondering voor professionele voetbalclubs voor een verbod op het aaneenrijgen van tijdelijke contracten voor werknemers. Asscher beseft dat de marktwaarde van profvoetballers keldert, wanneer zij niet de vrijheid hebben van club te veranderen. Daardoor worden ook de clubs financieel sterk benadeeld. ‘Als er bij Sociale Zaken een uitzondering mogelijk is, moet dat toch ook kunnen bij fiscale zaken?’, vraagt een sportwoordvoerder van een fractie zich hardop af. Helaas is het zo dat het kabinet dringend extra inkomsten nodig heeft om de totale begroting sluitend te krijgen. VVD en PvdA zijn vooralsnog niet van zins voor de profclubs een uitzondering te maken. De oppositie geeft het echter nog niet op. ■ BLKB2013/0267M en BLKB2013/1686M Belastingzaken 2013 - Nummer 8 5 nieuws Vergoeding lidmaatschap commerciële club onbelast Het lidmaatschap van een commerciële club – ondanks het gezelligheidskarakter van de club – kan door de werkgever onbelast worden vergoed. Hof Arnhem-Leeuwarden kwam tot het oordeel dat het lidmaatschap in het belang was van het concern en het concern hierdoor zakelijk voordeel genoot. Het persoonlijk voordeel voor de directeur was volgens het hof van ondergeschikt belang. Een concern met verschillende vennootschappen exploiteert hotels. De aandelen van de moedermaatschappij zijn in handen van de algemeen directeur die in dienst is bij deze vennootschap. De directeur is lid van een besloten commerciële club met een ballotagecommissie. Het lidmaatschap is op persoonlijke titel. Om als lid toegelaten te kunnen worden moet men werkzaam zijn op het directieniveau van een onderneming van behoorlijke omvang die actief is in de regio Noord-Nederland. De ballotage is gericht op het in stand houden van een goede balans tussen de diverse economische branches en de positie die een lid bekleedt binnen de organisatie waar een lid actief is. Als een lid niet meer voldoet aan de toelatingseisen, wordt hij of zij geacht zich uit te schrijven. Het lidmaatschapsgeld voor 2006 bedroeg € 541 en voor 2007 en 2008 € 595. De vennootschap heeft het lidmaatschapsgeld aan de directeur vergoed zonder daarover loonheffingen in te houden. De inspecteur vindt dat het zakelijke belang van het lidmaatschap van ondergeschikt belang is en dat de vergoeding daarom belast loon voor de loonheffingen vormt. De club heeft statutair als doel het bevorderen van de economische bedrijvigheid en ontwikkeling van Noord-Nederland. Zo heeft de club zich onder meer beziggehouden met de eventuele komst van de zweeftrein in Noord-Nederland. Ook heeft de club een uitwisseling met ondernemers uit Oldenburg georganiseerd. Tijdens die uitwisseling is de directeur gevraagd of hij daar een hotel zou willen bouwen. Een lid van de club wilde met de directeur prijsafspraken maken om werknemers onder te brengen in één van de hotels van het concern. Verder hebben leden van de club het hotel aan hun connecties aanbevolen, zodat het hotel hierdoor extra gasten welkom heeft kunnen heten. Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden kan het lidmaatschap onbelast worden vergoed Internationaal Miljarden verdwijnen in btw-gat Volgens een studie in opdracht van de Europese Commissie zijn in 2011 EUbreed circa €193 miljard aan btw-inkomsten misgelopen door fraude en niet naleven van de regelgeving of doordat de belastingdiensten van de lidstaten tekortschoten bij de inning. De studie geeft per lidstaat aan hoe groot het gat is tussen de btw die zou moeten worden afgedragen/geïnd en het bedrag dat daadwerkelijk door de lidstaten werd binnen gehaald. De studie heeft betrekking op de jaren 2000-2011. Ook de belangrijkste oorzaken van dit ‘btw-gat’ worden benoemd. In Nederland bedroeg volgens het onderzoek het btw-gat in 2011 circa € 4 miljard, circa 0,7% van het bbp. Over de gehele periode 2000-2011 bedroeg het Nederlandse gat gemiddeld 0,4% van het bbp. Alleen in Malta en Zweden was het 6 www.belastingzaken.nl btw-gat als percentage van het bbp beter. Niet-naleving van de regelgeving is zeker een belangrijke factor bij het btw-gat, maar de oorzaak is niet alleen fraude. Onbetaalde btw kan bijvoorbeeld ook een gevolg zijn van faillissementen, betalingsproblemen, fouten in de statistieken, naar achteren schuiven van betalingen of (legale) ontwijking. Volgens de Europese Commissie vereist het verkleinen van het gat daarom een veelzijdige aanpak, met naast versterkte handhaving op nationaal niveau ook bijvoorbeeld een vereenvoudiging van het systeem, zodat belastingplichtigen eenvoudiger aan de regels kunnen voldoen, en hervorming van de belastingsystemen in de lidstaten zodat en efficiency bij de belastingontvangsten wordt verbeterd. Bron: EC 19-09-2013, IP/13/844 omdat sprake is van vergoedingen die naar algemene maatschappelijke opvattingen niet als beloningsvoordeel worden ervaren. Volgens het hof is het zakelijke belang van het concern rechtstreeks gediend met verwezenlijking van het statutaire doel van de club, het bevorderen van de economische bedrijvigheid en ontwikkeling van NoordNederland. Tevens acht het hof op grond van wat is komen vast te staan over de door de club ontplooide activiteiten aannemelijk dat de activiteiten feitelijk waren gericht op de verwezenlijking van het statutaire doel van de club. Ook heeft het hof de concrete zakelijke contacten in aanmerking genomen. Al met al is het naar het oordeel van het hof aannemelijk dat het lidmaatschap in het belang was van het concern en het concern zakelijk voordeel heeft opgeleverd. Daarbij doet niet ter zake dat de directeur op persoonlijke titel lid was. De toelatingseisen betroffen niet de persoon, maar diens functie in het bedrijfsleven en de ballotage was niet gericht op de persoon, maar op de branche. Dat deelname aan de activiteiten tevens heeft geleid tot bevrediging van de persoonlijke behoeften van de directeur, maakt het oordeel ook niet anders. Het hof neemt in aanmerking dat als dat al zo is, dit aspect ondergeschikt was aan het belang dat het concern had bij de deelname van de directeur aan de activiteiten. Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 10-09-2013, nr. 12/00360 (ECLI:NL:GHARL:2013:6630); Rb. Leeuwarden 01-112012, nr. AWB 12/838 (ECLI:NL:RBLEE:2012:BY3362) SEPA-campagne gestart De Nederlandsche Bank (DNB) is namens het Nationaal Forum SEPA-migratie (NFS) een landelijke najaarscampagne gestart met als doel het Nederlandse MKB te informeren en activeren voor de overstap op IBAN. Vanaf 1 februari 2014 heeft Europa één gezamenlijke betaalmarkt (SEPA) waarin overal op dezelfde manier met de euro wordt betaald. Alle rekeningnummers moeten daarvoor worden vervangen door internationale rekeningnummers (IBAN). De overgang naar SEPA-standaarden is voor veel bedrijven een ingrijpend proces omdat dit consequenties heeft voor onder andere de administratie, systemen en software. Heeft u een vraag? Heeft u een concrete fiscaal-inhoudelijke vraag, mail deze dan naar [email protected]. Vragen die voor velen interessant zijn, worden opgenomen in Belastingzaken. Deze service beperkt zich tot vragen die beknopt te beantwoorden zijn. Alleen vragen die geplaatst worden, worden beantwoord. De beantwoording is kosteloos! De inzender verleent door inzending toestemming aan de uitgever om zijn vraag te publiceren. l e z e r s v r a g e n A d vis e u r: R e mc o La t o u r Btw en overdrachtsbelasting Vaste kostenvergoeding Mijn bedrijf past de werkkostenregeling toe. Is het dan nog mogelijk om de werknemers een onbelaste vaste kostenvergoeding toe te kennen? Ook onder de werkkostenregeling is het toegestaan BZ aan werknemers een onbelaste vaste kostenvergoe- ding toe te kennen. Dit kan eenvoudigweg door de vaste kostenvergoeding onder te brengen in de vrije ruimte. De vrije ruimte bedraagt echter maar 1,5% van het totale fiscale loon van de werkgever. Voor zover de vergoedingen en verstrekkingen aan uw werknemers de vrije ruimte te boven gaan, moet u in beginsel 80% eindheffing betalen. Het is daarom voordelig om te proberen geen beslag te leggen op de vrije ruimte. Onder de volgende voorwaarden kunt u uw werknemers een onbelaste, vaste kostenvergoeding geven die geen beslag legt op de vrije ruimte: • de vergoeding ziet uitsluitend op kosten waarvoor een gerichte vrijstelling geldt en/of op intermediaire kosten. Zitten in de vergoeding andere kosten inbegrepen, dan is de hele vergoeding in beginsel belast loon; • de werkgever maakt duidelijk uit welke bedragen de vaste kostenvergoeding is opgebouwd; • de werkgever omschrijft elke vrijstelling en kostenpost en geeft een schatting van het bedrag; • de werkgever kan het bedrag van de vrijstellingen en de kosten aannemelijk maken; en • de werkgever onderbouwt de kostenvergoeding door van te voren de werkelijk gemaakte kosten te onderzoeken. Hij moet een nieuw onderzoek instellen als de omstandigheden veranderen of op verzoek van de Belastingdienst. Maar deze voorwaarde geldt alleen voor nieuwe vaste kostenvergoedingen. Voor vaste kostenvergoedingen die al bestonden voordat de werkgever de werkkostenregeling ging invoeren, hoeft hij geen onderzoek in te stellen als de omstandigheden ongewijzigd zijn. Strikt genomen moet de werkgever per werknemer een kostenonderzoek houden. De Belastingdienst staat echter een onderzoek op basis van een steekproef toe, als u dezelfde kostenvergoeding geeft aan een groot aantal werknemers met een vergelijkbare functie. De fiscus heeft het liefst dat het kostenonderzoek gedurende drie maanden plaatsvindt. Als het volledige personeel meedoet aan het onderzoek, kan de belastingrechter echter oordelen dat één maand voldoende is. Ik wil een bedrijfspand kopen voor mijn onderneming. Moet ik daarover btw betalen, overdrachtsbelasting of beide? De hoofdregel is dat de levering van een BZ bedrijfspand of een andere onroerende zaak is vrijgesteld van omzetbelasting. Deze regel kent drie uitzonderingen. Ten eerste is de levering van een onroerende zaak uiterlijk twee jaar na het tijdstip van eerste ingebruikneming belast met btw. In dit verband spreken we van een nieuwe onroerende zaak. Ook de levering van een bouwterrein valt onder de btw. De laatste uitzondering betreft de situatie waarin beide partijen opteren voor een belaste levering. Deze optie staat alleen open als de afnemer de onroerende zaak gebruikt voor doeleinden die hem recht geven op aftrek van minstens 90% van de voorbelasting. Bovendien moeten beide partijen hun keuze om belast te leveren opnemen in een notariële akte of anders een gezamenlijk verzoek indienen bij de inspecteur. Daarnaast is de verkrijging van een in Nederland gelegen onroerende zaak in beginsel belast met overdrachtsbelasting. Een uitzondering geldt als de levering van de onroerende zaak al was belast met btw omdat het bijvoorbeeld om een nieuwe onroerende zaak gaat. In dat geval hoeft de afnemer geen overdrachtsbelasting te betalen. Heeft de verkrijger van de onroerende zaak het goed al gebruikt als bedrijfsmiddel en de in rekening gebrachte btw volledig of gedeeltelijk in mindering gebracht in zijn aangifte? Dan is hij wel overdrachtsbelasting verschuldigd. Bovendien is er nog een situatie waarin de vrijstelling ter voorkoming van een samenloop van overdrachtsbelasting en btw niet van toepassing is. Dit is namelijk het geval als: • de verkrijging plaatsvindt op grond van een levering die is belast met btw; • de verkrijger voor de levering van de onroerende zaak een vergoeding heeft betaald die inclusief de verschuldigde btw lager was dan de waarde van de onroerende zaak. Daarbij stelt de fiscus de waarde op een bedrag dat minstens gelijk is aan de kostprijs van de onroerende zaak inclusief btw, zoals deze zou zijn ontstaan als een onafhankelijke derde de zaak op het tijdstip van de verkrijging had voortgebracht; en • de verkrijger kan de in rekening gebrachte btw voor minder dan 10% aftrekken als voorbelasting. In dat geval krijgt de verkrijger btw in rekening gebracht en moet hij overdrachtsbelasting betalen. Deze regel is bedoeld om constructies tegen te gaan. Overigens noemt de staatssecretaris van Financiën in een besluit enkele situaties waarin geen sprake is van een constructie. Belastingzaken 2013 - Nummer 8 7 b e d r i j f s v o e r i n g Au te u r: C a r ola v a n V ils t e r e n Overdracht algemeenheid van goederen De Wet op de omzetbelasting kent een faciliteit die de overdracht van een algemeenheid van goederen of een gedeelte daarvan – in de praktijk: een bedrijf(sonderdeel) ’going concern‘ – buiten de heffing van btw houdt. De vraag wanneer sprake is van (een geheel of gedeelte van) een algemeenheid van goederen blijft een lastige discussie. Een onjuiste interpretatie kan namelijk grote financiële gevolgen hebben. Ondernemer en quasi-ondernemer In artikel 37d van de Wet op de omzetbelasting 1968 is bepaald dat bij overgang van het geheel of gedeelte van een algemeenheid van goederen, al dan niet tegen vergoeding of in de vorm van een inbreng in een vennootschap, er geen levering of dienst plaatsvindt, maar dat de verkrijger in de plaatst treedt van de overdrager. In 2008 is door de Hoge Raad bepaald dat deze faciliteit zowel van toepassing is op ondernemers als op quasiondernemers. Quasiondernemers zijn ondernemer voor de btw voor de enkele exploitatie van een bedrijfsmiddel, zoals de verhuurder van units in het bedrijfsverzamelgebouw. De Hoge Raad kwam tot dit oordeel door het arrest Zita Modes Sàrl van het Europese Hof van Justitie. In dit arrest is geoordeeld dat de faciliteit van artikel 37d geldt voor elke overdracht van een handelszaak met lichamelijke en onlichamelijke zaken, welke tezamen een onderneming vormen waarmee economische activiteiten kunnen worden ondernomen. Het artikel is volgens het Europese Hof van Justitie bedoeld om de overdracht van (een gedeelte van) een onderneming te vergemakkelijken, door de overdracht te vereenvoudigen en te vermijden dat de ondernemer onder een buitensporige druk komt te staan vanwege de voorfinanciering van de verschuldigde btw. Voorwaarden Om gebruik te kunnen maken van de faciliteit voor de overdracht van een algemeenheid van goederen of een gedeelte daarvan moet men aan een aantal voorwaarden voldoen. Er moet sprake zijn van een overgang van het geheel of een Verkoop winkelvoorraad en -uitrusting Een winkelier verkoopt zijn goederenvoorraad en winkeluitrusting en gaat zijn winkelpand verhuren aan de koper. Artikel 37d Wet OB is hier van toepassing, mits de overgedragen goederen voldoende zijn voor de koper om een autonome economische activiteit duurzaam voort te zetten. 