40573-bijlage (2.78MB)

Bijlage III Grondwatermodelonderzoek
Wttt..,n+Boj Rd......d* kgsnsw* b.VJRBOI Adssbnu vow nmtsIk bu.W, ontwock&mg sn kwIcMM
Rwe74.1 IT.cÖIMERahZW. Rw1113 dslond.iiøU bod.m. wakr on .coo9I. shubioped dskiIU.f 64. 0107-1$
Rijkswaterstaat directie
Zuid-Holland
deelstudie Grondwater
modellering MER RWI6/13
Wttts,sin+Bos
Raodgwowide igsnisurs b.v.
N.,s.ula.n 4
poitbus 8584$
250ICP DnHs.g
t.I.foon 070 370 07 00
t•I.tax 070 360 00 II
Readgevende
wai.r
mtra.tructuur
mlUm,
bouw
/
Rijkswaterstaat directie
Zuid-Holland
deelstudie Grondwater
modellering MER RWI6/13
rSgIsUatIs
proctcod.
status
J:apRw6742t.0512.rap
Aw674.2
d.ftnttIet
pto.ct1.Id.r
p*ctd lectuur
datum
Ir. H.A.M..at.r
drs. M.P. Grimm
98-05-18
autorfaatle
naam
goedgekeurd
Ir. H.A. Meester-BroertIes
I
paraat
WItt.v.sn+Boa
Ra.dg.vsnde ingeniours b.y.
Nasaaulaan 4
/0o kwallteltsayat.m•n van Wlttgv.sn+Bes zijn g.c.rtltIce.rd volgens
NEN.EN.ISO 8001
postbus 95948
250$ CP Dan Haag
tuItoon 070 370 01 00
t.tulax 070 340 00 94
O Wltt.,e.n+Bo. Raadg.v.nds Ingenieurs b.v.
Nl.ts uit dit b.stekldrukw.rk mag worden vervoolvaudl9d •nlof openbaar gemaakt door
middel van diuk, fotokopie, microtllm of op welke andere wlzs dan ook zonder voorafgaando toestemming van Wttt.vein+Boa Raadgevende lngsnl.urs bv.. noch mag het Zonder
een dergelijke toestumming worden g.bn,lkt voor enig ander werk dan waarvoor het Is
vervaardigd.
INHOUDSOPGAVE
INLEIDING EN DOELSTELLING
HET REKENMODEL
2.1. Microfem
2.2. Modelschematisatie
2.3. Elementennetwerk
2.4. Begrenzing modelgebied
2.5. Invoergegevens
2
2
2
2
3
3
KALIBRATIE VAN HET MODEL
3.1. Kalibratie
3.2. Grondwaterstroming in de huidige situatie
4
AFSNOERING VAN HET EERSTE WATERVOERENDE PAKKET DOOR DAMWANDEN 6
SCENARIO'S
5.1. Beschrijving scenario's
5.2. Basisvariant RW20 5.3. Basisvariant RW16/13
5.4. Gevoeligheidsanalyse
CONCLUSIES
REFERENTIES
laatste bladzijde
BIJ LAG EN
opgenomen in hoofdtekst:
5.2Waterhuishouding
5.3Berekende isohypsen van het eerste watervoerende pakket
6.1Veranderingen in de stijghoogte van het eerste watervoerende
pakket bij scenario le
6.2Veranderingen in de stijghoogte van het eerste watervoerende
pakket bij scenario 2b
6.3Veranderingen in de stijghoogte van het eerste watervoerende
pakket bij scenario 2c
6.4Veranderingen van de freatische grondwaterstand bij scenario 2c
6.5Veranderingen van kwel en wegzijglng bij scenario 2c
opgenomen in deze bijlage:
111.1Modelnetwerk
111.2 Kwel en wegzijging in de huidige situatie
WIft,.n+Doi Raadgvnde nq,n.ur. b.v.
