De arbeidsmarkt is rijp voor RBO 2.0 Bas Haring en Martin Sitalsing

20 2014
nr.
perspectief
Afscheidssymposium
Meindert Krijnsen:
Tineke Arends,
nieuwe directeur RBO:
Gemeenten Rotterdam en Utrecht:
Bas Haring en Martin
De arbeidsmarkt is rijp
Zij vertrouwen inkoop
Sitalsing over ‘Meedoen
voor RBO 2.0
scholing al jaren aan
is een recht!’
RBO toe
2
Inhoud
3Vooraf
4 Nieuwe RBO-directeur Tineke Arends:
De arbeidsmarkt is rijp voor RBO 2.0
7 Nieuwe leden Raad van Toezicht RBO
8
Grote steden Rotterdam en Utrecht
vertrouwen inkoop scholing al jaren aan RBO toe
10 RBO-directeur Meindert Krijnsen neemt afscheid:
Meedoen is een recht waar ik altijd voor zal
blijven opkomen
Colofon:
Perspectief is een uitgave van RBO
12 Afscheidssymposium Meindert Krijnsen:
RBO
Postbus 351
9700 AJ Groningen
t (050) 526 29 00
f (050) 525 97 77
[email protected]
www.rbo.nl
Sprekers Bas Haring en Martin Sitalsing over
‘Meedoen is een recht’
Eindredactie: Berbel Kremer (RBO)
Tekst: Touché concept & copy
Fotografie: Jan Buwalda
Opmaak: Xsample mediavormgeving
Druk: Koninklijke Van Gorcum, Assen
Volg ons op:
www.twitter.com/RBOscholing
www.linkedin.com/company/rbo
3
Vooraf
Maar liefst 25 jaar heeft Meindert Krijnsen aan het roer gestaan van
RBO. Woelige baren, rustig vaarwater; hij maakte het allemaal mee
en hield het schip op koers. Een prestatie van formaat. Op 1 april
hebben we afscheid van hem genomen. Meindert heeft van de gelegenheid tot vervroegd pensioen gebruik gemaakt. Hem kennende, zal
dat overigens niet betekenen dat het werkende leven hier ophoudt.
Zijn motto ‘Meedoen is een recht’ houdt hem ongetwijfeld nog vele
jaren in beweging.
‘Meedoen is een recht’ was eveneens het thema van het aan zijn
afscheid verbonden symposium, waar filosoof en hoogleraar Bas
Haring en Martin Sitalsing, directeur Bureau Jeugdzorg Groningen,
als gastsprekers optraden. Verderop in dit magazine vindt u een
impressie van hun betoog.
Ook maakt u kennis met de nieuwe RBO-directeur, Tineke Arends. Zo
nieuw is zij trouwens niet. De afgelopen zeven jaar bekleedde zij
diverse functies binnen de organisatie. Inwerktijd is dus niet nodig;
zij kan haar aandacht volledig op de toekomst richten. Een toekomst, waarin zij voor RBO een mooie rol ziet weggelegd in de
omvangrijke scholings- en personele vraagstukken waar organisaties
in de publieke en private sector mee te maken hebben of krijgen.
RBO 2.0 staat eraan te komen. Mede met het oog op uitbreiding van
het RBO-werkveld is het team per 1 april versterkt met commercieel
directeur Marieke Abbink. Bedrijfsleven en human resources zijn
voor haar vertrouwd terrein.
Twee opdrachtgevers die de weg naar RBO al jaren weten te vinden,
de gemeenten Rotterdam en Utrecht, geven in dit magazine uitleg
over hun beleid en de wijze waarop RBO daaraan bijdraagt.
Ten slotte stellen wij twee nieuwe leden van onze Raad van Toezicht
aan uw voor: Louise van Weerden en Murk de Jong. Ook uit hun visie
op de toekomst mag duidelijk zijn dat de tijd rijp is voor RBO 2.0.
• RBO Perspectief, nummer 20, 2014
4
Nieuwe RBO-directeur Tineke Arends
De arbeidsmarkt is rijp
voor RBO 2.0
RBO Perspectief, nummer 20, 2014 •
5
Sinds 1 april is Tineke Arends de nieuwe directeur van RBO.
Zeven jaar geleden trad ze hier in dienst als controller, met de
opdracht om aan de gewenste verzakelijking van de organisatie
te werken. Na een half jaar werd haar functie uitgebreid met de
leiding van een van de uitvoerende teams. Weer even later werd
ze manager bedrijfsvoering, waarmee ze alle uitvoerende teams
onder haar hoede kreeg. In 2010 volgde de benoeming tot
adjunct-directeur en kwam ook de commerciële verantwoordelijkheid steeds meer bij haar te liggen. Het directeurschap is een
mooi vervolg. “Ik heb de organisatie en de markt goed leren
kennen en ik heb er veel zin in om me voor een gezonde toekomst van RBO in te zetten.”
Wat maakt RBO tot een interessante organisatie voor jou?
“Ik herken mij in waar RBO voor staat, namelijk de ontwikkeling van
mensen en het investeren in kennis. Dat zijn altijd belangrijke drijfveren voor mij persoonlijk geweest. Voor ik bij RBO kwam, heb ik
financiële functies bij verschillende organisaties vervuld, zoals op het
agrarisch bedrijf dat ik samen met mijn man in Denemarken heb
gerund en daarna bij een accountantskantoor, de KNVB afdeling
Drenthe en de Faber Halbertsma Groep, producent van pallets en kisten. Gedurende heel wat jaren heb ik mijn werk en mijn gezin gecombineerd met de studies Bedrijfseconomie en Financial Controller aan
de Hanzehogeschool. Ik heb het nodig om in beweging te zijn, om
kennis en ervaringen te stapelen. Toen er dus zeven jaar geleden een
vacature voorbij kwam bij een organisatie die dat faciliteert, heb ik
onmiddellijk gesolliciteerd.”