8 www.belastingzaken.nl gedeelte van een algemeenheid van goederen, al dan niet tegen een vergoeding of in de vorm van een inbreng in een vennootschap, waarmee een autonome economische activiteit kan worden uitgeoefend en de verkrijger de bedoeling heeft om het geheel of het deel van een algemeenheid te exploiteren. Het moet dus gaan om de overdracht van een ‘going concern’. Dit is een geheel van activa en passiva dat een onderneming kan vormen in het economisch verkeer. De levering van onroerend goed kan in de onderstaande gevallen plaatsvinden onder toepassing van de faciliteit: • de levering van verhuurd onroerend goed inclusief service- en andere contracten; • de levering van verschillende onroerende goederen in één notariële akte; • de overdracht van een tennishal of hotel; • de overdracht van units welke behoren tot één onroerend goed, • bedrijfsverzamelgebouw; • de verkoop van land- en tuinbouwgebouwen; • de overdracht van een lopend project door een projectontwikkelaar. De faciliteit van artikel 37d Wet OB is in het verleden echter niet van toepassing verklaard in de volgende situaties: • de verkoop van een winkelcentrum bestaande uit winkels en gebouwen alsmede een industrieterrein met daarop een bedrijfshal; • de verhuur van een kwekerij; • de overdracht van (on)lichamelijke zaken waarmee werkzaamheden kunnen worden verricht die niet uitgaan boven hetgeen bij normaal vermogensbeheer gebruikelijk is; • de overdracht van minicontainers en een inzamelwagen. Voortzetten De overnemende partij moet de onderneming voortzetten. De overnemende partij zal het overgenomen vermogensbestanddeel moeten blijven exploiteren. De exploitatie hoeft niet op dezelfde wijze te worden voortgezet. Voorwaarde is dat er sprake blijft van duurzame exploitatie. Van voortzetting van een overgenomen onderneming is geen sprake bij verkoop van het vermogensbestanddeel zonder de aan dit vermogensbestanddeel gekoppelde activiteiten, rechten en overeenkomsten, die maken dat sprake is van exploitatie. Eigendom geen beslissende factor Uit de jurisprudentie wordt duidelijk hoe de voorwaarden in de praktijk worden uitgelegd. Zo oordeelde Hof Den Haag onlangs dat eigendom geen beslissende factor is. Een branchevereniging van ondernemers in de schilders- en onderhoudsbranche is ondernemer voor de omzetbelasting. De vereniging heeft ten behoeve van haar leden verzekeringsactiviteiten verricht. Deze activiteiten zijn gestaakt waarna de exploitatie van de portefeuille is overgedragen aan een ander bedrijf (de derde) waarmee de branchevereniging een samenwerkingsverband is aangegaan. De eigendom van de assurantieportefeuille is bij de branchevereniging achtergebleven. Voor het ter beschikking stellen van de portefeuille ontvangt de branchevereniging provisies van de derde. De vraag is of de branchevereniging hierover btw verschuldigd is. Volgens Hof Den Haag is geen btw verschuldigd omdat sprake is van de overdracht van een algemeenheid van goederen. Het feit dat de eigendom van de portefeuille bij de branchevereniging is achtergebleven doet daar niets aan af. In deze zaak komt advocaat-generaal Van Hilten op 5 april 2013 tot de conclusie dat aan het samenwerkingsverband het recht wordt verleend gebruik te maken van de agentuurovereenkomsten. Volgens de A-G is mogelijk sprake van de overgang van een algemeenheid van goederen; btw-heffing is in dat geval niet aan de orde. De A-G concludeert dat de feiten nader onderzocht moeten worden om een oordeel te kunnen geven. Uit de feiten zal moeten blijken of sprake is van de overgang van een algemeenheid van goederen. Daarbij is van belang of met de portefeuille een zelfstandige economische activiteit kan worden uitgeoefend. Verkoop minderheidsbelang Het Europese Hof van Justitie oordeelde op 30 mei 2013 over de verkoop van een minderheidsbelang. De zaak betrof een bv die 30% van haar aandelen in een andere bv overdroeg. Met betrekking tot deze overdracht maakt de bv met btw belaste kosten. De vraag is of zij deze btw kan verrekenen of dat ter zake van de aandelenoverdracht sprake is van een onbelaste overgang van (een gedeelte van) een algemeenheid van goederen? Als sprake is van een onbelaste overgang van (een gedeelte van) een algemeenheid van goederen, kan de btw niet in aftrek worden gebracht. Het Europese Hof oordeelde dat de verkoop van een minderheidsdeelneming niet kan worden aangemerkt als de bedrijfsvoering Overdracht verhuurd pand Indien een verhuurd pand samen met de huurovereenkomsten aan een andere ondernemer wordt overgedragen, die vervolgens de verhuur beëindigd en het pand verkoopt, kan op de eerste overdracht de faciliteit van artikel 37d Wet op de omzetbelasting 1968 geen toepassing vinden. overdracht van een onderneming. De overdracht valt daarom binnen het bereik van de btw, maar heffing is niet aan de orde omdat sprake is van een vrijgestelde prestatie (levering van aandelen). Volgens het Europese Hof heeft dat tot gevolg dat de btw op kosten die gemaakt worden met betrekking tot de overdracht van de aandelen niet aftrekbaar zijn. Aftrek van btw is daarentegen wel mogelijk als de kosten tot de algemene kosten van de onderneming behoren en worden verdisconteerd in de prijzen van de prestaties van de ondernemer. Dit arrest lijkt het sluitstuk te vormen in de arresten over aftrek van btw bij de overdracht van (gedeelten van) ondernemingen. Uit dit arrest blijkt dat artikel 37d Wet OB niet van toepassing is op de overdracht van een minderheidsdeelneming. Het Europese Hof van Justitie heeft eerder geoordeeld over een meerderheidsdeelneming. Volgens het Europese Hof kan bij de overdracht van een meerderheidsdeelneming wel sprake kan zijn van een overdracht van een algemeenheid van goederen of een gedeelte daarvan. Verplicht De faciliteit voor de overdracht van (een deel van) een algemeenheid van goederen is van rechtswege van toepassing. Partijen kunnen dus geen keuze maken. Als aan de voorwaarden is voldaan, dan is toepassing van de faciliteit verplicht. Dit heeft de volgende gevolgen: • geen heffing van btw, voor de btw vinden namelijk geen leveringen of diensten plaats; • de koper treedt in de plaats van de verkoper – de koper wordt voor de berekening van de btw die na de overdracht verschuldigd is, geacht in de plaats te zijn getreden van de verkoper. Dit kan van belang zijn als er nog een herzieningstermijn loopt. De koper moet de herzieningstermijn van de verkoper afmaken. Artikel 37d kan ook gevolgen hebben als een onroerende zaak belast wordt verhuurd. Draagt de verhuurder zijn onderneming over, dan is de koper in beginsel verplicht belast te blijven verhuren. De optie vervalt niet. Dit ligt anders als de huurder zijn onderneming overdraagt en er een nieuwe huurder komt. De optie vervalt dan wel. Conclusie Als sprake is van een overdracht van een algemeenheid van goederen of een gedeelte daarvan mag geen btw in rekening worden gebracht. Toepassing van de faciliteit op grond van artikel 37d Wet OB is verplicht. Denk bij een overdracht daarom altijd aan artikel 37d Wet OB. ■ Bron: Hof Den Haag 24-02-2012, nr. BK-10/00256 (ECLI:NL: GHSGR:2012:BX2299); Conclusie AG 05-04-2013, CPG12/01836 (ECLI:NL: HR:2013:CA0257); HvJ EU 30-05-2013, nr. C-651/11 Wet: art. 37d Wet OB 1968 Belastingzaken 2013 - Nummer 8 9 b e l a s t i n g & b e d r i j f Au te u r: A lme r de B e e r Fiscaal pakket 2014 Op Prinsjesdag heeft het kabinet het fiscaal pakket 2014 bij de Tweede Kamer ingediend. De belangrijkste fiscale wetsvoorstellen – het Belastingplan 2014 en de Overige fiscale maatregelen 2014 – treft u hieronder aan. Speerpunten zijn een solide belastingopbrengst, een fraudebestendig belastingstelsel en vereenvoudiging. Bedrijven Verlaging RDA? Het kabinet wil bezuinigen op de RDA. Eind 2013 wordt het definitieve RDA-percentage voor 2014 vastgesteld bij ministeriële regeling. Verhoging drempel EIA, MIA en Vamil Investeringen van minder dan € 2.500 komen vanaf 1 januari 2014 niet meer in aanmerking voor de EIA, de MIA of de Vamil. De drempel voor de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA) blijft € 450. Investering in asbestsanering Bedrijfsmatige verhuurders van woonruimte mogen voor bijvoorbeeld het saneren van asbest, al dan niet in combinatie met het plaatsen van zonnepanelen, de MIA toepassen. Afschaffing integratieheffing Het Belastingplan 2014 moet het einde betekenen van de integratieheffing. Geen ovb participatie in beleggingsfonds Vanaf 1 januari 2014 zal iemand die een participatie verkrijgt in bepaalde fondsen met de economische eigendom van één of meer onroerende zaken in beginsel geen ovb meer hoeven te betalen over deze verkrijging. Daarbij geldt wel de voorwaarde dat het belang minder is dan één derde. Onroerendezaakrechtspersonen Het kabinet wil dat per 1 januari 2014 alleen aandelen of rechten in rechtspersonen kunnen kwalificeren als onroerende zaken. De term ‘onroerendezaaklichaam’ zal dan ook worden vervangen door ‘onroerendezaakrechtspersoon’. Buitenlandse personenvennootschappen die naar buitenlands recht rechtspersoonlijkheid bezitten, kunnen ook kwalificeren als ‘onroerendezaakrechtspersonen’. Bron: TK 2013-2014, 33 752 nr. 2 en 3 (Belastingplan 2014); TK 2013-2014, 33 753 nr. 2 en 3 (Overige fiscale maatregelen 2014); TK 2013-2014, 33 754 nr. 2 en 3 (Wet aanpak fraude toeslagen en fiscaliteit); TK 2013-2014, 33 755 nr. 2 en 3 (Wet wijziging percentages belasting- en invorderingsrente) 10 Afdrachtvermindering onderwijs vervalt Per 1 januari 2014 wordt de afdrachtvermindering onderwijs vervangen door de subsidieregeling praktijkleren. S&O-afdrachtvermindering Het Belastingplan 2014 verlengt de eerste schijf van de S&O-afdrachtvermindering van € 200.000 naar € 250.000. Tegenover de schijfverlenging staat een verlaging van het tarief in de eerste schijf van 38% naar 35%. Blijft er na afloop van de periode waarop een S&O-verklaring betrekking heeft een nog niet verrekend bedrag aan S&O- www.belastingzaken.nl afdrachtvermindering over, dan kunnen S&O-inhoudingsplichtigen dit bedrag verrekenen met de loonheffing verschuldigd over alle aangiftetijdvakken die eindigen in het kalenderjaar waarin de periode valt waarop de S&O-verklaring betrekking heeft. Doe zaken met een gecertificeerd uitzendbureau Het kabinet stelt voor om – nadat het depotstelsel in werking is getreden – het voor niet-gecertificeerde uitzendondernemingen verplicht te stellen een depot aan te houden bij de ontvanger van de Belastingdienst. Voor uitzendbureaus met het SNA-keurmerk is het aanhouden van zo’n depot vrijwillig. Bovendien krijgt degene die arbeidskrachten inleent van een niet-gecertificeerde uitzendonderneming de verplichting om 35% van de factuursom (inclusief btw) te storten op de vrijwaringsrekening van de ontvanger voor het depot van de uitzendonderneming (Wet aanpak fraude toeslagen en fiscaliteit). Werkgever en werknemer Stamrecht in één keer laten uitkeren Bestaande stamrechten die onder de stamrechtvrijstelling vallen, mogen in 2014, zonder heffing van revisierente, ineens worden uitgekeerd. De uitkering wordt in haar geheel in box 1 belast. Er is dan belasting verschuldigd over 80% van het totale uitgekeerde bedrag. De stamrechtvrijstelling wordt per die per 1 januari 2014 afgeschaft. Ook in 2014 crisisheffing De pseudo-eindheffing hoge lonen wordt verlengd. Arbeidskorting aangepast Het maximum van de arbeidskorting wordt in 2014 verhoogd met € 374. Daarnaast wordt voor de hogere inkomens de arbeidskorting in drie stappen afgebouwd tot nihil. In 2017 zal hierdoor vanaf een inkomen van ongeveer € 110.000 geen recht meer bestaan op arbeidskorting. Het maximum van de algemene heffingskorting wordt verhoogd naar € 2.100 en tegelijkertijd afgebouwd voor hoge inkomens. Privé/financiële planning Schenk tot € 100.000 belastingvrij De eenmalige verhoogde vrijstelling van schenkbelasting voor kinderen tussen 18 en 40 jaar die een schenking ontvangen van hun ouders in verband met de eigen woning, wordt op een aantal punten tot 1 januari 2015 versoepeld. De hoogte van de vrijstelling is per 1 oktober 2013 verhoogd naar maximaal € 100.000. De vrijstelling is straks ook van toepassing o p i n i e d e als men een schenking ontvangt van iemand anders dan een ouder. Vanaf 29 oktober 2012 is het voor onbepaalde tijd ook toegestaan de schenking te gebruiken voor de aflossing van een restschuld voor de eigen woning. Onderhandse akte voor giftenaftrek Om in aanmerking te komen voor de aftrek van periodieke giften aan een ANBI geldt nu in bepaalde gevallen dat de giften moeten berusten op een overeenkomst die is vastgelegd in een notariële akte. Dit geldt bijvoorbeeld voor de ANBI’s of verenigingen met minstens 25 leden. Als het aan het kabinet ligt, hoeft men periodieke giften vanaf 1 januari 2014 niet meer notarieel vast te leggen, maar volstaat een onderhandse akte. Strengere regels APV Voor constructies met afgezonderd particulier vermogen (APV’s) komt een aantal antimisbruikmaatregelen. Meer activiteiten voor fiscale beleggingsinstelling mogelijk Het wordt mogelijk dat vastgoedbeleggingsinstellingen bijkomstige activiteiten aanbieden, zoals het verzorgen van bepaalde facilitaire diensten voor huurders (schoonmaak) of het verzorgen van catering, receptie of vergaderservice. Waardering serviceflats Vanaf 1 januari 2014 geldt voor een serviceflat de waarde in het economische verkeer (WEV) als die waarde als gevolg van een persoonlijke verplichting tot betaling van servicekosten in belangrijke mate afwijkt van de WOZ-waarde. Multiplier giften een jaar verlengd In de IB en Vpb geldt een multiplier voor giften aan culturele instellingen. De looptijd van deze regeling wordt met een jaar verlengd en loopt nu door tot en met 2017. Overige maatregelen Opzettelijk onjuiste voorlopige aanslag aanvragen Het opzettelijk onjuist of onvolledig verstrekken van gegevens en inlichtingen in het kader van de voorlopige aanslagregeling en bij herziening wordt beboetbaar. De inspecteur kan een vergrijpboete opleggen die maximaal 100% van het belastingbedrag bedraagt dat ten onrechte is of zou zijn teruggegeven of ten onrechte niet is of zou zijn betaald. Einde (keuze)regeling buitenlandse belastingplichtigen De huidige regeling op grond waarvan buitenlandse belastingplichtigen kunnen kiezen om voor de IB behandeld te worden als een binnenlandse belastingplichtige wordt herzien. r e d a c t i e Fiscale moed De Miljoenennota en het Belastingplan 2014 kunnen op twee manieren worden gelezen. Ten eerste door de bril van degene die de focus legt op bezuinigingen. In dat geval kan je waardering hebben voor de creativiteit van het kabinet. Immers, door aan allerlei knoppen te draaien, weet het kabinet geld bij elkaar te sprokkelen dat nodig is om richting Europese begrotingsnorm te gaan. Ten tweede kan je naar de stukken kijken door de bril van de ware liefhebber van gezond en visionair fiscaal beleid. Dan beslaat de bril van ergernis. Dan tref je namelijk een lappendeken van maatregelen aan zonder rode draad. Een lappendeken bovendien die gaten vertoont omdat bepaalde maatregelen met onzekerheden zijn omgeven. Staatssecretaris Frans Weekers van Financiën is kennelijk onder een ongelukkig gesternte als bewindspersoon aangetreden. Vorig jaar stelde het Belastingplan fiscaal gezien ook al weinig voor. Dat was nog te verklaren door de vreemde situatie dat er sprake was van een demissionair kabinet dat vlak na Prinsjesdag werd opgevolgd door de bewindslieden van de huidige VVD-PvdA coalitie. En nu is er de grote noodzaak om de broekriem aan te halen. Maar toch zou je mogen verwachten dat Weekers wat meer visie in zijn Belastingplan 2014 zou leggen. Niets is minder waar. Natuurlijk, de tijden zijn voorbij dat een reorganisatie van het belastingstelsel gepaard kan gaan met een lastenverlichting van miljarden. Zoals het geval was, weliswaar nog in guldens, bij de ‘fiscale revolutie’ in 2001. Maar nu is het fiscaal gezien schraalhans. De vraag dringt zich op of Weekers daadwerkelijk van plan is de broodnodige fiscale hervormingen door te voeren voor zowel bedrijven als ondernemers en particulieren. Of zou hij zich blij maken met de nivellering die volgend jaar stevig wordt ingezet? Dat klinkt misschien cynisch. Sommigen wijzen wellicht op het relatief uitvoerige hoofdstuk in het Belastingplan 2014 over de verdergaande bestrijding van fraude. Dat kan als een stevig verhaal worden gezien. Aan de andere kant is fraudebestrijding al sinds jaar en dag een wezenlijk onderdeel van het fiscale beleid. Bovendien moest Weekers hier wel een daad stellen gezien de commotie dit voorjaar over de fraude vanuit Oost-Europa met de huur- en zorgtoeslag. Dat kostte hem bijna de kop. Het is dus hopen dat de Tweede Kamer bij de behandeling van het Belastingplan 2014 tot daden komt die wél van fiscale moed getuigen. Waarbij moet worden aangetekend dat de SGP al heeft gedreigd het Belastingplan te verwerpen, omdat gezinnen met kinderen te hard worden aangepakt. Celstraf dreigt bij niet-betalen belasting Wie belastingaangifte doet, maar de verschuldigde belasting opzettelijk niet betaalt, riskeert een gevangenisstraf. Belastingrente Vpb omhoog naar 8% Voor de belasting- en invorderingsrente wordt aangesloten bij de wettelijke rente voor niet-handelstransacties. Nieuw is dat vanaf 1 januari 2014 daarbij een ondergrens geldt van 4%. Voor de Vpb wordt echter aangesloten bij de wettelijke rente voor handelstransacties, met een ondergrens van 8%. ■ Belastingzaken 2013 - Nummer 8 11 o n d e r n e m e r p r i v é Au te u r: R os a lie v a n de r We l Publicatieplicht ANBI’s De verstrekking van informatie via internet wordt met ingang van 1 januari 2014 een wettelijke voorwaarde voor de ANBI-status. Bestaande ANBI’s en ANBI’s in oprichting zullen hierop moeten anticiperen. Elke ANBI krijgt te maken met deze nieuwe regeling en moet dus weten welke gegevens vanaf 2014 via internet gepubliceerd moeten worden. Publiceren gegevens via internet In het kader van transparantie en verantwoording in de filantropische sector worden de huidige ANBI-voorwaarden uitgebreid met een verplichting tot het openbaar maken van diverse gegevens op internet. ANBI’s mogen de informatie op hun eigen website publiceren of gebruikmaken van gemeenschappelijke voorzieningen die aangeboden worden door brancheorganisaties. Vooral voor ANBI’s die nu geen website hebben, is dit een ingrijpende maatregel. Om in aanmerking te komen voor de ANBI-status moeten met ingang van 1 januari 2014 de volgende gegevens worden gepubliceerd via het internet: de (officiële) naam, het RSIN of fiscaal nummer, de contactgegevens, de doelstelling, de hoofdlijnen van het actuele beleidsplan, de bestuurssamenstelling en de namen van de bestuursleden, het beloningsbeleid, een actueel verslag van de uitgeoefende activiteiten (tenminste jaarlijks) en een financiële verantwoording. Voor kerkgenootschappen die door middel van een groepsbeschikking als ANBI zijn aangemerkt zal een ingroeiregeling gaan gelden, deze krijgen wat langer de tijd om aan de nieuwe voorwaarden te voldoen. RSIN Het RSIN (Rechtspersonen en Samenwerkingsverbanden Identificatienummer) wordt door de Kamer van Koophandel toegekend en vervangt het fiscale nummer dat door de Belastingdienst werd toegekend. Publicatie van het RSIN wordt verplicht en zal in de toekomst een rol spelen bij de uitvoering van de giftenaftrek in de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting. Contactgegevens Een keuze kan worden gemaakt tussen het vestigingsadres of indien gewenst een postbusadres. Eventueel kunnen ook het telefoonnummer en het e-mailadres als contactmogelijkheden worden vermeld. Bron: : MvF 12-07-2013, nr. DB2013/366M (Stcrt. 