Rw674.2 deelstudis Qrondwat.rmoØ.IIrtn MER RWIII13 d,ftnlllsf d.d. 984)5•I8
7
7
7
8
9
10
11
11
1. INLEIDING EN DOELSTELLING
In dit deelrapport worden de opbouw en de resultaten van het stationaire grondwaterstromingsmodel Microfem beschreven dat is ontwikkeld ten behoeve van het MER RW16/13. De
resultaten van deze modelstudie zijn gebruikt ter ondersteuning van het project 'Deelstudie
bodem, water en natuur' dat voor de TracénotalMER wordt uitgevoerd.
Gebleken is dat voor de aanleg van de rijkswegen in tunnels volgens verschillende varianten,
diepe tot zeer diepe damwanden noodzakelijk zijn bij het bouwen volgens de U-poldermethode. Deze damwanden zullen gedurende de tijd van aanleg van de tunnels het eerste
watervoerende pakket gedeeltelijk tot geheel afsluiten, met als gevolg opstuwing van water
aan de ene kant van de tunnel en verlaging van grondwaterstanden aan de andere kant. Met
behulp van een grondwaterstromingsmodel kunnen de effecten van de damwanden op de
grondwaterstroming nauwkeurig worden gesimuleerd. Deze effecten zullen zich voordoen
ten tijde van de aanleg van de tunnels. Wanneer de damwanden na de aanlegfase worden
vervangen door kortere die permanent blijven staan, zal het normale grondwaterstromingspatroon zich herstellen.
WIttiv..fi+Bos Raudgev.nde hnq.ni.urs b.v.
Rw674.2 d..Is*udi. Grondwatsrmodsflsflng MER RW1613 d.UnItf d.d. 980619
2. HET REKENMODEL
2.1. Microfem
De modellering is uitgevoerd met het computerprogramma voor grondwaterstroming
Microfem (ref. 1). De werkelijkheid wordt in dit model geschematiseerd door middel van een
groot aantal knooppunten, die samen een netwerk vormen. Het model rekent volgens de
eindige elementenmethode en is geschikt om onregelmatige geometrie goed te modelleren.
2.2. Modelschematisatie
Voor de opbouw van het model is gebruik gemaakt van de geohydrologische schematisatie
zoals beschreven in de hoofdstukken 'Onderzoekmethodes en Beschrijving van de huidige
situatie' van het rapport van de 'Deelstudie bodem, water en natuur'. Het model is opgebouwd uit drie modellagen met daaronder een geohydrologische basis. De bovenste
modellaag stelt het freatische systeem voor, terwijl de twee onderliggende lagen twee
watervoerende pakketten en scheidende lagen vertegenwoordigen. In een watervoerend
pakket is de grondwaterstroming hoofdzakelijk horizontaal van richting, in een waterscheidende laag verticaal. De relatie tussen het grondwater, het oppervlaktewater en de grondwateraanvulling, wordt bepaald door de nuttige neerslag, de drainageweerstand, de polderpeilen en de weerstand van de deklaag. In tabel 1 is de modelschematisatie weergegeven.
Tabel 1Modelschematisatie in Microfem met verklaring
waarde
modellaag
betekenis
hO
polderpeil
afgeleid van polderpeilenkaart
cl
drainageweerstand
100 dagen in landelijk gebied
200 dagen in stedelijk gebied
hi
lreatisch pakket
c2
deklaag
kD2
h2
le watervoerende pakket
min. 400 tot max. 1100 m 2/dag
0
le waterscheidende laag
min. 1000 tot max. 3000 dagen
kD3
h3
2e watervoerende pakket
min. 2000 tot max. 3000 m 2/dag
*
5000 dagen
geohydrologische basis
• wordt door Microfem berekend
h = stijghoogte, kD = Doorlaatvermogen, c = weerstand
2.3. Elementennetwerk
Het modelnetwerk is gemaakt met de gewenste mate van detail en de geometrie van de
hydrologisch relevante eenheden als uitgangspunten. Het netwerk bevat 1660 knooppunten.