Wat voor manager ben je?
“Ik ben sterk resultaatgericht. Het geeft mij een geweldige kick als
ingezette veranderingen op een gegeven moment tot het beoogde
resultaat leiden en het hele team voor hard werken wordt beloond.
Verder vind ik het belangrijk dat medewerkers en managers zich blijven ontwikkelen en initiatief durven te nemen. Ik doe graag een
beroep op de eigen verantwoordelijkheid en zie het als mijn taak om
de collega’s daarin te stimuleren en ze die ruimte te bieden. RBO heeft
een stichtingsvorm, maar wat mij betreft betekent dit dat we als team
onze eigen aandeelhouders zijn. We zijn in feite co-ondernemers op
grond van ons collectieve belang bij de continuïteit en groei van het
bedrijf. Ik besef dat niet iedereen zich prettig voelt bij verhoogde
zelfstandigheid en verantwoordelijkheid, maar daarom zijn we ook
een team en zorgen we voor elkaar. Het gaat mij erom dat mensen het
beste uit zichzelf halen en niet bang zijn om uit hun comfort zone te
stappen.”
“Mijn valkuil is dat ik na een behaald succes direct weer verder wil en
soms vergeet om het feestje met de collega’s te vieren. Gelukkig
weten de andere MT-leden mij dan even tot stilstand te brengen. Ik
vind het belangrijk om naar de mensen om me heen te luisteren en
hecht er grote waarde aan als de meerderheid achter gemaakte keuzes
staat. Ik draag weliswaar de eindverantwoordelijkheid, maar daar heb
ik wel het commitment van medewerkers en managementteam bij
nodig.”
Waar wil je met RBO naartoe?
“We hebben mooie opdrachtgevers, waaronder een aantal grote. Die
koesteren we. Daarnaast is het belangrijk om het pakket uit te breiden, om aldus een bredere en solidere basis te creëren. Kansen en
risico’s moeten beter worden gespreid en dat betekent dat we op meer
sectoren moeten inzetten. Het accent ligt nu op gemeenten. Ik zie in
de eerste plaats kansen om onze dienstverlening binnen de zorgsector, het onderwijs en het bedrijfsleven te verruimen. We doen daar al
een beetje, maar er valt beslist meer te doen. De eerste stappen zijn
inmiddels gezet. Inderdaad, ook RBO treedt uit de comfort zone. In de
tweede plaats gaan we beter gebruik maken van de mogelijkheden die
samenwerking biedt. Op projectbasis werken wij al wel samen met
andere partijen, maar het mag wat minder ad hoc. Ik denk bijvoorbeeld aan krachtenbundeling met een dienstverlener op het gebied
van P&O-advisering. Het komt namelijk voor dat onze opdrachtgevers
vragen of wij ze ook op dat terrein kunnen ondersteunen. We hoeven
de P&O-deskundigheid niet per se in eigen huis te hebben. Ik zie veel
meer in het samen met een vaste partner ontwikkelen van een sterke
marktpropositie.”
Ook RBO was de afgelopen jaren onderhevig aan het economisch
slechte klimaat. Hoe gaat de markt zich volgens jou ontwikkelen?
“We zien nu tekenen van herstel, de voorspellingen zijn voorzichtig
optimistisch. En het lijdt geen enkele twijfel dat de arbeidsmarkt
flink in beweging gaat komen. Iedereen die nu zonder werk thuis zit,
moet straks weer aan de slag en zal daartoe een kleine of grotere
achterstand moeten wegwerken. Ook zal binnen organisaties steeds
meer aandacht uitgaan naar de mobiliteit van medewerkers.
Veranderingen volgen elkaar in hoog tempo op. Denk aan nieuwe
technologie, reorganisaties, nieuwe producten en markten, vergrijzing, verscherpte wet- en regelgeving, complexere zorgvraag in de
ouderenzorg. De ontwikkelingsbehoefte van personeel is aan diezelfde
dynamiek onderhevig. Ook de flexibilisering op de arbeidsmarkt zet
verder door. Van werkgevers en werknemers vraagt dat om consistent
voorsorteren op de toekomst. Daar ligt de kracht van RBO. Wij hebben
de visie, kennis, slagkracht en - digitale - middelen in huis om partijen in beweging te brengen en te houden.
Over Tineke Arends
Tineke Arends (47) heeft diverse opleidingen gevolgd op het
gebied van bedrijfsadministratie en bedrijfseconomie, onder
andere aan de Hanzehogeschool in Groningen. In 2008 heeft
zij de post-hbo opleiding Financial Controller afgerond. Ze
begon haar loopbaan als assistent-accountant bij de Noordelijke
Accountantsunie en administrateur bij de KNVB afdeling
Drenthe. Van 1995 tot 2000 woonde zij met haar man in
Denemarken, waar zij een agrarisch bedrijf runden. In 2002
trad zij in dienst bij Faber Halbertsma Groep als financial controller, waarna ze in 2007 de overstap maakte naar RBO. Bij
RBO heeft ze achtereenvolgens de functies bekleed van controller/hoofd afdeling financiën, manager bedrijfsvoering en
adjunct-directeur. Sinds 1 april is zij directeur-bestuurder van
RBO. Daarnaast is zij actief als directielid van netwerkorganisatie Advitmo Drenthe en als bestuurslid van een sportvereniging.
• RBO Perspectief, nummer 20, 2014
6
Marieke
Abbink
nieuwe commercieel directeur
bij RBO
Sinds 1 april versterkt Marieke Abbink het managementteam van RBO.
Zij vervult de functie van commercieel directeur en geeft leiding aan
het acht medewerkers sterke salesteam. Marieke is afkomstig van Aob
Compaz, waar zij landelijk manager selectie en loopbaanbegeleiding
was. Daarvoor heeft ze gewerkt bij Tempo Team Professionals Medisch,
Noordelijke Accountantsunie en Randstad.
