Examenlijn Financieel-Administratief Examen Basiskennis Calculatie (BKC®) Niveau MBO 2/3 Positionering Onderdeel van Praktijkdiploma Boekhouden (PDB®) Versie 1.5 Geldig 01-09-2014 Vastgesteld op 15-05-2014 Vastgesteld door Bestuur Nederlandse Associatie voor Praktijkexamens Veronderstelde voorkennis Eindtermen en toetstermen *) = zie toelichting K= Kennisvragen B= Begripsvragen T= Toepassingsvragen 2.1 De kandidaat kan kostprijs- en verkoopprijsberekeningen maken. 2.1.1 2.1.2 2.1.3 2.1.4 2.1.5 2.1.6 2.1.7 2.1.8 2.1.9 2.2 K De kandidaat kent de notatie van vreemde valuta. *) De kandidaat kent de definitie van de inkoopwaarde van de verkopen. De kandidaat kan berekeningen maken met betrekking tot de goederenhandel, interest, verzekeringen en statistiek, alleen voor de handelsonderneming en de dienstverlenende onderneming. *) De kandidaat kent de definitie van: • directe kosten en indirecte kosten; • primitieve opslagmethode en verfijnde opslagmethode; • technische levensduur en economische levensduur van een duurzaam productiemiddel; • bedrijfseconomische afschrijving en fiscale afschrijving van een duurzaam productiemiddel; • constante (vaste) kosten en variabele kosten; • proportioneel variabele kosten, progressief variabele kosten en degressief variabele kosten; • integrale kostprijs en integrale commerciële kostprijs; • verkoopprijs en consumentenprijs; • brutowinst en nettowinst; • verkoopresultaat en bedrijfsresultaat; • normale bezetting, werkelijke bezetting en maximale bezetting; • overbezetting en onderbezetting; • direct costing; • break-evenafzet en break-evenomzet. De kandidaat kan voorbeelden geven van en kent de verschillen tussen directe en indirecte kosten, tussen de primitieve opslagmethode en de verfijnde opslagmethode, tussen constante (vaste) kosten en variabele kosten, tussen proportioneel variabele kosten, progressief variabele kosten en degressief variabele kosten, tussen de integrale kostprijs en de (integrale) commerciële kostprijs, tussen de verkoopprijs en de consumentenprijs, tussen de brutowinst en de nettowinst, tussen het verkoopresultaat en het bedrijfsresultaat, tussen de normale bezetting, de werkelijke bezetting en de maximale bezetting en tussen overbezetting en onderbezetting en kan ze in concrete situaties herkennen. De kandidaat kan berekeningen maken met betrekking tot kostprijzen en verkoopprijzen, alleen voor de handelsonderneming en de dienstverlenende onderneming. *) De kandidaat kent de begrippen lijndiagram, staafdiagram, kolommendiagram en cirkeldiagram. De kandidaat kan een toelichting geven op een tabel en op een bij toetsterm 2.1.7 genoemde grafiek en kan een grafiek in een concrete situatie herkennen. De kandidaat kan aan de hand van de in een spreadsheetoverzicht opgenomen gegevens aangeven met welke formules de bij toetsterm 2.1.3 en 2.1.6 te maken berekeningen moeten worden gemaakt. *) B T x x x x x x x x x De kandidaat heeft enige kennis van de theorie van de handel, koop en verkoop en verzekeringen 2.2.1 2.2.2 De kandidaat kent de definitie van: • bedrijfskolom en bedrijfstak; • collecterende en distribuerende handel; • groothandel en kleinhandel; • de samenwerkingsvormen vrijwillig filiaalbedrijf, inkoopcombinatie, franchising, concern, joint venture en fusie; De kandidaat kent de verschillen tussen bedrijfskolom en bedrijfstak, tussen collecterende en distribuerende handel, tussen groothandel en kleinhandel en tussen de bij toetsterm 2.2.1 genoemde samenwerkingsvormen, kan hiervan voorbeelden geven en kan ze in concrete situaties herkennen. x x 2 Eindtermen en toetstermen *) = zie toelichting K= Kennisvragen 2.2.3 2.2.4 2.2.5 2.2.6 B= Begripsvragen T= Toepassingsvragen De kandidaat kent de definitie van: • koop en verkoop; • de leveringsvoorwaarden franco en rembours; • de betalingsvoorwaarden contant en op rekening; • de kortingen op het gewicht tarra en rafactie. • de kortingen c.q. toeslagen op de prijs rabat, korting voor contant, kredietbeperkingstoeslag en omzetbonus. De kandidaat kan de bij toetsterm 2.2.3 genoemde leveringsvoorwaarden, betalingsvoorwaarden, kortingen en toeslagen in concrete situaties herkennen. De kandidaat kent de definitie van: • verzekering; • schadeverzekering en sommenverzekering; • de volgende schadeverzekeringen: brandverzekering, transportverzekering, bedrijfsschadeverzekering, kredietverzekering, productaansprakelijkheidsverzekering, WA-verzekering, rechtsbijstandsverzekering; • de volgende sommenverzekeringen: levensverzekering, lijfrenteverzekering, pensioenverzekering, compagnonsverzekering; • oververzekeren, onderverzekeren, herverzekeren, premier risqueverzekering, premie. De kandidaat kent de overeenkomsten en de verschillen tussen schadeverzekering en sommenverzekering en kan hiervan voorbeelden geven en kan de bij toetsterm 2.2.5 genoemde verzekeringen en begrippen in concrete situaties herkennen. K B T x x x x 3 Toelichting op eindtermen en toetstermen 2.1.1 Uitsluitend in de notering van euro’s uitgedrukt in vreemde valuta, bijvoorbeeld € 1,- = aankoop $ 1,2237 en verkoop $ 1,3947. 