Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2013 – 2014 Biologische zuivering van melkspoelwaters met vetvang en biofilter Pieter De Smedt Promotor: Prof. dr. ir. De Gelder Leen Tutor: dhr. Bjorn Focke, Prodall Europe Masterproef voorgedragen tot het behalen van de graad van Master of Science in de industriële wetenschappen: biochemie De auteur en de promotor geven de toelating deze scriptie voor consultatie beschikbaar te stellen en delen van de scriptie te kopiëren voor persoonlijk gebruik. Elk ander gebruik valt onder de beperkingen van het auteursrecht, in het bijzonder met betrekking tot de verplichting de bron uitdrukkelijk te vermelden bij het aanhalen van resultaten uit deze scriptie. The author and the promoter give the permission to use this thesis for consultation and to copy parts of it for personal use. Every other use is subject to the copyright laws, more specifically the source must be extensively specified when using the results from this thesis. 6 juni 2014 Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2013 – 2014 Biologische zuivering van melkspoelwaters met vetvang en biofilter Pieter De Smedt Promotor: Prof. dr. ir. De Gelder Leen Tutor: dhr. Bjorn Focke, Prodall Europe Masterproef voorgedragen tot het behalen van de graad van Master of Science in de industriële wetenschappen: biochemie Woord vooraf De realisatie van deze masterproef zou onmogelijk geweest zijn zonder de hulp, steun en tijd van heel wat mensen. Via deze weg zou ik graag een woord van dank aan hen richten. Allereerst zou ik mijn promotor dr. ir. Leen De Gelder willen bedanken voor de nauwkeurigheid en deskundigheid waarmee zij dit eindwerk heeft begeleid. Haar suggesties en kritische bemerkingen hebben zeker en vast bijgedragen tot een verbetering van dit werk. Ten tweede ben ik ook het bedrijf Prodall Europe dankbaar om het ter beschikking stellen van dit boeiende onderwerp en de nodige middelen. Tevens wil ik hierbij ing. Lien Simoens bedanken voor de hulp bij de praktische uitvoering van de pilootinstallatie. Verder wil ik ook het bedrijf Depoco bedanken voor de realisatie van de pilootinstallatie. Het melkveebedrijf Desmet -Van de Kerchove voor het plaatsen van de pilootinstallatie en hun tijd en geduld. Tenslotte wil ik mijn ouders bedanken voor het talloze keren nalezen van dit eindwerk. Pieter De Smedt 6 juni 2014 i Samenvatting Melkveebedrijven produceren grote hoeveelheden afvalwater (zogenaamd melkspoelwater) bij de reiniging van de melkinstallatie. Dit afvalwater moet aan lozingsnormen voldoen vooraleer het geloosd mag worden. Deze lozingsnormen zijn opgenomen in de Vlaremwetgeving. Indien het melkveebedrijf in het individueel te optimaliseren buitengebied ligt en het afvalwater niet voldoet aan de lozingsnormen dient het eerst via een eigen waterzuiveringsinstallaties te worden gezuiverd. Dit kan bereikt worden door gebruik te maken van een individuele behandelingsinstallatie voor afvalwater (IBA). De installaties die vandaag op de markt zijn echter ontworpen voor het zuiveren van huishoudelijk afvalwater en dus niet geschikt om het melkspoelwater voldoende te zuiveren door de hoge organische vervuiling afkomstig van de proteïnen en het vet uit de melk. Daarom werd in deze thesis onderzoek gedaan naar een structurele oplossing. Deze oplossing bestond erin om het voorspoelwater voor te behandelen met een vetvang en een trickling filter, waarna het kon gemengd worden met de hoofd- en naspoelwaters om vervolgens verder gezuiverd te worden in een klassieke IBA. De opstelling werd eerst getest in het labo om op basis van de bekomen resultaten daarna als pilootinstallatie te bouwen voor de gehele zuivering van melkspoelwater op een melkveebedrijf. Uit de laboproeven bleek dat door het voorspoelwater vooraf te behandelen met een vetvang en een trickling filter dit verder goed kon gezuiverd worden met een standaard IBA. In de pilootinstallatie behaalde de trickling filter, buiten het COD-gehalte, gelijkaardige of betere effluentparameters. Wel was er veel eiwitafzetting op de trickling filter door het niet verzuren van de vetvang. Tevens was het rendement van de IBA zeer laag doordat er geen aangroei was van actief slib op het dragermateriaal. De pilootinstallatie vertoont een groot potentieel voor de zuivering van melkspoelwater maar dient te worden geoptimaliseerd. Kernwoorden: biologische waterzuivering, melkspoelwater, vetvang, trickling filter ii Abstract Dairy farms produce large amounts of wastewater during cleaning of the milking machine. This wastewater must comply with the discharge standards before it may be discharged. These discharge standards are included in the Flemish environmental legislation. When the dairy farm is located in areas where there is no connection to a municipal wastewater treatment plant and the wastewater does not comply with the discharge standards, it must first be treated on-site. This can be achieved by making use of a small scale wastewater treatment unit. However, the current commercial systems designed to treat domestic wastewaters only are unable to treat the wastewater sufficiently because of the high organic pollution from the proteins and fat of the milk. Therefore, this thesis investigates a structural solution. This solution consisted to treat the first rinse with a grease trap and a trickling filter, after which the resulting effluent was mixed with the second and third rinse and treated further in a conventional small scale wastewater treatment unit. The set-up was first tested in the laboratory and then build as a pilot installation for the treatment of the total rinse. The laboratory tests showed that the effluent of the trickling filter could be treated by a conventional small scale wastewater treatment unit. The trickling filter of the pilot installation had, except for the COD-concentration, similar or better effluentparameters. There was a lot of protein deposition on the trickling filter because the grease trap doesn’t acidified. Also the efficiently of the small scale wastewater treatment unit was very poor because the active sludge doesn’t grew. The pilot installation has a good potential for the treatment of dairy wastewater but needs to be optimized. Keywords: biological water treatment, dairy wastewater, grease trap, trickling filter iii Inhoudsopgave Woord vooraf .............................................................................................................................. i Samenvatting .............................................................................................................................. ii Abstract ..................................................................................................................................... iii Inhoudsopgave .......................................................................................................................... iv Lijst met afkortingen ................................................................................................................ vii Lijst met figuren ...................................................................................................................... viii Lijst met tabellen ........................................................................................................................ x Inleiding .................................................................................................................................... xi I Literatuurstudie ..................................................................................................................... 1 1. 2. Afvalwater van een melkveebedrijf .................................................................................... 1 1.1 Reinigen van de melkinstallatie en melkkoeltank ....................................................... 1 1.2 Reductie van het afvalwater ........................................................................................ 2 Bijdrage van melk aan de vuilvracht van het melkspoelwater............................................ 3 2.1 Fysische en fysicochemische eigenschappen .............................................................. 3 2.2 Samenstelling............................................................................................................... 3 2.2.1 Eiwitten ................................................................................................................ 4 2.2.2 Koolhydraten ........................................................................................................ 5 2.2.3 Lipiden ................................................................................................................. 5 2.2.4 Mineralen en vitaminen ........................................................................................ 5 3. Samenstelling melkspoelwater............................................................................................ 6 4. Algemeen principe zuivering afvalwater ............................................................................ 8 5. 6. 4.1 De primaire stap ........................................................................................................... 8 4.2 De secundaire stap ....................................................................................................... 9 Toepassingsgebied van verschillende zuiveringsmethoden .............................................. 10 5.1 Soorten microbiële aggregaten en hun aeroob reactor .............................................. 10 5.2 Microbiële aggregaten ............................................................................................... 11 Statische biofilm reactoren................................................................................................ 14 6.1 Trickling filter............................................................................................................ 14 6.1.1 Verdelingssysteem ............................................................................................. 15 iv 6.1.2 Dragermateriaal .................................................................................................. 15 6.1.3 Drainage en ventilatie......................................................................................... 17 6.1.4 Process flow diagram en design parameters ...................................................... 17 6.1.5 Nitrificatie .......................................................................................................... 19 6.1.6 Macrofauna controle .......................................................................................... 19 6.1.7 Case study .......................................................................................................... 20 6.1.8 Commercieel beschikbare systemen en dragermateriaal.................................... 21 6.2 7. Biological aerated filter en submerged aerated filter................................................. 22 6.2.1 Dragermateriaal .................................................................................................. 23 6.2.2 Terugspoelen ...................................................................................................... 24 6.2.3 Commercieel beschikbare systemen .................................................................. 24 Dynamische biofilm reactoren .......................................................................................... 26 7.1 Biofilm fluidized bed (BFB) reactor ......................................................................... 26 7.1.1 Werking .............................................................................................................. 26 7.1.2 Commercieel beschikbare systemen .................................................................. 27 7.2 Biofilm airlift suspension (BAS) reactor ................................................................... 28 7.2.1 Werking .............................................................................................................. 28 7.2.2 Dynamische biomassa ........................................................................................ 29 7.2.3 Commercieel beschikbaar systeem .................................................................... 29 II Materiaal en methoden 31 1. Bepaling van de fysicochemische parameters van afvalwater .......................................... 31 2. Bepaling van de bioafbreekbaarheid van melkspoelwater ................................................ 33 3. 4. 2.1 Opstelling en opvolging proces ................................................................................. 33 2.2 Influent op basis van melkspoelwater ....................................................................... 33 2.3 Influent op basis van aangezuurd melkspoelwater .................................................... 34 2.4 Influent op basis van volle melk ................................................................................ 34 Biologische zuivering van voorspoelwater met voorgeschakelde vetvang ...................... 35 3.1 Dimensionering van het systeem ............................................................................... 36 3.2 Onderhoud en opvolging proces ................................................................................ 37 3.3 Retentietijd bepaling van de trickling filters ............................................................. 37 Pilootinstallatie voor de behandeling van melkspoelwater ............................................... 35 4.1 Opvolging van het systeem........................................................................................ 36 4.2 Aantal bacteriën in de biofilm fluidized bed reactor ................................................. 37 v III Resultaten .......................................................................................................................... 39 1. Bepaling van de bioafbreekbaarheid van melkspoelwater ................................................ 39 2. 3. Biologische zuivering van voorspoelwater met voorgeschakelde vetvang ..................... 43 2.1. Nut van het gebruik van een voorgeschakelde vetvang............................................ 43 2.2. Opvolging actief slib installaties en trickling filters .................................................. 44 2.3. Opvolging slib in actief slib installaties .................................................................... 48 2.4. Effect van een nabezinker op denitrificatie bij trickling filters ................................. 49 2.5. Retentietijd bepaling van de trickling filters ............................................................. 49 Bepaling doeltreffendheid vetafscheidend inoculum........................................................ 50 4. Pilootinstallatie voor de behandeling van melkspoelwater ............................................... 51 4.1. Opstelling................................................................................................................... 51 4.2. Dimensionering van het systeem ............................................................................... 51 4.3. Opvolging van het systeem........................................................................................ 53 IV Bespreking ......................................................................................................................... 59 1. Bepaling van de bioafbreekbaarheid van melkspoelwater ................................................ 58 2. 3. 4. Biologische zuivering van voorspoelwater met voorgeschakelde vetvang .................... 598 2.1 Nut van het gebruik van een voorgeschakelde vetvang........................................... 598 2.2 Opvolging actief slib installaties en trickling filters .................................................. 59 Vergelijking performantie trickling filters met voorgaand onderzoek ............................. 61 3.1 Opstelling trickling filters ........................................................................................ 621 3.2 Opvolging van het proces ........................................................................................ 621 Pilootinstallatie voor de behandeling van melkspoelwater ............................................... 65 4.1 5. Opvolging van het systeem........................................................................................ 65 Aanbevelingen .................................................................................................................. 67 V Algemeen besluit VI Literatuurlijst 68 69 vi Lijst met afkortingen BAF BAS BFB BOD COD DAF DS EC IBA IE MAP MLVSS MT Ntot Ptot SAF USB VLAREM VSS ZS biological aerated filter biofilm airlift suspension biofilm fluidized bed biochemical oxygen demand chemical oxygen demand dissolved air flotation droge stof electrical conductivity, soortelijke geleidbaarheid individuele behandeling voor afvalwater inwonersequivalent mestactieplan mixed liquor volatile suspended solids megaton, 106 ton totale stikstofconcentratie totale fosforconcentratie submerged aerated filter upflow sludge blanket Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning volatile suspended solids zwevende stof vii Lijst met figuren Figuur 1: Schematische voorstelling van een caseïne micel. (b) micel (a) submicel ......... 4 Figuur 2: Vetvang .............................................................................................................. 8 Figuur 3: Concentratie (COD-gehalte)-debiet diagram voor toepassing van vlokken en biofilms ............................................................................................................ 10 Figuur 4: Gelaagdheid van de biofilm door substraatgradiënt ....................................... 12 Figuur 5: Doorsnede opbouw trickling filter ................................................................... 15 Figuur 6: Meest voorkomende process flow diagram. (A en B) een stap trickling filters (C) twee staps trikling filter (D) twee traps trickling filter met tussenliggende bezinker ............................................................................................................ 18 Figuur 7: Opbouw zandfilter ........................................................................................... 20 Figuur 8: Geheel overzicht Kokopur® van Purotek ......................................................... 21 Figuur 9: Dragermateriaal Margerita, SESSIL® en BIO-NET® van Merrem & la Porte .21 Figuur 10 : Overzicht opbouw opwaartse (links) en neerwaartse (rechts) biological aerated biofilter ............................................................................................................ 22 Figuur 11: Overzicht opbouw opwaartse biological aerated filter .................................... 23 Figuur 12: Bovenaanzicht opbouw BIOGEX van Wijckmans .......................................... 25 Figuur 13: Dragermateriaal Oxybee® van Purotek ............................................................ 25 Figuur 14: Opbouw biofilm fluidized bed reactor ............................................................. 27 Figuur 15: Opbouw Klargester Biosafe ............................................................................ 27 Figuur 16: Dragermateriaal Picobells ................................................................................ 27 Figuur 17: Opbouw BAS-reactor met interne lus.............................................................. 28 Figuur 18: Opbouw CIRCOX® van Paques ....................................................................... 29 Figuur 19: Doorsnede van de Microbac Bioreactor .......................................................... 30 Figuur 20: Opstelling actieve slib reactoren ..................................................................... 33 Figuur 21: Constructie van het continu systeem voor zuivering van voorspoelwater ...... 35 Figuur 22: Opbouw vetvang met duikschotten ................................................................. 35 Figuur 23: Dragermateriaal van de firma Prodall Europe- links volledig –rechts: verknipt in vier ............................................................................................................... 