Reacties op dit artikel uit Geografie 2014-3

Reactie [5]
In het juni-nummer van Geografie pleitte Salomon Kroonenberg voor afscheiding van de fysische geografie van aardrijkskunde, en gaf Jan van Mourik
aan dat het schoolvak ten onrechte wordt gedomineerd door sociale geografie.
In januari publiceerden we al twee reacties en geven er graag opnieuw ruimte
voor. We zetten de discussie hierna voort op de website.
Meer ruimte
voor aardkunde
op school
Waarom fysisch geografen nooit genoegen hadden mogen nemen
met een ondergeschikte rol in het aardrijkskundecurriculum.
Jan van Mourik
H
et eerste nummer van Geografie 2014 gaat
in op de toekomst van fysische geografie
en de betekenis voor het aardrijkskundeonderwijs. Dit naar aanleiding van de bijdragen
van Salomon Kroonenberg en ondergetekende in
het jubileumnummer dat medio 2013 verscheen.
Haalt de fysische geografie 2035? Hoe bereiken
aardwetenschappers met hun educatieve missie de
scholieren? Om die vragen ging het.
In hun reactie stelt een aantal hogeschooldocenten fysische geografie, betrokken bij de
tweedegraads lerarenopleiding aardrijkskunde
(zelf was ik ooit docent fysische geografie aan NLO
D’Witte Leli) dat juist geografie de ontmoetingsplaats is voor science en society. Een wat aanmatigende stelling om die functie te claimen voor
aardrijkskunde omdat in principe alle onderwijsinstellingen van laag tot hoog pretenderen een
multidisciplinaire ontmoetingsplaats te bieden.
In de reactie staat ook ten onrechte dat Salomon
Kroonenberg en ik pleiten voor afscheiding van
de fysische geografie van de schoolaardrijkskunde.
De auteurs vinden dat dit vooral niet mag gebeuren
omdat het onderscheid tussen natuurlijke en antropogene aspecten van het landschap ‘slechts’ kunst-
34
matig zou zijn en deze dus in één schoolvak behandeld moeten worden. Dat zou ook best kunnen,
maar dan moeten sociaal geografen en fysisch
geografen de middelen toch wat beter verdelen.
D I SC I P L I NES
Haalt de universitaire fysische geografie het jaar
2035? De fysische geografie als zelfstandige opleiding is verdwenen toen deze werd ondergebracht
bij aardwetenschappen. Joost Terwindt houdt dus
in zijn reactie onder de titel ‘Lang leve de fysische
geografie’ een pleidooi voor handhaving van een
opleiding die feitelijk al verdwenen is. Er studeren
alleen nog aardwetenschappers af.
Echter, fysische geografie is goed vergelijkbaar
met exogene geologie. De disciplines zijn weliswaar
ooit ontstaan vanuit verschillende bronwetenschappen, geografie en geologie, maar zijn later sterk
naar elkaar toegegroeid. Ze bestuderen allebei
atmosferische, geomorfologische, bodemkundige,
hydrologische en ecologische processen die inzicht
geven in de genese van het landschap. De aandacht
voor de interactie tussen abiotiek en biotiek, en de
menselijke beïnvloeding van exogene processen is
de laatste eeuw binnen de exogene geologie voort-
durend toegenomen. Maar of je nu spreekt van
fysische geografie, exogene geologie of desnoods
landschapsecologie, binnen de aardwetenschappen
heeft deze specialisatie een duidelijke en duurzame
plaats (earth surface sience). Het is natuurlijk wel
zo dat de universitaire opleidingen en aanverwante
onderzoeksgroepen aardkundige onderzoekers
opleiden en geen eerstegraads aardrijkskundeleraren. Dat gebeurt in de educatieve masters.
S C HOOL AAR DR I J KS KU NDE
Wil de fysische geografie zich afwenden van de
schoolaardrijkskunde? Het zijn geen onderzoekers
maar onderwijsgeografen die de aantrekkelijkheid
bepalen van het schoolvak aardrijkskunde voor
aardwetenschappers. Ooit kregen de leerlingen in
de vierde klas (hbs-b en gymnasium) een jaar lang
fysische geografie. Daar waren uitstekende schoolboeken voor beschikbaar. Zelf leerde ik op de hbs
de fysische geografie uit het boek van Kwast,
Bakker en Eibergen (laatste druk 1962), Natuurkundige aardrijkskunde. Het stimuleerde mij uiteindelijk om fysische geografie te gaan studeren
met de ambitie leraar aardrijkskunde te worden.