2013, 20451) Wet: art. 1a Uitv.reg. AWR 1994 12 Doelstelling en beleidsplan Het publiceren van de doelstelling houdt in dat de ANBI kort en begrijpelijk haar doel, de missie en haar bestaansreden verwoordt. In het beleidsplan moet duidelijk worden gemaakt op welke wijze de ANBI van plan is om op korte termijn (in de komende jaren) haar doelstellingen te verwezenlijken. Indien de ANBI een zeer gedetailleerd beleidsplan heeft, is het niet noodzakelijk dit gedetailleerde plan integraal te publiceren. Voor de publicatie van het beleidsplan op inter- www.belastingzaken.nl net kan worden volstaan met een publieksvriendelijke (verkorte) versie van de hoofdlijnen van het beleidsplan. Bestuurssamenstelling en namen bestuursleden Bij de samenstelling van het bestuur gaat het om het statutaire bestuur, uit welke functies het bestuur is samengesteld en de daarbij toegekende bevoegdheden. Voorts dient in beginsel iedere ANBI de namen van haar bestuursleden te publiceren. Er is een uitzondering gemaakt voor de namen van bestuurders van kerkgenootschappen en voor de namen van bestuurders ten aanzien waarvan de inspecteur ontheffing verleent, omdat is aangetoond dat publicatie van deze namen een reëel gevaar oplevert voor de persoonlijke veiligheid van deze bestuurders of hun familieleden. Beloningsbeleid Bestuursleden en beleidsbepalers mogen ter zake van de door hen verrichte werkzaamheden geen andere beloning ontvangen dan een vergoeding voor gemaakte onkosten en een niet-bovenmatig vacatiegeld. Daarnaast ziet de publicatievoorwaarde ook op het in dienst zijnde personeel. Hierbij kan in beginsel worden volstaan met een verwijzing naar een cao of salarisregeling. Inzage in de financiële huishouding ANBI’s zijn verplicht tot publicatie van de balans en de staat van baten en lasten, met een toelichting. Een onderscheid wordt gemaakt tussen niet-vermogensfondsen (zoals fondswervende instellingen) en vermogensfondsen. Zuivere vermogensfondsen kunnen volstaan met een (verkorte) staat van baten en lasten en een overzicht van de in het kader van de bestedingen gemaakte reserveringen en het verloop daarvan. De financiële gegevens moeten binnen zes maanden na afloop van het boekjaar openbaar worden gemaakt. Per 1 januari 2014 moet de financiële verantwoording over het voorlaatste volledige boekjaar (dat geëindigd is na 31 december 2011) worden gepubliceerd (dat is boekjaar 2012). De financiële verantwoording van het boekjaar 2013 dient uiterlijk 1 juli 2014 te worden gepubliceerd. Conclusie Om de ANBI-status te behouden of te verkrijgen, is het van belang tijdig de vereiste informatie op internet te plaatsen. De websites van bestaande ANBI’s moeten op 1 januari 2014 volledig in de lucht zijn. Voor ANBI’s in oprichting kunnen nadere afspraken worden gemaakt. ■ b e l a s t i n g Au te u r: A lme r de & b e d r i j f B e e r Deelnemingsvrijstelling en compartimentering In een arrest van 14 juni 2013 gaat de Hoge Raad in op de vraag of de zogenoemde ‘compartimenteringsleer’ van de deelnemingsvrijstelling ook van toepassing is bij een wetswijziging. Aangezien de staatssecretaris zich niet kon verenigen met het oordeel van de Hoge Raad, heeft hij direct een wetswijziging aangekondigd, dat uiteindelijk vlak voor Prinsjesdag bij de Tweede Kamer is ingediend. D e deelnemingsvrijstelling is van toepassing als een vennootschap voor ten minste 5% deelneemt in het gestort kapitaal van een andere vennootschap. Voor in het buitenland gevestigde deelnemingen gelden nog de zogenoemde ‘onderworpenheidseis’ en ‘non-beleggingseis’. Door de deelnemingsvrijstelling zijn dividenden van de deelneming onbelast. Hetzelfde geldt voor waardeontwikkelingen en boekwinsten bij verkoop van de deelneming. Keerzijde is dat verliezen niet aftrekbaar zijn. Compartimenteringsleer Het kan voorkomen dat in enig jaar wordt voldaan aan de voorwaarden van de deelnemingsvrijstelling en in een later jaar niet meer. Het omgekeerde is uiteraard ook mogelijk: in enig jaar is niet voldaan aan de voorwaarden van de deelnemingsvrijstelling en in een later jaar wel. De vraag is dan hoe moet worden omgegaan met dividenden/waardeveranderingen van de deelneming die zien op de ‘eerdere’ periode waarin de deelnemingsvrijstelling wel respectievelijk niet van toepassing was. Denk bijvoorbeeld aan een vennootschap die aanvankelijk aan de voorwaarden voor deelnemingsvrijstelling voldoet, vervolgens een deel van de aandelen verkoopt waarna zij niet meer aan de voorwaarden voldoet en vervolgens in dezelfde periode het restant aan aandelen van de hand doet. De boekwinst over dit restant aandelen zou dan wel belast zijn. Voor deze situaties is in de rechtspraak de ‘compartimenteringsleer’ ontwikkeld. Deze houdt kort gezegd in dat bij regimewijziging het ‘oude’ regime van toepassing blijft op dividenden en waardeontwikkelingen van de aandelen ontstaan in de ‘oude’ periode. Deze rechtspraak betrof echter uitsluitend regimewijzigingen door verandering van feiten en omstandigheden, maar niet door wetswijziging. In zijn arrest van 14 juni 2013 vult de Hoge Raad deze leemte in. Compartimentering bij wetswijziging Een Nederlandse vennootschap bezat 49% van de aandelen van twee in de Verenigde Arabische Emiraten gevestigde vennootschappen. Op grond van een afspraak met de Belastingdienst was de deelnemingsvrijstelling tot 1 januari 2006 van toepassing op beide deelnemingen. In 2006 is de deelnemingsvrijstelling niet meer van toepassing, maar door een wetswijziging (Wet Werken aan Winst) is de deelnemingsvrijstelling vanaf 2007 weer van toepassing. In 2007 keren de buitenlandse vennootschappen een dividend uit. Een deel van het dividend komt uit de winsten van het jaar 2006. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat de deelnemingsvrijstelling niet van toepassing is. Het dividend – zo betoogt hij – komt namelijk voort uit winsten van 2006 en in dat jaar gold de deelnemingsvrijstelling niet. De inspecteur past de compartimenteringsleer dus ook toe bij wetswijzigingen. De Hoge Raad is het niet eens met de visie van de inspecteur. Volgens ons hoogste rechtscollege is voor de vraag of de deelnemingsvrijstelling geldt, de wetgeving in het jaar 2007 bepalend. Dat het dividend is voldaan uit winsten gerealiseerd in 2006 (het jaar waarin de deelnemingsvrijstelling niet gold) doet volgens de Hoge Raad niet ter zake. Als de wetgever het anders had gewild, had hij – zo merkt de Hoge Raad op – maar een overgangsregeling moeten treffen. De ‘compartimenteringsleer’ geldt dus volgens de Hoge Raad niet bij een wetswijziging. Wetsontwerp De staatssecretaris van Financiën kon zich niet verenigen met het arrest en heeft daarom onlangs het wetsvoorstel ‘compartimenteringsreserve’ ingediend. Dit wetsvoorstel betreft zowel de sfeerovergang door wetswijziging, als de sfeerovergang door wijziging van feiten en omstandigheden en compartimentering bij vermogenswinsten en dividenden. In het wetsontwerp wordt voorgesteld dat als een belastingplichtige aandelen bezit in een lichaam waarbij zich een sfeerovergang voordoet, de belastingplichtige een compartimenteringsreserve moet vormen. Vastgesteld wordt dan hoe hoog het bedrag is dat bij de belastingplichtige nog onder een andere sfeer valt. Het kan gaan om een belaste of een onbelaste compartimenteringsreserve. Een belaste compartimenteringsreserve wordt verminderd als een voordeel is toe te rekenen aan de belaste periode en daadwerkelijk is belast. Een onbelaste compartimenteringsreserve wordt verminderd als een voordeel is toe te rekenen aan de onbelaste periode; dit voordeel is dan vrijgesteld. ■ Bron: HR 14-06-2013, nr. 11/04538 (ECLI:NL:HR: 2013: BY1244); TK 20122013, 33 713, nrs. 2 en 3 Belastingzaken 2013 - Nummer 8 13 auto Au teur: H eleen Elb e r t HElEEN ElBErt is wErkzAAm Als zElfstANdig fiscAAljuridiscH AdvisEur Bij ElBErt fiscAAl, AutEur vAN HEt BoEk dE Auto, zAkElijk EN privé EN co-AutEur vAN HEt BoEk pArkEErBoN, NEE dANk u! Auto geschorst: inspecteur moet gebruik bewijzen Wie moet nu bewijzen dat een geschorste auto tijdens een schorsingsperiode gebruikt is: de belastingplichtige of de inspecteur? Hoewel de rechtbank hier anders over dacht, geeft het hof in hoger beroep aan dat de inspecteur het bewijs moet leveren. Een eigenaar schorst zijn Land Rover per december 2010 voor de MRB. In april en juni 2011 wordt de geschorste auto echter gefotografeerd op de A1 bij Hengelo en op de A1 in de buurt van de Duitse grens. In augustus van dat jaar doet de eigenaar van de auto aangifte van diefstal van het kentekenbewijs en de kentekenplaten. Hij verklaart dat deze begin augustus gestolen zijn uit de geschorste auto. Op dat moment was hij wegens vakantie afwezig. De discussie met de inspecteur gaat uiteraard over het feit of het wel of niet zijn Land Rover was die in april en juni is waargenomen op de A1. Wanneer dat wel het geval is, moet hij een forse naheffingsaanslag MRB plus boete betalen. De inspecteur zwaait met foto’s. Volgens de eigenaar is het echter helemaal niet zijn auto die op de foto staat. Hij geeft aan dat hij op die momenten onmogelijk in de Land Rover had kunnen rijden vanwege een technisch mankement aan de auto. Hij laat diverse garagenota’s zien om zijn gelijk te onderbouwen. De eigenaar veronderstelt dat de auto op de foto’s niet zijn auto is, maar een identieke auto die mogelijk van de gestolen kentekenplaten is voorzien. Hij geeft aan dat de kentekenplaten van de auto al in maart 2011 gestolen zijn en dat zijn verklaring bij de aangifte – dat de diefstal begin augustus heeft plaatsgevonden – niet klopt. De rechter gelooft hem niet. Dat de eigenaar aangifte doet van een diefstal en daarbij de verkeerde periode noemt gaat er bij de rechter niet in. Ook het alibi van het technische mankement rammelt. Weliswaar zijn er garagenota’s overlegd, maar die overtuigen de rechter niet van zijn gelijk. De opeenvolgende garagenota’s vermelden namelijk elk een kilometerstand. Tussen de verschillende kilometerstanden zit een zodanig verschil dat de rechter de indruk krijgt dat er tussendoor wel degelijk met de geschorste auto is gereden. Ook gelooft de rechter niet dat de auto op de foto over Nieuwe bijtellingsgrenzen 2014 Per 1 januari a.s. worden de bijtellingsgrenzen aangescherpt. Wij zetten de grenzen voor 2013, 2014 en 2015 nog even voor u op een rij: 2013 2014 2015 14% 51 - 95 51 - 88 51 - 82 20% 96 - 124 89 - 117 83 - 110 14% 51 - 88 51 - 85 51 - 82 20% 89 – 112 86 – 111 83 - 110 Benzine: Diesel: Valt de auto die u wilt kopen per 1 januari buiten de boot? Zorg dan dat u deze auto nog in 2013 op uw naam heeft staan. 14 www.belastingzaken.nl ander uiterlijke kenmerken beschikt dan zijn auto, zoals de eigenaar tijdens de zitting verklaart. Kortom, de gefotografeerde auto is wel degelijk de geschorste auto en de inspecteur is dus in zijn bewijslast geslaagd. De naheffingsaanslag en de boete blijven in stand. De eigenaar kan overigens nog cassatie aantekenen tegen deze uitspraak. Of hij dit heeft gedaan of zal doen, is ons bij het ter perse gaan van dit nummer niet bekend. Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 17-09-2013, nr. 13/00334 (ECLI:NL:GHARL:2013:6854) overgangsregeling bijtelling Hebt u al een auto in uw bezit en valt deze auto per 1 januari in een andere bijtellingscategorie? Dan is er in principe niets aan de hand. U kunt namelijk gebruik maken van het overgangsrecht. Is de datum eerste tenaamstelling van de auto voor 1 juli 2012? Dan kunt u uw oude bijtellingspercentage gebruiken tot het moment dat zowel de tenaamstelling als de vaste bestuurder van de auto wijzigt. En, ook al wijzigen zowel de tenaamstelling als de vaste bestuurder: volgens een toezegging mag ook de nieuwe eigenaar/bestuurder in ieder geval tot 1 juli 2017 gebruik maken van uw lage bijtellingstarief. Is de datum eerste tenaamstelling van de auto 1 juli 2012 of later? Dan mag u uw lage bijtellingspercentage 60 maanden gebruiken. Deze 60 maandsperiode begint op de eerste dag van de volle maand. Een tenaamstelling op 3 juli 2013 levert u en een eventuele volgende eigenaar/berijder bijvoorbeeld een lage bijtelling op tot 1 augustus 2018. Tip: de datum tenaamstelling vindt u op het kentekenbewijs van de auto of via www. rdw.nl. auto margeregeling niet zo maar van toepassing De margeregeling is een regeling uit de omzetbelasting. Deze houdt kortweg in dat de verkoper geen btw in rekening hoeft te brengen over het hele factuurbedrag, maar slechts over zijn eigen marge. Deze regeling wordt gebruikt wanneer een ondernemer goederen inkoopt van bijvoorbeeld particulieren, bijvoorbeeld een inruilauto. Dat deze regeling niet zonder meer gebruikt kan worden, blijkt uit de volgende zaak waarbij de toepassing van de margeregeling de ondernemer op een naheffingsaanslag van bijna € 350.000 plus boete komt te staan. Een groothandel in (onder meer) personenauto’s koopt (in zeven partijen) in totaal 196 gebruikte auto’s uit Spanje in. Vijf van de ingekochte auto’s hadden op het moment van levering minder dan 6.000 kilometer gereden. De ingekochte auto’s betroffen zogeheten ‘buy backs’ en ‘company cars’. De inkoopprijs van de auto’s bedraagt in totaal € 2.189.240. Op verzoek vermeldt de Spaanse leverancier op de facturen dat het om margeauto’s gaat: ‘(…) what is very important that on the invoice is written ‘Levering valt onder de margeregeling’ I don’t know the translation in Spanisch but maby [I] can translate it. It means that it will be not a ICL delivery. In that case we have a deal for the 72 cars for your price as mentioned.’ De groothandel moet aannemelijk maken dat er sprake is van auto’s die onder de margeregeling vallen. Voor de groothandel spreekt de vermelding van de in het Engels verwoorde zin ‘margeregeling van toepassing’ op de facturen. Maar dat enkele feit overtuigt de rechter niet, omdat er veel aanwijzingen zijn die juist op het tegendeel wijzen, zoals: • uit een mail blijkt dat sprake is van exportprijzen waarin de btw niet is begrepen. Zou de margeregeling van toepassing zijn, dan is er juist wel btw in de prijs begrepen; • in de koopcontracten staat uitdrukkelijk vermeld dat de groothandel intracommunautaire verwervingen moet aangeven en CMR-vrachtbrieven moet overleggen, dit hoeft niet bij de margeregeling; • de leverancier verklaart dat ‘company cars’ auto’s zijn die door de leverancier zijn gebruikt en dat ‘buy backs’ auto’s zijn die van verhuurbedrijven zijn gekocht. Dit betreft geen particulieren of vrijgestelde ondernemers. De vermelding ‘margeregeling’ is in dat licht volgens de rechter onvoldoende om aan te nemen dat sprake is geweest van margeauto’s. De enkele vermelding van de toepassing van de margeregeling op de factuur kan niet bewerkstelligen dat een btw-auto een margeauto wordt, aldus de rechter. De groothandel probeert onder de naheffingsaanslag uit te komen door er op te wijzen dat zij te goeder trouw heeft gehandeld, maar de rechter gelooft daar niets van. De groothandel heeft meer geluk op het terrein van de boete: vanwege de langere termijn wordt deze iets gematigd. De naheffingsaanslag blijft echter in stand. 