2.1.3 2.1.6 Elementaire berekeningen: optellen, aftrekken, vermenigvuldigen, delen, machtsverheffen, procenten en promillen. Berekeningen boven en onder het honderd en boven en onder het duizend. Berekeningen op basis van gegeven verhoudingen. Oplossen van een vergelijking met één onbekende. Berekenen op basis van enkelvoudige interest het interestbedrag, het kapitaal en de looptijd. Berekenen op basis van samengestelde interest de eindwaarde van een kapitaal bij een gegeven looptijd en een gegeven interestpercentage. Berekenen op basis van samengestelde interest de contante waarde van een kapitaal bij een gegeven looptijd en een gegeven interestpercentage. Berekeningen met vreemde valuta (uitsluitend in de notering van euro’s uitgedrukt in vreemde valuta, bijvoorbeeld € 1,- = aankoop $ 1,2237 en verkoop $ 1,3947). Berekenen van het factuurbedrag van een inkoop en een verkoop. Berekenen van de afzet en de inkoopwaarde van de verkopen. Berekenen van de volgende kortingen op het gewicht: tarra, rafactie. Berekenen van de volgende toeslagen en kortingen op de prijs: rabat, korting voor contant, kredietbeperkingstoeslag. Berekeningen met omzetbelasting. Berekeningen met vervoerskosten. Berekenen van de uitkering bij verzekering, bij een gegeven gezonde waarde, een gegeven schadebedrag en een gegeven verzekerd bedrag. Samenstellen van een frequentietabel. Berekenen van enkelvoudige indexcijfers met betrekking tot prijs, hoeveelheid en waarde. Berekenen van indexcijfers na verlegging van het basisjaar. Berekenen van de oorspronkelijke waarden uit gegeven indexcijfers. Berekenen van de kosten bij gegeven hoeveelheden en tarieven. Berekenen van de kostprijs op basis van directe en indirecte kosten, via zowel de primitieve opslagmethode als de verfijnde opslagmethode. Berekenen van de afschrijving van een duurzaam productiemiddel bij toepassing van de volgende afschrijvingsmethoden: o afschrijven met een vast percentage van de aanschafprijs; o afschrijven met een vast percentage van de boekwaarde; o afschrijven met een variabel bedrag per periode, bijvoorbeeld afhankelijk van het gebruik van het duurzame productiemiddel. Berekenen van de aanschafprijs, de restwaarde, de looptijd, de boekwaarde en het resultaat bij inruil of buitengebruikstelling bij de hiervoor genoemde afschrijvingsmethoden. Berekenen van de interestkosten van een duurzaam productiemiddel over het gemiddeld geïnvesteerd vermogen gedurende de levensduur. Berekenen van de kostprijs op basis van constante (vaste) kosten en variabele kosten: C/N + V/W. Berekenen van de integrale commerciële kostprijs, de verkoopprijs, de consumentenprijs, de brutowinst, de nettowinst, het verkoopresultaat en het bedrijfsresultaat. Berekenen van de break-evenafzet en break-evenomzet. 2.1.9 De gevraagde formules betreffen de volgende berekeningen: optellen, aftrekken, vermenigvuldigen, delen, sommeren, gemiddelde, aantal, percentage. 4 Examenlijn Financieel-Administratief Examen Basiskennis Calculatie (BKC®) Versie 1.4 Geldig 01-09-2014 Vastgesteld op 15-05-2014 Vastgesteld door Bestuur Nederlandse Associatie voor Praktijkexamens Toetsvorm Online Examen Toetsduur 2 uur (120 minuten) Toegestane hulpmiddelen Toetsmatrijs K= Kennisvragen B= Begripsvragen Eindterm Toetsterm 2.1 Totaal Puntenverdeling in % Aantal vragen min min max Vraagsoort max K B T % % % 89% 89% 18 2% 2% 1 1 Gesloten vragen 2.1.3 33% 33% 6 6 Gesloten vragen 2.1.5 2% 2% 1 1 Gesloten vragen 2.1.6 33% 33% 6 6 Gesloten vragen x 2.1.6* 4% 4% 1 1 Open vragen x 2.1.7 t/m 2.1.9* 15% 15% 3 3 Open vragen Totaal 11% 11% 5 5 2.2.1 en 2.2.2 4% 4% 2 2.2.3 en 2.2.4 3% 3% 2.2.5 en 2.2.6 4% 4% Totaal 2.1.1, 2.1.2, 2.1.4 2.2 T= Toepassingsvragen 100% 18 x x x x x 2 Gesloten vragen x x 1 1 Gesloten vragen x x 2 2 Gesloten vragen x x minimaal 0% 0% 81% maximaal 19% 19% 84% 23 x * Deze toetstermen bestaan uit minimaal 10 subvragen (19% van de punten) en maximaal 16 subvragen (19% van de punten), waarvan van de vraagsoort K en/of B minimaal 1 subvraag (1% van de punten) en maximaal 2 subvragen (4% van de punten) voorkomen. 5
© Copyright 2024 ExpyDoc