Maar ook het leerboek van Jong, Bredemeijer en
geografie | maart 2014
Imaginair landschap uit De Geo
Basisboek 9e editie; De aardkorst
is door de exogene processen
gemaakt tot een prachtig natuurlandschap waarin de menselijke
elementen respectvol zijn aangelegd.
voeren. De fysisch geografen wilden zich niet afwenden van de schoolaardrijkskunde maar voelden zich er niet meer thuis.
BEELD: WIM DASSELAAR/THIEMEMEULENHOFF
OPL EI DI NG
Tosserom (laatste druk 1968), Kern der Fysische
Geografie, schoolde velen in aardwetenschappen,
fysische geografie, als een echt bètavak voor de
bovenbouw. En de natuurkundige aardrijkskunde
kon (en kan!) rekenen op grote belangstelling van
de leerlingen.
Met de invoering van havo en vwo werd een
nieuw aardrijkskundeprogramma geïntroduceerd
waarin de sociale aardrijkskunde sterk domineerde.
In het jubileumnummer van Geografie heb ik al
aangegeven dat die verandering juist plaatsvond in
de periode dat de ‘milieuproblemen’ zichtbaar
werden. Alleen al de term is interessant. Als het
landschap op het menselijk handelen reageert op
een wijze die de mens niet bevalt, hebben we het
niet over wanbeheer maar over milieuproblemen.
De groeiende aandacht voor klimaatverandering
en verontreiniging van lucht, bodem en water werd
dankbaar opgepakt door de vakken natuurkunde,
biologie en scheikunde, die daarmee demonstreerden hoe relevant ze kunnen zijn voor de maatschappij. Veel aardrijkskundedocenten aan middelbare scholen vonden toen de fysische en chemische
achtergronden van de problemen vaak ‘te moeilijk
voor de leerlingen’.
geografie | maart 2014
De aardrijkskundige leerstof werd in het nieuwe
programma opgedeeld in basiskennis, hoofdzakelijk sociale geografie, en examenonderwerpen. Er
verschenen examenkaternen, en de fysisch-geografisch geschoolde docenten moesten hemel en
aarde bewegen om enigszins herkenbare fysischgeografische onderwerpen in ten minste één van
die katernen te krijgen. De sociaal geografen opperden dat fysische geografie uitsluitend relevant
was als je daarmee sociaalgeografische problemen
kon oplossen.
Het nieuwe programma bood zo weinig perspectief dat fysische geografen, later dus aardwetenschappers, zich steeds minder thuis voelden
in de schoolaardrijkskunde en andere wegen gingen
zoeken om hun educatieve missie te kunnen uit-
De fysisch geografen wilden
zich niet afwenden van het vak
aardrijkskunde, maar voelden zich
er niet meer thuis
In de landen om ons heen beginnen geografen
met een gezamenlijk basisjaar en komt de specialisatie in fysische en sociale geografie pas na dat jaar.
In Nederland zijn de opleidingen vanaf het eerste
moment gescheiden. Sterker nog, de ingangseisen
voor fysische geografie (bètaprofiel) en sociale
geografie (gammaprofiel) verschillen. In de traditionele kandidaatsstudies kregen sociaal geografen
een verplicht groot bijvak fysische geografie, en
omgekeerd. De diverse reorganisaties van de universitaire opleidingen hebben ertoe geleid dat die
verplichte bijvakken uiteindelijk werden geschrapt.
Sociaal geografen worden derhalve niet meer
geschoold in fysische geografie en omgekeerd.
En de inspanningen binnen de educatieve masters
bieden daarvoor geen adequate compensatie.
Niet zo verwonderlijk dus dat sociaal geografen
vervreemdden van de aardwetenschappen. Sterker
nog, in de jaren 80 zagen planologen het landschap
als volstrekt maakbaar en speelden fysisch-geografische waarden in de meeste ontwerpen geen
enkele rol meer. Daarom was het zo treffend dat
totaal onvoorzien de grote rivieren in 1993 en
1994 duidelijk maakten waarvoor een rivierdal
bedoeld was: (piek)waterafvoer en niet de aanleg
van sportvelden en woonwijken.