36 Figuur 24: Zuurstofafname i.f.v. de tijd op dag acht voor de verschillende influenten ..... 40 Figuur 25: Tijd voor zuurstofdaling van 7 tot 3,5 mg/l bij de drie influenten .................. 41 Figuur 26: Gesteelde ciliaten op dag elf bij melkspoelwater en aangezuurd melkspoelwater (400 maal vergroot) ............................................................... 42 viii Figuur 27: Caseïne-eiwitprecipitatie voorspoelwater na 24 uur ........................................ 43 Figuur 28: Effluentparameters trickling filters in functie van de tijd ............................... 46 Figuur 29: Witte afscheiding in trickling filter .................................................................. 48 Figuur 30: Microscopische weergaven van actief slib (100 maal vergroot) na 1 week (links), na 4 weken (rechts) en de bezinking in Imhoff-kegels van 1l in week 5 na 30 minuten: actief slib installatie 1 (links) en 2 (rechts) ............................. 49 Figuur 31: Reeks van zes bekers op dag vier: geen inoculum (1 en 2), 60 µl inoculum (3 en 4) en overmaat inoculum (5 en 6) ............................................................... 50 Figuur 32: Opbouw pilootinstallatie voor de behandeling van melkspoelwater ................ 51 Figuur 33: Effluentparameters trickling filter en IBA ........................................................ 55 Figuur 34: Trickling filter volledig bedekt met vet op dag 45 ........................................... 56 ix Lijst met tabellen Tabel 1: Inschatting van de benodigde hoeveelheid reinigingswater voor een aantal melkinstallaties ................................................................................................. 2 Tabel 2: Inschatting van de benodigde hoeveelheid reinigingswater .............................. 2 Tabel 3: Samenstelling deelstromen melspoelwater ........................................................ 6 Tabel 4: Soorten dragermateriaal met hun eigenschappen ............................................ 16 Tabel 5: Ontwerpparameters trickling filter .................................................................. 18 Tabel 6: Karakteristieken influent en effluent na vetvang met verblijftijd van 24 uur in week 2 Tabel 7: .......................................................................................................... 43 Gemiddeld aantal kolonievormende eenheden op milk agar in de biofilm fluidized bed reactor op dag 50 ........................................................................ 57 Tabel 8: Gemiddelde effluentwaarden trickling filters week 10 en lozingsnormen op oppervlaktewater............................................................................................... 60 Tabel 9: Influentparameters Wouter Taghon (op basis van volle en magere melk) en deze thesis (op basis van rauwe melk).............................................................. 63 Tabel 10: Effluentparameters Wouter Taghon (trickling filters 1-6) en deze thesis ........ 63 Tabel 11: Parameters van het gesimuleerde influent (op basis van rauwe melk) en van de spoelwaters op de site in Kruishoutem ............................................................ 65 Tabel 12: Gemiddelde effluentparameters trickling filters labo, pilootinstallatie en lozingsnormen op oppervlaktewater ................................................................. 65 x Inleiding De melkindustrie is één van de grootste producenten van afvalwater binnen de voedingsindustrie. Europa is tevens de mondiale koploper in melkproductie: 143 MT per jaar of 23 % van de wereldproductie.(1) Mits melk een voedingsproduct is, moet dit in goede hygiënische omstandigheden geproduceerd worden. Daarom moet de melkwinningsapparatuur (melkinstallatie, koeltank en melkhuisje) steeds grondig gereinigd worden. Dit veroorzaakt een grote hoeveelheid afvalwater (zogenaamd melkspoelwater) dat aan de lozingsnormen moet voldoen vooraleer het geloosd mag worden. De lozingsnormen zijn opgenomen in de Vlarem-wetgeving waarin melkspoelwater wordt gecategoriseerd als bedrijfsafval met gevaarlijke stoffen. Indien het melkveebedrijf in het individueel te optimaliseren buitengebied ligt en het afvalwater niet voldoet aan de lozingsnormen dient het eerst via een eigen waterzuiveringsinstallaties te worden gezuiverd. Dit kan bereikt worden door gebruik te maken van een individuele behandelingsinstallatie voor afvalwater (IBA). De installaties die vandaag op de markt zijn echter ontworpen voor het zuiveren van huishoudelijk afvalwater en dus niet geschikt om het melkspoelwater voldoende te zuiveren door de hoge organische vervuiling afkomstig van de proteïnen en vet uit de melk. Vandaag de dag wordt het afvalwater o.a. geloosd in beken waardoor er in de zomer stankoverlast en insectenplagen kunnen ontstaan. Een tweede methode bestaat erin om het melkspoelwater naar de mestkelder te brengen. Maar door de steeds grotere reglementering omtrent mest is dit geen goede oplossing mits het waterprobleem een mestprobleem wordt. (2, 3) Want als de twee stromen met elkaar worden vermengd krijgen ze beiden de status van de gevaarlijkste/nadelige stroom. Dit heeft als gevolg dat het melkspoelwater (vermengd met mest) dient te voldoen aan de bepalingen van het mestdecreet en haar uitvoeringsbesluiten. Dit wordt in Vlaanderen gebundeld in het mestactieplan (MAP). In het MAP worden de concentraties aan stikstof en fosfor beschreven die mogen worden uitgereden op het land. Heden ten dage is Vlaanderen aan MAP 4 toe, die strengere restricties oplegt voor fosfor. Indien de melkveehouder niet genoeg land bezit, kan deze niet de gehele mestfractie uitrijden en moet de mest elders verwerkt worden. Dit is een extra kost voor de melkveehouder. Daarom is het aangewezen om het melkspoelwater afzonderlijk te behandelen en niet naar de mestkelder te brengen. Daarnaast is door het lozen van het melkspoelwater in de mestkelder een uitbreiding van de mestkelder met 90-530 m³ noodzakelijk. (4, 5) In een laatste verwerkingsmethode wordt het melkspoelwater op het land gebracht met als gevolg geurhinder, contaminatie van het grondwater voornamelijk door NO3-, verzwakking van de grondstructuur,…(1) Omdat de huidige kleinschalige behandelingsinstallaties niet in staat zijn om het afvalwater voldoende te zuiveren, werd in de thesis onderzoek gedaan naar een structurele oplossing. De oplossing bestond erin om het voorspoelwater voor te behandelen met een vetvang en trickling filter, waarna het kon gemengd worden met de hoofd- en naspoelwaters om vervolgens verder gezuiverd te worden in een klassieke IBA. Deze opstelling werd eerst getest in het labo om op basis van de bekomen resultaten daarna als pilootinstallatie te bouwen voor de gehele zuivering van melkspoelwater op een melkveebedrijf. xi I Literatuurstudie 1. Afvalwater van een melkveebedrijf 1.1 Reinigen van de melkinstallatie en melkkoeltank De melkinstallatie wordt na elke melkbeurt (typisch 2 maal daags) gereinigd en de melkkoeltank na elke ophaalbeurt (typisch 3 maal per week). De reinigingscyclus bestaat uit drie verschillende spoelbeurten. De eerste spoelbeurt is de voorspoeling. Deze heeft als doel de aanwezige melkresten te verwijderen. Dit wordt uitgevoerd, direct na het melken, met zuiver lauw water (35-40°C). Hierdoor bedraagt de pH 7,33-8,03 en bevat deze spoeling de meeste vuilvracht die gekenmerkt wordt door een hoog COD-gehalte, zwevende stof, totale stikstofconcentratie en totale fosforconcentratie. Daardoor is dit de moeilijkst afbreekbare spoelbeurt voor de biologische zuivering. De tweede spoelbeurt is de hoofdreiniging. Hierbij wordt het organisch materiaal verwijderd door een alkalisch reinigingsmiddel dat is opgelost in heet water ( >70°C). Dit wordt een aantal keer in hercirculatie gebracht. Eenmaal per week wordt een zuur reinigingsmiddel gebruikt om de achtergebleven anorganische componenten zoals kalksteen te verwijderen. Zowel het zure als het alkalische reinigingsmiddel zorgen ervoor dat de bacteriën zich niet kunnen ontwikkelen. De pH van het hoofdspoelwater schommelt hierdoor tussen 2 en 9. Het water bevat bijna geen melk maar wel hoge concentraties aan chloriden en fosfor. (3, 6-8) Het grote verschil in pH zorgt voor een stress toestand voor het actief slib in de biologische zuivering. Tevens is fosfor zeer moeilijk te verwijderen uit afvalwater mits actief slib enkel onder anaerobe, zowel geen zuurstof als nitraat aanwezig, condities fosfor opneemt. Als laatste spoeling volgt de naspoeling met zuiver koud water, om de resterende reinigingsmiddelen en bacteriën te verwijderen. Deze fractie vormt geen probleem voor de biologische zuivering. Het voorspoelwater maakt 1/3-1/2 uit van de totale hoeveelheid water, het hoofdspoelwater 1/3-1/4 en het naspoelwater 1/3-1/4. (4) Doordat het reinigingswater van de vloer en de melkput slechts kleine hoeveelheden melk bevat maar zeer grote hoeveelheden mestresten moet deze worden opgeslagen in de mestkelder. (2, 6) Tabel 1 geeft een inschatting weer van de benodigde hoeveelheid reinigingswater voor een aantal melkinstallaties. Het verbruik per jaar stijgt indien er grotere diameters van buizen en melkmeters worden gebruikt. Er wordt 8,3 m³/dier/jaar gebruikt (tabel 2).(4) Een gemiddeld bedrijf telt 50 melkkoeien. (9) I Literatuurstudie 1 Tabel 1: Inschatting van de benodigde hoeveelheid reinigingswater voor een aantal melkinstallaties (4) aantal melkstellen waterverbruik reiniging installatie (m³/jaar) standaard installatie 3 78 8 132 12 174 16 219 ruim gedimensioneerde installatie* 8 189 12 249 16 312 ruim gedimensioneerde installatie* met melkmeters 8 258 12 354 16 451 * inwendige diameter melkleiding > 50 mm Tabel 2: Inschatting van de benodigde hoeveelheid reinigingswater (4) processtap melkinstallatie en melkkoeltank melkstand melkpunt, melkhuisje, laarzen, emmers, enz. totaal 1.2 benodigde hoeveelheid reinigingswater (m³/dier/jaar) 3,4 2,9 2 8,3 Reductie van het afvalwater Door het hoge waterverbruik is de melkveehouderij een zeer vervuilende industrie. Zo wordt er 2,5l water per liter geproduceerde melk verbruikt (drinkwater voor de dieren niet meegerekend). Het spoelwater kan voor een deel gereduceerd worden tot 0.5-1.0 liter water per geproduceerde liter melk. Zo zijn de meeste melkinstallaties uitgerust met een automatisch spoelprogramma. Hierbij wordt het water driemaal hergebruikt vooraleer het wordt geloosd. Hiervoor wordt het naspoelwater van de eerste reinigingsbeurt als hoofdreinigingswater voor de tweede beurt gebruikt en als voorspoelwater voor de derde beurt. Tevens kan het hoofd- en naspoelwater voor andere doeleinden gebruikt worden (vb. het schoonspuiten van de melkstal, tractoren,…) Door de aanwezigheid van chemicaliën mag het water niet onder hoge druk worden verspoten. De nevel heeft immers nadelige gevolgen voor de gezondheid. Sommige systemen zijn uitgerust met microfiltratie, ultrafiltratie of nanofiltratie om detergenten, meestal NaOH, uit het spoelwater te halen om deze later te hergebruiken. Er dient wel opgemerkt te worden dat dit een zeer dure techniek is. Hierdoor wordt deze techniek maar zeer weinig toegepast. (2, 3) I Literatuurstudie 2 2. Bijdrage van melk aan de vuilvracht van het melkspoelwater Melk wordt gedefinieerd als het secretieproduct afkomstig uit de borstklier van alle vrouwelijke zoogdieren. Vandaag de dag wordt met de term melk het secretieproduct van koeien bedoeld. Melk is een emulsie van hoofdzakelijk water, vet en eiwitten.(10-12) Deze laatste twee bestanddelen komen in zeer grote mate voor, waardoor melk een groot CODgehalte, totale stikstofconcentratie en fosforconcentratie bezit. Doordat in het voorspoelwater, van de melkinstallatie, hoofdzakelijk melk voorkomt, wordt het voorspoelwater ook gekenmerkt door een hoog COD-gehalte, totale stikstofconcentratie en totale fosforconcentratie. Deze waarden zijn te hoog om met een standaard IBA, die meestal ontworpen en gedimensioneerd zijn om huishoudelijk afvalwater te verwerken, voldoende gereduceerd te worden. Indien een actief slib installatie gebruikt wordt ontstaat er een drijflaag van vet en hopen de eiwitten zich op aan de bodem. Bij het gebruik van een trickling filter vormen het vet en de eiwitten een film over het actief slib, hierdoor kunnen deze niet voldoende zuurstof opnemen en sterven ze af. Een oplossing hiervoor is apart behandelen van het voorspoelwater door het voorschakelen van een vetvang die het grootste deel van de vetten en eiwitten tegenhoudt. Dit kan gebeuren door de verblijftijd voldoende hoog in te stellen waardoor verzuring van het voorspoelwater optreedt. (13) 2.1. Fysische en fysicochemische eigenschappen Melk is een witte tot geelwitte opake vloeistof. De kleur wordt veroorzaakt door verspreiding en absorptie van licht door de aanwezigheid van vet en eiwitten. Door de quasi afwezigheid van vet in magere melk is deze wit van kleur. De romige kleur wordt veroorzaakt door het caroteen in het vet en riboflavine in de waterige fase. Beiden worden opgenomen door het grazen. Het vet komt voor in globules omringt met een membraan. Melk in de winkel is gehomogeniseerd, dit wil zeggen dat de vetglobules zo verkleind zijn dat ze zich niet meer kunnen afscheiden van de rest van de vloeistof. Hierdoor is de melk zelfs na lange bewaartijd nog homogeen. Eiwitten komen voor als micellen en bestaan meestal uit calciumzouten van caseïne-eiwitten. Verder bestaat melk uit lipoproteïnen afkomstig van restanten van celmembranen, microvilli en leucocyten. Buiten water, vet en eiwitten komen er suikers en mineralen voor in melk. De dichtheid van melk bedraagt 1,029-1,039 kg/l bij 15°C. Deze verlaagt met stijgende hoeveelheid vet en verlaging van de hoeveelheid eiwitten, suikers en zouten. Het vriespunt van melk bedraagt -0,53 tot -0,55°C. De pH bedraagt voor verse melk 6,5-6,75. (10) 2.2. Samenstelling Melk bestaat uit 85-88 % water, 4,7-5,0 % koolhydraten, 3,1-3,9 % proteïnen, 3,5-5,5 % lipiden en 0,7 % mineralen.(1, 10) I Literatuurstudie 3 2.2.1 Eiwitten De grootste groep van de eiwitten zijn caseïne-eiwitten en maken ongeveer 80 % uit van de eiwitten (3,1-3,9% van de melk). Deze bevatten fosfor en precipiteren bij een pH van 4.7. (1, 10) Ze kunnen opgedeeld worden in α-,β-, γ en κ-caseïne. Waarbij γ-caseïne het afbraak product is van β-caseïne. De molaire verhouding van α/β+γ/κ is 10/8/3. Van al deze eiwitten bestaan er genetische varianten. Hierbij zijn kleine verschillen in aminozuur samenstelling aanwezig. Allemaal, buiten κ-caseïne, vormen ze door de aanwezig van Ca2+ een onoplosbaar zout. Maar door het samenklonteren van α- en β- aan κ-caseïne vormen ze een oplosbaar zout in de melk. Bij een pH lager dan 4,7 migreren de Ca2+-ionen uit de micellen waardoor de caseïneeiwiten precipiteren. Van alle caseïne-eiwitten is maar 10% aanwezig als monomeer. Het overgrote deel komt voor als caseïne complexen en micellen. Deze laatste varieert in grootte van 50-300 nm met gemiddeld 150 nm. Dit betekent dat er 25 000 monomeren in aanwezig zijn. De micellen zijn wel veel kleiner dan vetdeeltjes die 0,1-10 µm groot zijn. Micellen bevatten veel water (1,9g water/ g eiwit) en zijn poreus. De monomeren blijven samen door hydrofobe interacties, waterstofbindingen en elektrostatische reacties meestal als calcium of calciumfosfaat bruggen tussen fosfoserine, ester van serine en fosforzuur, en glutaminezuur. Figuur 1 geeft het moleculair niveau weer van een micel (b) en een submicel(a). De submicellen bevatten κ-caseïne, met hun hydrofiele c-terinus, aan het oppervlak. (10, 11) Figuur 1: Schematische voorstelling van een caseïne micel. (b) micel (a) submicel (10) Tevens zijn er ook nog wei-eiwitten bestaande uit β-lactoglobuline en α-lactalbumin. Van al deze eiwitten bestaan er genetische varianten door het kleine verschil in aminozuursamenstelling. Β-lactoglobuline wordt irreversibel gedenatureerd als de pH boven de 8,6 bedraagt, bij opwarming en bij hogere concentraties aan Ca2+ dan natuurlijk in melk aanwezig is. Door de aanwezigheid van een vrije cysteine structuur, die openplooit bij denaturatie door opwarming, worden er disulfide bruggen tussen β-lactoglobulines en met κcaseïne en α-lactalbumin gevormd. Daarnaast zijn er nog de immoglobulinen: IgG, IgA en IgM aanwezig. (10) I Literatuurstudie 4 2.2.2 Koolhydraten Het meest voorkomende suiker in melk is lactose met een concentratie van 4-6%. Lactose is een disaccharide bestaande uit β-galactose en α/β-glucose gelinked via een 1-4 binding. Zo ontstaat er α- en β-glucose. Deze laatste lost veel beter op in water. De verhouding van deze twee wordt bepaald door de temperatuur, maar de β-vorm komt steeds meer voor. Als de temperatuur stijgt, verlaagt de β-vorm. Bij 0°C bedraagt de β/α-vorm 1,8 en bij 50°C 1,63.(10, 11) 2.2.3 Lipiden Vetglobules (3,5-5,5% van de melk) zijn 0,1-10µm groot, maar het grootste deel is 1-5µm groot. Door homogeniseren van melk worden deze kleiner dan 1µm. Hierdoor kan het enzym lipase wel inwerken en wordt de melk zuur. Daarom moet voor de homogenisatie lipase geïnactiveerd worden. De vetglobules bestaan uit een drielagig membraan van fosfolipiden (30%) en eiwitten (41%). Alhoewel deze eiwitten een lage voedingswaarde hebben tegenover caseïne en wei-eiwitten, zijn ze van groot belang voor de gezondheid van de mens. Het vet in melk bestaat voor 8596% uit triglyceriden. De onvertakte verzadigde vetzuren komen het meest voor. Hiertoe behoren vooral palmitinezuur(C16), stearinezuur (C18) en myristinezuur (C14). Tevens komen er kleinere moleculaire vetzuren voor zoals boterzuur (C4) en capronzuur (C6). De onverzadigde vetzuren komen steeds vertakt voor. Hierbij is oliezuur (C18) de meest voorkomende. Daarnaast komt linolzuur (C18) in kleinere mate voor alhoewel deze veel voorkomend is in het voeder. Dit is te verklaren doordat het wordt afgebroken in de pens van de koe. (10, 11) 2.2.4 Mineralen en vitaminen De meest voorkomende mineralen zijn: fosfaat, kalium, calcium en chloor. Samen hebben ze een concentratie van 6,7 g/l. De meest voorkomende vitaminen zijn: vitamine B2 en C. Beiden zijn wateroplosbaar. (10, 11) I Literatuurstudie 5 3. Samenstelling melkspoelwater Melkspoelwater wordt gekarakteriseerd door een hoog COD-gehalte, BOD-gehalte, totale stikstofconcentratie en totale fosforconcentratie (tabel 3). Deze zijn afkomstig van de vetten, eiwitten en suikers die in de melk voorkomen en de reinigingsmiddelen die gebruikt worden.