Woonplaatsbeginsel bij minderjarige kinderen - Kei-bv

KEI 3.0 b.v.
Tolstraat 28 ∙ 4231 BC Meerkerk
Telefoon 088 - 015 88 99
Document:
Woonplaatsbeginsel bij minderjarige kinderen
Wijzigingen in de levering en financiering van jeugdzorg
Inhoudsopgave
INTRODUCTIE ........................................................................................................... 1
WOONPLAATSBEGINSEL ....................................................................................... 2
GEZAGSVERHOUDINGEN ....................................................................................... 5
ALGEMEEN ........................................................................................................................................... 5
OUDERLIJK GEZAG ............................................................................................................................. 5
BEPERKING OUDERLIJKE MACHT .................................................................................................... 6
ONTHEFFING EN ONTZETTING UIT DE OUDERLIJKE MACHT ....................................................... 7
MAATREGEL VOOR OPVOEDONDERSTEUNING ............................................................................. 8
SCHEMA WOONPLAATSBEGINSEL ....................................................................... 9
Introductie
Op 1 januari 2015 zal de transitie van de Jeugdzorg en de AWBZ een feit zijn. De transitie
zal veel werk vergen van de zorginstellingen en daarbij is de tijdsdruk aanzienlijk. Er is nog
maar een half jaar de tijd om deze transitie te realiseren. Elke instelling wil er op en na 1
januari a.s. van verzekerd zijn dat de zorg die zij aan haar cliënten levert ook gefinancierd
wordt.
Ongeacht de wijze waarop gemeenten precies het proces voor toewijzing van de
maatwerkvoorzieningen zullen gaan inrichten zullen zorginstellingen een aantal informatieoverdrachtsmomenten hebben met de gemeente. Voor wat betreft de Jeugdzorg zal de
uitvoering en de financiering van zorg voor kinderen die op 31-12-2014 nog geen 18 jaar zijn
en die een van de zorggrondslagen V&V, GZ of GGZ hebben, onder de Wmo komen te
vallen. Met de gemeente waarin de jeugdige volgens het woonplaatsbeginsel woont, zullen
daarom afspraken t.a.v. de levering en financiering van de zorg moeten worden gemaakt. Bij
de jeugdzorg zijn de volgende partijen betrokken: de zorgaanbieder, gemeenten, Justitie en
Bureau Jeugdzorg (BJZ).
Eén van de belangrijkste wijzigingen die de zorginstellingen die zorg aan jeugdige cliënten
leveren aangaan betreft de invoering van het zogenaamde woonplaatsbeginsel. In dit
document wordt ingegaan op:
- De definitie woonplaatsbeginsel
- De definities gezag over een minderjarige
Woonplaatsbeginsel bij minderjarige kinderen
Pagina:
1 van 10
Woonplaatsbeginsel
Op 1 januari 2015 treedt de nieuwe Jeugdwet1 in werking en worden de gemeenten
verantwoordelijk voor het hele jeugdveld. In de nieuwe Jeugdwet bepaalt het
woonplaatsbeginsel welke gemeente verantwoordelijk is voor het inzetten van jeugdhulp of
de uitvoering van de maatregel jeugdbescherming of jeugdreclassering. Daarmee is het
woonplaatsbeginsel cruciaal in het bepalen van de bestuurlijke en financiële
verantwoordelijkheidsverdeling. Het woonplaatsbeginsel is ook van belang voor een juiste
overdracht van informatie tussen zorginstellingen, ketenpartners, gemeenten en het Rijk.
Definitie woonplaatsbeginsel:
De woonplaats van de zorgvrager is in feite de woonplaats waar de zorgvrager volgens de
GBA (Gemeentelijke Basisadministratie persoonsgegevens) is ingeschreven. Waar een
jeugdige zorgvrager volgens de GBA ingeschreven moet zijn, wordt bepaald door:
1. de woonplaats als bedoeld in artikel 12 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek = de
woonplaats van de gezaghebbende;
2. ingeval de voogdij over de jeugdige berust bij een instelling als bedoeld in artikel 302
van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek: de plaats van het werkelijke verblijf van de
jeugdige = de gemeente waar de locatie van de zorginstelling waar de cliënt verblijft,
is gevestigd;
3. ingeval de woonplaats, bedoeld onder punt 1 en punt 2, onbekend is, dan wel buiten
Nederland is: de plaats van het werkelijke verblijf van de jeugdige op het moment van
de hulpvraag = de gemeente waar de locatie van de zorginstelling waar de cliënt
verblijft is gevestigd.
