44 - VOEDSELVEILIGHEID Riskjockeys en formele voedselveiligheid De voorzieningenrechter van het CBb geeft de NVWA groen licht voor vergaande risicomanagementmaatregelen in de paardenvleesfraudes. Twee CBb-uitspraken in de paardenvleesfraudes zijn nogal opmerkelijk, omdat de NVWA aan zijn verplichting onder artikel 10 van de ALV om het publiek te informeren in geval van voedselveiligheidsproblemen invulling geeft door consequent mee te delen dat van gevaar voor de volksgezondheid niet is gebleken. Sofie van der Meulen en Bernd van der Meulen Jaar van het Paard Op 31 januari 2014 begon naar de Chinese jaartelling een nieuw jaar.1 Volgens de Chinese dierenriem is dit het Jaar van het Paard. Het paard is het edelste der dieren en de Chinese astrologie dicht het dier veel positieve eigenschappen toe. Zo zijn paarden harde werkers en eigenzinnige denkers. Het Jaar van het Paard staat voor een jaar met veel activiteit, arbeid en hervorming. Een jaar paard Toen het Chinese Jaar van het Paard begon, was er in de levensmiddelenbranche al meer dan een – door het paard gedomineerd – jaar verstreken. We veronderstellen de hoofdlijnen bekend. Ook ons Jaar van het Paard heeft zich gekenmerkt door veel activiteit, arbeid en op zijn minst een 1 2 Hoewel China sinds 1912 de westerse kalender hanteert, speelt de maankalender nog een grote rol bij het vaststellen van de datum van de Chinese feestdagen. wens tot hervorming.2 Aan de paardenfraude gerelateerde hervormingen van het levensmiddelenrecht heeft nu ook de rechter een bijdrage geleverd. In dit artikel willen wij vooral die bijdrage tegen het licht houden. Wat betekent zij voor de ontwikkeling van het levensmiddelenrecht en hoe is zij te waarderen? In de loop van het jaar heeft de NVWA het probleem van de paardenvleesfraude op verschillende wijzen geduid. Als wij het goed zien, heeft de NVWA de paardenvleesfraude uitsluitend als een voedselveiligheidsprobleem willen aanpakken, niet als misleiding van de consument.3 Het niet 2 3 Zie over de paardenvleesfraude: S.M.M. van der Meulen en B.M.J. van der Meulen, ‘Rosbief. Juridische kanttekeningen bij het paardenvleesschandaal. Over de gedaantewisseling van een paard, voedselveiligheid en misleiding van de consument’, Tijdschrift voor Agrarisch Recht 2013, p. 290-304 en de column ‘Voedselvertrouwen komt te voet maar vliedt te paard’ van B.M.J. van der Meulen, VAR 25 juli 2013, http://verenigingbestuursrecht.nl/2013/07/ voedselvertrouwen-komt-te-voet. Zie voor onze opvatting daarover de in de vorige voetnoot genoemde column. JUNI 2014 RISKJOCKEYS EN FORMELE VOEDSELVEILIGHEID declareren van paardenvlees op etiketten van levensmiddelen had heel goed kunnen worden aangepakt wegens strijd met het misleidingsverbod dat is opgenomen in artikel 16 van de Algemene Levensmiddelenverordening (hierna: ALV).4 De NVWA kan tegen misleiding optreden op grond van de Warenwet door het opleggen van bestuurlijke boeten.5 Daarnaast kan ook strafvorderlijk worden opgetreden tegen misleiding op basis van een verdenking van valsheid in geschrift en/of oplichting.6 De NVWA houdt in dit verband echter strikt vast aan voedselveiligheid. Welke voedselveiligheid is dat precies? t Aanvankelijk werd de nadruk gelegd op mogelijke aanwezigheid van residuen van diergeneesmiddelen die in de paardensport worden gebruikt. EFSA en EMA oordeelden echter dat de kans dat daardoor gezondheidsschade wordt veroorzaakt niet groter is dan 1 op de honderd miljoen en misschien wel 2 op een miljard.7 t Vervolgens werd de nadruk gelegd op de mogelijkheid dat niet-gekeurde of zelfs afgekeurde paardenkarkassen in de voedselketen terecht waren gekomen. t Op dit