01 Let op de termijn wanneer u nog gebruik wilt maken van de 0%-bijtelling voor een elektrische of semi-elektrische auto, is het niet voldoende om deze auto voor 1 januari a.s. aan te schaffen. voor de bijtelling geldt namelijk de datum van tenaamstelling als doorslaggevende datum. Bestelt u de auto vandaag, maar wordt de auto pas op 2 januari geleverd en te naam gesteld? dan gaat het 0%-bijtellingstarief aan uw neus voorbij en krijgt u te maken met een bijtelling van 4% of 7% (zie elders in deze rubriek). laat dus voor de zekerheid op uw bestelformulier aantekenen dat de verkoper een levering en tenaamstelling in 2013 garandeert. Bron: Rb. Gelderland 26-09-2013, nr. AWB 12/483 (ECLI:NL:RBGEL:2013:3277) Aparte bijtelling ‘echte’ elektrische auto’s Zoals u wellicht weet, is de bijtelling voor auto’s met een CO2-uitstoot tot 50 gram/ km nu nog per saldo 0%, dat wil zeggen 25% korting op een bijtelling van 25%. Maar, hoe ziet het er volgend jaar uit? Volgens de nu bekende wettekst wordt de bijtelling voor dergelijke auto’s per 1 januari verhoogd naar 7%. De staatssecretaris blijkt zich echter te ergeren aan zogenoemde semi-elektrische auto’s. Dit zijn auto’s die niet alleen op elektriciteit rijden, maar ook op een andere brandstof zoals benzine. U raadt het al: veel van de berijders profiteren van de huidige 0%-bijtelling, maar tanken vrolijk hun benzinetank vol. Alleen op elektriciteit kom je niet zo heel ver, niet waar? Ook duurt het opladen van de auto soms (te) lang in de ogen van de berijders. Tja, en waarom krijgen deze benzinegebruikers met stekker nu een veel lager tarief dan de andere benzinegebruikers zonder stekker? De staatssecretaris heeft het plan opgevat om een onderscheid te maken tussen de bijtelling voor echte, puur elektrische auto’s en andere auto’s met een lage CO2-uitstoot. In eerste instantie was het de bedoeling (zoals blijkt uit het concept-milieuakkoord) om de bijtelling voor elektrische auto’s per 1 januari a.s. op 3% te stellen en voor overige zuinige auto’s op 8%. Op Prinsjesdag heeft de staatssecretaris in een Autobrief aangekondigd, en dit inmiddels met een nota van wijziging verwerkt in Belastingplan 2014, dat de bijtelling voor een elektrische auto volgend jaar 4% zal zijn. De overige zuinige auto’s (met een CO2-uitstoot van maximaal 50 gram/km) gaan onder het 7%-tarief vallen. In de nota van wijziging wordt ook voorgesteld de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek en de VAMIL voor personenauto´s af te schaffen. Uiteraard houden wij u via deze rubriek op de hoogte van het laatste nieuws over dit onderwerp. Bron: TK 2013-2014, 33 752 nr. 9 (Belastingplan 2014) Belastingzaken 2013 - Nummer 8 15 tips 02 Schenk belastingvrij U mag als ouder eenmalig uw kinderen tussen de 18 en 40 jaar belastingvrij een groot bedrag schenken. Van 1 oktober 2013 tot 1 januari 2015 wordt deze leeftijdsgrens losgelaten voor de eenmalige schenking die wordt gebruikt voor aankoop, verbetering of onderhoud van een eigen woning of aflossing van de eigenwoningschuld. Daarnaast mag in die periode ook door andere familieleden of derden belastingvrij worden geschonken. Bovendien wordt het bedrag verhoogd tot € 100.000 en mag de schenking ook worden gebruik voor aflossing van de restschuld van de eigen woning. 03 Claim nu EIA Schaft u in nog dit jaar een bedrijfsmiddel aan dat op de Energielijst 2013 staat? Dan komt u in 2013 in aanmerking voor de energie-investeringsaftrek (EIA) als uw nieuwe bedrijfsmiddel ten minste € 450 kost en u een melding doet die in totaal meer dan € 2.300 bedraagt. Als het bedrijfsmiddel op de Energielijst staat, kunt u 41,5% van het investeringsbedrag als EIA direct ten laste van de winst brengen. Voorwaarde voor toepassing van de EIA is dat u de investering binnen drie maanden na het sluiten van de koopovereenkomst aanmeldt bij het Agentschapnl. Voor de Energielijst 2013: zie www.agentschapnl.nl/eia Vanaf 2014 komen alleen nog bedrijfsmiddelen die meer kosten dan € 2.500 in aanmerking voor EIA. 04 Bespaar op loonkosten S&O Verrichten uw medewerkers onderzoeks- en ontwikkelingswerkzaamheden? Dan kunt u als werkgever een korting krijgen op de loonkosten. De eerste schijf S&O-afdrachtvermindering wordt in 2014 verlengd tot € 250.000. Het tarief over de eerste schijf daalt naar 35%. Voor starters geldt voor maximaal drie jaar een hoger percentage van 50% over de eerste € 250.000. U moet wel eerst een S&O-verklaring aanvragen. Deze verklaring kunt u vanaf 2014 voor langer dan zes maanden aanvragen. De regeling wordt door Agentschap NL uitgevoerd. Check voor informatie www.agentschapnl.nl/wbso. 05 Geen en/of-rekening Een inwoonster van België is enig eigenaar van een woning. Sinds 1 mei 2001 staat zij op dat adres ook ingeschreven in de Gemeentelijke Basisadministratie persoonsgegevens. Vanaf 2007 staat haar partner ook op het adres ingeschreven. Van januari tot en met juli 2009 wordt de hypotheekrente afgeschreven van een bankrekening die op haar naam en die van haar partner staat. Vanaf augustus 2009 tot en met december 2009 wordt de hypotheekrente betaald van een rekening die alleen op naam van de vrouw staat. In haar aangifte 2009 heeft zij de volledige hypotheekrente in aftrek gebracht. In de haar opgelegde aanslag is echter geen rekening gehouden met de betaalde hypotheekrente. Na bezwaar te hebben aangetekend wordt rekening gehouden met de helft van het bedrag aan betaalde hypotheekrente. Vaststaat dat de woning een eigen woning in de zin van de wet is. Voor de rechter is het de vraag of het totale bedrag aan hypotheekrente door haar in aftrek mag worden gebracht of slechts de helft. De rechtbank stelt voorop dat hypotheekrente op de belastingplichtige moet drukken om aftrekbaar te zijn. Het is aan de vrouw om aannemelijk te maken dat en in hoeverre de hypotheekrente op haar drukt. De eigenaresse kan volgens de rechtbank niet aannemelijk maken dat de betalingen van hypotheekrente van de en/of-rekening voor meer dan 50% op haar hebben gedrukt. De vrouw kon namelijk niet aannemelijk maken dat op de en/of-rekening geen inkomsten van de partner werden ontvangen. De verklaring van de partner dat als rentebetalingen van de rekening zouden zijn gedaan van gelden die aan hem zouden toebehoren, die gelden dan als schenking moeten worden aangemerkt, accepteert de rechtbank ook niet. Met name omdat deze verklaring pas in december 2012 is opgesteld en niet notarieel is vastgelegd. De inspecteur is er terecht van uitgegaan dat de hypotheekrente voor de maanden januari tot en met juli voor de helft op de vrouw drukte. Voor de maanden augustus tot en met december is wel aangetoond dat de hypotheekrente volledig op haar drukte. 06 Betaal alleen Bent u voor 100% eigenaar van een woning en een de daarop rustende hypotheek? Zorg dan dat hypotheekrente wordt betaald van een rekening die alleen op uw naam staat om de volledige hypotheekrenteaftrek te kunnen claimen. Mijd de crisisheffing Dreigt uw arbeidsbeloning over 2013 (inclusief bijtelling auto) boven de € 150.000 uit te komen? Dan moet uw werkgever volgens het Belastingplan 2014 in 2014 wederom 16% over het meerdere boven de € 150.000 aftikken. Overleg eens met uw werkgever of adviseur of het niet mogelijk is om uw arbeidsbeloning in 2013 onder die grens te houden! Door minder te gaan werken, het later toekennen van een tantième of creatief gebruik te maken van de werkkostenregeling. 16 Valkuil www.belastingzaken.nl 07 Onderbouw urenadministratie Bent u (startende) ondernemer of drijft u een onderneming naast uw dienstbetrekking? Zorg er dan voor dat uw urenadministratie klopt en geef ook aan welke werkzaamheden u heeft uitgevoerd. Dan kunt u met een gerust hart de zelfstandigenaftrek claimen. tips 08 Denk na over ontslaguitkering Verwacht u na 1 januari 2014 in aanmerking te komen voor een ontslaguitkering? Houdt er dan rekening mee dat de stamrechtvrijstelling per 1 januari 2014 vervalt. U kunt de uitkering dan niet meer voordelig onderbrengen bij een bv, een bank, een beleggingsinstelling of een verzekeraar. De uitkering wordt in een keer in box 1 belast. 09 Check rekeningnummer Hebt u een bankrekening waartoe meerdere personen gerechtigd zijn? Vanaf 1 december 2013 worden teruggaven van inkomstenbelasting, btw en toeslagen alleen uitbetaald op een bankrekening die staat op naam van de belastingplichtige. Houdt er rekening mee dat de Belastingdienst vanaf die datum iedere derde die kan beschikken over de bankrekening waarop een te hoog bedrag ten onrechte is uitbetaald, aansprakelijk kan stellen voor terugbetaling van dat bedrag. De aansprakelijkstelling wordt beperkt tot het bedrag dat is uitbetaald. 10 Griffierechten weer omhoog Overweegt u om beroep in te stellen tegen een aanslag inkomstenbelasting? Houd er dan rekening mee dat de griffierechten binnenkort weer omhoog gaan. De minister van Justitie heeft hiertoe een wetsvoorstel ingediend bij de Tweede Kamer. Als ondernemer/natuurlijk persoon betaalt u bij de rechtbank € 77 als u in beroep gaat, bij het hof en de Hoge Raad betaalt u € 189. Voor een beroep tegen bijvoorbeeld een aanslag omzetbelasting, dividendbelasting of bpm liggen de tarieven hoger: bij de rechtbank € 163, bij het hof en de Hoge Raad € 311. Bedrijven betalen voor het in beroep gaan bij de rechtbank € 324, bij het hof en de Hoge Raad zelfs € 488. 11 Bereken betalingskenmerk Hebt u de acceptgiro of de herinneringsbrief met het juiste betalingskenmerk niet meer voorhanden? Dan kunt u op de site van de Belastingdienst gebruik maken van een hulpmiddel waarmee u eenvoudig het betalingskenmerk voor uw aangifte kunt opzoeken. Omgekeerd werkt het ook. Hebt u een acceptgiro en weet u niet meer op welke aanslag deze betrekking heeft, dan kunt u met de tool het aangiftenummer vinden. 12 Plan investeringen Overweegt u nog dit jaar een fiks bedrag te investeren? Probeer de investeringen te spreiden. Bedenk dat het spreiden van de investeringen over twee jaar een hogere kleinschaligheidsinvesteringsaftrek kan opleveren. Blunder Pensioenverdeling Een man is in algehele gemeenschap van goederen getrouwd. Inmiddels is de man met pensioen. Tijdens zijn dienstbetrekking heeft de man pensioenaanspraken opgebouwd. In 2009 is een bedrag van € 27.174 aan pensioen aan de man uitgekeerd. Hierop is loonheffing ingehouden. Het bedrag is gestort op de gezamenlijk bankrekening van het echtpaar. In zijn aangifte IB 2009 heeft de man de helft van zijn pensioen en de helft van de ingehouden loonheffing aangegeven. De andere helft van zijn pensioen en de loonheffing heeft hij in de aangifte van zijn echtgenote aangegeven. Bij het vaststellen van de aanslag IB 2009 heeft de inspecteur het volledige bedrag van de pensioenuitkering en de loonheffing aan de man toegerekend. De zaak belandt uiteindelijk bij Hof Arnhem-Leeuwarden. De rechter geeft aan dat de vraag of de pensioenuitkering volledig tot het belastbare inkomen van de man moet worden gerekend, moet worden beantwoord aan de hand van de Wet IB 2001. Aangezien het pensioen, dat fiscaal gefacilieerd is opgebouwd, door de pensioenmaatschappij aan de man is uitgekeerd, heeft de man het bedrag in fiscale zin genoten. Daar het niet om een gemeenschappelijk inkomensbestanddeel gaat dat onderling verdeeld kan worden, moet de volledige pensioenuitkering bij de man in aanmerking worden genomen. Het beroep van de man op het Boon/Van Loon-arrest faalt omdat het in die situatie ging om de civielrechtelijke verdeling (door verrekening) van tot aan het tijdstip van ontbinding van de huwelijksgemeenschap door echtscheiding of scheiding van tafel en bed opgebouwde pensioenaanspraken. In deze zaak gaat het om de heffing van inkomstenbelasting over gedane pensioenuitkeringen. Kortom, de inspecteur heeft de aangifte terecht gecorrigeerd. 13 Eerlijk delen Wilt u inkomen over beide aangiften verdelen? Dat kan voor bepaalde inkomsten. Verdeling van inkomensbestandelen over de aangiften is mogelijk bij belastbare inkomsten uit eigen woning, inkomen uit aanmerkelijk belang voor vermindering met de persoonsgebonden aftrek en bij de persoonsgebonden aftrek. Overige inkomsten zijn echter belast bij de partner die ze heeft genoten. 14 Vorm nu al een voorziening Veel ondernemers doen – al dan niet bewust – aan milieuverontreiniging. Het risico is groot dat daarvoor vroeg of laat een aanslag in de bus glijdt. U kunt daar in bepaalde gevallen al rekening mee houden door een voorziening voor milieuschade op de balans te zetten. Een interessante mogelijkheid om de fiscale winst te verlagen! Belastingzaken 2013 - Nummer 8 17 tips Opmerkelijk ‘Foute’ vrienden Een ambtenaar van de Belastingdienst werkte sinds 1991 als teamleider van verschillende teams ondernemingen. Per oktober 2009 werd hij benoemd tot projectmanager Horizontaal Toezicht. In november 1998 heeft de ambtenaar bij zijn leidinggevenden gemeld dat hij lid was van een stille vennootschap, dat hij daarvoor geen beloning ontving en dat de maatschap geld heeft geleend aan een bv. De ambtenaar en zijn vrouw hebben met een vriendengroep een maatschap opgericht met als doel de exploitatie van onroerende zaken. Toen de mogelijkheid zich voordeed om een bedrijfspand te kopen, werd een bv opgericht. De vrouw van de ambtenaar is hiervan directeur en juridisch de enig aandeelhouder. Na het uittreden van twee maten heeft de groep een nieuwe maatschap opgericht die de activiteiten van de vorige maatschap heeft voortgezet. In 2000 vormt de bv een herinvesteringsreserve. In 2003 wordt die reserve gebruikt voor de aanschaf van drie panden. In 2008 volgt een boekenonderzoek bij de bv naar aanleiding waarvan aan de ambtenaar en de andere leden van de maatschap een navorderingsaanslag IB 2003 met vergrijpboete wordt opgelegd. Hof Amsterdam constateert uiteindelijk dat de economische eigendom van de aandelen in de bv in handen was van de leden van de maatschap. Daarmee had de ambtenaar een aanmerkelijk belang in de bv. In 2003 werden drie panden door de maatschap voor onzakelijk hoge prijzen aan de bv verkocht. De ambtenaar had zich er, vanwege zijn kennis en ervaring met de vastgoedwereld en de fiscale wetgeving, bewust van moeten zijn dat er sprake was van een winstuitdeling van de bv aan de maatschap. Door deze uitdeling niet te vermelden in zijn aangifte IB 2003 moet de ambtenaar zich bewust zijn geweest van de aanmerkelijke kans dat daardoor te weinig belasting zou worden geheven. Een en ander is voor de staatssecretaris aanleiding om de ambtenaar ontslaan. 15 Handel zakelijk met uw bv Bent u directeur-grootaandeelhouder van een bv? Zorgt u er dan voor dat alle transacties met uw bv op zakelijke gronden verlopen! Er kan namelijk sprake zijn van een verkapte winstuitdeling. Voor het in aanmerking nemen van zo’n uitdeling hanteert de fiscus de ‘dubbele bewustheidseis’: zowel de dga als de bv moeten zich bewust zijn dat sprake is van een bevoordeling. 16 Schakel Ombudsman in Bij zaken die de invordering raken, kan de Nationale Ombudsman vaak beter (en goedkoper) soelaas bieden dan de rechter. De Ombudsman beoordeelt namelijk niet zozeer de rechtmatigheid van het optreden van de ontvanger maar de behoorlijkheid (redelijkheid) ervan. Dat is een ruimer criterium. 18 www.belastingzaken.nl 17 Regel hypotheekrenteaftrek Sluit u een lening af voor uw eigen woning bij iemand die niet verplicht is om gegevens aan de Belastingdienst door te geven? Bijvoorbeeld een familielid, uw bv of een niet in Nederland gevestigde bank. Wilt u de rente in aftrek brengen in uw aangifte? Dan moet u de gegevens over uw lening zelf aan de Belastingdienst doorgeven met het formulier Opgaaf lening eigen woning. Hiervoor dient u over DigiD te beschikken. Als u het formulier niet invult en opstuurt hebt u geen recht op (hypotheek)renteaftrek. 