In het netwerk zijn de knooppuntsafstanden als volgt gekozen:
- 150 meter in een brede strook rond de RW20 en het A/B- en C-tracé van de RW16/13;
250 meter in het gebied rond Hillegersberg, Schiebroek en Zestienhoven;
500 meter in de omliggende gedeelten van het modelgebied.
Daarnaast is het verloop van de Rotte in het modelnetwerk opgenomen. Voor het berekenen
van de verschillende scenario's is het modelnetwerk rond de diverse tunnels verdicht tot in
totaal bijna 2000 knooppunten. Het modelnetwerk is weergegeven in bijlage 111.1. De
nummers van de bijlagen in dit rapport corresponderen met de nummers in het rapport van
de Deelstudie 'Bodem, water en natuur'.
Wltt9,9sni4os Ra.dg.v.nd. Ing.ni.uvs b.v.
Rw674.2 d..Istudi. Orondwatsrmodsil.rtng MER RW16II3 dilInItI.f d.d.
,eosie
2
2.4. Begrenzing modelgebied
Voor de begrenzing van het modelgebied zijn de volgende criteria gehanteerd:
- de modelrand dient te liggen langs natuurlijke geohydrologische grenzen;
- de modelrand dient buiten de invloedssfeer van mogelijke effecten van de damwanden
van de tunnels te liggen.
Op grond hiervan zijn de modelranden als volgt gekozen:
- in het zuiden de Nieuwe Maas en de Hollandse IJssel (1);
- de lijn Capelle aan den IJssel - Nieuwerkerk aan den IJssel (2);
- de lijn Nieuwerkerk aan den IJssel Zevenhuizen (3);
- de lijn Zevenhuizen- Bleiswijk - Oude Leede - Schiedam - Nieuwe Maas (4).
Modelrand 1 wordt beschouwd als een waterscheiding en is daarmee een zogenaamde noflow-boundary. Dit houdt in dat over deze modelrand geen grondwaterstroming optreedt. De
modelranden 2 en 4 lopen loodrecht op het isohypsenpatroon van het eerste watervoerende
pakket en vormen zodoende ook no-flow-boundaries. De invloedssfeer van de grondwateronttrekking van Gist-Brocades in Delft is hierdoor buiten het model gehouden. Modelrand 3
loopt parallel aan de isohypsen, zodat hier randstijghoogten moeten worden opgegeven.
2.5. Invoergegevens
De volgende gegevens zijn in het Microfemmodel ingevoerd: doorlaatvermogen (kD) van
watervoerende pakketten, weerstanden (c) van scheidende lagen, polderpeilen, oppervlaktewaterpel len, drainageweerstanden, randstijghoogten en de grondwateraanvul ling. Doorlaatvermogens en weerstanden zijn afgeleid van de grondwaterkaart (ref. 2), terwijl polderpeilen
zijn overgenomen van een polderpeilenkaart (bijlage 5.2). De gebruikte waarden staan
vermeld in tabel 1. De grondwateraanvulling is bepaald op 0,6 mm per dag voor het landelijk
gebied en op 0,4 mm per dag voor het stedelijk gebied. Deze getallen zijn berekend aan de
hand van neerslag en verdampingsgegevens over het jaar 1995. Ook bij de drainageweerstand is onderscheid gemaakt tussen landelijk en stedelijk gebied, waarvoor respectievelijk
100 dagen en 200 dagen is aangehouden. Randstijghoogten van het eerste en tweede
watervoerende pakket voor de modelrand over de lijn Nieuwerkerk aan den IJssel - Zevenhuizen zijn overgenomen van de grondwaterkaart. Tenslotte is voor de Nieuwe Maas een peil
aangehouden van NAP -0,2 m en voor de Rotte het boezempeil van NAP -1 m.
WItt.v..n+Bos Ra.dg.vnd. Ing.nh.ur. b.v.