(14) De totale stikstofconcentratie bestaat voornamelijk uit stikstof onder organische vorm (aminozuren van de proteïnen). Door gebruik te maken van basische of zure reinigingsmiddelen kan de pH variëren van 3.5-12. Maar doordat de basische reinigingsmiddelen veel meer gebruikt worden dan de zure reinigingsmiddelen, meestal maar één maal per week, bedraagt de pH gemiddeld 7-12. De meest gebruikte reinigingsmiddelen bevatten: HNO3, H3PO4 en NaOCl en zorgen voor de hoge concentraties aan nitraat, fosfaat en chloriden in het hoofdspoelwater. Het COD-gehalte, de zwevende stof en totale stikstofconcentratie van het melkspoelwater wordt hoofdzakelijk teruggevonden in het voorspoelwater en bedraagt 2806-5384 mg/l , 67-148 mg/l en 70,91121,27 mg/l. De totale fosforconcentratie en chlorideconcentratie wordt hoofdzakelijk weergevonden in het hoofdspoelwater en bedraagt 8,70 mg/l- 52,77 mg/l en 195-323 mg/l. (1, 6-8) Tabel 3 geeft de samenstelling weer van de deelstromen gebaseerd op twee bedrijven in Vlaanderen. Tabel 3: Samenstelling deelstromen melkspoelwater (8) hoofdspoelwater (alkalisch) melkinstallatie naspoelwater (alkalisch) melkinstallatie hoofdspoelwater (zuur) melkinstallatie naspoelwater (zuur) melkinstallatie COD [mg/l] 2 806 - 5 384 45 - 71 10 - 18 220 - 744 17 - 21 BOD [mg/l] 1 880 - 4 140 7-8 4-8 33 - 370 7 - 12 ZS [mg/l] 3-3 <1 - 1 2-3 <1 - 3 parameter voorspoelwater melkinstallatie 67 - 148 Ntot [mg/l] 70.91 - 121.27 1.23 - 4.92 1.34 - 4.23 1.21 - 18.87 1.44 - 4.14 Ptot [mg/l] 13.26 - 21.68 8.70 - 52.77 <1 - 2.8 517.76 - 566.18 14.44 - 29.78 pH 7.33 - 8.03 10.75 - 11.50 8.70 - 8.72 2.10 - 2.12 7.00 - 7.20 EC [µS/cm] 862 - 1 221 2 203 - 3 514 824 - 1195 2524 - 3198 770 - 1090 SO4-2 [mg/l] 84 - 179 85 - 188 85 - 179 89 - 186 98 - 179 Cl- [mg/l] 58 - 153 195 - 323 54 - 144 45 - 152 46 - 144 Wat met het afvalwater dient te gebeuren en welke klasse van milieuvergunning dient aangevraagd te worden, is opgenomen in VLAREM I en II. De regels zijn enerzijds afhankelijk van de samenstelling van de diverse deelstromen en anderzijds van de ligging van het bedrijf. Zo zijn de normen voor lozing in de openbare riolering: (15) pH 6-9,5 temperatuur max. 45°C afmeting zwevende stoffen max. 1 cm zwevende stof max. 1g/l stoffen extraheerbaar met petroleumether max. 0,5g/l I Literatuurstudie 6 Het geloosde bedrijfsafvalwater mag geen opgeloste, ontvlambare of ontplofbare gassen, noch producten die de afscheiding van dergelijke gassen kunnen teweegbrengen bevatten. Het veroorzaakt geen verspreiding van uitwasemingen waardoor het milieu wordt bedorven. Tevens bevat het, zonder uitdrukkelijke vergunning, geen stoffen die een gevaar betekenen voor het onderhoudspersoneel van de riolering en de zuiveringsinstallaties, de leidingen kunnen beschadigen of verstoppen, een beletsel vormen voor de goede werking van de pompen zuiveringsinstallaties, een zware verontreiniging van het ontvangende oppervlaktewater kunnen veroorzaken of die het ontvangende oppervlaktewater waarin het water van de openbare riool wordt geloosd, zwaar kunnen verontreinigen. Daarenboven wordt de verwerkbaarheid van het water beoordeeld volgens de regels en criteria die vermeld zijn in de bijlage van het besluit van de Vlaamse Regering van 21 oktober 2005 houdende vaststelling van de regels inzake contractuele sanering van bedrijfsafvalwater op een openbare rioolwaterzuiveringsinstallatie. Dit houdt ondermeer in dat het afvalwater niet mag bestaan uit grote volumes met een laag COD-gehalte en dat de afvalwaterparameters (COD, BOD, stikstof en fosfor) aan opgestelde verhoudingen moeten voldoen. Tevens dient de lozing van gevaarlijke stoffen van bijlage 2C maximaal te worden voorkomen door de toepassing van de beste beschikbare technieken. (14) De normen voor lozing op oppervlaktewater:(2, 16) pH BOD in vijf dagen bij 20°C temperatuur bezinkbare stoffen zwevende stoffen perchloorethyleenextraheerbare apolaire stoffen anionische, niet-iogene en kationische oppervlakteactieve stoffen ammonium-N Kjeldahl-N nitraat en nitriet ortho-fosfaat totaal fosfaat 6,5-9 max. 25 mg/l max. 30°C max. 0,5 ml/l max. 60 mg/l max. 5 mg/l max. 3 mg/l max. 5 mg/l max. 6 mg/l max. 10 mg/ max.0,3 mg/l max. 1 mg/l Het te lozen bedrijfsafvalwater dat in zodanige hoeveelheid pathogene kiemen bevat dat het ontvangende water er gevaarlijk door kan worden besmet, moet ontsmet worden. Tevens mag een representatief monster van het geloosde bedrijfsafvalwater geen oliën, vetten of andere drijvende stoffen bevatten. Bovendien dient de lozing van gevaarlijke stoffen van bijlage 2C maximaal te worden voorkomen door de toepassing van de beste beschikbare technieken. Indien het melkspoelwater rechtstreeks wordt geloosd op de akker leidt dit tot vervuiling van het milieu, eutrofiëring, stankhinder en een mogelijke insectenplaag. (1) I Literatuurstudie 7 4. Algemeen principe zuivering afvalwater Afvalwater moet gezuiverd worden tot de opgestelde lozingsnormen met behulp van een IBA. De behandeling van afvalwater bestaat uit drie opeenvolgende fasen. De primaire behandeling zorgt voor een scheiding tussen de drijvende en bezinkbare deeltjes. Dit kan uitgevoerd worden door gebruik te maken van een vetvang, coalescentie-afscheider of DAF, dissolved air flotation. Deze zijn nodig mits er anders in de secundaire behandeling een vetlaag ontstaat die nefast is voor de beluchting. De secundaire behandeling verwijdert de opgeloste organische stof d.m.v. biologische omzetting door bacteriën onder aerobe omstandigheden. Het organisch materiaal (suikers, eiwitten, vetten) wordt omgezet naar celmassa en CO2 en hierbij wordt zuurstof verbruikt. Zo is de O2-vraag een maat is voor de organische vervuiling. Door afbraak van organisch materiaal is er een vermindering van de BOD en COD.(2) De derde stap wordt enkel uitgevoerd als het water wordt geloosd op oppervlaktewater mits hier hogere eisen worden gesteld op vlak van stikstof en fosfor. De IBA’s moeten efficiënt, robuust en goedkoop zijn in zowel aankoop als in werking. (1, 2) 4.1 De primaire stap Voor de verwerking van melkspoelwater bestaat de primaire stap uit het verwijderen van een groot deel van de eiwitten en het vet. Een vetvang wordt gebruikt om zwaardere deeltjes en vetten te scheiden uit het afvalwater. Door een constructie van schotten zullen de zwaardere deeltjes bezinken op de bodem en vetten, lichter dan water, zich afscheiden en een drijflaag vormen aan het oppervlak. Indien de pH lager is dan 4,7 zullen de caseïne-eiwitten precipiteren. Tevens worden schadelijke stoffen verdund en homogeen verdeeld. (1, 2, 13) Figuur 2: Vetvang (2) Men kan de tank ook uitrusten met DAF, dissolved air flotation. Dit is een techniek waarbij lucht onder druk wordt opgelost in het afvalwater zodat door een drukval er kleine luchtbellen, 10-100µm, ontstaan. Aan deze luchtbellen hechten zich vetten vast zodat deze bovenaan het bassin terecht komen. Een andere optie is een coalescentie-afscheider. Dit is een olie- en vetafscheider die is uitgerust met een extra filterdoek (op een raamwerk gespannen) of een pakkingsmateriaal (oleofiel materiaal). I Literatuurstudie 8 Hierdoor zullen de zeer fijne oliedruppeltjes samen klitten tot druppels die groot genoeg zijn om onder invloed van de opdrijvende kracht van het water naar het oppervlak te migreren. (1, 13, 17) 4.2 De secundaire stap Hier wordt de opgeloste organische stof verwijderd d.m.v. biologische omzetting en dit door bacteriën onder aerobe omstandigheden. Hierdoor ontstaat CO2, water en slib. De bacteriën kunnen in oplossing gebracht worden of op dragermateriaal zitten. Er wordt gekozen voor een aeroob systeem omdat deze sneller, goedkoper, gemakkelijker te gebruiken zijn t.o.v. anaerobe systemen en er zich geen gasexplosie kan voordoen. Wel zijn er een paar nadelen aan verbonden: grote hoeveelheden slib die moeten verwijderd worden, hoge werkingskost door toevoeging van zuurstof, prestatie afhankelijk van pH, type tank en er wordt geen biogas geproduceerd dat een deel van de werkingskosten kan inperken. (1, 18) De compactsystemen of de mechanische systemen zijn kleiner dan de plantensystemen en kunnen vaak volledig onder de grond weggewerkt worden. Tevens is het rendement van plantensystemen afhankelijk van de temperatuur. Waardoor het in de winter zo goed als niet toepasbaar is.(2, 19) I Literatuurstudie 9 5. Toepassingsgebied van verschillende zuiveringsmethoden Melkspoelwater kan op verschillende manieren worden gezuiverd. Zo is er reverse osmose, eiwitafscheiding, verwijdering van nutriënten en aerobe/anaerobe biologische zuivering. Er kan ook als voorbehandeling aan coagulatie/floculatie gedaan worden. Biologische zuivering prefereert boven alle voorgenoemde technieken. De belangrijkste reden is de lagere kost; deze omvat zowel de bouw-, energie- en onderhoudskosten. Maar er zijn ook nadelen: niet alle componenten kunnen afgebroken worden, een lage stabiliteit als er een piekbelasting optreedt, de kosten voor slibverwerking en er is veel grondoppervlak nodig.(7, 20, 21) 5.1 Soorten microbiële aggregaten en hun aeroob reactor De aerobe afvalwaterzuivering is gebaseerd op drie soorten microbiële aggregaten. De eerste zijn statische biofilms die toegepast worden bij trickling filters, biological aerated filters, submerged aerated filters en biorotors. De tweede zijn dynamische biofilms die worden toegepast bij biofilm fluidized bed reactors en biofilm airlift suspension reactors. Als laatste zijn er vlokken die toegepast worden in actief slib installaties. Door de ongeschiktheid van vlokken voor de behandeling van voorspoelwater, zoals beschreven in eigen onderzoek, wordt deze techniek niet verder beschreven. Figuur 3 geeft de toepassing van de drie soorten microbiële aggregaten met hun aeroob reactortype weer in functie van de substraatconcentratie (COD-gehalte) en debiet. In gebied A zal de verblijftijd in de reactor zo groot zijn dat de micro-organismen in suspensie groeien. Door het grote debiet in gebied B is er enkel statische biofilm groei mogelijk mits dynamische biofilm en vlokken worden uitgespoeld. In gebied C is dynamische biofilm groei mogelijk mits het debiet lager ligt. Gebied D stelt de toepasbaarheid van vlokken zoals toegepast in actiefslib installaties weer. Hierbij is bezinking en biomassa recycle nodig. In gebied E moet er anoxisch gewerkt worden met een upflow sludge blanket (USB). (22, 23) Figuur 3: Concentratie (COD-gehalte)-debiet diagram voor toepassing van vlokken en biofilms (22) I Literatuurstudie 10 Door het plaatsen van een vetvang wordt het COD-gehalte van het voorspoelwater met 56,75% gereduceerd (waarde verkregen uit eigen onderzoek). Hierdoor zou het COD-gehalte na de vetvang 1214-2328 mg/l bedragen. (8) Uit figuur 3 kan men afleiden dat zowel statische als dynamische biofilms kunnen worden toegepast. Deze worden verder besproken in puntjes 6 en 7. 5.2 Microbiële aggregaten Slib kan voorkomen als individuele cellen, biofilm (statisch en dynamische) of vlokken. De laatste twee bieden voordeel in de downstream processing door een gemakkelijkere scheiding tussen vloeistof en slib. Met de term vlok wordt een verzameling van individuele cellen en micro-kolonies bedoeld. Dit treedt op onder specifieke reactoromstandigheden en heeft een grootte van 10-150µm. Met de term biofilm wordt een complexe coherente structuur van individuele cellen en celextractieproducten, zoals polysachariden en proteïnen, bedoeld. Deze kunnen zowel statisch als dynamische voorkomen. De statische biofilms hebben een dikte van 20-12 000 µm met een gemiddelde van 300 µm en de dynamische biofilms minder dan 100 µm (18, 20, 22, 23) Bij statische biofilm reactoren en dynamische biofilm reactoren (zie later) bevindt de biofilm zich op het dragermateriaal. De biofilm het zal substraat biologisch afbreken. Dit substraat bestaat uit organische stof, stikstof – en fosforcomponten. Voor een betrouwbaar proces zijn hoge concentraties aan stabiele biomassa onontbeerlijk. Daarom moet het dragermateriaal glad zijn om volledig bedekt te kunnen worden met biomassa. Zo kunnen er geen brokjes dragermateriaal uit de reactor worden weggespoeld. Wel leidt glad dragermateriaal tot moeilijkere aanhechting van biomassa. Het doel is het behalen van een steady-state proces waarin er zich evenveel biomassa aan het dragermateriaal hecht dan dat er los komt. (20, 22, 24) Het ontstaan van een biofilm op het dragermateriaal wordt bepaald door 4 mechanismen: transport, initiële aanhechting, definitieve aanhechting en aangroei. Het eerste mechanisme, transport, bestaat uit diffusie en precipitatie. Diffusie is een traag proces ten gevolge van de willekeurige beweging van deeltjes (hier bacteriële cellen) en treedt voornamelijk op bij stilstaande vloeistoffen. Precipitatie treedt voornamelijk op bij bewegende vloeistoffen. Wanneer bacteriën het oppervlak van het dragermateriaal bereiken, zullen ze initieel hechten. Dit kan zowel reversibel als irreversibel zijn en wordt bepaald door de sterkte van de vanderwaalskrachten. De definitieve aanhechting gebeurt door sterke krachten (ionaire bindingen, waterstofbruggen en covalente bindingen) tussen de bacteriën, dragermateriaal en de celextractieproducten, zoals polysachariden. Deze aanhechting wordt versneld als het dragermateriaal positief geladen is door aanwezige kationen mits het oppervlak van de microorganismen negatief geladen is. Tevens versnelt de mate van hydrofoobheid en ruwheid de definitieve aanhechting. Door het aanwezig zijn van een biofilm met polysachariden is de omzetting van substraat veel hoger dan bij actief slibinstallaties. I Literatuurstudie 11 Dit is te verklaren doordat biofilm substraat kan accumuleren waardoor de concentratie aan substraat rond de bacteriën veel hoger is dan bij actief slib waaruit volgt dat ze sneller kunnen groeien en dus meer substraat verbruiken (18, 24, 25) Door de aanwezigheid van substraat zal de biofilm aangroeien. Het substraat, bestaande uit zowel koolstof-, fosfor- en stikstofbronnen en zuurstof, dient zich via diffusie door de oplossing te verplaatsen tot aan het oppervlak van de biofilm. Daarna dient er ook diffusie op te treden naar het centrum van de biofilm zodat er daar omzetting kan plaatsvinden. Hierdoor ontstaat een substraatgradiënt in de vloeistof en de biofilm. De penetratiediepte van het substraat hangt af van de substraatconcentratie in de vloeistof, de poreusheid en reactiesnelheid van de biofilm. Voor het slecht oplosbare substraat zuurstof is de penetratiediepte zeer klein (100-150 µm). Door de substraatgradiënt in de biofilms ontstaat er ook een groeigradiënt. Hierdoor bevinden zich in de biofilms meerdere species in een gelaagde structuur. Hierbij zullen de organismen met de hoogste groeisnelheid zich aan het oppervlak bevinden en in het centrum die met de laagste groeisnelheid en de denitrificeerders. Deze laatste groeien onder anoxische omstandigheden. Door deze opbouw zullen de traagst groeiende organismen beschermd worden tegen afschuifkrachten waardoor ze minder worden uitgewassen en dus meer kans hebben om in het systeem voor te komen dan als ze als individuele cellen zouden voorkomen. Wel zal de maximale groeisnelheid, die plaatsvindt bij individuele cellen, niet gehaald worden. De mate waarin de substraatgradiënt en dus de groeigradiënt zich voordoen hangt af van fysische eigenschappen van de biofilm zoals: grootte, densiteit en poreusheid. De biofilm moet voldoende dik zijn om voldoende biodegradatie te laten doorgaan maar moet dun genoeg zijn om massatransport toe te laten. (18, 20, 22, 23, 25) Figuur 4: Gelaagdheid van de biofilm door substraatgradiënt (26) I Literatuurstudie 12 Het loskomen van biomassa van het dragermateriaal vindt plaats door drie factoren. De eerste factor is begrazing. Dit houdt het consumeren van bacteriën in, die aanwezig zijn op de buitenste laag van de biofilm, door protozoa, slakken, larven en wormen. De tweede factor, erosie, houdt het loskomen van kleinere biofilmfragmenten door wrijvingskrachten afkomstig van het influent in. De derde factor, abrassie, is het loskomen van kleinere biofilmfragmenten door wrijving met elkaar. De mate waarin deze processen zich voordoen is afhankelijk van de hydrodynamica van de vloeistoffase, morfologie van de biofilm en het dragermateriaal. Zo kan geconcludeerd worden dat een verhoging in turbulentie en debiet van het influent er toe leidt dat de biofilm compacter en dunner is. Het loskomen van biofilm is een positief proces indien dode bacteriën plaats maken voor de aangroei van actieve bacteriën. Dit proces mag echter niet sneller voorkomen dan de aangroeisnelheid want anders verliest het dragermateriaal teveel biomassa waardoor de efficiëntie sterk daalt. De mate van loskomen van biomassa kan gestuurd worden door het afregelen van het influentdebiet. (20, 22, 24, 25) I Literatuurstudie 13 6. Statische biofilm reactoren Trickling filters, biological aerated filters en submerged aerated filters bevatten een vast filterpakket dat dienst doet als dragermateriaal voor het slib. Er wordt van een statisch biofilm systeem gesproken als dit dragermateriaal met het slib zich niet verplaatst. (20, 23) 6.1 Trickling filter Bij een trickling filter wordt het influent enkel biologisch omgezet en niet gefilterd zo als de naam zou kunnen aangeven. Een trickling filter is opgebouwd uit een pomp die het influent naar het verdelingssysteem leidt, een verdelingssysteem die het influent over het dragermateriaal brengt, een structuur die het dragermateriaal bij elkaar houdt, een drainage en ventilatie systeem. Figuur 5 geeft een doorsnede weer van een trickling filter met de verschillende onderdelen. Het influent beweegt onder invloed van de zwaartekracht naar beneden terwijl de lucht zich opwaarts of neerwaarts in het dragermateriaal beweegt. Door de aangroei van de statische biofilm zal periodiek een deel van het slib van de trickling filters afschuiven, waardoor een nabezinker noodzakelijk is. Het effluent kan deels gerecirculeerd worden voor een beter rendement maar is noodzakelijk bij een laag debiet aan influent om het dragermateriaal vochtig te houden. Dit is noodzakelijk anders resulteert dit in droge zones die voor een inefficiënte afbraak van het influent, geurhinder en ophoping van biomassa zorgen. In vergelijking met een actief slib installatie bevat een trickling filter een hogere biomassaconcentratie. Zo bedraagt deze voor een actief slib installatie 700-2500 mg MLVSS/l en voor een trickling filter 2000-100 000 mg MLVSS/l filtervolume. De laatste afkorting staat voor mixed liquor volatile suspended solids en is een maat voor de hoeveelheid levende biomassa. Door de grotere biomassaconcentratie en het aanwezig zijn van een biofilm is de efficiëntie van een trickling filter veel hoger dan dat van een actief slib installatie. Tevens is er weinig toezicht nodig, heeft het een laag elektriciteitsverbruik, is het bestand tegen piekbelastingen, heeft het een hoge nitrificatie efficiëntie en is er weinig slibproductie. Deze laatste drukt de kosten van de dure slibverwerking die voor een actief slibinstallatie kan oplopen tot de helft van de constructie- en exploitatiekosten. Echter de trickling filter kan verstoppen door biomassa ophoping, is minder controleerbaar, flexibel en is vatbaar voor macrofauna (o.a. vliegenlarven, slakken en wormen). Deze gebruiken het slib als voedingsbron waardoor de hoeveelheid slib in de trickling filter verlaagt met een verlaging van de efficiëntie tot gevolg. Een trickling filter is duur in opbouw maar heeft daarna weinig kosten vergeleken met een actief slibinstallaties (voornamelijk door beluchting en slibverwerking). (18, 21, 23, 25, 27, 28) I Literatuurstudie 14 Figuur 5: Doorsnede opbouw trickling filter (27) 6.1.1 Verdelingssysteem Het verdelingssysteem bestaat uit 2 of 4 armen die loodrecht op elkaar staan en boven het dragermateriaal ronddraaien en zo zorgen voor gelijkmatige verdeling van het influent zodat het gehele filteroppervlak in contact kan komen met het influent. Een tweede mogelijkheid is het gebruiken van vaste sproeikoppen. Dit wordt minder toegepast omdat het moeilijker is om het influent gelijkmatig te verdelen. Bij het systeem met armen bepaalt het debiet de biofilm dikte. Indien het debiet te laag is zal dit resulteren in droge zones die het effluent minder goed kunnen afbreken waardoor geurhinder en slibophoping optreden. Tevens bestaat er een maximaal debiet dat niet mag worden overschreden anders spoelt er teveel slib mee en zal afbraak van het influent sterk worden verlaagd. Het verdelingssysteem kan elektrisch of hydraulisch worden aangedreven. Het debiet wordt in het hydraulische systeem geregeld door de openingen in de armen meer of minder te openen. Tevens zal de afstand tussen de openingen groter zijn in het centrum van de trickling filter. Met een elektrische aandrijving is er een meer preciezere controle van de snelheid mogelijk. (26, 27, 29) 6.1.2 Dragermateriaal Dragermateriaal vergroot het oppervlak waaraan biofilm zich kan hechten. Het ideale dragermateriaal heeft een groot specifiek oppervlak zodat er veel biofilm kan aangroeien, hoge duurzaamheid, een hoge porositeit voor het voorkomen van verstoppen en verbeteren van de aeratie en het is bovenal goedkoop. Vroeger werd roodhout of behandelde houtlatten gebruikt omwille van hun vochtbestendigheid, de grotere verscheidenheid aan reactieve groepen en het mogelijks voorhanden zijn van nutriënten. Maar door hun hoge kost en het weinig voorhanden zijn, worden deze niet meer gebruikt. Momenteel worden stenen of plastics als dragermateriaal gebruikt. (18, 25, 27) Deze bepalen de afmetingen van de trickling filters. Indien stenen als dragermateriaal worden gebruikt, kan de diameter tot 60 m bedragen en de hoogte 1-2,5 m. I Literatuurstudie 15 Indien plastics als dragermateriaal worden gebruikt, bedraagt de diameter 6-12 m en de hoogte 4-12m.