Artikel 12 van Boek 1 BW luidt als volgt:
a. Een minderjarige volgt de woonplaats van hem die het gezag over hem/haar
uitoefent.
b. Een onder curatele gestelde volgt de woonplaats van zijn/haar curator.
Voor de bepaling van het Woonplaatsbeginsel voor de Wmo is het van belang dat in de
cliëntenadministratie de juiste woonplaats van cliënt is geregistreerd. Dit is namelijk de
gemeente waar voor de jeugdige cliënt de zorg (de indicatie) moet worden aangevraagd en
waar de instelling straks de Wmo-declaratie naartoe moet sturen. Verder is het van belang
dat er een check plaatsvindt op het GBA-adres en het woonadres. Voor de bepaling van het
woonplaatsbeginsel is het GBA-adres bepalend. Als dit afwijkt van het adres in de
cliëntenadministratie is dit in principe niet ernstig (vaak wordt hier als woonadres het adres
van de locatie waar de cliënt verblijft, vermeld). Belangrijk is dat het adres vermeld als adres
woonplaatsbeginsel gelijk moet zijn aan het GBA adres. Het kan voorkomen dat ouders hun
kind niet uitschrijven uit hun eigen gemeente en laten inschrijven in de gemeente van de
verblijfslocatie2. Bij een voogdijmaatregel is het vooral van belang dat de cliënt volgens het
GBA op het instellingsadres staat ingeschreven. Dit is namelijk de gemeente die de
jeugdzorg uitvoert.
1
Officieel: Wet van houdende regels over de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor preventie, ondersteuning,
hulp en zorg aan jeugdigen en ouders bij opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en
stoornissen
2
Als een jeugdige zelf, of zijn/haar gezagsdrager, niet heeft gezorgd voor de inschrijving in de GBA, moet hij/zij
gewezen worden op zijn/haar wettelijke plicht om zich in te schrijven. Als er geen inschrijving in het GBA is, wordt
gekeken naar het werkelijke verblijf van de gezagdrager.
Woonplaatsbeginsel bij minderjarige kinderen
Pagina:
2 van 10
Kort samengevat moet als woonplaats geregistreerd zijn die woonplaats waar de
gezaghebbende over het minderjarige kind woonachtig/gevestigd is. Een kind is
volgens de wet tot zijn 18e jaar minderjarig.
Of anders gesteld:
Woonplaats = die gemeente waar de ouder(s) die het (gezamenlijk) ouderlijk gezag over het
kind heeft/hebben woonachtig is/zijn of die gemeente van de vestigingsplaats van de
voogdij-instelling.
Let op: voor het bepalen van de woonplaats moet uitgegaan worden van de woongemeente.
Deze is niet altijd gelijk aan de gemeente waarin de gezaghebbende woont. Sinds de
gemeentelijke herinrichtingen die overal in het land hebben plaatsgevonden zijn veel
gemeenten geclusterd tot één gemeente. Zo is, bijvoorbeeld, de woonplaats Doorn een
deelgemeente van de hoofdgemeente Utrechtse Heuvelrug.
De Wmo subsidie/zorgaanvraag moet gedaan worden bij de gemeente die de
woonplaats/vestigingsplaats is van de gezaghebbende ouder/voogd.
Voor cliënten die vanaf 1 januari 2015 een hulpvraag op de Jeugdzorg doen, bepaalt de
gemeente waar de jeugdige zorgvrager zich als eerst meldt, de woonplaats van de
zorgvrager (het woonplaatsbeginsel). De gemeente zal in dat geval de zorginstelling (via de
indicatie) aangeven wat de woongemeente is. Bepalend hierbij is het eerste moment van de
hulpvraag, dus het eerste moment dat de jeugdige, de eerstelijnshulpverlener of diens
wettelijk vertegenwoordiger zich met een hulpvraag bij de gemeente meldt. Voor de
spelregels inzake het bepalen welke gemeente verantwoordelijk is voor de hulpvraag is door
de VNG, het Ministerie VWS en het Ministerie Veiligheid en Justitie een factsheet opgesteld.