Rw674.2 dIstudi. Qrondw.t.rmod.li .dng NEP RW16113 d.ftnitl& d.d.
se-os.ie 3
3. KALIBRATIE VAN HET MODEL
3.1. Kalibratie
Om de voorspellende waarde van het model te toetsen is een kalibratie (ijking) uitgevoerd.
Ten einde aansluiting te vinden bij de rest van deze MER-studie is gekalibreerd met
gegevens uit het kalenderjaar 1995. De kalibratie heeft plaatsgevonden met behulp van
gemiddelde stijghoogten van het eerste watervoerende pakket over 1995 op 15 locaties,
verspreid over het modelgebied, en de gemiddelde stijghoogte van het tweede watervoerende pakket over 1995 op één locatie.
Voor de kalibratie is gebruik gemaakt van het computerprogramma Feminvs. Dit programma
probeert het verschil tussen de gemeten en berekende stijghoogten te minimaliseren door
het variëren van een aantal op te geven modelparameters. Als vuistregel geldt dat het aantal
op te geven modelparameters ter kalibratie kleiner moet zijn dan de wortel uit het aantal
peilbuizen dat wordt gebruikt. Drie parameters zijn gebruikt bij de kalibratie, te weten de
weerstand van de deklaag in de droogmakerijen in de noordelijke helft van het modelgebied,
de weerstand in de niet afgegraven delen in de zuidelijke helft van het modelgebied en het
doorlaatvermogen van het tweede watervoerende pakket. Omdat het doorlaatvermogen van
het eerste watervoerende pakket reeds goed bekend is (ref. 2) is deze parameter niet
gebruikt bij de kalibratie. In bijlage 5.3 is het berekende isotiypsenpatroon van het eerste
watervoerende pakket weergegeven samen met de gemiddelde stijghoogte in de peilbuizen
in 1995. In tabel 2 is een overzicht gegeven van de resultaten van de kalibratie.
Tabel 2Resultaten van de kallbratie
16
aantal peilbuizen
mean residual sum of squares
gemiddelde afwijking
()
25 cm
14 cm
( )
cm
max. afwijking te hoog
+ 53,9
max. afwijking te laag
-60,0 cm
voor kalibratie
weerstand deklaag droogmakerijen
weerstand deklaag niet afgegraven gebied
doorlaatvermogen 2e watervoerend pakket
2
5000 dagen
5000 dagen
2000-3000 m 2ldag
na kalibratie
4781 dagen
6834 dagen
1 680-1020 m 2ldag
0.3
(*) (11fl E
(**)1/nE j(H0,-Hl
Het resultaat van de kalibratie kan als redelijk goed worden beoordeeld, te meer omdat de
fouten evenredig over het modelgebied verdeeld zijn. De standaardfout van de afwijking
tussen de gemeten en berekende waarden bedroeg circa 25 cm, hetgeen betekent dat circa
70% van alle berekende waarden zich binnen 25 cm afwijking van de meting bevinden. Deze
afwijking is met name het gevolg van het grote schaalverschil tussen een meetlokatie en de
knooppunten van het regionale grondwatermodel. Verbetering van het model is mogelijk bij
verdichting van het modelnetwerk en het verzamelen van veldgegevens. Op basis van de
afwijkingen wordt geconcludeerd dat het gekalibreerde model geschikt is om de effecten
van de damwanden van de tunnels op de grondwaterstroming goed in te schatten. Met
behulp van een betrouwbaarheidsanalyse wordt dit later in dit rapport gecontrolleerd.
3.2. Grondwaterstroming In de huidige situatie
Uit de resultaten van het gekalibreerde model blijkt dat de regionale grondwaterstroming
voornamelijk plaatsvindt in het eerste en tweede watervoerende pakket en dat deze is
gericht naar het noordoosten als gevolg van de diep ontwaterde polders in het noordoosten
van het modelgebied (zie isohypsenpatroon in bijlage 5.3). De aanwezigheid van kwel of
wegzijging hangt af van het verschil tussen het polderpeil dat aangehouden wordt en de
WItt.vssn+Bo. Raadgivinde Ingenieurs b.v.
