Reactie [5] In het juni-nummer van Geografie pleitte Salomon Kroonenberg voor afscheiding van de fysische geografie van aardrijkskunde, en gaf Jan van Mourik aan dat het schoolvak ten onrechte wordt gedomineerd door sociale geografie. In januari publiceerden we al twee reacties en geven er graag opnieuw ruimte voor. We zetten de discussie hierna voort op de website. Meer ruimte voor aardkunde op school Waarom fysisch geografen nooit genoegen hadden mogen nemen met een ondergeschikte rol in het aardrijkskundecurriculum. Jan van Mourik H et eerste nummer van Geografie 2014 gaat in op de toekomst van fysische geografie en de betekenis voor het aardrijkskundeonderwijs. Dit naar aanleiding van de bijdragen van Salomon Kroonenberg en ondergetekende in het jubileumnummer dat medio 2013 verscheen. Haalt de fysische geografie 2035? Hoe bereiken aardwetenschappers met hun educatieve missie de scholieren? Om die vragen ging het. In hun reactie stelt een aantal hogeschooldocenten fysische geografie, betrokken bij de tweedegraads lerarenopleiding aardrijkskunde (zelf was ik ooit docent fysische geografie aan NLO D’Witte Leli) dat juist geografie de ontmoetingsplaats is voor science en society. Een wat aanmatigende stelling om die functie te claimen voor aardrijkskunde omdat in principe alle onderwijsinstellingen van laag tot hoog pretenderen een multidisciplinaire ontmoetingsplaats te bieden. In de reactie staat ook ten onrechte dat Salomon Kroonenberg en ik pleiten voor afscheiding van de fysische geografie van de schoolaardrijkskunde. De auteurs vinden dat dit vooral niet mag gebeuren omdat het onderscheid tussen natuurlijke en antropogene aspecten van het landschap ‘slechts’ kunst- 34 matig zou zijn en deze dus in één schoolvak behandeld moeten worden. Dat zou ook best kunnen, maar dan moeten sociaal geografen en fysisch geografen de middelen toch wat beter verdelen. D I SC I P L I NES Haalt de universitaire fysische geografie het jaar 2035? De fysische geografie als zelfstandige opleiding is verdwenen toen deze werd ondergebracht bij aardwetenschappen. Joost Terwindt houdt dus in zijn reactie onder de titel ‘Lang leve de fysische geografie’ een pleidooi voor handhaving van een opleiding die feitelijk al verdwenen is. Er studeren alleen nog aardwetenschappers af. Echter, fysische geografie is goed vergelijkbaar met exogene geologie. De disciplines zijn weliswaar ooit ontstaan vanuit verschillende bronwetenschappen, geografie en geologie, maar zijn later sterk naar elkaar toegegroeid. Ze bestuderen allebei atmosferische, geomorfologische, bodemkundige, hydrologische en ecologische processen die inzicht geven in de genese van het landschap. De aandacht voor de interactie tussen abiotiek en biotiek, en de menselijke beïnvloeding van exogene processen is de laatste eeuw binnen de exogene geologie voort- durend toegenomen. Maar of je nu spreekt van fysische geografie, exogene geologie of desnoods landschapsecologie, binnen de aardwetenschappen heeft deze specialisatie een duidelijke en duurzame plaats (earth surface sience). Het is natuurlijk wel zo dat de universitaire opleidingen en aanverwante onderzoeksgroepen aardkundige onderzoekers opleiden en geen eerstegraads aardrijkskundeleraren. Dat gebeurt in de educatieve masters. S C HOOL AAR DR I J KS KU NDE Wil de fysische geografie zich afwenden van de schoolaardrijkskunde? Het zijn geen onderzoekers maar onderwijsgeografen die de aantrekkelijkheid bepalen van het schoolvak aardrijkskunde voor aardwetenschappers. Ooit kregen de leerlingen in de vierde klas (hbs-b en gymnasium) een jaar lang fysische geografie. Daar waren uitstekende schoolboeken voor beschikbaar. Zelf leerde ik op de hbs de fysische geografie uit het