18 Profiteer van microkrediet Bent u (startende) ondernemer? Heeft u moeite om aan financiering te komen? Dan kunt u via Qredits een microkrediet van maximaal € 50.000 krijgen. Daarnaast introduceert Qredits op 1 november 2013 het MKB-krediet: een krediet tussen de € 50.000 en € 150.000. Voordat een krediet wordt verstrekt, kijkt Qredits naar de persoon van de ondernemer en de potentie van de (op te zetten) onderneming. Qredits is de handelsnaam van Stichting Microkrediet Nederland. 19 Pas op voor btw-controle Denkt u eraan dat de Belastingdienst uw btw en loonheffingschuld of -vordering erg gemakkelijk en snel kan controleren? U moet immers uw btw en loonheffing elektronisch aangeven! U loopt daarmee sneller de kans een boete te krijgen. 20 Zorg voor bewijzen Wilt u giften in uw aangifte in aftrek brengen? Zorg dan dat u daar betalingsbewijzen voor hebt. Geld dat u in een collectebus stopt, kunt u niet als gift in mindering brengen in uw aangifte. De gift moet gedaan zijn uit vrijgevigheid. Als er sprake is van een tegenprestatie is het geen gift. U moet minimaal € 60 of 1% van uw verzamelinkomen aan giften hebben gedaan om voor aftrek in aanmerking te komen. De aftrek bedraagt maximaal 10% van uw verzamelinkomen. Periodieke giften zijn, mits aan de eisen wordt voldaan, volledig aftrekbaar. 21 Periodieke schenking Overweegt u om periodiek schenkingen te gaan doen aan een vereniging? Met ingang van 1 januari 2014 hoeft u voor de schenkingsakte niet meer langs de notaris. Vanaf dat moment is het toegestaan voor de periodieke schenkingen een onderhandse akte op te stellen. Hierbij moet wel aan een aantal voorwaarden worden gedaan. c h e c k l i s t Au te u r: G inir a y nha Poulina De carpoolregeling De meeste werknemers moeten reizen om op hun werk te komen. Dit gebeurt vaak met een eigen auto of een bedrijfsauto. Om kosten te besparen wordt soms een carpool georganiseerd. Hoe dit fiscaal uitpakt, hangt af van twee belangrijke vragen: wie organiseert het carpoolen en reist de werknemer met zijn eigen auto of met een auto van de zaak? Vergoed reiskosten van de werknemer De werkgever kan zonder meer een onbelaste reiskostenvergoeding van maximaal € 0,19 per kilometer geven aan werknemers die met de eigen auto zakelijk (inclusief woon-werkverkeer) reizen. Ook onder de werkkostenregeling geldt, ongeacht het vervoermiddel, een gerichte vrijstelling van € 0,19 per zakelijke kilometer. De werknemer die met de motor, fiets of openbaar vervoer naar het werk reist, kan dus ook een onbelaste vergoeding krijgen. Gerichte vrijstellingen zien op kosten waarbij het zakelijk karakter prevaleert. Daarom zijn deze vrijstellingen onbelast en gaan deze niet ten laste van de vrije ruimte van 1,5%. Check of er wordt gecarpooled Carpoolen is een bijzondere vorm van reizen tussen woning en arbeidsplaats, waarbij werknemers samen in één auto naar de arbeidsplaats reizen. De werkgever mag ook bij het carpoolen een onbelaste reiskostenvergoeding toekennen aan zijn werknemers, maar niet in alle situaties. Bepalend Bovenmatige vergoeding Stel een werkgever betaalt aan zijn werknemers een reiskostenvergoeding van € 0,30 per zakelijke kilometer. De werkgever mag deze gerichte vrijstelling opknippen in een deel dat onbelast kan worden vergoed (€ 0,19 per zakelijke kilometer) en een deel dat niet onbelast kan worden vergoed (€ 0,11 per zakelijke kilometer). Vervolgens kan hij het bovenmatige deel van € 0,11 belasten als loon van de werknemer dan wel – bij toepassing van de werkkostenregeling – onderbrengen in de vrije ruimte. Voor zover de vrije ruimte al volledig is benut is de bovenmatige vergoeding bij de werkgever belast als eindheffing tegen 80%. hierbij is wie het carpoolen organiseert en met welk vervoermiddel (eigen auto of auto van de zaak) wordt gereden. Voor de werkgever is het dus van belang te checken of en hoe er wordt gecarpooled. Werkgever organiseert; eigen auto werknemer Als de werkgever met de werknemer afspreekt dat hij met zijn eigen auto reist en collega’s meeneemt naar het werk, dan mag de werkgever hem de onbelaste reiskostenvergoeding geven van € 0,19 per kilometer. Maar let op, de werkgever wordt niet als organisator van de carpool aangemerkt als hij alleen een belangstellingsregistratie bijhoudt of aan de werknemers vraagt hoe ze de carpool hebben georganiseerd. Verder behoren de ‘omrijkilometers’ die de werknemer maakt om zijn collega’s op te halen ook tot de te vergoeden kilometers. De collega’s die meerijden, mogen echter geen onbelaste vergoeding ontvangen, want ze krijgen al vervoer vanwege de werkgever. Werknemer organiseert; met eigen auto In gevallen waarbij een werknemer op eigen initiatief met zijn eigen auto collega’s meeneemt naar het werk, mag de werkgever hem nog steeds de onbelaste reiskostenvergoeding geven van maximaal € 0,19 per kilometer. De werkgever mag daarnaast ook aan de meerijdende collega’s een onbelaste vergoeding van € 0,19 per kilometer toekennen. Een onbelaste vergoeding voor de ‘omrijkilometers’ is in deze situatie niet mogelijk, omdat de ‘omrijkilometers’ worden aangemerkt als privékilometers. Wel kunnen de werknemers onderling afspreken dat de meerijders hun vergoeding geheel of voor een deel afstaan aan de bestuurder. De meerijders maken immers tijdens het meerijden geen reiskosten. Bovendien kan in dat geval niet worden gesproken van vervoer vanwege de werkgever. Werkgever organiseert; personeelsbus of auto van de zaak Het is ook mogelijk een carpool te organiseren waarbij de werknemers naar het werk reizen met een personeelsbus of met een terbeschikkinggestelde auto. Als de werkgever de carpool organiseert, is zowel voor de bestuurder als de meerijdende collega’s sprake van vervoer vanwege de werkgever. Het uitkeren van een onbelaste reiskosten- 22 Administreer nauwkeurig Het aanbieden van een reiskostenvergoeding is een aantrekkelijke arbeidsvoorwaarde, maar houd wel rekening met de geldende regels. De reiskostenvergoeding is immers (ook onder de werkkostenregeling) alleen onder bepaalde voorwaarden onbelast. Werkgevers die het carpoolen binnen hun organisatie willen stimuleren, wordt aangeraden een nauwkeurige administratie bij te houden van wie de carpool organiseert en met welke auto. De fiscale en financiële gevolgen verschillen immers per werknemer (chauffeur of meerijder(s)). vergoeding is dan uitgesloten. De werkgever mag wel een vergoeding toekennen, maar die vergoeding is dan belast loon van de werknemer(s). Werknemer organiseert; auto van de zaak Als de werknemers zelf het carpoolen zo organiseren dat een van de werknemers met een auto van de zaak reist en collega’s meeneemt, dan is voor die ene werknemer sprake van vervoer vanwege de werkgever. De onbelaste reiskostenvergoeding gaat alleen aan deze werknemer voorbij. De meerijdende collega’s hebben wel recht op een onbelaste reiskostenvergoeding van € 0,19 per kilometer. Checklist Carpoolregeling ❒ Vergoed reiskosten van de werknemer ❒ Check of er wordt gecarpooled ❒ Werkgever organiseert; eigen auto werknemer ❒ Werknemer organiseert; met eigen auto ❒ Werkgever organiseert; personeelsbus of auto van de zaak ❒ Werknemer organiseert; auto van de zaak Belastingzaken 2013 - Nummer 8 19 o n d e r n e m e r p r i v é Au te u r: R os a lie v a n de r We l Testamentaire keuzes en erfbelasting In het vorige nummer van Belastingzaken bespraken we een aantal zaken waar erfgenamen direct na een overlijden mee geconfronteerd kunnen worden. Hierbij ging het om vragen als, moet ik de nalatenschap aanvaarden en wat zijn de rechten en verplichtingen van de nabestaanden. In dit nummer gaan we in op de keuzes die de erflater kan maken bij het opstellen van een testament en enkele aandachtspunten bij het doen van de aangifte erfbelasting. Keuzetestament Bij een keuzetestament wil de erflater de langstlevende echtgenoot als het ware de mogelijkheid bieden om zelf te bepalen hoe de nalatenschap wordt verdeeld. Normaal gesproken kan de langstlevende kiezen uit de wettelijke verdeling of gebruikmaken van een keuze- of vruchtgebruiklegaat. Het keuzelegaat geeft recht op goederen in vol eigendom (net als de wettelijke verdeling) al dan niet tegen inbreng van de waarde. Het vruchtgebruiklegaat maakt de langstlevende tot genotsgerechtigde van de aangewezen zaken, wat een voordeel kan opleveren voor de erfbelasting. Het voordeel van een keuzetestament is, dat aan de hand van de concrete omstandigheden ten tijde van het overlijden van de erflater kan worden beslist welke keuze moet worden uitgebracht. Zaken die in de toekomst sterk in waarde zullen stijgen, zullen doorgaans door de langstlevende onder het vruchtgebruik worden geplaatst. De latere waardeaangroei komt dan onbelast toe aan de kinderen. Zaken die in de toekomst in waarde zullen dalen of gelijk zullen blijven, zullen vanuit het perspectief van de erfbelasting door de langstlevende onder de (wettelijke) verdeling worden geplaatst, waardoor onderbedelingsvorderingen (met rente) ontstaan. De zo ontstane schuld komt (met rente) in mindering op de nalatenschap bij overlijden van de langstlevende. De waarde van de nalatenschap van de langstlevende kan op deze wijze verlaagd worden. Vanwege de erfbelastinggevolgen voor het tweede overlijden is het belangrijk om de juiste keuze te maken, hierbij is het raadzaam dat de erven een specialist inschakelen. Opvul- of afvullegaat Om te voorkomen dat de langstlevende niet optimaal gebruik kan maken van de partnervrijstelling voor de erfbelasting (€ 616.880 in 2013) bevatten (keuze)testamenten vaak een opvul- of afvullegaat. De langstlevende heeft bij beide legaten de keuze deze geheel of gedeeltelijk te aanvaarden. Bij een opvullegaat wordt ten laste van de (belaste) verkrijgingen van de kinderen een geldbedrag aan de langstlevende gelegateerd, zodanig dat de vrijstelling optimaal kan worden gebruikt. De verkrijging van de 20 www.belastingzaken.nl langstlevende wordt dus opgevuld tot het bedrag van de vrijstelling. Een afvullegaat gaat nog een stap verder. In dat geval wordt aan de langstlevende een zodanig bedrag ten laste van de kinderen gelegateerd dat het marginale tarief voor de langstlevende enerzijds en voor de kinderen anderzijds hetzelfde is. Bij een nog verfijndere versie van het afvullegaat wordt zodanig met de verkrijgingen ‘geschoven’ dat die van de kinderen net niet in een hogere tariefschijf dan die van de langstlevende vallen. Renteafspraken Als gevolg van de toepassing van de wettelijke verdeling (of een hiermee overeenkomende verdeling) krijgen kinderen een onderbedelingsvordering op de langstlevende. In het testament wordt vaak de mogelijkheid geboden om in onderling overleg een nadere rente overeen te komen of van de testamentaire rente af te wijken. Uitgangspunt is dat een dergelijke renteafspraak gevolgen heeft voor de erfbelasting indien de bevoegdheid tot deze vaststelling volgt uit de wet of uit het testament (bijvoorbeeld via een tenzij-clausule). Het gaat hierbij om vorderingen ontstaan krachtens erfrecht, ondermeer vorderingen uit hoofde van de wettelijke verdeling, een ouderlijke boedelverdeling of een legaat tegen inbreng van de waarde waarbij de inbreng wordt schuldig gebleven. Afspraken worden alleen gevolgd indien deze binnen de aangiftetermijn (van acht maanden) rekening houdend met verleend uitstel zijn gemaakt. Renteafspraken die niet aan het voorstaande voldoen worden niet in de erfbelasting betrokken, maar in de schenkbelasting. Stel het testament gaat uit van 0% rente. Indien sprake is van een renteloze vordering betekent dit dat de langstlevende het fictieve vruchtgebruik heeft van de vordering van het kind. Het fictieve vruchtgebruik verhoogt de fiscale verkrijging van de langstlevende en vermindert de fiscale verkrijgingen van het kind. Als de erven onderling een samengestelde rente van zes procent overeenkomen brengt dat mee dat de langstlevende niet het fictieve vruchtgebruik van de vordering heeft. De vordering en schuld moeten dan voor de erfbelasting worden gewaardeerd op de nominale waarde. De renteafspraak leidt tot een vermo- Aangifte erfbelasting De aangifte erfbelasting moet men binnen acht maanden na het overlijden indienen. Als dit niet haalbaar is, kan men om uitstel verzoeken. Over aanslagen erfbelasting wordt heffingsrente berekend. De heffingsrente wordt berekend over de periode die aanvangt acht maanden na het overlijden en eindigt op de datum waarop de aanslag is opgelegd. Als duidelijk is dat erfbelasting verschuldigd is, kan men verzoeken om een voorlopige aanslag. Bij het opleggen van de definitieve aanslag wordt rekening gehouden met de eerder opgelegde voorlopige aanslag. Hiermee kan men het betalen van heffingsrente voorkomen. Waardering eigen woning Hoofdregel is dat alle bezittingen van de erflater in aanmerking worden genomen voor de waarde in het economische verkeer op het moment van overlijden. Voor woningen geldt echter een bijzondere waarderingsregeling. De waarde van onroerende zaken die als woning in gebruik zijn, is gelijk aan de WOZ-waarde die is vastgesteld voor het kalenderjaar, waarin de verkrijging plaatsvindt. Op grond van de Wet WOZ geldt dat de waardepeildatum één jaar ligt voor het begin van het kalenderjaar waarvoor de waarde wordt vastgesteld (t-1). Voor 2013 (het WOZtijdvak) geldt een WOZ-waarde met als waardepeildatum 1 januari 2012. Dit betekent dat tussen een overlijden en de peildatum voor de WOZ-waarde een behoorlijke periode kan zijn verstreken, in theorie bijna twee jaren. Om hieraan tegemoet te komen mag voor verkrijgingen na 1 januari 2012 de verkrijger er voor kiezen de woning in aanmerking te nemen voor de WOZ-waarde die geldt voor het kalenderjaar na het kalenderjaar van de verkrijging. Bij een overlijden in 2013 mag de WOZ-waarde 2014 worden gebruikt, met een waardepeildatum per 1 januari 2013. Dit betekent dat er dus ondanks de verzachtende keuzemogelijkheid nog steeds een periode van bijna één jaar tussen de waardepeildatum en het overlijden kan liggen. Een erfgenaam kan overigens wel een verzoek om een nieuwe waardevaststelling indienen bij de gemeente. Het indienen van een verzoek ter verkrijging van een nieuwe beschikking is niet aan een termijn gebonden. De nieuwe beschikking ziet op een vaststelling van de waarde op de peildatum en niet op de datum van de verkrijging door de nieuwe eigenaar. Pensioenimputatie Aanspraken op een pensioenregeling bij overlijden (zoals het recht op een nabestaandenpensioen) en sommige lijfrenteverzekeringen en periodieke uitkeringen zijn niet belast met erfbelasting. Hiervoor geldt namelijk een vrijstelling. ondernemer privé gensverschuiving van de langstlevende naar het kind. Deze vermogensverschuiving wordt ofwel gevolgd voor de erfbelasting dan wel wordt gezien als een belastbare schenking (afhankelijk van de vraag of mocht worden afgeweken van het testament en of dit tijdig is gedaan). Zoals uit het bovenstaande volgt heeft het wijzigen van de rente consequenties voor de verkrijgingen van de erven. Door de rente optimaal vast te stellen kan erfbelasting worden bespaard. Omdat partners ook nog een hoge vrijstelling genieten (van € 616.880 in 2013) wordt rekening gehouden met deze vrijgestelde aanspraken. De vrijstelling wordt daarom ingekort, dit wordt ook wel pensioenimputatie genoemd. De vrijstelling wordt verminderd met de helft van de waarde van het verkregen pensioen, de helft van de waarde van lijfrente-uitkeringen, alsmede aanspraken op tegoeden van lijfrentespaarrekeningen of waarden van lijfrentebeleggingsrechten, alsmede de helft van aanspraken op periodieke uitkeringen bij overlijden. De vrijstelling is na imputatie echter nooit minder dan € 159.361 (in 2013). Schenkingen Schenkingen die binnen 180 dagen vóór het overlijden van de schenker zijn gedaan, worden geacht krachtens erfrecht te zijn verkregen (samen met de overige verkrijgingen). De 180-dagenregel geldt alleen als de erflater ten tijde van het overlijden in Nederland woonde. Schenkingen gedaan onder toepassing van de eenmalig verhoogde vrijstelling zijn uitgezonderd van de 180-dagenregeling. Anders gezegd in