BINNENSCHEEPVAART EN SCHEEPVAARTWEGEN vak F2 deel 1 Diktaat Opleiding Waterstaatkundig ambtenaren Rijkswaterstaat (auteur: ir. R. Filarski) projektno. 81.44 RIJKSWATERSTAAT D i e n s t Verkeerskunde Hoofdafdeling S c h e e p v a a r t P o s t b u s 494 3300 AL Dordrecht Rijkswaterstaat Dienst Verkeerskunde Hoofdafdeling Scheepvaart Dordrecht 1982 INHOUD deel 1 Blz. 1. A L G E M E E N . . . . . . . . . 1 1.1 Verantwoording . . . . . . . 1 1.2 Literatuur. . . . . . . . 1 . . . . . 2 1.3 N o t a t i e 1.4 . Definities . . en begrippen 2. S C H E P E N , VAARWEGEN EN V E R V O E R 2.1 Toegankelijkheid. . . . . . . 5 . . . . . 9 . . . . . 9 2.2 De v a a r t u i g e n . . . . . . . 1 3 2.3 . . . . . . . 17 . . . . . 18 . . . . 19 Het vervoer 2.4 Verkeersveiligheid 2.5 Het b e h e e r . . . . . 2.6 Ontwikkelingen op de Nederlandse vaarwegen 2.6.1 Toegankelijkheid. 2.6.2 Goederenvervoer, 2.6.3 Rekreatievaart . . . scheepsgrootte . . . . . . . 19 19 en scheepstypen 2 1 . . . 2 3 2.7 Transportkosten . . . . . . . 2 4 2.8 Literatuur. . . . . . . . 2 8 . . . . . . . 2 9 3. S C H E E P S B E W E G I N G E N 3.1 Waterbeweging 3.2 Primaire 3.2.1 door scheepvaart scheepsgolf . breedt en diepte Grenssnelheid en diepte 3.3 . . . . . . . . . profiel . . . en k r i t i s c h e 3 . 4 B e t e k e n i s van de h e k g o l f . 3 0 breedte . . . i n v l o e d door v e r a n d e r i n g e n i n h e t . . . . . . 3 2 . . . 3 0 . snelheid . met . . (haalgolf) de as van de vaarweg 3 . 6 De v e r s t o r e n d e . op een vaarweg met beperkte Secundaire scheepsgolf 3 . 5 Varen n a a s t . 2 9 . Retourstroom en spiegeldaling op een vaarweg beperkte 3.2.2 . . . 36 . 37 . 37 dwars38 Inhoud vervolg Blz. 3.7 Interaktie van schepen . 3.7.1 Ontmoetingsmanoeuvres. 3.7.2 Inhaalmanoeuvres 3.8 Diepgangsverandering 3.9 Vaargedrag . . . . . . 4 0 . . 4 0 . . 4 0 . . . . . . . 4 2 . . . 4 3 . . . 4 3 . 4 5 4. DIMENSIONERING VAN BINNENSCHEEPVAARTWEGEN . . 4.1 Inleiding. . . . . . . . 4 5 4.2 Schepen . . . . . . . 4 5 4.3 Dwarsprofiel . . . . . . . 4 7 . . 4 7 ' . 4.3.1 Profielvormen 4.3.2 Uitwerking van h/T . . . . . 4 8 4.3.3 U i t w e r k i n g v a n B-p/B . . . . . 5 4 4.3.4 A C / A 4.4 Bochten 4.5 M . en symbolen . . . . . . . . 59 . . . . . . . . 59 Algemeen . . . . . . . 5 9 4.4.2 Modelproeven . . . . . . 6 0 4.4.3 Bochtstraal . . . . . . 6 2 4.4.4 Benodigde vaarwegbreedte 4.4.5 Bochten 4.4.1 5. . als g e v o l g v a n de v a a r s n e l h e i d . in b o c h t e n . 3.10 Literatuur . Literatuur in k a n a l e n . . in rivierbochten . . . . T a b e l l e n 4 . 1 , 4 . 2 , 4.3 en 4.4 . Figuren . 4 . 4 , 4.6 en 4.13 . 6 3 . . . 6 4 . . . 6 5 . . . . . . 7 0 7 4 ONGEVALLEN-ANALYSE . . . . . . . 78 5.1 Algemeen . . . . . . . . 78 5.2 Het N e d e r l a n d s e - o n g e v a l l e n - r e g i s t r a t i e s y s t e e r a . . 78 5 . 2 . 1 Algemene opzet . 5 . 2 . 2 E i s e n waaraan een moet v o l d o e n . . . . . . 78 ongevallen-registratiesysteem . . . . . 79 5 . 2 . 3 Het o n d e r s c h e i d e n van o n g e v a l s o o r z a k e n 5 . 2 . 4 O v e r i g e gegevens 5.3 . . Verzamelen verkeerskundige gegevens 5 . 4 Het u i t v o e r e n van o n g e v a l l e n - a n a l y s e s . 80 . . 81 . . . 81 . . . 82 Inhoud vervolg Blz. 5.4.1 Algemeen . . . . . 82 . . . 82 5.4.3 . . . 83 5.4.5 5.4.6 5.6 . 5.4.2 Algehele veiligheidssituatie D eplaats van de o n g e v a l l e n . 5.4.4 De bij ongevallen betrokken 5.5 . schepen • . D eomstandigheden die (mede) tot d e(zware) 83 on- gevallen hebben geleid . . . . 84 D e aard van de o n g e v a l l e n . . . . 84 . 85 O n g e v a l l e n op de N e d e r l a n d s e v a a r w e g e n . Algemeen 5.5.2 Oorzaken van ongevallen (ongevallenbestand 5.5.3 Plaats van ongevallen. . . F i g u r e n 5.1 e n 5.2 B i j l a g e n 5.1 en 5.2 . . . . . . . 5.5.1 Literatuur . . . . . . . . . 85 1979) . 86 88 . . . 88 . . . 89 1. ALGEMEEN 1.1 Verantwoording Toen ik de kursus voor de waterstaatkundige ambtenaren voorbe- reidde, leek het mij gewenst om de belangrijkste kennis op het gebied van binnenscheepvaart, vaarwegen en kunstwerken samen te vatten in een kursus-diktaat, waar de kursist later in de praktijk desgewenst op terug kan vallen. Het opstellen van een geheel nieuw diktaat vergt echter veel tijd. Ik heb daarom gebruik gemaakt van een aantal soortgelijke diktaten, die binnen de dienst Verkeerskunde reeds beschikbaar waren, met name: - Een college-diktaat van ir. C. Kooman fll• - Een tweetal diktaten van ir. C. kooman en ir. E.J. v.d. Kaa t.b.v. een applikatiekursus voor HTS-ers J2 , j3l. - De bijdragen van ir. J. Smit, ir. A de Visser, ir= E.J. v.d. Kaa, ir. W. de Ruiter en, mijzelf voor de postakademiale kursus "Binnenscheepvaartverkeer en Vaarwegen" | 4 | . Daarnaast heb ik in de hoofdstukken over kunstwerken ook eigen kennis en ervaring verwerkt, die nog niet in diktaat-vorm was vastgelegd. 1.2 H Literatuur 1| Kooman, C., beknopt d i k t a a t , Verkeerswaterbouwkunde B.O.f 13C, Technische Hogeschool H Delft. 2| Kooman, C., "Scheepvaartwegen", diktaat applikatiekursus Waterbouwkunde, HTS Zwolle, 1971. H 3j Kaa, E.J. van de, "Scheepvaart diktaat en oevervoorzieningen", applikatiekursus Waterbouwkunde, HTS Zwolle, september 1980. - 2 - H 4| Filarski, R., "Management en beleid", "Ongevallen-analyse"; Smit, J.A. , "Bediening Kunstwerken", Visser, A. d e , "Kunstwerken in vaarwegen", Kaa, E.J. van de, "Vaargedrag", Ruiter, W. d e , "Dimensionering van Scheepvaartwegen". bijdragen kursus "Binnenscheepvaartverkeer en vaarwegen", Stichting postakademiale vorming verkeerskunde, Delft, 1981. 1.3 Notatie De volgende symbolen zijn toegepast: Ac Dwarsdsn. v.d. vaarweg AG Opp. natte dwarsdsn. boven de A M B (m 2 ) sluisdrempel. (m 2 ) Opp. natte dwarsdsn. v.h. schip (m 2 ) Scheepsbreedte U) B B Bodembreedte vaarweg (m) B C Breedte sluiskolk (m) B G Doorvaartwijdte sluishoofd (m) B S Waterspiegelbreedte (m) firp Vaarwegbreedte in het kielvlak (m) C S Schutkapaciteit (sch/h) C SD idem in één richting (sch/h) Schutkapaciteit (ton laadverm./h) 'TD idem in één richting idem - 3 - Schutkap. per week (sch/week) CW c Voortplantingssnelh. (o.a. golven) G Gewichtszwaartepunt G Laadvermogen v.e. schip (ton) G" Gem. laadvermogen van een vloot (ton) g H Versnelling v.d. zwaartekracht (m/s2) Energiehoogte (Bernoulli) (m) H (m/s) L h Strijkhoogte (m) Waterdiepte (m) h Waterdiepte boven sluisdrempel (m) Gem. waterdiepte (m) g h' I Verkeersintensiteit IA Toelaatbare jaarintensiteit (ton/jaar) ÏO Jaarintensiteit (ton/jaar) x Weekintensiteit (sch/week) w Ac/Bg (sch/h) Scheepslengte (m) Nuttige lengte v.d. sluiskolk (m) Lusafstand (m) Aantal schepen in een sluiskolk of N bij één gegeven brugopening N Aantal sluiskolken C % ax Totaal aantal voertuigen per rij- bij een strook dat beïnvloed wordt brugopening, Max. aantal schepen in een sluiskolk. °C nuttige schutopp. v.e. sluiskolk (m ) P Natte omtrek kanaal (m) C (m3/s) Q Debiet Rc Boogstraal as vaarweg (m) s Nat opp. scheepsromp (m ) T Diepgang (m) TC Schutcyclustijd T Totale stagnatietijd wegverkeer H (min) (s) Duur van een schutting (min) Totale invaartijd (sluis) (min) Totale uitvaartijd (sluis) (min) Ti+T s +T o -4 - T s Bedieningstijd sluis of brug (min) tc Passeertijd brug (h) td Overligtijd (h) ti Invaarvolgtijd (min) tl to Schuttijd van een schip (min) Uitvaarvolgtijd (min) tof Uitvaartijd l e schip (min) tp ts Passeertijd bij een sluis Lustijd tva Gera. aankomstvolgtijd wegverkeer (s) tVo Gem. optrekvolgtijd (s) fc Gem. tijdsverlies door optrekken. (s) tw Wachttijd u Stroomsnelheid (m/s) u Retourstroomsnelheid (m/s) v (min) (scheepvaart) r V Volume (alg.) V Vaarsnelheid (t.o.v. water) V Vaarsnelheid t.o.v. aardvast a (h) (min) (m 3 ) (m/s) assenstelsel (m/s) Grenssnelheid (m/s) c W Kritische vaarsnelheid (m/s) Doorvaartwijdte brug (m) W P z Padbreedte (m) Spiegeldaling (m) 13 Drifthoek B Beladingsgraad van het individuele V l V methode Schijf graad - schip ff Beladingsgraad van de geladen vloot Roerhoek Verhouding aantal geladen schepen/ graad - totaal aantal schepen De gemiddelde waarde van een variable (die van toepassing is op een vloot) wordt aangegeven met een streepje (-) boven het symbool. - 5 - 1.4 Definities en begrippen De onderstaande definities en begrippen hebben voornamelijk be- trekking op de passage van kunstwerken in de vaarweg. Bedieningstijd (Tg)^ : De tijd die bij een sluis nodig is voor het sluiten en openen van de deuren en voor het nivelleren tijdens één schutting. Bij een brug is het de tijd tussen wegverkeerslichten rood en doorvaartlichten dubbelgroen plus scheepvaartlichten rood tot het doven van de wegverkeerslichten. Bedrijfstijden (dienst- De tijden gedurende de dag en de week waarop regeling) de kunstwerken worden bediend en waarop scheepvaart desgewenst kan worden geschut of een brugopening kan worden gegeven. N.B. Deze tijden worden ook vaak de Bedieningstijden genoemd. Behandelingstijd (tM+tjJ De tijd tussen het moment van aankomst bij het kunstwerk en het moment waarop de achterkant van het schip de uitvaardeuren c.q. de brug passeert exklusief de eventuele overligtijd. Be1adingsgraad (fi) Is het gewicht van de lading van een schip gedeeld door het laadvermogen van dat schip. Beladingstoestand (\ ) Is het aantal geladen schepen gedeeld door het totaal aantal schepen. Belastingsgraad De belastingsgraad van een schutsluis is de verhouding tussen de intensiteit en de schutkapaciteit (op weekbasis). Binnenschip Schip of samenstel van schepen die als eenheid varen en tot de vaart op binnenwateren voor het vervoer van goederen gebruikt worden of daarvoor bestemd zijn. - 6 - Doorvaarthoogte Dit is de vertikale afstand van het referentiepeil tot het laagste punt van de onderkant van de overspanning boven de vaarweg. Doorvaartijd De tijd tussen het moment waarop de brug voor de scheepvaart geopend is en het moment waarop de achterkant van het schip de brug gepasseerd is. Doorvaartwijdte (W) De minimale horizontale afstand in de doorvaartopening tussen de pijlers/landhoofden, die voor de scheepvaart beschikbaar is, gemeten loodrecht op de as van de doorvaartopening . Intensiteit (i) De (verkeers)intensiteit bij een kunstwerk is de hoeveelheid verkeer uitgedrukt in aantallen schepen of in tonnen laadvermogen die per tijdseenheid bij dit kunstwerk aankomt om bij eerste gelegenheid te passeren. Invaarvolgtijd (tjj Het tijdsverloop tussen de sluisdeurpassages van de achterkant van twee opeenvolgende invarende schepen. Laadvermogen (G) Het laadvermogen van een binnenvaartuig is het maximum gewicht van de lading dat door het schip vervoerd mag worden. Het laadvermogen wordt uitgedrukt in tonnen. Gemiddeld laadver- De som van het laadvermogen van de passeren- mogen (G) de binnenschepen gedeeld door het aantal betreffende binnenschepen. Lusafstand (L„) De afstand van de invaardeuren tot de achterkant van het afgemeerde schip dat als eerste de kolk zal invaren, na een schutting in tegengestelde richting. Lustijd (t R ) De tijd tussen het moment dat de achterkant van het laatste uitvarende schip en het moment dat de achterkant van het eerste invarende schip in de tegengestelde richting de sluisdeuren passeert. - 7 - Overligtijd (t A ) De tijd tussen het moment dat de wachttijd eindigt en het moment dat de schuttijd/doorvaartijd begint. Overligtijd treedt alleen op als het schip na aankomst niet met de eerstvolgende schutting/brugopening kan passeren. Passeertijd ( t p , t P ) De passeertijd van het afzonderlijke schip is gelijk aan de totale extra tijd die de passage van een kunstwerk vergt t.o.v. de denkbeeldige toestand zonder dit kunstwerk, waarbij het schip zonder snelheidsvermindering zou hebben kunnen doorvaren. Referentiepeil Het referentiepeil is de waterstand waarop de afmetingen van kunstwerken in, over of langs vaarwegen zijn afgestemd. Bij kunstwerken geldt veelal de waterstand die niet meer dan 1% van de tijd wordt over- resp. onderschreden. Schrikhoogte Dit is de vertikale afstand tussen het hoogste punt van het schip en het laagste punt van de overspanning boven de vaarweg, die de bestuurder van het schip, onder de gegeven omstandigheden, tenminste noodzakelijk acht voor een veilige en vlotte passage. Schutting De reeks van handelingen die nodig is om één schip of meerdere schepen gelijktijdig in een kolk te schutten. Schutduur (T L ) De tijd die nodig is voor één schutting. Schutcyclus De reeks van handelingen die met sluis en met de te schutten schepen moet plaatsvinden tussen twee identieke toestanden b.v. het gaan invaren van het eerste schip in een bepaalde richting. Schutkapaciteit De kapaciteit van schutsluis is de maximale (Cj;, C-p) hoeveelheid verkeer, uitgedrukt in aantallen schepen of in tonnen laadvermogen, die onder voorkomende omstandigheden, per tijdseenheid - 8 - kan worden geschut als het sluisbedrijf kontinu volbelast werkt. Schuttijdjti) De tijd tussen het moment dat de invaardeuren achter het schip dichtgaan en het moment dat de achterkant van het schip de uitvaardeuren passeert. Strijkhoogte (H T ) Dit is de vertikale afstand van de waterspiegel tot het hoogste punt van het (stilligende) schip of van de lading, waarbij eventueel aanwezige gemakkelijk strijkbare delen zo ver mogelijk gestreken zijn. Toelaatbare jaar- De toelaatbare jaarintensiteit van een intensiteit (I&) schutsluis is de intensiteit waarbij in de als maatgevend aangenomen week bepaalde grenswaarden voor de overligtijd niet worden overschreden. Uitvaarvolgtijd (t n ) Het tijdsverloop tussen de sluisdeurpassages van de achterkant van twee opeenvolgende uitvarende schepen. Wachttijd (t w ) De tijd tussen het moment van aankomst bij het kunstwerk en het moment dat, voor de eerste keer daarna, de sluisdeuren dichtgaan c.q. de brug voor de scheepvaart geopend is. - 9 - 2. SCHEPEN, VAARWEGEN EN VERVOER 2.1 Toegankelijkheid West-Europa beschikt over een uitgebreid net van binnenscheep- vaartwegen. Teneinde de afmetingen van deze vaarwegen onderling op elkaar af te stemmen, zijn er in Europees verband door de Conférence Européenne des Ministres de Transports (CEMT) in 1954 afspraken gemaakt, waarbij de vaarwegen werden ingedeeld in 5 klassen. Bij deze klasseindeling werd uitgegaan van de lengte en de breedte van een vijftal scheepstypen die veelvuldig voorkwamen. Aan de vastgestelde 5 klassen is in Nederland een klasse 0 toegevoegd, in verband met het grote aantal vaarwegen van lokale betekenis. Deze vaarwegen zijn slechts toegankelijk voor vaartuigen met een laadvermogen van minder dan 300 ton en hebben hun betekenis voor het goederenvervoer in de laatste 20 jaren grotendeels verloren. Een aantal van deze vaarwegen heeft inmiddels een funktie voor de rekreatievaart gekregen. Voorts wordt in Nederland een klasse 6 toegepast om vaarwegen aan te duiden die geschikt zijn voor de vaart met vierbaksduwstellen. Deze vaartuigen hebben een laadvermogen van ongeveer 10.000 ton. De klasse-indeling zoals deze thans in Nederland wordt toegepast, is weergegeven in de tabel op de volgende bladzijde. Bij het indelen van een vaarweg in één der genoemde klassen zijn de maximaal toegestane lengte en breedte van vaartuigen maatgevend. Zo wordt een vaarweg die toegankelijk is voor schepen met een lengte van tenminste 67 m en een breedte van tenminste 8,20 m ingedeeld in klasse III of, indien zowel de lengte- als de breedtemaat voldoende zijn, in een hogere klasse. Diepte, doorvaarthoogte en laadvermogen blijven in Nederland bij de klasse-indeling buiten beschouwing. - 10 - Standaardschepen waarop de indeling; is gebaseerd Vaarweg- Type lengte breedte diepgang hoogte laadvermogen klassen ledig m meters in tonnen schip VI vierbaksduwstel 185,00 22,80 3,30 8,75 10.000 V Groot Rijnschip 95,00 11,50 2,70 6,70 2.000 IV Rijn-Herne- 80,00 9,50 2,50 4,40 1.350 67,00 8,20 2,50 3,95 1.000 kanaalschip III Dortmund-Eemskanaalschip II Kempenaar 50,00 6,60 2,50 4,20 600 I Spits (peniche) 38,50 5,00 2,20 3,55 300 0 kleinere vaartuigen variërend 300 De figuren 2.1 en 2.2 geven een overzicht van het Westeuropese en het Nederlandse vaarwegennet. Hoofdader van dit net is de Rijn die tot in Zwitserland bevaarbaar is voor vierbaksduwstellen. Via een aantal verbindingskanalen met andere vaarwegen (Rhein-Hernekanaal, DortmundEemskanaal, Klistenkanaal, Maas-Waalkanaal, Schelde-Ri jnverbinding, Albertkanaal) en rivieren als de Schelde en de Wezer wordt een uitgebreid gegied door klasse IV-vaarwegen ontsloten. Binnen 5 & 25 jaar zal dit net worden uitgebreid door verbindingen met de Donau, de Elbe (Mittellandkanaal), de Rhone (Rhone-Rijnverbinding) en de vaarwegen in Noord-West-Frankrijk (Scheldekanalisatie) . Voorts - v'MW 11 - DK^'^?' * #> ^ o<r <' '••N -'-•?... .../ -s LJ N r-u V 1. , , / v" • • (< V — 5v -^- "\ w / - • " C*w. x. •: ^f'tJ / 7 ft in aanleg klasse I XI m m m X 301 Fig. 2 . 1 : Overzicht Westeuropese vaarwegennet. verbetering 5V - 12 - lijnaanduiding vaarwegkl laadvermogen 300 600 1.000 1350 2.000 F i g . 2.2 ton " " " KLASSE-INDELING VAN DE BELANGR'JKSTE NEDERLANDSE VAARWEGEN. .^V - 13 - wordt de Saar verbeterd. Daarnaast bestaan er plannen om het Franse Canal du Nord, dat thans voor spitsen met duwbakken (850 ton) bevaarbaar is , verder te verbeteren en om de Seine-Moezelverbinding te verbeteren. Door de CEMT werd de klasse IV-vaarweg aanbevolen als standaardvaarweg voor internationale verbindingen*. De CEMT heeft daarom voor de afmetingen van deze vaarwegen richtlijnen opgesteld**. Algemene regels voor de afmetingen van klasse V en klasse Vl-vaarwegen zijn moeilijk te geven, omdat deze sterk afhankelijk zijn van de verkeersintensiteit. Sinds enige jaren wordt in Nederland door de Commissie Vaarwegbeheerders (CVB) gewerkt aan het opstellen van richtlijnen voor de afmetingen van kleinere vaarwegen (klasse I t/m III) en vaarwegen waarop de rekreatievaart maatgevend is. 2.2 De vaartuigen De standaardindeling van vaartuigen van de CEMT dateert uit 1954. Sedertdien heeft de vloot zich verder ontwikkeld. Daarbij werden de standaardbreedtematen gehandhaafd, maar werden de schepen langer en werd de diepgang vergroot. Naar aanleiding hiervan werd door de CVB, als eerste stap om tot richtlijnen voor de afmetingen van vaarwegen te komen, voorgesteld om uit te gaan van een aantal maatgevende scheepsafmetingen 1 . Deze maatgevende afmetingen zijn vermeld in tabel 2.1. De CVB heeft nog geen aanbevelingen gedaan voor de maatgevende diepgang van standaardschepen. Voor de vaarwegen groter dan klasse IV zouden de scheepsafmetingen kunnen worden gehanteerd die in tabel 2.2 zijn vermeld. * Deze aanbeveling lijkt enigszins achterhaald. Nieuwe internationale verbindingen worden thans vaak voor tweebaksduwvaart geschikt gemaakt. **Zie hoofdstuk 4. - 14 - CEMT-klasse Type breedte lengte strijk- Opmerkingen (ra) (m) hoogte (m) I Spits 5,10 39 5,0 II Kempenaar 6,60 55 6,0 alleen voor Ha Hagenaar 7,20 56 6,3 rekonstruk- 7,20 67 6,3 tie van vaarwegen III IV Dortmund-Eemskanaal- 8,20 67 6,3 schip 8,20 80 6,3 Ri jn-Hernekanaal- 9,50 85 6,7 a 6,8 Tabel 2.1: Maatgevende scheepsafmetingen voorgesteld door de Commissie van Vaarwegbeheerders. CEMT-klasse Type breedte lengte strijk(m) (m) Opmerkingen hoogte (m) V groot Rijnschip 11,40 110 Va tweebaksduwstel 11,40 185 7,5 a lange formatie 22,80 110 8,8 brede formatie 22,80 185- 8,8 VI vierbaksduwstel 6,7 a 8,8 193 Tabel 2.2: Maatgevende scheepsafmetingen voor vaarwegen van de klassen V en VI - 15 - 4^4^ ) > r O/. •J" f' •V": \C-J' V --\v^ VV,• \ >"•"'•••'•••. in miljoen ton goederen 0-2 2—5 5-10 . . . . . . . •— — — • 10-25 25-100 >100 Fig. 2 . 3 : Vervoerde goederen op de Westeuropese vaarwegen in 1978. ; - 16 in miljoen ton goederen &*w i ===== = 5-10 10-25 : •• - 25-100 >ioo Fig. 2.U VERVOERDE GOEDEREN NEDERLANDSE OP DE VAARWEGEN - 17 - 2.3 Het vervoer De figuren 2.3 en 2.4 geven een overzicht van het vervoer op de Westeuropese en de Nederlandse binnenscheepvaartwegen. In het Westeuropese vaarwegennet neemt de Rijn een sterk dominerende plaats in. In Nederland zijn daarnaast de vaarwegen RotterdamAntwerpen/Gent, Amsterdam-Rotterdam/Duitsland, de Maasroute, de IJssel en de vaarweg Amsterdam-Delfzijl van grote betekenis. Tabel 2.3 geeft een overzicht van de positie die het binnenschip in het goederenvervoer inneemt t.o.v. de vrachtauto, de pijpleiding en het railvervoer. Vervoermiddel Binnenlands vervoer Grensoverschrijdend in miljoenen tonnen vervoer inkl. doorvoer in miljoen tonnen vrachtauto 344,4 binnenschip 87,1 pijpleiding rail ca. 64 181,2 niet geregistreerd 45,6 6,2 14,5 Tabel 2.3: Goederenvervoer per vervoermiddel in 1979* *opgave CBS Uit de tabel blijkt dat het binnenschip in het grensoverschrijdend vervoer een sterk overheersende positie inneemt. Binnenslands bedraagt het goederenvervoer per binnenschip ongeveer 25% van het vervoer per vrachtauto. Het binnenschip is vooral van betekenis bij het vervoer van massagoederen over grote en middelgrote afstanden. - 18 - Tabel 2.4 geeft een indruk van de aard van de goederen die per binnenschip worden vervoerd. Goederengroep Binnenlands Grensoverschrijdend vervoer vervoer in miljoenen tonnen (inkl. doorvoer) in miljoenen tonnen - Landbouwprodukten 5,4 6,6 - Andere voedingsmiddelen 6,9 12,8 - Vaste brandstoffen 1,0 11,5 11,7 30,2 0,6 39,9 0,6 12,6 51,3 35,0 5,3 11,5 - Meststoffen 2,3 7,5 - Chemische produkten 1,4 10,1 - Overige goederen 0,8 3,5 87,1 181,2 - Aardolie en aardolieprod. - Ertsen - Metalen en halffabrikaten van metaal - Zand en grind - Andere ruwe mineralen, bouwmaterialen TOTAAL Tabel 2.4: Vervoerde goederen per binnenschip in 1979* *opgave CBS Uit tabel 2.4 blijkt dat het binnenlandse vervoer per binnenschip voornamelijk uit zand en grind bestaat. In het grensoverschrijdend vervoer vormen ertsen, zand en grind, alsmede aardolie en aardolieprodukten de belangrijkste goederengroepen. 