Rw674.2 dslatudi. Orondwat.nnod.IIsilng MER RW1GII3 dfInItIsf d.d.
ea-os-ie
4
stijghoogte van het eerste watervoerende pakket. Globaal vindt in het zuidelijk gedeelte van
het modelgebied wegzijging plaats, terwijl in de noordelijk gelegen diepe polders kwel
optreedt. Daarnaast vindt wegzijging plaats vanuit de Nieuwe Maas en de Rotte naar het
eerste watervoerende pakket. Een kaart met een overzicht van de kwel en wegzijging is
opgenomen in bijlage 111.2.
R RW16I13 d.tInIUt d.d. 98-05.18
5
4. AFSNOERING VAN HET EERSTE WATERVOERENDE PAKKET DOOR DAMWANDEN
Zoals eerder opgemerkt worden bij de aanleg van de tunnels damwanden gebruikt die het
eerste watervoerende pakket gedeeltelijk tot volledig kunnen afsnoeren. Onder afsnoering
wordt hier verstaan het gedeelte van het eerste watervoerende pakket dat door de damwanden van de tunnels wordt afgesloten. De mate van afsnoering is berekend door de lengte
van het deel van de damwand dat in het eerste watervoerende pakket snijdt, te delen door
de totale dikte van het eerste watervoerende pakket. De afsnoering wordt uitgedrukt als een
percentage.
Bij de berekening van het percentage afsnoering is rekening gehouden met het type tunnel traditioneel of 'U polder'- dat kan worden aangelegd. Bij beide typen tunnels worden
tijdelijke damwanden geïnstalleerd die een afmeting hebben van circa 1,8 maal de hoogte
van de te keren grond. Omdat bij een 'U polder' meer grond wordt weggegraven tijdens de
aanleg dan bij een traditionele tunnel, komen bij het eerste type de damwanden over het
algemeen dieper te liggen. Ter illustratie is in afbeelding 1 een schets opgenomen die de
afsnoering van het eerste watervoerende pakket aangeeft bij een traditionele en bij een
U poldertunnel in het C-tracé van de RW16/13.
De damwanden zijn vervolgens gesimuleerd met het model door het modelnetwerk ter
plekke van de tunnels sterk te verdichten en het doorlaatvermogen van het eerste watervoerende pakket te verminderen evenredig met de mate van afsnoering van het pakket. Hierbij
dient bedacht te worden dat de dikte (en dus het doorlaatvermogen) van het eerste watervoerende pakket niet constant is over het gebied, zodat hetzelfde type tunnel op verschillende lokaties aanleiding kan geven tot verschillende afsnoeringen van het eerste watervoerende pakket.
Afbeelding 1 De afsnoering van het eerste watervoerende pakket door damwanden bij een
traditionele tunnel (links; afsnoering 50%) en een "U polder" tunnel (rechts;
afsnoenng 100%)
C -tracé traditionele tunnel
C-tracé "U poldera tunnel
PIAF
-5m- -
-lOm
-lSm
-2D m
Deklaag
wegdek
bo
le W.P.
::
-30 m
WItt.v..n+Bos R.adg,v.nd* ing.ni.uf$ bv.
Rw674.2 d.slstudis Grondwatsrinod.H.ring MER RW16113 d.flnIh.t d.d. 98-05-1e 6
5. SCENARIO'S
5.1. Beschrijving scenario's
Het gekalibreerde model heeft betrekking op de uitgangssituatie in 1995, waarbij op geen
enkele plek in het modelgebied tunnels zijn aangelegd en het eerste watervoerende pakket
dus nergens is afgesnoerd. Vervolgens zijn met dit model verschillende scenario's doorgerekend die betrekking hebben op de twee basisvarianten (basisvariant RW20 en RW16/13).
