Download - Ars Aequi

Economisch recht en intellectuele eigendom
Economisch recht en
intellectuele eigendom
Mw.mr.drs. M.C.J. Verest
Citeervrijheid
1 In het arrest Damave/Trouw' formuleert de
HR een nieuwe maatstaf voor de uitleg van het
citaatrecht, zoals neergelegd in artikel 15A AW.
Nieuw in twee opzichten: ten eerste lijkt hij af
stand genomen te hebben van het criterium in
het 'Zienderogen Kunst'-arrest2 en ten tweede
wordt in dit arrest de wettekst duidelijk dat wil
zeggen hanteerbaar geïnterpreteerd.
2 Het leerstuk van het citaatrecht staat nog in de
kinderschoenen, maar het is toch goed verdedig
baar het 'Zienderogen Kunst'-arrest in de nog
korte geschiedenis nu al als een intermezzo te be
schouwen. Dit vanwege het simpele feit dat niet
het citaatrecht 'sec' ter discussie stond, zoals in
Damave/Trouw,3 maar dat de vraag beantwoord
HR 26 juni 1992, RvdW 1992, 177; IER 1992, pp. 154158 met noot Quaedvlieg.
HR 22 juni 1990, NJ 1991, 268 met noot Spoor; AMI
1990, pp. 202-205 met noot Dommering; AA 1991, pp.
672-679 met noot Cohen Jehoram en Grosheide, in: IER
1991, p. 7.
2124 KATERN 46
In beide arresten gaat het om de situatie van artikel 15A
lid 2 AW, het citeren van een geheel werk, i.c. afbeeldingen van werken van beeldende kunst, het zogenaamde beeldcitaat.
Economisch recht en intellectuele eigendom
moest worden of hier sprake was van 'overnemen ten behoeve van het onderwijs' waarvoor ingevolge artikel 16 AW een billijke vergoeding
verschuldigd is, of van een 'vrij' citaat.4
3 Malmberg had onder de titel 'Zienderogen
Kunst' een schoolboek voor VWO-brugklassers
uitgegeven, met als doel de leerlingen al kijkend
kunst te leren begrijpen. Daartoe waren er afbeeldingen van complete werken opgenomen van
8 kunstenaars, wier belangen door de Stichting
Beeldrecht werden behartigd. Malmberg stelde
dat het hier om vrije citaten ging en dat dus geen
billijke vergoeding verschuldigd was.
De HR stelt dat het citeren geen wezenlijke afbreuk mag doen aan de exploitatie van het werk
door de maker zelf: indien de 'opneming' als een
vorm van exploitatie van die werken kan worden
beschouwd, is het geen geoorloofd citaat. Aangezien het Hof feitelijk heeft vastgesteld dat de
afbeeldingen een zelfstandige functie naast de
tekst vervulden, concludeert de HR dat, in het
licht van het zelfstandig exploitatie criterium, het
beeldmateriaal niet als 'citaat' geoorloofd is. De
HR komt tot die opvatting omdat hij, voor de
beoordeling van zowel de onderwijsexceptie als
het citaatrecht, 'de strekking van het auteursrecht' als uitgangspunt neemt, hetgeen zoveel betekent als het vooropstellen van de bescherming
van de belangen van auteurs met betrekking tot
exploitatie van hun werk.
Het is ontegenzeglijk waar dat in de situatie
waarin onontbeerlijk oefenmateriaal voor een
schoolboek op zichzelf als schoolboek geëxploiteerd wordt, het onbillijk zou zijn auteurs, wier
werken gebruikt zijn, niet net zo goed als de makers van dat schoolboek mee te laten delen in de
opbrengsten van die exploitatie. Maar voor die
situatie is nou net artikel 16 AW geschreven: de
auteurs ontvangen een billijke vergoeding in ruil
voor een wettelijke licentie! De zelfstandige exploitatiefunctie als criterium voor het citaatrecht
lijkt echter niet zo toepasselijk.
Wordt het citaatrecht door dit criterium dan
niet onnodig beperkt en heeft de HR wel een
juist uitgangspunt genomen?5
4 Dit arrest is gewezen met betrekking tot oud artikel 16
lid 1 aanhef en onder a sub 5 AW (Stb 1972, 579). het
huidige artikel 16 AW (Stb 1985, 307) en oud artikel 16
lid 1 aanhef en onder b, het huidige artikel 15A AW
(respectievelijk dezelfde staatsbladnummers). De uitspraak heeft ook gelding voor het huidige artikel 15A.
4 In Damave/Trouw slaat de HR een andere weg
in. De uitgeefster van het dagblad Trouw had in
een recensie het boek 'De groeipijnen van Adrian
Mole' besproken en daarbij een van de 5 teke
ningen die Henriëtte Damave voor dat boek ge
maakt had, opgenomen, terwijl in die bespreking
één korte zin aan die illustraties gewijd was. Was
dit een geoorloofd beeldcitaat of een inbreuk op
het auteursrecht van Damave?
De HR overweegt dat een gefaseerde beoordeling in drie stappen moet plaatsvinden (zie r.o.
3.3): is het citaat redelijkerwijs geoorloofd (art.