NI EUW C UR R I C UL UM V W O
De hogeschooldocenten verwijzen in hun reactie
naar het inmiddels weer verdwenen onderwerp
Nederlands landschap waarin de fysische geografie
een prominente inbreng had en dus een goede
compensatie zou moeten zijn voor het ‘verloren
jaar natuurkundige aardrijkskunde’. Als redacteur
van het toenmalige Geografisch Tijdschrift heb ik
in 1987 de vier katernen van verschillende methoden over dit onderwerp mogen bespreken. Ze
blonken allemaal uit in wat we nu zouden noemen
‘knippen en plakken’ en je kon een lange lijst
samenstellen van geokul, aardkundige blunders
die aantoonden dat de aardkundige specialisatiegraad van de schrijvers onvoldoende was.
Gelukkig is dit katernenprogramma inmiddels
vervangen door en nieuw curriculum, vastgelegd
35
Reactie [6]
Ik ben het geheel eens met Salomon Kroonenberg
als hij benadrukt dat er in de vorming van jonge
mensen vanuit aardrijkskunde te veel wordt gesuggereerd dat het landschap maakbaar is en dat
er te weinigg wordt stilgestaan bij de landschappelijke dyn
dynamiek op de geologische tijdschaal. Wat wij ervaren als ‘ons’ landschap is immers slechts een momentscha
opname in die dynamiek. Geoop
logisch gesproken bestaat er
lo
ggeen onroerend goed.
12,367
In de top-5 van geografische
bladen met de hoogste impactpefactor hoort een aardwetenschappen:
lijk tijdschrift bovenaan te prijken:
factor 12
367!
Nature Geosciences, met impactfactor
12,367!
in de Syllabus centraal examen 2012 – Aardrijkskunde vwo die ik vorig jaar gebruikt heb om me te
heroriënteren op de inhoud van het schoolvak
aardrijkunde vwo. Er zijn in beginsel vijf domeinen
omschreven (afgezien van het zesde domein Oriëntatie op studie en beroep). Domein C heet Aarde
en als je leest wat de leerling aan stof moet worden
aangeboden, lijkt dat sterk op de inhoud van de
natuurkundige aardrijkskunde van Kwast, Bakker
en Eibergen met een verdieping naar nieuwe
systeeminzichten. Het moet voor een aardkundig
geschoolde een echte uitdaging zijn om de inhoud
van dat domein met behoud van het aardkundige
bètakarakter in de beperkte tijd aan te bieden.
In mijn ogen moet de inhoud van de schoolaardrijkskunde bepalend zijn voor het aantrekken
van aardkundig geschoolde docenten in het voortgezet onderwijs. Het is niet zo dat de aardwetenschappen zich willen afscheiden van de schoolaardrijkskunde, maar dat zij andere wegen zoeken om
iets van hun kennis te delen met scholieren als dat
binnen aardrijkskunde onvoldoende kan.
Waarom krijgt natuurkundige
aardrijkskunde minder dan 50%
van de reële lestijd?
36
AAR DKUNDI GE
A
AK- L ER AR EN
A
Er zullen in 2035 nog voldoende
aardwetenschappers
zijn die kennis
aard
van zaken
hebben.
Of
zij
die kennis
za
kunnen d
delen met scholieren zal mede
afhangen van een
afhangen
e structurele aanpassing van
het aardrijkskundecurriculum. Waarom moet
natuurkundige aardrijkskunde genoegen nemen
met minder dan 50% van de reële lestijd?
Ik vrees dat de perspectieven voor de natuurkundige aardrijkskunde niet al te positief zijn
zolang de wereld van de geografie in Nederland
wordt gedomineerd door sociaal geografen. Dat
beeld wordt ondersteund door de publicatie
‘Beoordeling wetenschappelijk onderzoek onder
vuur’ in het januarinummer van Geografie. Er wordt
terecht kritisch gekeken naar de beoordeling op
biometrische kengetallen. Er staat een top-5 in van
geografische bladen met de hoogste impactfactor.
Bovenaan staat Global Evironmental Change, human
and policy dimensions (5,236). De sleutelfiguren
van ‘ons’ vakgebied die in dit drieluik hun visie
mogen geven op het beoordelingssysteem van
publicaties, zijn allen sociaal geograaf. De eerste de
beste fysisch geograaf had zonder meer een tijdschrift uit de aardwetenschappelijk hoek bovenaan kunnen zetten: Nature Geosciences (12,367).