(21, 23) Plastics kunnen zowel random, verticale flow als cross-flow voorkomen (zie tabel 4) in zowel een gladde als een ruwe uitvoering. Tabel 4 geeft een overzicht van de verschillende mogelijke dragers met hun eigenschappen. Plastics hebben t.o.v. stenen een hoger specifiek oppervlak en grotere poriën. Door het hoger specifiek oppervlak kunnen grotere hydraulische ladingen verwerkt worden mits er per volume-eenheid meer biomassa voorkomt. De grotere poriën verbeteren de zuurstofcirculatie en de controle van de biofilmdikte mits er geen ophoping is van de biomassa die het massatransport kan inhiberen. Slakken, restant van de reactie tussen erts en steenkool in een hoogoven, met een diameter van 50 mm zijn ideaal. Deze bevatten spleten die influent en biomassa kunnen tegenhouden. Echter zijn deze meer gevoelig voor schommelingen tussen vries - en dooitemperaturen omdat bij bevriezen van water de slakken uit elkaar kunnen vallen. Dit resulteert in fijne steenslag dat samen met biomassa tot verstopping van de filter kan leiden. Indien hoge hydraulische ladingen worden toegevoegd aan een filter met stenen zal de biomassa snel toenemen. Hierdoor zal er zich een waterlaag aan het oppervlak vormen waardoor de zuurstofcirculatie wordt verlaagd. Uiteindelijk resulteert dit in zeer lage afbraakefficientie. Dit kan wel verbeterd worden door geforceerde beluchting toe te passen, het influentdebiet te verlagen, een beluchtingsnetwerk in het filterpakket te integreren en hogere eisen te stellen aan de nabezinker. Tevens is de massa van stenen veel groter dan plastics waardoor de trickling filters ondiep, 3 maal lager dan deze met plastic dragermateriaal, worden uitgevoerd. Daarom wordt er meestal voorkeur gegeven aan plastic dragermateriaal. (26, 27) Tabel 4: Soorten dragermateriaal met hun eigenschappen (27, 30) I Literatuurstudie 16 6.1.3 Drainage en ventilatie Het drainage systeem onderaan de trickling filter zorgt zowel voor het wegstromen van het effluent als voor een ruimte dat voor de ventilatie zorgt. Deze ruimte is 0,3-0,6 m hoog. Voor trickling filters met stenen worden er voornamelijk betonplaten gebruikt om de massa van de stenen te kunnen dragen. Voor filters met plastic dragermateriaal kunnen betonnen pijlers, versterkt glasvezel en hoge-densiteit-polyethyleen worden gebruikt. Ventilatie is noodzakelijk om aerobe respiratie te verkrijgen en om de temperatuur te regelen bij koudere perioden. Zo is het nodig om de temperatuur boven de 10°C te houden mits nitrificatie sterk daalt onder deze temperatuur. Ventilatie kan verkregen worden door mechanische ventilatie of natuurlijke luchtbewegingen. Mechanische ventilatie gebeurt met lage druk ventilatoren die continu lucht door het systeem brengen met een druk lager dan 1000 Pa. Deze methode vereist een verdelingsnetwerk mits de lucht zichzelf niet zal verspreiden zoals bij natuurlijke luchtbeweging. Door de hoge elektriciteitskosten wordt voorrang gegeven aan natuurlijke luchtbewegingen die ontstaan in de ruimte onderaan de trickling filter, de verluchtingsgaten aan de rand van het dragermateriaal en het verdelingsnetwerk. Natuurlijke luchtbeweging wordt veroorzaakt door het densiteitverschil tussen de lucht in en buiten de trickling filter veroorzaakt door verschil in temperatuur en vochtigheid. Aangezien de lucht in de trickling filter warm is (door de microbiële activiteit) en vochtig (door het influent), zal deze een opwaartse beweging doorheen de filter maken. Dit is te verklaren doordat warme/vochtige lucht lichter is dan koude/droge lucht. Bij grote installaties wordt dit het best vermeden omdat de laagste concentratie aan zuurstof wordt vrijgesteld aan dat deel van de filter die de grootste zuurstofvraag heeft (namelijk de bovenkant). Daarom wordt voor grote installaties en indien er geen temperatuursverschil aanwezig is, gebruik gemaakt van mechanische ventilatie. Zo niet ontstaan er anoxische zones en daalt de efficiëntie.(23, 26, 27, 29) 6.1.4 Process flow diagram en design parameters De mate van de efficiëntie van een trickling filter wordt bepaald door de mate van recirculatie. Door te recirculeren wordt het influent verdund met het al behandelde effluent en hierdoor zal de afbraakefficiëntie verhogen door de langere verblijftijd en het vochtig houden van de filter waardoor minder macrofauna kan aangroeien. Tevens blijft de trickling filter voldoende vochtig en kan de dikte van de biofilm gehandhaafd worden. Wanneer het debiet te laag is, door te weinig te recirculeren, zullen er droge zones ontstaan. Daardoor zal er minder zuurstofoverdracht mogelijk zijn en zal het effluent minder goed afgebroken worden. Hierdoor zal biomassa zich ophopen en kunnen er zich larven ontwikkelen. Er zijn verschillende recirculatie methodes mogelijk, figuur 6 geeft de vier meest voorkomende weer. Er kan een opsplitsing gemaakt worden op het aantal filters en wijze van recirculatie. Bij model A, dat bestaat uit één trikling filter, wordt het effluent direct gerecirculeerd. Hierdoor wordt het slib mee gerecirculeerd waardoor de trickling filter kan vertoppen. Bij model B, dat ook uit één trickling filter bestaat, kan dit niet gebeuren. Modellen C en D kunnen grotere volumes verwerken. Bij model C kunnen beide trickling filters verstoppen door het slib. Bij model D wordt dit risico zeer sterk verlaagd. I Literatuurstudie 17 Maar er moet rekening gehouden worden met het minimale debiet voor trickling filter 2, dat nodig is om de filter vochtig te houden en de dikte van de biofilm te controleren. Tabel 5 geeft de design parameters weer voor verschillende beoogde reacties. (26, 27, 29, 31) Figuur 6: Meest voorkomende process flow diagrammen met recirculatie. (A en B) een stap trickling filters (C) twee staps trikling filter (D) twee traps trickling filter met tussenliggende bezinker. (27) Tabel 5: Ontwerpparameters trickling filter (27) (a) toepasbaar voor ondiepe trickling filters (b) concentratie in de effluentstroom van de bezinker Opmerking: roughing is een voorbehandelingstechniek waarbij grote volumes influent over de trickling filter worden gebracht en zo worden ontdaan van organische onzuiverheden I Literatuurstudie 18 6.1.5 Nitrificatie Indien er een hoge graad van nitrificatie bij trickling filters met plastic medium dient op te treden dienen volgende parameters toegepast te worden: cross-flow medium omdat het contactoppervlak per volume-eenheid hier hoger is t.o.v. andere plastic. Hierdoor kunnen de trager groeiende autotrofe nitrificatie bacteriën die dunnere biofilms vormen voldoende aanwezig zijn. Tevens mag het COD-gehalte van het influent niet te hoog zijn mits anders de hetetrofe biofilm de autotrofe nitrificatie biofilm kan overwoekeren. Eveneens moet er voldoende mechanische ventilatie geïnstalleerd worden zodat de zuurstofconcentratie voldoende hoog is over het gehele volume. (26, 27) 6.1.6 Macrofauna controle De aanwezigheid van macrofauna (vliegenlarven, slakken en wormen) in de trickling filters leidt tot overlast en verlaging van het rendement. Deze gebruiken het slib als voedingsbron waardoor de hoeveelheid slib verlaagt. Deze kunnen verwijderd worden door een combinatie van fysische en chemische toepassingen. Het doel is om een toxische omgeving te creëren waarin ze niet meer kunnen aangroeien of waardoor ze afsterven. Wel dient het de werking van het actief slib niet te inhiberen. Een allereerste oplossing is de filter voldoende vochtig te houden waardoor de larven uitgespoeld worden. Een duurzame oplossing om vliegjes te verwijderen is het voorhanden zijn van een grasveldje rondom de filters waardoor de vliegen hierop hun eitjes leggen. Meer specifieke technieken zijn: periodisch hoge hydraulische ladingen en debieten over de filter brengen, de filters periodisch laten vollopen of een hoge ammonium dosis. Deze technieken worden eens per maand toegepast gedurende een tweetal uur. Er dient wel opgemerkt te worden dat sommige technieken in het ene geval wel werken en in het andere totaal niet. Het periodisch hoge hydraulische ladingen en debieten over de filter brengen, zorgt voor voldoende bevochtiging van de filter, verlaging van droge zones en plaatsen waar de larven zich kunnen ontwikkelen. De filter kortstondig laten vollopen kan met een basische oplossing op basis van CaO of NaOH. Bij pH 10 zijn 99% van de larven vernietigd. Bij toevoeging van NH4Cl van pH 9,2 (NH3-N=150 mgN/l) zijn 100% van de slakken vernietigd. Dit dient wel direct over de filter gebracht te worden en niet in het influent. Dan zijn er hogere concentraties nodig (1000-1500 mg N/l). Larven en slakken die in het effluent meespoelen kunnen via gravitatie worden verwijderd. Tevens kunnen nog insecticiden gebruikt worden maar deze tasten de biofilm aan. (27, 31, 32) I Literatuurstudie 19 6.1.7 Case study Als dragermateriaal kan naast plastic en steengruis ook zand gebruikt worden. In een case study (33), wordt een zandfilter, die periodiek werd belast, bestudeerd. Er werd gebruik gemaakt van synthetisch melkspoelwater dat voornamelijk bestond uit glucose, melkpoeder en NaHCO3. De zandfilter had een diameter van 0.3m en een lengte van 0.9m. Deze werd met 1 liter (10 g/l DS) actief slib, afkomstig van een rioolwaterzuivering, geïnoculeerd. De biomassa groeide voornamelijk in de bovenste lagen aan door het meer voorhanden zijn van nutriënten. Hierdoor was de retentietijd hoger en ontstonden er plassen op de bovenste lagen. In onderstaande figuur 7 is de opbouw van de zandfilter weergegeven: Figuur 7: Opbouw zandfilter (33) De filter bestaat uit een eerste laag van grof grind (10-22 mm doorsnede) gevolgd door een laag van grof zand (0.45 mm doorsnede) en een herhaling van kiezelsteentjes (10-20 mm doorsnede) en fijn zand (0.11mm doorsnede). Het zand werd door de onderste gravel laag tegengehouden en werd dus nooit uitgespoeld. In het bovenste deel van de zandfilter, met de grof zandlaag, werd de hoogste efficiëntie waargenomen. Tevens werd hier de grootste hoeveelheid biomassa teruggevonden. Bij een hydraulische belasting van 22 g BOD/m².d. en een influentconcentratie van 3000 mg/l trad er na één doorgang afbraak van COD, ammonificatie en nitrificatie op. Na 3 cycli werd er 99% BOD, 83% fosfor en 37% van de totale stikstof verwijderd. Het verwijderen, dus het adsorberen, van fosfor hangt in grote mate af van de pH, calcium mineralen, aluminium mineralen en de ijzer-fosfor verhouding mits er onoplosbare zouten kunnen gevormd worden. Indien de filter niet meer voldoende fosfor verwijdert, dient deze vernieuwd te worden. (33) I Literatuurstudie 20 6.1.8 Commercieel beschikbare systemen en dragermateriaal De Vlaamse firma Purotek verkoopt het syteem Kokopur® voor de verwerking van huishoudelijk afvalwater en heeft als dragermateriaal kokosvezels. De vezelstructuur heeft een groot specifiek oppervlak voor ad- en absorptie voor voedingsstoffen en water. De vezel bevat voldoende lucht via de microporiën waardoor het systeem niet belucht dient te worden. Dit dragermateriaal wordt in een biobed geïnstalleerd. Het influent wordt periodiek over het biobed gebracht. Het systeem is ook te gebruiken tijdens de winter omdat kokosvezel het systeem isoleert. (34) Figuur 8: Geheel overzicht Kokopur® van Purotek (34) Het Belgisch-Nederlands bedrijf Merrem & la Porte brengt verschillende plastic dragermaterialen op de markt (zie figuur 9). Margerita is een random plastic dragermateriaal gebouwd uit polypropyleen en heeft een diameter van 175 mm. (35) SESSIL® bestaat uit lange stroken polyethyleen met een breedte van 30 mm en een specifiek oppervlak van 100 tot 250 m²/m³. BIO-NET® bestaat uit een cilindrische structuur van polyethyleen en heeft een specifiek oppervlak van 100 tot 250 m²/m³ met 96% lege ruimte. (35-37) Figuur 9: Dragermateriaal Margerita, SESSIL® en BIO-NET® van Merrem & la Porte (35-37) I Literatuurstudie 21 6.2 Biological aerated filter en submerged aerated filter Biological aerated filters (BAF) en submerged aerated filters (SAF) zijn statische biofilm systemen waarbij het dragermateriaal ondergedompeld is in het influent. Het combineert biologische omzetting met dieptefiltratie. Ze verschillen in het feit dat BAF-reactoren worden teruggespoeld om de aangegroeide biomassa en weerhouden deeltjes te verwijderen en dat SAF-reactoren een nabezinktank vereisen. BAF-reactoren hebben als grote voordeel dat de biomassaconcentratie hoger is dan bij trickling filters omdat hier geen lege ruimte moet voorzien worden voor zuurstoftransport omdat het influent hier wordt belucht. Dit wordt onderaan het dragermateriaal gedaan en moet er voor zorgen dat de zuurstofconcentratie zeker 4-5 mg/l bedraagt zodat nitrificatie goed kan optreden. BAF-reactoren zijn gemiddeld 2 tot 4 m hoog, SAF-reactoren 3-6 m en ze nemen ook minder grondoppervlak in dan trickling filters. Het terugspoelen bij BAF-reactoren is noodzakelijk om het aangegroeide slib en de weerhouden vaste deeltjes te verwijderen omdat deze niet kunnen verwijderd worden door gravitatie. Indien dit niet zou gebeuren zal het dragermateriaal verstoppen. Dit is een groot nadeel door het grote elektriciteitsverbruik. Naargelang het influent onderaan of bovenaan de reactor wordt ingebracht spreekt men van een neerwaartse of opwaartse stroming. Beiden worden weergegeven in figuur 10. (23, 38-40) Figuur 10 : Overzicht opbouw opwaartse (links) en neerwaartse (rechts) biological aerated biofilter (38) De neerwaartse stroming is een betere uitvoering vergeleken met opwaarste stroming omdat bij de neerwaartse stroming het verse influent in contact komt met de laagste zuurstofconcentratie en het oude influent met de hoogste zuurstofconcentratie. Hierdoor is er een betere verwijdering van het COD-gehalte en gaat de nitrificatie in hogere mate door. De nitrificatie wordt onderaan de reactor uitgevoerd omdat er voldoende zuurstof aanwezig is. Tevens kunnen deze hoger beladen influenten aan die bij opwaartse stroming luchtzakjes doen ontstaan die het influent snel naar het oppervlak brengen en de verblijftijd verlagen. Bij neerwaartse stroming zal de verblijftijd dan ook groter zijn. Ook zullen de luchtbellen niet samenklitten waardoor er een betere verspreiding en opname van zuurstof plaats vindt. I Literatuurstudie 22 Wel zal een opwaartse stroming grotere debieten aankunnen en zal er minder geurhinder zijn daar de omgevende lucht enkel met het effluent in contact komt.(23, 38-40) Een alternatieve opstelling wordt weergeven in figuur 11. Hierbij wordt een opwaartse stroming gebruikt waarbij de beluchting niet onderaan maar in het midden gebeurt. Hierdoor ontstaat een anoxisch en aeroob deel in het dragermateriaal. Door het verkrijgen van een anoxisch deel kan de denitrificatie beter doorgaan. Wel is een recycle stroom nodig om het anoxisch deel van nitraat te voorzien. Zo kan in het aeroob deel ammonificatie, nitrificatie en koolstofverwijdering optreden en in het anoxisch deel denitrificatie. (38, 40) Figuur 11: Overzicht opbouw opwaartse biological aerated filter (38) BAF- en SAF-reactoren hebben als grote voordeel t.o.v. andere reactoren dat het hogere belaste ladingen en debieten aankan en dat deze stabieler zijn bij lagere temperaturen. Dit laatste is te verklaren doordat lucht in het systeem wordt geblazen zodat er warmte kan worden toegevoegd. Door de mogelijkheid om hogere belaste ladingen te verwerken, kan de reactor compact uitgevoerd worden. Bij deze reactoren is er veel minder macrofauna in vergelijking met trickling filters omdat deze niet kunnen overleven in water. De reactoren zijn echter niet bestand tegen piekladingen. (38, 39) 6.2.1 Dragermateriaal Bij BAF-reactoren wordt als dragermateriaal enkel ruwe korrels gebruikt die onregelmatig of sferisch van vorm zijn. Het plastic dragermateriaal bij SAF-reactoren werd al besproken bij trickling filters. Het ruwe dragermateriaal vergroot het oppervlak waaraan biofilm zich kan hechten. Het ideale dragermateriaal heeft een groot specifiek oppervlak, hoge duurzaamheid en is bovenal goedkoop. Zodoende kan er zich veel biofilm hechten wat de efficiënte vergroot. Bij BAF-reactoren bestaat het dragermateriaal uit plastic of steen/zand en heeft een specifiek oppervlak van 1000-1500 m²/m³. Door het verschil in densiteit zullen de plastic korrels drijven en steentjes/zand zinken in het influent (dat grotendeels uit water bestaat). I Literatuurstudie 23 De steentjes/zand hebben als nadeel dat bij het terugspoelen hogere debieten en dus meer energiekosten nodig zijn. Wel kan het zowel bij opwaartse als neerwaartse stroming gebruikt worden in vergelijking met plastic dat enkel bij opwaartse stroming kan toegepast worden. Indien de korrels groter zijn dan 6 mm zal de efficiëntie van de reactor verlaagd worden door de grotere lege ruimtes en verminderde hoeveelheid oppervlak waaraan biomassa kan groeien. Maar het vereist bij terugspoeling lagere debieten en het dient minder frequent toegepast te worden bij korrels kleiner dan 3 mm. Daarom wordt er gekozen voor een grootte van 3-6 mm. Het dragermateriaal bepaalt de hoogte van de reactor. Indien er steentjes/zand gebruikt wordt, is de hoogte 2-4 m en voor plastic dragermateriaal 3-5m. (23, 38, 40, 41) 6.2.2 Terugspoelen Terugspoelen wordt enkel bij BAF-reactoren gedaan en is noodzakelijk om aangegroeid slib en vast deeltjes te verwijderen zoniet daalt de efficiëntie van de reactor door te lage zuurstofconcentraties. Wel zorgt deze noodzakelijkheid voor een extra energie- en bouwkost. Daarom wordt deze stap zo minimaal mogelijk toegepast. Terugspoelen gebeurt door een hoog debiet van lucht en water door het dragermateriaal te brengen. Het debiet van lucht bedraagt ongeveer 0,5 m³ lucht per m³ dragermateriaal en per minuut, voor water is dit 0,35 m³ water per m³ dragermateriaal en per minuut. Voor reactors met steentjes als dragermateriaal wordt terugspoeling in de omgekeerd richting toegepast. Voor reactors met plastic dragermateriaal kan er zowel neerwaarts als opwaarts teruggespoeld worden. De frequentie waarop terugspoelen dient te gebeuren hangt af van de snelheid van de biomassa aangroei. Dit wordt dus bepaald door het influent: hoe zwaarder beladen hoe sneller de biomassa kan aangroeien. De frequentie kan op reguliere basis zijn of als het drukverlies een bepaalde waarde overschrijdt. Tevens mag de cycli niet te lang duren anders wordt er te veel biofilm weggehaald.