boek van Kwast, Bakker en Eibergen (laatste druk 1962), Natuurkundige aardrijkskunde. Het stimuleerde mij uiteindelijk om fysische geografie te gaan studeren met de ambitie leraar aardrijkskunde te worden. Maar ook het leerboek van Jong, Bredemeijer en geografie | maart 2014 Imaginair landschap uit De Geo Basisboek 9e editie; De aardkorst is door de exogene processen gemaakt tot een prachtig natuurlandschap waarin de menselijke elementen respectvol zijn aangelegd. voeren. De fysisch geografen wilden zich niet afwenden van de schoolaardrijkskunde maar voelden zich er niet meer thuis. BEELD: WIM DASSELAAR/THIEMEMEULENHOFF OPL EI DI NG Tosserom (laatste druk 1968), Kern der Fysische Geografie, schoolde velen in aardwetenschappen, fysische geografie, als een echt bètavak voor de bovenbouw. En de natuurkundige aardrijkskunde kon (en kan!) rekenen op grote belangstelling van de leerlingen. Met de invoering van havo en vwo werd een nieuw aardrijkskundeprogramma geïntroduceerd waarin de sociale aardrijkskunde sterk domineerde. In het jubileumnummer van Geografie heb ik al aangegeven dat die verandering juist plaatsvond in de periode dat de ‘milieuproblemen’ zichtbaar werden. Alleen al de term is interessant. Als het landschap op het menselijk handelen reageert op een wijze die de mens niet bevalt, hebben we het niet over wanbeheer maar over milieuproblemen. De groeiende aandacht voor klimaatverandering en verontreiniging van lucht, bodem en water werd dankbaar opgepakt door de vakken natuurkunde, biologie en scheikunde, die daarmee demonstreerden hoe relevant ze kunnen zijn voor de maatschappij. Veel aardrijkskundedocenten aan middelbare scholen vonden toen de fysische en chemische achtergronden van de problemen vaak ‘te moeilijk voor de leerlingen’. geografie | maart 2014 De aardrijkskundige leerstof werd in het nieuwe programma opgedeeld in basiskennis, hoofdzakelijk sociale geografie, en examenonderwerpen. Er verschenen examenkaternen, en de fysisch-geografisch geschoolde docenten moesten hemel en aarde bewegen om enigszins herkenbare fysischgeografische onderwerpen in ten minste één van die katernen te krijgen. De sociaal geografen opperden dat fysische geografie uitsluitend relevant was als je daarmee sociaalgeografische problemen kon oplossen. Het nieuwe programma bood zo weinig perspectief dat fysische geografen, later dus aardwetenschappers, zich steeds minder thuis voelden in de schoolaardrijkskunde en andere wegen gingen zoeken om hun educatieve missie te kunnen uit- De fysisch geografen wilden zich niet afwenden van het vak aardrijkskunde, maar voelden zich er niet meer thuis In de landen om ons heen beginnen geografen met een gezamenlijk basisjaar en komt de specialisatie in fysische en sociale geografie pas na dat jaar. In Nederland zijn de opleidingen vanaf het eerste moment gescheiden. Sterker nog, de ingangseisen voor fysische geografie (bètaprofiel) en sociale geografie (gammaprofiel) verschillen. In de traditionele kandidaatsstudies kregen sociaal geografen een verplicht groot bijvak fysische geografie, en omgekeerd. De diverse reorganisaties van de universitaire opleidingen hebben ertoe geleid dat die verplichte bijvakken uiteindelijk werden geschrapt. Sociaal geografen worden derhalve niet meer geschoold in fysische geografie en omgekeerd. En de inspanningen binnen de educatieve masters bieden daarvoor geen adequate compensatie. Niet zo verwonderlijk dus dat sociaal geografen vervreemdden van de aardwetenschappen. Sterker nog, in de jaren 80 zagen planologen het landschap als volstrekt maakbaar en speelden fysisch-geografische waarden in de meeste ontwerpen geen enkele rol meer. Daarom was het zo treffend dat totaal onvoorzien de grote