2.4 Verkeersveiligheid Over het geheel genomen is het Nederlandse vaarwegennet betrek- - 19 - kelijk veilig. In 1979 vonden er op het vaarwegennet 1826 geregistreerde ongevallen plaats, waarvan 290 zware. In 1979 waren er 15 doden, 10 vermisten en 41 gewonden, waarvan respektievelijk 9, 2 en 25 in de sektor van de rekreatievaart. Per tonkm vervoerde lading is het aantal ongevallen bij vervoer per binnenschip aanzienlijk lager dan bij het wegvervoer J6|. 2.5 Het beheer De Nederlandse vaarwegen worden gedeeltelijk door het rijk en ge- deeltelijk door provincies, gemeenten en waterschappen beheerd (figuur 2.5). De grote doorgaande vaarwegen worden meestal door het rijk, maar soms ook door de provincies beheerd; de overige vaarwegen kunnen in beheer zijn bij de lagere overheden, maar soms ook bij het rijk. 2.6 Ontwikkelingen op de Nederlandse vaarwegen 2.6.1'Toegankelijkheid Ons land beschikt over een dicht net van vaarwegen. Daarom behoefden er in de afgelopen twintig jaren bijna geen nieuwe verbindingen meer aan het vaarwegennet te worden toegevoegd. Bezien we de ontwikkeling van het vaarwegennet gedurende die periode, dan kan daarbij een aantal hoofdlijnen worden onderscheiden, nl.: 1. Een aantal belangrijke doorgaande vaarwegen (Oude Maas, Hartelkanaal, Dordtsche Kil, Schelde-Rijnverbinding, Amsterdam-Rijnkanaal, Nieuwe Merwede) werd verbeterd en daardoor geschikt voor vierbaksduwvaart. De havens van Antwerpen, Amsterdam en Gent werden daardoor voor dit scheepstype ontsloten, terwijl de haven van Rotterdam beter bereikbaar werd. 2. België bouwde in de Maasroute bij Ternaaien een nieuwe schutsluis van klasse 5. Tevoren was de zgn. "stop van Ternaaien" slechts bevaarbaar voor schepen van klasse 2. Tevens werd de kapaciteit van een aantal sluiskomplexen op de Maasroute vergroot door de aanleg van nieuwe schutkolken, omdat de bestaande sluizen het toenemende verkeer niet meer konden verwerken. 3. De Rijnkanalisatie kwam gereed. Bij lage rivierafvoeren kan hierdoor zowel op de Neder-Rijn als op de IJssel met grotere diepgang - 20 /F»0 r C ^ f RIJK PROVINCIE 3 GEMEENTE sa ANDERE INSTANTIE F i g . 2.5 BEHEER VAN DE NEDERLANDSE VAARWEGEN - 21 - worden gevaren. Ook een aantal andere vaarwegen werd verdiept. 4. Een aantal kleinere vaarwegen met een belangrijke regionale ontsluitingsfunktie werd verbeterd, waar mogelijk tot klasse 4. In 2 is een overzicht van deze verbeteringen aangegeven. 5. Een aantal kleine vaarwegen waaronder het Apeldoorns Kanaal, een deel van de Overijsselse Kanalen, de Dedemsvaart, het Oranjekanaal , het Linthorst Homankanaal, het Kanaal door Voorne en het Eindhovens Kanaal werden voor de scheepvaart gesloten. Het betreft hier hoofdzakelijk vaarwegen met hoge bedienings- en onderhoudskosten, die voor de rekreatievaart weinig betekenis hadden en waar het scheepvaartvervoer ten opzicht van het wegvervoer in een zwakke konkurrentiepositie verkeerde. 2.6.2 Goederenvervoer, scheepsgrootte en scheepstypen Tussen 1960 en 1979 nam het binnenlandse goederenvervoer per binnenschip toe van 62 miljoen ton tot 87 miljoen ton, terwijl het grensoverschrijdend vervoer in dezelfde periode groeide van 110 miljoen ton tot 181 miljoen ton. Het CBS geeft jaarlijks een overzicht van het scheepvaartverkeer op een groot aantal telpunten. Vergelijking van de tellingen uit 1960 |3j en 1978 | 4 | , het laatste telrapport dat thans gereed is, geeft het volgende beeld: - Op de grote doorgaande vaarwegen (>. klasse 4) is het vervoer ongeveer verdubbeld. Daarnaast neemt de grootte van de schepen sterk toe (figuur 2.6). Het gemiddelde laadvermogen daarvan is in de beschouwde periode eveneens verdubbeld en loopt thans uiteen van ongeveer 550 ton (Twentekanaal) tot ruim 2000 ton (Oude Maas) |5j. Het aantal passerende binnenschepen is op de meeste telpunten iets toegenomen, maar op enige punten afgenomen. - Op de vaarwegen van klasse 1 en 2 is het vervoer slechts in beperkte mate toegenomen of konstant gebleven. Ook op deze vaarwegen is een sterke schaalvergroting merkbaar. Het gemiddelde laadvermogen van de passerende vaartuigen is verdubbeld en loopt thans uiteen van 250 a 300 ton op de vaarwegen van klasse 1 tot - 22 1 1 Grote doorgaande vaarwegen 1000- I 750 - \ w, •lot* ...•;y 0° 500 Molorschepen ( excl.kt. duwvaarl) o»' """OOQ^OPO 0 Lobilh klasse 6 Kartelsluizen klasse 6 ooooo MaasCSambeek) kUsse 5 E 250- IJsset (Kampen) klasse 5 1965 1970 1975 1980 Twentekanaal(Eeide) klasse 4 Motorschepen . OudelJssel (Doesburg)klasse2 . Zuid-Willemsvaart (Den Bosch)klasse2 1975 Fig. 19S0 . Kan.Almelo-Haandrik (Almelo) klasse 1 2.6: Ontwikkeling van het gemiddelde laadvermogen van motorschepen op enige telpunten. - 23 - 400 a 500 ton op de vaarwegen van klasse 2. Verdere schaalvergroting is op deze vaarwegen vrijwel niet meer mogelijk, tenzij verbeteringswerken worden uitgevoerd. Op al deze vaarwegen is het aantal passerende binnenschepen sterk afgenomen. - Een aantal vaarwegen van klasse 0, zoals b.v. het Apeldoornse Kanaal, het Stadskanaal, het Oranjekanaal en de Drentsche Hoofdvaart, had in 1960 nog een duidelijke vervoersfunktie. Met uitzondering van de Hollandsche IJssel bovenstrooms van Gouda hebben deze vaarwegen hun funktie voor het goederenvervoer sedertdien vrijwel geheel verloren. In 1960 had de duwvaart net zijn intrede gedaan. Een belangrijk deel van het grensoverschrijdend vervoer werd echter nog verzorgd met sleepvaart. Vervoer per sleepschip is relatief vrij arbeidsintensief. Sedert 1960 is de sleepvaart daarom vrijwel geheel vervangen door vervoer njet duwstellen en motorschepen. Veel sleepschepen werden omgebouwd tot motorschip. Een sleep is in verhouding tot duwstellen en motorschepen slecht manoeuvreerbaar. Het verdwijnen van de sleepvaart heeft daarom een gunstige invloed gehad, zowel op de verkeersveiligheid als op de kapaciteit van de vaarweg. 2.6.3 Rekreatievaart De toename van de welvaart en de vrije tijd hebben in de afgelopen jaren geleid tot een spektakulaire groei van de rekreatievaart. Figuur 2.7 geeft hiervan een beeld. Daarbij is opmerkelijk dat de intensiteit van de rekreatievaart op een groot aantal doorgaande vaarwegen aanzienlijk sneller is toegenomen dan het landelijk botenbestand. Gedurende de laatste jaren is de verkeerstoename vanwege de teruggang van de ekonomie afgevlakt. Daar staat echter tegenover dat de komst van de zeilplank de vaarwegbeheerder voor geheel nieuwe problemen stelt. - 24 - Oranjesluizen (A'dam) Volkeraksluizen Ottersluis (Biesbosch) Zijlroede (Friesland) Sluis Ie Muiden buiten gebruik in zomerseizoen 1975 1975 1980 Fig. 2.7: Ontwikkeling rekreatievaart op enige telpunten. 2.7 Transportkosten Vanuit verkeerskundig oogpunt bezien zijn vooral de volgende pun- ten van belang: 1. De invloed van de scheepsgrootte op de transportkosten. 2. De invloed van de aflaaddiepte op de transportkosten. 3. De kosten van wachttijdverliezen b.v. bij sluizen en bruggen. 4. De vervoerskosten van vervoerstechnieken, die het watervervoer kunnen bekonkurreren, zoals het wegvervoer, spoorwegvervoer en de pijpleidingDe kosten die in deze paragraaf worden gegeven dienen niet als absoluut, maar als relatief en indikatief te worden beschouwd. Figuur 2.8 geeft inzicht in de invloed van de scheepsgrootte op de transportkosten. Uit de grafiek kunnen de volgende konklusies worden getrokken: 1. Naarmate de scheepsgrootte toeneemt dalen de transportkosten. Voor de vervoerder is het dus meestal aantrekkelijk om zo groot mogelijke schepen in te zetten. 2. Schaalvergroting leidt niet altijd tot een even grote daling van de transportkosten. Met enige voorzichtigheid kan uit de figuur - 25 - worden gekonkludeerd dat een sterke daling van de transportkosten vooral kan worden verkregen bij de overgang van kleine (200 a 600 ton) naar grotere (500 a 1000 ton) schepen en bij de overgang van vrachtschepen naar duwstellen. Kennis omtrent dergelijke diskon- t i n u ï t e i t e n is ook voor de vaarwegbeheerder van belang. Immers een vaarwegverbetering is vooral van belang in een gebied waar een sterke daling van de transportkosten mag worden verwacht. \ 550 \ i ie 80 Pr is bas is In er nat on aal VI foer \ 500 \ \ 4 00 V \ ia nkvc; \ 350- \ otor »ch< p e n du enh ede n , \ 300- \ \ \ 250 V vri s \ votr 200 150 s. • • 100- • -*, 50- n 100 — —, 300 1000 3000 10000 20000 Lijdvprmogen ( t ) Figuur 2.8: Transportkosten varende schepen (exkl. wachtende bakken), - 26 - Figuur 2.9 geeft het verband tussen de maximaal mogelijk beladingsgraad en de aflaaddiepte, alsmede het verband tussen de vervoerskosten en de aflaaddiepte voor een binnenlandse reis van 300 km. Duidelijk blijkt dat de transportkosten sterk worden beïnvloed door de aflaaddiepte. 100 AfUadtS.rpO (m) Figuur 2.9: Beladingsgraad en vervoerskosten (exkl. overslag) als funktie van de aflaaddiepte. - 27 - Figuur 2.10 geeft de relatie tussen de kosten van wachttijdverliezen bij sluizen en bruggen en de scheepsgrootte. 550 Pr is bas is 1se 0 In er nati ona al ve rv 500 \ 450- \ 400 \ ank sch e P • n \ 350 mo1 orsc hep en d i w ee The Jen \ 300- \ t 250 \ s \ \ 200- \ s vrach (SC i e p en > / 150- \ -». - . ~^ 100 •>•••• • — , —. 50- n. 100 300 1000 3000 10000 20000 Laadvermogen (tï Fig. 2.10: Wachtkosten. Over de konkurrentieverhouding tussen de verschillende transportmiddelen kan globaal het volgende worden vermeld. Schepen met een laadvermogen van 300 ton (type spits) kunnen bij het vervoer van massagoed konkurreren met het wegverkeer. Voorwaarden zijn daarbij dat de plaats van herkomst en bestemming van de goederen is gelegen aan water en dat de toegestane aflaaddiepte groter of gelijk is aan ongeveer - 28 - 1,80 m. Op die diepgang kan een spits 250 ton lading meenemen. Kleinere vaartuigen of spitsen met geringere aflaaddiepte kunnen slechts in uitzonderingsgevallen met het wegvervoer konkurreren. Het spoorwegvervoer kan in Nederland slechts in zeer beperkte mate met het wegvervoer en het vervoer per binnenschip konkurreren. Over het vervoer van olie is in het verleden onderzoek verricht door Hubbard 7J. Deze kwam tot de konklusie dat het vervoer per pijp- leiding over grotere afstanden goedkoper was dan vervoer per binnenschip, mits er grote hoeveelheden (meer dan 1 a 5 miljoen ton per jaar) worden vervoerd. 2.8 1 Literatuur Maatgevende schepen ten behoeve van richtlijnen vaarwegen CEMT-klasse I t/m IV. Gommissie Vaarwegbeheerders, Rijkswaterstaat, 1980. [Yj Filarski, R. , De Nederlandse binnenscheepvaart, toekomstige ontwikkelingen en mogelijkheden. Tijdschrift |3| voor Vervoerswetenschappen 16 (1980, nr. 4) S t a t i s t i e k van de scheepvaartbeweging in Nederland 1960. Centraal Bureau voor de S t a t i s t i e k , Uitg. W. de Haan NV, Zeist 1961. 4-1 S t a t i s t i e k van de scheepvaartbeweging 1978. Centraal Bureau voor de S t a t i s t i e k , Staatsuitgeverij, Den Haag 1980. |5| Scheepvaarttellingen Grote Rivieren 1978. Nota S 78.1 van de Rijkswaterstaat, dienst Verkeerskunde, hoofdafdeling Scheepvaart, Dordrecht 1979. 6 Kooman, C. , Scheepvaart en r i s i k o ' s voor mens en milieu. Symposium KIVI/NVI, Rotterdam, 8 en 9 november 1979. [71 Hubbard, M., The economics of transporting oil to and within Europe; London 1967. - 29 - 3. SCHEEPSBEWEGINGEN 3.1 Waterbeweging door scheepvaart De waterbeweging die door schepen wordt veroorzaakt speelt zowel bij een veilige en vlotte verkeersafwikkeling als bij het ontwerp en beheer van oververdedigingen langs vaarwegen een belangrijke rol. Aspekten van de waterbeweging die hiervoor van belang zijn, worden hier kort behandeld. Primaire scheepsgolf Bij een varend schip verplaatst het water dat door de boeg wordt verdrongen zich naar het achterschip om de aldaar vrijkomende ruimte op te vullen (zie figuur 3.1). Deze waterbeweging, de retourstroom, gaat gepaard met een daling van de waterspiegel door het "verlies" aan snelheidshoogte. Bij de boeg wordt het water plaatselijk enigszins opgestuwd. Bij het achterschip wordt een dergelijke opstuwing verstoord door de schroef- en volgstroom. Uit deze beschrijving volgt dat het schip als het ware gevangen zit in een golf die het zelf opwekt en waarvan de lengte ongeveer gelijk is aan de scheepslengte. Op diep en breed water is er sprake van een driedimensionaal retours troombeeld. Op ondiep en zijdelings begrensd water heeft het retourstroombeeld een meer tweedimensionaal karakter (zie figuur 3.1). l^> breedte on diepta onbeperkt ////////////// BOVENAANZICHT (met stroomlijnen ) Rg. 3.1 LA^GSDOORSNEDE Primaire scheepsgolf DWARSDOORSNEDE breedte en diepte beperkt AFMETINGEN VAARWEG - 30 - Secundaire scheepsgolf Een varend schip genereert een serie oppervlaktegolven die bij een normale vaarsnelheid kort zijn t.o.v. de scheepslengte. Er zijn twee soorten golven: 1. divergerende golven, dit zijn boeg- en hekgolven (zie figuur 3.2) die zijdelings van het schip bewegen; 2. dwars- of transversale golven die loodrecht op de vaarlijn staan. Waar beide golfsoorten elkaar snijden ontstaan interferentiepieken die nog erg ver achter een schip zichtbaar zijn (zie figuur 3.2). Schroefstraal De schroef van een schip veroorzaakt een gekoncentreerde straal, waarin hoge snelheden (tot in de orde van 10 m/s) voorkomen. Deze stroming is zeer turbulent. De snelheden in de schroefstraal nemen maar langzaam af (de genoemde snelheid is ten opzichte van het schip. Ten opzichte van de vaarweg moet van die snelheid nog de scheepssnelheid worden afgetrokken). 3.2 Primaire scheepsgolf 3.2.1 Retourstroom en spiegeldaling op een vaarweg met beperkte breedte en diepte De retourstroom en de spiegeldaling, veroorzaakt door een varend schip, kunnen theoretisch worden bepaald. Uitgangspunt is daarbij de veronderstelling dat een schip met een eenparige vaarsnelheid geen water opstuwt waardoor er een positieve translatiegolf voor het schip zou gaan uitlopen en een negatieve achter het schip. M.a.w. de waterspiegel op enige afstand achter het schip wordt gelijk verondersteld aan de nog ongewijzigde waterspiegel op enige afstand voor het schip. Voor de theoretische benadering is het verder noodzakelijk om de volgende schematisaties toe te passen: a. de retourstroom is gelijkmatig verdeel over het dwarsprofiel, b. de spiegeldaling is konstant over de hele kanaalbreedte, c. de inzinking van het schip t.p.v. het grootspant is gelijk aan de spiegeldaling, d. wrijvingsverliezen zijn te verwaarlozen. - 31 divergerende golven 0 GOLFSYSTEEM, DIEP WATER VEROORZAAKT DOOR EEN Interferentiepieken RHK -schip "Olivier" diepgang 2,50 m vermogen ca. 600 kw snelheid ca. 5,3 m/s waterdiepte 9 m waterspiegelbreedte ca. 250 m BEWEGEND PUNT OP boeggolf waterspiegelveranderingen (m) > *0,4 • Q2 tot *0,4 QO tot • 0,2 -0.2 tot O,O - 0,4 t o t - 0,2 ^ -0,4 Fig 3.2 Secundaire scheepsgolven, gemeten rond RHK-schip op relatief ruim vaarwater - 32 - De waterbeweging wordt beschouwd t.o.v. het schip. Er wordt een assenkruis gekozen dat z'n oorsprong op het schip heeft en met het schip meebeweegt (zie figuur 3.3). Het schip staat dus stil t.o.v. het assenkruis. Het water voor en achter het schip heeft t.o.v. het assenkruis een snelheid V, die gelijk is aan de vaarsnelheid. De waterbeweging is permanent. Er is geen wrijving, dus de energiehoogte is konstant. Tussen een doorsnede ver voor het schip en één ter plaatse van het grootspant van het schip kan nu de kontinuïteitsvergelijking worden toegepast. Dit levert: Q^ = Q 2 = V A Q = (V + uJ.)(Ac - AJJ - Bgz) kontinuïteitsvoor- waarden (1) Voorts kan over de beide zelfde doorsneden de wet van Bernoulli worden toegepast. Dit levert: « V2 2g (V + u "i2 . 2g H = h + 4 - = h - z + KW * V 2 gz = (V + u r ) 2 - V 2 of (Bernoulli) (2) Indien de waarden van A Q , AJ,{, Bg en V gegeven zijn dan kunnen de retourstroom Uj. en de spiegeldaling z uit (1) en (2) worden opgelost. V en z kunnen echter niet expliciet in bovengenoemde grootheden worden uitgedrukt. Eenvoudigheidshalve wordt de oplossing daarom meestal in diagramvorm gegeven (zie figuur 3.4). 3.2.2 Grenssnelheid op een vaarweg met beperkte breedte en diepte (methode Schijf) Naarmate de scheepssnelheid V toeneemt, nemen ook de spiegeldaling z en de retourstroom Uj. toe. Het schip vaart als het ware in een -33 - UI 1 II V,u r f V _Oor&pn Oorsprong': es t . .-' - BOVENAANZICHT ENERGIEL'JN 29 \ \\T / n H '////<WWx /7é LANGSDOORSNEDE AM h-x ~=F ^ DWARSDOORSNEDE(dsnn) Symbolen: stroomsnelheid van het water (= vaarsnelheid ) retour stroomsnelheid versnelling van de zwaartekracht daling van de waterspiegel waterdiepte Bs breedte op de waterspiege! ondergedompeld grootspantopperv lak opp. nat dwarsprofiel grenssnelheid Fig. 3.3 Geschematiseerd beeld van de retourstroom en de spiegeldaling bij een schip op een kanaal (assenkruis op het schip) - 34 - "kuil" die het zelf opwekt. De scheepssnelheid kan echter niet onbeperkt toenemen. De maximale mogelijke waarde voor de vaarsnelheid wordt bereikt wanneer de waterbeweging naast het schip nog juist niet van stromend in schietend water overgaat. Deze vaarsnelheid wordt "grenssnelheid" genoemd. De grenssnelheid (V^) is de maximale snelheid die een zelfvarend schip in een kanaal kan bereiken. Door de sterke afname van de waterdiepte, die optreedt wanneer stromend water in schietend water overgaat, kan bij schietend water niet meer worden voldaan aan de kontinuïteitsvoorwaarden. Daardoor zou zich voor de boeg van het schip water ophogen, waartegen het schip zou moeten opvaren. Een zelfvarend schip is hiertoe niet in staat. Hoewel theoretisch bij een veel hogere vaarsnelheid weer zowel aan de kontinuïteitsvoorwaarden als aan de wet van Bernouilli kan worden voldaan, zijn uit de praktijk geen gevallen bekend waarin zelfvarende' schepen dergelijke snelheden bereiken. De grenssnelheid is voor het eerst afgeleid door Schijf. De berekening verloopt als volgt: Uit (1) en (2) volgt: Q = (Ac - A M - B c z) V V 2 + 2gz (3> Differentiatie van Q naar z levert voor dQ/dz = 0 de vergelijking: A„ V2 Bc ,,A / V 1 -_2Ü +___—5. + 3/2\/ •I2- = 0 ^C waarin V = V-^ (grenssnelheid) Uit deze vergelijking kan de grenssnelheid V^ worden bepaald, (4) - 35 - L._ J ,uL _i i..._L_LJ.-L:J__L_i_l i L Figuur 3.4: Diagram van de retourstroomsnelheid. Spiegeldaling en grenssnelheid. - 36 - In figuur 3.4 is een diagram gegeven dat gebaseerd is op de vergelijkingen ( 1 ) , (2) en (4) en waarmee de retourstroomsnelheid en de spiegeldaling als funktie van de vaarsnelheid V, Ag, A^ en Bg kunnen worden berekend. Tevens kan hiermee de grenssnelheid worden berekend. 3.3 Secundaire scheepsgolf en kritische snelheid Ook op ruime vaarwateren waar een grote breedte en soms een grote diepte aanwezig is, is de vaarsnelheid van zelf-varende schepen aan beperkingen onderhevig. Deze beperkingen hangen samen met de secundaire scheepsgolven. Men onderscheidt: - kritische snelheid vanwege de scheepslengte, - kritische snelheid vanwege de waterdiepte. Kritische snelheid vanwege de scheepslengte Wanneer bij korte schepen met groot motorvermogen de scheepssnelheid (V) steeds verder wordt opgevoerd, nadert de golflengte van de secundaire tranversale golven tot de scheepslengte (L). In dat geval versterken boeg- en hekgolf elkaar maximaal. Bij verder toenemende vaarsnelheid zou de afstad tussen boeg- en hekgolf groter worden dan de scheepslengte. Het schip zou dan tegen de eigen boeggolf opvaren. Alleen schepen die klein zijn, t.o.v. de waterdiepte, en een bijzondere vorm hebben kunnen hogere snelheden bereiken door te gaan "planeren". Uit de golftheorie volgt dat een normaal schip maximaal de snelheid V c kan bereiken, waarbij: V c = c = V g L l (5) 27 Kritische snelheid vanwege de waterdiepte Uit de golftheorie volgt dat de voortplantingssnelheid (c) van de secundaire transversale scheepsgolven berekend kan worden met de formule: ^./gLtanh 2TT h1* Tn 17" Wanneer de waterdiepte (h) klein is kan c benaderd worden door c-\/gh. Nu neemt de waarde van de hoek <j> (de hoek tussen de vaarlijn van het schip en de lijn waar de secundaire divergerende en transversale scheepsgolven elkaar snijden, zie figuur 3.2) toe naarmate de vaarsnelheid toeneemt, *tanh — tangens hyperbolicus. - 37 - t o t d a t voor V/^gh1 =: 0,9 een maximum van 90° wordt b e r e i k t . Dus Vc =: 0,9 \fgï? 3.4 - (6) Betekenis van de hekgolf (haalgolf) De spiegeldaling naast een schip bereikt zijn maximale waarde on- geveer ter plaatse van de "achterschouder" van het schip. Dit is het punt waarachter de dwarsdoorsnede van het schip begint af te nemen. Achter dat punt nemen de retourstroomsnelheden en spiegeldaling af, totdat ongeveer ter hoogte van het hek dezelfde waarden als voor het schip worden bereikt. Bij de meeste binnenschepen ligt de achterschouder op ongeveer 5 a 8 m van het hek. Naarmate de vaarsnelheid en dus ook de spiegeldaling toeneemt moet over dit trajekt een groter hoogteverschil worden overwonnen. Bij spiegeldalingen in de orde van 0,5 a l m gaat de haalgolf breken (zie figuur 3.5). Fig. 3.S Brekende haalgolf Dat breken treedt het eerst op boven het talud, maar bij zeer hoge scheepssnelheden kan deze eigenaardige brekende golf zelfs over de volle breedte van de vaarweg optreden. Konklusie: Bij een hoge scheepssnelheid kan boven het talud een berekende haalgolf ontstaan. Wanneer dit vaak optreedt kan er veel schade aan de oeververdediging ontstaan. Het is daarom noodzakelijk om op smalle vaarwegen snelheidsbeperkingen in te stellen. 