Deze scenario's en de bijbehorende afsnoering van het eerste watervoerende pakket (1
W.P.) worden hieronder beschreven:
scenario la = Basisvariant RW20
RW20 in een traditionele tunnel
Regionale weg op maaiveld
afsnoering 1 W.P. 35%
scenario Ib =
RW20 in een verlengde, traditionele tunnel
afsnoering 1 W.P. 23- 35%
scenario ic =
RW20 in een verlengde, traditionele tunnel
Regionale weg in traditionele tunnel, A/B-tracé
scenario id =
RW20 in een verlengde, traditionele tunnel
Regionale weg in traditionele tunnel, C-tracé
afsnoering le W.P. 23 - 35%
afsnoering 1 W.P. 50%
afsnoering le W.P. 23 - 35%
afsnoering 1 W.P. 50%
scenario le =
• RW20 in een verlengde, traditionele tunnel afsnoering f W.P. 23- 35%
• RW13 in een U poldertunnel ten noorden van Kleinpolderplein afsnoering i W.P. 75%
scenario 2a = Basisvariant RW16113
- Rijksweg over maaiveld
Onder de Rotte
- Over de HSL
afsnoering le W.P. 100%
scenario 2b =
- Rijksweg in een U poldertunnel, A/B-tracé
- Onder de Rotte
- Onder de HSL
afsnoering f W.P. 100%
afsnoering 1 W.P. 100%
afsnoering f W.P. 100%
scenario 2c =
- Rijksweg in een U poldertunnel, G-tracé
- Onder de Rotte
- Onder de HSL
afsnoering 1' W.P. 100%
afsnoering 1 0 W.P. 100%
afsnoering le W.P. 100%
5.2. Basisvariant RW20
De verschillende tunnels en bijbehorende damwanden die in de scenario's la tot en met le
worden gesimuleerd, leiden tot een beperkte afsnoering van het eerste watervoerende
pakket. Als gevolg hiervan stroomt het water dat wordt tegengehouden door de damwanden
voor het grootste deel onder de damwanden door. De veranderingen van de stijghoogten in
het eerste watervoerende pakket blijven daardoor beperkt. Zo wordt bij de aanleg van de
RW20 in een traditionele tunnel (scenario la) een verhoging van de stijghoogte aan de
bovenstroomse kant berekend van slechts 2 cm, terwijl dit aan de andere kant tot een
vergelijkbare verlaging leidt. De aanleg van de RW20 in een verlengde tunnel (scenario ib)
heeft geen extra effecten.
Witt.v..n+Bos R.adg.v.nde ng.ni.ufs bv.
Rw674.2 d.ststudie Grandwat.rmodull.r$ng HER RW16113 d.finitiet d.d.
ae.asie
7
De veranderingen van de stijghoogte in het eerste watervoerende pakket als gevolg van de
aanleg van de regionale weg in een traditionele tunnel over het A/B- of het C-tracé (scenario
ic en id) zijn ook minder dan 2 cm. De aanleg van de RW13 in een U poldertunnel tea
noorden van het Kleinpolderplein (scenario le) heeft weliswaar een iets groter effect, maar
deze blijft nog steeds gering. Hier wordt een verhoging van de stijghoogte in het eerste
watervoerende pakket berekend van maximaal 6 cm direct bovenstrooms van de tunnel en
een verlaging van 6 cm benedenstrooms van de tunnel. Deze veranderingen nemen vanaf de
damwanden snel af tot minder dan 1 cm op circa 2 kilometer afstand van de damwand. In
bijlage 6.1 zijn de veranderingen van de stijghoogte in het eerste watervoerende pakket bij
dit scenario afgebeeld. Van de andere scenario's zijn geen kaarten opgenomen, omdat de
veranderingen te gering zijn.
Als gevolg van het feit dat de weerstand van de bovenliggende deklaag relatief groot is, zijn
de veranderingen van de freatische grondwaterstand nog kleiner en blijven beperkt tot
minder dan 1 cm direct bij de damwand tot vrijwel nul op 1 kilometer afstand van de
damwand. Daarnaast zijn de veranderingen in kwel en wegzijging ook zeer gering. In tabel 3
worden de gevolgen van de diverse scenario's voor drie volgende hydrologische parameters
opgesomd: stijghoogte van het eerste watervoerende pakket, de freatische grondwaterstand
en de kwellwegzijging.