15A lid 1 sub 2); is er een duidelijk verschil met
het oorspronkelijke werk (art. 15A lid 2) en doet
het citaat al of niet wezenlijk afbreuk aan de
door het auteursrecht beschermde belangen van
de rechthebbenden terzake van exploitatie van
het betreffende werk. Bij deze laatste stap verwijst de HR rechtstreeks naar het 'Zienderogen
Kunst'-arrest. Deze eisen worden vervolgens geconcretiseerd: a Kan de afbeelding samen met de
tekst van de recensie redelijkerwijs als een geheel
worden beschouwd in die zin dat het verband
tussen tekst en afbeelding, bijvoorbeeld door
plaatsing en onderschrift, voldoende duidelijk is;
zo ja, dan is het een toelaatbaar citaat. Indien
echter door omvang of opmaak de afbeelding in
overwegende mate de functie van versiering
krijgt, dan worden de grenzen van een toelaatbaar citaat overschreden.6 Vervolgens b Verschilt
de afbeelding in een boekrecensie duidelijk met
het oorspronkelijke werk als boekillustratie; aan
deze eis is in zijn algemeenheid al voldaan als de
illustratie los van het boek in een recensie wordt
opgenomen, los van formaat of afwijkende omlijning.7
De HR concludeert dat i.c. sprake is van een
toelaatbaar citaat omdat de afbeelding onmiskenbaar één op informatie van de lezer gericht
geheel met de bespreking van het boek vormt,
waarin ook de illustraties ter sprake komen en
omdat er onmiskenbaar geen sprake is van nadruk op de afbeelding die haar als citaat ontoelaatbaar zou maken.
5 In deze concretisering komt de zelfstandige ex
ploitatie als criterium niet expliciet terug en kan
5
6
7
In deze zin met name Spoor; Cohen Jehoram juicht het
uitgangspunt van de HR toe (zie noot 2).
In de bewoordingen van Quaedvlieg: is het citaat 'func
tioneel' (zie noot 1).
In de woorden van dezelfde: is het citaat proportioneel?
(zie noot 1).
KATERN 46 2125
Konsumen tenrech t
men het hoogstens inlezen in de zinsnede over de
afbeelding die in overwegende mate de functie
als versiering heeft. Uit de conclusie kan vervolgens opgemaakt worden — en dit is niet te gewaagd — dat de HR kiest voor het algemeen belang als uitgangspunt van het citeerrecht, daar
waar hij de belangen van de lezer/consument
vooropstelt. Maatschappelijk vervult het citaatrecht inderdaad een functie ten behoeve van het
algemeen belang: in het kader van de vrijheid
van informatie moet het een ieder vrij staan door
middel van citaten het eigen betoog verifieerbaar
te ondersteunen om daarmee een bijdrage te leveren aan maatschappelijke discussie en meningsvorming.
Mocht echter twijfel bestaan over de toelaatbaarheid van een citaat bij toepassing van de criteria functionaliteit en proportionaliteit, dan kan
het laatste compartiment van de 3-trapsraket
worden afgevuurd: het exploitatiebelang van de
auteur kan dan, in redelijkheid, de doorslag geven.
6 Zijdelings zij nog opgemerkt dat een dergelijke
praktische en hanteerbare 3-fasentoetsing van
een in beginsel 'vrij' citaatrecht het voordeel
biedt dat er niet weer een ingewikkeld en wellicht
maatschappelijk onbetaalbaar systeem van administratie hoeft te worden opgezet om te turven
welke auteurs ongeoorloofd geciteerd worden,
terwijl die auteurs, in de gevallen waar het niet
duidelijk gaat om 'overnemen ten behoeve van
het onderwijs', waarvoor ze anders terecht een
billijke vergoeding krijgen, na afrekening er misschien een paar tientjes wijzer van worden.
Gebruiksrecht
7 In het Veld/Suthormo-arrest8 doet de HR uitspraak over de juridische grondslag van een gebruiksbevoegdheid. Veld heeft voor Weijzen BV
een nieuwe huisstijl en briefpapier ontworpen
onder de naam LaserVloerplan. Het merkrecht
draagt hij over aan Weijzen. De laatste gaat failliet en de curator verkoopt aan Suthormo.
Het Hof meent dat Veld het merk aan Weijzen
ten gebruike heeft verkocht en daarmee goedgevonden dat deze daar verder over beschikte. Met
een beroep op hem toekomend auteursrecht op
het woord LaserVloerplan stelt Veld in cassatie
HR 20 maart 1992, NJ 1992, 563 met noot DWFV;
AMI1992, pp. 194-196 met noot Spoor.
2126 KATERN 46
dat ten tijde van het faillissement het auteursrecht bij hem berustte. Het gebruiksrecht daarop
heeft hij indertijd niet aan Weijzen overgedragen:
er is geen akte hetgeen een overdrachtsvereiste is
ingevolge artikel 2 AW en hij heeft Weijzen
slechts een licentie verleend, die hij meent op te
kunnen zeggen en die in ieder geval niet door de
curator kan worden overgedragen aan Suthormo.
2 De HR overweegt: Het oordeel van het Hof
dat, zo aan Veld enig auteursrecht zou toeko
men, hij klaarblijkelijk toen hij het ontwerp van
het woord- en beeldmerk aan Weijzen BV had
verkocht en goed vond dat deze daarmee zou
doen wat haar goeddunkte, de uit enig auteurs
recht eventueel voortvloeiende rechten jegens
Weijzen BV en hen die hun rechten terzake van
de merken aan deze zouden ontlenen, niet verder
wenste uit te oefenen komt niet in strijd met eni
ge rechtsregel.
3 Velds ingenieuze vondst baat hem dus niet.
Wel kan men zeggen dat de HR in bovenstaan
de formulering niet spreekt over een overdracht,
noch over een licentie, maar dat hier sprake is
van een afstand van recht, zoals Spoor het
noemt. Dit impliceert dat de casus verbintenisrechtelijk moet worden bekeken. Voor verdere
auteursrechtelijke wetenswaardigheden zij ver
wezen naar de noten.