het zicht van overlijden kan geschonken worden met een beroep op de eenmalig verhoogde vrijstelling. Bij toepassing van de 180-dagenregel wordt de geheven schenkbelasting verrekend met de verschuldigde erfbelasting. Levensverzekeringen Levensverzekeringsuitkeringen kunnen niet in de heffing van erfbelasting worden betrokken, omdat de in een polis aangewezen begunstigde rechtstreeks een vordering heeft op de verzekeraar. De uitkering wordt dus niet verkregen uit de nalatenschap, maar op grond van een zogeheten derdenbeding. In de wet is echter een fictiebepaling opgenomen die voorkomt dat de verzekeringnemer tijdens zijn leven door betaling van premies en/of koopsommen aan een verzekeraar zijn vermogen onbelast kan overhevelen naar zijn aanstaande erfgenamen. Op grond hiervan zijn levensverzekeringsuitkeringen (en soortgelijke uitkeringen zoals lijfrenten) belast als voor de opbouw daarvan onttrekkingen ten laste van het vermogen van de overledene hebben plaatsgevonden. Als onttrekkingen dienen in dit verband in ieder geval premies en koopsommen te worden verstaan. Schulden en uitvaartkosten De schulden van de overledene en de kosten voor de begrafenis of crematie komen voor de erfbelasting in mindering op de waarde van de erfenis (hierbij moet rekening worden gehouden met een eventuele uitkering uit hoofde van een uitvaartverzekering). De kosten van de notaris en voor belastingadvies, taxatiekosten en de beloning van de executeur kunnen niet in mindering worden gebracht op de waarde van de erfenis. Tot slot In geval van overlijden worden de erfgenamen geconfronteerd met administratieve en praktische vraagstukken. Op een aantal van deze zaken zijn wij hier en het vorige nummer van Belastingzaken ingegaan. Niet alleen voorafgaand aan het overlijden is het raadzaam advies over erfbelasting in te winnen, maar zeker ook hierna. ■ Belastingzaken 2013 - Nummer 8 21 b e d r i j f s v o e r i n g Au te u r: G e e r t de Jong BOR en verhuurd vastgoed De bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) in de Successiewet is alleen van toepassing op ondernemingsvermogen. Beleggingsvermogen deelt niet in de vrijstelling. Het is dan ook logisch dat belastingplichtigen proberen zoveel mogelijk vermogensbestanddelen als ondernemingsvermogen aan te merken. Als stelregel geldt doorgaans het volgende: binnen de onderneming gebruikt vastgoed kwalificeert als ondernemingsvermogen, aan derden verhuurd vastgoed als beleggingsvermogen. In de praktijk is het niet altijd zo eenvoudig. Aan derden verhuurd vastgoed Aan derden verhuurd vastgoed is in de regel beleggingsvermogen. Dit werd vrij recent nog bevestigd door Rechtbank Arnhem. In de desbetreffende casus was sprake van de schenking van aandelen in een bv waarin onder andere aan derden verhuurde woonhuizen waren ondergebracht. De rechtbank oordeelde dat pas sprake is van ondernemingsvermogen als de exploitatie geschiedt door middel van arbeid die naar aard en omvang onmiskenbaar tot doel heeft het behalen van redelijkerwijs te verwachten voordelen die het rendement bij normaal vermogensbeheer te boven gaan. Volgens de rechtbank had de belastingplichtige niet aannemelijk gemaakt dat een bovengemiddeld rendement werd behaald (de rechtbank becijferde het rendement op ongeveer 1% van de waarde van het vastgoed). De belastingplichtige had volgens de rechtbank ook niet aannemelijk gemaakt dat deze voor de bv werkzaamheden had verricht, laat staan dat deze normaal vermogensbeheer te boven gingen. huurde object in goede staat te houden. De hoeveelheid verhuurde objecten is in dit verband niet van belang; het is logisch dat het beheren van een grotere portefeuille vastgoed meer tijd kost dan het beheren van een enkel pand. Het actief door de verhuurder zelf verrichten van onderhoud en reparaties gaat normaal vermogensbeheer wél te boven. De uitkomst van dit soort discussies is sterk afhankelijk van de feiten en omstandigheden. Het loont de moeite om iedere situatie nauwkeurig te bekijken. Zo is het verdedigbaar dat in de volgende situaties het aan derden verhuurd vastgoed wordt aangemerkt als ondernemingsvermogen: • een bedrijfspand wordt – na het beëindigen van het eigen gebruik, bijvoorbeeld ten gevolge van een bedrijfsverplaatsing – verhuurd aan derden in afwachting van een geschikt moment van verkoop; • bij de bouw van een bedrijfspand voor eigen gebruik wordt een deel verhuurd aan derden, waarbij nadrukkelijk de intentie bestaat om op korte termijn het eigen gebruik van het pand uit te breiden. Normaal vermogensbeheer De vraag rijst wat wordt verstaan onder normaal vermogensbeheer. Hierbij kan gedacht worden aan administratieve aangelegenheden zoals het innen van huren, het onderhandelen met huurders over huurcondities en het betalen van rekeningen (bijvoorbeeld OZB) en overige beheersactiviteiten. Zoals het inschakelen van reparateurs om het ver- Concernstructuur Het is algemeen gebruik dat bedrijfsmatig aangewend vastgoed is ondergebracht in een afzonderlijke bv. Figuur 1 toont een veel voorkomende concernstructuur die voor de toepassing van de BOR echter onvoordelig is. De verhuur door vastgoed bv wordt namelijk aangemerkt als een belegging, zodat op de aandelen in vastgoed bv de BOR niet van toepassing is. Herschikking van de concernstructuur (figuur 2) door de aandelen in holding bv en werk bv onder vastgoed bv te hangen (of omgekeerd) kan een oplossing zijn. Als gevolg van de herstructurering wordt het bedrijfspand getransformeerd van beleggingsvermogen (verhuurd vastgoed aan derden) in ondernemingsvermogen (verhuurd vastgoed in eigen gebruik). Volgens de Successiewet mogen namelijk bij een aandelenbelang van 5% of meer in andere vennootschappen voor de beantwoording van de vraag of sprake is van ondernemingsvermogen of beleggingsvermogen de activiteiten (in casu van holding bv, werk bv en vastgoed bv) in samenhang worden gezien. De ondernemer doet er dus goed aan om na te gaan of zijn huidige ondernemingsstructuur optimaal is voor toepassing van de BOR. Wellicht kan door middel van een betrekkelijk eenvoudige ingreep in de concernstructuur de (toekomstige) toepasbaarheid van de BOR aanmerkelijk worden uitgebreid. ■ A A B Holding-bv Werk-BV A Vastgoed-bv B Holding-bv Vastgoed-bv verhuur bedrijfspand FiGuur 1. EENvoudiGE CoNCErNstruCtuur. B Werk-bv FiGuur 2. CoNCErNstruCtuur NA hErstruCturEriNG. 22 verhuur bedrijfspand www.belastingzaken.nl Bron: Rb. Arnhem 05-03-2013, AWB 12/1097 (ECLI:NL:RBONE: 2013:BZ4028) Wet: art. 35b e.v. Successiewet 1956 p e r s o n e e l Au te u r: Linda v a n de R e e p Grensoverschrijdende arbeid Een werkgever die regelmatig zaken doet met het buitenland, kan in de situatie komen dat één of meer van zijn werknemers voor een bepaalde periode werkzaam zijn in het buitenland. Vrijwel altijd heeft dit gevolgen voor de belasting- en sociale zekerheidspositie van de werknemer. Ook de werkgever moet met de gewijzigde positie van de werknemer rekening houden. D e Wet op de loonbelasting (Wet LB) bepaalt dat een Nederlandse werkgever loonbelasting moet afdragen voor zijn werknemers die in Nederland wonen. Dit geldt ook als zij geheel of gedeeltelijk in het buitenland werken. Echter, in dat geval zal vaak ook in het buitenland belasting zijn verschuldigd over het salaris van de werknemer. Er is dan sprake van dubbele belastingheffing. Een belastingverdrag regelt welk land belasting mag heffen over het inkomen. De door Nederland gesloten belastingverdragen zijn vaak gebaseerd op het zogenoemde OECDmodelverdrag. Voor dit artikel is de ‘niet-zelfstandige arbeidbepaling’ uit dit modelverdrag van belang. Uiteraard moet men altijd per land beoordelen of het betreffende verdrag (op dit punt) afwijkt van het OECD-modelverdrag. Beroepssporters, artiesten, werknemers aan boord van een schip of luchtvaartuig zijn door hun functie vrijwel steeds werkzaam in het buitenland. Voor hen kennen de Wet LB en de belastingverdragen een aparte regeling. Dit geldt ook voor bestuurders en commissarissen. Hier beperken we ons tot de ‘reguliere’ werknemer die wordt uitgezonden. 183-dagen regel Het belastingverdrag kent als hoofdregel dat het arbeidsinkomen wordt belast in de woonstaat van de werknemer. Dit betekent dat de Nederlandse werkgever steeds loonbelasting zal afdragen over het salaris van zijn werknemers. Het buitenland (de werkstaat) mag geen belasting heffen. Er is echter een aantal situaties waarin Nederland niet langer belasting mag heffen over het salaris: 1. de werknemer verblijft gedurende een periode van 12 maanden 183 dagen of meer in de werkstaat; of 2. het salaris wordt betaald door of namens een werkgever die gevestigd is in de werkstaat; of 3. het salaris komt ten laste van een vaste inrichting van de werkgever in de werkstaat. Bij 2. en 3. gaat het om situaties waarbij de werkgever al een min of meer vaste aanwezigheid heeft in de werkstaat. In dat geval kan belastingplicht in deze werkstaat ontstaan, zelfs al verblijft de werknemer daar minder dan 183 dagen. ning. De belastingverdragen hanteren namelijk verschillende ‘12-maandsperiodes’, variërend van een kalenderjaar, belastingjaar tot een willekeurige periode van 12 aaneengesloten maanden. Steeds zal het specifieke verdrag moeten worden nagekeken. Met name als in het verdrag ‘een willekeurige periode van 12 maanden’ is genoemd, kan dit betekenen dat in een kalenderjaar de werkstaat belasting mag heffen, zelfs als maar kort in deze werkstaat wordt gewerkt. Voor het bepalen van de ‘verblijfdagen’ is voorts van belang dat het niet om een aaneengesloten periode van 183 dagen hoeft te gaan. Daarnaast wordt iedere dag of dagdeel in de werkstaat meegerekend, dus ook aankomst- en vertrekdagen, het weekend, vakantiedagen voorafgaand, tijdens en volgend op de werkzaamheden, ziektedagen, enzovoort worden meegeteld. Ziektedagen tellen niet mee als de werknemer, als hij niet ziek zou zijn geworden, niet meer aanwezig zou zijn geweest in de werkstaat. Het bijhouden van een goede administratie is dus cruciaal! Meer dan 183-dagen Als de werknemer meer dan 183 dagen in de werkstaat verblijft, moet de Nederlandse werkgever zich registreren in de werkstaat en daar belasting afdragen. Er hoeft dan geen loonbelasting in Nederland te worden betaald. Indien de werkgever in het buitenland belasting moet afdragen, heeft dit uiteraard ook consequenties voor de werknemer. Doordat het buitenlandse belastingtarief afwijkt van het Nederlandse belastingtarief is het netto maandsalaris in de buitenlandse periode hoger of lager. Dit wordt vervolgens voor een groot deel ondervangen in de aangifte inkomstenbelasting van de werknemer. Omdat de werknemer in Nederland woont, moet hij zowel zijn binnenlandse inkomen, als zijn buitenlandse inkomen aangeven. De buitenlandse belasting kan vervolgens worden verrekend met de belasting die in Nederland is verschuldigd. Het is uiteraard van belang dit te bespreken met de werknemer. Sociale verzekeringen Voor de sociale verzekeringen geldt een eigen regeling (bijvoorbeeld de Europese Verordening). De uitkomst hiervan kan een andere zijn dan voor de belastingplicht. ■ 183 dagen verblijven In de praktijk zijn er veel vragen over de 183-dagenbereke- Belastingzaken 2013 - Nummer 8 23 p e r s o n e e l Au te u r: R ie n V ink De werkkostenregeling: een update Regelmatig bent u op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen inzake de werkkostenregeling. En die ontwikkelingen zijn talrijk, waardoor het soms onduidelijk is wat nu de stand van zaken daadwerkelijk is. En belangrijker: wat u nu moet doen! Met dit artikel geven we u een update van de laatste ontwikkelingen en gaan we in op de vraag wat een werkgever nu moet doen? 2011 – invoering werkkostenregeling Het ministerie van Financiën had al in 2009 het plan opgevat om de fiscale regels in de loonbelasting fiks te vereenvoudigen. Daartoe is Fiscale vereenvoudigingswet 2010 ingediend die door het parlement is aangenomen en per 1 januari 2011 in werking is getreden. Werkgevers/inhoudingsplichtigen hadden echter nog drie jaar de mogelijkheid de wetgeving zoals die op 31 december 2010 gold te handhaven, zij het met enkele aanpassingen. Op 7 maart 2013 heeft de staatssecretaris aangekondigd dat deze overgangstermijn met een jaar wordt verlengd. In de wet Overige fiscale maatregelen bij het Belastingplan 2014 heeft hij dat formeel geregeld. Eerst met ingang van 2015 wordt de toepassing van de werkkostenregeling verplicht gesteld. Met de inwerkingtreding van de Fiscale vereenvoudigingswet 2010 zijn de artikelen die betrekking hebben op vrije vergoedingen en verstrekkingen uit de Wet LB per 1 januari 2011 vervallen, zodat alle vergoedingen en verstrekkingen in beginsel tot het loon behoren. Daarvoor in de plaats is er nu een systeem waarbij een splitsing wordt gemaakt van kosten die de werknemer namens de werkgever betaalt (voorschiet, de zogenoemde intermediaire kosten) en kosten die in het kader van de uitoefening van de dienstbetrekking worden gemaakt. Alleen de laatstgenoemde kosten vallen onder de werkkostenregeling, waarbij enkele gerichte vrijstellingen zijn bepaald, die niet in het zogenoemde werkkostenforfait vallen, mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. 2012 – evaluatie In augustus 2012 is er een evaluatie geweest van de werkkostenregeling. Een van de conclusies van die evaluatie is dat de systematiek van de werkkostenregeling goed is, maar dat in de uitwerking nog zeker een slag te maken is. Dezelfde geluiden zijn te horen in de praktijk. Zo zijn er twijfels geuit op het punt van vereenvoudiging en zijn er signalen over knelpunten. Uit de evaluatie blijkt ook dat het overgrote deel van de werkgevers uitkomt met de vrije ruimte. Hoewel de evaluatie geen aanleiding voor de staatssecretaris vormt om terug te komen van de werkkostenregeling, heeft deze evaluatie 24 www.belastingzaken.nl geleid tot de verkenning naar maatregelen die ertoe kunnen bijdragen dat de werkkostenregeling verbetert en ook het draagvlak daarvoor wordt vergroot. 2013 – verkenning en consultatie Op 21 maart 2013 heeft staatssecretaris Weekers van Financiën de ’Verkenning verbetering van en vergroten draagvlak voor werkkostenregeling‘ gepresenteerd. De verkenning vormt de inzet voor een consultatie van het bedrijfsleven om te vernemen of diverse in de verkenning gesuggereerde oplossingen voor in de praktijk ervaren problemen werkbaar zijn. In de verkenning wordt de problematiek van de complexiteit van de vergoedingen en verstrekkingen in relatie tot de werkkostenregeling langs twee mogelijk oplossingsrichtingen benaderd. Ten eerste wordt gekeken naar een systematische aanpassing van het loonbegrip (het zogenoemde noodzakelijkheidscriterium) en daarna wordt gekeken naar een oplossingsrichting waarbij in de praktijk ervaren knelpunten zoveel als mogelijk kunnen worden weggenomen. Beide sporen dienen bij te dragen aan een verbetering van de werkkostenregeling. De sporen kunnen afzonderlijk van elkaar, maar ook naast elkaar worden gevolgd (zie kader). Deze verkenning is tot 17 mei 2013 onderwerp geweest van een brede (internet)consultatie. De bedoeling was om van het bedrijfsleven en de wetenschap (en ieder ander die zich bij het onderwerp betrokken voelt) te vernemen of men de in de verkenning gesuggereerde oplossingen werkbaar acht. 89 personen/bedrijven hebben hun reactie gegeven. Een verslag is nog niet verschenen. De staatsecretaris kondigde aan nog voor de zomer van 2013 vereenvoudigingsvoorstellen bekend te zullen maken en concrete wijzigingsmaatregelen van de werkkostenregeling in het Belastingplan 2014 op te kunnen nemen. En dat laatste is hij niet na gekomen. In het Belastingplan 2014 werd niet over de wijzigingen gerept. 