3.5 Varen naast de as van de vaarweg Als een schip naast de as van een vaarweg vaart, dus dichter bij de ene oever dan bij de andere, dan ontstaat er een asymmetrisch retourstroombeeld. Het retourstroomdebiet wordt ongeveer gelijkelijk verdeeld ter weerszijden van het schip. Tussen het schip en de nabije oever is echter een kleiner doorstroomprofiel ter bechikking zodat de - 38 - stroomsnelheden en spiegeldalingen daar groter zijn dan aan de andere kant. Tevens wordt de opstuwing voor het schip vervormd. De gevolgen van de geschetste asymmetrische effekten kunnen vertaald worden in krachten. Een en ander is in beeld gebracht in figuur 3.6. De twee hydrostatische krachten H en B, die in deel II van de genoemde figuur zijn aangegeven, kunnen worden samengesteld tot een resulterende dwarskracht die naar de oever is gericht (H > B) en een resulterend moment. De dwarskracht veroorzaakt een translatie van het schip naar de oever toe. Het moment wekt een draaiende beweging op met de boeg van de oever af. Om het schip in evenwicht te houden moeten zowel de dwarskracht als het moment geneutraliseerd worden. Met behulp van het roer alleen is dit niet mogelijk. Als de roerkracht R voldoende groot is om het momentenevenwicht te bewerkstelligen, dan zal er in de meeste gevallen nog geen sprake zijn van een dwarskrachtenevenwicht. « Het evenwicht wordt bereikt door het instellen van een roerhoek, de z.g. evenwichtsroerhoek, waarbij het schip onder een drifthoek gaat varen. Hierdoor wordt een zijdelingse weerstand opgewekt waarvan de resultante een komponent L heeft loodrecht op de vaarrichting. Evenals bij het varen in de as van de vaarweg zal het schip een enigszins slingerende vaarbaan hebben. De evenwichtsroerhoek en -drifthoek moeten dan ook gezien worden als de gemiddelde waarden van hoeken die voortdurend variëren. Het hiervoor beschreven evenwicht is labiel; een verstoring versterkt zichzelf. Indien bij direkt langs de oever varen de benodigde evenwichtsroerhoek zo groot is dat een optredende verstoring niet meer kan worden opgevangen met behulp van het roer, dan begint het schip van de oever weg te draaien. Het achterschip komt daardoor dichter onder de oever zodat de zuigingskracht en dientengevolge het wegdraaiende moment worden versterkt. De draaiende beweging wordt sterker en het schip loopt uit het roer. 3.6 De verstorende invloed door veranderingen in het dwarsprofiel Over dit onderwerp worden slechts enkele opmerkingen gemaakt. In - 39 - JJ—•• AS opstuwing (beweegt met het schip mee) SS< schip in as vaarweg spiegeldaling z-j = *2 roerhoek 6 varieert, evenwichtsroerhoek,& e = ±0 tB H AS *k ^sfcg* 7 schip naast de as Z1 >Z2 Z 1< Z 2 6 varieert - öe >0 vaarrichting schip naast de as evenwichtsstand drifthoek: P -roerhoek: 6e Fig. 3.6 ASVMETRISCHE EFFEKTEN OP EEN SCHIP OAT ZICH NAAST DE AS VAN DE VAARWEG VOORTBEWEEGT - 40 - de waterbeweging rondom het schip treden wijzingingen op als het dwarsprofiel verandert. Is deze verandering abrupt, dan zal het krachtenspel waaraan het schip onderhevig is plotseling verstoord worden wat vooral bij een asymmetrisch profiel konsekwenties kan hebben voor de veiligheid. Het schip kan dan uit z'n roer lopen. Bij een geleidelijke verandering van het dwarsprofiel is er voldoende tijd voor korrigerende roermanoeuvres. Mogelijke profielveranderingen zijn: - profielverwijdering t . p . v . zijkanalen, langshavens enz. - profielvernauwing t . p . v . brugpijlers, vaarwegversmalling, liggende (geladen) schepen bij loswallen enz. Konlusie: Abrupte en asymmetrische veranderingen van het dwarsprofiel kunnen er bij smalle vaarwegen toe leiden dat schepen uit hun roer lopen. 3.7 Interaktie van schepen 3.7.1 Ontmoetingsmanoeuvres Ontmoetingsmanoeuvres kunnen bij "goed zeemanschap" alleen pro- blemen opleveren bij smalle vaarwegen. Tijdens de ontmoetingsmanoeuvre worden de beide schepen die elkaar passeren door de waterdruk uit elkaar geduwd. In hoofdstuk 4 is nagegaan aan welke eisen het dwarsprofiel van een vaarweg moet voldoen om ontmoetingen tussen 2 schepen mogelijk te maken. 3.7.2 Inhaalmanoeuvres Bij een inhaalmanoeuvre is de onderlinge beïnvloeding der schepen veel sterker dan bij een ontmoeting. Een inhaalmanoeuvre duurt veel langer dan een ontmoeting, terwijl gedurende de manoeuvre de retourstromen elkaar versterken, zodat de schepen naar elkaar toe gezogen worden. De volgende stadia zijn bij het verlopen van de manoeuvre te onderscheiden: a. Beide schepen varen in de as. Het achteropkomende schip (A in figuur 3.7) loopt op. Om de inhaalmanoeuvre mogelijk te maken moet - 41 - het voorste schip (B) uitwijken naar SB, terwijl schip A onder de BB-over gaat varen (gedragsregels op kanalen). Beide schepen verkeren dan onder de invloed van oeverzuiging. b. De boeg van A komt op gelijke hoogte met het achterschip van B. Dit laatste wordt naar de oever gedrukt zodat B een draaiende beweging naar BB krijgt (figuur 3.7.1). c. A glijdt in de spiegeldalingsgolf van B, waardoor een tijdelijke vaarsnelheidsverhoging optreedt. De beide schepen worden naar elkaar toe gezogen. Als A zich naast B bevindt (figuur 3.7.2), wordt het dwarsprofiel van de vaarweg verkleind door de som van de natte dwarsdoorsneden van de beide schepen. Dit heeft een weerstandsverhogend effekt, waardoor de vaarsnelheid van de schepen wordt gereduceerd. d. A klimt uit de spiegeldalingsgolf van B omhoog. Om deze extra weerstand te kunnen overwinnen moet A voldoende kracht over hebben (figuur 3.7.3). e. Schip A is geheel vrij van B en begeeft zich naar de as van het vaarwater. S B oever K.P. A H§ g I.IHU B t BB oever B B oever S B oever S B oever J r C<^%^?^%»^ €£ ï '/^"/s,'* < B B oever B B oever Schematische weergave van het dwarskrachtenverloop bij inhalen Fig 3.7 - 42 - 5^2v.-.-.rK'J positie a Fig. 3.8 positie b positie c positie d Klein schip loopt groot schip op Indien schip A niet over voldoende kracht beschikt om uit de spiegeldalingsgolf van B te klimmen, hetgeen veelal het geval is indien schip A aanzienlijk kleiner is dan schip B, verlopen de stadia d en e anders. De posities die kenmerkend zijn voor de diverse stadia zijn in figuur 3.8 weergegeven. De stadia d en e verlopen nu als volgt: d. A bevindt zich nu in positie d van fig. 3.8 en moet uit de spiegeldaling van B omhoog klimmen. Daarbij moet A naast de retourstroom ook de ontbondene van de zwaartekracht overwinnen. Om deze exstra weerstand te kunnen overwinnen moet A voldoende kracht hebben. Is dit niet het geval, dan blijven beide schepen zich naast elkaar voortbewegen, tenzij B toeren terugneemt. e. Schip A komt dan geheel vrij van B en begeeft zich naar de as van het vaarwater. Met betrekking tot het uitvoeren van een inhaalmanoeuvre wordt in het vaarreglement bepaald dat het opgelopen schip vaart moet minderen en ruimte moet geven. Konklusies : 1. Bij een inhaalmanoeuvre is de onderlinge beïnvloeding van de vaartuigen veel groter dan bij een ontmoeting. Teneinde oploopmanoeuvres veilig te laten plaatsvinden is dus een ruimer dwarsprofiel vereist dan wanneer alleen maar ontmoetingen voorkomen (zie ook hoofdstuk 4). 2. Tijdens inhaalmanoeuvres is de waterbeweging rond de betrokken vaartuigen veel sterker dan bij alleen varende schepen of tijdens ontmoetingen. Bit betekent dat er dan ook een grotere kans is op schade aan de oevers. 3.8 Diepgangsverandering als gevolg van de vaarsnelheid Een varend schip krijgt een extra inzinking als gevolg van de da- - 43 - ling van de waterspiegel, die samenhangt met de retourstroom. De grootte van de diepgangsverandering is afhankelijk van een groot aantal faktoren en wordt hier niet verder behandeld. 3.9 Vaargedrag in bochten Het vaargedrag van een schip in een bocht is beschreven in par. 4.4. 3.}Q Literatuur Voor verdere studie op dit gebied zijn de volgende publikaties van belang: j Ij Kaa, E.J. van de, "Vaargedrag", bijdrage aan de postakademiale kursus "Binnenscheepvaartverkeer en vaarwegen". T.H. Delft, 1981. 2J Kaa, E.J. van de, "Scheepvaart en oevervoorzieningen", diktaat applikatiekursus Waterbouwkunde, HTS Zwolle, september 1980. j 3j Kooman, C., "Scheepvaartwegen", diktaat applikatiekursus Waterbouwkunde,, HTS Zwolle, 1971. j" 4~] Graewe, H . , "Der Zweckmassige Querschnitt von Binnenschiffahrtskanalen der Wasserstrassenklasse IV", Aken, 1967, TH ( D i s s e r t a t i o n ) . 5 Bouwmeester, J . , van de Kaa E . J . , e . a . , • "Recent studies on pushtowing as a base for dimensioning waterways", Delft, 1977, W.L.-publ. 194. f 6J Schale, E . , "Wege zur rechnergestützten Optimierung der Streckenfahrt von Binnenmotorschiffen", Zeitschr. für Binnenschiffahrt und Wasserstrassen (1981) 9. - 44 - ]~ 7l "Noordzeekanaal", Delft, 1962-1965, W.L.-rapport M 726-1 t/m IV. F 8~| Schale, E., "Die Vorteile des rechteckigen kanalprofils für die Groszschiffahrt", S c h i f f und Hafen 2 8 , 1976. [~ 9~j S c h a l e , E . , Kuhn R. , e . a . , " K a n a l - und S c h i f f a h r t s v e r s u c h e Bamberg 1967", K a r l s r u h e , M i t t . b l a t t der B.A.W. n o . 2 7 . fiol Koster, J. , "Push-tows in canals", Den Haag, 1975, RWS Communications no. 21. ]"ll~| Ruiter, W. d e , "Studies concerning the behaviour of push-tow units in river bends", Belft, 1978, Procs. Symp. "Aspects of Navigability", Vol. 3, paper 26. fl2J Krey, H., Fahrt der Schiffe auf beschranktem Wasser, Schiffbau 1913. ["13! Schijf, J.B., XVIIth International Navigation Congress, SI - C 2 , Lissabon 1949/Schijf en Jansen, XVIIIth I.N.C., SI - Cl, Rome, 1953. |14 "Vaarsnelheden op scheepvaartwegen bij een lage verkeersintensiteit", Nota 70.12.4., dienst Verkeerskunde, Rijkswaterstaat, Dordrecht, 1973. 15 Onderzoek naar het gedrag van bovenmaatse schepen op het Kanaal Gent-Terneuzen. dienst Verkeerskunde, Rijkswaterstaat. Dordrecht, 1973. Plól Koster, J . , "Oeverzuiging". Nautisch en Technisch Tijdschrift, 1971, no. 6. j17j "Duwvaart in kanalen", Onderzoekrapporten M 782 (I t/m XII) van het Waterloopkundig Laboratorium, Delft. - 45 - 4. DIMENSIONERING VAN BINNENSCHEEPVAARTWEGEN 4.1 Inleiding De vraag welke vaarwegafmetingen (minimaal) nodig zijn om scheep- vaartverkeer, met gegeven maximum scheepsafmetingen en een bepaalde intensiteit, voldoende vlot en veilig te kunnen verwerken komt aan de orde bij: - de aanleg van nieuwe vaarwegen, -rekonstruktie/verruiming van bestaande vaarwegen. Over dit vraagstuk is een aanzienlijke hoeveelheid literatuur verschenen. Meestal zijn het publikaties die direkt verband houden met de uitvoering van een konkreet werk. Bovengenoemde vraag kan ook in omgekeerde volgorde gesteld worden: welke scheepsafmetingen en verkeersintensiteiten kunnen (maximaal) worden toegestaan bij gegeven vaarwegafrnetingen? In deze vorm is de vraag aktueel bij het toelatingsbeleid van de vaarwegbeheerder. Hoewel het in principe twee maal dezelfde vraag is, blijkt dat in de praktijk vaak grotere schepen (kunnen) worden toegestaan dan waarop was gerekend in de ontwerpfase. Dit duidt er al op dat er geen keiharde normen zijn voor het dimensioneren van scheepvaartwegen. Er is sprake van een zekere marge. Afhankelijk van een aantal faktoren verdient het de voorkeur om wat krapper of wat ruimer te dimensioneren. Vanuit deze filosofie wordt in het volgende aandacht besteed aan de dimensionering van het dwarsprofiel van rechte scheepvaartkanalen en van bochten in rivieren en kanalen. 4.2 Schepen Voordat men normen gaat opstellen voor het dimensioneren van bin- nenscheepvaartwegen, is het nuttig de binnenvloot te normeren, dat wil zeggen in te delen in klassen en standaardschepen per klasse, die dan voor de verdere normstelling als maatgevende schepen worden gehanteerd. In 1954 heeft de CEMT (Commission Européenne des Ministres de Transports) een eerste klasse-indeling van de Europese binnenvloot gemaakt. Uitgaande van de CEMT-indeling, maar met enkele toevoegingen in verband met ontwikkelingen in de vloot 1954, zou ik in dit hoofdstuk van de volgende indeling willen uitgaan. - 46 - CEMT- Type klasse L indikatie B laadverm. (m) (m) H L 90% T 50% (m) (m) (tonnen) I Spits 350 5,10 39 5,0 2,4 II Kempenaar 600 6,60 55 6,0 2,5 Ha Hagenaar 800 7,20 7,20 56 67 6,3 6,3 2,6 2,6 III Dortmund-Eemskanaalschip 1000 8,20 8,20 67 80 6,3 6,3 2,6 IV Ri jn-Hernekanaalschip 1500 9,50 85 6,7 2,8 V Groot Rijnschip 2500 11,60 95a 110 7,5 3,2 Va tweebaksduwstel 5000 11,40 22,80 185 110 7,5 a 8,8 3,2 a 4,0 VI vierbaksduwstel 10.000 22,80 185a 193 8,8 a 9,1 3,2 a 4,0 2 ,6 Toelichting Basisbestand: het gegevensbestand van het Internationale Rijnschepenregister, voor zover betrekking hebbend op na 1945 gebouwde motorvrachtschepen, motortankschepen en duwbakken, is als basis gebruikt voor deze klasse-indeling. Breedte (B): De scheepsbreedten zijn in de West-Europese binnenvloot vrij scherp gestandaardiseerd, d.w.z. relatief weinig schepen met afwijkende breedte-maten. Lengte (L) : De lengte van de schepen in de klassen I, Va en VI is scherp gestandaardiseerd. Bij de andere klassen komt meer spreiding voor. Naast de oorspronkelijke standaardlengten van 50, 67, 80 en 95 meter voor voor de klassen II t/m V moet tegenwoordig - 47 - rekening gehouden worden gehouden worden met grotere scheepslengten in die klassen. In de tabel is daarom tevens de representatieve bovengrens van de lengteverdeling per klasse aangegeven. Max. diepgang (T): In deze waarde komt per klasse een aanzienlijke spreiding voor. In de tabel is per klasse de mediaan-waarde van de diepgangsverdeling gegeven (T50%). Er is een trend om steeds diepere schepen te bouwen. Zo werden duwbakken tot 1970 maximaal 3,20 m diep gebouwd; tegenwoordig is 4,00 m gebruikelijk. Eenzelfde tendens is merkbaar bij nieuwbouw-schepen in de klassen III, IV en V. Strijkhoogte (H^ 90%) van het ongeladen schip: deze waarde is van belang voor het kiezen van de vrije doorvaarthoogte bij vaste bruggen. De vermelde waarden worden door ongeveer 90% van de schepen in de betreffende klassen onderschreden. 4.3 Dwarsprofiel 4.3.1 Profielvormen en symbolen In onderstaande dwarsprofiel zijn de relevante grootheden aangegeven (zie ook paragraaf 1.3). De grootheden die met de symbolen A^, B j , en T worden aangeduid zijn betrokken op het stilligende geladen maatgevende schip, tenzij uitdrukkelijk anders vermeld. Figuur 4.1: Symbolen m.b.t. het dwarsrofiel. - 48 - Naast de geschetste profielvorm op de vorige bladzijde, het zogenaamde gebroken profiel, zijn als basisvormen ook van belang: . trapeziumprofiel . bakprofiel De afmetingen van het vaarwegdwarsprofiel kunnen uitgedrukt worden in de volgende dimensieloze parameters: h/T (diepteparameter) en Bq-/B (breedteparameter) . Deze twee parameters bepalen in sterke mate de verhouding tussen het natte kanaaldwarsprofiel (Ag) en het natte grootspant van het maatgevende schip (Ajf). De parameters h/T en AQ/A^J zijn bepalend voor de vaarsnelheid en de manoeuvreerbaarheid. De breedteparameter B-JVB is in hoofdzaak bepalend voor de toelaatbare verkeerssituatie. 4.3.2 Uitwerking van h/T Literatuur over h/T Er is een aanzienlijke hoeveelheid literatuur waarin de vraag van de benodigde h/T-verhouding aan de orde komt. In tabel 4.1* is een selektie weergegeven van Westeuropese publikaties uit de laatste 10 a 20 jaar, met de daarin vermelde aanbevelingen voor h/T. Deze literatuur heeft betrekking op scheepvaartkanalen van de klassen I t/m IV. *Tabel is ontleend aan M- - 49 - De aanbevelingen blijken uiteen te lopen van h/T > 1,2 tot h/T > 1,9. Het staat vast dat h/T = 1 , 2 een absolute ondergrens is. Aan een zo kleine h/T-verhouding kleven de volgende nadelen: a. zeer lage vaarsnelheid; b. schip moeilijk bestuurbaar; c. kans op bodemerosie. In dit verband zijn de zogenaamde Kriegbrunner Messungen 161 interessant. De prototype-proeven werden onder meer gedaan met een motorschip van het type Johan Welker (L x B = 80 x 9,5 m 2 ) met een diepgang T = 2,30 m. Bij de kleinste waterdiepte h = 2,60 m (dus h/T = 1,13 en h -T = 0,30 m ) bleek het schip niet goed bestuurbaar te zijn als men met een "redelijke" snelheid (1,4 - 1,9 m/s) wilde varen. Bij een waterdiepte h = 3,00 m (dus h/T = 1,30 en h - T = 0,60 m ) werd Sij een vaarsnelheid van 2,44 m/s (8,8 km/u) de kielspeling 0,40 tn, terwijl verdere vermogenstoename de vaarsnelheid nauwelijks verder deed toenemen. Bij deze vaart werd een zeer heftig waterbeweging waargenomen, zodat de besturing uiterste opletendheid zal hebben geëist. Deze vaart moet als een grensgeval worden beschouwd. Uit de metingen is ook een verband afgeleid tussen de maximale vaarsnelheid als funktie van h/T (in het onderzochte kanaalpand). Onderstaande figuur toont de reslutaten (voor het geladen motorschip): \a • y 16 m V* y 7 8 ^ 2.0 9 , 2£ 10 11 ï 3.0 12 13 » 3.5 14 ( K —i— 4.O (m/s) 'max, Fig. 4.2 Verband tussen h/T en de maximale vaarsnelheid V m a x - 50 - Een dergelijk liniear verband werd ook gevonden tussen de vaarsnelheid en AQ/AJ^ (5 < A^/A^j < 8 ) . Uit modelproeven voor het Noordoostzeekanaal blijkt volgens J.W. van der Made 16 , dat het stuurgedrag relatief sterk verslechtert in- dien h/T kleiner wordt dan 1,3. Bij zeer kleine kielspeling (h/T = 1,2 a 1,3, h - T 0,5 m ) treedt gemakkelijk bodemerosie op door de schroefstraal. Dit leidt tot bodemoneffenheden die juist bij deze kleine kielspeling leiden tot bodemberoering en zelfs vastlopen van de schepen. Een vastgelopen schip moet zich dan loswerken door afwisselend krachtig vooruit en achteruit te slaan, waardoor nieuwe bodemribbels worden opgeworpen. Er ontstaat een vicieuze cirkel van: vastlopen, meer schroefgebruik, meer ribbels, vaker vastlopen .... Dit probleem is bijvoorbeeld waargenomen bij hét Kanaal Deventer-Raalte (klasse I ) : h = 1,80 m, T = 1,45—> h/T = 1,24, h - T = 0,35 m. Konklusie: h/T = 1,3 lijkt een ondergrens. Een grote h/T-verhouding, denk aan: h/T = 1,6 a 1,8 is uit nautisch oogpunt uiteraard aantrekkelijk, omdat dan met hoge snelheid kan worden gevaren. Een riante kielspeling leidt in de praktijk echter tot pres ie op de vaarwegbeheerder teneinde met een grotere diepgang te mogen varen. Het ekonomisch voordeel t.g.v. een grotere diepgang blijkt te prevaleren boven het voordeel van een hogere vaarsnelheid. Zo zijn na 1955 in Duitsland een aantal kanalen verruimd en aangepast aan de normen voor klasse IV. Als maatgevende diepgang werd genomen T = 2,50 m; met als ontwerpnorm h/T > 1,6 leidde dit tot een waterdiepte h = 4,00 m. In die situatie kan een klasse IV schip 1350 ton lading vervoeren bij een vaarsnelheid van 11 km/u. Inmiddels wordt op die kanalen een diepgang toegestaan van 2,80 m (h/T = 1,4). De schepen kunnen daardoor 16% meer lading vervoeren, waardoor de transportkosten per ton nagenoeg evenredig dalen. Dat de vaarsnelheid van de geladen schepen dientengevolge afneemt tot 10 km/u is een minder belangrijke - 51 - faktor. Alleen de reisfase "geladen varen" wordt hierdoor be'invloed; de overige reisfasen (laadtijd, lostijd, schuttijd, leegvaart) blijven onveranderd, zodat de totale cyclustijd van de reis - die een maat is voor de transportkosten - gemiddeld slechts 2 a 3% toeneemt. Konklusie: - Voor langere vrij druk bevaren kanalen: h/T >, 1,4 (meestal h/T - 1,4) - Voor korte ontsluitingskanalen en/of weinig intensief bevaren vaarwegen en/of vaarwegen waar slechts een geringe diepgang T mogelijk is eventueel: h/T = 1,3. Toetsing van literatuur aan Nederlandse praktijk Het is interessant deze indikatieve konklusies aan de Nederlandse praktijk te toetsen. Daartoe zijn de dwarsprofielen van de kanalen in de bevaarbaarheidsklassen I t/m IV geïnventariseerd en vergeleken met de maximum scheepsafmetingen (in dit geval de max. diepgang) die daar reglementair zijn toegestaan. De resultaten van deze toetsing zijn samengevat in figuur 4.3 (zie ook lit. |281). Het blijkt dat: - de meest voorkomende