Dit factsheet inclusief een stappenplan kan worden gedownload op:
www.voordejeugd.nl/actueel/nieuwsberichten/1373-nu-beschikbaar-factsheetwoonplaatsbeginsel-inclusief-mindmap.
Cliënten die op 31-12-2014 zorg ontvangen van een zorginstelling dan wel in een
zorginstelling verblijven behouden hun aanspraak op deze zorg gedurende de looptijd van de
reeds afgegeven indicatie. Dit betekent dat deze cliënten vanaf 1 januari 2015 automatisch
aanspraak maken op een hulpvraag krachtens de Wmo. De zorginstelling moet vanaf 1
januari 2015 de zorg declareren bij de gemeente waar de jeugdige zorgvrager woont
(volgens het woonplaatsbeginsel). Het tarief waartegen de prestaties mogen worden
gedeclareerd is afhankelijk van de afspraken die de zorginstelling met die betreffende
gemeente heeft gemaakt.
Voor deze cliënten moet de zorginstelling dus in 2014 in contact treden met de
woongemeente van de cliënten die op 31-12-2014 in de cliëntenadministratie als in
zorg staan geregistreerd en die op dat moment jonger zijn dan 18 jaar. Met deze
gemeente moeten vervolgens afspraken worden gemaakt over de overgang van de
zorghulpverlening naar en de informatieoverdracht (w.o. de facturatie) met die gemeente.
Omdat er door de transformatie en transitie van de jeugdzorg nogal wat op de gemeenten
afkomt, is het belangrijk om op een zo kort mogelijke termijn het eerste contact met de
betreffende gemeente te leggen.
Hiervoor is het noodzakelijk dat zorginstellingen eerst in kaart brengen:
a. welke cliënten op 31-12-2014 minderjarig zijn;
Woonplaatsbeginsel bij minderjarige kinderen
Pagina:
3 van 10
b. hoe het gezag ligt bij deze minderjarige cliënten;
c. wat de woongemeenten van de minderjarige cliënten zijn op 31-12-2014.
Om te voorkomen dat er onjuiste of verouderde gegevens in de cliëntenadministratie
geregistreerd zijn moet in de tussenliggende periode tot 1 januari 2015 elke wijziging in het
gezag en elke verhuizing van de ouder(s) juist, tijdig en volledig worden geregistreerd.
Woonplaatsbeginsel bij minderjarige kinderen
Pagina:
4 van 10
Gezagsverhoudingen
ALGEMEEN
Voor het bepalen van de woongemeente voor de Wmo dient eerst het gezag over de
jeugdige te worden bepaald om daarna te kunnen bepalen wat de woongemeente van de
cliënt is.
In Nederland staan alle minderjarigen volgens de wet onder gezag. Minderjarig is ieder
persoon onder de 18 jaar. Het gezag over het kind ligt in principe bij de ouders van wie het
kind afstamt (de moeder en biologische vader). Dit noemt men het ouderlijk gezag. Is dat niet
het geval, dan is er sprake van een beperking van het ouderlijke gezag of ontheffing/
ontzetting uit het ouderlijk gezag.
Iemand die het gezag over een minderjarige uitoefent:
 Is verantwoordelijk voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige;
 Is wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige;
 Beheert het vermogen van de minderjarige;
 Is onderhoudsplichtig.
OUDERLIJK GEZAG
A. Ouderlijk gezag
Ouderlijk gezag is het gezag dat wordt uitgeoefend door 1 ouder. Bijvoorbeeld de
ongehuwde moeder heeft alleen het gezag; de vader heeft het kind niet erkend. Ook kan de
rechter het gezag aan één van de ouders hebben toegewezen (meestal het geval bij
echtscheiding).