rivieren in 1993 en 1994 duidelijk maakten waarvoor een rivierdal bedoeld was: (piek)waterafvoer en niet de aanleg van sportvelden en woonwijken. NI EUW C UR R I C UL UM V W O De hogeschooldocenten verwijzen in hun reactie naar het inmiddels weer verdwenen onderwerp Nederlands landschap waarin de fysische geografie een prominente inbreng had en dus een goede compensatie zou moeten zijn voor het ‘verloren jaar natuurkundige aardrijkskunde’. Als redacteur van het toenmalige Geografisch Tijdschrift heb ik in 1987 de vier katernen van verschillende methoden over dit onderwerp mogen bespreken. Ze blonken allemaal uit in wat we nu zouden noemen ‘knippen en plakken’ en je kon een lange lijst samenstellen van geokul, aardkundige blunders die aantoonden dat de aardkundige specialisatiegraad van de schrijvers onvoldoende was. Gelukkig is dit katernenprogramma inmiddels vervangen door en nieuw curriculum, vastgelegd 35 Reactie [6] Ik ben het geheel eens met Salomon Kroonenberg als hij benadrukt dat er in de vorming van jonge mensen vanuit aardrijkskunde te veel wordt gesuggereerd dat het landschap maakbaar is en dat er te weinigg wordt stilgestaan bij de landschappelijke dyn dynamiek op de geologische tijdschaal. Wat wij ervaren als ‘ons’ landschap is immers slechts een momentscha opname in die dynamiek. Geoop logisch gesproken bestaat er lo ggeen onroerend goed. 12,367 In de top-5 van geografische bladen met de hoogste impactpefactor hoort een aardwetenschappen: lijk tijdschrift bovenaan te prijken: factor 12 367! Nature Geosciences, met impactfactor 12,367! in de Syllabus centraal examen 2012 – Aardrijkskunde vwo die ik vorig jaar gebruikt heb om me te heroriënteren op de inhoud van het schoolvak aardrijkunde vwo. Er zijn in beginsel vijf domeinen omschreven (afgezien van het zesde domein Oriëntatie op studie en beroep). Domein C heet Aarde en als je leest wat de leerling aan stof moet worden aangeboden, lijkt dat sterk op de inhoud van de natuurkundige aardrijkskunde van Kwast, Bakker en Eibergen met een verdieping naar nieuwe systeeminzichten. Het moet voor een aardkundig geschoolde een echte uitdaging zijn om de inhoud van dat domein met behoud van het aardkundige bètakarakter in de beperkte tijd aan te bieden. In mijn ogen moet de inhoud van de schoolaardrijkskunde bepalend zijn voor het aantrekken van aardkundig geschoolde docenten in het voortgezet onderwijs. Het is niet zo dat de aardwetenschappen zich willen afscheiden van de schoolaardrijkskunde, maar dat zij andere wegen zoeken om iets van hun kennis te delen met scholieren als dat binnen aardrijkskunde onvoldoende kan. Waarom krijgt natuurkundige aardrijkskunde minder dan 50% van de reële lestijd? 36 AAR DKUNDI GE A AK- L ER AR EN A Er zullen in 2035 nog voldoende aardwetenschappers zijn die kennis aard van zaken hebben. Of zij die kennis za kunnen d delen met scholieren zal mede afhangen van een afhangen e structurele aanpassing van het aardrijkskundecurriculum. Waarom moet natuurkundige aardrijkskunde genoegen nemen met minder dan 50% van de reële lestijd? Ik vrees dat de perspectieven voor de natuurkundige aardrijkskunde niet al te positief zijn zolang de wereld van de geografie in Nederland wordt gedomineerd door sociaal geografen. Dat beeld wordt ondersteund door de publicatie ‘Beoordeling wetenschappelijk onderzoek onder vuur’ in het januarinummer van Geografie. Er wordt terecht kritisch gekeken naar de beoordeling op biometrische kengetallen. Er staat een top-5 in van geografische bladen met de hoogste impactfactor. Bovenaan staat Global Evironmental Change, human and policy dimensions (5,236). De sleutelfiguren van ‘ons’ vakgebied die in dit drieluik hun visie mogen geven op het beoordelingssysteem