h/T-waarde voor klasse IV in de praktijk ligt bij 1,35 a 1,40; - op de kleinere kanalen (klasse I t/m III) veelal volstaan wordt met een h/T-waarde 1,2 a 1,3. De situatie op de Nederlandse klasse IV kanalen is dus in overeenstemming met de eerder vermelde bevindingen. De situatie op de kanalen van de klassen I t/m III wijkt naar beneden af. De praktijksituatie moet hier niet als normatief worden gezien. Het betreft overwegend oude kanalen die ontworpen zijn in de tijd van de zeilvaart en de sleepvaart. Bij die per definitie lage vaarsnelheden kan volstaan worden met een kleine h/T-verhouding. De hedendaagse motorschepen moeten op deze kanalen met sterk gereduceerd vermogen varen. De vaarsnelheden van slechts 6 a 7 km/uur zijn eerder regel dan uitzondering. De bestuurbaarheid lijkt geen al te ernstige problemen op te leveren, althans er - 52 - gebeuren weinig ongelukken (mede door de lage vaarsnelheid). Wel is er een vrij algemene klacht van vaarwegbeheerderszijde over sterk toenemende oeveraantasting en soms bodemerosie. De h/T-verhouding zou vergroot kunnen worden door de toegestane diepgang te verkleinen. Dit is voor kanalen van de klassen I en II evenwel geen oplossing, omdat de toegestane diepgang op deze kanalen toch al veel te klein is, vergeleken bij de eigenschappen van de hedendaagse vloot. In figuur 4.4 is de reglementair toegestane diepgang op de beschouwde kanalen uitgezet. Het blijkt dat ernstige diepgangsbeperkingen voorkomen op bijna alle klasse I en II kanalen. Op sommige kanalen kan slechts halfbeladen (en dan nog zeer langzaam) worden gevaren. Dat dit een sterk ongunstig effekt heeft op de konkurrentiepositie van het kleine schip, behoeft geen betoog. Grootscheeps vaarwater Kanalen Voor binnenscheepvaartkanalen groter dan klasse IV wordt in het algemeen de eis _ > 1,4 aangehouden, zie onderstaande tabel: klasse h* T Lekkanaal V 4,20 2,90 1,45 Maas-Waalkanaal V 3,70 2,80 1,32 Julianakanaal V 4,00 2,80 1,43 Amsterdam-Rijnkanaal VI 5,00 3,30 1,51 h/T h* = waterdiepte op het maatgevend ondiepe kanaalvak. Met name op het Amsterdam-Rijnkanaal en het Julianakanaal komen vakken voor die aanzienlijk dieper zijn. Als de ARK-werken volledig voltooid zijn, zal gelden h = 6,00 m. Rivieren Op een ongestuwde bovenrivier met een beweeglijke zandbodem, zo- - 53 - als de Waal, is de situatie geheel anders. De rivierbeheerder stelt hier geen maximaal toegelaten diepgang, maar vermeldt slechts de "minst gepeilde waterdiepte in de vaargeul". Het is dan aan de schipper om uit te maken welke diepgang daarbij nog verantwoord is. Gebleken is dat de aflaaddiepte van bijvoorbeeld duwstellen op de Waal in laagwater-situaties slechts ca. 50 cm minder is dan de minst gepeilde diepte. Dit zou betekenen h - T = 0,50 m en h/T = 1,17 bij T ^ 3,0 m. Dit lijkt in tegenspraak met de eerdere konklusie: h/T > 1,4. Dat valt echter wel mee. Men moet bedenken dat de eis h/T > 1,4 geldt voor scheepvaartkanalen met een vlakke bodem. Op een rivier als de Waal ziet de bodem er geschematiseerd ongeveer als volgt uit: h-T= 1,5 tn. Figuur 4.5: Duweenheid varend boven zandduinen. De bodem bestaat uit zandduinen met een golfhoogte (top-dal) van gemiddeld ruwweg 1,5 a 2,0 m en een golflengte in de orde van 100 m. Dus zelfs wanneer het schip op de plek van de maatgevende ondiepte bevindt, dan nog geldt slechts op één punt: h - T = 0,5 m , gemiddeld over de lengte van het schip geldt dan h - T = 1,5 m (h/T = 1,5). De kapiteins weten uit ervaring waar de maatgevende ondiepe plekken zich bevinden. Deze plekken worden met enigszins gereduceerde snelheid genaderd. Resumé a. Bij het ontwerpen van een nieuw kanaal uitgaan v a n — >, 1,4. In- - 54 - dien zeer zuinig gedimensioneerd moet worden (rekonstruktie van kleine oude kanalen) eventueel _ = 1,3. T b. Bij het stellen van maximum afmetingen op bestaande kanalen uitgaan van _ ^ 1,4. Bij oudere kanalen waar toch al diepgangsbeperkingen zijn, eventueel ü = 1,3. Geen lagere waarden toestaan als men enigzins redelijke vaarsnelheid van belang acht. c. Bij plaatselijke drempels, ribbels e.d. kan volstaan worden met — = 1,2 (o.a. bij bevaarbaar maken van rivieren in ontwikkelingslanden). De drempel moet dan met beperkte snelheid worden genaderd. 4.3.3 Uitwerking van B T /B Maatgevende verkeerssituaties Een eerste vraag is of men moet rekenen op een 1-strooks , 2strooks of 3-strooksvaarweg. In de regel zal het een 2-strooksvaarweg moeten zijn. Ruwweg kan gesteld worden dat voor intensiteiten tussen 1.000 en 20.000 schepen per jaar zonder meer voor een 2-strooksverkeer moet worden uitgegaan. Bij zeer hoge verkeersintensiteiten, zoals op een Amsterdam-Rijnkanaal (65.000 sch/jaar), moet van een 3-of meerstrooksvaarweg worden uitgegaan. Bij extreem lage intensiteiten (1000 schepen per jaar, dat is 1,5 schip per dag per vaarrichting) kan, bij kleine kanaalpandlengte, eventueel gedacht worden aan afwisselend éénrichtingsverkeer. Dit zijn echter bijzondere varianten die hier niet behandeld worden. De beschouwing beperkt zich tot 2-strooksverkeer. 2-strooksvaarwegen kunnen op de volgende maatgevende verkeerssituaties woren gedimensioneerd: Verkeerssituatie 1 (KRAP profiel) - voorzichtig ontmoeten van 2 geladen schepen - voorzichtig oplopen van een geladen schip door een leeg schip. Verkeerssituatie 2 (NORMAAL profiel) - vlot (= normaal) ontmoeten van 2 geladen schepen - voorzichting oplopen van een geladen schip door een ander geladen schip. - 55 - In bovenstaande betekent "vlot" dat de manoeuvre slechts weinig snelheidsvermindering (max. 30%) vergt. "Voorzichtig" betekent dat de vaarsnelheid met 50 - 70% moet worden verminderd. Het is nuttig en bijzonder i l l u s t r a t i e f de frekwentie van voorko- men van deze manoeuvres eens uit te rekenen. De frekwentie is afhankel i j k van: - de verkeersintensiteit - de fraktie maatgevende schepen - de fraktie geladen/lege schepen per vaarrichting - de kanaalpandlengte - de vaarsnelheid en de vaarsnelheidsverdeling. Het blijkt dat met name oploopmanoeuvres veel minder frekwent voorkomen dan men intuïtief zou denken. Dit wordt duidelijk uit het volgende voorbeeld: Gegeven: - 5000 sch/jaar, dat is 2500 per vaarrichting - daarvan 50% maatgevende schepen, dat is ca. 4 per dag per richting - kanaalpandlengte 10 km - gemiddelde vaarsnelheid geladen schepen 7,5 km/u, lege schepen 10 km/u - in de ene vaarrichting 70% geladen schepen, ander richting 30%. Uitkomst: uitgaande van een Poisson-verdeeld verkeersanbod, wordt gevonden dat zich per jaar slechts 7 oploopmanoeuvres van twee geladen maatgevende schepen zouden voordoen. Oploopmanoeuvres met 1 of 2 ongeladen schepen komen vaker voor: 52 x per jaar, dus gemiddeld nog maar 1 x per week. Ontmoetingen tussen maatgevende schepen komen uiteraard veel vaker voor; in dit rekenvoorbeeld 650 x per jaar. Gezien dit patroon is het niet altijd nodig een kanaal de dimensioneren op oploopmanoeuvres van 2 geladen maatgevende schepen. Met - 56 - name bij rekonstruktie van kleine kanalen (klasse I, II) met een niet al te hoge verkeersintesiteit, b.v. I Q 5000 sch/jaar, kan zonder veel bezwaar worden uitgegaan van verkeerssituatie 1. Literatuur over BT/B In tabel 4.2 is een samenvatting gegeven van aanbevelingen en normen voor B^/B. Het betreft meest Duitse publikaties die handelen over kanalen van de klasse IV. Als absolute minimum-maat waarbij ontmoetingen op rechte kanalen nog net mogelijk zijn wordt genoemd B^/B = 2,8. De aanbevelingen voor verkeerssituatie 1 liggen gemiddeld rond: Bp/B = 3,0. De aanbevelingen voor verkeerssitatie 2 lopen van B^/B = 3,3 tot 4,4. Het zwaartepunt ligt bij B^/B = 4,0. Het werk van Graewe verdient in het bijzonder aandacht, omdat hij (vrijwel als enige) ook onderzoek heeft gedaan naar het ekonomisch optimale dwarsprofiel. In j9J geeft Graewe een samenvatting van de tot 1967 gebruikelijke vaarwegenafmetingen in Duitsland. Hij stelt daarbij vast dat in een trapeziumvormig dwarsprofiel voor klasse IV Bj/B = 3,7 in vaarwegen waar schepen elkaar ontmoeten en voorzichting oplopen. In zijn studie leidt hij echter af dat het ekonomish optimum, voor dat type kanaal ligt bij B^/B = 4,03. Recent aangelegde klasse IV kanalen zijn in Duitsland gedimensioneerd konform de aanbeveling van Graewe. Rijn-Main-Donaukanaal B-r. = 38 m Elbe Seitenkanaal B = 9,50 m _I = 4,0 Toetsing van literatuur-aanbevelingen aan de Nederlandse praktijk Voor de Nederlandse kanalen van de klassen I t/m IV zijn de Bj-waarden bepaald uit een inventarisatie van de dwarsprofielen. Voor B is de reglementair toegestane maximum scheepsbreedte genomen. De Bj/B-waarden zijn in figuur 4.6 in histogrammen samengevat. - 57 - De essentie van de inventarisatie is als volgt samen te vatten: Waarde van B^./B Klasse dominant I gemiddeld 2-2,5 3,15 II 2,5-3 3,16 III 2,5-3 2,65 IV 3-3,5 3,12 Het blijkt dat de Nederlandse kleinere kanalen ook qua breedte zeer krap zijn gedimensioneerd. Evenals voor de h/T-waarden geldt hier echter dat de historisch gegroeide praktijk voor de hedendaagse motorschepen niet zonder meer normatief kan worden gesteld. Konklusie: Be breedte van rechte scheepvaartkanalen voor tweestrooksverkeer moet gekozen worden in de marge 3,0 < B^/B < 4,0. Be ligging van het ekonomisch optimum binnen die marge is o.a. afhankelijk van: - de verwachte verkeersintensiteit - de lengte van de kanaalpanden (bij zeer korte kanaalpanden komt oplopen niet voor) -het verloop van de extra-investeringskosten per breedte- eenheid. Omdat met name het laatste punt van geval tot geval sterk zal verschillen, is het niet mogelijk algemene uitspraken te doen. Het verdient aanbeveling per geval een ekonomische optimalisatie uit te voeren. De extra investeringskosten voor een breder kanaal worden daarbij afgewogen tegen de gekapitaliseerde transportkostenvoordelen (sneller varen, vlotter ontmoeten, mogelijkheid van oplopen) die het gevolg zijn van een grotere vaarwegbreedte. - 58 - Grote schepen Uit veiligheidsoogpunt verdient het aanbeveling om kanalen voor grote schepen relatief wat ruimer te dimensioneren dan voor kleine schepen. Wanneer kleine schepen (klasse I, II) elkaar bij een voorzichtige ontmoeting raken, of met de kim langs de oever schuren, leidt dat in de regel niet tot noemenswaardige schade. Wanneer het gaat om grote schepen, bijvoorbeeld vierbaksduwstellen, is dat volstrekt onverantwoord. Vanuit deze optiek is er aanleiding een met de scheepsgrootte tenemende breedte-norm te hanteren, b.v.: klasse II: Bj/B > 3,0 klasse IV: B T /B > 3,3 klasse VI: Br/B > 4,0 Zijwind Het breedtebeslag van ongeladen schepen neemt onder invloed van zijwind aanzienlijk toe. Tijdens proeven op het Noordhollandsch Kanaal werd gemeten dat het breedtebeslag van een ongelegen klasse III schip bij dwarswind, Beaufort 7 a 8, toenam tot ca. 3 scheepsbreedten. In een vlak en winderig gebied, zoals de Nederlandse kuststrook, moet daarmee rekening worden gehouden in de dimensionering. Het voert te ver om hier op details in te gaan. Opgemerkt wordt dat het in deze gevallen de voorkeur verdient een trapeziumprofiel toe te passen, of een gebroken profiel met geringe vertikale wandhoogte (zie onderstaande figuur). Door zijn geringe diepgang kan het ongeladen schip dan tevens gebuik maken van een zekere strook boven het onderwatertalud. Figuur 4.7: Extra bevaarbare breedte voor het ongeladen schip (ty^) • - 59 4.3.4 Af/ktf en vaarsnelheid Wanneer de profielvorm en de waarden voor h/T en Bp/B zijn gekozen ligt de waarde AQ/A^ vast. In de literatuur komt men vaak als aanbeveling tegen: AQ/AJJ > 7 voor een ruim (= normaal) gedimensioneerd kanaal, en AQ/AJ^ > 5 indien er redenen zijn om extra zuinig te dimensioneren. Bij een trapeziumvormig profiel leiden de normen: h/T = 1,3 met Bj/B = 3 automatisch tot een profiel waarin AQ/A^J = 5 . Evenzo wordt gevonden A C / A M = 7 bij h/T = 1,4 en Bj/B = 4. Ter illustratie zijn in tabel 4.3 en 4.4 de eerder afgeleide krappe resp. ruime normen toegepast op het gebroken profiel. Bij een krappe dimensionering blijken voor het maatgevende geladen schip vaarsnelheden mogelijk van 7 è 8 km/uur. Bij de ruimere dimensionereing, waar tevens is uitgegaan van een grotere maatgevende diepgang, liggen de vaarsnelheden op 9 a 10 km/uur. 4.4 Bochten 4.4.1 Algemeen Een schip dat door een bocht vaart moet opsturen naar de binnenbocht om de middelpuntvliedende kracht te kompenseren (zie fig. 4.8). De mate van opsturen - de "drift" - wordt afgemeten aan de drifthoek B, dat is de hoek tussen de snelheidsvektor van het schip (gemeten in het middelpunt) en de lengte-as van het schip. 45 P:25° 40 AWp-Wp-B 35 P=20° o 2 30 P=15' 25 20 p = 10' 15 10 P:5° P=2° P:0' 10 15 20 25 R/L— Fig. 4.8 Verband tussen padbreedte ( W p ) en drifthoek (p ) Fig 4 9 De extra padbreedte ( A Wp) afhankelijk van pi en R/L. 30 *• - 60 - Er bestaat een eenvoudig meetkundig verband tussen de drifthoek en de padbreedte van het schip. Met behulp van fig. 4.9 kan de extra padbreedte (= padbreedte minus scheepsbreedte) worden afgelezen als funktie van B, R en L (R = bochtstraal; L = lengte schip). 4.4.2 Modelproeven De dienst Verkeerskunde heeft uitgebreid onderzoek gedaan naar het extra breedtebeslag van duwstellen in bochten. Onder andere is een systematisch modelonderzoek gedaan in het Waterloopkundig Laboratorium. Met verschillende duwstelformaties zijn proeven gedaan waarbij de volgende grootheden zijn gevarieerd: - stroomsnelheid (u) - vaarsnelheid (V) - waterdiepte (h) - diepgang (T) - bochtstraal (R) Voor een volledige behandeling van deze proeven wordt verwezen naar de literatuur |30| en pil . Hier wordt volstaan met het geven van enkele algemene resultaten. Invloed van stroomsnelheid (u) en vaarsnelheid (V) De stroomrichting en de stroomsnelheid blijken een grote invloed te hebben op de drifthoek (B). Er is een vrijwel lineair verband gevonden tussen B en de dimensieloze parameter V a /V (zie figuur 4.10) Hierin is V_ de (absolute) vaarsnelheid t.o.v. een aardvast assensteld sel en V de (relatieve) vaarsnelheid t.o.v. het water. Bij stroom tegen (Vfl/V < 1,0) zijn de drifthoeken klein: B < enkele graden. Bij stroom mee zijn de drifthoeken groot, met name bij ongeladen schepen. Voorbeeld: vierbaksduwstel op de Waal L = 193 m R = 1250 m u = 1 m/s R/L = 6 , 5 - 61 - geladen opvaart : V = 3 m/s Va = 3 - 1 = 2 m/s } V /V = 0,67 3. 1 a 2 graden ongeladen afvaart: V = 4 m/s Va = 4 + 1 v/V = 1,25 1 m/s J '< g = ca. 8 graden i fxi ES. 6,0 4.0 1.0 c «I 4 2 va/v Fig. 4.10 Invloed van Va/V op p 4 6 6 10 P(graden) Fig. 4.11 Invloed van h/j op p bij stilstaand water (V a /Vz 1,0) —»• Invloed van h en T Uit figuur 4.10 blijkt al dat het schip met kleine diepgang (T = 1,4 m) bij overigens gelijke kondities, een grotere drifthoek heeft dan het geladen schip (T = 3,2 m). In figuur 4.11 is dit aspekt nog eens expliciet in beeld gebracht voor de situatie met stilstaand water (Vfl/V = 1,0). Bij h/T = 1,3 a 1,4 en R/L = 6,5 zijn de drifthoeken klein: ca. 2 graden. Voor de on- - 62 - geladen schepen werd in dat geval gevonden B ca. 5 graden. 4.4.3 Bochtstraal De invloed van de bochtstraal kan het best getoond worden aan de hand van prototype-onderzoek. In onderstaande figuur zijn resultaten samengevat van proeven met een ongeladen vierbaksduwstel in bochten op de Waal en de Duitse Rijn. 13 R/L Fig. 4.12 waarnemingen, regresielijn en 95*'. belrouwbaarheidsgebied Wat opvalt is de grote spreiding in de gemeten drifthoeken. Dit is toe te schrijven aan: - de menselijke faktor/verschillend - wisselende zijwind - interaktie met overige vaart - meetonnauwkeurigheden stuurgedrag - 63 - 4.4.4 Benodigde vaarwegbreedte in rivierbochten In dit verband moet het werk van dr. ing. E. Schale van het VBD in Duisburg genoemd worden. Hij heeft een groot aantal proeven met duwstellen gedaan in prototype bij verschillende kondities. Op grond van deze metingen aangevuld met beschouwingen over de benodigde veiligheidsafstanden tussen schip/schip en schip/oever, komt hij tot aanbevelingen voor de gewenste bevaarbare breedte in rivierbochten. De ontmoeting van 2 duwstellen is daarbij de maatgevende situatie. De aanbevelingen van Schale zijn samengevat in onderstaande tabel: Benodigde vaarwegbreedte (B-j) van twee elkaar ontmoetende duwstellen, inkl. veiligheid. 1 Straal i as v.d. — vaarweg (m) B T (m) B T (m) Bj. (m) Bj (m) 2500 60 102 125 147 2000 63 108 129 150 1800 65 110 131 153 1600 67 112 134 156 1400 70 116 138 160 1200 75 121 144 167 1000 82 128 151 174 900 86 132 156 178 800 91 139 162 186 700 97 146 170 195 De tabel geldt voor rivieren met stroomsnelheden van 3 tot 6 km/ uur. De aanbevelingen van Schale zijn redelijk goed in overeenstemming met de resultaten van de dienst Verkeerskunde uit model- en prototypeonderzoek. - 64 - 4.4.5 Bochten in kanalen Voor kanalen waar, de stroomsnelheid in de regel te verwaarlozen is, heeft de CEMT aanbevolen: R/L < 10. Deze aanbeveling is speciaal gedaan voor de aanleg van nieuwe klasse IV kanalen in Europa. Dit houdt in: een zeer flauwe bocht waarbij nauwelijks drifthoeken optreden. Bochtverbreding hoeft dan niet te worden toegepast. In de bocht kunnen dezelfde verkeerssituaties plaatsvinden als in de rechtstand. In de praktijk komen op de Nederlandse kanalen veel bochten voor waarbij R/L = 4 a 6. Dat hoeft voor de ontmoeting van 2 maatgevende schepen geen problemen op te leveren, mits een bochtverbreding wordt toegepast. Het oplopen in bochten kan wel problemen geven, ook al vanwege uitzicht-beperkingen. Wanneer in een kanaal één of enkele vrij scherpe bochten voorkomen, zal het in de regel geen ontwerpeis zijn dat ook daar oploopmanoeuvres moeten kunnen plaatsvinden. Er bestaan geen harde normen voor het dimensioneren van bochten en bochtverbredingen in kanalen. Er bestaan wel vuistregels. Op grond van de modelproeven met duwstellen in bochten op stil water en eigen inzicht zou ik voor kanalen met tweestrooksverkeer het volgende willen aanbevelen: A. Kanaal gedimensioneerd komform verkeerssituatie 2 (B^/B ~ 4) Eis in de bocht: vlot ontmoeten van 2 lege schepen. Aanbevelingen: * minimum bochtstraal R/L > 6 2 * bochtverbreding toepassen indien R/L < 10, volgens A,BJ. = il_ j 2. tweezijdig toe te passen (dus in totaal A&J. = J±_ R * overgangsstroken van rechtstand naar bocht onder helling (zie figuur 4.13). 2.i\ 1:15. - 65 - B. Krap gedimensioneerd kanaal, verkeerssituatie 1 (B T /B = 3) Eis in de bocht: voorzichtig ontmoeten van 1 geladen en 1 leeg schip. Aanbevelingen: * minimum bochtstraal R/L > 4 L2 * bochtverbreding toepassen indien R/L < 10, volgens ABp = ^— eenzijdig toe te passen, bij voorkeur aan de binnenbocht. * Overgangsstroken van rechtstand naar bocht onder 1 : 15 (zie figuur 4.13). 4.5 w Literatuur 1| Bendegom, L. van, Collegediktaat Verkeerswaterbouwkunde, deel B, Delft, T.H. afdeling W en W, 1969. H 2\ Binek, H., Graff, W., "Untersuchung über den Energieaustausch beim Überholen zweier Selbstfahrer", Zeitschrift für Binnenschiffahrt und Wasserstrassen, 1972, no. 4, pp. 154-159. H 3| Buttner, H., "Der Elbe-Seitenkanal", Zeitschrift für Binnenschiffahrt und Wasserstrassen, 1975, no. 6, pp. 214-221. 4| Cousins, J., Lisle, P.R., Walker, J. M., Leningrad, International Navigation Congress, section 1, subject 1, 1977. 5| Felker, K., Steinweller, H., "Natur- und Modellversuch über die Wirkung der Schiffe auf Flussohlen aus Grobkies" (Breisacher Versuche) , Wasserwirtschaft, 62, 1972, no. 8, pp. 243-249. R - 66 - J~ ól Felker, K. , Steinweller, H., "Druck und Strömung unter im Kanal fahrenden Schiffen", Kriegenbrunner Messungen, Schiff und Hafen, 2 5 , 1973, Heft, 8, pp. 691-696. j 7*1 Graewe, H . , "Der zweckmassige Querschnitt von Binnenschiffahrtskanalen der Wasserstrassenklasse IV", Aachen, Dissertation Rheinisch-Westfalischen Technischen Hohschule, 1967. f 8l Graewe , H., "Der weg zur Klassifizierung der europaischen Binnenwasserstrassen", Die Wasserwirtschaft, 58, 1968, no. 4, pp. 125-132. f" 9| Graewe, H., "Der wirtschaftliche Einsatz von Motorgüterschiffen auf Grosschiffahrtskanalen mit den Querschnittsverhaltnissen n = 5 und n = 7", Die Wasserwirtschaft, 60, 1970, no, pp. 93-102. fiol Helm, K . , "Schiffahrt und Kanalquerschnitt", HSVA, 318. Mitteilung, 1962, Hansa-Schiffahrt-Schiffbau-Hafen, 99, 1962, pp. 802-811. Tlll Helm, K. , "Einfluss der verschiedenen Flachwasserprofile auf Widerstand und Vortrieb von Binnenschiffen mit Rechnungsbeispiel für die Binnenwasserstrasse der Klasse IV", Hansa-Schiffahrt-Schiffbau-Hafen, 102, 1965, no. 11, pp. 1093- 1105, no. 12, pp. 1178-1184. j~12~j H e l m , K . , "Vergleich von Propulsions- und Strömungsmessungen aus Modellund Grössausführung im Trapexkanal", Duisburg, Versuchsanstalt 1971. für Binnenschiffbau e . v . , Mitteilung, - 67 - Fl3~| Jansen, P.P., Schijf, J.B., Rome, 18th International Navigation Congress, section 1, communication 1, 1953, pp. 175-197. 