Let op: als beide ouders op verschillende adressen/in verschillende woonplaatsen wonen
moet als woonplaats vermeld worden dat het hoofdverblijf geldt. Dit is vaak het adres van de
ouder die ook de kinderbijslag ontvangt, maar dat hoeft niet. In dit geval zal door de locatie
bij de ouders moeten worden geïnformeerd welk adres als het hoofdverblijf van het kind
geldt. Het hoofdverblijf is in het geval van een co-ouderschapsregeling het adres waar het
kind het meeste verblijft (bijvoorbeeld als het kind alleen gedurende het weekend bij de
vader is, dan is het woonadres het adres van de moeder). Kunnen of willen de
gezaghebbende ouders niet aangeven waar het hoofdverblijf is, moet met beide gemeenten
contact opgenomen worden en moeten deze gemeenten in onderling overleg beslissen wat
de woongemeente van de jeugdige is.
B. Gezamenlijk ouderlijk gezag:
Wanneer de beide ouders het gezag uitoefenen, heet dat gezamenlijk ouderlijk gezag.
Ouders die met elkaar getrouwd zijn, krijgen automatisch (wettelijk) het gezamenlijk ouderlijk
gezag3 over hun minderjarige kinderen. Over kinderen die geboren zijn tijdens een
geregistreerd partnerschap hebben beide ouders gezamenlijk het ouderlijk gezag. De
partner4 moet het kind eerst erkend hebben (bij de Burgerlijke Stand).
In alle andere gevallen moet het gezamenlijk ouderlijk gezag worden aangevraagd bij de
rechtbank.
3
4
Dit is onafhankelijk van het geslacht van beide partners
De vader of indien beiden van hetzelfde geslacht zijn, de partner
Woonplaatsbeginsel bij minderjarige kinderen
Pagina:
5 van 10
Voor kinderen die geboren zijn vóór het geregistreerd partnerschap en door de partner zijn
erkend, kan het gezamenlijk gezag worden aangevraagd bij de rechtbank. Als de ouders niet
zijn getrouwd of geen geregistreerd partnerschap zijn aangegaan, krijgt alleen de moeder het
ouderlijk gezag. Wil de partner ook het gezag, dan moet hij/zij hiervoor samen met de
moeder een verzoek indienen bij de rechtbank. De griffier van de rechtbank wordt dan
verzocht om een aantekening te plaatsen in het gezagsregister dat zij beiden het gezag
uitoefenen. In dit geval zal echter de woongemeente altijd de woongemeente van de moeder
zijn, immers beide partners zullen op één adres samenwonen.
Indien er sprake is van adoptie zal hieraan altijd een gerechtelijke uitspraak ten grondslag
moeten liggen. In deze gerechtelijke uitspraak is altijd de naam van de adoptieouders
genoemd. De woongemeente is dan altijd de gemeente waar de adoptieouder(s)
woont/wonen.
In dit geval zal er altijd een kopie van deze gerechtelijke uitspraak in het dossier van de cliënt
gearchiveerd moeten worden. Hiermee kan de juridische status van de woongemeente
aangetoond worden. Indien dit de privacy van de cliënt of diens gezaghebbende te veel
schaadt, kan volstaan worden in het door de gezaghebbende(n) laten aanleveren van een
uittreksel van het gezagsregister5. Een kopie van dit uittreksel moet in het dossier zijn
opgenomen.
BEPERKING OUDERLIJKE MACHT
A. Ondertoezichtstelling (OTS):
Het gezag over het kind wordt beperkt als bijvoorbeeld het gezin in ernstige (opvoedkundige)
problemen is geraakt. Het kind blijft in dit geval wonen bij de ouder(s). Er is dan altijd sprake
van een gezinsvoogd, die het gezin zal begeleiden om de situatie waarin het kind opgroeit te
verbeteren (die de OTS maatregel uitvoert en de voortgang rapporteert aan de rechter).
Belangrijke beslissingen over het kind worden in onderling overleg met de gezinsvoogd
genomen.