Gevraagd naar haar belangstelling voor RBO, antwoordt ze: “De ontwikkeling van mensen heeft altijd als rode draad door mijn werk
gelopen. Ik was personeelsadviseur, opleidingsadviseur en manager bij
een loopbaanadviesbureau. Scholing is een van de instrumenten bij
loopbaanontwikkeling, zeker nu flexibiliteit en brede inzetbaarheid
een must zijn om voor werkgevers of opdrachtgevers interessant te
blijven.”
RBO Perspectief, nummer 20, 2014 •
Over haar functie bij RBO: “Er liggen prachtige kansen om RBO breder
te verbinden aan de grote transities die in de samenleving plaatsvinden. In alle sectoren en op alle niveaus. Voor RBO zie ik bijvoorbeeld
een ondersteunende rol weggelegd in de omvangrijke reorganisaties
die nu in het bedrijfsleven gaande zijn. Mijn ervaring en netwerk uit
vorige banen kan ik goed gebruiken bij het aanboren van dit potentieel. Bedrijven en werkenden moeten naar nieuwe verdienmodellen
en voor RBO geldt precies hetzelfde. De kansen liggen er en ik heb er
zin in om samen met het salesteam actief de markt op te gaan.”
Marieke is 42 jaar, getrouwd, heeft twee dochters, woont in Grijpskerk,
is hardloper en vindt het belangrijk om ook via vrijwilligerswerk een
maatschappelijke bijdrage te leveren.
7
Van links naar rechts: Ed van de Beek, Louise van Weerden, Hein Visser en Murk de Jong
Nieuwe leden Raad van Toezicht RBO
Met ingang van 2014 is de Raad van Toezicht van RBO deels van
samenstelling veranderd. Wij hebben afscheid genomen van voorzitter Bert Middel (dijkgraaf van het waterschap Noorderzijlvest) en
Tonnie Plas (advocaat bij PlasBossinade advocaten en notarissen).
Bert Middel en Tonnie Plas maakten sinds respectievelijk 2006 en
2001 deel uit van de Raad van Toezicht.
Huidige leden
De huidige voorzitter is Ed van de Beek, voormalig adjunct-directeur en
directeur Gebiedsontwikkeling bij de Noordelijke Ontwikkelingsmaatschappij (NOM). Hein Visser, directeur KPN Noord Oost Nederland,
heeft sinds 2003 zitting in de Raad van Toezicht.
Nieuwe leden
Louise van Weerden is sinds 2009 als lector ‘Internationale Handel voor
het MKB’ verbonden aan de Hogeschool Saxion in Enschede/Deventer.
Daarvoor was zij acht jaar werkzaam bij de Hogeschool van Arnhem en
Nijmegen als lector in hetzelfde vakgebied. Zij studeerde Nederlandse
Taal- en Letterkunde aan de Rijksuniversiteit Groningen en
Communications aan de Concordia University in het Canadese Montreal.
Vervolgens werkte zij bij de Verenigde Naties in New York en deed zij in
Tokio onderzoek naar verschillen tussen Japans en Europees management. In 1997 richtte zij het exportbureau Top Trade Matching BV op,
gericht op het aanboren van nieuwe internationale handelskanalen voor
Nederlandse en Duitse bedrijven. In 1998 won ze de prestigieuze
European Challenge Award van de Europese Commissie voor de innovatieve manier waarop ze internationaal ondernemerschap bevorderde.
Wat verbindt u met RBO?
“De combinatie samenwerking met de arbeidsmarkt en het bedrijfsleven.
Vanuit mijn lectoraat breng ik studenten en bedrijfsleven eveneens bij
elkaar. Die verbinding heeft mijn interesse en ik hoop daarmee te kunnen bijdragen aan RBO.”
Hoe verwacht of hoopt u dat RBO zich ontwikkelt de komende jaren?
“Ik zie voor RBO een belangrijke brugfunctie weggelegd in het gat dat
nu nog bestaat tussen arbeidsmarkt en bedrijfsleven. Er liggen beslist
kansen om de dienstverlening van RBO aan het bedrijfsleven te koppelen, onder andere op basis van projecten. Daar is behoefte aan.”
Murk de Jong biedt als zelfstandig interim-manager, adviseur en coach
ondersteuning bij strategische heroriëntatie, bedrijfsopvolging en
bedrijfsovername. Hij studeerde HBO-Personeel in Hengelo en
Bedrijfskunde in Utrecht en doorliep het Baak Leiderschapsprogramma.
In het verleden vervulde hij (interim-)managementfuncties bij economische diensten van diverse gemeenten, zoals Groningen, Leeuwarden en
Den Helder, en bij bedrijven als Kluwer in Deventer en de Staatsdrukkerij
in Wenen. Van 2005 tot 2010 was hij directeur van Harlingen Seaports.
Bij wijze van sabbatical verleende hij van 2010 tot 2013 advies aan
ondernemers en vrijwilligersorganisaties in Suriname.
Wat verbindt u met RBO?
“De combinatie van onderwijs en arbeidsmarkt is een altijd terugkerend
thema in mijn werk geweest. Als je de aansluiting kunt maken tussen de
behoefte aan goedgeschoolde mensen en mensen die daartoe van extra
bagage moeten worden voorzien, lever je een nuttig bijdrage.”
Hoe verwacht of hoopt u dat RBO zich ontwikkelt de komende jaren?
“Ik denk dat de dienstverlening zich meer gaat bewegen richting het
MKB, de motor van de economie en de werkgelegenheid. Een adequaat
opleidingsniveau en ervaring worden een steeds belangrijker punt van
aandacht in het bedrijfsleven. Ook de noodzaak tot het up-to-date
houden van de persoonlijke gereedschapskist van werkenden, onder
andere via opleiding, dringt steeds breder door. De eerste tekenen van
economisch herstel zijn er en ik voorspel een zonnige toekomst voor
RBO.”