moment lijkt de NVWA het paard als kern van het probleem een beetje te hebben losgelaten en de nadruk te leggen op gebrekkige traceerbaarheid bij de – bij de fraude betrokken – bedrijven en (daardoor ook bij) hun afnemers. Het type probleem verwijdert zich in deze drie stappen steeds verder weg van een meetbaar voedselveiligheidsgebrek in concrete producten naar een vrees voor voedselveiligheidsproblemen die is gebaseerd op het ontbreken van informatie. Met andere woorden: het probleem is steeds minder wat wij weten en steeds meer wat wij niet weten. In deze benadering stelt de paardenvleesfraude de kernvraag of ons levensmiddelenrecht een formeel voedselveiligheidsbegrip kent. Dat wil zeggen, de vraag of op grond van procedurele gebreken producten mogen worden behandeld als onveilig, ook indien geen afwijkingen worden gemeten. De NVWA zou die vraag graag bevestigend beantwoord willen zien. De voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (hierna: CBb) heeft nu tot 4 5 6 7 Verordening (EG) 178/2002. Het misleidingsverbod is daarnaast ook te vinden in art. 2 en 3 van Richtlijn 2000/13/EG en artikel 5 en 29 Warenwetbesluit Etikettering van Levensmiddelen. Voornoemde bepalingen worden per 13 december 2014 vervangen door art. 7 en 9 van Verordening (EU) 1169/2011 over voedselinformatieverstrekking, art. 2, lid 7 en artikel 7 Warenwetbesluit Informatie Levensmiddelen. Art. 32b, eerste lid Warenwet en het Warenwetbesluit bestuurlijke boeten. De maximale bestuurlijke boete bedraagt op dit moment € 1.050. Art. 225 en 326 Sr. Ook het Bureau Risicobeoordeling van de NVWA acht de kans zeer klein. Zie Kamerstukken II 2012/13, 26 991 nr. 342, respectievelijk ‘Joint Statement of EFSA and EMA on the presence of residues of phenylbutazone in horse meat’, EFSA Journal 2013;11(4):3190, http://www.efsa.europa.eu/en/efsajournal/ pub/3190.htm. JUNI 2014 tweemaal toe inderdaad – zij het naar voorlopig oordeel – dat bevestigende antwoord gegeven. Potentieel betekent dit onzes inziens een zeer forse uitbreiding van de reikwijdte van het risicomanagementinstrumentarium. Handhavingsbesluiten van de NVWA Ons Jaar van het Paard is begonnen op 10 april 2013. Op die dag legde de NVWA een recall van 50.000 ton rundvlees op aan Vleesgroothandel Willy Selten B.V. (hierna: Selten), omdat dit rundvlees mogelijk vermengd zou zijn met paardenvlees. De NVWA geeft in een persbericht de volgende toelichting op de terugroepactie: “Vanwege de onduidelijke De voorzieningenrechter van het CBb heeft de platen gedraaid die de NVWA heeft aangevraagd herkomst van de partijen vlees kan de voedselveiligheid van dit vlees niet worden gegarandeerd. Daarom is de NVWA op grond van wet- en regelgeving genoodzaakt het product als niet geschikt voor humane consumptie of diervoerder aan te merken. Op dit moment zijn er geen concrete aanwijzingen dat er een gevaar is voor de volksgezondheid.” De NVWA verwijst in het besluit naar artikel 18 ALV als rechtsgrond.8 Op 6 februari 2014 besluit de NVWA tot een volgende recall van vlees. Ditmaal wordt de recall opgelegd aan Van Hattem B.V. (hierna: Van Hattem). De NVWA geeft aan dat de herkomst van het vlees, dat Van Hattem in de periode van 1 januari 2012 tot en met 23 januari 2014 heeft uitgeleverd, niet valt te traceren. Tevens heeft de NVWA vastgesteld dat Van Hattem rundvlees vermengde met paardenvlees zonder dat te vermelden. Van Hattem wordt opgedragen producten die geproduceerd zijn met vlees dat is geleverd door Van Hattem uit de markt te nemen, deze opdracht door te geven aan de afnemers en de NVWA te informeren. De NVWA noemt artikel 19 ALV als rechtsgrond voor deze opdrachten.9 In beide gevallen baseert de NVWA haar maatregelen op een gebrekkige traceerbaarheid waardoor de voedselveiligheid in het geding is, maar wordt een andere rechtsgrond genoemd. Rechtvaardigt een gebrekkige traceerbaarheid een recall in situaties als deze, waarin er geen concrete aanwijzingen zijn van gevaar voor de volksgezondheid? 