B. Ondertoezichtstelling (OTS) met Uithuisplaatsing (UHP):
Naast de OTS kan de rechter in het belang van het kind, ook beslissen het kind uit huis te
plaatsen en dat het kind in een pleeggezin of een jeugdinstelling wordt geplaatst.
In een crisissituatie kan de rechter een voorlopige OTS met uithuisplaatsing uitspreken. De
rechter machtigt BJZ in dit geval om het kind uit huis te plaatsen.
Duur OTS (al dan niet met uithuisplaatsing) = maximaal 12 maanden; de rechter kan deze
echter steeds met 12 maanden verlengen tot het kind 18 jaar wordt.
OTS en OTS met UHP wordt altijd door de rechter uitgesproken. De rechter geeft Bureau
Jeugdzorg (BJZ) opdracht om de OTS en eventueel de uithuisplaatsing van het kind uit te
voeren en na afloop termijn te rapporteren over de resultaten. BJZ wijst een gezinsvoogd
aan (vaak een medewerker van BJZ).
5
Een uittreksel van het gezagsregister kan worden aangevraagd bij elke rechtbank in Nederland. Voor dit
uittreksel worden door de rechtbank geen griffierechten in rekening gebracht.
Woonplaatsbeginsel bij minderjarige kinderen
Pagina:
6 van 10
Cliëntendossier:
In het dossier van de cliënt moet in dit geval altijd een kopie van de gerechtelijke uitspraak
zijn opgenomen. Aan de hand van deze uitspraak kan bepaald worden wie de gezinsvoogd
is. Alle afspraken die gemaakt worden over de inhoud van de te leveren zorg moeten in dit
geval namelijk met de gezinsvoogd en de ouders worden gemaakt. Indien de privacy van de
cliënt te veel wordt geschaad (in de rechtelijke uitspraak staan nogal wat privacygevoelige
feiten), is het opvragen van een uittreksel uit het gezagsregister bij de voogdij-instelling ook
voldoende. Een kopie van dit uittreksel moet in het dossier zijn opgenomen.
Registratie woongemeente in cliëntenadministratie:
In het geval van OTS en OTS met Uithuisplaatsing blijft het gezag bij de ouder(s) van de
minderjarige. De woongemeente is in dit geval altijd de woongemeente van de ouder(s).
Het is van groot belang om wijzigingen rondom de OTS-maatregel (al dan niet met
uithuisplaatsing) zo goed en snel mogelijk in het dossier en de cliëntenadministratie te
verwerken. Onjuiste of verouderde gegevens kunnen namelijk financiële gevolgen hebben bij
toekomstige aanvragen of te declareren geleverde zorg.
Let op: als de periode van OTS (al dan niet met uithuisplaatsing) verloopt, moet er een
nieuw bewijs van verlenging of opheffing van de OTS worden opgevraagd bij de ouder(s) of
BJZ. Een afschrift van de gerechtelijke beslissing of een uittreksel van het gezagsregister
moet in het dossier worden gevoegd en in de cliëntenadministratie moet de nieuwe
ingangsdatum worden geregistreerd (het liefst ook de periode waarvoor de maatregel is
verlengd).
ONTHEFFING EN ONTZETTING UIT DE OUDERLIJKE MACHT
Bij ontheffing of ontzetting uit de ouderlijke macht is er sprake van voogdij. In het geval van
voogdij wordt gezag over minderjarige kinderen uitgeoefend door iemand anders dan de
ouders. Bijvoorbeeld als de ouders beiden zijn overleden, maar ook als de rechter heeft
besloten het gezag (de voogdij) onder te brengen bij een ander natuurlijk persoon of een
voogdij-instelling, zoals bijvoorbeeld Bureau Jeugdzorg.
Cliëntendossier:
Aan een voogdijmaatregel ligt altijd een gerechtelijke uitspraak ten grondslag. De rechter
ontheft/ontzet hierin de ouder(s) van/uit het ouderlijke gezag. In het dossier van de cliënt
moet altijd een kopie van deze gerechtelijke uitspraak gearchiveerd worden. Indien dit de
privacy van de cliënt te veel zal schaden (in de rechtelijke uitspraak staan nogal wat
privacygevoelige feiten), is het opvragen van kopie van het uittreksel uit het gezagsregister
voldoende. De kopie van dit uittreksel moet dan in het dossier zijn opgenomen.