14J Kooman, C., "Verkeerswaterbouwkunde", Delft, T.H. afdeling Civ. Techniek, 1977. fis! Kuhn, R. , "Ergebnisse der Bamberger Kanal- und Schiffahrtsversuche und Folgerungen für die Verbreiterung von Kurven und für die Ausbildung der Deckwerke des Main-Donau-Kanals", Essen, Vortrag im Haus der Technik, Schiff und Hafen, 20, 1968, Heft 8, pp. 579-585. 16] Made, J.W. van der, "Bestuurbaarheidseigenschappen van schepen, varende op kanalen", Rijkswaterstaat, Arr. Het Noorzeekanaal, Rapport S D U 57.05, 1957. rÏ7~| Muller, E., "Untersuchungen über die gegenseitige Kursbeeinflussung von Schiffen auf Binnenwasserstrassen", Schift und Hafen, 19, 1967, Heft 6, pp. 393-406. J~18~j Muller, E . , "Untersuchungen über die wechselseitige Beeinflussung der Absenkung bei aneinander vorbeifahrenden Schiffen", Zeitschrift für Binnenschiffahrt, 96, 1969, no. 11, pp. 465-473. ri9~| Muller, E., "Untersuchung der gegenseitigen Geschwindigkeitsbeeinflussung von Motorgüterschiff und Schubverband beim passieren in einem tiefen und breitenmassig wessentlich begrenzten Fahrwasser", Duisburg, Versuchsanstalt für Binnenschiffbau e.V., 130 Mitteilung, Zeitschrift für Binnenschiffahrt und Wasserstrassen, 1972, no. 10, pp. 421-436. j~20l Nakel, E., "Ein Beitrag zur Ermittlung von Form und Grosse des wasserführenden Querschnitts von Schiffahrtskanalen", Cottbus, Wissenschaftliche Zeitschrift der Hochschule für Bauwesen, 1957/1958, Heft 3. - 68 - p2ll Ostendorf, K., "Die Berechnung der erforderlichen Grosse des normalen wasserführenden", Querschnitts von Schiffahrtskanalen ohne Krafwerke und von Wasserstrassen mit Krafwerken, Die Wasserwirtschaft, 1956/1957. j22| "Relative aux caractéristiques des voies navigables", Frankrijk, Ministère de 1'equipment et secretariat d'état aux transports, Circulaire no. 76-38 du 1-er mars 1976. p23"j Romeijn, H.J., "De verbeteringswerken van de Overijsselse kanalen", Bouw- en Waterbouwkunden, 1954, no. 6. [~24J Schale, E., "Die Vorteile des rechteckigen Kanalprofils für die Grosschiffahrt", Schiff und Hafen, 28, 1976, no. 1, pp. 87-89. ["251 Schale, E., "Beanspruchung und Ver'anderung der Fahrwas serbegr enzung durch die Schiffahrt", Schiff und Hafen, 29, 1977, Heft 1, pp. 68-69. |26j "Vaarwegennota" (ontwerp), Den Haag, Hoofddirektie van de Rijkswaterstaat, 1975. ["27"] Westhaus, K.H., "Der Strukturenwandel in der Binnenschiffahrt und sein Einfluss auf den Ausbau der Binnenschiffahrtkanale", Stuttgart, Universifat Stuttgart, 1969, Dissertation. j28 Werkgroep vaarwegvakken, CVB - deelrapport I, "Inventarisatie van bestaande Nederlandse vaarwegen van de klassen I t/m IV", maart 1980. 1291 Werkgroep vaarwegvakken, CVB - deelrapport II, "Literatuurstudie betreffende het dwarsprofiel van rechte vaarwegvakken" , maart 1980. - 69 - r30| Waterloopkundig laboratorium, "Padbreedte van schepen in rivierbochten (Ml240)" + l e en 2 e vervolgonderzoek. Ril Ruiter, de W., "Studies concerning the behaviour of pusch-tow units", IAHR-symposium, Delft, april 1978. - 70 - lit. aanduiding opmerking klasse h/T h-T - - - - (m) 0,5-0,8 22 Frankrijk norm I 1,2-1,3 1 Bendegom vuistregel I 1,3 22 Frankrijk norm II 1,2-1,3 1 Eendegom vuistregel II 1,3 23 Pvomeijn vuistregel II 1,4 22 Frankrijk norm III 1,2 1 Bendegom vuistregel III 1,3 14 C.E.M.T. norm IV 1,4 (1) 22 Frankrijk norm IV 1,3-1,6 1,0-1,5 oud norm IV 1,6 1,5 nieuw norm IV 1,4 1,2 Kessungen model. + proto IV 1,3 0,7 16 Van der Made model. + proto IV 1,3 12 Eelm (HSVA) model. + proto IV 1,5 18 Kuiler model. + proto IV 1,0 5 Felkel e.a. model.+ proto IV 0,8-1,0* 20 Kakel vuistregel IV 1,75 25 Schale vuistregel IV 1,2 24 Schale vuistregel IV 1,4 12 Helm e.a. vuistregel IV 1,5 10 Relxo vuistregel IV 25 Schale (Helm 1952) vuistregel IV 1,9 1 Bendegom vuistregel IV 1,3 27 Vesthaus vuistregel IV >1,4 15 Kuhn vuistregel IV 0,5-0,8 0,5 Duitsland 6 Kri egenbrunner * bodem grof grind 1,0 1,0 >l,0 - 0,5** ** boven talud & & & zie hoofdstuk 4.5 Tjabel^^lj Samenvatting van waarden van diepteparameters h/T en h-T. - 7] - lit. aanduiding opmerking klasse — — — nr. È. A ?T/B 22 Frankrijk nonnen I t/mV 3,55-3,75 12 Helm model, en proto. IV 2,8 9 Graewe model, en proto. IV 3,1 7 Graewe model, en proto. IV 2,8 17 Muller model, en proto. IV 27 Westhaus model, en proto. IV 18 Muller model, en proto. IV 21 Ostendorf richtlijn I t/m IV * — (m) 0,55B 5,2 1 ,0B 5 5-6 1,OB 5 minimale afstand tussen de schepen tijdens ontmoeting Tabel 4.2: lit. Samenvatting van waarden van breedteparameters in verkeerssituatie 1. • aanduiding opmerking klasse — — nr. * 4 afstand > — 14 C.E.M.T. normen IV 3,6 3, 15 Duitsland nonnen IV 4,0 12 Helm model, en proto. IV 3,6 12 Helm model, en proto. IV 4,4 9 Graewe model, en proto. IV 3,7-4,0 7 Graewe model, en proto. IV 3,9 19 Muller model, en proto. IV 2 Graff, Binek model, en proto. IV 27 Westhaus model, en proto. IV 1 Bendegom 23 "Romeijn * afstand (m) 1,1B 10,45 5,25 0,35B 3,3 4,0 0,6B 6 vuistregel I t/m IV 4 , 1 0,8B 7,6 vuistregel II 3,3 minimale afstand tussen de schepen tijdens ontmoeten en/of oplopen È. & zie hoofstuk 4.5 Tabel 4.2'•Samenvatting van waarden van breedteparameters in verkeerssituatie 2. - 72 - CrbroVcn profiel ' i X E X 1 JC E i— i (x=0,4h) Diepte:(h) Klasse T m norm h m (m) gerealiseerd (afgerond) h/ T i Kielvlak breedte: .(B ) h-t (m) m (m) B norm B h/T m /« T /B (m) \ gerealiseerd > A M (m2) (m) I 2,10 1,3 2,70 0,60 1,29 5,10 3 15,5 3,04 10,71 II 2,40 1,3 3,10 0,70 1,29 6,60 3 19,9 3,02 15,84 III 2,50 1,3 3,30 0,80 1,32 8,20 3 24,4 2,98 20,50 IV 2,60 1,3 3,50 0,90 1,35 9,50 3 28,4 2,99 24,70 Overige profielafmetingen Klasse B Snelheden + spiegeldaling (Schijf) o,9xV B B S (afgerond) (m) (m) (m) I 10,7 23,5 II 14,3 III IV u A /A e M (m2) (km/h) 1,10 53 7,2 0,89 0,24 5,0 29,5 1,20 77 7,7 0,96 0,28 4,9 18,0 34,0 1,30 96 7,8 1,02 0,30 4,7 21,2 38,0 1,40 115 8,1 1 ,06 0,32 4,7 (m/s) (m) Tabel4.3:Dwarsprofielafmetingen van het "krappe profiel" (zonder zijwind-toeslag) - 73 - Gebroken profiel i J J K I . E i- • JC i 1 t (x=0,4h) Diepte:(h) Klasse T m (m) norm h/T h gerealiseerd (afgerond) m Kielvlak b r e e d t e : <B_,) norm B (m) h-T h/T m m (m) (m) B T gerealiseerd B T /B A rf BT/B (m2) (m) I 2,40 1,4 3,30 0,90 1,38 5,10 4 20,2 3,96 12,24 II 2,50 1,4 3,50 1,00 1,40 6,60 4 26,2 3,97 16,50 III 2,60 1,4 3,70 1,10 1,42 8,20 4 32,7 3,99 21,32 IV 2,80 1,4 4,00 1,20 1,43 9,50 4 37,9 3,99 26,60 Snelheden + s p i e g e l d a l i n g Overige profielafmetingen Klasse B B B s X (Schijf) A C 0,9xV 1 (afgerond) (m) (m). (m) (m2) (km/h) u z r ! ; ! (m/s) (m) A Ik C M i I 13,0 29,0 1,30 80 9,0 0,86 0,28 6,5 II 18,2 35,0 1,40 105 9,3 0,91 0,31 6,4 III 23,9 41,5 1,50 134 9,6 0,95 0,33 6,3 IV 28,3 47,5 1,60 167 10,0 0,99 0,36 6,3 Tabel 4.4: Dwarsprofielafmetingen van het "normale profiel""(zonder zijwindtoeslag) / 1 - 74 so • 40 h«t grootste deel van deze groep (41.9*/. van de43.4V.) 30 heeft 1.35<h/T< 1,40 20 10 O T 0 1.1 h/T 1.2 I I I I I I 1.3 1.4 1.5 1,6 1.7 1,8 • I I 1,9 2.0 klassen 50 verklaring: 40 normatief 30 20 10 O 0 1.1 1,2 1.3 1,4 h/T 1,5 1.6 1.7 1,8 ^ 1.9 2.0 klasse m 70 -r * 60 - ï 50 b. 40 30 20 10 » 0 I 0 1,1 h/T I ^ 1 ^ i I 1,2 Fig 4.3 Inventarisatie 1,3 1.4 1,5 1,6 1,7 1,8 » dwarsprofiel frekwentieverdeling van h/T. nederlandse 1.9 2,0 klasse kanalen I X m _ 2 -I 3) i z ^ o > m o m m m ei o o »m m o-o rr r'i; > > ^ ~ m *s X > > < ö mz ££* -:*> *m g 5? «: ° 5 3 5 2Z m2 CT o X" O »/> XI < m o ti f. «o* •o c 10 > o 20 <j > 30 IÏ k. | 40 t> c B, 50 t> ~ °- 6 70 80 90 100 - 1i n Maximaal in 1 en i en 1 •»n 1 toegestane diepgang ( m ) 1 Ln 1 h 1 f •n 9nn gewenste > i on —n klasse I h I - m ? diepgang 9 • 1 •i 1 O in 3 'I fiO > A w 01 VI VI rt VI V! 1 «> •4 O f» VI IA « O T t T in T 7 «;o A f ?in A I 4-i !_L J ï —i kl A< «o TT 1 1 ? 70 ? RD 1 klas ie TH 3 00 3 10 87,5 km 781,0 km 354.0 Mm Beschouwde vaarweg lengte 7 90 m n I klasse 3 20 3 I 01 I -76- klasse Et verklaring : 3 normatief 6 ? klasse XH n n klasse H 40 30 20 10 - lii 0 0 1 2 3 BT/B Fig. 4.6 Frekwentieverdeling van 4 • klasse van B T /B de dwarsprofielen van zoals gevonden nederlandse bij kanalen- I de inventarisatie / - 77 klasse XZ , L = 85 m M Jkrappe variant f minimum bochtstraal R= 41 ABTT i . . eenzijdig 1.5 R M / / / •'eo' klasse TZ , t = 85m ^>. // ruime(_ normale) variant minimum bochtstraal A B j =^=2R tweezijdig R-6L ^ / *> <j> 1 :15 'T» ~<n •> S ti maten in meters lengteschaal 1 : 5000 breedteschaal 1.' 2000 Fig. 4.13 Bochtverbreding in klasse IX krappe en ruime variant. kanaal volgens - 78 - 5. ONGEVALLEN-ANALYSES 5.1 Algemeen Waarom voer je ongevallen-analyses uit? In het algemeen omdat je vragen hebt over de verkeersveiligheid op een bepaalde vaarweg. Je kunt b.v. de volgende vragen hebben: 1. Is vaarweg A veiliger dan vaarweg B? 2. Wat zijn de oorzaken van verkeersongevallen op een bepaalde vaarweg? 3. Wat kunnen de gevolgen zijn van ongevallen op een bepaalde vaarweg voor de verkeersdeelnemers, de omwonenden en het milieu? 4. Zijn er op een bepaalde vaarweg ongevalskoncentratiepunten aan te wijzen? 5. Zijn bepaalde verkeersdeelnemers relatief vaker bij ongevallen betrokken dan andere? 6. Welke maatregelen zou je kunnen nemen om de veiligheid op een bepaalde vaarweg te vergroten? i Bovengenoemde typen van vragen kunnen vaak worden opgelost met behulp van kansberekeningen. De kans op een bepaald type ongeval kan alleen worden bepaald met behulp van gegevens uit het verleden. Teneinde deze kans te meten moet tenminste aan twee voorwaarden worden voldaan: 1. In het beschouwde vaargebied moeten de faktoren die bij ieder afzonderlijk ongeval een rol spelen op een uniforme en systematische wijze worden vastgelegd (uniforme ongevallenregistratie). 2. In het beschouwde vaargebied moeten regelmatig verkeerstellingen plaatsvinden. 5.2 5.2.1 Het Nederlandse-ongevallen-registratiesysteem Algemene opzet Het Nederlandse ongevallen-registratiesysteem werkt als volgt. De rijkspolitie te water, de rijkswaterstaat en de meeste andere vaarwegbeheerders maken bij ieder ongeval dat wordt gekonstateerd procesverbaal op. Daarbij wordt gebruik gemaakt van een uniform meldingsformulier (zie bijlage 5.1). Dit formulier heeft tot doel om te voorkomen - 79 - dat gegevens over het ongeval, die later voor de justitiële afwikkeling of voor ongevallen-analyses van belang zijn, niet in het procesverbaal worden opgenomen. Van ieder proces-verbaal wordt één afschrift gezonden naar de dienst Verkeerskunde van de rijkswaterstaat. Deze dienst beschikt dus over een overzicht van de ongevallen in het gehele land.De gegevens van deze ongevallen worden opgeslagen in een data-bestand.Bijlage 5.2 geeft een overzicht van de gegevens die in het bestand zijn opgenomen. 5.2.2 Eisen waaraan een ongevallen-registratiesysteem moet voldoen Een ongevallen-registratiesysteem moet aan de volgende voorwaarden voldoen: *• klle ongevallen moeten worden geregistreerd. Deze eis is zelfs in een land met een goed georganiseerd bestuur als Nederland niet geheel haalbaar, omdat kleine ongevallen soms door schippers onderling worden afgehandeld. Soms wordt hier echter ook de politie bijgehaald i.v.m. verzekeringskwesties. In dit laatste geval wordt er proces-verbaal opgemaakt en ontstaat er een ongevalsmelding. In deze bijdrage zal daarom in het vervolg een onderscheid worden gemaakt tussen het totaal aantal ongevallen* en de zware ongevallen. Zware ongevallen zijn ongevallen waarbij een forse schade aan schip en/of lading is opgetreden. In dit laatste geval wordt altijd een proces-verbaal opgemaakt. 2» Bij de rapportage van ongevallen moet gebruik worden gemaakt van een uniform meldingsformulier. °oel hiervan is dat wordt voorkomen dat gegevens, die naderhand voor ongevallen-analyses van belang zijn, niet worden vastgelegd. 3. Bij ieder afzonderlijk ongeval moeten de oorzaken, de gevolgen en een aantal andere gegevens die later voor de analyse van belang zijn Worden Vastgelegd. Hierop zal in par. 5.2.3 en 5.2.4 nader worden ingegaan. 4. Be gegevens moeten zoveel mogelijk op een cijfer-matige wijze, dus vr€j Van subjektieve waarde-oordelen, in het gegevensbestand worden opgenomen. Hierdoor wordt voorkomen dat later op subjektieve *Dit zijn dus de geregistreerde ongevallen. - 80 - gronden konklusies worden getrokken. 5. Alle onderdelen van het registratie-systeem moeten regelmatig steekproefsgewijs worden gekontroleerd. Alleen op deze wijze kan worden gegarandeerd dat het gegevensbestand volledig en betrouwbaar is. 5.2.3 Het onderscheiden van ongevalsoorzaken Een belangrijke stap bij de opzet van een nieuw ongevallen-registratiesysteem is de vraag welke mogelijke ongevalsoorzaken men later bij het uitvoeren van analyses apart wil onderkennen en op welke wijze deze in een gegevensbestand op een zinvolle wijze kunnen worden samengevoegd. Immers faktoren die bij het opzetten van het data-systeem over het hoofd worden gezien of op een ondoordachte wijze worden samengevoegd, kunnen later bij het uitvoeren van analyses niet meer als aparte ongevalsoorzaken worden onderkend. Bij het Nederlandse ongevallenregistratie-systeetn worden de oorzaken die tot een ongeval kunnen leiden verdeeld in vier hoofdgroepen, te weten: !• Vaar technische omstandigheden. Dit zijn omstandigheden waarbij de aard van het vaarwater of interakties tussen schepen bij het ongeval (mede) een rol van enige betekenis hebben gespeeld. 2. Menselijke faktoren. Bij ongevallen in deze kategorie spelen menselijke tekortkomingen een rol van enige betekenis. 3. Tekortkomingen van schip en/of lading. 4. Uitwendige omstandigheden. Bij de ongevallen in deze kategorie spelen uitwendige omstandigheden, zoals stroming, slecht zicht, wind e.d. een rol. Bij het Nederlandse registratie-systeem kan de oorzaak van een ongeval tegelijkertijd aan meerdere hoofdgroepen worden toegeschreven. Er zijn echter in het buitenland ook ongevallen-registratiesystemen waarbij een ongeval slechts aan één hoofdoorzaak wordt toegeschreven. Bij het Nederlandse systeem is iedere hoofdgroep onderverdeeld in een aantal sub-kategorieën. Zo is de hoofdgroep "Menselijke faktoren" - 81 - o.m. onderverdeeld in de sub-kategorieën beoordelingsfouten, misverstanden, onoplettendheid, onbekendheid met het vaarwater, onbekwaamheid (alkohol, medicijnen), onjuist gebruik van technische hulpmiddelen, onjuiste oriëntatie, overige menselijke faktoren. Op blz. 15 en 16 van bijlage 5.2 is weergegeven hoe de overige hoofdgroepen zijn onderverdeeld. In het Nederlandse systeem kan binnen een hoofdgroep slechts één sub-kategorie als (mede)-oorzaak van een ongeval worden aangemerkt. 5.2.4 Overige gegevens Naast de direkte ongevalsoorzaken worden nog een groot aantal andere gegevens geregistreerd, die later bij de analyse van het ongeval van belang kunnen zijn. Dit zijn o.m. gegevens betreffende: - datum en tijdstip van het ongeval plaats van het ongeval aard van het ongeval aard van de vaarweg weersgesteldheid en zicht stroom en golfslag gevolgen van het ongeval (doden, vermisten, gewonden, schade, milieuschade) - gegevens over de schepen die bij het ongeval betrokken zijn, zoals type, laadvermogen, geladen of ongeladen, sleepboothulp - uitrusting Van het schip - lading - passagiers 5.3 Verzamelen verkeerskundige gegevens Teneinde de kans te kunnen bepalen dat een bepaald type ongeval zich voordoet, is het noodzakelijk dat naast een ongevallen-registratiesysteem beschikt kan worden over verkeerstellingen. Voorbeeld: Bij praktijk-mensen bestaat de indruk dat zeeschepen die onder een goedkope vlag varen op een bepaalde vaarweg vaker b i j ongevallen betrokken zijn dan andere zeeschepen. Deze veronderstelling kan uitsluitend worden getoetst indien de volgende - 82 - gegevens bekend zijn: het aantal km's dat in een bepaalde periode door alle zeeschepen respektievelijk door zeeschepen onder goedkope vlag is afgelegd; het aantal keren gedurende deze periode dat een zeeschip, respektievelijk een zeeschip onder goedkope vlag bij een ongeval betrokken is geweest. Op de wijze waarop verkeerskundige gegevens moeten worden verzameld wordt hier niet verder ingegaan. 5.4 Het uitvoeren van ongevallen-analyses 5.4.1 Algemeen Wanneer men een algemeen beeld wil krijgen van de verkeersveiligheid in een bepaald vaargebied, dan moeten de volgende punten in ieder geval in beschouwing worden genomen: 1. De algehele veiligheidssituatie. 1. De plaats van de ongevallen. 3. De bij ongevallen betrokken schepen. 4. De omstandigheden die (mede) tot ongevallen hebben geleid. 5. De aard van de ongevallen. 6. De gevolgen van de ongevallen. Lit. jij geeft een goed voorbeeld hoe een dergelijke analyse kan worden uitgevoerd. 5.4.2 Algehele veiligheidssituatie Een goed beeld van de veiligheidssituatie in een vaargebied kan worden verkregen door het aantal (zware) ongevallen, of het aantal schepen dat jaarlijks bij een ongeval is betrokken, te bepalen. Wil men de verkeersveiligheid op twee verschillende vaarwegen echter met elkaar vergelijken, dan moet ook rekening worden gehouden met de verkeersintensiteit en de lengte van de vaarweg. Daarom worden in ongevallen-analyses vaak de volgende begrippen gehanteerd om de verkeersveiligheid te kwantificeren: 1. Eet aantal (zware) ongevallen per vaarwegkilometer per jaar. Dit is een goede maat om de risiko's die alle verkeersdeelnemers te zamen lopen te kwantificeren. - 83 - 2. Het aantal (zware) ongevallen per vaartüigkilometer per jaar. Het aantal (zware) ongevallen per vaartuigkilometer per jaar is een goede maat voor de risiko's die een individueel schip op een vaarweg loopt. 3. Het aantal (zware) ongevallen per tonkilometer per jaar. :Het aantal (zware) ongevallen per tonkilometer per jaar is een goede maat om de risiko's die met het vervoer samenhangen af te wegen en te vergelijken met andere vervoerswijzen. Naast bovengenoemde maatstaven kunnen ook andere kenmerken voor de verkeersveiligheid worden gerelateerd aan de vaarweglengte of de verkeersintensiteit. Hierbij kan b.v. worden gedacht aan: aantal doden of aantal slachtoffers; het aantal bij (zware) ongevallen betrokken schepen; het aantal ongevallen met milieu-schade e.d. Vaak wordt de ontwikkeling van bovengenoemde kengetallen gedurende 'een aantal jaren beschouwd, teneinde na te gaan of de verkeersveiligheid toe- of afneemt. 5.4.3 De plaats van de ongevallen Teneinde ongevalskoncentratiepunten op te sporen kan men: 1. de vaarweg verdelen in trajekten van 1 km lengte, per trajekt kan dan het aantal (zware) ongevallen of het aantal (zware) ongevallen per vaartuigkilometer worden bepaald; 2. alle (zware) ongevallen op een kaart intekenen. Daar op de meeste vaarwegen slechts weinig ongevallen gebeuren, krijgt men per koncentratiepunt statistisch bezien alleen een betrouwbaar beeld, indien de (zware) ongevallen over een langdurige periode (b.v. 12 jaar verdeeld in vier driejaarlijkse perioden) in beschouwing worden genomen. Bij de interpretatie is voorzichtigheid geboden, omdat de omstandigheden op een koncentratiepunt gedurende deze periode sterk kunnen veranderen. 5.4.4 De bij ongevallen betrokken schepen Vaak komt het voor dat de kans op (zware) ongevallen niet evenredig over de verschillende verkeersdeelnemers is gespreid. Dit - 84 - kan worden nagegaan door het aantal (zware) ongevallen per vaartuigkilometer voor verschillende kategorieën van verkeersdeelnemers te vergelijken. Daarbij kan b.v. een onderverdeling worden gemaakt naar: - scheepstype - scheepsgrootte - aard van de lading - beladingstoestand - nationaliteit - de aanwezigheid en het gebruik van nautische en/of technische hulpmiddelen (b.v. radar en marifoon) - al dan niet varen onder loodsaanwijzing - vaarrichting (voor- of tegenstrooms). 5.4.5 De omstandigheden die (mede) tot de (zware) ongevallen hebben geleid In par. 5.2.3 is aangegeven dat de oorzaken die tot ongevallen kunnen leiden in het Nederlandse registratiesysteem zijn verdeeld in vier hoofdgroepen, die op hun beurt weer zijn onderverdeeld in een aantal sub-kategorieën. Het registratie-systeem geeft de mogelijkheid om snel na te gaan welke omstandigheden veelvuldig (mede) oorzaak zijn van (zware) ongevallen. Veiligheidsmaatregelen kunnen hierop worden afgestemd. 5.4.6 De aard van de ongevallen Op blz. 6 en 7 van bijlage 5.2 is aangegeven hoe de ongevallen in het Nederlandse registratie-systeem naar aard worden onderscheiden. Op blz. 7 t/m 9 van bijlage 5.2 is aangegeven in welke kategorieën de gevolgen van ongevallen in het Nederlandse registratiesysteem worden onderverdeeld. Bij ongevallen-analyses dient in ieder geval te worden nagegaan hoeveel keren er persoonlijk letsel (doden, vermisten en gewonden) optreedt en hoeveel keren er zware schade aan schip en/of lading optreedt. - 85 - 5.5 Ongevallen op de Nederlandse vaarwegen 5.5.1 Algemeen Tabel 5.1 geeft een overzicht van de verkeersongevallen op het Nederlandse vaarwegennet. 