Tabel 3 De veranderingen van drie hydrologische parameters als gevolg van de aanleg
van damwanden bij verschillende scenario's voor de A20 en de Al 6113
ScenarioMax.( ) toename/afname Max. toename/afname Max. toename/afname
van freatische grondwaterstand van kwel en wegzljging
stijghoogte van 1' watervoerende_pakket
la
2cm
-
-
ib
2cm
-
-
ic
2,5cm
-
id
2,5cm
-
le
6cm(*) <1cm
2a
1cm
-
-
2b
20 cm ()
<1 cm
0,05 mm/dag
2c
30 cm
()
<1 cm ()
<0,1 mm/dag ()
() Kaart is opgenomen als bijlage.
(") Met Max. wordt bedoeld de toename of afname van de desbetreffende parameter respectievelijk bovenstrooms
en benedenstrooms van de tunnel. Omdat de toename en afname steeds even groot zijn is slechts één getal
vermeld.
5.3. Basisvarlant RW1 6113
Voor de variant RW16/13 is een drietal scenario's doorgerekend. Bij de basisvariant
(scenario 2a) zijn de gevolgen voor grondwaterstroming zeer gering, omdat bij dit scenario
alleen een tunnel is gepland om de Rotte te kruisen. Hierdoor is de afsnoering weliswaar
100% maar over een relatief kleine zone zodat het grondwater om de damwanden heen kan
stromen.
De aanleg van de rijksweg RW16/13 in een U polderturinel volgens het AIB- of C-tracé
(scenario 2b en 2c) leidt daarentegen tot volledige afsnoering van het eerste watervoerende
pakket over een groter gebied, zodat hier wel effecten optreden. Deze effecten doen zich
met name voor in het eerste watervoerende pakket, waar bovenstrooms van de damwanden
wltt.v..n+Bo. Raadgsvsnds ing.ni.ura b.v.
Rw614.2 deelstudis Orondwat.rmod&Isflng MER RW16113 ditlnfti.t d.d. 98-05-1I 8
de stijghoogte toeneemt met enkele decimeters, terwijl benedenstrooms de stijghoogte
daalt met enkele decimeters. in bijlage 6.2 en 6.3 is de totale omvang van de wijzigingen in
de stijghoogte van het eerste watervoerencie pakket afgebeeld. Echter, ook bij deze
scenario's blijven de gevolgen voor de freatische grondwaterstanden beperkt. Er is sprake
van slechts een centimeter verhoging bovenstrooms van de tunnel met benedenstrooms van
de tunnel het tegenovergestelde effect. Ter illustratie zijn voor scenario 2c, waar de
verwachte effecten het grootst zijn, kaarten in bijlage 6.4 en 6.5 opgenomen die de verandering van de freatische grondwaterstand en verandering in kwel en wegzijging aangeven.
5.4. Gevoeligheidsanalyse
Omdat onzekerheden in de geohydrologische parameters kunnen leiden tot een onderschatting van de effecten, is een beperkte gevoeligtieidsanalyse uitgevoerd. Uit deze analyse
blijkt dat de resultaten van het model met name gevoelig zijn voor twee geohydrologische
parameters: (1) de weerstand van de deklaag en (2) de weerstand van de scheidende laag
tussen het eerste en tweede watervoerende pakket.
Omdat vooral de veranderingen van de freatische grondwaterstand belangrijk zijn, is
nagegaan of een toename of afname van deze parameters leidt tot een andere inschatting
van de wijziging van de freatische grondwaterstand die optreedt als gevolg van de aanleg
van de tunnels.