(23, 38, 40) 6.2.3 Commercieel beschikbare systemen De Vlaamse firma BelleAqua verkoopt het systeem BellaAqua SAF. Dit is een SAF-reactor voor de behandeling van huishoudelijk afvalwater. Het dragermateriaal bestaat uit matten gevormd door willekeurig door elkaar gevlochten draden in polypropyleen van ongeveer 2 mm dikte. De matten zijn 5 cm dik en 100 cm hoog en worden tegen elkaar geplaatst zodat ze een blok vormen van 50 cm x 75 cm x 100 cm. In de reactor zijn twee blokken geplaatst met een tussenruimte voor hercirculatie. Het specifieke oppervlak bedraagt 150 m²/m³. Tevens bezit de reactor een voorbezinker en nabezinker in een cilindrische betonnen bekuiping. (42) De Vlaamse firma Wijckmans brengt het systeem BIOGEX op de markt. Dit is een SAFreactor die ook voor de behandeling van huishoudelijk afvalwater van toepassing is. Het systeem zit in een betonnen bekuiping en bevat naast de biologische tank een voorbezinker en nabezinker. Het plastic dragermateriaal heeft een specifiek oppervlak van 200 m²/m³. Het systeem wordt via een schotelbeluchter belucht. Figuur 12 geeft een bovenaanzicht van het systeem weer. (43) I Literatuurstudie 24 Figuur 12: Bovenaanzicht opbouw BIOGEX van Wijckmans (43) De Vlaamse firma Purotek verkoopt het systeem Oxyfix® voor de behandeling van huishoudelijk afvalwater. Het systeem is een SAF-reactor bestaande uit drie behandelingsfasen: voorbezinker, bioreactor met het dragermateriaal Oxybee® en nabezinker. Het dragermateriaal (figuur 13) heeft een honingraatstructuur en is vervaardigd uit gerecycleerd plastic (polypropyleen en polyetyleen). Het heeft een specifiek oppervlak van 200m²/m³. (44) Figuur 13: Dragermateriaal Oxybee® van Purotek (44) I Literatuurstudie 25 7. Dynamische biofilm reactoren Dynamische biofilm reactoren worden opgedeeld in de biofilm fluidized bed (BFB) en de biofilm airlift suspension (BAS) reactoren. Bij BFB-reactoren wordt het dragermateriaal, met dynamische biofilm, in oplossing gehouden door het influent dat naar boven stroomt. Bij BAS-reactoren wordt dit verkregen door het inpompen van lucht. Deze reactoren bevatten grotere hoeveelheden slibconcentraties dan actief slibinstallaties (30 kg/m³ t.o.v. 3 kg/m³). Tevens heeft het dragermateriaal van dynamische biofilm reactoren een groter specifiek oppervlak vergeleken met dat van trickling filters (3000 m²/m³ t.o.v. 300m²/m²). Hierdoor kunnen ze kleiner uitgevoerd worden.Ook is er een snellere diffusie van nutriënten mogelijk door de dunnere biofilm (minder dan 100 µm) vergeleken met een statische biofilm (gemiddeld 300 µm). Daarnaast hebben ze een hogere slibleeftijd (enkele weken) en minder productie van biomassa vergeleken met een actief slib installatie. Door de hogere slibleeftijd is er een grotere verscheidenheid in micro-organismen. Toch hebben deze reactoren ook enkele nadelen: door de trage aangroei van slib duurt de opstartfase lang en eenmaal er aangroei is, kan de dikte niet gecontroleerd worden omdat enkel het influentdebiet kan aangepast worden. Indien deze verhoogd wordt, zal maar een fractie van de biofilm loskomen maar het effluent zal in veel mindere mate omgezet zijn. (18, 20, 22, 23) 7.1 Biofilm fluidized bed (BFB) reactor 7.1.1 Werking Bij BFB-reactoren wordt het influent onderaan in de reactor gepompt. Hierdoor wordt het dragermateriaal, dat meestal zand met een diameter van 0,2-0,8 mm bedraagt, in oplossing gehouden. Als het dragermateriaal verspreidt is in de reactor, ontstaat een groot specifiek oppervlak waaraan biomassa zich kan hechten. Zo bevindt er zich 30-40 kg/m³ biomassa in de reactor. Om voldoende zuurstof in het systeem te krijgen wordt de recycle stroom belucht. Indien er echter te veel vraag is kan zuivere zuurstof een oplossing bieden. In deze reactor is er steeds een gelaagdheid aanwezig, deze is afkomstig door het verschil in grootte en densiteit van de biofilmpartikels. Dikkere biofilmlagen bevinden zich bovenaan de reactor. Het onbedekte dragermateriaal en de dunne biofilmlagen bevinden zich onderaan de reactor omdat hier meer biofilm loskomt door de hogere turbulentie. Het verschil in grootte en densiteit van de biofilmpartikels kan voorkomen worden door bovenaan de reactor een grotere turbulentie te creëren. De BFB-reactor wordt het best toegepast bij stromen met zeer hoge belasting maar weinig zwevende stoffen (minder dan 100 mg/l). Figuur 14 geeft de opbouw van de reactor weer. (22, 23, 45) I Literatuurstudie 26 Figuur 14: Opbouw biofilm fluidized bed reactor (22) 7.1.2 Commercieel beschikbare systemen De Vlaamse firma Prodall Europe verkoopt de Klargester Biosafe. Deze BFB-reactor staat in voor het zuiveren van huishoudelijk afvalwater en is vervaardigd uit vezelsterke kunststof. Het dragerateriaal bestaat uit polypropyleen en hoge-densiteit-polyethyleen. Tevens bevat het systeem een voorbezinker waar denitrificatie kan doorgaan en een nabezinker. (46) Figuur 15: Opbouw Klargester Biosafe (46) De Vlaamse firma Vinckier brengt een BFB-reactor op de markt voor de verwerking van huishoudelijk afval op de markt met als dragermateriaal Picobells. Deze hebben een vorm van een halve bol met aan de binnenzijde ingebouwde lamellen. De Picobells hebben een doorsnede van ongeveer 3,5 cm met een specifiek oppervlak van 450m²/m³. De betonnen reactor bestaat uit een voorbezinker, bioreactor en nabezinker en wordt belucht via een membraanbuisbeluchter. (47) Figuur 16: Dragermateriaal Picobells (47) I Literatuurstudie 27 7.2 Biofilm airlift suspension (BAS) reactor 7.2.1 Werking Figuur 17 geeft de opbouw van een BAS-reactor met interne lus weer. Deze reactoren bestaan uit een opwaarts en neerwaarts deel dat aan elkaar verbonden is. Hiervan zijn er twee configuraties mogelijk: met een interne of een externe lus. Voor beide configuraties is het principe gelijk. Lucht wordt onderaan in één van de delen van de reactor geblazen. Hierdoor ontstaat het opwaartse deel. De ontstane snelheid moet groter zijn dan de bezinkingssnelheid. Bovenaan de reactor verzamelt de lucht zich en wordt daar afgelaten. Maar een deel van de lucht zal zich in het neerwaartse influent bevinden. Door het verschil in gasconcentratie en dus de dichtheid zal er een stroom ontstaan die het influent en dragermateriaal met dynamische biomassa mengt. Als dragermateriaal wordt meestal zand gebruikt. Deze heeft een specifiek oppervlak van 2000-3000 m²/m³. Het effluent wordt bovenaan door een ringvormige opening (annular space) met bezinkingsmogelijkheid verwijderd.(22, 23, 48) Figuur 17: Opbouw BAS-reactor met interne lus (22) De belangrijkste ontwerpparameter is het luchtdebiet die de maat weergeeft waarin de vloeistof met dragermateriaal wordt gecirculeerd. Dit bepaalt de hoeveelheid zuurstof, de mate van massatransport en mate van menging. Deze laatste parameter is hoger in het opwaartse deel omdat de luchtbellen daar uiteenspatten. Om een aeroob systeem te verkrijgen, is het noodzakelijk dat er voldoende zuurstof in het neerwaartse deel terechtkomt. Hoe meer slibaangroei er aanwezig is of hoe zwaarder het dragermateriaal, hoe meer lucht er in het systeem moet gepompt worden. Deze techniek is in staat om hoog belaste stromen (10-20 kg COD /m³) in een korte tijd (0,5-4 uur) met veel biomassa (15-30 kg/m³) te verwerken. (22, 23, 48) I Literatuurstudie 28 7.2.2 Dynamische biomassa Er werd aangetoond dat tijdens de opstart van een BAS-reactor BAS reactor meer dan 95% van de aangehechte dynamische biomassa terug werd uitgespoeld. De sterke mate van loskomen is het gevolg van de aanwezigheid van onbedekt dragermateriaal en komt enkel voor bij BASreactoren door de hogere turbulentie vergeleken met BFB-reactoren. BFB Zo zal tijdens de opstartfase de hoeveelheid elheid onbegroeid oppervlak dalen waardoor de hoeveelheid slib dat afslijt ook zal dalen. Dit alles resulteert in een sterke, niet-lineaire, niet lineaire, toename van de biofilmdikte in functie van de tijd. Het onbedekte dragermateriaal is essentieel voor de aangroei vann biofilm maar zorgt net voor de grote mate van loskomen. Dit stelt grote problemen voor de opstartfase. Maar tijdens het proces zijn ze zeer nuttig om overmatige biofilmvorming tegen te gaan. gaan Tevens verandert de densiteit, dikte en vorm van de biofilm tijdens het proces waardoor het massatransport wijzigt hierdoor hierdoor is het rendement niet constant. (20, 22) 7.2.3 Commercieel beschikbaar systeem Het Duitse bedrijf Paques brengt de CIRCOX® op de markt.. Dit is een BAS-reactor BAS dat influent met een COD-gehalte gehalte van 5-30 5 kg O2/m³.d. kan verwerken. Het dragermateriaal bestaat uit zand en basalt (0,15-0,25 (0,15 0,25 mm doorsnede) en heeft een specifiek oppervlak van 2000-4000 4000 m²/m³.d. De reactor is 19 m hoog en heeft een diameter van 4,5m. Een circulatie duurt 40 seconden. Het dragermateriaal wordt van het effluent gescheiden door middel van een gekantelde plaatbezinker bovenaan de reactor. (50, 51) Figuur 18: Opbouw CIRCOX® van Paques (50) I Literatuurstudie 29 Het bedrijf ABC fluid technology solution uit Schotland verkoopt de Microbac Bioreactor om industrieel en huishoudelijk afvalwater te behandelen. Het kan zelfs ingezet worden voor de behandeling van olielekken in waterig milieu en grondsaneringen. Het systeem bestaat uit een plastic structuur die gefixeerd dragermateriaal bevat. Het geheel is omhuld met gecoated staal of beton en wordt belucht via een membraanbeluchter. Figuur 19 geeft de doorsnede weer van de reactor. De reactor is opgedeeld in verschillende verticale opwaartse en neerwaartse kolommen. De circulatie van het influent is gebaseerd op de BAS-reactor. Maar deze reactor bevat geen dynamische biofilm maar statische biofilm en het influent wordt aan de bovenzijde ingebracht. Het influent zal onderaan worden belucht en eerst door een schuine opstelling van het dragermateriaal moeten bewegen en daarna door een verticale opstelling. De schuine opstelling zorgt voor een vertraging waardoor de lucht goed verdeeld kan worden over het influent. Het dragermateriaal heeft een specifiek oppervlak van 150m²/m³. (49) Figuur 19: Doorsnede van de Microbac Bioreactor (49) I Literatuurstudie 30 II Materiaal en methoden 1 Bepaling van de fysicochemische parameters van afvalwater De pH werd telkens opgevolgd met de pH-meter Hach HQ 40d PHC 101 en de zuurstofconcentratie met de opgeloste zuurstofelektrode Hach HQ 40d LDO. Om het droge stof gehalte te bepalen werd er 30 mL slib (V) gecentrifugeerd in een Heraeus Megafuge 1.0 R centrifuge gedurende 10 minuten bij 4000 g. Het supernatans werd afgegoten en het pellet werd losgeweekt in een weinig gedestilleerd water, waarna dit geheel in een op voorhand getarreerd en geheel gedroogd recipiënt (X2) gebracht werd. Na overnachting bij 105°C werd het recipiënt met de stofdeeltjes gewogen (X1) en kan het gehalte aan zwevende stoffen berekend worden: (X1-X2)/V (uitdrukken in g/L). De waterstalen werden onderzocht via de “Hach-Lange cuvette tests”. Dit zijn kits die samengesteld zijn uit cilindrische glascuvetten en reagentia. Na toevoeging van het waterstaal zal een reactie optreden waarvan de concentratie van het eindproduct via absorbantie kan gerelateerd worden aan de waterparameter. Hiervoor werd gebruik gemaakt van een thermostaat (Hach-Lange LT200) en een spectrofotometer (Hach-Lange DR2800). Het COD-gehalte (Hach-Lange test LCK 514 100-2000 mg O2/l en LCK 414 5-60 mg O2/l) wordt bepaald door kaliumdichromaat te oxideren tot Cr3+ in een thermostaat bij 148 °C gedurende 120 minuten. Dit gebeurt in een zwavelzuuroplossing waarbij zilversulfaat optreedt als katalysator. Aanwezige chloor-ionen (tot 1500 mg/l) worden met kwiksulfaat gemaskeerd. (52) De ammoniumconcentratie (Hach-Lange test LCK 303 2,0-47,0 mg/l NH4-N) wordt bepaald door het waterstaal gedurende 15 minuten te laten reageren bij een pH van 12,6 met hypochlorietionen en salicylaationen in verbinding met natriumnitroprusside tot indofenolblauw. Indien er aminen of reductiemiddelen aanwezig zijn in het waterstaal kunnen deze de bepaling beïnvloeden. (52) De nitraatconcentratie (Hach-Lange test LCK 339 0,23-13,5 mg/l NO3-N) van een waterstaal wordt bepaald door het gedurende 15 minuten te laten reageren in een zwavel- en fosforzuuroplossing met 2,6-dimethylfenol tot 4-nitro-2,6-dimethylfenol. Indien het CODgehalte te hoog is, leidt dit tot verkleuring van de reagentia en daardoor ook tot een hoger resultaat. Tevens kunnen te hoge nitriet concentraties, chloriden- en calciumionen de bepaling verstoren. Dit kan verholpen worden door resp. een spatelpunt amidosulfonzuur, zilversulfaat en EDTA toe te voegen aan het waterstaal. (52) De nitrietconcentratie (Hach-Lange test LCK 342 0,6-6,0 mg/l NO2-N) wordt bepaald door het waterstaal gedurende 10 minuten te laten reageren met primaire aromatische aminen tot diazoniumzouten. II Materiaal en Methoden 31 Deze reageren met aromatische verbindingen met een amino- of hydroxylgroep tot een intensief gekleurde azo-kleurstof. Indien chroom(VI)- of koper (II)ionen aanwezig zijn in het waterstaal storen ze de bepaling. (52) De totale stikstofconcentratie (Hach-Lange test LCK 238 5-40 mg/l) wordt bepaald door al de aanwezige stikstof vrij te stellen door oxidatie tot nitraat in een thermostaat bij 100 °C gedurende 60 minuten. Het nitraat reageert in een zwavel- en fosforzuur oplossing met 2,6dimethylphenol tot nitrophenol. Indien er reductiemiddelen aanwezig zijn, geven ze een lager meetresultaat. (52) De totale fosforconcentratie (Hach-Lange test LCK 348 0,5-5,0 mg/l PO4-P) in een waterstaal wordt bepaald door alle aanwezig fosfor eerste door hydrolyse vrij te stellen. Dit gebeurt door de cuvetten in een thermostaat te brengen bij 100 °C gedurende 60 minuten. Daarna zullen alle aanwezige fosfaat ionen reageren in een zure oplossing met molybdaat- en antimoonionen. Hierdoor wordt een antimonyfosformolybdaat-complex gevormd dat door ascorbinezuur wordt gereduceerd tot fosformolybdeenblauw. Indien er fosfonzuren aanwezig zijn in het watermonster moet de hydrolysetijd verlengd worden tot 120 minuten. (52) II Materiaal en Methoden 32 2. Bepaling van de bioafbreekbaarheid van melkspoelwater 2.1 Opstelling en opvolging proces Om het effect van het melkspoelwater op het actief slib te meten werden drie verschillende influenten gebruikt op basis van melkspoelwater, aangezuurd melkspoelwater en volle melk. De actief slib reactoren werden belucht door een puimsteentje aan een debiet van 8,26 l lucht/min. Figuur 20: opstelling actieve slib reactoren De bioafbreekbaarheid werd gevolgd aan de hand van een respirometrische proef. Dit omvat het meten en interpreteren van de respiratiesnelheid van actief slib met in het bijzonder heterotrofe bacteriën. Dit werd gemeten na de beluchtingsfase met een opgeloste zuurstofelektrode tot een waarde van 3.5 mg O2/l.min. Nadien werd er terug belucht en gemeten tot het systeem weer stabiel werd. Tevens werd op dag drie de pH van het actief slib gemeten voor en na toevoeging van influent. Beiden werden gemeten zonder luchtinjectie. Om na te gaan of het actief slib aangroeide werd het zwevend stofgehalte bepaald. 2.2 Influent op basis van melkspoelwater Het influent van de eerste drie bokalen werd gemaakt op basis van melkspoelwater met een COD-gehalte van 53200 mg O2/l en een pH van 11,74. Om een lage belasting te verkrijgen van 0,19 kg COD/ kg VSS.d werd aan 1 liter slib, met een droge stof gehalte van 10,547g/l, 38 ml melkspoelwater toegevoegd. Dit influent werd verzameld uit de bovenste vloeistoflaag van een tank waar alle deelstromen van de reiniging in samenkomen. Dit had als gevolg dat er veel vet aanwezig was, daarom werd het melkspoelwater eerst over een koffiefilter gebracht om het grootste deel aan vet tegen te houden. Hierdoor had het melkspoelwater toch nog een zeer hoog COD gehalte van 53200 mg O2/l en een pH van 11,74. II Materiaal en Methoden 33 2.3 Influent op basis van aangezuurd melkspoelwater Het influent van de tweede reeks van drie bokalen werd gemaakt op basis van aangezuurd melkspoelwater met een COD gehalte van 53400 mg O2/l en een pH van 8,2. Om een lage belasting te verkrijgen van 0,19 kg COD/ kg VSS.d werd aan 1 liter slib, met een droge stof gehalte van 10,547g/l, 38 ml aangezuurd melkspoelwater toegevoegd. Dit influent werd verzameld uit de bovenste vloeistoflaag van een tank waar alle deelstromen van de reiniging in samenkomen. Dit had als gevolg dat er veel vet aanwezig was, daarom werd het melkspoelwater eerst over een koffiefilter gebracht om het grootste deel aan vet tegen te houden. Daarna werd er 0,69ml/l 96% zavelzuur toegevoegd om een pH van 8,2 te verkrijgen. 2.4 Influent op basis van volle melk Het influent van de derde reeks van drie bokalen werd gemaakt op basis van volle melk met een COD-gehalte aan 195400 mg O2/l en een pH van 6,8. Er werd voor volle melk gekozen omdat in het verkregen melkspoelwater veel vet aanwezig was. Om een lage belasting te verkrijgen van 0,19 kg COD/ kg VSS.d werd aan 1 liter slib, met een droge stof gehalte van 10,547g/l, 10 ml volle melk toegevoegd. II Materiaal en Methoden 34 3. Biologische zuivering van voorspoelwater met voorgeschakelde vetvang In het labo werd een biologische waterzuivering voor voorspoelwater geconstrueerd. geconstrueerd Onderstaande figuur geeft de schematische weergave. Figuur 21:: Constructie van het continu systeem voor zuivering van voorspoelwater a: frigo met influentvat b: pomp (Watson Marlow 205S) c: vetvang d: actief slibinstallatie e: trickling filter f: beluchter etvang met duikschotten Figuur 22: Opbouw vetvang II Materiaal en Methoden 35 3.1 Dimensionering van het systeem Uit voorbereidende testen met voorspoelwater met een COD-gehalte van 4g O2/l bleek dat na 24 uur de eiwitten precipiteerden en aan het oppervlak een vetlaag werd gevormd. Hierdoor werd het COD gehalte van de fractie tussen deze twee lagen verlaagd tot 2g O2/l en bedroeg de pH 4,9. Hierdoor werd de vetvang zo gedimensioneerd dat de verblijftijd 24 uur bedroeg. Om geen verzuring te verkrijgen in het influentvat of de leidingen werd het influent bewaard in een koelkast en de lengte van de leidingen zo kort mogelijk gehouden. De trickling filters werden als een continu systeem uitgevoerd. Als filterbelasting werd er 1kg COD/m³.d gekozen, hierdoor ontstaat er een laagbelast systeem. Het totale volume van de kolom bevatte 3 dm³. Er kon dus een COD-gehalte van 3g O2 per dag over de trickling filter lopen. Aan een COD-gehalte van 2g O2 per liter afkomstig na de vetvang was er per dag in totaal 1,5l influent nodig. Dit betekende dat er een debiet van 1ml/min moest gehaald worden. Mits de vetvang twee trickling filters voedde, diende er 2 ml/min influent vanuit de koelkast te worden toegevoegd met een COD-gehalte van 4g O2/l. Hierdoor moest het volume van de vetvang, rekening houdend met 24 uur verblijftijd, 3l (2x1,5l) bevatten. De trickling filter werd gevuld met dragermateriaal verkregen van de firma Prodall Europe dat in 4 werd geknipt voor optimale vulling van de trickling filter. Tevens werd de trickling filter onderaan belucht met een puimsteentje met een debiet van 8,26 l/min. De trickling filter werd geïnoculeerd gedurende 1 week door actief slib uit een rioolwaterzuiveringsinstallatie te laten recirculeren aan 22ml/min. Figuur 23: Dragermateriaal van de firma Prodall Europe- links volledig –rechts: verknipt in vier Voor de actief slib installaties werd er een slibbelasting van 0,5 kg COD/kg VSS.d gekozen. Hierdoor ontstond tevens een laagbelast systeem. Mits het effluent na de vetvang, met een verblijftijd van 24 uur, 2 gram per liter bedroeg en aan 1ml per min werd toegevoegd, bedroeg de belasting 3 gram per dag. Vervolgens moest er 6 g VSS aanwezig zijn. Het droge stof gehalte van het slib bedroeg 5,15g/l wat maakte dat er 1,2l slib moest toegevoegd worden. Het actief slib werd belucht met twee puimsteentjes aan een debiet van elk 8,26 l lucht/min. II Materiaal en Methoden 36 3.2 Onderhoud en opvolging proces De pH werd gevolgd van het oud influent, nieuw influent, vetvangers en effluent. De zuurstofconcentratie van het effluent van de trickling filters werd ook bepaald De slibindex werd telkens gevolgd door het zwevend stof gehalte en slibhoogte in Imhoff kegels te bepalen. Om de prestaties van de actief slib installatie en de trickling filters op te volgen werd het effluent onderzocht op volgende parameters: COD-gehalte, ammoniumconcentratie, nitraatconcentratie, totale stikstofconcentratie en totale fosforconcentratie. 3.3 Retentietijd bepaling van de trickling filters Om de retentietijd van de trickling filters te bepalen werd een doorbraakcurve opgesteld. Deze werd bepaald in week 10 en er werd gebruik gemaakt van een groene kleurstof: “AVEVE Bloem Cake’n party voedingskleurstof groen”. Deze had een adsorbantiepiek bij 629 nm. Hiermee werd een oplossing gemaakt met een adsorbantie van 0,805. Dit werd verkregen door 1 liter oplossing te maken met 1,27 ml kleuroplossing. Hierdoor werd de kleurstof 787,4 keer verdund. Op tijdstip nul werd de vloeistof over de trickling filter geleid. In de tijd werd de absorbantie gemeten tot deze gelijk was aan de absorbantie van het influent. Deze tijd is gelijk aan de retentietijd. II Materiaal en Methoden 37 4. 4.1 Pilootinstallatie voor de behandeling van melkspoelwater Opvolging van het systeem Om de prestatie van de pilootinstallatie op te volgen werd het effluent van de trickling filter, voorbezinker van de IBA en nabezinker van de IBA onderzocht op volgende parameters: COD-gehalte, ammoniumconcentratie, nitraatconcentratie, totale stikstofconcentratie en totale fosforconcentratie. Tevens werd de pH opgevolgd in de verschillende compartimenten. 