Uiteraard heeft de sociale geografie als wetenschap recht op een identiteit. Maar de denkwijze
van de sociaal geograaf is nu eenmaal anders dan
die van de aardwetenschapper. Het is dus aan de
(school)aardrijkskunde uitnodigende lesprogramma’s te schrijven die zowel bèta- als gammageografen aantrekken om scholieren te helpen zich
te bekwamen in de aardrijkskunde. Kunde dus en
geen beschrijving. Daarom is aardrijkskunde in
schoolverband een veel beter uitdrukking dan geografie. Of lijkt de naam aardrijkskunde misschien
te veel op aardkunde? •
Eén voor
allen voor
Jan-Willem van Velzen
A
ls leraar kan ik niet anders dan geoloog
Salomon Kroonenberg een 1 toekennen
voor geografie. Zijn verweer bestaat uit
een aaneenrijging van misvattingen en halve
waarheden, en Kroonenberg lijkt niet op de hoogte van actuele ontwikkelingen in het onderwijs.
Zo bestaat het huidige examenprogramma aardrijkskunde voor circa 40% uit fysische geografie.
Mogelijk vindt een NG- of NT-leerling dat te
geografie | maart 2014
Eeuwenoude copeontginningen zoals hier in de gemeente
Oudewater bewijzen dat een harmonieuze relatie tussen
mens en landschap wel degelijk mogelijk is.
natuur leeft. De rentmeester zit daar tussenin en
komt voort uit de christelijke, westerse traditie en
sluit aan bij de Brundtland-definitie van duurzaamheid.
De grondhouding zegt dus iets over hoe we met
de aarde willen omgaan, niet zozeer voor de aarde,
als wel om onszelf als mensheid in stand te houden.
Natuurlijk redt de aarde het ook zonder mensen.
Maar zo gesteld heeft de aarde het ook zo’n 4,6
miljard jaar zonder aardwetenschappers gered.
Rentmeesterschap is minimaal noodzakelijk willen
we als mensheid enige kans maken te overleven.
FOTO: SIEBE SWART/HH
VEENM OER AS S EN
geografie,
r geografie
weinig. Maar dat heeft dan vooral te maken met
de voorlichting in de derde klas en persoonlijke
wensen van de leerling.
I NTERA C T IE AAR DE - M E N S
Door te stellen dat vleermuizen en virussen ook
bij natuur horen, geeft Kroonenberg er weinig
blijk van te weten waar de geografie over gaat.
Geografie is geen wetenschap van de natuur zoals
geologie, maar een van de leefomgeving van mensen en hoe de mens daarin functioneert. Daarbij
worden nadrukkelijk ook natuurlijke verschijnse-
geografie | maart 2014
len bestudeerd maar anders dan bijvoorbeeld
biologen dat doen. Een veelgebruikte lesmethode
omschrijft geografie kernachtig als een wetenschap die de aarde als woonplaats van de mens, en
de mens als bewoner van de aarde bestudeert. Het
gaat dus om de interactie tussen aarde en mens.
In die interactie heeft elk mens een bepaalde
grondhouding ten opzichte van zijn omgeving.
Aan de ene kant staat de despoot die de aarde naar
believen gebruikt ongeacht de gevolgen voor medeaardbewoners en toekomstige generaties, aan de
andere kant het natuurvolk dat in, met en van de
Maar Kroonenberg vindt onze omgang met de
aarde ‘eeuwenlang ergerlijk geklungel’ en verfoeit
de menselijke invloeden in het Nederlandse landschap. Blijkbaar heeft hij heidevelden, stuifzanden,
kalkgraslanden, terpenlandschap en landgoederen
niet leren waarderen. Blijkbaar verkiest hij de
malariarijke veenmoerassen uit vervlogen tijden.
Het wekt toch een wat merkwaardige indruk als
hij spreekt over ‘prachtige veenmoerassen’ en zijn
criticasters beticht van een romantisch wereldbeeld.
Als we de venen niet hadden ontwaterd, afgegraven en ingepolderd, zo stelt Kroonenberg, had
dat deel van West-Nederland nog steeds boven de
zeespiegel gelegen en waren dijken niet nodig geweest. Hij vergeet daarbij dat de veengebieden zo
doordrenkt waren dat er grote veenstromen vanuit
het hoogveen naar de lager gelegen delen liepen.