van publicaties, zijn allen sociaal geograaf. De eerste de beste fysisch geograaf had zonder meer een tijdschrift uit de aardwetenschappelijk hoek bovenaan kunnen zetten: Nature Geosciences (12,367). Uiteraard heeft de sociale geografie als wetenschap recht op een identiteit. Maar de denkwijze van de sociaal geograaf is nu eenmaal anders dan die van de aardwetenschapper. Het is dus aan de (school)aardrijkskunde uitnodigende lesprogramma’s te schrijven die zowel bèta- als gammageografen aantrekken om scholieren te helpen zich te bekwamen in de aardrijkskunde. Kunde dus en geen beschrijving. Daarom is aardrijkskunde in schoolverband een veel beter uitdrukking dan geografie. Of lijkt de naam aardrijkskunde misschien te veel op aardkunde? • Eén voor allen voor Jan-Willem van Velzen A ls leraar kan ik niet anders dan geoloog Salomon Kroonenberg een 1 toekennen voor geografie. Zijn verweer bestaat uit een aaneenrijging van misvattingen en halve waarheden, en Kroonenberg lijkt niet op de hoogte van actuele ontwikkelingen in het onderwijs. Zo bestaat het huidige examenprogramma aardrijkskunde voor circa 40% uit fysische geografie. Mogelijk vindt een NG- of NT-leerling dat te geografie | maart 2014 Eeuwenoude copeontginningen zoals hier in de gemeente Oudewater bewijzen dat een harmonieuze relatie tussen mens en landschap wel degelijk mogelijk is. natuur leeft. De rentmeester zit daar tussenin en komt voort uit de christelijke, westerse traditie en sluit aan bij de Brundtland-definitie van duurzaamheid. De grondhouding zegt dus iets over hoe we met de aarde willen omgaan, niet zozeer voor de aarde, als wel om onszelf als mensheid in stand te houden. Natuurlijk redt de aarde het ook zonder mensen. Maar zo gesteld heeft de aarde het ook zo’n 4,6 miljard jaar zonder aardwetenschappers gered. Rentmeesterschap is minimaal noodzakelijk willen we als mensheid enige kans maken te overleven. FOTO: SIEBE SWART/HH VEENM OER AS S EN geografie, r geografie weinig. Maar dat heeft dan vooral te maken met de voorlichting in de derde klas en persoonlijke wensen van de leerling. I NTERA C T IE AAR DE - M E N S Door te stellen dat vleermuizen en virussen ook bij natuur horen, geeft Kroonenberg er weinig blijk van te weten waar de geografie over gaat. Geografie is geen wetenschap van de natuur zoals geologie, maar een van de leefomgeving van mensen en hoe de mens daarin functioneert. Daarbij worden nadrukkelijk ook natuurlijke verschijnse- geografie | maart 2014 len bestudeerd maar anders dan bijvoorbeeld biologen dat doen. Een veelgebruikte lesmethode omschrijft geografie kernachtig als een wetenschap die de aarde als woonplaats van de mens, en de mens als bewoner van de aarde bestudeert. Het gaat dus om de interactie tussen aarde en mens. In die interactie heeft elk mens een bepaalde grondhouding ten opzichte van zijn omgeving. Aan de ene kant staat de despoot die de aarde naar believen gebruikt ongeacht de gevolgen voor medeaardbewoners en toekomstige generaties, aan de andere kant het natuurvolk dat in, met en van de Maar Kroonenberg vindt onze omgang met de aarde ‘eeuwenlang ergerlijk geklungel’ en verfoeit de menselijke invloeden in het Nederlandse landschap. Blijkbaar heeft hij heidevelden, stuifzanden, kalkgraslanden, terpenlandschap en landgoederen niet leren waarderen. Blijkbaar verkiest hij de malariarijke veenmoerassen uit vervlogen tijden. Het wekt toch een wat merkwaardige indruk als hij spreekt over ‘prachtige veenmoerassen’ en zijn criticasters beticht van een romantisch wereldbeeld. Als we de venen niet hadden ontwaterd, afgegraven en ingepolderd, zo stelt Kroonenberg, had dat deel van West-Nederland nog steeds boven de zeespiegel gelegen en waren dijken niet