1978 Aantal ongevallen 1979 1762 1826 waarvan - licht 1406 1536 - zwaar 356 290 Aantal betrokken schepen waarvan - binnenvaart • 3081 2979 2147 2081 - zeevaart 380 444 - rekreatievaart 452 556 Totaal aantal slachtoffers 69 waarvan - doden - gewonden - vermisten Aantal slachtoffers in rekreatievaart 72 18 15 47 41 4 10 36 37 6 9 - gewonden 29 25 - vermisten 2 2 waarvan - doden Aantal keren milieu-schade 34 38 Aantal keren brand of explosie 58 50 Tabel 5.1 Overzicht verkeersongevallen De schade aan het milieu bestaat in de meeste gevallen uit schade door minerale olieprodukten. Brand of explosie betrof in de meeste gevallen rekreatievaartuigen. - 86 - 5.5.2 Oorzaken van ongevallen (ongevallenbestand 1979) Vaartechnische omstandigheden Vaartechnische omstandigheden spelen b i j 75% van a l l e vaartuigen die ongevallen veroorzaken en b i j 55% van de veroorzakers van zware ongevallen een r o l . Bij deze groep kan een nadere onderverdeling worden gemaakt - onmoeten in: 10% van a l l e zware ongevallen - manoeuvreren ( b i j s l u i s , brug, afmeergelegenheid, ankeren) - i n - of uitvoegen b i j 13% , , , , 12% , , , , 10% , , , , 10% , , , , splitsings- punten of havens, kruisende koers op ruim vaarwater, kruisen v a a r water - oplopen, voorbijlopen, langsvaren - overige vaartechnische omstandigheden Menselijk falen Menselijk falen speelt b i j ongeveer 60% van de veroorzakers van zware ongevallen een r o l . Bij deze groep kan een nadere onderverdeling worden gemaakt i n : - beoordelingsfouten 22% van a l l e zware ongevallen - onoplettendheid 26% , , , , , , , , 10% , , , , - onbekwaamheid (door gebruik van alkohol, medicijnen e.d.)* - overig menselijk falen 2% Omdat alkoholgebruik medicijngebruik en oververmoeidheid moeilijk kunnen worden vastgesteld, is het mogelijk dat de faktor onbekwaamheid in werkelijkheid bij een groter aantal ongevallen een rol speelt. *Cijfer voor 1979. Dit cijfer is relatief laag. In 1978 bedroeg dit percentage 4,8%. Bij de meeste analyses vinden we hier een percentage van circa 5%. - 87 - Tekortkomingen aan schip en/of lading Tekortkomingen aan schip en/of lading spelen bij 26,5% van alle vaartuigen die zware ongevallen veroorzaken een rol. Bij deze groep kan een nadere onderverdeling worden gemaakt in: - brand of explosie* - technisch defekt of storing 14% van alle zware ongevallen 9% , , , , 2,5% , , , , - onvoldoende uitzicht 1 % , , , , - onvoldoende uitrusting 0,4% , , , , - behandeling van het schip (luiken, belading) De faktor "onvoldoende uitzicht" speelt slechts bij weinig zware ongevallen een rol. De gevolgen van deze ongevallen zijn echter vaak ernstig. t Uitwendige omstandigheden Uitwendige omstandigheden spelen bij 33% van alle schepen die zware ongevallen veroorzaken een rol. Bij deze groep kan een nadere onderverdeling worden gemaakt in: - slecht zicht 9% van alle zware ongevallen - waterbeweging 9% , , , , 7% , , , , - wind 6% , , , , - zuiging 2% , , , , - infrastruktuur (uitzicht, onbekende wijzigingen vaarweg, ondergelopen kribben e.d.) Opvallend is dat 9% van alle zware ongevallen voorkomt bij mist of slecht zicht. Slecht zicht komt slechts 3 a h% van de tijd voor. Bovendien is het verkeer bij slecht zicht veel minder intensief dan bij goed zicht. Konklusie: bij het varen tijdens mist is de kans op een ongeval in de orde van 10 keer zo groot als bij goed zicht. *In deze kategorie worden zowel de branden en explosies die de oorzaak als die het gevolg zijn van ongevallen geregistreerd. - 88 - 5.5.3 Plaats van ongevallen De meeste ongevallen gebeuren op plaatsen met een grote verkeersintensiteit, zoals blijkt uit figuur 5.1. Figuur 5.2 geeft een overzicht van de belangrijkste koncentratiepunten van ongevallen in Nederland. De belangrijkste koncentratiepunten zijn: Rotterdam en omgeving, Dordrecht en in mindere mate Nijmegen en de Boven Waal. Op welke vaarweggedeelten kun je nu veel ongevallen verwachten? - Op plaatsen waar veel verkeer is (alle koncentratiepunten van figuur 5.2. - Op splitsingspunten of plaatsen met veel zijhavens (Rotterdam, Dordrecht, Nijmegen). - Op plaatsen waar de scheepvaart op de vaarweg afmeert of ankert (rede Vlissingen, Dordrecht, Lobith). - Bij sluizen (Oranjesluizen, Koopvaardersschutsluis, Wemeldinge). - Bij bruggen met pijlers in de rivier of waar de scheepvaart verkeerde wal moet houden (Rotterdam, Dordrecht, Nijmegen). - In rivierbochten met een smalle vaargeul (Nijmegen) of andere plaatsen met weinig manoeuvreerruimte. 5.6 1 LITERATUUR "Scheepsongevallen op de Westerschelde over de periode 1966 t/m 1978", Nota S 77.42 van de Rijkswaterstaat, dienst Verkeerskunde, hoofdafdeling Scheepvaart. 89 #=»(7 s_.-" :,..;.•! OP A A N G E G E V E N V A A R W E G E N (12% VAN HET NET) GEBEURDEN IN 1978 5 6 % VAN ALLE ONGEVALLEN ( 9 8 5 ) w 5 0 % VAN ALLE ZWARE ONG EVAL LEN (178) Fig. 5.1 Vaarwegen met grote verkeersintensiteit - 90 /5*(7* '•.„,.' TERNERE* 5/26 Ongevalsconcentratiepunt 5/14 = zware ongevallen/ X: alle ongevallen 7 Fig 5 2 ONGEVALSCONCENTRATIEPUNTEN periode 4 / ' 7 7 t/m 12/'79 Plaats en datum:" Bijlage 19.. • D D • • • Rijkspolitie te Water (Distr., Groep, Post)° Gemeentepolitie van° Rijkswaterstaat (Directie, Dienst enz.)0 Andere rapporterende Dienst" Verbalisant(en)" )1 Rapporteur(s)" ) 2 Door mij/ons is een onderzoek ingesteld naar de omstandigheden waaronder het hieromschreven scheepsongeval plaatsvond. Hierbij werd door mij/ons, G ter plaatse, G uit eigen waarneming, • uit verklaringen, het volgende bevonden. 1. Tijdstip ongeval 2. Plaats ongeval" kilometer" 3. Vaarwegsituatie ter plaatse 4. Beheer vaarweg 5. Beheer objekt" 6. Verkeersmaatregelen ter plaatse 7. Markering vaarwater ter plaatse 8. Toestand vaarwater ter plaatse • 9. Lichtgesteldheid 10. Zicht", vurenzicht" 11. Weersgesteldheid dag, 19- 5.1 • Proces Verbaal • Rapport nr met bijlagen. wel/geen schikking uur" , • niet" - * • behorende tot de openbare wateren in het Rijk, die voor de scheepvaart openstaan. recht vaarweggedeelte G kruising -> G splitsing" -»- O van gelijke orde G van ongelijke orde bocht D haveningang" G in haven" D sluis ca." • brug" D stuw" ankerplaats" D oever D losplaats • meerplaats D oversteek veerpont" overige plaatsen" RWS-Dir. ->- D provincie -> O gemeente -> D overige -»• RWS-Dir. -> • provincie - * D gemeente -> • overige -> D toegelaten max. afm.° m. • beperking/stremming D toegelaten max. snelheid D aangegeven d.m.v O regeling d.m.v. seinen -*• G regeling d.m.v. aanwijzingen ->• • aangegeven d.m.v G oeverlichten O aanlooplichtenQ havenlichten D betonning" D oeverbakens • kribbakens • D D D • D n zoet water Q brak water D zout water • D stroom" ->• • ebstroom - * G vloedstroom -> bij eb- resp. vloedstroom: - * G LW. D HW. te ijsgang D grondijs D kentering" km/u. G geen stroom" , om uur. O stroming" -»• D zuiging" door golfhoogte" cm. diepte cm. breedte" meter. : cm peilschaal , waterstand' — • NAP. D KP. • • schemer O duisternis • • daglicht • matig - * D slecht -»• zichtafstand (indien < 3000 m) ca • goed -> • lichte regen D slagregen • hagel D sneeuw • ijzel D vorst Q droog D helder • bedekt G wind: richting D heiig D kracht" D mist D Beaufort D snelheid" uur. m. m/sec. G geen wind 12. Aard van ongeval ../... G tegenligger: / O koerskruiser: / Q oploper: Q meeligger / Q gemeerd vaartuig: / met vaartuig G geankerd vaartuig: / Q vastgevaren vaartuig: / G kop op kop: / Q kop-flank: / Q kop-hek: / G flank-flank: /... wijze van aanvaring" Q flank-hek: / Q G drijvend objekt": G aanvaring G vast objekt0: G schadevaring ! G overige": G lekraken G vervullen G breken Q stranden Q kapseizen G brand G explosie G eenzijdig ongeval G andere aard: G andere aard ongeval Gevolgen van ongeval0 G vervullen: Q breken: Q stranden: G kapseizen: G lekraken": G explosie: Q zinken: O G brand: G geen: • licht": G zwaar": D schade aan schip" G geen: Q licht: G zwaar: O schade aan lading" G oever G kunstwerk G schade aan vaarweg G vaarwegmarkering O drijvend objekt G schade aan scheepvaart Q beperking -> G stremming -> tijdsduur: G waterverontreiniging door G schade aan milieu O luchtverontreiniging door G slachtoffers Q geen aantal -*• G gewonden: O doden: G vermisten: • aanvaring" a. G schadevaring" b. c. d. e. 13. ' b. c. d. e. f. g. " Over deze vragen zijn nadere bijzonderheden gegeven. Zie hiervoor de toelichting op de achterzijde. O Aankruisen hetgeen van toepassing is. 826146F-160 - Model nr: 550 rr h TOELICHTING Algemeen -» Het pijltje verwijst naar een aan te kruisen rubriek en/of in te vullen gegeven verder op de regel. Bij keuze uit meerdere, bij een rubriek vermelde omschrijvingen doorhalen wat niet van toepassing is. Plaats en datum: waar, resp. wanneer het proces-verbaal of rapport werd opgemaakt. Kop Hoofd van de beheersdienst. In geval van een schadeclaim door resp. op de beheersdienst, dient dit exemplaar van de komplete melding door het hoofd van de betreffende dienst, onder bijvoeging van een opgemaakt schaderapport, ter verdere behandeling te worden doorgezonden aan de daartoe aangewezen instantie (zie ook toelichting vraag 13). V.w.b. de Rijkswaterstaat door te zenden aan: Hoofddirectie van de Waterstaat, Bureau RXS, Postbus 20906, Koningskade 4, 2500 EX 's-Gravenhage. Rijkspolitie te Water Gemeentepolitie Rijkswaterstaat Andere rapport. Dienst Voor de vermelding van dienstonderdelen, benamingen e.d. kan elke instantie gebruik maken van alle vier regels achter de accolade. De desbetreffende instantie wordt door het aangekruiste vakje ter linkerzijde aangegeven. Verbalisant(en), rapporteur(s): naam en functie te vermelden. Vraag 1. Uur (tijdsaangifte): volgens het 24-urenstelsel. Vraag 2. Plaats ongeval. In te vullen: de naam van de vaarweg of het vaarwater, van de plaats en/of gemeente, van het (eventuele) kunstwerk e.d. Kilometer: de kilometer-aanduiding overeenkomstig de aangifte in de Wegwijzer voor de Binnenscheepvaart, tot 1 decimaal. Waar een dergelijke kilometrering ontbreekt (in het Deltagebied, op IJsselmeer, Waddenzee en Noordzee), geldt een geografische plaatsaanduiding in graden, minuten en seconden Noorderbreedte en Oosterlengte. Niet openbaar water: bijv. werkhavens, marinehavens, jachthavens e.d. Vraag 3. Splitsing. In het kader van de ongevalsregistratie hieronder mede te verstaan de uitmonding van een vaarweg in een andere. Haveningang, in haven. Onder „haven" mede te verstaan de (eventuele) voorhaven. Sluis ca., brug, stuw. Hieronder mede te verstaan de daartoe behorende wachtplaatsen, toeleidingen, remmingwerken e.d. Ankerplaats: daartoe bestemde of als zodanig aangegeven plaats. Oversteek veerpont: alleen van toepassing indien de pont met het ongeval te maken heeft gehad. Overige plaatsen: ondiepte, krib, strekdam, boei enz. Vraag 5. Beheer objekt: alleen van toepassing indien op vraag 3 een objekt (mede) is aangekruist. Vraag 6. Toegelaten max. afmeting(en). Alleen indien het ongeval hiermede verband houdt, de betreffende maximum afmeting(en) in meters in te vullen, bijv. I. 120,00, b. 6,80, d. 2,40 of h. 5,40. Vraag 7. Betonning. Hieronder te verstaan elke aanduiding volgens de gangbare betonningstelsels, zoals tonnen, lichtboeien, drijf- en steekbakens, prikken enz. Vraag 8. Kentering. Hieronder te verstaan: stroomkentering. Stroom: de natuurlijke stroming in een rivier, voor zover niet door getij beïnvloed. (In dat geval is ebstroom of vloedstroom van toepassing). Geen stroom: bijv. op kanalen of meren, in binnenhavens, bij kentering. Op te geven bij: stroming, zuiging door: bijv. gemaal, schip, spuien e.d.; breedte: de bevaarbare breedte ter plaatse; golfhoogte: de vertikale afstand top - dal; waterstand: ten opzichte van NAP, KP (kanaalpeil) of eventueel ander (in te vullen) plaatselijk peil. Vraag 10. Zicht, vurenzicht. Bij zicht minder dan 3000 meter zo mogelijk steeds de zichtafstand als primair gegeven te vermelden. Vraag 11. Windkracht of -snelheid: naar keuze in te vullen. Gegevens kunnen zonodig worden opgevraagd bij het K.N.M.], te De Bilt (tel. 030-766911). Vraag 12. a. Aanvaring/schadevaring met vaartuig. Achter de aangekruiste rubriek(en) de respektieve volgnummers vermelden van de vaartuigen (zie blad 2, vraag 14), waarop elke rubriek apart betrekking heeft. Bijv. bij aanvaring van vaartuig 1 met tegenligger (vaartuig 2): 1/2, vervolgens vaartuig 2 tegen gemeerd vaartuig: 2 / 3 . b. c. Wijze van aanvaring: als bij vraag 12.a. Bijv. kop-flank: 1/2, vervolgens flank-flank: 2 / 3 . Drijvend objekt: woonschip, drijvende inrichting, drijvend werktuig, boei, stuk hout e.d.; vast objekt: kunstwerk, oever, loswal, meerpaal, wrak e.d.; overige: ook bijv. zwemmer, waterskiën Vraag 13. Gevolgen van ongeval. In geval van schade aan een dienstvaartuig of objekt van het Rijk of van een andere beheersdienst, dient tevens een schaderapport te worden ingezonden als bijlage van het voor het hoofd van de beheersdienst bestemde exemplaar van deze melding. Indien een beheersdienst voor schade (mede)aansprakelijk wordt geacht, dient hiervan aan de betreffende dienst bovendien ten spoedigste kennis te worden gegeven. a. Lekraken, vervullen enz. Achter de aangekruiste rubriek(en) het volgnummer vermelden van het vaartuig (zie blad 2, vraag 14), waarop deze rubriek(en) betrekking heeft (hebben). b. Schade aan schip: als bij vraag 13.a. Lichte scheepsschade. Als norm hiervoor geldt: doorvaren zonder meer mogelijk; zware scheepsschade: doorvaren - zonder voorzieningen - niet mogelijk. Voor een doeltreffende analyse van het ongeval is het echter wenselijk dat de schade nader wordt toegelicht in de omschrijving van het ongeval (blad 3, vraag 22). c. Schade aan lading: als bij vraag 13.a. Plaats en datum:0 G Proces Verbaal G Rapport 19.. 14. Betrokken vaartuigen" 14.1. Vaste scheepsgegevens a. naam en omvang" Vaartuig/eenheid: volgnummer" Vaartuig/eenheid: volgnummer" G gr. G kl. b. type-aanduiding° c. nationaliteit d. teboekstell.", officieel nr." e. meetbrief bureau . nr. f. zeebrief ton g. laadvermogen" 1 DWT / BRT / m3 h. draagv./inhoud/waterverpi: i. afmetingen in meters" I br dg h j . dienstsnelheid" km/uur k. machinetype, vermogen" G zuigerG turb.Q , x pk/kW° I. type voortstuwing" G schroef G SchottelQ VS G m. aantal schroeven G linksdr G rechtsdr n. keerinrichting" G omk. motor G verstelb. schroef G keerkopp. 0. type keerkoppeling O mechan. G hydraul. G elektr. • pneumat. p. aantal roeren q. type stuurinrichting G mechan. G hydraul. G elektr. G r. voorschipbesturing G koproer G boegschroef G 14.2. Variabele gegevens" G varende G gemeerdG ten anker G vastgevaren a. omstandigheid G neen G ja aantal: voor achter b. sleepbootassistentie voor: cm achter: cm c. diepgang km/uur G voorstroom G tegenstroom d. aktuele snelheid" G neen G ja (zie ook vraag 16) e. onder loodsaanwijzing G roerganger G automatisch f. besturing G neen G ja g. uitkijk aanwezig G geen Q ja h. kompas G geen Q ja Q rivierradar G zeeradar 1. radar: type G aan, ingesteld bereik: G uit j . marifoon G geen G ja G aan, kanaal: G uit k. ander hulpmiddel" G bochtaanw. G Q aan G uit I. reglementaire dagtekens G ja G neen m. reglementaire lichten G ja G neen n. reglement, geluidsseinen G ja Q neen o. ledig of geladen G geladen G ledig G ledig in ballast G ledig niet ontgast p. indien geladen: G gelijklastig G stuurlastig G koplastig q. lading: goederen (G)°, G G. Q GS. t.w gevaarl. stoffen (GS)° ... Q gr. Q kl. bureau . nr. dr./inh./wv.° I G G G G ton .... DWT / BRT/m 3 br.. dg. km/uur zuiger G turb. G , x pk/kW" schroef G SchottelG VS Q G linksdr G rechtsdr omk. motor • verstelb. schroef G keerkopp. mechan. • hydraul. Q elektr. G pneumat. G mechan. G hydraul. G elektr. G G koproer G boegschroef G G varende G gemeerdG ten anker G vastgevaren G neen G ja aantal: voor achter voor: cm achter: cm km/uur G voorstroom G tegenstroom G neen G ja (zie ook vraag 16) G roerganger G automatisch G neen G ja G geen G ja G geen • ja D rivierradar G zeeradar G aan, ingesteld bereik: G uit G geen G ja Q aan, kanaal: G uit G bochtaanw. G G aan G uit G ja G neen G ja G neen G ja Q neen G geladen G ledig G ledig in ballast G ledig niet ontgast G gelijklastig G stuurlastig G koplastig G G. Q GS. t.w 15. Gezagvoerder: a. naam b. geboren c. nationaliteit d. domicilie e. f. g. 16. b. c. Rijnschipperspatent diploma's vaarbewijs Loods: a. naam nationaliteit instantie e.d.° 17. Alcoholgebruik" dd. Q tot: G vaardipl. G ja dd. te G neen G radardipl." G neen Q ja (zie ook vraag 28) G neen G neen G neen G tot: G vaardipl. Q ja G neen G radardipl." G neen G ja (zie ook vraag 28) ° Over deze vragen zijn nadere bijzonderheden gegeven. Zie hiervoor de toelichting op de achterzijde. • Aankruisen hetgeen van toepassing is. 826146F-160 - Model nr: 550 te G neen G neen G neen TOELICHTING Algemeen Indien bij het ongeval meer dan twee vaartuigen betrokken waren, dien(t)(en) - al naar gelang dit aantal - (een) extra exempla(ar)(ren) van blad 2 te worden toegevoegd. In dat geval het bladnummer rechtsonder aan te vullen met de letter A, resp. B, C enz. Kop Plaats en datum: waar, resp. wanneer het proces-verbaal of rapport werd opgemaakt. Vraag 14. Betrokken vaartuigen. Hiervoor gelden als normen: — duwstellen, gekoppelde samenstellen e.d., waarbij de besturing vanaf een centraal punt geschiedt, tellen als één eenheid. — bij een sleep worden sleepboot en elke gesleepte, eventueel uit gekoppelde schepen bestaande eenheid apart beschouwd en geregistreerd, echter met dien verstande dat daarvan alleen de eenheid (eenheden) telt (tellen), die direct of in belangrijke mate indirect bij het ongeval was (waren) betrokken. Volgnummer. Het vaartuig dat c.q. de eenheid die het veroorzaken van het ongeval vermoedelijk is aan te rekenen en zelf ook daarbij was betrokken, aan te geven als nummer 1. De verdere volgnummers zoveel mogelijk te bepalen overeenkomstig de volgorde waarin de overige vaartuigen resp. eenheden bij het ongeval betrokken raakten. Vraag 14.1. a. Omvang: klein (kl.) vaartuig in de zin van de reglementaire bepalingen; indien bedoelde normen op het vaartuig niet van toepassing zijn, dit aan te duiden als groot (gr.). b. Type-aanduiding. Indien het type overeenstemt met een der volgende omschrijvingen, eventueel te volstaan met vermelding van het betreffende codenummer. BINNENVAARTUIGEN bestemd voor vrachtvervoer: 01 m o t o r v r a c h t s c h i p 02 m o t o r t a n k s c h i p 03 slepend m o t o r v r a c h t s c h i p (excl. sleep) 04 slepend m o t o r t a n k s c h i p (excl. sleep) 05 sleepvrachtschip 06 sleeptankschip 07 gekoppelde sieepvrachtschepen 08 als 07 waaronder tenminste 1 tankschip 09 m o t o r v r a c h t s c h i p m e t één of meer vrachtschepen langszij 10 combinatie als 09 waarbij tenminste één van de schepen een tanker is 11 m o t o r v r a c h t s c h i p , één of meer vrachtschepen d u w e n d 12 combinatie als 11 waarbij tenminste één van de schepen een tanker is 21 d u w s t e l , 1 vrachtbak 22 d u w s t e l , 2 vrachtbakken 23 d u w s t e l , 3 vrachtbakken 24 d u w s t e l , 4 vrachtbakken 25 d u w s t e l , meer dan 4 vrachtbakken 31 d u w s t e l , 1 tankbak 32 d u w s t e l , 2 bakken waaronder tenminste 1 tankbak 33 d u w s t e l , 3 bakken waaronder tenminste 1 tankbak 34 d u w s t e l , 4 bakken w a a r o n d e r tenminste 1 tankbak 35 d u w s t e l , meer dan 4 bakken waaronder tenminste 1 tankbak. BINNENVAARTUIGEN niet (uitsluitend) bestemd voor vrachtvervoer: 40 sleepboot, losvarend 41 sleepboot, slepend (excl. sleep) 42 sleepboot, assisterend bij d u w s t e l , zeeschip of ander drijvend object 43 d u w b o o t , losvarend 44 passagiersschip, als zodanig ingericht (veerboot, rondvaartboot, Rode Kruis-schip e.d.) 45 dienstvaartuig (kleinere vaartuigen van overheidsinstanties en bedrijven, zoals patrouille-, kantonniers-, peil-, meet-, directievaartuig e.d.) 46 w e r k v a a r t u i g (bok, zuiger, b a g g e r m o l e n , kabellegger, bergingsv a a r t u i g , heistelling, betonningsvaartuig e.d.) 47 gesleept object anders dan 05, 06, 07, 08 (pijpleiding, brugdeel e.d.) 49 overige binnenvaartschepen, vaartuigen voor sportvissers, toeschouwers bij evenementen e.d. en drijvende objecten. ZEEVAARTUIGEN bestemd voor vrachtvervoer: 50 vrachtschip voor s t u k g o e d 51 containerschip, ro-ro-vrachtschip, lash-schip 52 buik-carrier 53 tanker voor olie en andere vloeibare lading 54 tanker voor samengeperste gassen. ZEEVAARTUIGEN niet (uitsluitend) bestemd voor vrachtvervoer: 60 zeesleepboot, bevoorradingsschip, losvarend 61 zeesleepboot, bevoorradingsschip, slepend (excl. sleep) 62 vissersvaartuig 63 veerboot, ro-ro-schip niet uitsluitend vrachtvervoerend 64 passagiersschip, als zodanig ingericht 65 zeegaand dienstvaartuig (patrouilleboot, peil- en m e e t v a a r t u i g , loodstender, andere tenders e.d.) 86 zeegaand w e r k v a a r t u i g (bok, zuiger, kabellegger, bergingsvaartuig, b e t o n n i n g s v a a r t u i g , boorschip e.d.) 67 gesleept zeegaand object (boor-, kraaneiland, d o o d schip e.d.) 75 marinevaartuig 79 overige zeegaande vaartuigen en drijvende objecten (loodsboot, w e e r s c h i p , o p l e i d i n g s v a a r t u i g , vaartuig voor sportvissers e.d.) REKREATIEVAARTUIGEN 80 motorjacht 81 snelle m o t o r b o o t (speedboot e.d.) 82 zeiljacht varend o p h u l p m o t o r 83 zeilend jacht 89 overige