• RBO Perspectief, nummer 20, 2014
8
Grote steden Rotterdam en
vertrouwen inkoop scholing
aan RBO toe
De diensten Werk en Inkomen van Rotterdam en Utrecht doen
sinds respectievelijk 2007 en 2008 een beroep op RBO voor de
inkoop van scholing voor mensen in de bijstand. Scholing, (taal-)
trainingen en ervaringscertificaten maken deel uit van het
instrumentarium om werkzoekenden zo snel mogelijk aan werk
te helpen. Beide grote steden hebben de werkloosheid de afgelopen jaren sterk zien oplopen, niet alleen onder jongeren, allochtonen en laagopgeleiden, maar ook onder hoger opgeleiden. Zij
kregen bovendien met een forse bezuinigingsopgaaf te maken.
De druk op arbeidsmarktgerichte scholing nam daarmee toe en
daarom nemen de diensten Werk en Inkomen de vraag van werkgevers als vertrekpunt. Kennis van het brede scholingsaanbod is
voor beide gemeenten daarom alvast één argument om RBO in te
schakelen.
In maart brachten Lieke de Jong, senior beleidsadviseur Werk en
Inkomen gemeente Rotterdam, en Jessica Jousma, contractmanager
bij Werk en Inkomen van de gemeente Utrecht, een bezoek aan RBO.
Een mooie gelegenheid om ze te vragen naar het in hun gemeenten
gevoerde beleid en de keuze voor samenwerking met RBO.
Gestapelde problematiek in Rotterdam
Ondanks dat in Rotterdam de werkloosheid de afgelopen jaren minder
sterk is gestegen dan in de andere grote steden, telt de gemeente
toch een bovengemiddeld aantal werkzoekenden. Ruim 37.000 mensen hebben daar een bijstandsuitkering. “Wij hebben te maken met
gestapelde problematiek”, legt Lieke de Jong uit. “Waar wij vooral
tegenaan lopen, is het lage opleidingsniveau van een groot deel van
de werkzoekenden. Als internationale havenstad bruist Rotterdam
natuurlijk van de economische dynamiek, maar veel mensen beschikken niet over een startkwalificatie of zijn de Nederlandse taal niet of
onvoldoende machtig. Daarnaast kennen we een oplopende jeugdwerkloosheid, ook onder hoogopgeleiden. Volgens het ministerie van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid begint de arbeidsmarkt weer aan te
trekken, maar in welke mate en wanneer we dat in Rotterdam gaan
merken, is moeilijk te zeggen. Het is bijvoorbeeld lastig te voorspellen
hoe de landelijke bezuinigingen in de zorgsector gaan uitpakken.”
Utrecht terug bij af
In Utrecht, de kleinste van de G4 - vier grote steden - staat de teller
op circa 10.000 bijstandsgerechtigden. Ook hier viel de laatste twee,
drie jaar een toename waar te nemen. “We waren net zo mooi op
weg”, zegt Jessica Jousma. “In de jaren daarvoor hebben we veel
mensen duurzaam naar werk kunnen begeleiden en kon het bijstandsvolume worden teruggebracht. Nu zijn we terug bij af, om het maar
zo te zeggen. Heel jammer. Wat opvalt, is het relatief grote segment
werkloze hoger opgeleiden. Toen de markt nog goed was, bleef deze
RBO Perspectief, nummer 20, 2014 •
Van links naar rechts: Gerrita Otten en Mark Boerema (projectleiders RBO), Tineke
gemeente Rotterdam), Jessica Jousma (contractmanager W&I gemeente Utrecht) en
categorie buiten ons gezichtsveld. Maar nu ervaren wij dat het ook
voor hen moeilijker is geworden om werk te vinden. De economie
trekt weliswaar weer aan, maar het duurt altijd even voor je dat in de
werkgelegenheidscijfers terugziet. Toch is het ons tot nu toe redelijk
gelukt om vacatures via ons werkzoekendenbestand te laten vervullen, met name in zakelijke dienstverlening, infra, transport, bouw en
zorg. Wat die laatste sector betreft, is het inderdaad afwachten wat de
toekomst brengt.”
Kortste weg naar duurzaam werk
In beide steden wordt MBO-2 als maximumniveau van de in te kopen
scholing gehanteerd. In Utrecht wordt scholing maximaal twee jaar
vergoed, in Rotterdam één jaar, met eventueel een vervolgtraject van
nog eens maximaal een jaar. Jessica Jousma: “Ons uitgangspunt is dat
scholing de kortste weg naar duurzaam werk moet zijn. Wanneer
scholing op basis van eerdere opleidingen of een EVC-traject kan worden ingekort, heeft dat onze voorkeur. Daarnaast kijken wij altijd
eerst of MBO-1 voldoende is om iemand aan het werk te krijgen. Zodra
er een baan op dat niveau beschikbaar komt, wordt van de kandidaat
verwacht dat hij of zij deze aanneemt. Eventueel kan dan via de
werkgever een vervolgopleiding naar niveau 2 of 3 worden gevolgd.
9
Utrecht
al jaren
kandidaat. Het behalen van een diploma of certificaat moet dus direct
worden gevolgd door een vorm van overeenkomst. Via het
WerkgeversServicepunt Rijnmond hebben we regelmatig contact met
tientallen grote en kleine werkgevers.”
“Natuurlijk hebben we ook in Rotterdam te maken met klanten voor
wie uitstroom uit de bijstand niet direct met scholing valt te realiseren. Voor hen kunnen trainingen gericht op de ‘soft skills’ en taal bij
RBO worden ingekocht. En dan is er nog een groep bijstandsgerechtigden voor wie regulier werk geen reëel doel is, maar waar in eerste
instantie wordt gewerkt aan het oplossen van (multi-)problematiek op
verschillende leefgebieden. Van hen wordt wel een tegenprestatie
verlangd, bijvoorbeeld in de vorm van vrijwilligerswerk.”