8 9 Zie overweging 2 in de uitspraak van de voorzieningenrechter inzake Selten (CBb 20 december 2013, ECLI:NL:CBB:2013:280). CBb 17 februari 2014, r.o.3, ECLI:NL:CBB:2014:58. 3 44 - VOEDSELVEILIGHEID Over de toelaatbaarheid van het opleggen van een recall is inmiddels in elk van beide zaken door de voorzieningenrechter van het CBb uitspraak gedaan.9 In beide gevallen is de recall toelaatbaar geoordeeld. Hierna zullen we het juridisch kader schetsen en de twee uitspraken nader onder de loep nemen. Daarbij zal specifiek aandacht worden geschonken aan de uiteenlopende juridische onderbouwingen. Overwegingen CBb in de zaken Selten en Van Hattem In de zaak Selten overweegt het CBb (r.o. 9, 10 en 11): “Gelet hierop acht de voorzieningenrechter het niet uitgesloten dat in het bedrijf van Selten sprake is geweest van een praktijk van inkoop van partijen ongedocumenteerd vlees die mogelijk zijn gemengd met partijen vlees die aantoonbaar van EU-slachthuizen komen. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat van geen enkele partij vlees met zekerheid kan worden vastgesteld dat deze geheel afkomstig is van EU-erkende slachterijen. De veiligheid van de gehele voorraad vlees staat derhalve niet vast, zodat verweerder deze partijen vlees als onveilig in de zin van artikel 14 van Verordening (EG) nr. 178/2002 heeft kunnen aanmerken. Verweerder heeft het belang van de voedselveiligheid bij zijn beoordeling in dit geval kunnen laten prevaleren, omdat daarmee geen risico mag worden genomen. Een risico voor de voedselveiligheid is in dit geval duidelijk aanwezig. Uit het voorgaande vloeit voort dat verweerder zich eveneens op het standpunt heeft kunnen stellen dat van de partijen vlees die bij steekproef zijn onderzocht – en waarvan is geconstateerd dat deze partijen afkomstig zijn van EU-erkende slachterijen – evenmin de inbeslagname kan worden ingetrokken. Naast de omstandigheid dat het een ‘papieren’ steekproef betreft en de daarbij behorende partijen vlees niet zijn gekoppeld aan de in het koelhuis bevindende partijen, kan niet worden uitgesloten dat deze partijen vlees eveneens Warenwetboetes zijn voor echte fraudeurs een lachertje zijn vermengd met ongedocumenteerd, dat wil zeggen onveilig, vlees. Overigens staat vrijwel vast dat in een van beide partijen met fenylbutazon besmet paardenvlees aanwezig is. Ingevolge artikel 14, zesde lid, van Verordening (EG) nr. 178/2002 leidt de aanwezigheid van een onveilig levensmiddel in een partij tot de aanname dat alle levensmiddelen van die partij onveilig zijn, tenzij een uitvoerig onderzoek 10 CBb 20 december 2013, ECLI:NL:CBB:2013:280 en CBb 17 februari 2014, ECLI:NL:CBB:2014:58. 4 geen aanwijzingen oplevert dat de rest van de partij onveilig is. Voor zover er onderzoek is gedaan naar de onderhavige voorraad vlees is de uitkomst niet dat er geen aanwijzingen zijn dat deze voorraad onveilig is. Uit het eerste lid van artikel 14 van de Verordening volgt dat deze voorraad vlees niet in de handel wordt gebracht. Derhalve heeft verweerder op goede gronden besloten de inbeslagneming van de partijen vlees niet in te trekken.” In de zaak Van Hattem overweegt het CBb (r.o. 3): “Aan de bij het bestreden besluit opgelegde last onder bestuursdwang legt de staatssecretaris ten grondslag dat verzoekster naar aanleiding van de bij brief van 