De voogdijmaatregel loopt in principe door tot het kind meerderjarig wordt (dus tot het 18e
jaar).
Registratie woongemeente in cliëntenadministratie:
In het geval van voogdij hebben de ouder(s) geen gezag meer over hun minderjarige
kind(eren). De rechter kan de voogdij toewijzen aan:
a. Een natuurlijke persoon (pleegouder)
b. Een gecertificeerde instelling bijvoorbeeld BJZ
Ad. a: In het geval een natuurlijke persoon de voogdij heeft toegewezen gekregen is de
woonplaats de woongemeente van de voogd.
Woonplaatsbeginsel bij minderjarige kinderen
Pagina:
7 van 10
Ad. b: In het geval dat er sprake is van voogdij door een gecertificeerde instelling is het
werkelijke verblijf van de jeugdige bepalend voor het woonplaatsbeginsel. Ingeval een
gecertificeerde instelling de voogdij heeft over een jeugdige die niet bij zijn ouders verblijft
maar in een pleeggezin of in een residentiële instelling, is het niet de bedoeling dat de
gemeente waar de ouders van het kind verblijven verantwoordelijk is voor het inzetten van
de jeugdhulp of de uitvoering van de voogdijmaatregel. Alle eventuele benodigde hulp voor
die jeugdige zal moeten worden georganiseerd en gefinancierd door de gemeente waar de
betrokken jeugdige op dat moment werkelijk verblijft; dus de gemeente waar het
betrokken pleeggezin woont of waar de betrokken residentiële instelling zich bevindt. Die
gemeente kan immers het beste beoordelen wat er nodig is om te zorgen dat de jeugdige
zich in een veilige en stabiele situatie verder kan ontwikkelen.
MAATREGEL VOOR OPVOEDONDERSTEUNING
Met de inwerkingtreding van de nieuwe Jeugdwet6 (per 1-1-2015) zal de huidige wetgeving
met betrekking tot OTS en UHP worden gewijzigd. De OTS/UHP zal dan altijd voorafgegaan
worden door de nieuwe Maatregel voor Opvoedondersteuning (MvO). Naast de nieuwe MvO,
worden de maatregelen ontheffing en ontzetting uit de ouderlijke macht verder
samengevoegd tot één maatregel om het ouderlijke gezag te beëindigen.
Het wetsvoorstel voor verbetering van de kinderbeschermingsmaatregelen is al wel door de
eerste en tweede kamer aangenomen, echter wanneer deze van kracht worden is nog
onbekend.
De rechter kan ouders voorafgaand aan de OTS/UHP een MvO opleggen. Bij een MvO
worden de ouders en hun sociale omgeving eerst zelf in de gelegenheid gesteld een plan
van aanpak op te stellen om de situatie die is ontstaan aan te pakken en te verbeteren. BJZ
volgt de uitvoering ervan. Dit kan voor maximaal 1 jaar worden opgelegd en 1 x worden
verlengd met maximaal 1 jaar.
Registratie in cliëntenadministratie:
Na de inwerkingtreding van de nieuwe Jeugdwet zal in de cliëntenadministratie de juridische
status van de MvO moeten worden vastgelegd. Indien er sprake is van een MvO zal het
gezag over de minderjarige altijd bij de ouders blijven liggen.
Registratie woongemeente in cliëntenadministratie:
In het geval van een MvO blijft het gezag bij de ouder(s) van de minderjarige. De
woongemeente is in dit geval altijd de woongemeente van de ouder(s).
6
Officieel: Wet van houdende regels over de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor preventie ondersteuning,
hulp en zorg aan jeugdigen en ouders bij opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en
stoornissen
Woonplaatsbeginsel bij minderjarige kinderen
Pagina:
8 van 10
Schema woonplaatsbeginsel7
7
Bron: www.voordeJeugd.nl
Woonplaatsbeginsel bij minderjarige kinderen
Pagina:
9 van 10
Woonplaatsbeginsel bij minderjarige kinderen
Pagina:
10 van 10