rekreatievaartuigen (roeiboot, kano e.d.). Teboekstelling. Indien niet v a n toepassing (o.a. bij Rijksvaartuigen), hiervoor in te vullen het d i e n s t r e g i s t r a t i e n u m m e r ; officieel nummer: het officiële n u m m e r bedoeld in art. 7.a. van het Reglement betreffende het onderzoek van vaartuigen en vlotten d i e de Rijn bevaren. Laadvermogen: het laadvermogen volgens de meetbrief. Bij d u w s t e l l e n , gekoppelde samenstellen e.d. geldt voor de aangifte steeds het totale l a a d v e r m o g e n . Draagvermogen/inhoud/waterverplaatsing: bij invullen van een van deze m a t e n , doorhalen w a t niet van toepassing is (ook de daarbijhorende maateenheden). Afmetingen in meters: voor de lengte (I.) en breedte (br.) gelden de grootste lengte en breedte, voor de diepgang (dg.) de grootste diepgang bij toegelaten m a x i m u m belading en voor de hoogte (h.) de strijkhoogte van het v a a r t u i g . (Onder strijkhoogte w o r d t verstaan de vertikale afstand tussen de w a t e r l i j n en h e t hoogste niet of moeilijk strijkbare onderdeel v a n h e t schip bij de m i n i m u m diepgang en een vaarsnelheid nul in stilstaand water. Als moeilijk strijkbaar onderdeel is bijvoorbeeld te beschouwen een afbreekbare stuurhut). Dienstsnelheid: de snelheid ten opzichte van het water van het t o t o n t w e r p d i e p g a n g geladen schip bij toepassing van het maximaal c o n t i nuvermogen van de v o o r t s t u w i n g s i n s t a l l a t i e , gemeten bij w i n d s n e l h e d e n v a n m i n d e r d a n 3 m/sec, o p o n b e p e r k t vaarwater. Machine-type: bijv. zuigermotor, t u r b i n e m o t o r enz.; machine-vermogen: in p k of k i l o w a t t (doorhalen w a t niet van toepassing is); 1 pk = 0,736 k W , 1 k W = 1,36 pk. Type voortstuwing: bijv. schroef, S c h o t t e l , Voith-Schneider (VS), zeil, handkracht. Keerinrichting: bijv. direct omkeerbare motor, verstelbare schroef, keerkoppeling. Vraag 14.2. Variabele gegevens. Hiermede w o r d e n de gegevens bedoeld d i e m e t name tijdens d a n w e l even vóór het ongeval voor ieder vaartuig apart hebben g e g o l d e n . d. Aktuele snelheid: de snelheid over de g r o n d van het varende schip even vóór het ongeval p l a a t s v o n d . k. Ander hulpmiddel. Andere, niet genoemde (navigatie-)hulpmiddelen - voor zover van belang bij het ongeval - zijn bijv. echolood, decca enz. q. Goederen resp. gevaarlijke stoffen: hoeveelheid en soort(en) t e vermelden en v . w . b . gevaarlijke stoffen zo mogelijk de officiële naam (van h o o f d l a d i n g en/of meest gevaarlijke stof) en de klasse v o l g e n s VBG/ADNR- resp. I M C O - i n d e l i n g . Gevaarlijke stoffen: stoffen d i e volgens de VBG/ADNR- resp. IMCO-bepalingen als zodanig w o r d e n aangemerkt. f. Radardiploma: Alleen van toepassing indien het gebruik v a n aanwezige radar v a n belang w a s bij het o n g e v a l . Vraag 16. c. Instantie e.d.: bijv. Rijks-, gemeente-, partikuliere loods, m e t bijzonderheden betreffende kategorie, d i s t r i k t e . d . Vraag 17. Alcoholgebruik. Indien gebruik van alcohol w o r d t geconstateerd, dienen w o r d e n t o e g e l i c h t onder vraag 28. Vraag 15. de b e v i n d i n g e n van de verbalisant/rapporteur steeds nader t e Plaats en datum:" G Proces Verbaal G Rapport 19.. (14). Betrokken vaartuigen" Vaartuig/eenheid: volgnummer" Vaartuig/eenheid: volgnummer" 18. Reder, eigenaar, gebruiker G reder a. naam O eigenaar G reder G gebruiker G eigenaar G gebruiker b. nationaliteit c. adres d. plaatselijke agent 19. Verzekeringsmij.: a. naam b. adres c. aard verzekering d. agent 20. Getuigen: a. naam 1 b. geboren dd 3. 2. te dd. te dd. te c. nationaliteit d. functie of beroep e. adres f. telefoonnummer 21. b. c. d. e. Slachtoffer: a. hoedanigheid" naam geboren woonadres 1. G gewond G overleden Q vermist dd G M- G V. op vtg te f. indien gewond ( vervoerd naar ziekenhuis G neen G ja of overleden ( opgenomen in ziekenhuis G neen G ja g. welk ziekenhuis? 2. O gewond G overleden Q vermist dd. G M. G V. op vtg te Q neen G ja .... G neen • ja .... 22. Korte omschrijving van het ongeval met vermelding van vermoedelijke oorzaak. (Situatieschets en event. vervolg op blad 4). ° Zie toelichting op achterzijde. n Aankruisen hetgeen van toepassing is. 826146F-160 - Model nr: 550 TOELICHTING Algemeen Indien meer dan twee slachtoffers of meer dan drie getuigen moeten worden geregistreerd, dien(t)(en) - al naar gelang de respektieve aantallen - (een) extra exempla(ar)(ren) van blad 3 te worden toegevoegd. In dat geval het bladnummer rechtsonder aan te vullen met de letter A, resp. B, C enz. Kop Plaats en datum: waar, resp. wanneer het proces-verbaal of rapport werd opgemaakt. Vraag (14). Betrokken vaartuigen Volgnummer Vraag 21. b. Hoedanigheid: de hoedanigheid waarin de betreffende persoon bij het ongeval was betrokken, bijv. als bemanningslid, passagier, loods enz. op vaartuig 1, resp. 2, 3 enz. $ < Z ' e * ' l l c , h t J ? 8 V r 3 a g 14 ' b ! a d f. . , „ „ • , „ , , , . • „ „ ,„ / betreft hier uiteraard dezelfde vaartuigen resp. eenheden die eerder op blad 2 zijn omschreven, met dezelfde, ( daaraan toegekende volgnummers. Plaats en datum:" G Proces Verbaal G Rapport 19.. 23. Situatie- c.q. reconstructieschets." Schaal: G Niet op schaal. Voor zover de aard en de situatie van het ongeval zulks toelaten, voor de schets bij voorkeur dit blad te gebruiken. Indien de schets als een aparte bijlage wordt bijgevoegd (bijv. op een gedeelte van een bestaande (rivier-)kaart), dient daarvan een kopie bij elk exemplaar van de melding te worden meegezonden. (Zie in dit verband ook onder vraag 29). De verbalisant(en)/rapporteur(s). ° Zie toelichting op achterzijde. • Aankruisen hetgeen van toepassing is. 826146F-160 - Model nr: 550 TOELICHTING Kop Vraag 23. Plaats en datum: waar, resp. wanneer het proces-verbaal of rapport werd opgemaakt. Situatie- c.q. reconstructieschets. Belangrijke gegevens die hierop dienen voor te komen zijn (voor zover van toepassing) o.m.: — — — — — — schaal noordrichting stroomrichting vaarrichting(en) kilometeraanduiding indicatie van de plaats van het ongeval in afstand(en) tot de oever(s) of ten opzichte van andere verkenmerken. BLZ MAART 1979 RIJKSWATERSTAAT DIENST VERKEERSKUNDE HOOFDAFDELING SCHEEPVAART CENTRALE SCHEEPSONGEVALLEN-REGISTRATIE KODELIJST ALGEMENE ONGEVALSGEGEVENS KODELIJST BETROKKEN EENHEDEN BIJLAGEN 1. DEFINITIES VAN DIVERSE SOORTEN VAARWATER IN NEDERLAND EN DE KUSTGEBIEDEN. 2. GOEDERENSOORTEN PER HOOFDGROEP VOLGENS GOEDERENNAAMLIJST N.S.T.R. CD CD CQ CD (Jl e BLZ KODELIJST ALGEMENE ONGEVALSGEGEVENS MELPINO PE MELDING VAN HET BETREFFENDE ONOEVAl. KOLOM 1 T/M KOLOM KOLOM 6 DVK-VOLGNUMMER HET VOLGNUMMER WAARONDER DE MELDING BIJ DE DIENST VERKEERSKUNDE IS GEREGISTREERD. DE NUMMERING LOOPT DOOR OVER HET - DOOR DE TWEE BEGINCIJFERS AANGEGEVEN - KALENDERJAAR UAARIN DE ONGEVALLEN HEBBEN PLAATSGEVONDEN. 770001r 770002 ENZ. 7 KAARTNUMMER HET NUMMER VAN DE PONSKAART DIE DE ALGEMENE ONGEVALSGEGEVENS BEVAT! 1 8 HERKOMST DE MELDINO WAS AFKOMSTIO VAN! 1 RIJKSPOLITIE TE WATER 2 GEMEENTE POLITIE 3 RIJKSWATERSTAAT/RIJKSHAVENDIENST 4 PROVINCIALE WATERSTAAT 5 GEMEENTELIJKE HAVENDIENST 6 NEDERLANDS LOODSUEZEN 7 BELGISCH LOODSWEZEN 9 OVERIGE INSTANTIES DATUM EN TIJDSTIP DE DATUM EN HET TIJDSTIP WAAROP HET•BETREFFENDE ONGEVAL PLAATSVOND. KOLOM 9 T/M 10 MAAND 01 T/M 12r WAARBIJ 01» JANUARI 12» DECEMBER. KOLOM 11 T/M 12 DATUM 01 T/M 31 r AFHANKELIJK VAN HET AANTAL DAGEN VAN DE BETREFFENDE MAAND. KOLOM 13 DAG 1 T/M It WAARBIJ 7=Z0NDAG. KOLOM 14 T/M 17 TIJDSTIP TIJDAANGIFTE VOLGENS HET 24 UUR-STELSEL IN UREN EN MINUTEN 0001 T/M 2400 1-MAANDAGr VAARUEG EN PLAATS DE VAARUEG UAAROP CO.. DE PLAATS WAAR HET BETREFFENDE ONGEVAL PLAATSVOND. KOLOM IB T/M 20 VAARWEGNUMMER HET NUMMER WAARONDER DE VAARWEO VOORKOMT IN DE WEOWIJZER VOOR BLZ DE BINNENSCHEEPVAART (UITGAVE RIJKSWATERSTAAT» 5E DRUK MET LAATSTE AANVULLING). AANVULLENDE NUMMERS (NIET IN WEGWIJZER VOORKOMEND)! 300 IJSSELMEER 400 WADDENZEErINKL. EEMS EN DOLLARD 500 NOORDZEE. KOLOM 21 T/M 22 HAVENBEKKEN ZIJVAARTEN ED INDIEN HET ONGEVAL PLAATSVOND IN EEN HAVENBEKKEN WORDT DE LETTER WAARONDER DIT HAVENBEKKEN VOORKOMT IN DE WEGWIJZER VOOR DE BINNENSCHEEPVAART ALS VOLGT GECODEERDI 00 GEEN HAVENBEKKEN 01 A 02- B ENZ 26 Z 27 AA 28 BB ENZ 97 OVERIGE HAVENBEKKENS AAN LINKER-OEVER 1) 9B OVERIGE HAVENBEKKENS AAN RECHTER-OEVER 1) 99 OVERIGE HAVENBEKKENS» ZIJVAARTEN 1) VOOR HET BEPALEN VAN DE LINKER- RESP. DE RECHTER OEVER VAN EEN VAARWEG» ZIE HET VOORLOPIG ONTWERPPLAN OP OVERZICHTSKAART ''VAARWEGEN IN N E D E R L A N D " SCHAAL Ï M O O O O O . KOLOM 23 SOORT VAARWEG 1 2 3 4 5 6 7 KANAAL GEKANALISEERDE RIVIER BOVENRIVIER GETIJRIVIER ZEEARM ZEE EN TERRITORIALE WATEREN HAVEN (NIET DE VOORHAVEN VAN OF HAVENTOEGANG TOT EEN VAARWEG) S MEER ( NIET DE GEUL VAN EEN VAARWEG DIE HET MEER DOORSNIJDT) 9 OVERIG VAARWATER VOOR EEN NADERE OMSCHRIJVING VAN DE ONDER DE KODENUMMERS 1 T/M 9 GEBRUIKTE DEFINITIES» ZIE BIJLAGE 1 KOLOM 24 BEVAARBAARHEIDSKLASSE VAN VAARWEGEN IN NEDERLAND O T/M 5 VOLGENS DE IN DE WEGWIJZER VOOR DE BINNENSCHEEPVAART OMSCHREVEN INTERNATIONALE KLASSE-INDELING DER VAAR- BLZ WEGEN 6 VAARWEGEN GESCHIKT VOOR DUWVAART. VAN VAARWEGEN BUITENGAATS! 7 VERKEERSSCHEIDINGSSTELSEL 1) Q DIEPWATERROUTE 2) 9 OVERIG VAARWATER BUITENGAATS 1) ZOALS GEDEFINIEERD IN VOORSCHRIFT 10 VAN DE ZEE-AANVARINGSBEPALINGÈN 1972. 2) ZOALS OP DE ZEEKAARTEN AANGEGEVEN. KOLOM 25 T/M 24 SITUATIE' GEDEELTE VAN HET VAARWATER WAAR HET ONGEVAL PLAATSVOND. DE SITUATIE WORDT BEPAALD DOOR DE POSITIE VAN HET SCHIP (DE SCHEPEN) OP HET TIJDSTIP VAN HET ONGEVAL» EEN» ALS GEVOLG DAARVAN NIEUW INGENOMEN POSITIE DOET HIERBIJ NIET TERZAKE. 0 ANKERPLAATS (DAARTOE BESTEMD OF ALS ZODANIG AANGEGEVEN)» LOS- OF MEERPLAATS» OEVER. 1 RECHT VAARWEGGEDEELTE» RUIM VAARWATER 2 BOCHT 3 KRUISING» SPLITSING» VERTAKKING 4 HAVEN» INKL. EVENTUELE VOORHAVEN 5 HAVENINGANG RESP. HAVENUITGANG 6 SLUIS» INKL. WACHTPLAATSEN» TOELEIDINGEN»REMMINGWERKEN E.D. 7 BRUG » STUW (ALS BIJ " S L U I S " ) 8 OVERSTEEKROUTE VEERPONT ( ALLEEN VAN TOEPASSING INDIEN DE PONT MET HET ONGEVAL TE MAKEN HAD) 9 OVERIGE PLAATSEN OP HET VAARWATER» ZOALS ONDIEPTE» KRIB» STREKDAM» BOEI ENZ. TOEPASSING VAN DE CODES. EEN VOOR DE SITUATIEBEPALING ZELFSTANDIG GEBRUIKT KODECIJFER WORDT IN DE AANGIFTE DOOR HET CIJFER O VOORAFGEGAAN! BIJV. 02= IN EEN BOCHT» 04= IN DE HAVEN ENZ. IN DEZE KOMBINATIE HEEFT HET CIJFER O DERHALVE GEEN BETEKENIS» EEN ANDERE KOMBINATIE VAN TWEE KODECIJFERS DUIDT EEN ONGEVALSPLAATS AAN» WAAROP DE BEIDE» VOOR DIE CIJFERS GELDENDE OMSCHRIJVINGEN VAN TOEPASSING ZIJN. BIJV. 1O=ANKERPLAATS OP RECHT VAARWEGGEDEELTE» 20-OEVER IN EEN BOCHT» 49-ONDIEPTE IN HAVEN. KOLOM 27 T/M 38 GEOGRAFISCHE AANDUIDING VAN PE PLAATS VAN HET BLZ PLAATSAANDUIDING KOLOM 39 T/M 43 HECTOMETERAANDUIDING ONGEVAL IN GRADEN» MIN. EN SEC. NOORDERBREEDTE EN OOSTERLENGTE» VAN TOEPASSING OP VAARWATER WAAR GEEN KILOMETRERING AANWEZIG IS < IN HET DELTAGEBIED» OP HET IJSSELMEER» DE WADDENZEE EN DE NOORDZEE) AANGIFTE VAN ONGEVALSPLAATSEN DIE GEOGRAFISCH NIET OF SLECHTS ZEER GLOBAAL ZIJN VAST TE STELLEN! (2X> 999999= GEGEVENS ONTBREKEN. PLAATSAANDUIDING OVEREENKOMSTIG DE VOOR DE BETREFFENDE VAARWEG AANGEGEVEN KILOMETRERING IN DE WEGWIJZER VOOR DE BINNENSCHEEPVAART» WAARBIJ 50 METER EN MEER WORDT AFGEROND TOT 1 HECTOMETER EN MINDER DAN 50 METER BUITEN BESCHOUWING BLIJFT. BIJV. KMR 0.275 WORDT VERMELD ALS 00003» KMR. 1009»840 ALS 10098 ENZ. OMSTANDIGHEDEN OMSTANDIGHEDEN OF FAKTOREN TEN TIJDE VAN HET ONGEVAL. KOLOM 44 STROOMRICHTING 0 1 2 3 9 GEEN STROOM (KANAAL»MEER»HAVEN) WEL STROOM (BOVENRIVIER) EBSTROOM (BENEDENRIVIER» ZEEARM» WADDENZ VLOEDSTROOM (BENEDENRIVIER» ZEEARM» WADD GEGEVENS ONTBREKEN. KOLOM 45 T/M 47 STROOMSNELHEID DE AKTUELE SNELHEID IN HECTOMETER/UUR. 000 GEEN STROOM 999 GEGEVENS ONTBREKEN KOLOM 48 T/M 51 WATERSTAND T.O.V. N.A.P. DE AKTUELE WATERSTAND IN DECIMETERS + OF - N.A.P. 9999 GEGEVENS ONTBREKEN. KOLOM 52 T/M 53 ZICHT DE AKTUELE ZICHT- OF VURENZICHTAFSTAND» WAARBIJ 00 ZICHT NIET VAN BELANG SLECHT ZICHT! 01 MINDER DAN 50 M 02 VAN 50 - 100 M 03 VAN 100 - 200 M 04 VAN 200 - 300 M 05 VAN 300 - 450 M MATIG ZICHT! 06 VAN 450 - 600 M 07 VAN 600 - 750 M 08 VAN 750 - 1000 M 09 VAN 1000 - 1500 M REDELIJK ZICHT! 10 VAN 1500 - 3000 M BLZ GOED ZICHT! 11 MEER DAN 3000 M 99 GEGEVENS ONTBREKEN KOLOM 54 NEERSLAG 0 1 2 3 4 5 6 7 9 KOLOM 55 T/M 56 WINDRICHTING DE WINDRICHTING IN TIENTALLEN VAN GRADEN 01 T/M 36 00 GEEN WIND 99 GEGEVENS ONTBREKEN KOLOM 57 T/M 58 WINDSNELHEID DE AKTUELE SNELHEID IN M/SEC. 00 GEEN WIND 99 GEGEVENS ONTBREKEN. KOLOM 59 KOLOM 60 T/M 61 VERKEERSBEGELEIDING GEEN NEERSLAG LICHTE RF.OEN GLAQREQEN IJZEL SNEEUW HAGEL MIST/MISTVLAGEN BUIIG GEGEVENS ONTBREKEN 0 1 2 3 GEEN VERKEERSBEGELEIDING VANAF VERKEERSPOST (WALRADAR) AANWIJZINGEN BRUG- OF SLUISUACHTERS AANWIJZINGEN PATROUILLEBOOT (RIVIERPOLITIE/HAVENDIENST) 4 KOMBINATIE VAN 1 EN 3 9 GEGEVENS ONTBREKEN AARD VAN ONGEVAL DE KODERING HIERVOOR IS TWEELEDIG. HET CIJFER IN KOLOM 60 GEEFT DE AARD VAN HET ONGEVAL IN HOOFDLIJNEN AAN» HET CIJFER IN DE BIJBEHORENDE KOLOM 61 EEN BIJZONDERHEID OVER DIT GEBEUREN. (60) AANVARING MET VAARTUIG 0 MET ASSISTEREND VAARTUIG 1 MET TEGENLIGGER 2 MET OPLOPER 3 MET KOERSKRUISER 4 MET MEELIGGER 5 MET GEMEERD OF GEANKERD VAARTUIG (61) WIJZE 1 FRONTAAL 2 KOP-FLANK RESP. FLANK-KOP 3 KOP-HEK RESP. HEK-KOP 4 FLANK-FLANK 5 FLANK-HEK RESP. HEK-FLANK 6 HEK-HEK 9 OVERIGE WIJZEN (BIJV. OVERVAREN) (60) 6 AANVARING MET VAST OF DRIJVEND OBJEKT» AAN DE GROND LOPEN. (61) 1 AANVARING ONDERDEEL 2 AANVARING ONDERDEEL MET BRUO OF (PIJLER ENZ.) MET SLUIS OF (DEUR ENZ.) BLZ 3 AANVARING MET ANDER VAST OBJEKT (LOSWAL»MEERPAAL» WRAK ENZ.) 4 AANVARING MET ONBEKEND OBSTAKEL ONDER WATER 5 AANVARING MET DRIJVEND OBJEKT (WOONSCHIP» DRIJVEND WERKTUIG» BOEI» STUK HOUT E.D.) 6 AAN DE GROND LOPEN» STRANDEN (60JEENZIJDIG ONGEVAL! 7 LEKRAKEN» VERVULLEN» BREKEN» KAPSEIZEN (61) 1 LEKRAKEN 2 VERVULLEN 3 BREKEN 4 KAPSEIZEN. (6O)EENZIJDIG ONGEVAL! 8 BRAND» EXPLOSIE (61) 1 BRAND IN LAADRUIMTE 2 EXPLOSIE IN LAADRUIMTE 3 BRAND IN MACHINEKAMER 4 EXPLOSIE IN MACHINEKAMER 5 BRAND IN OVERIGE SCHEEPSRUIMTE(N) 6 EXPLOSIE IN OVERIGE SCHEEPSRUIMTE(N) (60) 9 ANDERE AARD ONGEVAL (61) 1 LOSRAKEN VAN ANKER OF BREKEN KETTING 2 LOSRAKEN OF BREKEN MEERDRADEN 9 ANDERE OF ONBEKENDE FAKTOREN. TOEPASSING VAN DE CODES BIJ EEN GEKOMPLICEERD OF MEERVOUDIG ONGEVAL KUNNEN DE AARD EN GEVOLGEN VAN HET ONGEVAL» VOOR DE DAARBIJ BETROKKEN VAARTUIGEN ONDERLING VERSCHILLEN» M.A.W. PER KOLOM ZOUDEN MEERDERE CODECIJFERS VAN TOEPASSING KUNNEN ZIJN. IN EEN DERGELIJK GEVAL WORDT TER INVULLING HET CODECIJFER GEKOZEN DAT - IN HF.T TOTAALBEELD VAN HET ONGEVAL EN BINNEN HET KADER VAN DE ANALYSE - VAN HET MEESTE GEWICHT IS TE ACHTEN. GEVOLGEN VAN ONGEVAL!!) PERSOONLIJK LETSEL KOLOM 62 AANTAL DODEN 0 GEEN DODEN 1 EEN DODE 2 TWEE DODEN ENZ. 8 ACHT OF MEER DODEN 9 DNRFKFMf! HF T.FnFUFMC. P.kTBPFKP!.! BLZ KOLOM 63 AANTAL GEWONDEN 0 GEEN GEWONDEN 1 EEN GEWONDE 2 TWEE GEWONDEN ENZ. 0 ACHT OF MEER GEWONDEN 9 ONBEKEND OF GEGEVENS ONTBREKEN KOLOM 64 AANTAL VERMISTEN 0 GEEN VERMISTEN 1 EEN VERMISTE 2 TWEE VERMISTEN ENZ. 8 ACHT VERMISTEN OF MEER 9 ONBEKEND OF GEGEVENS ONTBREKEN 1) ZIE OOK DE TEKST BETREFFENDE DE TOEPASSING VAN KODES OP BLZ. SCHADE KOLOM 65 SCHADE AAN SCHIP EN/OF LADING 0 GEEN OF NIET NOEMENSWAARDIGE! SCHEEPS- EN/OF LADINGSCHADE 1 LICHTE SCHEEPS EN/OF LADINGSCHADE 2 GEEN OF LICHTE SCHEEPSSCHADE» ZWARE LADINGSCHADE 3 ZWARE SCHEEPSSCHADE» GEEN OF LICHTE LADINGSCHADE 4 ZWARE SCHEEPSSCHADE» ZWARE LADINGSCHADE 5 BRAND EN/OF EXPLOSIESCHAÜE 6 GEBROKEN SCHIP OF SCHEPEN 7 GEZONKEN SCHIP OF SCHEPEN 9 GEGEVENS ONTBREKEN KOLOM 66 SCHADE AAN VAARWEG EN/OF VAART 0 GEEN SCHADE 1 SCHADE AAN BRUG» INKL. PIJLERS» REMMINGWERK» E.D. 2 SCHADE AAN SLUIS» INKL. REMMINGWERK E.D. 3 SCHADE AAN OVERIG KUNSTWERK 4 SCHADE AAN OEVERKONSTRUKTIE 5 SCHADE AAN VAARWEGMARKERING 6 SCHADE AAN DRIJVENDE OBJEKTEN (W.O. OOK GEMEERD LIGGENDE SCHEPEN) 7 STREMMING OF BEPERKING VAN DE VAART 8 SCHADE AAN VAARWEG MET STREMMING OF BEPERKING VAN DE VAART 9 OVERIGE SCHADE OF GEGEVENS ONTBREKEN 8 BLZ KOLOM 67 SCHADE AAN MILIEU 0 GEEN SCHADE WATERVERONTREINIGING 1 DOOR MINERALE OLIEPRODUKTEN 2 DOOR PLANTAARDIGE OF DIERLIJKE VETTEN» OLIËN E.D. 3 DOOR GIFTIGE CHEMICALIËN 4 DOOR NIET GIFTIGE CHEMICALIËN 5 DOOR ZWEVENDE OF ONOPLOSBARE VASTE STOFFEN 6 LUCHTVERONTREINIGING DOOR GIFTIGE GASSEN 9 OVERIGE SCHADE KOLOM 68 AANTAL BETROKKEN EENHEDEN HET AANTAL EENHEDEN DAT DIREKT OF INDIREKT BIJ HET ONGEVAL WAS BETROKKEN» WAARBIJ ALS NORMEN GELDEN! - DUWSTELLENr GEKOPPELDE SAMENSTELLEN E.D.» WAARBIJ DE BESTURING VANAF EEN CENTRAAL PUNT GESCHIEDT» TELLEN ALS EEN EENHEID» - BIJ EEN SLEEP WORDEN DE SLEEPBOOT EN ELKE GESLEEPTE» EVENTUEEL UIT EEN AANTAL GEKOPPELDE SCHEPEN BESTAANDE» EENHEID APART BESCHOUWD» ECHTER MET DIEN VERSTANDE DAT DAARVAN ALLEEN DE EENHEID (EENHEDEN)TELT (TELLEN)» DIE DIREKT OF IN BELANGRIJKE MATE INDIREKT BIJ HET ONGEVAL WAS (WAREN) BETROKKEN. KOLOM 69 KLACHT OF AANBEVELING IN DE MELDING EVENTUEEL OPGENOMEN KLACHT OF AANBEVELING» WELKE VOOR DE VEILIGHEID VAN DE SCHEEPVAART EN DE OMGEVING VAN BELANG KAN ZIJN. 0 GEEN KLACHT OF AANBEVELING 1 WEL KLACHT OF AANBEVELING. BLZ KODELIJST BETROKKEN EENHEDEN INDIEN ER BIJ EEN ONGEVAL MEERDERE EENHEDEN BETROKKEN ZIJNDIENT ER VOOR ELKE EENHEID» TOT EEN MAX. VAN VIJF EENHEDEN» EEN PONSKAART AANGEMAAKT TE WORDEN MET DE HIERNAVOLGENDE ONDERWERPEN. DEHALVE DE EENHEID» DIE VERMOEDELIJK HET VEROORZAKEN VAN HET ONGEVAL IS AAN TE REKENEN» BETREFT DIT DAN DE EENHEDEN» DIE ALS EERSTEN» DAN WEL MET DE MEEST NADELIGE GEVOLGEN BIJ HET ONGEVAL BETROKKEN RAAKTEN. MELDING • DE MELDING VAN HET BETREFFENDE ONGEVAL. KOLOM 1 T/M 6 DVK-VOLGNUMMER HET VOLGNUMMER WAARONDER DE MELDING BIJ DE DIENST VERKEERSKUNDE IS GEREGISTREERD. DE NUMMERING LOOPT DOOR OVER HET - DOOR DE TWEE BEGINCIJFERS AANGEGEVEN - KALENDERJAAR WAARIN DE ONGEVALLEN HEBBEN PLAATSGEVONDEN! 770001» 770002 ENZ. KOLOM 7 KAARTNUMMER HET NUMMER VAN DE PONSKAARTEN DIE DE GEGEVENS BEVATTEN OVER DE BIJ HET ONGEVAL BETROKKEN EENHEDEN! 2 T/M 6 SCHEEPSGEGEVENS KOLOM 8 T/M 9 TYPE BINNENVAARTUIGEN BESTEMD VOOR VRACHTVERVOER! 00 ONBEKEND BINNENSCHIP 01 MOTORVRACHTSCHIP 02 MOTORTANKSCHIP 03 MOTORVRACHTSCHIP»SLEPEND *) 04 MOTORTANKSCHIP» SLEPEND *) *) IN DEZE KODE IS NIET DE GESLEEPTE EENHEID VERVAT. 05 SLEEPVRACHTSCHIP 06 SLEEPTANKSCHIP 07 GEKOPPELDE SLEEPVRACHTSCHEPEN 08 ALS 07 WAARONDER TENMINSTE 1 TANKSCHIP 09 MOTORVRACHTSCHIP MET VRACHTSCHIP/ -SCHEPEN LANGSZIJ 10 KOMBINATIE ALS 09» WAARBIJ TENMINSTE EEN VAN DE SCHEPEN EEN TANKER IS 11 MOTORVRACHTSCHIP»VRACHTSCHIP/ VRACHTSCHEPEN DUWEND 12 KOMBINATIE ALS 11» WAARBIJ TEN- 10 BLZ MINSTE EEN VAN DE SCHEPEN EEN TANKER IS 21 22 23 24 25 DUWSTEL» DUWSTEL» DUWSTEL» DUWSTEL» DUWSTEL» BAKKEN 1 VRACHTBAK 2 VRACHTBAKKEN 3 VRACHTBAKKEN 4 VRACHTBAKKEN MEER DAN 4 VRACHT- 31 DUWSTEL» 1 TANKBAK 32 DUWSTEL» 2 BAKKEN WAARONDER TENMINSTE 1 TANKBAK 33 DUWSTEL» 3 BAKKEN WAARONDER TENMINSTE 1 TANKBAK 34 DUWSTEL. 4 BAKKEN WAARONDER TENMINSTE 1 TANKBAK 35 DUWSTEL» MEER DAN 4 BAKKEN WAARONDER TENMINSTE 1 TANKBAK BINNENVAARTUIGEN NIET (UITSLUITEND) BESTEMD VOOR VRACHTVERVOER: 40 SLEEPBOOT» LOSVAREND 41 SLEEPBOOT» SLEPEND *) 42 SLEEPBOOT. ASSISTEREND BIJ DUWSTEL» ZEESCHIP OF DRIJVEND OBJEKT *) *) IN DEZE KODE IS NIET DE GESLEEPTE RESP. GEASSISTEERDE EENHEID VERVAT. 43 DUWBOOT LOSVAREND 44 PASSAGIERSSCHIP» ALS ZODANIG INGERICHT (VEERBOOT» RONDVAARTBOOT.RODE-KRUIS SCHIP E.D.) 45 DIENSTVAARTUIG (KLEINERE VAARTUIGEN VAN OVERHEIDSINSTANTIES EN BEDRIJVEN» ZOALS PATROUILLE-, KANTONNIERS-» PEIL-» MEET-» DIREKTIEVAARTUIGEN E.D.) 46 WERKVAARTUIG (BOK» ZUIGER» BAGGERMOLEN. KABELLEGGER» BERGINGSVAARTUIG» HEISTELLING» BETONNINGSVAARTUIG E.D. ) 47 GESLEEPT OBJEKT ANDERS DAN ONDER 05» 06» 07» OF 08 (PIJPLEIDING» BRUGDEEL E.D.) 49 OVERIGE BINNENVAARTSCHEPEN» VAARTUIGEN VOOR SPORTVISSERS. TOESCHOUWERS BIJ EVENEMENTEN E.D. EN DRIJVENDE OBJEKTEN. ZEEVAARTUIGEN BESTEMD VOOR VRACHTVERVOER! 50 VRACHTSCHIP VOOR STUKGOED 51 CONTAINERSCHIP» RO-RO-VRACHTSCHIP» LASH-SCHIP •;? RUI K-rft&^rp-R 11 BLZ 53 TANKER VOOR OLIE EN ANDERE VLOEIBARE LADING 54 TANKER VOOR SAMENGEPERSTE GASSEN. ZEEVAARTUIOEN NIET (UITSLUITEND) BESTEMD VOOR VRACHTVERVOER 60 ZEESLEEPUOOT» BEVOORRADINGSSCHIP» LOSVAREND 61 ZEESLEEPBOOT» BEVOORRADINGSSCHIP. SLEPEND IN DEZE CODE IS NIET DE GESLEEPTE EENHEID VERVAT 62 VISSERSVAARTUIG 63 VEERBOOT» RO-RO-SCHIP NIET UITSLUITEND VRACHT VERVOEREND 64 PASSAGIERSSCHIP» ALS ZODANIG INGERICHT 65 ZEEGAAND DIENSTVAARTUIG (PATROUILLEBOOT» PEILEN MEETVAARTUIG» LOODSTENDER» ANDERE TENDERS E.D.) 66 ZEEGAAND WERKVAARTUIG (BOK» ZUIGER» KABELLEGER. BERGINGSVAARTUIG» BETONNINGSVAARTUIG. BOORSCHIP E.D.) 67 GESLEEPT ZEEGAAND OBJEKT (BOOR-» KRAANEILAND» DOOD SCHIP E.D.) 75 MARINEVAARTUIG 79 OVERIGE ZEEGAANDE VAARTUIGEN EN DRIJVENDE OBJEKTEN (LOODSBOOT» WEERSCHIP.OPLEIDINGSVAARTUIG» VAARTUIG VOOR SPORTVISSERS OF ONBEKEND ZEEVAARTU REKREATIEVAARTUIGEN: 80 MOTORJACHT 81 SNELLE MOTORBOOT (SPEEDBOOT E.D.) 82 ZEILJACHT» VAREND OP HULPMOTOR B3 ZEILEND JACHT 89 OVERIGE REKREATIEVAARTUIGEN (ROEIBOOT. KANO» ZEILPLANK E.D.) KOLOM 10 T/M 12 VLAG DE VLAGCODE ZOALS DEZE VOORKOMT IN HET 'ALFABETISCH REGISTER VAN DE LANDEN' VAN HET CBS. 070 208 330 528 800 453 002 ALBANIË ALGERIJE ANGOLA ARGENTINIË AUSTRALIË BAHAMAS BELGIË 664 700 616 612 624 005 272 INDIA INDONESIË IRAN IRAK ISRAËL ITALIË IVOOR-KUST 662 440 504 70B 060 040 064 PAKISTAN PANAMA PERU PHILIPIJNEN POLEN PORTUGAL ROEMENIE 12 BLZ 732 048 346 636 604 A04 2A0 216 003 370 701 046 412 366 204 009 476 004 2BB 724 028 350 038 JAPAN JOEGOSLAVIË KENIA KOEWEIT LAOS LIPANON LIPERIA LIBIË LUXEMBURG MADAGASKAR MALEISIË MALTA MEXICO MOZAMBIQUE MAROKKO NEDERLAND NED.