4.2 Aantal bacteriën in de biofilm fluidized bed reactor Om het aantal bacteriën in de fluidized bed reactor te bepalen werd de biofilm die zich gevormd had op het dragermateriaal d.m.v. een spatel afgeschraapt en uitgeplaat op milk agar. Dit is een rijk medium voor de telling van bacteriën in melkgerelateerde producten. Tevens werd er een uitplating uitgevoerd van een waterstaal uit de biofilm fluidized bed reactor. Hiervoor werd al het nodige materiaal (milk agar, fysiologische oplossing (8,5 g NaCl/l), pipettips en Epperdorf tubes) geautoclaveerd en werd er een verdunningsreeks aangemaakt van 0 tot 10-4. Van deze verdunningsreeks en een blanco werd in drievoud 100 µl uitgeplaat via een drigalskispatel. Na 5 dagen incubatie bij 20°C werd een telling uitgevoerd. II Materiaal en Methoden 38 III Resultaten 1. Bepaling van de bioafbreekbaarheid van melkspoelwater Om het effect van het melkspoelwater op het actief slib te meten werden in het labo negen actief slib reactoren op laboschaal gemaakt door gebruik te maken van glazen bokalen. Er werden drie verschillende influenten gebruikt op basis van melkspoelwater (COD-gehalte 53200 mg O2/l), aangezuurd melkspoelwater (COD-gehalte 53400 mg O2/l) en volle melk (COD-gehalte 195400 mg O2/l). Om een lage belasting te verkrijgen van 0,19 kg COD/ kg VSS.d werd aan 1 liter slib, met een droge stof gehalte van 10,55 g/l, 38 ml melkspoelwater of 10 ml volle melk toegevoegd. Hierdoor was het COD-gehalte van het influent gelijk aan een gemiddeld reëel melkspoelwater, 2000 mg/l. Dit gemiddelde van een reëel melkspoelwater werd berekend uit de COD-gehalten van de drie stromen die in een reinigingsbeurt voorkomen, rekeninghoudend met hun verhoudingen (tabel 3). Elk dag, gedurende 10 dagen, werd het effluent verwijderd door het slib 30 minuten te laten bezinken en daarna uit de bovenstaande vloeistof evenveel effluent te verwijderen dan influent is toegevoegd vervolgens werd het influent vernieuwd. Omdat het slib niet ververst werd, ontstond een sequentiële batchreactor. De bioafbreekbaarheid werd gevolgd aan de hand van een respirometrische proef. Dit omvat het meten en interpreteren van de respiratiesnelheid van actief slib met in het bijzonder heterotrofe bacteriën. De respiratiesnelheid is de hoeveelheid zuurstof die per tijdseenheid wordt verbruikt door het actief slib (uitgedrukt als mg/l). Dit werd gemeten na de beluchtingsfase met een opgeloste zuurstofelektrode tot een waarde van 3.5 mg O2/l.min. Nadien werd er terug belucht en gemeten tot het systeem weer stabiel werd. De snelheid, bepaald door de richtingscoëfficiënt, is een maat voor de activiteit van het slib. Hoe groter de snelheid, hoe meer zuurstof er wordt verbruikt, hoe actiever het slib. Op dag drie werd de pH van het actief slib gemeten voor en na toevoeging van influent. Beiden werden gemeten zonder luchtinjectie. Hierdoor werd onderzocht of de natuurlijk aanwezige carbonaatbuffer voldoende effect heeft op de pH. Deze buffer ontstaat doordat bacteriën CO2 vormen bij de aerobe respiratie. Om na te gaan of het actief slib aangroeide werd het zwevend stofgehalte bepaald. III Resultaten 39 100% 90% 80% O2-reductie [%] 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% 0 0,5 1 1,5 2 2,5 3 3,5 4 4,5 5 Tijd [minuten] Volle melk melkspoelwater Aangezuurd melkspoelwater Figuur 24: Zuurstofafname i.f.v. de tijd op dag acht voor de verschillende influenten Uit figuur 24, die de zuurstofafname in functie van de tijd weergeeft op dag acht van het experiment, is een duidelijk verschil te merken tussen enerzijds het melkspoelwater en het aangezuurd melkspoelwater en anderzijds de volle melk. Hierbij was de snelheid, om naar 3,5 mg O2/l te gaan, bij volle melk hoger dan bij het melkspoelwater en het aangezuurd melkspoelwater. Er was wel geen verschil tussen het melkspoelwater en het aangezuurd melkspoelwater. De bufferende capaciteit werd gecontroleerd door de pH te meten tien minuten na toevoeging van het influent. Voor het melkspoelwater, pH 11,74; was dit 8,61 en voor het aangezuurd melkspoelwater, pH 8,2; was dit 8,18. III Resultaten 40 8,0 A 7,0 tijd (minuten) 6,0 5,0 4,0 3,0 2,0 1,0 0,0 B 8,0 7,0 tijd (minuten) 6,0 5,0 4,0 3,0 2,0 1,0 0,0 tijd (minuten) C 8,0 7,0 6,0 5,0 4,0 3,0 2,0 1,0 0,0 Dag 1 Dag 2 Dag 3 Dag 8 Dag 9 Dag 10 Figuur 25: Tijd voor zuurstofdaling van 7 tot 3,5 mg/l bij de drie influenten A) Volle melk B) Melkspoelwater C) Aangezuurd melkspoelwater In figuur 25 is de tijd die nodig is voor de zuurstofdaling van 7 tot 3,5 mg/l weergeven voor de eerste en laatste drie dagen. Deze toont aan dat naarmate de dagen verstreken de tijd steeds afnam en dus de respiratiesnelheid steeds toenam bij de drie soorten influent. Dit kan verklaard worden doordat er meer zuurstof werd verbruikt door aangroei van slib. III Resultaten 41 Op dag nul was het droge stof gehalte 10,55 g/l en op dag tien was dit voor melkspoelwater 15,52 g/l, voor aangezuurd melkspoelwater 13,97 g/l en voor volle melk 17,57 g/l. Dit leidde tot meer aanwezigheid van bacteriën die samen meer zuurstof verbruikten. Op dag vier en elf werd het slib onder een microscoop onderzocht. Op dag vier waren er een beetje draadvormers zichtbaar bij al het slib. Het actief slib was compact, afgerond en stevig. Bij het melkspoelwater, pH 11,74; waren er zelfs gesteelde ciliaten waarneembaar. Dit wees op een gezond slib mits gesteelde ciliaten zeer onderhevig zijn aan stress. Op dag elf waren er bij het melkspoelwater en het aangezuurd melkspoelwater tevens gesteelde ciliaten zichtbaar. Het actief slib was open, afgerond en stevig. Bij de drie soorten influenten waren er meer draadvormers zichtbaar. Door de open vorm en de aanwezigheid van draadvormers bezonk het slib minder goed. Figuur 26: Gesteelde ciliaten op dag elf bij melkspoelwater en aangezuurd melkspoelwater (400 maal vergroot) III Resultaten 42 2. Biologische zuivering van voorspoelwater met voorgeschakelde vetvang Het doel bestond erin om een biologische zuivering te vinden die het voorspoelwater in voldoende mate kon reduceren tot concentraties die verder afbreekbaar zijn met een traditionele IBA, zodat dit samen met het hoofdspoelwater en naspoelwater kan verwerkt worden tot de lozingsnormen. De opbouw en dimensionering van dit systeem wordt uitgebreid besproken in Materiaal en Methoden. Het influent, aangemaakt op basis van rauwe melk, wordt eerst over een vetvang gestuurd. Het effluent van de vetvang wordt dan doorheen een actief slibsysteem of een trickling filter geleid. 2.1. Nut van het gebruik van een voorgeschakelde vetvang Om de vetvang te dimensioneren werd een voorbereidende test uitgevoerd. Hierbij bleek dat bij het voorspoelwater met een COD-gehalte van 4g O2/l na 24 uur de eiwitten precipiteerden en aan het oppervlak een vetlaag werd gevormd. Dit wordt weergeven in figuur 27. Uit de voorgaande test werd de vetvang zo gedimensioneerd dat de verblijftijd 24 uur bedroeg. Figuur 27: Caseïne-eiwitprecipitatie voorspoelwater na 24 uur Tabel 6 geeft de parameters weer die bepaald werden van het influent en het effluent van de voorgeschakelde vetvang na een verblijftijd van 24 uur in week 2. De pH daalde van 7,38 voor de vetvang naar 4,68 na de vetvang. Het COD-gehalte daalde, door gebruik te maken van een vetvang, met 56,75%, totale stikstofconcentratie 29,91% en de totale fosforconcentratie met 25,78%. De ammoniumconcentratie steeg met 175,24%. Tabel 6: Karakteristieken influent en effluent na vetvang met verblijftijd van 24 uur in week 2 parameter influent na vetvang pH 7,38 4,68 COD (mg O2/l) 4000 1730 ammonium (mg/l NH4-N) 2,1 5,78 nitraat (mg/l NO3-N) 2,45 1,05 totale stikstofconcentratie (mg/l) 93,6 65,6 totale fosforconcentratie (mg/l PO4-P) 17,84 13,24 III Resultaten 43 2.2. Opvolging actief slib installaties en trickling filters Het influent werd gemaakt uit rauwe melk (102 ml melk aangelengd tot 5l) zodat een CODgehalte verkregen werd van 4g O2/l. Dit is een gemiddelde waarde van voorspoelwater. (1) Om zo goed mogelijk een reële situatie te verkrijgen werd het influent vernieuwd en het effluent afgelaten op maandag, dinsdag, donderdag en vrijdag. Hierdoor bedroeg het gemiddeld verschil in pH tussen het verse effluent en het oude influent maar 0,66. Zo ontstond een fed-batch systeem waarbij het influent continu werd toegevoegd en het effluent periodiek werd verwijderd. Het effluent van de actief slib installaties bevond zich bovenaan de reactor nadat er 30 minuten niet was belucht. Tevens werd twee keer per week, op maandag en donderdag, de vetvang ontdaan van vet en eiwitten door het geheel over een koffiefilter te brengen en de leidingen te spoelen. Om een representatief staal van het effluent te bekomen werd eenmaal per week een staal genomen na een 24 uren cycli met vers influent en gereinigde vetvangers. Het effluent werd gevolgd op volgende parameters: COD-, ammonium-, nitraat, totaal stikstof en totaal fosfor gehalte. In de laatste week werd ook de nitrietconcentratie bepaald. Deze parameters werden voor de actief slib installatie gedurende 5 weken opgevolgd en voor de trickling filters 10 weken. Deze parameters in functie van de tijd worden weergegeven in figuur 28. Deze werden gemeten door “Hach-Lange cuvette tests”. Na staalname werd het droge stof gehalte van de actief slib installaties op 6g/l gehouden door het overtollige slib te verwijderen. A 160 COD -gehalte (mg O2/l) 140 120 100 80 60 40 20 0 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 tijd (weken) actief slib 1 actief slib 2 trickling filter 1 III Resultaten trickling filter 2 detectielimiet 44 ammoniumconcnetratie (mg/l NH4-N) B 25 20 15 10 5 0 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 5 6 tijd (weken) 7 8 9 10 7 8 9 10 tijd (weken) 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0 D 40 totale stikstof concentratie (mg/)l nitraatconcentraite (mg/l NO3-N) C 35 0 1 2 3 4 0 1 2 3 4 30 25 20 15 10 5 0 5 6 tijd (weken) actief slib 1 actief slib 2 trickling filter 1 III Resultaten trickling filter 2 detectielimiet 45 totale fosforconcentratie (mg/l) E 16 14 12 10 8 6 4 2 0 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 tijd(weken) actief slib 1 actief slib 2 trickling filter 1 trickling filter 2 detectielimiet Figuur 28: A) COD-gehalte in functie van de tijd B) Ammoniumconcentratie in functie van de tijd C) Nitraatconcentratie in functie van de tijd D) Totale stikstofconcentratie in functie van de tijd E) Totale fosforconcentratie in functie van de tijd Voor trickling filter 2 zijn in week 2 geen parameters bepaald mits het effluent verzadigd was met slib door afschuiven van de biofilm uit de trickling filter. Tevens zijn geen waarden beschikbaar voor week 5 en 6 mits vlak voor week 5 de biomassa in de trickling filter grotendeels was uitgespoeld. In week 7 was de filter hersteld (gelijk lopende waarden met trickling filter 1). Alhoewel deze maar voor 1/3 was bedekt met biofilm. In week 5 was het niet meer mogelijk om parameters van actief slib installatie 1 te bepalen door de zeer slechte bezinking van het slib. Verder werd pas vanaf week 2 het totale fosforgehalte bepaald. Mits vanaf week drie de bezinking van de actief slib installaties moeilijker werd en het slib samenklonterde werd beslist om in week 5 de actief slib installatie af te koppelen. Het COD-gehalte bedroeg na de vetvang en dus van het influent van de biologische zuivering 1730 mg O2/l. Het effluent van beide actief slib installaties vertoonde een steeds toenemend COD-gehalte in de tijd. Wel was het COD-gehalte van actief slib installatie 2 steeds hoger dan dat van actief slib installatie 1. Zo steeg het COD-gehalte voor actief slib installatie 2 zelf naar 112,8 mg O2/l in week 4. Het COD-gehalte van het effluent van de trickling filters schommelde tussen 28,5 mg O2/l en 85,2 mg O2/l met een gemiddelde van 54,1 mg O2/l. Hierdoor is er een afname van gemiddeld 98,6% van het oorspronkelijke voorspoelwater. III Resultaten 46 Bovendien is het COD-gehalte van de trickling filters steeds lager dan dat van de actief slib installaties. De ammoniumconcentratie bedroeg na de vetvang en dus van het influent van de biologische zuivering 5,78 mg/l NH4-N. Voor week 3 was geen enkele ammoniumconcentratie detecteerbaar. Alle ammoniumconcentraties lagen hoger dan deze van het influent (buiten in week 3 voor actief slib installatie 2 en in week 6 voor trickling filter 1). De ammoniumconcentratie van de actief slib installaties steeg vanaf week 3 en was steeds hoger dan deze van de trickling filters (buiten voor trickling filter 1 in week 4). Vanaf week 8 steeg de ammoniumconcentratie van de trickling filters. De nitraatconcentratie bedroeg na de vetvang en dus van het influent van de biologische zuivering 1,05 mg/l NO3-N. De nitraatconcentratie van de trickling filters was steeds hoger dan deze van het influent (buiten in week 1 voor trickling filters 1 en 2). De nitraatconcentratie steeg tot een maximum van 16,44 mg/l NO3-N. Beide trickling filters volgden elkaar nauw en hadden een gemiddelde nitraatconcentratie van 6,26 mg/l NO3-N waardoor er een toename is van gemiddeld 155% t.o.v. het oorspronkelijke voorspoelwater. De nitraatconcentratie van de actief slib installaties was steeds lager dan deze van het influent en schommelde rond de detectielimiet. De totale stikstofconcentratie bedroeg na de vetvang en dus van het influent van de biologische zuivering 65,6 mg/l. De totale stikstofconcentratie van de actief slib installaties en de trickling filters steeg. De trickling filters hadden een gemiddelde totale stikstofconcentratie van 16,9 mg/l waardoor er een gemiddelde afname was van 81,9% t.o.v. het oorspronkelijke voorspoelwater. De actief slib installaties hadden een gemiddelde stikstofconcentratie van 10,9 mg/l waardoor er een gemiddelde afname was van 88,4% t.o.v. het oorspronkelijke voorspoelwater. De nitrietconcentratie van de trickling filters werd bepaald in week 10. Voor de eerste bedroeg deze 1,16 mg/l NO2-N voor de tweede was het niet detecteerbaar. Om de denitrificatie te stimuleren werd trickling filter 2 niet meer belucht vanaf week 9. De zuurstofconcentratie in het effluent van trickling filter 2 bedroeg voor het stopzetten van de beluchting 8,1 mg/l en na een week zonder beluchting 7,5 mg/l. Doordat de zuurstofconcentratie niet sterk daalde was er ook geen extra denitrificatie meer mogelijk. Dit werd tevens aangetoond door de nitraatconcentraties die vrijwel constant bleven (12,4 mg/l NO3-N voor stopzetten beluchting en 11,4 NO3-N bij stopzetting.) De totale fosforconcentratie bedroeg na de vetvang en dus van het influent van de biologische zuivering 13,24 mg/l PO43-P. Alle waarden lagen hieronder (buiten voor trickling filter 1 in week 10). Alle totale fosforconcentraties lagen tussen 1,66 mg/l PO43-P en 9,52 mg/l PO43-P (buiten trickling filter 1 in week 10). De gemiddelde totale fosforconcentratie van de trickling filters bedroeg 6,10 mg/l waardoor er gemiddeld afname was van 65,8% t.o.v. het oorspronkelijke voorspoelwater. De gemiddelde totale fosforconcentratie van de actief slib installaties bedroeg 5,30 mg/l waardoor er gemiddeld afname was van 70,3% t.o.v. het oorspronkelijke voorspoelwater. III Resultaten 47 Na doorgang in de trickling filters werd de pH gemiddeld 7,94, in de actief slib installaties 8,11. De zuurstofconcentratie bedroeg gemiddeld voor trickling filters 8,3 mg/l. Gedurende de periode van tien weken werd er telkens wat vet en eiwit in het midden van de filters weergevonden (figuur 29). Dit kwam omdat niet al het vet en eiwitten waren afgescheiden in de vetvang. Door het influentbuisje bovenaan de trickling filter regelmatig van plaats te veranderen was hiervan niets meer zichtbaar na 3-4 dagen. Vanaf week vijf waren er vliegjes en larven aanwezig in de bovenste 8 cm van de trickling filters. In week 9 was er duidelijk slib weg uit trickling filter 2 door de larven. In het effluent van de trickling filters was er steeds slib aanwezig wat duidt op slibafschuiving door aangroei. Figuur 29: Witte afscheiding in trickling filter 2.3. Opvolging slib in actief slib installaties Over de periode van vijf weken bleef het slib afgerond en stevig. Wel was er een toename in het aantal draadvormende bacteriën. Deze bemoeilijkten het bezinken van het actief slib. Er werd de gehele periode rotiferen en zwemmende ciliaten waargenomen. Op week drie werden er zelfs gesteelde ciliaten waargenomen, wat op een gezond slib wees. Echter de enorme hoeveelheid aan draadvormers zorgden in week 5 ervoor dat het slib zeer moeilijk bezonk. Deze zichtbare kenmerken zijn te verklaren doordat vanaf het opstarten van de actief slib installaties gekozen werd voor een lage slibbelasting. Hieruit volg dat het omzettingsrendement hoog is en er weinig slibproductie is (vergeleken met een hoge slibbelasting). Hierdoor is de slibleeftijd hoog zodat er veel verschillende metazoa (o.a. rotiferen) en protozoa (o.a. ciliaten) voorkomen. Deze voeden zich met losse cellen en actief slib vlokjes. Dit leidt tot een verbeterde effluentkwaliteit en verlaging van de slibproductie. III Resultaten 48 Maar doordat er gekozen werd voor een lage slibbelasting is de groeisnelheid van de draadvormende bacteriën groter dan deze van vlokvormende bacteriën. Hierdoor groeit het aantal draadvormende bacteriën aan waardoor de bezinking versclechtert. Hierdoor is het toepassen van een actief slibinstallatie niet haalbaar. Figuur 30 geeft een microscopische weergaven van het actief slib na 1 week, 4 weken en de bezinking van het slib in een Imhoffkegel van 1 l in week 5 voor beide actief slib installaties na 30 minuten. De slibhoogte na 30 minuten bedroeg 1000 ml/l voor actief slib installatie 1 en 925 ml/l voor actief slib installatie 2. Figuur 30: Microscopische weergaven van actief slib (100 maal vergroot) na 1 week (links), na 4 weken (rechts) en de bezinking in Imhoff-kegels van 1l in week 5 na 30 minuten: actief slib installatie 1 (links) en 2 (rechts) 2.4. Effect van een nabezinker op denitrificatie bij trickling filters Om een nabezinker te simuleren werd er 15 ml slib, dat uit de kolom werd mee gespoeld, in een beker van 1 l gebracht. Zo ontstond er een laagje op de bodem. Het effluent werd hierin opgevangen voor 23 uur en het nitraatgehalte werd bepaald door de “Hach-Lange cuvette tests”. Het effluent van de trickling filters en dus het influent van de nabezinker bedroeg voor de 1ste nabezinker 6,36 mg/l NO3-N en voor de 2de nabezinker 11,4 mg/l NO3-N. Na een verblijftijd van 23 uur in de nabezinker bedroeg het nitraatgehalte 7,04 mg/l NO3-N voor de nabezinker van trickling filter 1 en 7,08 mg/l NO3-N voor de nabezinker van trickling filter 2. Bij de eerste is er geen verschil op te merken maar de tweede daalde wel. Hierdoor is het aangewezen om een nabezinker achter de filter te plaatsen voor een betere denitrificatie. 