nodig geweest. Hij vergeet daarbij dat de veengebieden zo doordrenkt waren dat er grote veenstromen vanuit het hoogveen naar de lager gelegen delen liepen. Bij overvloedige regenval traden overstromingen op. En in perioden met veel kustinbraken verbreedden de benedenlopen van de veenstromen zich tot estuariumtakken terwijl in de bovenlopen het water zo werd opgestuwd dat de veenrivier zelfs door een strandwal kon breken. Het is een misvatting te denken dat je veilig bent voor het water als je maar boven de zeespiegel woont. Elke examenleerling aardrijkskunde die het onderdeel Leefomgeving heeft gehad, weet dat inmiddels, maar geoloog Kroonenberg blijkbaar niet. WADDENZEE Verderop stelt Kroonenberg de vraag hoe de Waddenzee bewaard zou moeten blijven: ‘zoals bij eb, of zoals bij vloed’? Een beetje vwo-leerling die het onderdeel Kust heeft gehad, weet dat het water tijdens eb hoger kan staan dan tijdens vloed; eb en vloed zijn immers processen waarbij de waterbeweging een tegengestelde richting volgt in zowel het horizontale als het verticale vlak. Kroonenberg 37 FOTO: CHIEF YEOMAN ALPHONSO BRAGGS/US NAVY Het cryoconiet op het poolijs en dioxine in de haren van ijsberen bewijzen dat de invloed van de mens ook in schijnbaar FOTO: ongerepte regio’s alom aanwezig is. Kroonenberg bagatalliseert stelselmatig de invloed van de mens bedoelt hier zeer waarschijnlijk laagwater en hoogwater. Maar het kenmerk van het Waddengebied is nu juist de afwisseling daartussen. Kroonenberg stelt dat de Waddenzee nog niet eens duizend jaar zou bestaan. Tijdens de Romeinse Tijd was de begrenzing weliswaar anders dan die van de huidige Waddenzee, maar qua oppervlakte deed het toenmalige waddengebied niet onder voor het huidige. Bovendien was zo’n 80% van de Waddenzee zoals we die nu kennen, reeds gevormd. Het blijft allemaal Holoceen, maar de foutmarge die Kroonenberg hanteert, is net iets te veel volgens mijn correctienormen. doel de duinen te reactiveren, maar ook de ‘kalkspray’ vanuit de zeereep landinwaarts te versterken. Zodoende krijgen kalkminnende soorten meer kans. En dat is hard nodig in een tijd waarin veel van die soorten in de verdrukking zitten door verzuring. B EHEER N AT UUR Kroonenberg spreekt zich vervolgens uit over ingrepen in het natuurbeheer, maar doet dat met weinig kennis van zaken. Hij noemt het afplaggen van stuifzanden. Maar dikwijls gaat het om chopperen, waarbij alleen de toplaag wordt verwijderd en niet de hele wortellaag zoals bij afplaggen. Afplaggen vindt steeds minder plaats in het natuurbeheer. Enerzijds omdat de plaggen meer dan eens chemisch afval vormen, met hoge afvoerkosten. Anderzijds om de zaadbank in de grond te behouden. Er zijn inmiddels nieuwe beheerstechnieken om de biodiversiteit te verhogen. Dat is ook een van de doelen bij het project in het Nationaal Park Zuid-Kennemerland; door Kroonenberg ten onrechte Kennemerduinen genoemd. Ten eerste worden daar geen ‘gaten’ gegraven, anders dan door kinderen met hun schepje. Ten tweede hebben de vijf windsleuven die daar in de zeereep zijn gemaakt niet alleen ten Kroonenberg besluit zijn betoog door te stellen dat de menselijke ingrepen in de natuur niets anders zijn dan tuinieren en dat natuur datgene is wat je krijgt als je er met je vingers afblijft. Maar ook in de echte wildernis hebben mensen geleefd en die moesten zichzelf in leven zien te houden. Ook vandaag de dag leven er mensen op de meest onherbergzame plekken van de aarde, die gebruikmaken van wat de aarde hen biedt. Is het daarmee geen natuur meer? Denkt Kroonenberg werkelijk dat je alleen van natuur kunt spreken als er helemaal geen menselijke invloed in aanwezig is? Het cryoconiet op het poolijs en de dioxine in de haren van