2014? ‘Anonieme bronnen‘ melden ons dat bij de uitwerking van de wijzigingsvoorstellen het ministerie van Financiën op (praktijk)problemen stuitte. Om deze problemen het hoofd Wat nu? De praktijk leert ons dat ongeveer 70% van de bedrijven baat heeft bij de overstap naar de werkkostenregeling. Maar die praktijk is gebaseerd op de huidige wetgeving. Het lastige is natuurlijk dat we niet weten hoe de werkkostenregeling, versie 2.0 (of hoger?) er uit gaat zien. Het ligt dan natuurlijk voor de hand om te besluiten niets te doen, maar is dat wijs? De kans dat de werkkostenregeling geheel wordt afgeschaft, is zeer klein. We weten dus zeker dat we er (eens) mee moeten werken. Als het noodzakelijkheidscriterium wordt ingevoerd, weten we dat de werkgever meer mogelijkheden (maar ook meer risico hierbij) voor (zakelijke) vergoedingen en verstrekkingen zal krijgen. Vermoedelijk zal hiervoor een deel van de forfaitaire ruimte worden ingeleverd. Feitelijk betekent dit dat het voor meer werkgevers aantrekkelijk zou kunnen worden om over te stappen. Dat pleit voor actie: onderzoeken of de overstap profijtelijk is. In crisistijd is belastingbesparing toch belangrijk. Echter het onderzoek naar de vraag of de overstap profijtelijk is, kost tijd en geld, terwijl door de onzekerheid over de regelgeving we niet zeker weten of de resultaten van het onderzoek ook bruikbaar zijn onder de nieuwe werkkostenregeling (versie 2.0). Wellicht wordt het een onnodig onderzoek. Hoewel die kans klein lijkt, gelet op hetgeen ’anonieme bronnen‘ vertellen, toch een punt van weging. Immers in crisistijd is iedere kostenbesparing van belang. Een duivels dilemma lijkt het. De ontsnapping zit hem in een kansberekening. Die kansberekening doe je aan de hand van een aantal te beantwoorden vragen, bijvoorbeeld in welke sector is uw bedrijf werkzaam, is er een cao van toepassing, bent u dga, enzovoorts. Antwoorden op die vragen geven een indicatie over de beslissing die u kunt of moet nemen. Tot slot Er is een kleine groep binnen het ministerie van Financiën die de voorkeur heeft om de werkkostenregeling te laten zoals die nu is en zo gauw mogelijk over te gaan naar de zogenoemde vlaktax. Soms denk ik weleens: misschien niet zo’n gek idee. ■ personeel te bieden, heeft men meer tijd nodig. Men schijnt een variant uit te werken die een combinatie inhoudt van het noodzakelijkheidscriterium en de werkplek om die problemen het hoofd te kunnen bieden. De verwachting is dat eerst begin 2014 (uiterlijk half 2014) de wijzigingsvoorstellen bekend zullen worden gemaakt en als die voorstellen ingrijpend zijn, zal er (weer) uitstel volgen van de verplichte toetreding tot 2016. Verkenning werkkostenregeling Spoor 1 Het noodzakelijkheidscriterium gaat uit van de gedachte dat het verstrekken, vergoeden of ter beschikking stellen van zaken waarvan de werkgever het nodig en noodzakelijk vindt dat zijn werknemers die in hun werk gebruiken, geheel buiten het loonbegrip blijven. Daarmee wordt de huidige systematiek, waarbinnen alle vergoedingen en verstrekkingen in eerste instantie tot het loon worden gerekend, terwijl vervolgens wordt bezien of daarover ook belasting verschuldigd is, deels verlaten. Het feit dat bijvoorbeeld een noodzakelijke verstrekking ook privé wordt of kan worden gebruikt, speelt geen rol meer. Met deze inperking van het loonbegrip wordt een nieuwe weg ingeslagen met als doel de aansluiting tussen het loonbegrip en de maatschappelijke opvattingen daarover te verbeteren. Dit kan verschillende effecten hebben. Het noodzakelijkheidscriterium heeft een open norm. Van tevoren is niet vastgelegd wat wel of niet onder het noodzakelijkheidscriterium valt. Een dergelijk open norm geeft veel vrijheid aan de werkgever, maar legt ook een grote verantwoordelijkheid bij hem neer. Hij is in eerste instantie degene die bepaalt of een vergoeding of verstrekking noodzakelijk is. Dan moet hij wel weten welke voorzieningen hij in alle redelijkheid als noodzakelijk kan en mag beschouwen. Immers de Belastingdienst oordeelt achteraf. Een dergelijke open norm is dus ook risicovol. Spoor 2 Uit de evaluatie van de werkkostenregeling zijn ook knelpunten naar voren gekomen die minder ingrijpende oplossingen vergen. Vooral op administratief terrein verloopt de aansluiting tussen salarisadministratie en financiële administratie niet overal soepel. De loonheffingen, en daarmee ook de werkkostenregeling, gaan uit van heffing en afdracht per tijdvak. De salarisadministratie wordt daartoe periodiek afgesloten bij de uitbetaling van het tijdvakloon, terwijl de financiële boekhouding – vaak voor kleinere ondernemingen in samenhang met de btw-aangifte – een andere sluitingsdatum kent. Om aan deze problematiek tegemoet te komen wordt gedacht aan een voorlopige afrekening per kwartaal met een definitieve afrekening op jaarbasis die plaatsvindt na sluiting van de verschillende administraties. Van een dergelijke systematiek kunnen ook starters profijt hebben. De verbetering op deze specifieke knelpunten is mogelijk ongeacht de invoering van een noodzakelijkheidscriterium. Bron: TK 2013-2014, 33 753, nr. 2 en 3 (Wet Overige fiscale maatregelen 2014); TK 2012-2013, 33 402, nr. 9; MvF 21-03-2013, Aan het werk met de werkkostenregeling. Verkenning verbetering van en vergroten draagvlak voor werkkostenregeling (TK 2012-2013, 33 402, nr. 54) Wet: art. 15 t/m 17a, 31a Wet LB 1964 Belastingzaken 2013 - Nummer 8 25 b e l a s t i n g & b e d r i j f Au te u r: M ike C a s t e lijn Blunderende fiscalist en frauderende accountant Recent werden door de rechtbank een fiscalist en een registeraccountant veroordeeld tot drie maanden gevangenisstraf respectievelijk 240 uur werkstraf en een geldboete van € 29.000 vanwege het opzettelijk niet en onjuist doen van hun eigen belastingaangiften. Uit deze uitspraken blijkt wat van een professional mag worden verwacht bij het invullen van zijn belastingaangifte. Voldoet hij niet aan deze verwachting, dan komt hem dat duur te staan. Blunderende fiscalist Volgens de officier van justitie zouden de aangiften inkomstenbelasting over 2007, 2008 en 2009 opzettelijk niet (tijdig) door de fiscalist zijn ingediend. De fiscalist stelde echter dat hij de aangiftebiljetten nooit had ontvangen. Omdat de verplichting tot het doen van aangifte pas ontstaat na uitreiking van een aangiftebiljet, kon hem dus niet worden verweten dat hij niet aan die verplichting zou hebben voldaan, laat staan opzettelijk. De rechtbank volgde dit verweer van de fiscalist niet. De aangiftebiljetten waren door de Belastingdienst toegezonden aan het door de fiscalist opgegeven adres. Aan ditzelfde adres zijn ook brieven, beschikkingen en aanslagen verzonden. Op deze brieven reageerde de fiscalist wel. Hij maakte ook bezwaar tegen deze beschikkingen en aanslagen. Daaruit leidde de rechtbank af dat de fiscalist dan ook de aangiftebiljetten, welke aan hetzelfde adres zijn toegezonden, heeft ontvangen. Dit geldt volgens de rechtbank temeer nu hij ook geen ander adres aan de Belastingdienst had opgegeven en geen aannemelijke verklaring kon geven voor zijn veronderstelling dat juist de aangiftebiljetten hem niet zouden hebben bereikt, terwijl andere correspondentie en aanslagen wel bij hem zijn aangekomen. De fiscalist schoot in zijn eigen voet door te stellen dat hij overigens ook niet verplicht was tot het doen van aangifte, omdat hij in Nederland geen inkomstenbelasting verschuldigd zou zijn geweest. Daardoor zou het niet doen van die aangiften er bovendien niet toe hebben gestrekt dat te weinig belasting werd geheven. Daaruit leidt de rechtbank juist af dat de fiscalist wel overwogen en bewust zijn aangiften niet heeft ingediend. Daarom oordeelde de rechtbank, dat hij opzettelijk niet aan zijn aangifteverplichting had voldaan. Over het ’strekkingsvereiste‘ overwoog de rechtbank nog dat het niet (tijdig) doen van aangifte op grond van ervaringsregels in het algemeen geschikt is om te bereiken dat te weinig belasting wordt geheven. Ook het op dit punt door de fiscalist gevoerde verweer mocht hem dus niet baten. De rechtbank rekende het de fiscalist zwaar aan dat hij opzettelijk zijn belastingaangiften niet (tijdig) heeft gedaan. 26 www.belastingzaken.nl Hij wist dat de Belastingdienst meende dat hij wel degelijk belasting was verschuldigd te Nederland. Over de jaren 2003 tot en met 2006 zijn aan hem immers belastingaanslagen en vergrijpboeten opgelegd. Dat weerhield de fiscalist er echter niet van om door te gaan met het nalaten aangifte te doen. Daarom achtte de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gepast en noodzakelijk. Omdat de officier van justitie er niet in slaagde om het door haar gestelde belastingnadeel van € 250.000 aannemelijk te maken, volstond de rechtbank met een gevangenisstraf van drie maanden. Zou de officier wel geslaagd zijn in dit bewijs, dan zou de fiscalist overeenkomstig de door de strafrechter gehanteerde Oriëntatiepunten Straftoemeting in fraudezaken tenminste twaalf maanden gevangenisstraf tegemoet hebben kunnen zien. Frauderende registeraccountant De registeraccountant werd strafrechtelijk vervolgd vanwege het opzettelijk doen van onjuiste belastingaangiften, Waar blijft ons geld? C o n t ri b u s omdat hij daarin ten onrechte beleggingsverliezen als (negatief) resultaat uit overige werkzaamheden had verwerkt. Volgens de registeraccountant had hij tenminste een pleitbaar standpunt ingenomen en kon hem dus geen opzet worden verweten. Hij baseerde zich daarbij op een artikel in het blad Belastingbelangen. De rechtbank oordeelde dat de beleggingsactiviteiten van de registeraccountant normaal vermogensbeheer niet te boven gingen, zodat deze geen bron van inkomen vormden. De beleggingsresultaten waren daarom ten onrechte als verlies uit overige werkzaamheden in box 1 opgenomen. De door de registeraccountant zelf ingevulde belastingaangiften waren daarom onjuist. De vraag is echter of hem ten aanzien van deze onjuistheid opzet valt te verwijten. Deze vraag beantwoordde de rechtbank bevestigend. Volgens de rechtbank heeft de registeraccountant door zijn handelwijze bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij onjuiste aangiften deed (voorwaardelijk opzet). Allereerst overweegt de rechtbank dat van een registeraccountant bijzondere kennis en ervaring mag worden verwacht en dat hij op de hoogte is van de vigerende regelgeving en rechtspraak voor de inkomstenbelasting. Dit gold in het bijzonder voor deze registeraccountant, omdat hij binnen zijn kantoor voor zijn eigen klanten zelf de aangiften inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting beoordeelde. Als hij vond dat zijn kantoor zelf de benodigde kennis niet in huis had, werd een vaste belastingadviseur ingeschakeld. Voor wat betreft zijn eigen belastingaangiften had hij deze adviseur niet geraadpleegd, maar was hij alleen afgegaan op het artikel in Belastingbelangen. De rechtbank oordeelde dat juist dit artikel de registeraccountant had moeten nopen tot vooroverleg met de inspecteur over de vraag of de beleggingsverliezen konden worden aangemerkt als bron van inkomen. Ook had hij er voor kunnen kiezen om bij de aangiften een toelichting te voegen waarom hij meende dat de beleggingsverliezen als zodanig konden worden aangemerkt. Dit gold temeer, nu hij de beleggingsresultaten in voorgaande jaren niet in box 1 had verantwoord. Door noch vooroverleg te plegen, noch een toelichting te geven, had de registeraccountant volgens de rechtbank dus met (voorwaardelijk) opzet onjuiste belastingaangiften gedaan. Van een pleitbaar standpunt was dan ook geen sprake. Het belastingnadeel bedroeg € 166.891. Op grond van de Oriëntatiepunten Straftoemeting in fraudezaken geldt dan een gevangenisstraf tussen de negen en twaalf maanden als uitgangspunt. De rechtbank is daarvan afgeweken, omdat de registeraccountant het belastingnadeel al had terugbetaald aan de Belastingdienst, geen herhalingsrisico bestond en een gevangenisstraf het voortbestaan van zijn kantoor in gevaar zou brengen. Daarom volstond de rechtbank met een werkstraf van 240 uur en een geldboete van € 29.000. ■ Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 3-07-2013, nr. 02-993008-12 (ECLI:NL: RBZWB:2013:4964); Rb. Oost-Brabant 13-08-2013, nr. 01/997521-11 (ECLI: NL:RBOBR:2013:4422); Trema Straftoemetingsbulletin nr. 1, 2012 Belastingmoraal Het woord valt de laatste tijd niet vaak, maar het is desondanks zeer actueel. Kijk maar naar de discussie over de belastingontwijking door internationaal opererende bedrijven, waarin Nederland de laatste tijd steeds vaker als belastingparadijs wordt geportretteerd. Die typering gaat ver en is strikt genomen niet juist. En belastingontwijking is per definitie volkomen legaal, in tegenstelling tot belastingontduiking. Maar die terminologie is allang niet meer relevant en de juridische kwalificaties evenmin. Fiscaliteit is een ethische kwestie geworden. Een ontwikkeling waar je vraagtekens bij kunt zetten, want wetgevers en rechters kunnen daar niet zoveel mee. Het vergt bovendien een sterke belastingmoraal en daarvoor heb je op z’n minst een betrouwbare overheid nodig. Dat is in Nederland op dit moment een probleem. Laten we eens kijken naar wat recente voorbeelden. Afgelopen voorjaar werd bekend gemaakt dat het ministerie van Financiën de verplichting om de werkkostenregeling toe te passen met een jaar zou uitstellen. Er leek aanleiding om de regeling, die op dat moment twee jaar lang in de wet was vastgelegd, aan te passen. Een flink aantal werkgevers had al tijd en geld geïnvesteerd om het in te voeren. Er volgde een internetconsultatie en bij het Belastingplan 2014 zou meer bekend worden gemaakt. Een maand na het verschijnen van het Belastingplan zitten we nog steeds te wachten op meer informatie. De inkeerregeling. Onlangs publiceerde Financiën een besluit waardoor tussen 2 september 2013 tot 1 juli 2014 zonder boete alsnog aangifte kan worden gedaan van voorheen verzwegen (buitenlands) inkomen en vermogen. De inkeerregeling is met ingang van 2010 verscherpt. Daarvoor kon men een boete ontlopen, daarna werd men eerst 15%, na 1 juli 2010 30% van het verzwegen bedrag aan boete verschuldigd. Dat betekent dat er veel mensen zijn geweest die 15 of 30% boete hebben betaald, terwijl op dit moment iedereen boetevrij kan inkeren. Krijgen die mensen hun geld nu terug? De crisisheffing. Werkgevers moeten in 2013 een eenmalige crisisheffing betalen van 16% over het loon boven € 150.000 dat zij in 2012 aan een medewerker hebben uitgekeerd. Deze heffing, die op gespannen voet staat met de Grondwet en internationale rechtsbeginselen, moest € 500 miljoen opleveren en was aangekondigd als eenmalige maatregel. Bij het Belastingplan 2014 werd bekend gemaakt dat de maatregel met een jaar wordt verlengd. Volgend jaar weer? En kort na de bekendmaking van het Belastingplan 2014 begon de regering de onderhandelingen met de oppositiepartijen, waarbij duidelijk werd dat veel maatregelen konden worden ingeruild. Met dit zwabberbeleid moet men vrezen voor de belastingmoraal. ■ Belastingzaken 2013 - Nummer 8 27 pensioen Au teur: Ed zo Boven Afstortplicht na echtscheiding De laatste tijd is er een aantal uitspraken geweest van rechters inzake de verplichte afstorting van het pensioen in eigen beheer na echtscheiding. Ter herinnering: na verevening of conversie (eigen pensioenrecht voor de ex-partner) dient op basis van rechtspraak uit 2007 (en steeds bevestigd in latere jaren) de waarde van de aan de expartner toekomende pensioenrechten extern te worden afgestort. Dit dient te gebeuren tegen de (veel hogere) waarde in het economisch verkeer van deze pensioenrechten. Gezien de huidige marktrente is dit ongeveer 2 tot 2,5 maal de fiscale waarde van de pensioenverplichting indien het een geïndexeerd pensioen betreft. Het ‘extern onderbrengen’ kan bij een verzekeringsmaatschappij of (ingeval van conversie) bij een eigen bv van de ex-partner. Dat laatste heeft alleen zin, als het om wezenlijke bedragen gaat. Argumenten van dga’s om afstorting te voorkomen, zoals ‘het pensioen was alleen fiscaal gedreven’, worden door rechters doorgaans snel van tafel geveegd. In recente rechtspraak valt echter een kentering te zien. Waar in het verleden afstorting eigenlijk uitgangspunt was, wordt door rechters steeds meer gekeken naar de financiële positie van de bv waarin de pensioenverplichting is ondergebracht. Zoals al vaker in de literatuur aangegeven, kan het afstorten leiden tot ernstige liquiditeitsproblemen of zelfs faillissement van de betreffende bv. Recent werd door een rechter in een uitspraak gewezen op het feit dat de expartner door mede ondertekening van de pensioenovereenkomst (pensioenbrief) expliciet heeft ingestemd met de opbouw van pensioen in eigen beheer. In de overwegingen neemt de rechter ook mee, dat bij de bepaling van de waarde van de aandelen geen rekening is gehouden met de commerciële waarde van de pensioenverplichting. Het is dus de vraag of, als wel rekening zou zijn gehouden met de commerciële waarde, er wel een afstortingplicht aan de orde is. Gezien de andere uitspraken lijkt het geen rekening houden met de commerciële waarde bij de waardering van de aandelen niet het enige punt te zijn wat afstorting kan voorkomen. Indien de financiële positie van de bv zodanig is, dat afstorting leidt tot faillissement, kan ook dat een grond zijn om (nog) geen afstorting te laten plaatsvinden. 