Bij overvloedige regenval traden overstromingen op.
En in perioden met veel kustinbraken verbreedden
de benedenlopen van de veenstromen zich tot
estuariumtakken terwijl in de bovenlopen het
water zo werd opgestuwd dat de veenrivier zelfs
door een strandwal kon breken. Het is een misvatting te denken dat je veilig bent voor het water
als je maar boven de zeespiegel woont. Elke examenleerling aardrijkskunde die het onderdeel Leefomgeving heeft gehad, weet dat inmiddels, maar
geoloog Kroonenberg blijkbaar niet.
WADDENZEE
Verderop stelt Kroonenberg de vraag hoe de Waddenzee bewaard zou moeten blijven: ‘zoals bij eb,
of zoals bij vloed’? Een beetje vwo-leerling die het
onderdeel Kust heeft gehad, weet dat het water
tijdens eb hoger kan staan dan tijdens vloed; eb en
vloed zijn immers processen waarbij de waterbeweging een tegengestelde richting volgt in zowel
het horizontale als het verticale vlak. Kroonenberg
37
FOTO: CHIEF YEOMAN ALPHONSO BRAGGS/US NAVY
Het cryoconiet op het poolijs en dioxine in de haren van ijsberen bewijzen dat de invloed van de mens ook in schijnbaar
FOTO:
ongerepte regio’s alom aanwezig is.
Kroonenberg bagatalliseert
stelselmatig de invloed
van de mens
bedoelt hier zeer waarschijnlijk laagwater en
hoogwater. Maar het kenmerk van het Waddengebied is nu juist de afwisseling daartussen.
Kroonenberg stelt dat de Waddenzee nog niet
eens duizend jaar zou bestaan. Tijdens de Romeinse
Tijd was de begrenzing weliswaar anders dan die
van de huidige Waddenzee, maar qua oppervlakte
deed het toenmalige waddengebied niet onder voor
het huidige. Bovendien was zo’n 80% van de Waddenzee zoals we die nu kennen, reeds gevormd.
Het blijft allemaal Holoceen, maar de foutmarge
die Kroonenberg hanteert, is net iets te veel volgens
mijn correctienormen.
doel de duinen te reactiveren, maar ook de ‘kalkspray’ vanuit de zeereep landinwaarts te versterken.
Zodoende krijgen kalkminnende soorten meer
kans. En dat is hard nodig in een tijd waarin veel
van die soorten in de verdrukking zitten door
verzuring.
B EHEER
N AT UUR
Kroonenberg spreekt zich vervolgens uit over
ingrepen in het natuurbeheer, maar doet dat met
weinig kennis van zaken. Hij noemt het afplaggen
van stuifzanden. Maar dikwijls gaat het om chopperen, waarbij alleen de toplaag wordt verwijderd
en niet de hele wortellaag zoals bij afplaggen. Afplaggen vindt steeds minder plaats in het natuurbeheer. Enerzijds omdat de plaggen meer dan eens
chemisch afval vormen, met hoge afvoerkosten.
Anderzijds om de zaadbank in de grond te behouden. Er zijn inmiddels nieuwe beheerstechnieken
om de biodiversiteit te verhogen.
Dat is ook een van de doelen bij het project in
het Nationaal Park Zuid-Kennemerland; door
Kroonenberg ten onrechte Kennemerduinen
genoemd. Ten eerste worden daar geen ‘gaten’
gegraven, anders dan door kinderen met hun
schepje. Ten tweede hebben de vijf windsleuven
die daar in de zeereep zijn gemaakt niet alleen ten
Kroonenberg besluit zijn betoog door te stellen
dat de menselijke ingrepen in de natuur niets
anders zijn dan tuinieren en dat natuur datgene is
wat je krijgt als je er met je vingers afblijft. Maar
ook in de echte wildernis hebben mensen geleefd
en die moesten zichzelf in leven zien te houden.
Ook vandaag de dag leven er mensen op de meest
onherbergzame plekken van de aarde, die gebruikmaken van wat de aarde hen biedt. Is het daarmee
geen natuur meer? Denkt Kroonenberg werkelijk
dat je alleen van natuur kunt spreken als er helemaal geen menselijke invloed in aanwezig is? Het
cryoconiet op het poolijs en de dioxine in de haren
van de ijsbeer bewijzen dat zelfs in ogenschijnlijk
ongerepte gebieden de invloed van de mens alom
aanwezig is.