de ijsbeer bewijzen dat zelfs in ogenschijnlijk ongerepte gebieden de invloed van de mens alom aanwezig is. Bovendien is het begrip natuur een concept in ons brein. En dat betekent dat dé natuur niet bestaat. Blijkbaar heeft Kroonenberg zelf een 38 natuurbeeld van ongerepte wildernis, met een smalle definitie van natuur. Maar er zijn gelukkig ook natuurbeelden waarin plaats is voor eeuwenoude cope-ontginningen en struweelrijke graften. Dergelijke gebieden én de natuurvolkeren van toen en nu bewijzen dat een harmonieuze relatie tussen mens en landschap wel degelijk mogelijk is. GEOF AC TOR M ENS Kroonenberg vindt dat dit maar schijn is, aangezien je dan weigert te kijken naar de grote geologische tijdschalen, en je natuurrampen er ongevraagd bij krijgt. Achteruit kijkend stelt Kroonenberg dat een supereruptie in de menselijke historie nog niet is voorgekomen. Hij vergeet die van Toba, zo’n 73.000 jaar geleden, waarin het voortbestaan van Homo sapiens aan een zijden draadje hing. Vooruitkijkend bagatelliseert Kroonenberg stelselmatig de invloed van de mens. En dat terwijl juist de moderne mens zijn invloed doet gelden op een schaal die ongekend groot is. Zo groot dat de mens zélf een geofactor van belang is geworden. Om dat duidelijk te maken schijnen globalisering en migratiestromen niet van belang te zijn. Maar juist door verplaatsing van mensen en containers over de wereld komen er exoten in landen en continenten, en sterven inheemse soorten uit. De aantallen zijn zo groot en het tempo is zo onvoorstelbaar, dat er gesproken wordt van de zesde massa-extinctie. Juist door de globalisering, waarbij multinationals grote winsten maken door massaproductie in nieuwe economieën en lagelonenlanden, ontstaan er tal van ongewenste milieueffecten, waarvan we de reikwijdte nog nauwelijks weten. Eind 2013 werd bijvoorbeeld in het tijdschrift Geophysical Research Letters melding gemaakt van het nieuwe broeikasgas perfluorotrybutylamine (PFTBA) dat ruim 7100 keer sterker is dan CO2. Dit gas wordt door mensen geproduceerd en er zijn vooralsnog geen processen bekend waardoor het gas wordt afgebroken. De concentratie in de atmosfeer is nog extreem klein, maar de effecten kunnen groot zijn. Hoe het systeem aarde precies in elkaar zit, is nog steeds onderwerp van onderzoek. Maar twee dingen zijn zeker: de werkelijke crisis die op ons afkomt is niet een financieel-economische en wij mensen zijn daarvoor verantwoordelijk! AF HANKEL I J KHEI D De megacatastrofes waarover Kroonenberg schrijft, kunnen we niet tegenhouden, hooguit beter leren geografie | maart 2014 Aardrijkskundeles van… [1] Ton van Rietbergen Jan-Willem van Velzen is geograaf, bioloog en specialist in natuureducatie. Vo Voor wie zich verder wil o oriënteren op de bijzondere re relatie aarde-mens, en lesid ideeën wil opdoen, is het b boek Van natuurlandschap ttot risicomaatschappij van Dietz, Den Hartog en V Van der Wusten uit 2008 een absolute aanrader. geografie | maart 2014 E M I R BEJ AOUI (27): ‘Zelf leren nadenken is het allerbelangrijkst’ M ijn kinderen Casper en Sjoerd vonden aardrijkskunde op de lagere school maar zozo. Al kwamen ze wel steeds trots hun tienen voor topo laten zien. Sinds hun overstap naar het Bonifatius Lyceum in Utrecht hoor ik heel andere geluiden. De aardrijkskundedocent is cool en hij kan fantastisch tekenen en maakt leuke grappen. Tijd om Emir, zo mag ik hem noemen, eens aan de tand te voelen in deze nieuwe reeks waarin de aardrijkskundedocent centraal staat. ‘Het onderwijs is net als de pedagogiek aan modes onderhevig. De bekende Roos van Leary onderscheidt vier stijlen in het onderwijs: boven, onder, naast en tegen. Het is nu heel erg in om onder en naast te zitten. De leraar