29 januari 2014 gegeven opdracht op 2 februari 2014 een traceringsverslag heeft overgelegd. Dit verslag geeft volgens de staatssecretaris geen duidelijkheid over de gevraagde tracering; verder bestaat er geen duidelijkheid over de gegevens van een aantal op het bedrijf van verzoekster aangevoerde paardachtigen. Nu verzoekster niet tot tracering in staat is, staat vast dat de partijen vlees die van 1 januari 2012 tot en met 23 januari 2014 door haar zijn geproduceerd, niet voldoen aan de voedselveiligheidsvoorschriften. Op grond van artikel 19 van Verordening (EG) nr. 178/2002 dient verzoekster de procedures in te leiden om deze partijen vlees uit de handel te nemen, aldus de staatssecretaris.” En (r.o. 5.2.): “De slotsom is dat het oordeel van de staatssecretaris ten aanzien van de onvolledige traceerbaarheid van de door verzoekster geproduceerde partijen vlees niet onjuist wordt geacht. Nu de herkomst van het vlees onvoldoende duidelijk is en er aanwijzingen zijn dat meer vlees het bedrijf heeft verlaten dan er is binnengekomen bestaat het risico dat er partijen ongedocumenteerd, mogelijk zelfs ongekeurd, vlees zijn verwerkt. Gelet hierop heeft de staatssecretaris naar voorlopig oordeel in redelijkheid de last onder bestuursdwang kunnen opleggen. Het is een zeer ingrijpende, maar in de gegeven situatie geen disproportionele maatregel.” (cursivering door auteurs toegevoegd) Traceerbaarheid - artikel 18 ALV In beide zaken verwijst de NVWA naar het traceerbaarheidsvereiste. Dit vereiste is neergelegd in artikel 18 ALV. De NVWA maakt het punt dat door de gebrekkige traceerbaarheid10 de veiligheid van het vlees niet is geborgd. Dit leidt tot 11 De definitie van traceerbaarheid is opgenomen in art. 3 lid 15 van de ALV en luidt: traceerbaarheid: “mogelijkheid om een levensmiddel, diervoeder, voedselproducerend dier of stof die bestemd is om in een levensmiddel of diervoeder te worden verwerkt of waarvan kan worden verwacht dat zij daarin wordt verwerkt, door alle stadia van de productie, verwerking en distributie te traceren en te volgen”. JUNI 2014 RISKJOCKEYS EN FORMELE VOEDSELVEILIGHEID twee vragen. Dient artikel 18 ALV ertoe de veiligheid van producten te borgen? En kan niet geborgde veiligheid gelijk gesteld worden met onveiligheid? De eerste vraag betreft artikel 18 ALV, de tweede vraag artikel 14 ALV en komt in de volgende paragraaf aan de orde. Het enige wat de wetgever over de bedoeling van artikel 18 ALV zegt is te vinden in overweging 28 van de ALV. Volgens deze overweging is het doel van traceerbaarheid dat: “(…) producten op gerichte en nauwkeurige wijze uit de handel kunnen worden genomen of de consumenten of controlefunctionarissen adequaat kunnen worden geïnformeerd, waardoor in geval van voedselveiligheidsproblemen een eventuele onnodige verdergaande verstoring wordt vermeden.” Zo bezien heeft traceerbaarheid een functie in relatie tot het optreden bij gebleken voedselveiligheidsproblemen en niet ter voorkoming van voedselveiligheidsproblemen.11 Het is een repressief instrument, niet een preventief.12 Voorkoming is het terrein van hygiëne.13 Als er een probleem is met de traceerbaarheid, dan is daarvan het gevolg dat het moeilijker wordt om op te treden als zich een voedselveiligheidsprobleem voordoet. De vraag is nu of dit op zichzelf al een voedselveiligheidsprobleem is.14 Voedselveiligheid - artikel 14 ALV Artikel 14 ALV bepaalt in het eerste lid dat levensmiddelen niet in de handel gebracht mogen worden indien zij onveilig zijn. Wat bepaalt of een levensmiddel veilig of onveilig is? Het risico15 dat een levensmiddel kan veroorzaken voor de consument. Het begrip ‘onveiligheid’ in artikel 14 ALV omvat twee elementen, zo blijkt uit het tweede lid waarin een levensmiddel als onveilig wordt beschouwd als het: t schadelijk is voor de gezondheid; t ongeschikt is voor menselijke consumptie. De uitwerking van deze beide aspecten van onveiligheid in de 12 Een soortgelijke betekenisgeving is te vinden in de overwegingen (overweging 18) bij en in de traceerbaarheidsbepaling (art. 17) in Verordening (EG) 1935/2004 inzake materialen en voorwerpen bestemd om met levensmiddelen in contact te komen, met dien verstande dat daar ook vaststelling van aansprakelijkheid als doel wordt genoemd. 13 Zie over dit onderscheid B.M.J. van der Meulen, A. Szajkowska, R.S. Spirovska Vaskoska en P. Kretschmann von Belmar, ‘Verantwoordelijkheid voor voedselveiligheid’, Overheid en Aansprakelijkheid 2012, p. 68-76. 14 Verordening (EG) 852/2004 inzake levensmiddelenhygiëne definieert ‘levensmiddelenhygiëne’ en ‘hygiëne’ in art. 2, lid 1, onder a als: “de maatregelen en voorschriften die nodig zijn om de aan een levensmiddel verbonden gevaren tegen te gaan en de geschiktheid van een levensmiddel voor menselijke consumptie te waarborgen, met inachtneming van het beoogde gebruik”. 15 Voor wie van beeldspraak houdt: als het water op is, dan is dit een probleem uit een oogpunt van brandbestrijding, maar betekent het ook dat de brandweer moet uitrukken of is dat pas aan de orde als er ergens brand is? 16 In art. 3, lid 9 ALV is ‘risico’ als volgt gedefinieerd: “functie van de kans op een nadelig gezondheidseffect en de ernst van dat effect, voortvloeiend uit een gevaar.” De definitie van ‘gevaar’ is te vinden in art. 3, lid 14 ALV: “biologisch, chemisch of fysisch agens in een levensmiddel of diervoeder, met mogelijk nadelige gevolgen voor de gezondheid”. JUNI 2014 volgende leden van artikel 14 heeft nagenoeg16 uitsluitend betrekking op de materiële eigenschappen van het levensmiddel. Over de ongeschiktheid voor de consumptie bijvoorbeeld, bepaalt artikel 14 ALV, vijfde lid: “Bij de beoordeling of een levensmiddel ongeschikt is voor menselijke consumptie, wordt bezien of een levensmiddel onaanvaardbaar is voor menselijke consumptie, gelet op het gebruik waarvoor het is bestemd, als gevolg van verontreiniging door vreemd materiaal of anderszins, of door verrotting, kwaliteitsverlies of bederf.” De tekst van artikel 14 ALV biedt geen aanknopingspunten voor de gedachte dat ook een procedureel gebrek, zoals gebrekkige traceerbaarheid, ertoe leidt dat een product als onveilig geldt. In de zaak Selten geeft het CBb die betekenis wel aan artikel 14 ALV, door aan de schending van artikel 18 ALV rechtstreeks de conclusie te verbinden dat het vlees onveilig is in de zin van artikel 14 ALV. Dit is een zeer aanzienlijke uitbreiding van de reikwijdte van artikel 14 ALV. Het CBb geeft geen reden aan op grond waarvan deze uitbreiding gerechtvaardigd zou zijn. Opmerkelijk is dat het CBb in de zaak Van Hattem de redenering op basis van artikel 14 ALV niet herhaalt. In plaats daarvan verbindt het aan een schending van artikel 18 ALV rechtstreeks de conclusie dat artikel 19 ALV van toepassing is. Recall - artikel 19 ALV Volgens artikel 19 ALV rust op de exploitant van een levensmiddelenbedrijf de verplichting om levensmiddelen uit de handel te nemen en terug te roepen in geval hij “van mening is of redenen heeft om aan te nemen dat een levensmiddel dat hij ingevoerd, geproduceerd, verwerkt, vervaardigd of gedistribueerd heeft niet aan de voedselveiligheidsvoorschriften voldoet”. Allereerst is de vraag van belang naar de verhouding tussen artikel 14 en artikel 19 ALV. In de artikelsgewijze commentaren op de ALV17 wordt