2.5. Retentietijd bepaling van de trickling filters Voor trickling filter 1 bedroeg de retentietijd 2 uur en voor trickling filter 2 40 minuten. Wel was de biomassa van trickling filter 2 in week 5 deels uitgespoeld waardoor er in week 10 minder biomassa aanwezig was vergeleken met trickling filter 1. Hierdoor bevatte trickling filter 1 meer slib, dat voor meer weerstand van de influentstroom zorgde, waardoor er een grotere retentietijd werd verkregen. III Resultaten 49 3. Bepaling doeltreffendheid vetafscheidend inoculum Deze proef werd al eerder uitgevoerd door Wouter Taghon maar als basis voor het voorspoelwater werd nu rauwe melk i.p.v. volle melk gebruikt. Het doel bestond erin om de doeltreffendheid van een vetafscheidend inoculum na te gaan. Als inoculum werd GTOTM van producent Spillaway InternationalTM gebruikt. Dit bacteriologisch product werd speciaal ontwikkelt voor het omzetten van vet, olie en organische afval uit vetvangers tot CO2 en water. Als opzet werden er zes bekers gevuld met 800 ml voorspoelwater met een COD gehalte van 4g O2/l. Aan de eerste twee bekers werd geen inoculum toegevoegd, waardoor deze als blanco’s dienden. Aan volgende twee bekers werd er 60µl inoculum toegevoegd, dit is de aanbevolen dosis van de fabrikant, en aan de laatste twee bekers werd een overmaat, 1ml, toegevoegd. Na toevoeging van het inoculum werden de zes bekers geroerd en na zeven dagen werd het COD-gehalte bepaald, na volledig omroeren van de bekers, door “HachLange cuvette tests”. Figuur 31: Reeks van zes bekers op dag vier: geen inoculum (1 en 2), 60 µl inoculum (3 en 4) en overmaat inoculum (5 en 6). Na vier dagen waren bij alle bekers de caseïne-eiwitten geprecipiteerd en was er aan het oppervlak een vetlaag gevormd. Na zeven dagen werd na het mengen van de bekers het CODgehalte bepaald en vergeleken met het oorspronkelijke gehalte van 4 g/l. Voor de blanco’s, waar geen inoculum werd toegevoegd, bedroeg dit 2888 mg/l, voor de bekers met de aanbevolen toegevoegde hoeveelheid inoculum 2924 mg/l en voor de bekers met overmaat inoculum 2824 mg/l. Omdat er vrijwel geen verschil te merken is tussen de verschillende COD-gehalten, kan er besloten worden dat het inoculum geen effect uitoefent op de vetafscheiding. De verlaging in COD-gehalte kan enkel verklaard worden door de aanwezigheid van melkzuurbacteriën uit de lucht. Deze bacteriën produceren melkzuur wat voor een verlaging van de pH zorgt. Dit werd vastgesteld: de pH daalde van 7,3 naar gemiddeld 4,6. III Resultaten 50 4. Pilootinstallatie voor de behandeling van melkspoelwater 4.1 Opstelling Voor de behandeling van melkspoelwater werd een pilootinstallatie ontworpen en gebouwd bij een melkveehouder in Kruishoutem. De pilootinstallatie bestaat uit twee delen: een eerste deel is de voorbehandeling van het voorspoelwater op basis van de resultaten resultate behaald in deze thesis en het tweede deel is conventioneel opgebouwde een IBA. Deze geconstrueerd geconstrue uit polyethyleen en figuur 32 geeft de opbouw weer. Figuur 32:: Opbouw pilootinstallatie voor de behandeling van melkspoelwater I: voorbehandeling voorspoelwater oelwater II: individuele behandeling van afvalwater a: driewegklep b: toevoer voorspoelwater c: toevoer hoofd- en naspoelwater d: buffervolume voorspoelwater e: airlift f: vetvang met drie duikschotten 4.2 g: verdelingsysteem h: trickling filter i: buisbeluchter type TD63-2050 TD63 j: luchtpomp Secoh SLL-40 40 40W k: voorbezinker l: biofilm fluidized bed reactor m: nabezinker n: afvoer naar beek Dimensionering van het systeem Om het voorspoelwater te scheiden van het hoofdhoofd en naspoelwater werd een driewegklep die in verbinding stond met de reinigingsautomaat geïnstalleerd. Het volume voorspoelwater per dag bedroeg 150 l, dit werd bekomen door driemaal daags te melken waarbij telkens 50 l voorspoelwater vrijkwam. Deze 150 l dient dient voorbehandeld te worden in een tijdsduur van 24u zodat het gehele afvalwatervolume dat op één dag ontstaan op één dag gezuiverd kan worden. Hierdoor zal het debiet dus 6,25 l/u (150 l / 24 u) moeten bedragen dat door de vetvang en trickling filter gaat. Dit debiet wordt via een airlift systeem van het buffervolume naar de vetvang gebracht. III Resultaten 51 De airlift bestaat uit een buis die verticaal in het buffervolume is gemonteerd. Onderaan deze buis wordt er lucht ingeblazen waardoor het voorspoelwater meegesleurd wordt naar boven. Omdat het airlift systeem te veel debiet gaf, werd aan de luchtpomp een tijdsklok bevestigd (Brennenstuhl 10T40). Hierdoor wordt er om de drie kwartier gepompt gevolgd door drie kwartier rust. Omdat na de plaatsing er maar twee keer per dag werd gemolken werd het debiet verlaagd naar 4,5 l/u. Deze waarde werd verkregen door Q = V/t met t de verblijftijd (24 u), V volume vetvang (0,108 m³) en Q debiet ingaand. Uit voorbereidende testen met voorspoelwater met een COD-gehalte van 4g O2/l bleek dat na 24 uur de eiwitten precipiteerden en er aan het oppervlak een vetlaag werd gevormd. Hierdoor werd de vetvang zo gedimensioneerd dat de verblijftijd 24 uur bedroeg waardoor het volume 0,108 m³ was. Om de goede werking van de vetvang te verhogen werden drie schotten aangebracht. Mits de discontinue aanvoer van influent moet aangesloten worden op een continu systeem is een buffervolume noodzakelijk. Dit zal een volume moeten hebben van 0,075 m³. Dit werd bekomen doordat er om 6:00 a.m. , 12 a.m. en 6:00 pm werd gemolken. Op tijdstip één zal er 50 l toekomen en zal er tegen tijdstip twee 37,5 l (6u X 6,25 l/u) weg vloeien en 12,5 l overblijven. Op tijdstip twee komt er terug 50 l toe en zal er terug 37,5 l wegvloeien en 12,5 l overblijven. Op tijdstip drie zal 50 l toekomen en zal er nog 25 l (2 X 12,5l) over zijn van de vorige blokken. Hierdoor is er een volume van 0,075m³ noodzakelijk. Doordat er na de plaatsing er maar twee keer per dag werd gemolken is dit buffervolume ruim genoeg. Voor de trickling filter werd een belasting van 1 kg COD/ m³.d gekozen net als bij de voorgaande testen in het labo. Om het COD-gehalte van het voorspoelwater na de vetvang te schatten werd het COD-gehalte van het voorspoelwater bepaald (2500 mg O2/l) en vermenigvuldigd met de reductie bekomen in het labo (56,75%) na doorgang door een vetvang. Hierdoor zou het COD-gehalte na de vetvang 1081 mg O2/l bedragen. Hierdoor zal er 0,1622 kg COD per dag (1081 mg/l . 150 l) over de trickling filter vloeien waardoor een volume van 0,1622 m³ noodzakelijk was. Het dragermateriaal is hetzelfde als in het labo maar werd niet verknipt. Om een betere verdeling van het voorspoelwater over de trickling filter te verkrijgen wordt gewerkt met een gekante rand. De trickling filter wordt onderaan belucht via een buizenbeluchter voor optimaal zuurstoftransport. De gebruikte buizenbeluchter heeft een perforatie oppervlak van 0,12 m² over een lengte van 750 mm. Tevens wordt onderaan het voorbehandelde voorspoelwater via een airlift systeem naar de voorbezinker van de IBA gebracht. Zowel de buizenbeluchter als het airlift systeem worden gevoed via een luchtpomp. Omdat na plaatsing de melkveehouder maar twee keer per dag meer melkte werd de trickling filter maar voor 0,67 kg COD/ m³.d belast. Dit werd verkregen door het COD-gehalte (1081 mg O2/l) te vermenigvuldigen met het volume voorspoelwater (100 l) en dit geheel te delen door het volume van de trickling filter (0,1622m³). III Resultaten 52 Het volume melkspoelwater dat de IBA per dag verwerkt, bedraagt 450 l (3.150 l). Om de IBA te dimensioneren werd gebruik gemaakt van de dimensies van een bestaande IBA die Prodall Europe verkoopt (Biosafe 6). Deze verwerkt een debiet van 50 l/u en heeft een voorbezinker van 2,2 m³, een biofilm fluidized bed reactor van 0,765 m³ en een nabezinker van 0,63 m³. Door elk volume te delen door het debiet (50 l/u) en te vermenigvuldigen met het nieuwe debiet van 18,75 l/u (450 l / 24 u) werden de volumes van de biofilm fluidized bed reactor en nabezinker bekomen. De voorbezinker werd bekomen door als debiet 300 l/d te kiezen i.p.v. de normale 450 l/d omdat het melkspoelwater weinig zwevende deeltjes bevat en dus kleiner kan gedimensioneerd worden in vergelijking met huishoudelijk afvalwater waar meer zwevende deeltjes aanwezig zijn. Tevens werden de volumes iets veranderd zodat de IBA praktisch kon geplaatst worden. Hierdoor bedraagt het volume van de voorbezinker 468 l (82 l kleiner dan berekend), de biofilm fluidized bed reactor 263 l (26 l kleiner dan berekend) en de nabezinker 263 l (27 l groter dan berekend). Het dragermateriaal is hetzelfde als wat gebruikt werd in het labo, maar dit werd niet verknipt en werd in beweging gebracht door de zelfde type buizenbeluchter die hierboven wordt beschreven. De voorbezinker, biofilm fluidized bed reactor en nabezinker worden met een u-vormige buis verbonden. De trickling filter en de biofilm fluidized bed reactor werden geïnoculeerd gedurende 1 week door actief slib uit een rioolwaterzuiveringsinstallatie te laten recirculeren. 4.3 Opvolging van het systeem Om de prestatie van de pilootinstallatie op te volgen werd het effluent van de trickling filter en schepstalen van de voorbezinker van de IBA en nabezinker van de IBA vanaf dag 17 onderzocht op volgende parameters: COD-gehalte, ammonium-, nitraat-, totale stikstof- en totale fosforconcentratie. Tevens werd de pH opgevolgd in de verschillende compartimenten. A 800 700 COD-gehalte (mgO2/l) 600 500 400 300 200 100 0 17 24 31 38 45 tijd (dagen) trickling filter voorbezinker III Resultaten nabezinker detectielimiet 53 7 B 6 ammoniumconcentratie (mg/l NH4-N) 5 4 3 2 1 0 17 24 31 38 45 38 45 38 45 tijd (dagen) 3 nitraatconcentratie (mg/l NO3-N) C 2,5 2 1,5 1 0,5 0 17 24 31 D totale stikstofconcentratie (mg/l) tijd (dagen) 30 25 20 15 10 5 0 17 24 31 tijd (dagen) trickling filter voorbezinker III Resultaten nabezinker detectielimiet 54 totale fosforconcentratie (mg/l) E 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0 17 24 31 38 45 tijd (dagen) trickling filter voorbezinker nabezinker detectielimiet Figuur 33: A) COD-gehalte in functie van de tijd B) Ammoniumconcentratie in functie van de tijd C) Nitraatconcentratie in functie van de tijd D) Totale stikstofconcentratie in functie van de tijd E) Totale fosforconcentratie in functie van de tijd Op dag 45 werden er geen parameters bepaald voor de trickling filter omdat het effluent verzadigd was met vet en proteïnen. De COD-gehalten van de trickling filter, voorbezinker IBA en nabezinker IBA bleven vrijwel constant in functie van de tijd. Het COD-gehalte van het voorspoelwater werd met 75,2 % gereduceerd t.o.v. het voorspoelwater tot gemiddeld 620 mg O2/l en dit door gebruik te maken van een trickling filter met voorgeschakelde vetvang. De COD-gehalten van de voorbezinker en nabezinker van de IBA waren vrijwel constant en gelijklopend met een gemiddelde waarde van 169 mg O2/l en ligt hoger dan de verwachte waarde voor de voorbezinker (44,89 mg O2/l). De ammoniumconcentratie van de trickling filter steeg in functie van de tijd met een gemiddelde waarde van 6,22 mg/l NH4-N op dag 24 en 38. De ammoniumconcentraties van de voorbezinker en nabezinker van de IBA waren constant en gelijklopend met een gemiddelde van 2,10 mg/l NH4-N. De nitraatconcentraties van de trickling filter, voorbezinker IBA en nabezinker IBA bleven vrijwel constant in de tijd. Wel lag de nitraatconcentratie van de trickling filter steeds lager dan deze van de voorbezinker en nabezinker van de IBA. III Resultaten 55 De gemiddelde nitraatconcentratie van de trickling filter bedroeg 0,471 mg/l NO3-N waardoor er een afname was van het voorspoelwater van gemiddeld 84,2 % door gebruik te maken van een trickling filter met voorgeschakelde vetvang. De gemiddelde nitraatconcentratie voor de IBA bedroeg 2,52 mg/l NO3-N. De totale stikstofconcentratie steeg voor de trickling filter in functie van de tijd en had een gemiddelde waarde van 25,5 mg/l op dag 24 en 38 waardoor er een reductie was van 32,82% t.o.v. het voorspoelwater door gebruik te maken van een trickling filter met voorgeschakelde vetvang. De totale stikstofconcentraties van de IBA bleven constant in functie van de tijd met een gemiddelde waarde van 7,08 mg/l en ligt in de buurt van de verwachte waarde voor de voorbezinker (10,13 mg/l). De totale fosforconcentratie in de voorbezinker en nabezinker van de IBA daalde in functie van de tijd en bleef vrijwel constant op dag 38 en 45 waarbij een gemiddelde waarde van 5,86 mg/l verkregen werd. Deze waarde ligt beduidend lager dan de verwachte waarde voor de voorbezinker (26,47 mg/l). De totale fosforconcentratie van de trickling filter schommelde tussen 5,28 mg/l en 11,36 mg/l. De gemiddelde pH-waarde voor het effluent van de trickling filter bedroeg 7,83 en deze voor de IBA 9,96. De pH-waarde van de IBA ligt dicht bij de verwachte waarde (10,3). De pHwaarde onderaan de vetvang daalde in functie van de tijd maar bleef constant op 5,41 voor dag 38 en 45. Vanaf dag 23 was er een beetje vet zichtbaar op de trickling filter. Op dag 45 was de trickling filter volledig bedekt met vet. Dit vet is afkomstig uit de vetvang en wordt door het te grote debiet aan influent uit de vetvang meegesleurd. Figuur 34 : Trickling filter volledig bedekt met vet op dag 45 (achteraan) Eén maand na de plaatsing van de installatie was er een witte slijmerige substantie zichtbaar op het dragermateriaal van de biofilm fluidized bed reactor. Dit werd zichtbaar door met een spatel op het dragermateriaal te schrapen. Van deze witte substantie en het afvalwater in de biofilm fluidized bed reactor werd op dag 50 het aantal kolonievormende kolonies geteld op milk agar. De resultaten van deze uitplatingen zijn weergeven in tabel 7. III Resultaten 56 Tabel 7: Gemiddeld aantal kolonievormende eenheden op milk agar in de biofilm fluidized bed reactor op dag 50 verdunning waterstaal dragermateriaal blanco 100 0 0* 100 0 0 -1 10 6 1 -2 10 0 6 -3 10 1 0 -4 10 2 0 * Er werd 1 kolonievormende eenheid geteld op een van de drie platen Om een goede telling te verkrijgen moet het aantal kolonievormende eenheden tussen 30 een 300 liggen. Omdat dit niet zo is en de tellingen onlogisch zijn, kan er gesteld worden dat er nog geen aangroei is van microbieel leven in de biofilm fluidized reactor. III Resultaten 57 IV Bespreking 1. Bepaling van de bioafbreekbaarheid van melkspoelwater Uit figuur 24, die de respirometrische data weergeeft, is een duidelijk verschil te merken tussen enerzijds het melkspoelwater en het aangezuurd melkspoelwater en anderzijds de volle melk. Hierbij was de snelheid, om naar 3,5 mg O2/l te gaan, bij volle melk hoger dan bij het melkspoelwater en het aangezuurd melkspoelwater. Er was wel geen verschil tussen het melkspoelwater en het aangezuurd melkspoelwater. Dit was te verklaren daar beide influenten hetzelfde vetgehalte maar hoger dan dat van volle melk hadden en het systeem werd gebufferd. Het melkspoelwater en het aangezuurd melkspoelwater hadden een groter vetgehalte dan volle melk mits deze afkomstig waren uit de bovenste vloeistoflaag van de tank waar alle deelstromen samen kwamen. De bufferende capaciteit werd gecontroleerd door de pH te meten tien minuten na toevoeging van het influent. Voor het melkspoelwater, pH 11,74; was dit 8,61 en voor het aangezuurd melkspoelwater, pH 8,2; was dit 8,18. Hierdoor kan men stellen dat de toevoeging van het sterk basische melkspoelwater geen effect had op het slib en dus voor toepassing in een actief slib installatie niet eerst moet aangezuurd worden. Op dag vier en elf werd het slib onder een microscoop onderzocht. Op dag vier waren er een beetje draadvormers zichtbaar bij al het slib. Het actief slib was compact, afgerond en stevig. Bij het melkspoelwater, pH 11,74; waren er zelfs gesteelde ciliaten waarneembaar. Dit wees op een gezond slib mits gesteelde ciliaten zeer onderhevig zijn aan stress. Op dag elf waren er bij het melkspoelwater en aangezuurd melkspoelwater tevens gesteelde ciliaten zichtbaar. Het actief slib was open, afgerond en stevig. Bij de drie soorten influenten waren er meer draadvormers zichtbaar. Door de open vorm en de aanwezigheid van draadvormers bezonk het slib minder goed. Deze zichtbare kenmerken zijn te verklaren doordat vanaf het opstarten van de actief slib installaties gekozen werd voor een lage slibbelasting. Hieruit volgt dat het omzettingsrendement hoog is en er weinig slibproductie is (vergeleken met een hoge slibbelasting). Hierdoor is de slibleeftijd hoog zodat er veel verschillende metazoa (o.a. rotiferen) en protozoa (o.a. ciliaten) voorkomen. Deze voeden zich met losse cellen en actief slib vlokjes. Dit leidt tot een verbeterde effluentkwaliteit en verlaging van de slibproductie. Maar doordat er gekozen werd voor een lage slibbelasting is de groeisnelheid van draadvormende bacteriën groter dan deze van vlokvormende bacteriën. Hierdoor groeit het aantal draadvormende bacteriën aan met een slechte bezinking tot gevolg. IV Bespreking 58 2 Biologische zuivering van voorspoelwater met voorgeschakelde vetvang Het doel bestond erin om een biologische zuivering te vinden die het voorspoelwater in voldoende mate kon reduceren tot concentraties die afbreekbaar zijn met een traditionele IBA. Zodat dit samen met het hoofdspoelwater en naspoelwater kan verwerkt worden tot de lozingsnormen. 2.1 Nut van het gebruik van een voorgeschakelde vetvang In de vetvang was de precipitatie van de eiwitten zichtbaar samen met een vetlaag aan het oppervlak. De vetvang had een verblijftijd van 24 uur. Eiwitten komen voor als micellen en bestaan voor 80% uit calciumzouten van caseïne-eiwitten. Deze precipeteren als de pH lager dan 4,7 bedraagt. Deze pH werd verkregen door de aanwezigheid van melkzuurbacteriën die afkomstig zijn uit de lucht. Bij deze lage pH zullen de calciumionen uit de micellen migreren, daardoor zijn deze neutraal geladen en ontstaat er een onstabiel complex dat precipiteert. Door enkel de fractie, zonder de caseïne-eiwitten en vet, naar de biologische zuivering te sturen, kan het voorspoelwater beter afgebroken worden. Dit is te wijten aan een daling in het COD-gehalte met 56,75%, nitraatconcentratie met 57,14%, totale stikstofconcentratie met 29,91% en de totale fosforconcentratie met 25,78%. De verlaging in het COD-gehalte is te verklaren doordat vet en caseïne-eiwitten een hoge koolstoffractie bevatten. Over de verlaging in nitraatconcentratie kan geen correcte verklaring gegeven worden omdat de waarden dicht bij elkaar liggen en de fout op deze waarde niet gekend is. De verlaging in totale stikstof en totale fosfor is te verklaren door de verwijdering van de caseïne-eiwitten die fosfor bevatten door de posttranslationele modificatie en het stikstof afkomstig van de aminozuren. De stijging van 175,24% bij de ammoniumconcentratie is te wijten aan het optreden van ammonificatie (omzetting van organische stikstof naar ammonium). Het is dan ook wenselijk om een vetvang voor de biologische zuivering te plaatsen. Deze dient een verblijftijd van minimaal 24u te hebben en opgebouwd zijn uit minimaal twee duikschotten. Tevens moet een aftappunt voorzien worden onderaan voor het aflaten van de geprecipiteerde eiwitten en een vetschraper. IV Bespreking 59 2.2 Opvolging actief slib installaties en trickling filters Het COD-gehalte van beide actief slib installaties vertoonde een steeds toenemende trend en dus een mindere mate van afbraak. Dit kan verklaard worden door de minder goede bezinking van het slib waardoor slibdeeltjes in het effluent terecht kwamen. Tevens zorgde het samen klonteren van het actief slib ervoor dat de actief slib installatie niet meer goed kon belucht en gemengd worden. Hierdoor ontstond een slechte afbraak die op te merken was in het CODgehalte. Daarom is een actief slib installatie niet toepasbaar voor de behandeling van voorspoelwater. De trickling filters hadden een betere reductie van het COD mits hier geen sprake is van slechtere bezinking die slib in het effluent kan verkrijgen. Tabel 8 geeft de gemiddelde effluentwaarden van de trickling filters tijdens week 10 en de lozingsnormen op oppervlaktewater weer. Tabel 8: Gemiddelde effluentwaarden trickling filters week 10 en lozingsnormen op oppervlaktewater (2,16) parameter gemiddeld effluent week 10 lozingsnormen op oppervlaktewater COD (mg O2/l) ammonium (mg/l NH4-N) nitraat (mg/l NO3-N) totale stikstofconcentratie (mg/l) 78,20 20,4 17,8 34,9 251 5 10 8,5 totale fosforconcentratie (mg/l PO4-P) 10,18 1 1 De lozingsnormen worden enkel weergegeven in BOD205-gehalte Daarom is een trickling filter een goed systeem voor de behandeling van voorspoelwater. Wel kan hier slib via afschuiven van het dragermateriaal in het effluent terechtkomen maar het effluent kan geklaard worden door gebruik te maken van een nabezinker. Het lage CODgehalte van het effluent kan gemakkelijk verder afgebroken worden in een traditionele IBA tot de lozingsnormen op oppervlaktewater. Bij de actief slib installaties is er een toename van de ammoniumconcentratie en de totale stikstofconcentratie vanaf week 3. Maar de nitraatconcentratie is steeds zeer laag. Dit kan verklaard worden door de minder goede beluchting door het samen klonteren van het actief slib waardoor de reactor niet meer goed gemengd en belucht kon worden met anoxische zones tot gevolg. Hierdoor kan de nitrificatie, dat een aeroob proces is, minder goed doorgaan waardoor de ammoniumconcentratie stijgt tot zelfs boven de influent waarde. Daarentegen kan de denitrificatie wel goed doorgaan mits dit een anoxisch proces is, hierdoor is de nitraatconcentratie zeer laag en lager dan de influentconcentratie. Door het in mindere mate doorgaan van de nitrificatie stijgt de totale stikstofconcentratie door het accumuleren van ammonium. Doordat de denitrificatie goed doorgaat is de totale stikstofconcentratie wel lager dan dat van het influent omdat de totale stikstofconcentratie slechts daalt als stikstof het systeem verlaat via stikstofgas. Door de slechte nitrificatie is een actief slib installatie niet haalbaar voor de behandeling van voorspoelwater. IV Bespreking 60 De totale stikstofconcentratie voor beide trickling filters steeg vanaf week 7 maar bleef onder de influentconcentratie. Tevens steeg voor beide vanaf dan ook de ammoniumconcentratie en de nitraatconcentratie. Dat wil zeggen dat zowel de nitrificatie als de denitrificatie in mindere mate doorgingen. Dit kan verklaard worden door de dalende temperatuur in het labo (19 november). Denitrificatie verloopt optimaal bij temperaturen hoger dan 20°C. Doordat de denitrificatie in minder mate doorgaat zal nitriet zich opstapelen, wat een inhibitor is voor de nitrificatie. Een trickling filter is een goede oplossing voor het behandelen van voorspoelwater. Wel mag de temperatuur niet te laag zakken, daarom is het aangewezen om de ruimte rond de trickling filter te isoleren. De verkregen effluentconcentraties kunnen goed verder worden afgebroken in een IBA tot de lozingsnormen op oppervlaktewater. De totale fosforconcentratie van de actief slib installaties steeg vanaf week 3 en van de trickling filters vanaf week 8. Dit is te verklaren door de lagere aangroei van slib omdat fosfor een fundamenteel element is voor de groei van micro-organismen. Door de lagere aangroei zullen er minder micro-organismen aanwezig zijn in de trickling filters (er sterven nog altijd evenveel af) waardoor er minder afbraak is van koolstof- en stikstofcomponenten. Dit is ook te zien in de lichte toename van het COD-gehalte vanaf week 8 en een sterke toename in de ammonium-, nitraat en totale stikstofconcentratie vanaf week 8. De verkregen totale fosforconcentraties van de trickling filters kunnen verder goed gereduceerd worden in een IBA tot de lozingsnormen op oppervlaktewater. IV Bespreking 61 3. Vergelijking performantie trickling filters met voorgaand onderzoek Hier vergelijken we de resultaten bekomen in deze thesis met deze bekomen vorige academiejaar (2012-2013) door Wouter Taghon. 