Anticiperen op toekomstige vraag
“Ook in Utrecht is het accent naar werkgeversdienstverlening verschoven”, zegt Jessica Jousma. “Ik verwacht dat wij op grond van de
Participatiewet steeds vraaggerichter gaan opereren. Het zal steeds
meer de werkgeversbehoefte zijn die bepaalt welke scholing wij onze
klanten eventueel aanbieden. Daarnaast zullen we ook bij werkgevers
steeds scherper toezien op de kwaliteit, marktconforme prijzen en
arbeidsmarktrelevantie van scholingstrajecten. Als er bijvoorbeeld
geen vakgerichte opleiding bestaat, maar scholing binnen het bedrijf
zelf wordt verzorgd, dan bekostigen wij dat alleen indien daar een
branche-erkend certificaat aan verbonden is.”
Lieke de Jong: “Afhankelijk van hoe de arbeidsmarkt zich ontwikkelt,
sluit ik niet uit dat wij in Rotterdam op termijn wat soepeler zullen
omgaan met de eis dat er een werkgever in beeld is. Dan kiezen we er
bij scholing van klanten wellicht voor om te anticiperen op groei in
bepaalde sectoren of op een grootschalig project dat eraan staat te
komen, bijvoorbeeld in de bouw. Als je weet naar welke bekwaamheden een toenemende vraag gaat ontstaan, kun je mensen daar met
scholing op voorbereiden.”
Arends (directeur RBO), Lieke de Jong (senior beleidsadviseur W&I
Saskia van Oostenbrugge (senior adviseur RBO)
Wij zien het liefst dat werkervaring en scholing gelijk opgaan.
Overigens is werken natuurlijk niet voor iedereen direct haalbaar;
soms moet eerst de afstand tot de arbeidsmarkt worden verkleind door
middel van korte vakgerichte scholing en /of trainingen in bijvoorbeeld werknemersvaardigheden, werkhouding of taalvaardigheid.”
Er moet een werkgever in beeld zijn
Bij de inkoop van scholing hanteert Utrecht als criterium dat een
traject arbeidsmarktgericht en -relevant moet zijn. Er moet regelmatig
sprake zijn van vacatures voor de functies waarop klanten worden
geschoold of van reële mogelijkheden tot zelfstandig ondernemerschap. Een concrete vacature of baangarantie is wenselijk, maar niet
noodzakelijk.
Rotterdam, waar de werkloosheid onder de beroepsbevolking in 2013
13,9% bedroeg (5,5% hoger dan in Utrecht), gaat wat dat betreft een
stap verder. Daar wordt scholing pas ingezet als er daadwerkelijk een
werkgever in beeld is. Lieke de Jong: “Toen de banen nog voor het
oprapen lagen, gingen wij bij scholing uit van de werkzoekende. Het
instorten van de arbeidsmarkt in combinatie met Rijksbezuinigingen
hebben ons doen besluiten om scholing alleen in te zetten indien een
werkgever dat als voorwaarde verbindt aan het aannemen van een
RBO neemt bergen werk uit handen en is sparringpartner
Waarom kiezen Rotterdam en Utrecht voor uitbesteding van de inkoop
van scholing? “Om meerdere redenen”, zegt Jessica Jousma. “RBO
heeft het complete aanbod van landelijke opleidingen en trainingen
in beeld en weet hoe instituten functioneren en presteren. Mede
dankzij de drie-offertevergelijking die RBO standaard uitvoert, ook bij
werkarrangementen met scholing die het WerkgeversServicePunt
Utrecht-Midden met werkgevers afsluit, zijn marktconformiteit en
kwaliteit gewaarborgd. RBO adviseert op basis van prijs en kwaliteit.
Wij hebben de daarvoor benodigde expertise niet in huis. Zij nemen
ons bergen werk uit handen. Niet alleen inkoop, maar ook het beheer
van klantdossiers, helpdesk voor klanten, verzuimregistratie, contact
met opleidingsinstituten en de hele administratieve afwikkeling. Met
al die lastige dingen als BTW en facturatie hebben wij niks te maken.
De afspraken met RBO zijn uiteraard contractueel vastgelegd, maar wij
ervaren veel toegevoegde waarde. Onze contactpersonen bij RBO zijn
echte sparringpartners, die graag met ons meedenken over verbeteringen of een innovatieve aanpak.”
Lieke de Jong benoemt dezelfde voordelen en voegt daaraan toe:
“Kleine gemeenten kunnen de inkoop van scholing misschien zelf
verrichten, maar voor grote steden is dat praktisch onmogelijk.
Doordat inkooptrajecten via RBO verlopen, zijn wij bovendien gevrijwaard van de aanbestedingsplicht wanneer we scholing voor grote
groepen inkopen. Dat RBO vanuit Groningen opereert, is geen enkel
probleem. Wij werken met een digitaal aanmeldsysteem, onze vaste
contactpersonen komen regelmatig naar ons toe en daarnaast zijn de
mail en de telefoon gewillig. Het serviceniveau is hoger dan waar we
op grond van het contract aanspraak op kunnen maken. Heb ik bijvoorbeeld input nodig voor een notitie, dan leveren zij dat altijd heel
snel aan. RBO is niet reactief, maar doet uit zichzelf goede suggesties,
waardoor we samen tot een steeds beter product komen.”
• RBO Perspectief, nummer 20, 2014
10
RBO-directeur Meindert Krijnsen neemt afscheid
Meedoen is een recht waar ik
altijd voor zal blijven opkomen
11
Per 1 april heeft RBO een nieuwe directeur. Meindert Krijnsen
heeft het stokje overgedragen aan Tineke Arends. Onder Krijnsens
leiding ontwikkelde RBO zich van gesubsidieerde stichting tot
zelfstandige maatschappelijke onderneming en werd het werkgebied uitgebreid van provinciaal tot landelijk. Jaren van groei
werden afgewisseld door jaren van krimp. Maar waar alle andere
RBO’s die Nederland eens rijk was, verdwenen, slaagden Krijnsen
en zijn team erin om onder telkens wisselende marktomstandigheden nieuwe kansen te signaleren en te benutten. Een knappe
prestatie.