zonder veel omhaal aangenomen dat artikel 19 (slechts) rechtsgevolgen verbindt aan strijdigheid met artikel 14. Dat wil zeggen dat artikel 19 slechts 17 De leden 6 en 8 van art. 14 ALV bevatten de juridische fictie dat producten die voldoen aan specifieke wettelijke eisen, voor wat betreft deze aspecten geacht worden veilig te zijn. 18 In Duitsland zijn twee gezaghebbende artikelsgewijze commentaren op de ALV verschenen: Alfred Hagen Meyer en Rudolf Streinz, LFBG – BasisVo. Lebensmittel- und Futtermittelgesetzbuch Verordnung (EG) 178/2002. Kommentar, Verlag C.H. Beck München 2007 (hierna: Meyer/Streinz), en D. Gorny, Kommentar Basis-Verordnung (EG) Nr. 178/2002. Grundlagen des europäischen Lebesnmittelrechts, 3e druk Behr’s Verlag Hamburg 2010 (hierna: Gorny). Zie over de verhouding tussen art. 19 en art. 14 ALV: Gorny p. 186-192. In Meyer/Streinz worden de toepassingsvoorwaarden van art. 19 geformuleerd in termen van voedselveiligheid. Telkens wanneer daarvan sprake is, vermeldt de tekst: “( Art. 14)”. Zie p. 171 e.v. 5 44 - VOEDSELVEILIGHEID toepassing kan vinden in een situatie van onveiligheid in de zin van artikel 14 en niet daarbuiten. Dezerzijds is in de literatuur een andere interpretatie gesuggereerd.18 Artikel 19 is van toepassing als een levensmiddel “niet aan de voedselveiligheidsvoorschriften voldoet”. Voorgesteld is dit te lezen als een verwijzing naar alle voedselveiligheidsvoorschriften. Bij deze lezing verbindt artikel 19 ALV in het algemeen rechtsgevolgen aan normoverschrijdingen, niet slechts aan artikel 14 ALV. Een dergelijke interpretatie leek van belang omdat er nogal wat normen zijn die limieten stellen voor de aanwezigheid van bepaalde contaminanten of micro-organismen. Bij het vaststellen van deze limieten zijn zodanige veiligheidsmarges in aanmerking genomen dat in redelijkheid niet kan worden betoogd dat de enkele overschrijding van zulk een limiet leidt tot schadelijkheid voor de gezondheid.19 Artikel 14 ALV is dan niet van toepassing, terwijl toepasselijkheid van artikel 19 ALV misschien wel nut zou kunnen hebben. Een sterk argument voor de interpretatie dat artikel 19 ALV uitsluitend ziet op gevallen van onveiligheid in de zin van artikel 14 ALV is dat de formulering ‘voedselveiligheidsvoorschriften’ in de tekst van artikel 19 in alle ons bekende taalversies van de verordening exact gelijk is aan de kop boven artikel 14 ALV. Daar komt bij dat de meeste wetgeving die specifieke voedselveiligheidsnormen stelt, ook voorziet in rechtsgevolgen bij overschrijding van de normen zodat toepasselijkheid van artikel 19 ALV niet hoogst noodzakelijk is. Recall of andere maatregelen Daargelaten het antwoord op de verhouding tussen artikel 14 en artikel 19 ALV, zijn er nog andere elementen in artikel 19 ALV die de aandacht verdienen. Dit artikel richt zich tot de ondernemer. Deze dient, als aan de toepassingsvoorwaarden van artikel 19 ALV is voldaan, maatregelen te treffen: t uit de handel nemen; t informeren van autoriteiten en consumenten; t andere maatregelen. Uit de tekst van artikel 19 ALV volgt dat de ondernemer slechts dan niet de vrijheid heeft zich tot andere maatregelen 19 Bernd van der Meulen, ‘The Core of Food Law. A Critical Reflection on the Single Most Important Provision in All of EU Food Law’, European Food and Feed Law Review, 2012, p. 117-125. 20 Volgens Meyer/Streinz (p. 137) ook niet tot ongeschiktheid voor consumptie: “Ein Lebensmittel ist nur dann für den Verzehr durch den Menschen ungeeignet, wenn (…) durch die stoffliche Änderung der Verzehr durch den Menschen inakzeptabel geworden ist. ‘Inakzeptabel’ ist nicht gleich zu setzen mit ‘ungeeignet’ (…) ‘Inakzeptable verlangt eine Relevanzprüfung (…). Angesichts der Sicherheitsbewertungen von Zusatzstoffen und der Ableitung eines ADI-Werts für dieselben ist bei Höchstmengenüberschreitungen das Lebensmittel grundsätzlich immer noch akzeptable.” 