Bovendien is het begrip natuur een concept
in ons brein. En dat betekent dat dé natuur niet
bestaat. Blijkbaar heeft Kroonenberg zelf een
38
natuurbeeld van ongerepte wildernis, met een
smalle definitie van natuur. Maar er zijn gelukkig
ook natuurbeelden waarin plaats is voor eeuwenoude cope-ontginningen en struweelrijke graften.
Dergelijke gebieden én de natuurvolkeren van
toen en nu bewijzen dat een harmonieuze relatie
tussen mens en landschap wel degelijk mogelijk is.
GEOF AC TOR M ENS
Kroonenberg vindt dat dit maar schijn is, aangezien je dan weigert te kijken naar de grote geologische tijdschalen, en je natuurrampen er ongevraagd bij krijgt. Achteruit kijkend stelt Kroonenberg dat een supereruptie in de menselijke historie
nog niet is voorgekomen. Hij vergeet die van Toba,
zo’n 73.000 jaar geleden, waarin het voortbestaan
van Homo sapiens aan een zijden draadje hing.
Vooruitkijkend bagatelliseert Kroonenberg
stelselmatig de invloed van de mens. En dat terwijl
juist de moderne mens zijn invloed doet gelden op
een schaal die ongekend groot is. Zo groot dat de
mens zélf een geofactor van belang is geworden.
Om dat duidelijk te maken schijnen globalisering
en migratiestromen niet van belang te zijn. Maar
juist door verplaatsing van mensen en containers
over de wereld komen er exoten in landen en
continenten, en sterven inheemse soorten uit.
De aantallen zijn zo groot en het tempo is zo
onvoorstelbaar, dat er gesproken wordt van de
zesde massa-extinctie. Juist door de globalisering,
waarbij multinationals grote winsten maken door
massaproductie in nieuwe economieën en lagelonenlanden, ontstaan er tal van ongewenste
milieueffecten, waarvan we de reikwijdte nog
nauwelijks weten. Eind 2013 werd bijvoorbeeld
in het tijdschrift Geophysical Research Letters
melding gemaakt van het nieuwe broeikasgas
perfluorotrybutylamine (PFTBA) dat ruim 7100
keer sterker is dan CO2. Dit gas wordt door
mensen geproduceerd en er zijn vooralsnog geen
processen bekend waardoor het gas wordt afgebroken. De concentratie in de atmosfeer is nog
extreem klein, maar de effecten kunnen groot zijn.
Hoe het systeem aarde precies in elkaar zit, is nog
steeds onderwerp van onderzoek. Maar twee
dingen zijn zeker: de werkelijke crisis die op ons
afkomt is niet een financieel-economische en wij
mensen zijn daarvoor verantwoordelijk!
AF HANKEL I J KHEI D
De megacatastrofes waarover Kroonenberg schrijft,
kunnen we niet tegenhouden, hooguit beter leren
geografie | maart 2014
Aardrijkskundeles van… [1]
Ton van Rietbergen
Jan-Willem van Velzen is geograaf, bioloog
en specialist in natuureducatie.
Vo
Voor wie zich verder wil
o
oriënteren op de bijzondere
re
relatie aarde-mens, en lesid
ideeën wil opdoen, is het
b
boek Van natuurlandschap
ttot risicomaatschappij van
Dietz, Den Hartog en
V
Van der Wusten uit 2008
een absolute aanrader.
geografie | maart 2014
E M I R BEJ AOUI (27):
‘Zelf leren nadenken is het allerbelangrijkst’
M
ijn kinderen Casper en Sjoerd vonden
aardrijkskunde op de lagere school maar
zozo. Al kwamen ze wel steeds trots hun tienen
voor topo laten zien. Sinds hun overstap naar
het Bonifatius Lyceum in Utrecht hoor ik heel
andere geluiden. De aardrijkskundedocent is
cool en hij kan fantastisch tekenen en maakt
leuke grappen. Tijd om Emir, zo mag ik hem
noemen, eens aan de tand te voelen in deze
nieuwe reeks waarin de aardrijkskundedocent
centraal staat.