Is dit het juiste moment om er een punt achter te zetten?
“Ja, ik vind van wel. Zowel voor mijzelf als voor RBO. De economische
crisis is uiteraard niet aan RBO voorbij gegaan. Vanaf 2009 nam de
vraag naar scholing landelijk gezien met meer dan vijftig procent af.
UWV en gemeenten investeerden niet tot nauwelijks in de ontwikkeling van mensen zonder werk of startkwalificatie. En ook bedrijven
moesten de tering naar de nering zetten, wat vaak ten koste ging van
scholing van medewerkers. Ondertussen is de druk op duurzame inzetbaarheid en participatie alleen maar toegenomen en ontstaan er
nieuwe kansen. Bij RBO zien we de opdrachtportefeuille nu gestaag
groeien en de organisatie heeft een gezonde financiële positie kunnen
behouden. Wat mijzelf betreft: ik ben 64, heb op de kop af 25 jaar
voor deze club gewerkt, verkeer in goede gezondheid en wil mijn kennis en ervaring graag nog voor andere partijen en projecten in dit veld
inzetten.”
Welke kansen zie je voor RBO?
“Heel interessant zijn bijvoorbeeld de opmars van blended learning en
e-learning en het groeiende besef in de samenleving dat een leven
lang leren absolute noodzaak is om duurzaam inzetbaar te blijven. In
de tweede plaats is het de hoogste tijd om het valideren van
bekwaamheden beter te borgen. Daar horen zeer nadrukkelijk ook de
kennis en vaardigheden bij die buiten de school zijn aangeleerd. Een
bevoegdheid heeft geen eeuwigheidswaarde. RBO kan sectoren en
branches uitstekend ondersteunen bij het inrichten en onderhouden
van een bekwaamheidsregister.”
Jij hebt zakelijkheid altijd gecombineerd met maatschappelijke betrokkenheid. Baart de huidige tijd jou zorgen?
“Ja en nee. De zorgen die ik heb, hangen samen met wat mij al die
jaren heeft gedreven. Mijn ideaal is dat iedereen die dat kan en wil,
een plek op de arbeidsmarkt heeft. Meedoen is een recht. Daar zal ik
altijd voor blijven opkomen. Maar terwijl de economie weer aantrekt,
groeit de werkloosheid. Kijkend naar de 1,7 miljoen werkenden zonder startkwalificatie die Nederland telt, zie ik een groeiende tweedeling op ons afkomen. Dat hebben we te danken aan de verschuiving
in de afgelopen decennia van het Rijnlandse naar het Angelsaksische
model. Langetermijndoelen, vakmanschap, solidariteit en werkplezier
legden het af tegen winstmaximalisatie, korte termijn, bonus en aandeelhoudersbelang. Natuurlijk moet er geld worden verdiend, maar
bedrijfsmatig en maatschappelijk handelen zijn in mijn optiek uitstekend te combineren. Sterker nog, ik denk dat organisaties die worden
gedreven door geld, het uiteindelijk niet redden.”
“Daarnaast vind ik dat het formele en aanbodgestuurde onderwijs
nog veel te dominant is. Dat we nog zoveel werkenden hebben zonder
startkwalificatie, zegt wellicht meer over ons formele initiële onderwijs, dan over de talenten van deze mensen. Welk diploma we halen,
wordt niet bepaald door de vakken waar we goed in zijn, maar juist
door die vakken waar we slecht in zijn. Dat is namelijk het hoogst
haalbare. Heel frustrerend, zeker voor mensen die zeer bekwaam zijn
op onderdelen, maar dat stukje theorie of dat ene werkproces niet
beheersen. Ook wordt er in Nederland nog steeds afgerekend op kwantitatieve in plaats van kwalitatieve uitstroom. Dat is een perverse
bekostigingsprikkel, als je het mij vraagt. De arbeidsmarkt heeft
dringend behoefte aan ontwikkelingsgericht onderwijs. Mensen moeten zo worden opgeleid dat zij als volwaardig burger kunnen blijven
meedraaien in de huidige dynamische samenleving; dat zij leren
leren.”
En wat stemt je dan hoopvol?
“Gelukkig zie ik ook mooie dingen, vooral bij de jonge generatie. Er
staan steeds meer jongeren op die een betere, duurzame wereld
nastreven, die kennis met elkaar delen, die bruisen van creativiteit,
ondernemingszin en vernieuwingsdrang. Het engagement komt terug
en dat stemt mij - als echte ‘Rijnlander’ - hoopvol. Ik hoop de komende jaren te kunnen bijdragen aan de transities op de arbeids- en
onderwijsmarkt die daarbij passen, onder andere door mijn visie op
thema’s als ontwikkelingsgericht onderwijs en duurzame inzetbaarheid met anderen te delen.”
Je opvolgster is binnen de eigen gelederen gevonden. Wat vind je
daarvan?
“Tineke Arends is hier inderdaad al zeven jaar werkzaam, waarvan de
laatste jaren als adjunct-directeur. Zij bewees zich meer en meer als
waardevolle en inventieve sparringpartner. Zij heeft een mooie ontwikkeling doorgemaakt en is prima thuis in de inhoud en de markt
waarin RBO opereert. Klanten kennen en waarderen haar. Zij heeft
helder voor ogen waar zij met RBO naartoe wil. Ik moet toegeven dat
ik het na 25 jaar heel lastig vind om het roer over te dragen, maar ik
vertrouw erop dat het goed is zo.”