6 te beperken, wanneer deze andere maatregelen “niet volstaan om een hoog niveau van gezondheidsbescherming te verwezenlijken”. Onzes inziens betekent dit dat de wetgever een rechtstreeks verband legt tussen de te treffen maatregelen en de bescherming van de gezondheid. In een context als de onderhavige waarin de autoriteiten consequent communiceren dat de volksgezondheid niet in het geding is, moet dit natuurlijk gevolgen hebben voor de omvang van de verplichtingen die uit artikel 19 ALV voortvloeien. Zolang de gezondheid niet in het geding is, bestaat er op grond van artikel 19 ALV geen handhaafbare verplichting tot recall. Redenen om aan te nemen Toepassingsvoorwaarde voor artikel 19 ALV is dat “een exploitant van een levensmiddelenbedrijf van mening is of redenen heeft om aan te nemen dat een levensmiddel dat hij ingevoerd, geproduceerd, verwerkt, vervaardigd of gedistribueerd heeft niet aan de voedselveiligheidsvoorschriften voldoet”. Welke mate van waarschijnlijkheid wordt hier geëist dat er inderdaad sprake is van een probleem? Gorny schrijft daarover het volgende:20 “Geht man vom Schutzzweck der Verordnung aus, nämlich durch Gewährleistung von Sicherheit, Leben und Gesundheit der Verbraucher zu schützen, dann reichen Annahmegründe, Glaubensgründe und weitestgehend gesagt, Vermutungsgründe aus, wenn tatsächliche Anhaltspunkte als Anlass der Vermutung vorhanden sind. Spekulative Vermutungen, nur hypothetische Annahmen sind unzureichend. Sie widersprechen dem Grundsatz der Wissenschaftlichkeit des Lebensmittelrechts.” Even verderop vervolgt hij: “Ein Grund zur Annahme, dass ein Lebens-/Futtermittel nicht den Anforderungen für Lebensmittelsicherheit entspricht, kann nur gegeben sein, wenn Tatsachen, und seien es auch nur Indizien, vorliegen, aus denen auf eine Abweichung von den Anforderungen für Lebensmittelsicherheit geschlossen werden kann. Dieser Schluss muss hinreichend Sicher sein. Denn (...) Art. 19 Abs. 1 (...) [ist] so zu verstehen, dass bei Schlüssigkeit der Annahme eine Abweichung von den Anforderungen für Lebensmittelsicherheit in der Tat besteht. Nicht ausreichend ist es, dass es bei zutreffender Annahme zu einer Abweichung von den Anforderungen für Lebensmittelsicherheit nur kommen könnte, sie also nur hypothetisch wäre.”21 In gelijke zin Meyer/Streinz: “Ein ‘Grund zu der Annahme’ dieser Umstände hat der Unternehmer, wenn ihm konkrete Umstände bekannt sind, die die Unsicherheit des Lebensmit21 Gorny a.w. p. 187. 22 Gorny a.w. p. 188. JUNI 2014 RISKJOCKEYS EN FORMELE VOEDSELVEILIGHEID tels aufzeigen (…). Gewissheit über diese Umstände muss der Einzelne nicht haben.”22 Deze eendrachtige opvatting lijkt ons juist. Een vermoeden van onveiligheid is voldoende voor toepasselijkheid van artikel 19 ALV. Dat vermoeden moet echter wel op feiten zijn gebaseerd. Onzes inziens is dat toch iets wezenlijk anders dan dat ‘de veiligheid niet vaststaat’. Voorzorg De situatie die zich in de paardenvleesfraude voordoet, is klaarblijkelijk niet door de wetgever voorzien. De NVWA geeft aan niet te beschikken over aanwijzingen waaruit onveiligheid blijkt, maar over aanwijzingen waaruit blijkt dat informatie wordt achtergehouden. In die zin bestaat er bij de NVWA onzekerheid over de veiligheid van producten. De ALV gaat in artikel 7 in op onzekerheid. In deze bepaling – die het voorzorgsbeginsel codificeert – gaat het echter om wetenschappelijke onzekerheid