‘Het onderwijs is net als de pedagogiek aan
modes onderhevig. De bekende Roos van Leary
onderscheidt vier stijlen in het onderwijs:
boven, onder, naast en tegen. Het is nu heel
erg in om onder en naast te zitten. De leraar
als coach die uitgaat van de “alles is goed”gedachte. Ik ben toch meer van boven en
naast. Kinderen hebben vooral behoefte aan
duidelijkheid, en soms ook een duwtje in de rug
nodig. Onze uitdaging is om van extrinsieke
motivatie – nu nemen we deze paragraaf door
en volgende week krijgen jullie een overhoring
– te komen tot intrinsieke motivatie. Zo had ik
hier laatst een jongetje in 2 vwo dat uit zichzelf
begon te vertellen over het conflict in ZuidSoedan. Daarover houdt hij volgende week een
presentatie. Zo probeer ik te differentiëren,
maar dat blijft het moeilijkste van onderwijs
want tegelijkertijd denkt meer dan de helft van
de klas: Zuid-Soedan? Wat kan mij dat bommen!
Het onderwijsleergesprek is mijn favoriet.
Samen met de leerlingen iets uitzoeken waarbij
je een regio, nu bijvoorbeeld de Verenigde
Staten, combineert met een thema (natuur en
landschappen). Dat is ook de aanpak van De
Geo, die we gebruiken. Een fraai geïllustreerd
boek met veel extra’s. Wat ik vooral waardeer
op deze school is dat we een heel leuk team
hebben en zaken met elkaar bespreken en
samen de Onderwijsdag bezoeken en de
Geografie lezen. Mijn collega’s zijn echt wandelende encyclopedieën; da’s heel handig.
Het leuke van onderwijs zijn vooral de
kinderen en de humor. Zo hamerde ik laatst de
FOTO: TON VAN RIETBERGEN
voorspellen – wat dat betreft zijn er voor aardwetenschappers nog bergen werk te verzetten –
maar we kunnen wel proberen onze eigen, negatieve invloed op onze leefomgeving tot een minimum te beperken. In dat geval is een ‘Wen er maar
aan’ niet op z’n plaats, eerder een ‘Alle hens aan
dek’. Naar mijn overtuiging is het mede de taak
van de aardrijkskunde om jonge mensen inzicht
te geven in onze afhankelijkheid van de aarde, de
invloed die we erop uitoefenen en de gevolgen die
dat heeft voor onszelf, zonder daarbij in doemscenario’s te vervallen, en vooral te laten zien hoe
bijzonder de planeet is waarop wij wonen.
Daarmee komen we weer tot de kern van het
vak: geografie = de aarde beschrijven ofwel de
omgeving waarin wij mensen leven. Het beschrijven van de omgeving impliceert automatisch het
bestaan van een waarnemer. Niet alleen moet die
de ruimte beschrijven. Die persoon wordt zélf
omgeven door de ruimte. Eeuwenlang wisten vele
generaties hoe om te gaan met hun omgeving. Zij
gaven om hun omgeving omdat ze dondersgoed
wisten dat ze ervan afhankelijk waren. Daarmee is
meteen duidelijk dat de beide benen van de geografie, sociaal én fysisch, allebei noodzakelijk zijn
voor ons vak. Juist de relatie met onze leefomgeving is de kern van ons vak. Inderdaad is dat en
passant een pleidooi voor meer mens-milieubenadering in de aardrijkskunde. Maar gezien de
vraagstukken van deze tijd zou het vreemd zijn
daar geen nadruk op te leggen. Bovendien maakt
het voor leerlingen de relatie duidelijker tussen
sociale en fysische geografie. Het amputeren van
het fysische uit de schoolaardrijkskunde is het de
facto ontkennen van de eeuwenlange relatie tussen
mens en aarde. •
‘Differentiëren blijft het moeilijkst
van onderwijs’
hele les op het verschil tussen immigratie en emigratie. Na een lesuur drammen vroeg ik aan een
van de leerlingen: “En als ik jou nu om drie uur ’s
nacht opbel en deze vragen voorleg, wat zeg je
dan?” Hij antwoordde: “Hang alstublieft op want
ik moet slapen.”
Omdat ik half Tunesisch ben, kan ik met mijn
grapjes over discriminatie wat verder gaan. En een
beetje met mezelf als voorbeeld laten zien dat je
een keuze hebt: je hele leven in de slachtofferrol
kruipen of er echt iets van maken. In het algemeen
vind ik wel dat onze maatschappij kleinzerig is
geworden. We kunnen inmiddels nergens meer
tegen en iedereen heeft wel een probleem.’ •
39