als coach die uitgaat van de “alles is goed”gedachte. Ik ben toch meer van boven en naast. Kinderen hebben vooral behoefte aan duidelijkheid, en soms ook een duwtje in de rug nodig. Onze uitdaging is om van extrinsieke motivatie – nu nemen we deze paragraaf door en volgende week krijgen jullie een overhoring – te komen tot intrinsieke motivatie. Zo had ik hier laatst een jongetje in 2 vwo dat uit zichzelf begon te vertellen over het conflict in ZuidSoedan. Daarover houdt hij volgende week een presentatie. Zo probeer ik te differentiëren, maar dat blijft het moeilijkste van onderwijs want tegelijkertijd denkt meer dan de helft van de klas: Zuid-Soedan? Wat kan mij dat bommen! Het onderwijsleergesprek is mijn favoriet. Samen met de leerlingen iets uitzoeken waarbij je een regio, nu bijvoorbeeld de Verenigde Staten, combineert met een thema (natuur en landschappen). Dat is ook de aanpak van De Geo, die we gebruiken. Een fraai geïllustreerd boek met veel extra’s. Wat ik vooral waardeer op deze school is dat we een heel leuk team hebben en zaken met elkaar bespreken en samen de Onderwijsdag bezoeken en de Geografie lezen. Mijn collega’s zijn echt wandelende encyclopedieën; da’s heel handig. Het leuke van onderwijs zijn vooral de kinderen en de humor. Zo hamerde ik laatst de FOTO: TON VAN RIETBERGEN voorspellen – wat dat betreft zijn er voor aardwetenschappers nog bergen werk te verzetten – maar we kunnen wel proberen onze eigen, negatieve invloed op onze leefomgeving tot een minimum te beperken. In dat geval is een ‘Wen er maar aan’ niet op z’n plaats, eerder een ‘Alle hens aan dek’. Naar mijn overtuiging is het mede de taak van de aardrijkskunde om jonge mensen inzicht te geven in onze afhankelijkheid van de aarde, de invloed die we erop uitoefenen en de gevolgen die dat heeft voor onszelf, zonder daarbij in doemscenario’s te vervallen, en vooral te laten zien hoe bijzonder de planeet is waarop wij wonen. Daarmee komen we weer tot de kern van het vak: geografie = de aarde beschrijven ofwel de omgeving waarin wij mensen leven. Het beschrijven van de omgeving impliceert automatisch het bestaan van een waarnemer. Niet alleen moet die de ruimte beschrijven. Die persoon wordt zélf omgeven door de ruimte. Eeuwenlang wisten vele generaties hoe om te gaan met hun omgeving. Zij gaven om hun omgeving omdat ze dondersgoed wisten dat ze ervan afhankelijk waren. Daarmee is meteen duidelijk dat de beide benen van de geografie, sociaal én fysisch, allebei noodzakelijk zijn voor ons vak. Juist de relatie met onze leefomgeving is de kern van ons vak. Inderdaad is dat en passant een pleidooi voor meer mens-milieubenadering in de aardrijkskunde. Maar gezien de vraagstukken van deze tijd zou het vreemd zijn daar geen nadruk op te leggen. Bovendien maakt het voor leerlingen de relatie duidelijker tussen sociale en fysische geografie. Het amputeren van het fysische uit de schoolaardrijkskunde is het de facto ontkennen van de eeuwenlange relatie tussen mens en aarde. • ‘Differentiëren blijft het moeilijkst van onderwijs’ hele les op het verschil tussen immigratie en emigratie. Na een lesuur drammen vroeg ik aan een van de leerlingen: “En als ik jou nu om drie uur ’s nacht opbel en deze vragen voorleg, wat zeg je dan?” Hij antwoordde: “Hang alstublieft op want ik moet slapen.” Omdat ik half Tunesisch ben, kan ik met mijn grapjes over discriminatie wat verder gaan. En een beetje met mezelf als voorbeeld laten zien dat je een keuze hebt: je hele leven in de slachtofferrol kruipen of er echt iets van maken. In het algemeen vind ik wel dat onze maatschappij kleinzerig is geworden. We kunnen inmiddels nergens meer tegen en iedereen heeft wel een probleem.’ • 39
© Copyright 2024 ExpyDoc