3.1 Opstelling trickling filters Wouter Taghon heeft onderzoek gedaan naar de zuivering van voorspoelwater met influent op basis van volle en magere commerciële melk met trickling filters. In totaal werden zes gelijkaardige trickling filters opgesteld met dragermateriaal als in deze thesis. Trickling filters 1 tot en met 4 kregen influent op basis van volle melk met een COD-gehalte van 5 g O2/l. Wel waren trickling filters 1 en 2 maar voor de helft gevuld, waardoor de belasting dubbel zo hoog was (4 kg COD/m³.d) als deze bij trickling filters 3 en 4 (2 kg COD/m³.d). Trickling filters 5 en 6 waren volledig gevuld en het influent werd aangemaakt op basis van magere melk met een COD-gehalte van 5 g O2/l. Hierdoor werd een belasting van 2 kg COD/m³.d verkregen. Beide influenten werden tegen een debiet van 0,75 ml/min over de trickling filters gebracht. Tevens werd gedurende 1 week actief slib over de trickling filters gebracht. Hierna werd de opstelling voor 63 dagen gevolgd op volgende parameters: CODgehalte, ammoniumconcentratie, nitraatconcentratie, totale stikstofconcentratie en totale fosforconcentratie. Het grote verschil met de opstelling in deze thesis is dat hier gebruik werd gemaakt van rauwe melk als influent, er een voorgeschakelde vetvang aanwezig was en dat de trickling filters actief werden belucht. Het influent werd met een debiet van 1 ml/min over de trickling filters gebracht en had een COD-gehalte (na de vetvang) van 1730 mg O2/l. Wel werd er maar een belasting van 1 kg COD/m³.d opgelegd (dit is de helft van deze bij de opstelling van Wouter Taghon). De trickling filters werden door middel van een puimsteentje onderaan belucht met een debiet van 8,26 l/min. Tevens werden de trickling filters gedurende 1 week geïnoculeerd met actief slib. Dit systeem werd gedurende 70 dagen opgevolgd voor dezelfde parameters. 3.2 Opvolging van het proces Het zichtbare verschil tussen de twee opstellingen is het niet meer voorkomen van een witte laag bestaande uit eiwitten en vetten. Deze worden grotendeels afgescheiden in de vetvang waardoor ze de reductie van COD, stikstof en fosfor niet negatief kunnen beïnvloeden in de trickling filters. De vetvang alleen al reduceerde het COD-gehalte met 56,75%, de totale stikstofconcentratie met 29,91% en de totale fosforconcentratie met 25,78%. De ammoniumconcentratie steeg met 175,24% (van 2,1 mg/l NH4-N naar 5,78 mg/l NH4-N). De influentparameters van deze thesis en deze van Wouter Taghon zijn weergegeven in tabel 9 en de effluentparameters in tabel 10. Alhoewel de COD-gehalten van het influent vrijwel gelijk was, werd deze sterk gereduceerd door gebruik te maken van een vetvang. Tevens is de totale stikstofconcentratie beduidend lager. IV Bespreking 62 Tabel 9: Influentparameters Wouter Taghon (op basis van volle en mager melk) en deze thesis (op basis van rauwe melk) Influent op basis van influentparameter volle melk1 magere melk rauwe melk COD (mg O2/l) ammonium (mg/l NH4-N) nitraat (mg/l NO3-N) totale stikstofconcentratie (mg/l) 5420 2,1 5200 140 4000 2,1 2,45 93,6 totale fosforconcentratie (mg/l PO4-P) 17,84 17,84 1 De ammonium- en totale fosforconcentratie van rauwe melk en volle melk werden aan elkaar gelijk gesteld omdat hun COD-gehalte vergelijkbaar is en ze beiden evenveel werden verdund. Tabel 10: Effluentparameters Wouter Taghon (trickling filters 1-6) en deze thesis effluentparameter COD (mg O2/l)/ COD-reductie (%) ammonium (mg/l NH4-N) nitraat (mg/l NO3-N) totale stikstofconcentratie (mg/l)/totale stikstofreductie (%) totale fosforconcentratie (mg/l PO4-P) gemiddelde verblijftijd (uur) 1 trickling filters 1-2 trickling filter 3-4 trickling filter 5-6 influent volle melk influent volle melk influent magere melk 4 kg COD/m³.d 2 kg COD/m³.d 2 kg COD/m³.d 853/ 84,26% 306/ 94,12% 1404/ 73% > 21 >21 >50 <6 <6 105,8/ 24,43% 76,8/ 45,14% > 10 > 10 6,42 4,88 5,42 Verblijftijd voor trickling filter 1 mits trickling filter 2 deels was uitgespoeld. IV Bespreking 63 trickling filters thesis influent rauwe melk 1 kg COD/m³.d 54,1/ 98,65% <21 >6 16,9/ 81,9% < 10 21 De verschillende effluentwaarden van Wouter Taghon en deze thesis kunnen vergeleken worden mits de influentwaarden gelijkaardig zijn. Er kan geconcludeerd worden dat een opstelling met vetvang beduidend op alle parameters, behalve nitraat, een beter rendement geeft. Dit is vooral te wijten aan het niet meer voorkomen van een witte laag bestaande uit eiwitten en vetten in de trickling filters. Deze worden namelijk grotendeels afgescheiden in de vetvang. Hierdoor kunnen ze de reductie van COD, stikstof en fosfor niet negatief beïnvloeden. Wel dient de denitrificatie in het oog gehouden te worden zodat deze voldoende kan doorgaan in een IBA. IV Bespreking 64 4. Pilootinstallatie voor de behandeling van melkspoelwater 4.1. Opvolging van het systeem Voor de behandeling van melkspoelwater werd een pilootinstallatie gebouwd op basis van de resultaten behaald in deze thesis. De pilootinstallatie bestaat uit twee delen: een eerste deel is de voorbehandeling van het voorspoelwater en het tweede deel is een conventioneel opgebouwde IBA. Tabel 11: Parameters van het gesimuleerde influent (op basis van rauwe melk) en van de spoelwaters op de site in Kruishoutem influentparameter influent labo-opstelling COD (mg O2/l) ammonium (mg/l NH4-N) nitraat (mg/l NO3-N) totale stikstofconcentratie (mg/l) totale fosforconcentratie (mg/l PO4-P) pH voorspoelwater hoofdspoelwater 4000 2,1 2,45 93,6 17,84 7,38 2500 2 2,98 37,96 8 7,61 61 2 3,96 8,86 73 12,09 naspoelwater 40,8 2 3,1 7,06 2,6 8,8 Tabel 12: Gemiddelde effluentparameters trickling filter labo, pilootinstallatie en lozingsnormen op oppervlaktewater (2,16) effluentparameter COD (mg O2/l) ammonium (mg/l NH4-N) nitraat (mg/l NO3-N) totale stikstofconcentratie (mg/l) totale fosforconcentratie (mg/l PO4-P) pH trickling filter labo trickling filter installatie 54,1 <21 6,26 16,9 6,1 7,94 620 5,33 0,471 22,9 8,05 7,83 voorbezinker IBA nabezinker IBA 167 2,20 2,41 7,57 10,33 9,98 171 2 2,63 6,58 7,94 9,94 $ De lozingsnormen worden enkel weergegeven in BOD205-gehalte * De lozingsnomen worden enkele weergegeven voor nitraat en nitriet IV Bespreking 65 lozingsnormen op oppervlaktewater 25$ 5 10* 8,5 1 6,5-9 De COD-gehalten, ammoniumconcentraties en totale stikstofconcentraties van de trickling filter lagen steeds hoger dan deze van de voorbezinker. De sterke reductie in de voorbezinker is te wijten aan de verdunning van het effluent van de trickling filter met het hoofdspoelwater en naspoelwater dat lage concentraties aan COD, ammonium en totale stikstof bevat. De totale fosforconcentratie van de trickling filter en de voorbezinker van de IBA lopen vrijwel gelijk ondanks de grote totale fosforconcentratie afkomstig van de hoofdspoeling. Dit is te verklaren door het ontstaan van een neerslag van fosfaatzouten. De nitraatconcentratie in de voorbezinker van de IBA lag steeds hoger dan deze van de trickling filter omdat de hoogste nitraatconcentraties afkomstig waren van de hoofd- en naspoeling. De COD-gehalten, ammonium- , nitraat- en totale stikstofconcentraties van de voorbezinker en nabezinker zijn vrijwel gelijk en constant. Dit is enkel te verklaren door de slechte werking van de biofilm fluidized bed reactor door het te weinig aanwezig zijn van microbieel leven. Dit werd aangetoond doordat er geen groei was op de uitplatingen. Het slib kan zeer moeilijk aangroeien omdat het influent zeer laag beladen is en reinigingsmiddelen bevat. De fosfordaling in de nabezinker is te verklaren door het ontstaan van fosforzouten in de biofilm fluidized bed reactor die zichtbaar aanwezig waren op het dragermateriaal. Alhoewel het COD-gehalte van het voorspoelwater (COD-gehalte 2500 mg O2/l) bijna de helft bedraagt dan dat van het influent op basis van rauwe melk in het labo (COD-gehalte 4000 mg O2/l) is het effluent van de trickling filter zwaarder beladen (COD-gehalte 620 mg O2/l t.o.v. 54.1 mg O2/l). Het lagere rendement van de trickling filter is te wijten aan de grote hoeveelheid influent, afkomstig van de vetvang, die ineens over de trickling filter vloeit door de slechte afstelling van de airlift die de vetvang voedt. Tevens was de pH onderaan de vetvang steeds groter dan deze die nodig is om de caseïne-eiwitten te precipiteren waardoor deze eiwitten nog in het effluent van de vetvang zaten. Door het continu aanvoeren en weerhouden van eiwitten (stikstofrijke fractie) in de trickling filter verlaagt het rendement van alle stikstofparameters in de tijd voor de trickling filter. Deze daling is niet weer te vinden bij de voorbezinker en nabezinker van de IBA omdat deze teniet wordt gedaan door de verdunning met het voor- en naspoelwater dat lage stikstofparameters hadden. Bovendien was 1/3 van de trickling filter ondergedompeld in het effluent omdat de airlift een bepaalde hoeveelheid effluent nodig heeft om dit naar de voorbezinker van de IBA te brengen. Ondanks de grote verschillen met de labo-opstelling deden de stikstofparameters het even goed of zelfs beduidend beter dan in de labo-opstelling. Het is niet gekend of de lozingsnorm op oppervlaktewater voor het COD-gehalte werd behaald omdat deze enkel wordt uitgedrukt in BOD205-gehalte en deze niet kon bepaald worden in het labo. Het BOD205-gehalte hangt af van de biologische afbreekbaarheid van het effluent omdat het verband tussen BOD205 en COD gegeven wordt door BOD205 = 0,65.f.COD waarbij de factor f tussen 0 (niet afbreekbaar) en 1 (volledig afbreekbaar) ligt. De lozingsnormen voor alle stikstofparameters werden gehaald maar deze omtrent pH en fosfor niet. Een oplossing om de fosfornorm te behalen is het aanwenden van een ander basisch reinigingsmiddel. IV Bespreking 66 Omdat het hoofdspoelwater de grootste totale fosforconcentratie bevat van al de drie spoelingen. Dit reinigingsmiddel is reeds al op de markt bij dezelfde leverancier. De temperatuur van het effluent mag volgens de lozingsnormen op oppervlaktewater niet hoger zijn dan 30°C. De temperatuur werd echter niet opgemeten maar er kan uitgegaan worden vanuit persoonlijke ervaring bij staalname dat het effluent deze waarde niet bereikte. De andere lozingsnormen die opgenomen zijn in de literatuurstudie werden niet bepaald. 5. Aanbevelingen Voor verdere optimalisatie van de pilootinstallatie worden volgende zaken aanbevolen: - De overgang van het bufferbekken naar de vetvang moet zo continu mogelijk zodat de verblijftijd van de vetvang 24 uur benaderd. - Plaats een constructie onderaan de trickling filter zodat deze zich niet in het effluent bevindt. - Zorg voor een uitgebreider verdelingssysteem van het influent bovenaan de trickling filter zodanig dat deze constant vochtig is. - Gebruik geen fosforhoudend reinigingsmiddel zodat de lozingsnorm op oppervlaktewater omtrent totale fosforconcentratie kan gehaald worden. - Hou tevens rekening met het melkspoelwater van de melktank. IV Bespreking 67 V Algemeen besluit In deze masterproef werd onderzoek gedaan naar een structurele oplossing om melkspoelwater biologisch te zuiveren. Volgende besluiten kunnen getrokken worden: - Actief slib is bestand tegen de basische samenstelling van het melkspoelwater. - Door het voorspoelwater vooraf te behandelen met een vetvang en een trickling filter kan dit verder worden gezuiverd in een standaard IBA samen met het hoofdspoelwater en naspoelwater. - De trickling filter van de pilootinstallatie behaalde een even goed of zelfs beter rendement op de stikstofconcentraties vergeleken met de labo-opstelling maar haalde geen goed rendement op het COD-gehalte. Er was veel eiwitafzetting op de trickling filter door het niet verzuren van de vetvang. Tevens was het rendement van de IBA zeer laag doordat er geen aangroei was van actief slib op het dragermateriaal. V Algemeen besluit 68 VI Literatuurlijst 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20. 21. 22. 23. 24. 25. 26. 27. Liu YY, Haynes RJ. 2011. Origin, Nature, and Treatment of Effluents From Dairy and Meat Processing Factories and the Effects of Their Irrigation on the Quality of Agricultural Soils. Critical Reviews in Environmental Science and Technology 41:1531-1599. Ryckaert I, Anthonissen A, Winters J. 2008. Vlaamse overheid Departement Landbouw Visserij Afdeling Duurzame Landbouwontwikkeling. Afvalwaterproblematiek op melkveebedrijven. Fauconnier K, Vanpeteghem J, Huits D, Mahieu J, Maes A, Vens V, Verhassel M, Despierre K. 2001. Waterwegwijzer voor veehouders. Vlaamse Milieumaatschappij. Derden A, Meynaerts E, Vercaemst P, Vrancken K. 2005. Best beschikbare technieken voor de veeteeltsector. VITO. VCM vzw. Mestdecreet. Retrieved 17 februari 2014 from http://vcmmestverwerking.be/information/index_nl.phtml?informationtreeid=26. Janni KA, Schmidt DR, Christopherson SH. 2007. Milk house wastewater characteristics. University of Minnesota. Kushwaha JP, Srivastava VC, Mall ID. 2011. An Overview of Various Technologies for the Treatment of Dairy Wastewaters. Critical Reviews in Food Science and Nutrition 51:442-452. VITO. Afvalwater rundveehouderij. Retrieved 1 november 2013 from http://ibbt.emis.vito.be/node/418. N.I.S. Aantal koeien en melkveehouders 2002-2012. Retrieved 8 december 2013 from http://www.vlam.be/nl/feitenencijfers/zuivel. Belitz H, Grosch W, Schieberle P. 2009. Milk and dairy products, Food chemistry. Vaclavik VA, Christian EW. 2014. Essentils of food science, 4th edition. Wattiaux MA. Milk composition and nutritional value. University of Wisconsin Madison. Envoronmental Protection Agency Ireland. 1995. Wast water treatment manuals preliminary treatment. Couper S, Tan M, Lei R. 2010. Farm dairy effluent treatment. In Collective NZLT (ed.), Annual Conference. VLAREM II Artikel 5BIS.19.8.4.5.5. lozing bedrijfsafvalwater in de openbare riolering, Belgium. VLAREM II Artikel 5BIS.15.5.4.3.4. Lozing bedrijfsafvalwater in oppervlaktewater. Edzwald JK. 2010. Dissolved air flotation and me. Water Research 44:2077-2106. Cohen Y. 2001. Biofiltration - the treatment of fluids by microorganisms immobilized into the filter bedding material: a review. Bioresource Technology 77:257-274. Castillo S, Zapico A, Doubrovine N, Lafforgue C, Fonade C. 2007. Study of a compact bioreactor for the in-line treatment of dairy wastewaters: case of effluents produced on breeding farms. Desalination 214:49-61. Ravindran V, Kim SH, Badriyha BN, Pirbazari M. 1997. Predictive modeling for bioactive fluidized bed and stationary bed reactors: Application to dairy wastewater. Environmental Technology 18:861-881. Agency USEP. 2000. Wastewater Technology Fact Sheet Trickling filters. Nicolella C, van Loosdrecht MCM, Heijnen JJ. 2000. Wastewater treatment with dynamische biofilm reactors. Journal of Biotechnology 80:1-33. Husham IT, Qiang H, Al-Rekabi WS, Qiqi Y. 2012. Improvements in biofilm processes for wastewater treatment. Pakistan Journal of Nutrition. Kandasamy J, Vigneswaren S, Hoang T.T.L. Adsorption and biological filtration in wastewater treatment. Chaudhary DS, Vigneswaran S, Ngo HH, Shim WG, Moon H. 2003. Biofilter in water and wastewater treatment. Korean Journal of Chemical Engineering 20:1054-1065. Environmental Protection Agency Ireland. 1997 Waste water treatment manuals primary, secondary and tertiary treatment. Daigger GT, Boltz JP. 2011. Trickling Filter and Trickling Filter-Suspended Growth Process Design and Operation: A State-of-the-Art Review. Water Environment Research 83:388-404. VI Literatuurlijst 69 28. 29. 30. 31. 32. 33. 34. 35. 36. 37. 38. 39. 40. 41. 42. 43. 44. 45. 46. 47. 48. 49. 50. 51. 52. Fitch MW, Pearson N, Richards G, Burken JG. 1998. Biological fixed-film systems. Water Environment Research 70:495-518. Canter S. 2010. Waterworld - trickling filters. Logan BE, Hermanowicz SW, Parker DS. 1987. A fundamental model for trickling filter process design. Journal Water Pollution Control Federation 59:1029-1042. Water Environment Federation. 2007 Chapter 21 Trickling Filters, Rotating Biological Contactors and Combined Processes. Weaver JR, Bell AH, Audsley N, Stein J, Spicer M. 2006 Insect nuisance associated with sewage treatment works. Rodgers M, Healy MG, Mulqueen J. 2005. Organic carbon removal and nitrification of high strength wastewaters using stratified sand filters. Water Research 39:3279-3286. Purotek. Kokopur? Retrieved 24 februari 2014 from http://www.purotek.com/productdetail.aspx?Category=8b3f1abd-1261-4b82-a7a0d07314fd8812&ID=cfba7c12-b5ed-48f6-9d49-76f909b94b28. Merrem & la Porte. Margherita loose plastic media for trickling filters and anaerobic digesters. Retrieved 24 februari 2014 from http://www.merrem.be/nl/vul-en-dragermateriaal/. Merrem & la Porte. Sessil. Retrieved 24 februari 2014 from http://www.merrem.be/nl/vulen-dragermateriaal/. Merrem & la Porte. BIO-NET. Retrieved 24 februari 2014 from http://www.merrem.be/nl/vul-en-dragermateriaal/. Mendoza-Espinosa L, Stephenson T. 1999. A review of biological aerated filters (BAFs) for wastewater treatment. Environmental Engineering Science 16:201-216. Pramanik KB, Fatihah S, Shahrom Z, Ahmed E. 2012. Biological aerated filters (BAFs) for carbon and nitrogen removal: a review. Journal of engineering science and technology. Hasan HA, Abdullah SRS, Kamarudin SK. 2009 A review on the design criteria of biological aerated filter for COD, ammonia and manganese removal in drinking water treatment. Moore R, Quarmby J, Stephenson T. 2001. The effects of media size on the performance of biological aerated filters. Water Research 35:2514-2522. BelleAqua. BelleAqua SAF. Retrieved 24 februari 2014 from http://www.belleaqua.be/waterzuivering.html. Wijckmans Bouwmaterialen. BIOGEX. Retrieved 24 februari 2014 from http://www.bouwmaterialen-wijckmans.be/be-nl/info/1/Home.html. Purotek. Oxyfix. Retrieved 24 februari 2014 from http://www.purotek.com/productdetail.aspx?Category=8b3f1abd-1261-4b82-a7a0d07314fd8812&ID=2d7dcf98-b95a-45ac-b56c-9f0ed3fc465e. Sokol W, Korpal W. 2006. Aerobic treatment of wastewaters in the inverse fluidized bed biofilm reactor. Chemical Engineering Journal 118:199-205. Prodall Europe. Biosafe. Retrieved 24 februari 2014 from http://www.kruisbeton.be/waterzuivering.htm. Vinckier. Kleinschalige benor waterzuiveringsinstallatie in beton. Retrieved 24 februari 2014 from http://www.vinckier-nv.be/ruwbouw/voorbereiding/waterzuivering-nl.htm. Lin H, Ong SL, Ng WJ, Khan E. 2004. Performance of a biofilm airlift suspension reactor for synthetic wastewater treatment. Journal of Environmental Engineering-Asce 130:26-36. ABC fluid technology solutions. Overview of submerged, aerated, fixed film biological treatment system package waste water treatment plants from Microbac. Retrieved from 24 februari 2014 from http://www.abcfluidtechnologysolutions.com/Pages/WaterTreatment.aspx. Paques. CIRCOX. Retrieved 5 maart 2014 from http://nl.paques.nl/pageid=501/CIRCOX%C2%AE.html. Stichting toegepast onderzoek waterbeheer Nederland. CIRCOX process. Retrieved 5 maart 2014 from http://www.stowaselectedtechnologies.nl/Sheets/Sheets/Circox.Process.html. Hach-Lange. Retrieved 31 april 2014 from http://www.hachlange.nl/view/content/facetsearch?fn=defaultProducts&fv=64812&type=Product. VI Literatuurlijst 70
© Copyright 2025 ExpyDoc