De resultaten van de gevoeligheidsanalyse zijn in tabel 4 weergegeven. In deze tabel zijn de
veranderingen van de freatische grondwaterstand bovenstrooms en benedenstrooms van de
aan te leggen tunnel volgens scenario 2c vermeld voor verschillende combinaties van twee
geohydrologische parameters (c2 en c3). Geconcludeerd kan worden dat ook bij een andere
inschatting van de twee bovengenoemde parameters dan uit de literatuur en kalibratie naar
voren kwam, de effecten van de damwanden voor de freatische grondwaterstand beperkt
blijven.
Tabel 4Resultaten van de gevoeligheidsanalyse bij scenario 2c
Voor verklaring zie tekst
2*c2 c2
112c2 1/4*c2 1110c2
1120
<2 cm
<2 cm
<2 cm
2,5 cm
4,5 cm
c3
<2cm
<1cm
<2cm
2,5cm
5cm
20
<2 cm
<2 cm
<2 cm
2,5 cm
5 cm
4c3
<2cm
<2cm
<2cm
3 cm
6cm
100
<2 cm
<2 cm
2,5 cm
3,5 cm
6 cm
c2 = weerstand van de deklaag.
c3 = weerstand tussen het eerste en tweede watervoerende pakket.
Wittevi.n+Boi Raadgevende ing.ni.urs bv.
Rw674.2 dtstudie Grondwat.rmød.II.ring NER RWI6II3 d.ftniU.f d.d. 96.os-18 9
6. CONCLUSIES
De aanleg van tunnels volgens de in hoofdstuk 5 vermelde scenario's hebben voor wat
betreft de freatische grondwaterstand en kwel!wegzijging slechts zeer geringe effecten.
Zelfs bij een afsnoering van het eerste watervoerende pakket van 100% blijft de opstuwing
van het freatisctie grondwater beperkt tot maximaal enkele centimeters aan de bovenstroomse kant van de damwanden. Hetzelfde geldt voor de verlaging van de grondwaterstand aan de benedenstroomse kant van de damwanden. De gevolgen voor kwel en
wegzijging zijn in het modelgebied zijn ook zeer klein.
De effecten van de damwanden beperken zich tot een verandering van de stijghoogten in het
eerste watervoerende pakket. Bij een volledige afsnoering van het eerste watervoerende
pakket kan daar een verandering van de stijghoogte optreden van maximaal enkele
decimeters.
Bovengenoemde effecten zullen zich voordoen wanneer de damwanden het eerste watervoerende pakket afsnoeren ten tijde van de aanleg van de tunnels. Wanneer, na gereedkoming
van de tunnels, de damwanden worden verwijderd, zal het normale grondwaterstromingspa.
troon zich weer herstellen.
Wtt,v..n,Bos Ra.d9.vsnds ingenleurs b.v.
Rw674.2 d,Iitudie Grondwatormodefiering MER RW16113 definifiel d.d. $-OS-1I 10
7. REFERENTIES
Hemker, C.J., Nijsten, G.J., 1996. Groundwater f 10w modeling using Microfem.
Grondwaterkaart van Nederland. Kaartblad 37 west, 37 oost Rotterdam. DGV-TNO, DelftOosterwolde, 1984.
Wftt.i.n 45os Raadg.v.nde ing.n.urs b..
Rw674.2 d.$stud ørondw.tsrmod&l.flng NEP RW16113 dsftnitl.f d.d.
.eos•ie
11
\/\
/
HÏ
.1'/
\//\/\\/•/ .\'
/\./\//\.\/\/\//1\
Modelnetwerk
r
•
:
X/77\7\//y\/Y
-
01
0.25 - 0.50 mrn/dag
0.00 - 0.25 mrn/Oag
-0.25 - 0.00 rnni/dag
-0.50 - -0.25 rnm/dag
-0.75 - -0.50 rnm/dag
-1.00 - -0.75 mm/dag
-1.25- -1.00 mmldag
T•,
iA
-
•
•-•....
1
-
RM
-
-
-. - -i
—
-•
.
Kwel en wegzljging in de huidige
situatie
opdØg..rR
tt Ddie
p*cU.. -1.ERRwI6#13
-
41
-
-
2k
-
-
qgeven,e
r