28 www.belastingzaken.nl Rente, rendement en beschikbare premie In het verleden werd in het Uniform Pensioen Overzicht (UPO) het bereikbare pensioenkapitaal berekend met een rendement van 4%. Aangezien dergelijke rendementen de afgelopen jaren niet meer gehaald worden, is voor 2013 vastgesteld dat het bereikbare kapitaal berekend dient te worden met een rendement van 2,4%. Dit leidt uiteraard tot een aanmerkelijk lager kapitaal en tot een eveneens aanmerkelijk lagere uitkering. Berekeningen tonen aan dat de verlaging van 4% naar 2,4% een 35% lager pensioen met zich mee brengt. In het licht van de pensioenwijzigingen die per 1 januari 2014 en 1 januari 2015 zijn te verwachten, is dit een goede zaak. Immers, werknemers zullen steeds meer verantwoordelijk worden voor hun eigen toekomstvoorziening. Daarbij helpt een heldere en juiste weergave van wat aan pensioen bereikbaar is. Ook voor de adviseur van deze werknemers is dit van belang. Deze rechtspraak ontslaat de bv, dan wel de dga niet van het toekennen van pensioenrechten aan de ex-partner. Het ontslaat de bv er ook niet van dat de pensioenrechten elders worden ondergebracht. Men mag er vanuit gaan, dat als het beter gaat met de bv, de ex-partner opnieuw zal proberen een verzoek om afstorting van de pensioenaanspraken te doen. Het is dus meestal slechts ‘uitstel van executie’ . dat er geen stamrecht is overeengekomen. Door de rechter werd gesteld dat de vastlegging van de inbreng door een notaris en het opnemen van de stamrechtverplichting op de beginbalans van de onderneming voldoende aantonen dat er sprake is van wilsovereenstemming. Deze uitspraak is natuurlijk geen vrijbrief om vanaf heden geen overeenkomsten meer op te stellen, omdat pensioen- en stamrechtverplichting ‘toch op de balans staan’, maar kan wel helpen in sommige discussies met de Belastingdienst over een te late opmaak van pensioen- en stamrechtovereenkomsten. Wel is een aandachtspunt, dat bij regimewisselingen het sterk is aan te bevelen wel tijdig pensioenovereenkomsten aan te passen. Immers, niet aanpassen kan leiden tot een bovenmatige aanspraak. Let op! In het wetsvoorstel Belastingplan 2014 wordt voorgesteld om de stamrechtvrijstelling voor nieuwe stamrechten per 1 januari 2014 af te schaffen. Bron: Hof Den Haag 04-06-2013, nr. 200.123.392 (ECLI:NL:GHDHA:2013:CA2416); Hof Arnhem 13-092011, 200.085.081 (ECLI:NL:GHARN:2011:BU4927) en Rb. Gelderland 17-04-2013, 233917 (ECLI:NL:RBGEL:2013:CA3318) en Hof Den Haag 22-05-2013, 200.118.249-01 (ECLI:NL:GHDHA:2013:CA2293) Lijfrenten en faillissement Vaak wordt de vraag gesteld of toekomstvoorzieningen al dan niet in de boedel van een faillissement vallen. Met betrekking tot fiscaal aftrekbare lijfrentespaarrekeningen is duidelijk dat deze op grond van artikel 21, sub 7 van de Faillissementswet niet in de boedel van een faillissement vallen. Voor een ‘gewone’ lijfrente bij een verzekeraar geldt dit ook op grond van artikel 7:986 van het Burgerlijk Wetboek. Stamrecht vastleggen in overeenkomst? De rechter heeft recent beslist, dat een niet tijdige vastlegging van een stamrecht in een overeenkomst geen reden is aan te nemen Bron: Hof Den Haag 06-08-2013, nr. BK-12/00897 (ECLI:NL:GHDHA:2013:3122) Provisieverbod niet bij lopende regeling Per 1 januari 2013 is het provisieverbod in werking getreden. Dat wil zeggen dat voor nieuwe pensioencontracten de vergoeding voor de adviseur/intermediair rechtstreeks door de klant betaald dient te worden. Dit is veel transparanter dan in het verleden via provisie. Wel moet men er rekening mee houden, dat lopende contracten nog steeds op provisiebasis zijn. Deze kosten zijn reeds door de klant ‘betaald’ door middel van de in het product (en premie) begrepen provisie. nieuws v o o r Adviseur aansprakelijk gesteld Doordat een adviseur verzuimd heeft op tijd bezwaar te maken tegen een aanslag, heeft belastingplichtige schade geleden die door de adviseur moet worden vergoed. Een dga heeft in 2004 een rekening-courantschuld van € 550.000 aan zijn bv. Daarnaast heeft hij in privé bij de bv twee leningen opgenomen van € 450.000 en € 2.386.000. In 2007 zijn de leningen nog niet terugbetaald, wat voor de Belastingdienst reden is om een voorlopige aanslag IB 2004 op te leggen rekeninghoudende met een uitdeling. De accountant van de dga tekent ruim twee maanden nadat de aanslag is opgelegd bezwaar aan. Dit wordt niet-ontvankelijk verklaard. Na het opleggen van de definitieve aanslag tekent de adviseur van de dga binnen de bezwaartermijn bezwaar aan. Dit bezwaarschrift is echter niet bij de Belastingdienst binnengekomen. Een aantal maanden later wordt een afschrift van het bezwaarschrift door de advocaat naar de Belastingdienst gestuurd. Daar de bezwaartermijn inmiddels is verstreken, wordt het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. De dga gaat tegen de niet-ontvankelijkverklaring in beroep. Ondertussen is er met de nodige regelmaat nog telefonisch en schriftelijk contact met de inspecteur, tot het moment dat de Hoge Raad het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. De dga besluit daarop de adviseur voor de rechter te dagen wegens wanprestatie. Doordat er niet tijdig bezwaar is aangetekend heeft de dga een aanslag van € 923.243 ontvangen. Door de fout van de adviseur is de dga de kans ontnomen om volledig verweer te voeren tegen de aanslag. Hierdoor heeft de dga schade geleden. De adviseur geeft aan dat geen bezwaar kon worden gemaakt, omdat de dga niet de benodigde stukken had aangeleverd. De adviseur is van mening dat de dga, door het niet tijdig aanleveren van de benodigde informatie, niet de noodzakelijke medewerking heeft verleend aan de uitvoering van de overeenkomst zodat sprake is van schuldverzuim. Beide verweren maken geen indruk bij de rechtbank. Het argument van de adviseur dat de dga geen schade heeft geleden, wijst de rechtbank ook af. Volgens de stellingen van de dga heeft de inspecteur in het kader van de ambtshalve beoordeling van het bezwaar inhoudelijke gronden gezien om de dga tegemoet te komen en heeft hij daar uiteindelijk alleen vanaf gezien omdat door het arrest van de Hoge Raad definitief kwam vast te staan dat het bezwaar van de dga niet-ontvankelijk was vanwege het te laat indienen hiervan. Daarmee is voldoende aannemelijk gemaakt dat een volle toets door de rechtbank en hof mogelijk tot een andere aanslag IB 2004 zou hebben geleid. Weliswaar heeft de adviseur betwist dat de door de dga genoemde voorstellen van de zijde van de Belastingdienst zijn gedaan, maar dit is onvoldoende om de mogelijkheid van schade niet aannemelijk te achten. De adviseur wordt hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schade die de dga heeft geleden. Bron:Rb. Midden-Nederland 24-07-2013, nr. C-16332562/HA ZA 12-1224 (ECLI:NL:RBMNE:2013:3593) Matiging keten- en inlenersaansprakelijkheid De Belastingdienst heeft op zijn site een informatieblad gepubliceerd waarin een toelichting wordt gegeven op de manieren waarmee in de praktijk de identiteit van de werknemer kan worden aangetoond zonder dat een kopie van het identiteitsbewijs wordt gemaakt. Het gaat dan met name om gevallen waar, in het geval van keten- en inlenersaansprakelijkheid, het anoniementarief wordt toegepast. Aanleiding voor het informatieblad is dat het niet meer noodzakelijk is om een kopie van een identiteitsbewijs te overleggen. De Leidraad Invordering zal per 1 januari 2014 op dit punt worden aangepast. De Belastingdienst publiceert binnenkort een voorbeeld op zijn website van een adequate vastlegging van persoonsgegevens. d e a d v i s e u r Nieuw besluit 30%-regeling Financiën heeft een nieuw besluit gepubliceerd over de 30%-regeling. Dit beleidsbesluit bevat vragen en antwoorden over de toepassing van de 30%-regeling en is een actualisering van het besluit van 21 oktober 2005. Van het besluit van 21 oktober 2005 zijn enkele vragen vervallen vanwege onvoldoende belang of vanwege aanpassingen in de wet- en regelgeving. Zo is de vraag over nabetaalde inkomsten (in het oude besluit vraag 24, thans vraag 22) aangepast: met ingang van 2012 is de bewijsregel alleen van toepassing op loon genoten tijdens de looptijd van de bewijsregel (artikel 10ea, lid 1, a, onder 1° UBLB). Vraag 26 (dubbele huisvestingskosten) is vervallen, omdat hierover duidelijkheid is gekomen door een arrest van de Hoge Raad. Nieuw in het besluit zijn vragen over promovendi (11), specifieke deskundigheid en schaarste (26 t/m 31) en wisseling van inhoudingsplichtige (35, 41 t/m 46). Bron: MvF 23-08-2013, nr. DGB 2013/70M (Stcrt 2013, 25663); MvF 21-10-2005, CPP2005/2378M In het volgende nummer: Eindejaarstips Het jaar nadert weer zijn einde. Waar moet u aan denken om 2013 fiscaal goed af te sluiten, wat kunt u nog doen en waar moet u rekening mee houden in 2014! Bron: Belastingdienst 16-09-2013 Werken in de fiscaliteit Sdu Fiscaal voert, in samenwerking met Berenschot, voor de tweede keer een trendonderzoek uit naar de arbeidsvoorwaarden en toekomstverwachtingen van fiscalisten. Wilt u weten of uw salaris en arbeidsvoorwaarden in lijn liggen met die van collega’s in de branche en hoe fiscaal Nederlanddenktoverdetoekomst?Doe dan mee aan het onderzoek Werken in de Fiscaliteit. Ga voor meer informatie of om het onderzoek in te vullen naar www.sdufiscaal.nl/werkenindefiscaliteit. Doe mee en maak kans op een iPad Mini! En verder: • Belastingrente • Vermogend?Watgaatervooru wijzigen • Expatsinbelastingverdragen • Zakelijkeborgstelling • Eindekoop/aanneemovereenkomst Belastingzaken 2013 - Nummer 8 29 Agenda Oktober December 31. Laatste betaaldag* LH/premies volksverzekeringen/ btw over tijdvakken eindigend in september 2013 14. Laatste meldingsdag* betalingsonmacht LH/premies volksverzekeringen/btw en/of pensioenpremies voor het tijdvak oktober 2013 November 31. Laatste betaaldag* LH/premies volksverzekeringen/ btw over tijdvakken eindigend in november 2013 14. Laatste meldingsdag* betalingsonmacht LH/premies volksverzekeringen/btw en/of pensioenpremies voor het tijdvak september 2013 15. Nationaal Congres Belastingzaken 2013 in hotel Van der Valk in Houten, meer informatie en aanmelding via www.nationaalcongresbelastingzaken.nl 29. Laatste betaaldag* LH/premies volksverzekeringen/ btw over tijdvakken eindigend in oktober 2013 * De dag waarop de betaling, melding of aanvraag bij de Belastingdienst binnen moet zijn. Genoemde betalingsdata gelden voor bank-/giro-overschrijvingen; contante betaling op het postkantoor dient een dag eerder plaats te vinden. Colofon Uitgever Sdu Uitgevers drs. L. de Vries Belastingzaken Hét fiscale nieuws- en adviesmagazine voor ondernemer en adviseur, verschijnt 10 maal per jaar. Jaargang 26, 2013 DeltaHage, Den Haag Druk Redactie mr. H.Ph. Ruys, hoofdredacteur drs. J. de Ruijter mr. A.M. Zwaan-Gorter Redactieraad mr. S.F.J.J. Schenk Flynth mr. A.M.A. de Beer Grant Thornton mr. R.C. van der Wel Mazars mr. C.W. van Vilsteren-Maters Van Vilsteren BTW advies Medewerkers aan dit nummer drs. R.A.W.P. Latour, drs. G.M. Poulina Belastingacademie mr. M.J.A. Castelijn Castelijn Litigation mr. H.A. Elbert Elbert Fiscaal mr. A.M.A. de Beer, E. Boven FB, mr. G. de Jong, mr. L. van de Reep Grant Thornton mr. R.C. van der Wel Mazars M.H.G.A. Vink Rien Vink Loonheffingen mr. C.W. van Vilsteren-Maters Van Vilsteren BTW advies 30 Vormgeving & Lithografie DeltaHage, Den Haag Redactieadres Sdu Uitgevers Redactie Belastingzaken Postbus 20025 2500 EA Den Haag Telefoon (070) 378 04 36 Fax (070) 799 98 31 E-mail [email protected] www.belastingzaken.nl Advertenties Sdu Uitgevers Media Service Postbus 34 2501 AG Den Haag Telefoon (070) 378 04 57 Fax (070) 799 98 81 www.belastingzaken.nl Abonnementen Het abonnement bestaat uit het tijdschrift, de online en een tweewekelijkse e-nieuwsbrief. Jaarabonnement 2013 € 313. De abonnementsprijs is excl. btw en incl. verzend- en administratiekosten. Op het abonnement is het hoge btw-tarief (21%) van toepassing. Prijswijzigingen voorbehouden. Informatie over abonnementen en andere aanbiedingen Abonnementen kunnen worden opgegeven bij Sdu Klantenservice, Postbus 20014, 2500 EA Den Haag o.v.v. Tijdschrift Belastingzaken. Telefoon (070) 378 98 80, www.sdu.nl/service. Vanwege de aard van de uitgave, gaat Sdu uit van een zakelijke overeenkomst; deze overeenkomst valt onder het algemene verbintenissenrecht. Een abonnement kan op ieder gewenst tijdstip ingaan en geldt tot wederopzegging, tenzij anders overeengekomen. De minimumlooptijd van een abonnement is één jaar. Partijen kunnen ieder schriftelijk opzeggen tegen het einde van de abonnementsperiode, met inachtneming van een opzegtermijn van twee maanden. Wij verwerken uw gegevens voor de uitvoering van de(abonnements)overeenkomst en om u van informatie te voorzien over Sdu Uitgevers bv en zorgvuldig geselecteerde andere bedrijven. Als u geen prijs stelt op deze informatie, kunt u dit schriftelijk melden bij Sdu Uitgevers, Postbus 20014, 2500 EA Den Haag. Voor informatie over onze leveringsvoorwaarden kunt u terecht op www.sdu.nl. Abonnementen gelden voor minimaal één jaar. Hoewel Belastingzaken zeer zorgvuldig wordt samengesteld kunnen de betrokkenen bij de samenstelling en uitgave geen aansprakelijkheid aanvaarden voor eventuele onjuistheden of onvolledigheden. © 2013 Sdu Uitgevers, Den Haag Overnemen of vermenigvuldigen van (gedeelten van) de inhoud van Belastingzaken uitsluitend na schriftelijke toestemming van de uitgever. ISSN 0922-2316 Wat is uw positie op de arbeidsmarkt? Misschien bent u wel meer waard dan u denkt... Werken in de Fiscaliteit 2013/2014 geeft inzicht! Altijd al willen weten wat uw positie is binnen de fiscaliteit? Dit uw kans! Werken in de Fiscaliteit is het onafhankelijke onderzoek, uitgevoerd door Sdu Uitgevers en Berenschot, wat inzicht zal geven in de arbeidsvoorwaarden en toekomst verwachtingen van uw branche genoten. Toch handig om te weten hoe u scoort ten opzichte van uw collega’s! Doe mee aan het onderzoek Werken in de fiscaliteit en maak kans op een iPad Mini! www.sdufiscaal.nl/werkenindefiscaliteit voorheen het NBBD congres Wat betekenen de nieuwe fiscale spelregels voor uw (advies)praktijk? Een vijftal zeer ervaren sprekers behandelt met u alle belangrijke onderwerpen om 2013 fiscaal succesvol af te sluiten en 2014 met nieuwe ideeën te starten. Ook dit jaar ontvangt u de gebruikelijke eindejaarstips! Bekijk het volledige programma op de website. www.nationaalcongresbelastingzaken.nl Waar gaat het heen met de werkkostenregeling? Kan de DGA nog pensioen opbouwen in zijn bv? Nieuwe regels voor de eigen woning Actualiteiten Bedrijfsopvolging M.H.G.A. (Rien) Vink Mr. J.J. (Hans) Buijze CPL Mr. F.H. (Frits) van der Kamp Mr. A.M.A. (Almer) de Beer De WKR zou met ingang van 1 januari 2014 verplicht worden voor alle werkgevers. Dat is met één jaar uitgesteld. Wat zijn de wijzigingen en hoe bereidt u zich voor? In 2013 is veel veranderd op het gebied van pensioen; dat heeft ook gevolgen voor het pensioen in eigen beheer. Wat moet u aanpassen en welke opties heeft u? Sinds 1 januari 2013 zijn de regels voor hypotheekrenteaftrek en KEW drastisch gewijzigd. Waar loopt men in de praktijk tegenaan en kunnen we nog meer wijzigingen verwachten? Hoewel veel ondernemers dit moment uitstellen, zal eens het moment komen dat het bedrijf verkocht wordt. Wat zijn de laatste ontwikkelingen en hoe bereidt u zich het beste voor? e slechts deelnam € 345 p.p.* ,00 15 november 2013 Hotel van der Valk te Houten * Indien u in aanmerking komt voor de volledige stapelkorting. Deelname levert 5 RB en 4 NOAB punten op.
© Copyright 2024 ExpyDoc