die kan bestaan nadat uit risicoanalyse is gebleken dat er een mogelijk gezondheidsrisico bestaat. Uit de openbare bronnen blijkt niet dat uit ook maar een van de analyses die de NVWA heeft uitgevoerd, is gebleken van een concreet voedselveiligheidsprobleem. De onzekerheid van de NVWA is van een volstrekt andere soort. Zij vertrouwt de voedselveiligheid niet omdat criminelen actief zijn (geweest) in de voedselketen. Dat echter, is niet het soort onzekerheid waarop artikel 7 ALV ziet. Ter afsluiting Uit welke hoek we het ook bekijken: de hoek van de bedoeling van traceerbaarheid, de hoek van het voedselveiligheidsbegrip, de hoek van de recall, of de hoek van het voorzorgsbeginsel: het opleggen van een recall wringt. Wij vinden geen aanknopingspunt voor de opvatting dat de ALV een formeel voedselveiligheidsbegrip kent. Het CBb echter vindt het allemaal goed. Onzes inziens blijkt uit het bovenstaande dat beide uitspraken van het CBb in de paardencontext een aanzienlijke oprekking behelzen van de reikwijdte van zowel artikel 18, als artikel 14, als artikel 19 ALV en potentieel ook nog van artikel 7. Dit is opmerkelijk omdat de NVWA aan zijn verplichting onder artikel 10 van de ALV om het publiek te informeren in geval van voedselveiligheidsproblemen invulling geeft door consequent mee te delen dat van gevaar voor de volksgezondheid niet is gebleken. Dat is toch niet een context die roept om nieuwe bevoegdheden scheppende rechtspraak? 23 Meyer/Streinz, a.w. p.174. JUNI 2014 Waarom wordt de strijd op deze wijze gevoerd? Zit de pijn misschien heel ergens anders? In de titel van een van de eerste persberichten in de paardenfraude schrijft de Europese Commissie: “no food safety issues but tougher penalties to apply in the future to fraudulent labelling”.23 Dit citaat ademt dezelfde sfeer als de houding van de NVWA: er is geen voedselveiligheidsprobleem, maar we gaan fraudeurs wel hard aanpakken. Warenwetboetes zijn voor echte fraudeurs een lachertje. Na de recalls is Selten en Van Hattem het lachen echter vergaan. Beide zijn failliet. Hierbij mag niet uit het oog worden verloren dat de desbetreffende artikelen uit de ALV instrumenten van risicomanagement zijn en geen sanctie-instrumenten. Zij zijn bedoeld om consumenten te beschermen tegen onveilig voedsel, niet om schuld te vergelden. Als het doel is de rotte appels in de mand van de vleessector hard aan te pakken, dan moeten daarvoor punitieve instrumenten worden gebruikt. Probleem in Nederland is dat de NVWA slechts over milde bestuurlijke boetebevoegdheden beschikt, terwijl het Openbaar Ministerie zich geen indrukwekkende staat van dienst heeft verworven als het gaat om handhaving van het levensmiddelenrecht. Dat probleem verdient een meer structurele oplossing dan het gebruik van risicomanagementmaatregelen, buiten de situatie van concrete voedselveiligheidsproblemen. De voorzieningenrechter van het CBb heeft de platen gedraaid die de NVWA heeft aangevraagd. De bodemrechter zou onzes inziens op zijn minst eerst prejudiciële vragen moeten stellen voordat hij de interpretatie die de voorzieningenrechter van de ALV heeft gegeven tot het in Nederland geldende recht verheft. Het aanvaarden – of afwijzen – van een uitbreiding van het materiële voedselveiligheidsbegrip in de ALV met een formele dimensie is een aangelegenheid die de hele Europese Unie aangaat en daarom ook op dat niveau moet plaatsvinden. Over de auteurs Mevr. mr. S.M.M. van der Meulen is advocaat bij Axon advocaten en prof. dr. B.M.J. van der Meulen is hoogleraar Recht en Bestuur aan Wageningen Universiteit. 24 Persbericht IP/13/331 van 16 april 2013. 7
© Copyright 2025 ExpyDoc