-ANTILLEN NIEUW-ZEELAND NIGERIA NOORD KOREA NOORWEGEN OEGANDA OOSTENRIJK 413 004 508 068 676 404 512 720 480 448 600 058 008 500 220 334 032 001 276 006 050 452 421 064 740 007 BERMUDAS BRD BRAZILIË BULGARIJE BIRMA CANADA CHILI CHLNA COLUMBIA CUBA CYPRUS DDR DENEMARKEN EOUADOR EGYPTE ETHIOPIË FINLAND FRANKRIJK GHANA GROOT-BRITTANNIE GRIEKENLAND HAÏTI HONDURAS HONGARIJE HONG-KONG IERLAND 990 991 992 993 994 999 OVERIGE LANDEN EUROPA OVERIGE LANDEN AFRIKA OVERIGE LANDEN AZIË OVERIGE LANDEN AMERIKA OVERIGE LANDEN AUSTRALIË EN OCEANIE ONBEKEND OF GEGEVENS ONTBREKEN 632 264 248 706 342 042 669 224 492 736 352 352 680 062 212 052 524 400 056 484 690 024 390 728 030 036 SAOEDIE-ARABIE SIERRA LEONE SENEGAL SINGAPORE SOMALIË SPANJE SRI LANKA SOEDAN SURINAME TAIWAN TANZANIA TANZANIA THAILAND TSJECHO-SLOWAKIJE TUNESIË TURKIJE URUGUAY USA USSR VENEZUELA VIETNAM IJSLAND ZUID-AFRIKA ZUID-KOREA ZWEDEN ZWITSERLAND KOLOM 13 T/M 17 LAADVERMOGEN (BINNENVAART) RESP. BRT (ZEEVAART) VOOR ZOVER HET EEN VRACHT VERVOEREND VAARTUIG BETREFT» DE ABSOLUTE WAARDE IN EENHEDEN VAN 10 TON RESP. BRT» WAARBIJ! KLEINER DAN 5 TON = O EN GELIJK OF GROTER DAN 5 TO - 10. (BIJV. 50 TON WORDT VERMELD ALS 00005» 643 TON ALS 00064, 113835 DWT.ALS 11384). 00000 NIET VAN TOEPASSING 99999 GEGEVENS ONTBREKEN. N.B. BIJ DUWSTELLEN GEKOPPELDE SAMENSTELLEN E.D. GELDT VOOR DE AANGIFTE STEEDS HET TOTALE LAADVERMOGEN VAN DE EENHEID. KOLOM 18 T/M 20 LENGTE DE LENGTE VAN HET VAARTUIG IN METERS» WAARBIJ KLEINER DAN 0»5 M - O EN GELIJK OF GROTER DAN 0.5 M - 1 METER. 999 GEGEVENS ONTBREKEN 13 BLZ KOLOM 21 T/M 23 BREEDTE DE BREEDTE VAN HET VAARTUIG IN DECIMETERS» WAARBIJ KLEINER DAN 0 P 5 DM = O EN GELIJK OF GROTER DAN 0»5 DM - 1 DM. 999 GEGEVENS ONTBREKEN KOLOM 24 T/M 26 DIEPGANG DE DIEPGANG VAN HET VAARTUIG IN DECIMETERS» WAARBIJ KLEINER DAN 0»5 DM - O EN GELIJK OF GROTER DAN 0.5 DM » 1 DM 999 GEGEVENS ONTBREKEN KOLOM 27 T/M 29 MOTORVERMOGEN DE ABSOLUTE WAARDE IN EENHEDEN VAN ïoo KW» WAARBIJ: KLEINER DAN 50 KW - O EN GELIJK OF GROTER DAN 50 KW » 100. (BIJV. 144 KW WORDT VERMELD ALS 001» 450 KW ALS 005» 17660 KW ALS 177). 000 GEEN MOTORVERMOGEN OF KLEINER DAN 50 KW 999 GEGEVENS ONTBREKEN. KOLOM 30 KOLOM 31 MACHINE TYPE 0 1 2 3 9 GEEN MACHINE ZUIGERMOTOR TURBINE ZEIL GEGEVENS ONTBREKEN. 0 1 2 3 4 5 9 GEEN SCHROEF NORMALE SCHROEF VERSTELBARE SCHROEF SCHOTTEL VS (VOITH SCHNEIDER) STRAALBUIS GEGEVENS ONTBREKEN TYPE VOORTSTUWERS KOLOM 32 AANTAL VOORTSTUWERS *) 0 GEEN OF NIET VAN TOEPASSING 1 EEN 2 TWEE ENZ 9 GEGEVENS ONTBREKEN *) EXCLUSIEF EVENTUELE BOEGSCHROEF KOLOM 33 VEROORZAKEND HET BETREFT HIER DE VRAAG OF EN IN HOEVERRE -IN HET KADER VAN DE ONGEVALSANALYSE- DE SCHEPEN HET (MEDE) VEROORZAKEN VAN HET ONGEVAL IS AAN TE REKENEN. 14 BLZ 1 2 3 9 PRIMAIR VEROORZAKEND SCHIP MEDE VEROORZAKEND SCHIP NIET VEROORZAKEND SCHIP GEGEVENS ONTBREKEN. N.B. BIJ EEN ONGEVAL WAARBIJ SLECHTS EEN SCHIP IS BETROKKEN (EENZIJDIG ONGEVAL). WORDT IN HET KADER VAN DE ANALYSE HET BETREFFENDE SCHIP ALS ".VEROORZAKEND SCHIP ' " BESCHOUWD. WAAROP HET KODECIJFER 1 VAN TOEPASSING IS. OMSTANDIGHEDEN OMSTANDIGHEDEN OF FAKTOREN DIE ( MEDE) TOT HET ONGEVAL HEBBEN GELEID OF DAARBIJ EEN ROL VAN ENIGE BETEKENIS HEBBEN GESPEELD. KOLOM 34 VAARTECHNISCH 0 VAARTECHNISCHE OMSTANDIGHEDEN NIET VAN BELANG OF NIET VAN TOEPASSING 1 IN- OF UITVAREN VAN HAVENS» KRUISEN VAN HET VAARWATER» KRUISENDE KOE «Ji OP RUIM VAARWATER» IN- OF LJITVOEGEN OP SPLITSINGSPUNTEN» BIJ VERTAKKINGEN ENZ. 2 OPDRAAIEN» KOP VOOR NEMEN 3 OPLOPEN. VOORBIJLOPEN. LANGSVAREN 4 ONTMOETEN 5 KOMBINATIE VAN VOORBIJLOPEN EN ONTMOETEN 6 PLOTSELINGE (ONVERWACHTE) KOERSWIJZIGING 7 VERKEERDE WAL VAREN INKL. OVERSTEKEN TOT DAT DOEL. PASSEREN BRUGOPENING AAN BAKBOORDZIJDE VAN VAARWEG 8 MANOEUVREREN (GAANDE HOUDEN. AFMEREN. ONTMEREN. SLUIS INOF UITVAREN» VOOR ANKER GAAN E.D.) 9 ANDERE OMSTANDIGHEDEN VAN VAARTECHNISCHE AARD OF GEGEVENS ONTBREKEN KOLOM 35 MENSELIJKE FAKTOREN 0 MENSELIJKE FAKTOREN NIET AANWIJSBAAR OF NIET VAN TOEPASSING 1 BEOORDELINGSFOUT T.A.V. VERKEERSSITUATIE 2 BEOORDELINGSFOUT T.A.V. MANOEUVREEREIGENSCHAPPEN VAN EIGEN SCHIP OF SLEEP 3 MISVERSTANDEN 4 ONOPLETTENDHEID 5 ONBEKENDHEID MET HET VAARWATER 6 ONBEKWAAMHEID (DOOR GEBRUIK VAN ALKOHOL» MEDICIJNEN ENZ.) -t HM.IUTnT, OMrirCKIINriTf! HF HWUni nOF.wriF 15 BLZ GEBRUIK VAN TECHNISCHE NAVIGATIEEN HULPMIDDELEN (RADAR»MARIFOON) 8 ONJUISTE ORIËNTATIE 9 OVERIGE MENSELIJKE FAKTOREN OF GEGEVENS ONTBREKEN. KCLOM 36 SCHIP EN/OF LADING 0 1 2 3 4 5 6 7 B 9 KOLOM 37 GEEN TEKORTKOMINGEN TECHNISCH DEFEKT OF STORING ONVOLDOENDE UITRUSTING ONVOLDOENDE UITZICHT ONVOLDOENDE AFDICHTING OVERBELADING FOUTIEVE BELADING BRAND EXPLOSIE OVERIGE TEKORTKOMINGEN OF FAKTOREN OF GEGEVENS ONTBREKEN. UITWENDIG 0 1 2 3 4 5 6 OMSTANDIGHEDEN NIET VAN INVLOED SLECHT ZICHT WIND GOLFSLAG STROOMSTERKTE» STROOMBEELD IJSGANG ONVOLDOENDE UITZICHT ( DOOR OBSTAKELS BUITEN HET SCHIP) 7 ONBEKENDE WIJZIGINGEN AAN DE VAARWEG (UITVALLEN VAN LICHTBOEI» ONTBREKENDE TON» ONBEKENDE NIET GEMARKEERDE OBSTAKELS ONDER WATER) 8 ZUIGING (BIJ OPLOPEN LANGSVAREN E.D.) 9 OVERIGE UITWENDIGE OMSTANDIGHEDEN (ONDERGELOPEN KRIBBEN» HAVENDAMMEN ED) OF GEGEVENS ONTBREKEN KOLOM 38 T/M 40 SNELHEID T.O.V. DE GROND DE SNELHEID VAN HET VAARTUIG OP HET MOMENT VAN AANVARING IN M/SEC. ACHTERUIT VAREND IS NEGATIEF» VOORUIT VAREND IS POSITIEF. +00 GEEN OF GERINGE SNELHEID (MANOEUVREREN +99 GEGEVENS ONTBREKEN. KOLOM 41 SLEEPBOOTHULP TEN TIJDE ONGEVAL 0 GEEN SLEEPBOOTHULP 1 1 ASSISTERENDE SLEEPBOOT 2 2 ASSISTERENDE SLEEPBOTEN ENZ. 8 8 OF MEER ASSISTERENDE SLEEPBOTEN 9 SLEEPBOOTHULP AANWEZIG» GEGEVENS BETREFFENDE HET AANTAL ONTBREKEN.' N.B. BIJ EEN SLEEPEENHEID WORDT (WORDEN) DE SLEPENDE SLEEPBOOT (BOTEN) UITERAARD NIET ALS "ASSISTEREND" AANGEMERKT. 16 BLZ KOLOM 42 STROOM EN VAARRICHTING *) 0 VAARRICHTING NIET VAN TOEPASSING (GEMEERD» TEN ANKER. VASTGEVAREN E.D.) 1 GEEN STROOM» MET L-OEVER AAN SB-ZIJDE 2 GEEN STROOM» MET R-OEVER AAN S&-ZIJDE 3 VOORSTROOM» MET L-OEVER AAN SB-ZIJDE 4 VOORSTROOM» MET R-OEVER AAN SB-ZIJDE 5 TEGENSTROOM» MET L-OEVER AAN SB-ZIJDE 6 TEGENSTROOM» MET R-OEVER AAN SB-ZIJDE 7 OVERIGE VAARRICHTINGEN(BIJ DWARSE OVERSTEEK VAN DE VAARWEG» OP RUIM VAARWATER. MEER E.D.) 9 GEGEVENS ONTBREKEN. *) VOOR HET BEFALEN VAN DE LINKER- RESP. RECHTEROEVER VAN EEN VAARWEG ZIE HET VOORLOPIGE ONTWERPPLAN OP OVERZICHTSKAART "VAARWEGEN IN NEDERLAND" SCHAAL 1 ! 400000 ( NOG NIET ALS BIJLAGE BESCHIKBAAR). HULPMIDDELEN KOLOM 43 LOODSAANWIJZING 0 NIET ONDER LOODSAANWIJZING OF LOODS WEL AANBOORD» WAARVAN GEEN GEBRUIK WORDT GEMAAKT 1 AANWIJZING VAN RIJKSLOODS 2 AANWIJZING VAN GEMEENTELOODS 3 AANWIJZING VAN PARTIKULIERE LOODS 4 KAPITEIN MET LOODSBREVET 5 ONDER LOODSAANWIJZING» GEGEVENS BETREFFENDE DE LOODS ONTBREKEN. 6 ONDER BEGELEIDING WALRADAR 9 GEGEVENS ONTBREKEN. KOLOM 44 T/M 45 RADAR/MARIFOON 00 01 02 03 04 05 GEEN RADAR» GEEN MARIFOON GEEN RADAR» MARIFOON NIET BIJ GEEN RADAR» MARIFOON WEL BIJ RADAR NIET BIJ»GEEN MARIFOON RADAR WEL BIJ» GEEN MARIFOON RADAR NIET BIJ» MARIFOON NIET BIJ 06 RADAR NIET BIJ» MARIFOON WEL BIJ 07 RADAR WEL BIJ» MARIFOON NIET BIJ /*O O Af!*, ra I!T! TiT '.- U A H ? T flfll! If r- • r--. 17 BLZ 09 GEGEVENS NIET VAN BELANG •99 GEGEVENS ONTBREKEN. KOLOM 46 OPTISCHE TEKENS/ GELUIDSSEINEN HET BETREFT HIER DE VRAAG OF DOOR DE PETROKKEN EENHEDEN REEDS VOORDAT HET ONGEVAL PLAATSVOND DE OPTISCHE TEKENS WERDEN GEVOERD RESP. DE GELUIDSSEINEN ZIJN GEGEVEN DIE REGLEMENTAIR VERPLICHT ZIJN GESTELD. 0 GEEN OPTISCHE TEKENS» GEEN GELUIDSSEINEN 1 GEEN OPTISCHE TEKENS» WEL GELUIDSSEINEN 2 WEL OPTISCHE TEKENS» GEEN GELUIDSSEINEN 3 WEL OPTISCHE TEKENS» WEL GELUIDSSEINEN 4 GEGEVENS NIET VAN TOEPASSING 9 GEGEVENS ONTBREKEN. LADING KOLOM 47 BELADINGSTOESTAND 0 1 2 3 *) VOOR "LEDIG NIET ONTGAST1 LAADVERMOGEN NIET VAN TOEPASSING LEDIG SCHIP *) GELADEN SCHIP GEBALLAST» OVERIGENS NIET GELADEN SCHIP 9 GEGEVENS ONTBREKEN. ZIE KOL. 50/51 LADING: VAN EEN MEERSOORTIGE LADING WORDT SLECHTS DE IN GEWICHT VOORNAAMSTE GOEDERENSOORT VERMELD. INGEVAL HET GEVAARLIJKE STOFFEN BETREFT» WORDT DE KEUZE MEDE DOOR DE KLASSE DAARVAN BEPAALD. KOLOM 48 T/M 49 GOEDEREN/ PASSAGIERS 00 01 02 03 04 05 06 07 08 09 10 GEEN GOEDEREN. GEEN PASSAGIERS VOEDINGSPRODUKTEN» VEEVOEDER VASTE BRANDSTOFFEN AARDOLIE EN AARDOLIEPRODUKTEN ERTSEN» ERTSKONCENTRATEN» METAALAFVAL. GEROOST IJZERKIES METALEN EN HALFFABRIKATEN VAN METAAL RUWE MINERALEN EN FABRIKATEN. BOUWMATERIALEN MESTSTOFFEN CHEMISCHE PRODUKTEN OVERIGE GOEDEREN (ZIE EERST 10) LANDBOUWPRODUKTEN» LEVENDE DIFRFN 16 BLZ 11 PASSAGIERS 12 LADING ONBEKEND (IN KOMBINATIE MET KODE 2 IN KOLOM 47).OF 99 GEGEVENS ONTBREKEN (IN KOMBINATIE MET KODE 9 IN KOLOM 47) INDELING IN DE HOOFDGROEPEN 01 T/M 09 OVEREENKOMSTIG DE KODERING 1 T/M 9 VAN HET CENTRAAL BUREAU VOOR DE STATISTIEK DE DAARIN ONDER KODE O VOORKOMENDE "LANDBOUWPRODUKTEN EN LEVENDE DIEREN" ZIJN IN DEZE KODELIJST ONDER 10 OPGENOMEN (OMWILLE VAN DE' UNIFORMITEIT M.B.T. DE BETEKENIS VAN HET CIJFER 0 ) . VOOR EEN SPECIFIKATIE VAN DE GOEDERENSOORTEN PER GROEP» ZIE BIJLAGE 2. KOLOM 50 T/M 51 GEVAARLIJKE STOFFEN BINNENVAART 1) 00 GEEN GEVAARLIJKE STOFFEN 01 LEDIG NIET ONTGAST TANKSCHIP 11 ONTPLOFBARE STOFFEN EN VOORWERPEN 12 MET ONTPLOFBARE STOFFEN GELADEN VOORWERPEN 13 ONTVLAMMINGSMIDDELEN. VUURWERK E.D. 14 SAMENGEPERSTE. VLOEIBARE OF OPGELOSTE GASSEN 15 STOFFEN DIE MET WATER BRANDBARE GASSEN ONTWIKKELEN 20 VOOR ZELFONTBRANDING VATBARE STOFFEN 31 BRANDBARE VLOEISTOFFEN 32 BRANDBARE VASTE STOFFEN ' 33 STOFFEN DIE DE VERBRANDING BEVORDEREN 41 GIFTIGE STOFFEN 42 RADIO-AKTIEVE STOFFEN 50 BIJTENDE STOFFEN 60 WALGINGWEKKENDE OF BESMETTINGSGEVAAR OPLEVERENDE STOFFEN 70 ORGANISCHE PEROXYDEN 90 ANDERE STOFFEN DIE GEVAAR KUNNEN OPLEVEREN 99 LADING ONBEKEND (IN KOMBINATIE MET KODE 2 IN KOL. 47 (» GELADEN) OF GEGEVENS ONTBREKEN (IN KOMBINATIE MET KODE 9 IN KOLOM 47) N.B. DE KODE 99 VOOR GEVAARLIJKE STOFFEN GELDT SLECHTS T.A.V. TANKSCHEPEN E.D. OP VRACHTEENHEDEN WAARVAN KAN WORDEN AANGENOMEN DAT DEZE GEEN GEVAARLIJKE STOFFEN VERVOERDEN. IS DE KODE 00 VAN TOEPASSING. 19 BLZ OVER DE BINNENWATEREN VAN GEVAARLIJKE STOFFEN" (VBG) EN HET REGLEMENT VOOR VERVOER VAN GEVAARLIJKE STOFFEN OVER DE RIJN (ADNR). (ACCORD EUROPEEN POUR LE TRANSPORT DES MATIERES DANGEREUSES PAR NAVIGATION SUR LE RHIN) ZEEVAART 1) 00 GEEN GEVAARLIJKE STOFFEN 01 LEDIG NIET ONTGAST TANKSCHIP 10 ONTPLOFBARE STOFFEN 20 SAMENGEPERSTE. VLOEIBARE OF OPGELOSTE GASSEN 30 ONTVLAMBARE VLOEISTOFFEN 41 GEMAKKELIJK VLAM VATTENDE VASTE STOFFEN 42 AAN BROEI OF ZELFONTBRANDING ONDERHEVIGE STOFFEN 43 STOFFEN DIE MET WATER OF VOCHTIGE LUCHT BRANDBARE GASSEN AFGEVEN 51 OXYDERENDE STOFFEN (ZUURSTOFDRAGERS) 52 ORGANISCHE PEROXYDEN 61 GIFTIGE STOFFEN 62 BESMETTINGSGEVAAR OPLEVERENDE STOFFEN 70 RADIO-AKTIEVE STOFFEN 80 BIJTENDE STOFFEN 90 ANDERE STOFFEN DIE GEVAAR KUNNEN OPLEVEREN 99 LADING ONBEKEND (IN KOMBINATIE MET KODE 2 IN KOLOM 47 (=GELADEN> 99 GEGEVENS ONTBREKEN (IN KOMBINATIE MET KODE 9 IN KOLOM 47. 1) OVEREENKOMSTIG DE INDELING BIJ INTER-GOVERNMENTAL MARITIME CONSULTATIVE ORGANIZATION (IMCO). N.B, EEN ZEESCHIP. BETROKKEN BIJ EEN ONGEVAL OP EEN VAARWEG BINNEN NEDERLAND. VALT V.W.B. ZIJN LADING AAN GEVAARLIJKE STOFFEN ONDER DE CODERING VOOR DE BINNENVAART, SCHADE KOLOM 52 T/M 53 LOKATIE DE PLAATS VAN DE SCHADE AAN HET SCHIP 00 01 02 03 04 05 06 07 GEEN SCHADE VOORSTEVEN, NIET NADER AANGEGEVEN STUURBOORD-VOORSCHIP STUURBOORD-FLANK STUURBOORD-ACHTERSCHIP BAKBOORD-VOORSCHIP BAKBOORD-FLANK BAKBOORD-ACHTF.RSCHIP 20 BLZ 08 ACHTERSCHIP. NIET NADER AANGEGEVEN 09 VLAK ( Z I E TOELICHTING ONDER A) 10 11 12 13 99 KOLOM 54 TYPE KOLOM 55 GROOTTE OPBOUW MACHINEKAMER LAADRUIMTE OVERIGE RUIMTEN EN INTERIEUR GEGEVENS ONTBREKEN HET TYPE SCHADE 0 GEEN SCHADE 1 ALLE SOORTEN SCHADE NIET DIRECT AAN ROMP OF OPBOUW. ZOALS! SCHADE AAN SCHROEF. ROER. GANGWAY TROSSEN, ZUIGPIJP VAN ZANDZUIGERS» ETC (ZIE TOELICHTING ONDER C) 2 ALLE SOORTEN SCHADE AAN DE OPBOUW (ZIE TOELICHTING ONDER B> 3 DEUKEN EN ANDERE ROMPSCHADE BOVEN DE WATERLIJN» ANDERS DAN GATEN 4 GATEN IN DE SCHEEPSROMP BOVEN DE WATÉRLIJN 5 DEUKEN EN ANDERE ROMPSCHADE ONDER DE WATERLIJN» ANDERS DAN GATEN 6 GATEN IN DE SCHEEPSROMP ONDER DE WATERLIJN 7 BRAND- EXPLOSIE SCHADE 8 OVERIGE SCHADE 9 GEGEVENS ONTBREKEN DE GROOTTE VAN DE SCHADE 0 GEEN SCHADE 1 ZEER GERINGE SCHADE» ZOALS VERFKRASSEN» GEBROKEN TROSSEN EN/OF DEUKEN TOT CA 5 CM DIEP 2 GERINGE SCHADE ZOALS ONDIEPE DEUKEN TUSSEN CA 5 EN 15 CM DIEP EN/OF GATEN OF SCHEUREN MET EEN OPPERVLAKTE TOT CA 15 CM2 EN VERDER ALLE SCHADES GROTER • DAN CODE 1 WELKE NIET AAN SCHEEPSROMP OF OPBOUW ZIJN OPGELOPEN» GERINGE BRAND- EXPLOSIESCHADE 3 AANZIENLIJKE SCHADE. DEUKEN MET DIEPTEN TUSSEN CA 15 EN 40 CM DIEPTE EN/OF GATEN OF SCHEUREN MET OPPERVLAKTE TUSSEN CA 15 EN 100 CM2» AANZIENLIJKE BRAND- EXPLOSIE SCHADE 4 GROTE SCHADE» DEUKEN MET DIEPTE VAN MEER DAN 40 CM EN/OF GATEN OF LEKKEN MET OPPERVLAKTEN VAN MEER DAN CA 100 CM2 VOORTS OOK BREKEN VAN DE ROMP, UITGEBRAND SCHIP 5 GEZONKEN SCHIP 6 OVERIGE SCHADE e nrrsruFNn nnruaPKPH 21 BLZ TOELICHTING: <A> - BIJ SCHADE AAN HET VLAK WORDT GEEN ONDERSCHEID GEMAAKT TUSSEN BB EN SB. OMDAT VAAK PAS AANZIENLIJKE TIJD NA HET ONGEVAL BLIJKT WAAR DE SCHADE ZICH IN DE DWARSRICHTING GEZIEN» PRECIES BEVINDT. (B) - BIJ SCHADE AAN DE OPBOUW WORDT GEEN ONDERSCHEID GEMAAKT TUSSEN DEUKEN ETC. EN GATEN» OMDAT DIT I.V.M. HET RISIKO DAT HET SCHIP ZELF LOOPT (ZINKEN) OF HET RISIKO DAT HET VOOR DE OMGEVING OPLEVERT (SPILL) GEEN VERSCHIL MAAKT. (C) - BIJ SCHADE AAN GANGWAY» TROSSEN ETC. WORDT GEEN LOKATIE OPGEGEVEN, OMDAT HET VAAK NIET UIT DE ONGEVALSVERSLAGEN BLIJKT, TERWIJL HET OOK NIET INTERESSANT IS. 22 BLZ BIJLAGE 1 DEFINITIES VAN DIVERSE SOORTEN VAARWATER IN NEDERLAND EN DE KUSTGEBIEDEN. 1. KANAAL EEN VAARWEG DIE AANGELEGD IS» WAARBIJ HET WATER GEHEEL OF NAGENOEG STROMINGSVRIJ IS EN DIE MEESTAL TOEGANKELIJK IS VIA EEN SCHUTSLUIS. DE UATERSPIEGEL IS HORIZONTAAL OF NAGENOEG HORIZONTAAL. VOORBEELDEN! AMSTERDAM-RIJNKANAAL» ZUID-WILLEMSVAART. 2'. GEKANALISEERDE RIVIER EEN RIVIER WAARVAN DE WATERSTAND IN BELANGRIJKE MATE BEHEERST KAN WORDEN DOOR MIDDEL VAN KUNSTWERKEN. DE BODEM LOOPT IN PRINCIPE NIET HORIZONTAAL» MAAR VOLGT HET NATUURLIJKE VERHANG VAN. DE ONGESTOORDE RIVIER. VOORBEELDEN! MAAS, BENEDEN-RIJN» LEK 3. BOVENRIVIER EEN NATUURLIJKE» VRIJSTROMENDE WATERLOOP» WAARIN DE STROOMRICHTING VAN HET WATER ALTIJD DEZELFDE IS. DE BODEM HEEFT EEN NATUURLIJK VERHANG EN DE WATERSPIEGEL IS VRIJWEL EVENWIJDIG AAN DE BODEM. DE BOVENRIVIEREN ZIJN IN DE LOOP VAN DE TIJD AANGEPAST AAN O.A. DE EISEN MET BETREKKING TOT DE VEILIGHEID VAN DE SCHEEPVAART, VOORBEELDEN: BOVEN-RIJN» WAAL» IJSSEL. 4. GETIJRIVIER EEN RIVIER WAARVAN DE WATERSTAND EN DE STROOMRICHTING BEPAALD WORDEN DOOR DE RIVIERAFVOER EN DE INVLOED VAN HET GETIJ OP DE •ZEE» WAARMEE DE RIVIER IN OPEN VERBINDING STAAT, DE STROOM IS WISSELEND VAN RICHTING EN STERKTE. VOORBEELDEN: NIEUWE MAAS» OUDE MAAS, NOORD. 5. ZEEARM UATER DAT IN DIREKTE VERBINDING STAAT MET OPEN ZEE, WAARBIJ DE INVLOED VAN HET GETIJ UITSLUITEND OF NAGENOEG UITSLUITEND BEPALEND IS VOOR DE WATERSTANDEN EN DE STROMEN IN DE ZEEARM. EEN ZEEARM WORDT GEKENMERKT DOOR EEN STELSEL VAN GEULEN EN ZANDBANKEN. VOORBEELDEN: WESTERSCHELDE, OOSTERSCHELDE. 6. ZEE EN TERRITORIALE WATEREN HIERONDER WORDT AL HET WATER VERSTAAN BUITEN DE LIJN, OMSCHREVEN IN ARTIKEL 1.3 VAN HET VAARREGLEMENT. 7. HAVEN PEN WATERPFKKFN DAT G F 7 I F N DF VORMPFUINC!. n i F P T . I1TTRIISTTMP 23 BLZ E.D., KENNELIJK BEDOELD IS OM SCHEPEN LIGPLAATS TE BIEDEN. VOORHAVENS EN HAVENTOEGANGEN WORDEN GEACHT TE BEHOREN TOT DE VAARWEGEN WAARTOE ZIJ TOEGANG BIEDEN. 8. MEER EEN DOOR LAND OMGEVEN WATERDEKKEN. IN TEGENSTELLING TOT DIE VAN DE ONDER 1 T/M 5 GENOEMDE WATEREN» ZIJN DE HOOFDAFMETINGEN IN TWEE ONDERLING LOODRECHTE 'RICHTINGEN BIJ EEN MEER VAN DEZELFDE ORDE VAN GROOTTE. DE ONDER 1 EN 2 GENOEMDE» AL DAN NIET BETONDE VAARGEULEN DIE EEN MEER DOORSNIJDEN» WORDEN GEACHT TOT DE VAARWEGSOORTEN 1 EN 2 TE BEHOREN. 9. OVERIGE VAARWATEREN ALLE WATEREN DIE NIET ONDER DE DEFINITIES 1 T/M 8 VALLEN, VOORBEELDEN: WADDENZEE» HARINGVLIET. 24 BLZ BIJLAGE 2 GOEDERENSOORTEN PER HOOFDGROEP VOLGENS GOEDERENNAAMLIJST NSTR *) 01 VOITDINOSPRODUKTEN, VEEVOEDER SUIKER! RUWE EN .GERAFFIN. SUIKER, MELASSE. DRANKEN: WIJN EN DRUIVENMOST» BIER» ANDERE ALKOHOLISCHE EN ALKOHOLVRIJE DRANKEN. GENOTMIDDELEN EN BEREIDE VOEDINGSMIDDELEN! KOFFIE, CACAOBONEN, CACAO- EN CHOKOLADEPRODUKTEN» THEE» SPECERIJEN, VRUCHTENSUIKER, SUIKERWERK. BEREIDE VOEDINGSMIDDELEN: RUWE TABAK EN AFVAL, TABAKSFABRIKATEN, VLEES, VIS EN ZUIVELPRODUKTEN! VLEES! VERS» GEKOELD» BEVROREN» GEDROOGD» GEZOUTEN» GEROOKT» VLEESKONSERVEN. VIS» SCHAAL- EN WEEKDIEREN! VISKONSERVEN» VERSE MELK EN ROOM, MELKPRODUKTEN» SPIJSVETTEN» EIEREN, GRAAN-» FRUIT- EN GROENTEN&EREIDINGEN! MEEL EN BLOEM» MOUT, ANDERE GRAANPRODUKTEN» GEDROOGE VRUCHTEN» VRUCHTENKONSERVEN» PEUL- VRUCHTEN, GROENTENKONSERVEN» HOP. OLIEZADEN, OLIËN EN VETTEN*. KOPRA» SOJABONEN, GRONDNOTEN, ANDERE OLIEHOUDENDE ZADEN, LIJNOLIE» ANDERE PLANTAARDIGE EN DIERLIJKE OLIËN EN VETTEN. VEEVOEDER! STRO EN HOOI» PERSKOEKEN» ZEMELEN EN ANDER VEEVOEDER. 02 VASTE BRANDSTOFFEN STEENKOOL EN STEENKOOLBRIKETTEN, BRUINKOOL» BRUINKOOLBRIKETTEN EN TURF» COKES VAN STEENKOOL EN BRUINKOOL. 03 AARDOLIE EN AARDOLIEPRODUKTEN RUWE AARDOLIE. VLOEIBARE BRANDSTOFFEN. BENZINE» KEROSINE» WHITE SPIRIT» GASEN DIESELOLIE» ZWARE STOOKOLIE. ENERGIEGASSEN: ANDERE AARDOLIEDERIVATEN: SMEEROLIEN EN -VETTEN» PETROLEUMBITUMEN» E.D.. ANDERE AARDOLIEPRODUKTEN. 04 ERTSEN. MEETAALAFVAL» GEROOST IJZERKIES IJZERERTS. KOPER- » ALUMINIUM-, MANGAAN-» TIN-» ZINK-, EN ANDERE ERTSEN EN AFVAL VAN NON-FERROMETALEN. IJZER- EN STAALSCHROOT» HOOGOVENSTOF» IJZERSLAKKEN» GEROOST IJZERKIES. 05 METALEN EN HALFFABRIKATEN VAN METAAL RUW GIETIJZER, FERROLEGERINGEN EN STAAL. GEWALSTE E.A. HALFFABRIKATEN VAN STAAL» STAAF- EN VORMSTAAL. WALSDRAAD» IJZER- EN STAALDRAAD» SPOORSTAVEN E.D. PLAAT- EN. BANDSTAAL, PIJPEN EN VERBINDINGSSTUKKEN» GIET- EN SMEEDSTUKKEN» ANDERE GIE- 25 BLZ NON-FERROMETALEN: KOPER» ALUMINIUM, LOOD, ZINK EN ANDERE NONFERROMETALEN EN HALFFABRIKATEN DAARVAN. 06 RUWE MINERALEN EN FABRIKATEN» BOUWMATERIALEN ZOUT» 0NGER005T IJZERKIES» ZWAVEL» INDUSTRIEZAND» ZAND» GRIND, PUIMSTEEN» KLEI EN KLEIAARDE» SLAKKEN EN ASSEN» STEENSLAG EN KEISTENEN» MACADAM» NATUURSTEEN» GIPS- EN KALKSTEEN» KRIJT» ANDERE MINERALEN»' CEMENT» KALK» GIPS! ANDERE BEWERKTE BOUWMATERIALEN VAN CEMENT» BETON E.D. KERAMISCHE BOUWMATERIALEN. 07 MESTSTOFFEN NATUURLIJKE MESTSTOFFEN! NATRIUMNITRAAT» RUWE FOSFAAT» KALIZOUTEN EN ANDERE NATUURLIJKE MESTSTOFFEN. KUNSTMESTSTOFFEN! FOSFAATSLAKKEN» ANDERE FOSFAATMESTSTOFFEN, 08 CHEMICHE PRODUKTEN CHEMISCHE BASISPRODUKTEN! ZWAVELZUUR, NATRIUMHYDROXYDE» NATRIUMCARBONAAT» CALCIUMCARBIDE» ANDERE CHEMISCHE BASISPRODUKTEN! ALUMINIUMOXYDE EN -HYDROXYDE» PRODUKTEN VAN STEENKOOL- EN PETROCHEMIE! BENZOL, PEK, TEER E.D. CELLULOSE EN OUD PAPIER! ANDERE CHEMISCHE PRODUKTEN! KUNSTSTOFFEN» VERF-» KLEUR- EN LOOISTOFFEN! MEDICINALE EN FARMACEUTISCHE PRODUKTEN» PARFUMERIEEN EN REINIGINGSMIDDELEN. STIJFSEL» ZETMEEL E.D.. ANDERE CHEMISCHE PRODUKTEN. SPRINGSTOFFEN EN MUNITIE. 09 OVERIGE GOEDEREN VERVOERMATERIAAL! SPOOR- EN TRAMMATERIAAL» MOTORVOERTUIGEN» MOTORRIJWIELEN, FIETSEN EN ANDERE VOERTUIGEN VOOR HET WEGVERVOER. VLIEGTUIGEN EN SCHEPEN. LANDBOUWTRAKTOREN EN - MACHINES, ELEKTRISCHE EN NIET-ELEKTRISCHE MACHINES, APPARATEN, MOTOREN. METAALWAREN. KONSTRUKTIEWERKEN» METAAL EN METAALFABRIKATEN. GLAS» GLAS- EN AARDEWERK» KERAMISCHE PROD.i LEER» LEER- EN BONTWERK» TEXTIEL» GARENS» KLEDING EN SCHOEISEL. ANDERE FABRIKATEN EN HALFFABRIKATEN: RUBBERFABRIKATEN» PAPIER EN KARTON(WAREN)» DRUKWERK. NIEUWE MEUBELEN, FINEER EN BEWERKT HOUT» HOUT- EN KURKWAREN. ANDERE GOEDEREN! GEBRUIKT(E) EMBALLAGE» AANNEMERSMATERIAAL E.D.» VERHUISBOEDELS» GOUD» MUNTEN. ANDERE GOEDEREN W.0. STUKGOEDEREN. 10 LANDBOUWPRODUKTEN) LEVENDE DIEREN TARWE» GERST» ROGGE» HAVER, MAÏS» RIJST» EN ANDERE GRANEN» AARDAPPELEN) VER3 FRUIT, NOTEN) VERSE EN BEVROREN GROENTEN» SUIKERBIETEN;' 26 BLZ RUWE HUIDEN EN VELLEN) RUBBER» RUW OF GEREGENEREERD) BLOEMBOLLEN» ANDERE LANDBOUWPRODUKTEN) TEXTIELSTOFFEN EN -AFVAL» WOL» KATOEN» JUTE. KUNSTMATIGE EN PLANTAARDIGE TEXTIELVEZELS» TEXTIELAFVAL HOUT» PAPIERHOUT, MIJNHOUT» ANDER RONDHOUT» EENVOUDIG BEWERKT HOUT, BRANDHOUT» KURK! LEVENDE DIEREN. *) NOMENCLATURE UNIFORME DE MARCHANDISES POUR LES STATISTIQUES DE TRANSPORTS» REVISE (DE IN EEG-VERBAND AANVAARDE GOEDERENNAAMLIJST VOOR DE VERVOERSTATISTIEKEN) > 27
© Copyright 2024 ExpyDoc