Over Meindert Krijnsen
Meindert Krijnsen is in 1950 geboren in Heerenveen. Na de
Pedagogische Academie studeerde hij Andragologie aan de
Rijksuniversiteit Groningen. In tussenliggende jaren, tijdens
de studie en na afronding daarvan was hij als leerkracht werkzaam in het basisonderwijs, zowel in Nederland als op het
Antilliaanse eiland Sint Eustatius. Op dat eiland was hij bovendien drie jaar als ontwikkelingsmedewerker c.q. projectcoördinator betrokken bij sociaal-maatschappelijke en educatieve
projecten. Van 1983 tot 1989 werkte Krijnsen voor de provincie
Drenthe, eerst als projectmedewerker en later als ontwikkelingsfunctionaris werkgelegenheidsprojecten. In 1989 trad hij
aan als directeur (later directeur-bestuurder) van RBO. Aan
deze functie werd in 2007 het directeurschap van het EVC
Dienstencentrum toegevoegd. Relevante nevenactiviteiten:
voorzitter Ecologische Zorgboerderij De Mikkelhorst in Haren
(2001-2013) en voorzitter van de tafel duurzame inzetbaarheid van de vereniging Noorden Duurzaam.
• RBO Perspectief, nummer 20, 2014
12
Afscheidssymposium Meindert Krijnsen
Meedoen
is een
recht
RBO Perspectief, nummer 20, 2014
Ter gelegenheid van het afscheid van directeur-bestuurder
Meindert Krijnsen van RBO vond op 1 april een klein symposium
plaats in MartiniPlaza in Groningen. Als thema werd gekozen
voor een overtuiging waar Meindert altijd aan heeft vastgehouden: ‘Meedoen is een recht’. Filosoof, hoogleraar en tv-presentator Bas Haring en Martin Sitalsing, directeur van Bureau
Jeugdzorg Groningen en voormalig korpschef van de Politie,
waren uitgenodigd om hun visie te geven op het recht en de
noodzaak om mee te doen in de samenleving, juist voor mensen
voor wie dit niet zo vanzelfsprekend is. Een beknopte impressie
van hun bijdrage.
•
13
Bas Haring
Meedoen is in zekere zin een recht,
maar geen plicht. Wie ervoor kiest om
gebruik te maken van het recht om
mee te doen, heeft plichten.
Bas Haring begon zijn betoog met het plaatsen van een vraagteken bij het begrip ‘recht’. Waar komt het vandaan en waar is het
op gebaseerd? Zich voorbereidend op de RBO-uitnodiging, was
zijn eerste intuïtieve reactie geweest dat ‘meedoen is een recht’
niet waar kon zijn. Het bewijs vond hij in zijn lagereschooltijd,
toen hij bij een ‘clubje’ hoorde en andere kinderen wel eens vroegen of zij mee mochten doen. “Nee, zeiden wij dan. Toen was
meedoen dus geen recht en daarom kan het geen evidente waarheid zijn.”
Doorfilosoferend, verving Haring het woord ‘recht’ door ‘leuk’.
Meedoen is leuk. “Maar is het leuk als iedereen meedoet?” Wederom
keerde Haring terug naar zijn jeugd, naar een softbaltoernooi waar hij
als brugklasser aan meedeed. Deelnemende teams konden zich op dag
1 kwalificeren voor de finalerondes op dag 2. Harings klas was groot
genoeg om twee teams uit samen te stellen. Maar hoe? Zijn voorstel
was om de betere spelers - onder wie hijzelf - over de teams te verdelen. “Dan kan iedereen meedoen en dat is leuk.” Andere goede spelers
vonden hem een sukkel met deze suggestie. Zij gaven er de voorkeur
aan om alle goede softballers in één team onder te brengen. “Mijn
klasgenoten waren van mening dat meedoen niet altijd leuk is. Niet
iedereen deelt die opvatting dus.”
“Maar als ‘meedoen is leuk’ niet waar is, waarom zou het dan wel een
recht zijn?”, vroeg hij zich vervolgens af. “Welke argumenten zouden
er kunnen zijn om die uitspraak een ware uitspraak te laten zijn? Het
eerste logische antwoord is dan: het is humaan om mensen die moeilijk mee kunnen komen, toch mee te laten doen.” Volgens Haring was
aan het humane argument wel een ‘maar’ verbonden, namelijk dat een
kosten-batenanalyse van een samenleving waarin iedereen mee mag
doen, negatief kan uitpakken. Het helpen van de minder goeden
vraagt immers van de goeden dat zij iets inleveren. Er kan een punt
komen waarop men vindt dat deze investering te hoog is; dat kosten
de humane opbrengst overtreffen.
Haring voerde een tweede argument aan. “Het is niet alleen goed voor
hen, maar voor mij en ons allemaal om in een maatschappij te leven
waarin iedereen meekomt. De makke van dit argument is dat niet
iedereen het daarmee eens is. Er zijn er genoeg die zeggen: ‘Van mij
hoeft het niet zo nodig’. Mijn gedachte was altijd dat we nu eenmaal
leven in een samenleving met verschillende mensen. Heb je mazzel,
dan doe je mee; heb je pech, dan niet. Maar moet je daar als samenleving iets mee doen, simpelweg omdat dit nu eenmaal een gegeven
is? Dat lijkt mij loze retoriek.”
De volgende vraag die Haring opwierp, luidde: “Hoe is het eigenlijk
gekomen dat er mensen zijn die moeilijk meekomen?” Hij constateert
dat er tegenwoordig meer mensen langs de zijlijn staan dan vroeger
en zoekt de verklaring in het feit dat wij ons steeds meer zijn gaan
specialiseren en steeds hoger gekwalificeerd werk zijn gaan doen.
“Dankzij die specialisatie zijn mijn mogelijkheden enorm toegenomen, ik heb daar profijt van. Op basis van die winst is het legitiem
dat ik iets teruggeef aan de mensen die als gevolg van deze ontwikkeling buiten de boot zijn gevallen. Zo maak ik dus een andere kosten-batenanalyse. En ik geloof daarin. Ik ben er voorstander van dat
iedereen de gelegenheid krijgt om te doen wat hij kan of wil. De vraag
hoe we een investering in mensen die niet meekomen kunnen rechtvaardigen, moet daarom worden gesteld. Doen we dat niet, dan gaat
het geld uitsluitend naar hen die mee kunnen komen. In zekere zin
kan ik daarom instemmen met de stelling dat meedoen een recht is.”
Maar is meedoen ook een plicht? Nee, vond Bas Haring. Hij verwees
naar mensen die kiezen voor een kluizenaarsbestaan, die niet mee
willen doen aan de samenleving. “Ik vind dat zij daar de gelegenheid
toe moeten krijgen. Wie zijn wij om te zeggen dat dit niet goed is.”
“Maar wanneer je wél gebruik wilt maken van je recht om mee te
doen, dan zijn daar wat mij betreft plichten aan verbonden. Je zult
bijvoorbeeld bereid moeten zijn om te verhuizen, om door middel van
studie in jezelf te investeren of om je in een nieuw vak te verdiepen.
Kortom, meedoen is in zekere zin een recht, maar geen plicht. Maak
je gebruik van het recht om mee te doen, dan zijn daar plichten aan
verbonden.”
Tot besluit wilde Bas Haring nog iets kwijt over onderwijs. “We zijn te
veel op zoek naar zekerheid. Volgt iemand wel de juiste opleiding?
Beschikt hij wel over de juiste kwalificaties? Met zulke vragen geven
we vooral blijk van onze eigen onzekerheid. We willen alles objectief
en structureel vastleggen tegenwoordig. Dat overdreven optuigen van
kwaliteitssystemen baart mij zorgen. Ik zou graag zien dat mensen
weer meer gaan vertrouwen op hun eigen intuïtieve oordeel.”
• RBO Perspectief, nummer 20, 2014
14
Martin Sitalsing
Het is tijd voor een mentale omslag:
meedoen is een plicht.
De symposiumdatum viel toevalligerwijs samen met de invoering
van het adolescentenstrafrecht. Dat betekent onder andere dat de
leeftijdsgrens tot waar de rechter een jongvolwassene kan veroordelen volgens het jeugdstrafrecht is verruimd naar 23 jaar.
Sitalsing heeft in zijn vorige en huidige baan veel met jeugdcriminaliteit te maken. In zijn bijdrage aan het symposium wees hij
op het verband met de oplopende jeugdwerkloosheid.
overwegend het karakter van wraak. Er is onvoldoende oog voor het
maatschappelijk effect ervan. Maar het recidivepercentage is zeer
hoog. In detentie leren jongeren vooral dingen die leiden tot voortzetting van hun maatschappelijke loopbaan in een onwenselijke
richting. Doel van het adolescentenstrafrecht is dat de rechter de
mogelijkheid heeft om voor een aanpak te kiezen die aansluit op de
ontwikkelingsleeftijd, waardoor de kans op herhaling wordt verkleind.
Jongeren, die nog best perspectief hebben, kunnen zo worden behoed
voor het ‘hoger beroepsonderwijs’ van de criminele carrière.”
“De jeugdwerkloosheid is historisch hoog. Uit internationaal onderzoek zou blijken dat de Nederlandse jeugd het gelukkigst is, maar
voor mij staat vast dat jeugdwerkloosheid ongelukkig maakt. Immers,
meedoen is een recht.”
Het feit dat honderd procent van alle tbs’ers als kind is mishandeld,
misbruikt of verwaarloosd, was voor Sitalsing reden om van de Politie
over te stappen naar Jeugdzorg. “Ik ben van mening dat bij jeugdcriminaliteit primair moet worden gekozen voor een pedagogisch behandeltraject. In de politiek valt dat geluid gelukkig ook steeds vaker te
beluisteren. Toch blijf ik me zorgen maken. Kiest de rechter in concrete gevallen voor jeugd- of volwassenenstrafrecht? Ik ben bang dat
er onder druk van maatschappij, politiek en media vaak voor de harde
kant zal worden gekozen. Daarom is het tijd voor een mentale omslag.
Meedoen moet een plicht zijn en een component in het adolescentenstrafrecht.”
“Wat mij betreft, is meedoen een plicht. Als gevolg van automatisering is eenvoudig werk steeds meer aan het verdwijnen. Tegelijkertijd
rijzen zorgkosten de pan uit. Van jongeren wordt verwacht dat zij
maatschappelijk bewust zijn, dat ze de juiste opleiding kiezen, dat zij
zich individueel en cognitief goed ontwikkelen en dat zij meewerken
aan een beschaafde en verantwoorde samenleving. De jeugd zelf inclusief mijn eigen kinderen - is echter met heel andere dingen
bezig, bijvoorbeeld met de vraag of het na de middelbare school niet
eens tijd is voor een tussenjaar, bij voorkeur in een ver land.”
Sitalsing gaf aan het de hoogste tijd voor een mentale omslag te
vinden. Meedoen als sociale dienstplicht. “Dat onderwerp moet
opnieuw op de agenda. Dat hoort bij de participatiemaatschappij. De
kenniseconomie droogt op. De zorgkostenproblematiek doet een groot
beroep op sociale competenties. Die worden op de exotische bestemming in het tussenjaar niet opgedaan, vrees ik. Daarom moet het
leren verantwoordelijkheid nemen een plicht op de weg naar volwassenheid zijn.”
Meedoen zou verankerd moeten zijn in het adolescentenstrafrecht, zo
betoogde Sitalsing. “Helaas signaleer ik dat er onvoldoende verbinding is tussen de justitiële en de zorgketen. Straf heeft nog altijd
RBO Perspectief, nummer 20, 2014
•
15
• RBO Perspectief, nummer 20, 2014
Realiseert Beroepsgerichte Ontwikkeling