NEDERLANDS GEWELD IN INDONESIË - DE REGELING

NEDERLANDS JURISTENBLAD
NEDERLANDS
GEWELD IN
INDONESIË DE REGELING
• Anoniem misdaad melden via internet
• Red de bestuursrechtspraak!
• Triomf van het bestuursprocesrecht
• Meer over vreemdelingentoezicht
P. 3046-3120 JAARGANG 89 12 DECEMBER 2014
10304695
43
Aan wiens kant
staat het recht
als beide partijen
gelijk hebben?
Het gerechtshof Amsterdam zoekt
Voorzitter Ondernemingskamer m/v
Het gerechtshof Amsterdam heeft de
heidsaandeelhouders en jaarrekening-
kunt u vinden op www.rechtspraak.nl.
ambitie toonaangevend te zijn in de
zaken. Zij is in de meeste door haar
Voor de functie van voorzitter Onder-
appelrechtspraak in Nederland. Zoekt
behandelde zaken de enige feitelijke
nemingskamer is een aparte profielschets
u inhoudelijke verdieping, ruimte voor
instantie.
opgesteld. Deze is op aanvraag verkrijg-
kwaliteit en meervoudige rechtspraak
houdt zitting met de voorzitter, twee
met zeer ervaren collega's? Vindt u het
raadsheren en twee raden (deskundig
een uitdaging om mee te werken aan
lid als bedoeld in artikel 66 van de Wet
Inlichtingen Voor nadere inlichtingen
kwalitatief hoogwaardige arresten en
op de Rechterlijke Organisatie).
over de vacature en het competentie-
De
Ondernemingskamer
daarnaast juridisch inhoudelijk leiding
baar via [email protected].
profiel kunt u telefonisch contact
te geven aan een bijzonder team dat
De voorzitter van de Ondernemings-
opnemen met de heer mr. H.Th. van
bestaat uit (senior) raadsheren en
kamer is een zeer ervaren rechterlijk
der Meer, president, telefoonnummer
medewerkers juridische ondersteuning?
ambtenaar, die op grond van boven-
088-361 3630.
Bent u resultaatgericht, omgevings-
gemiddelde kennis gezaghebbend is
bewust en weet u anderen te stimuleren
binnen het vakgebied en bijdraagt aan
Solliciteren U kunt tot en met 5 januari
en te motiveren? Wij bieden een
een oplossingsgerichte en consistente
2015 uw sollicitatiebrief met vermelding
plezierige werkomgeving, een goede
rechtspraak. De voorzitter heeft zicht
van drie referenten digitaal sturen naar
collegiale werksfeer en uitstekende
op ontwikkelingen in de samenleving
de president van het gerechtshof
arbeidsomstandigheden.
en houdt rekening met de belangen
Amsterdam, mr. H.T. van der Meer, via
van het gerechtshof. Daarnaast dient
[email protected]. De eerste
De Ondernemingskamer is, als bijzon-
de voorzitter flexibel en besluitvaardig
gespreksronde zal plaatsvinden op 27
dere
en 29 januari 2015.
gerechtshof
te zijn en te beschikken over represen-
Amsterdam, landelijk bevoegd tot
Kamer
van
tatieve vaardigheden. Benoeming vindt
het
plaats als senior raadsheer.
behandelen
binnen
het
van
geschillen
rechtspersonen
waaronder
enquête-zaken, medezeggenschapzaken,
Meer informatie over de Ondernemings-
Acquisitie naar aanleiding van deze
vorderingen tot uitkoop van minder-
kamer en het gerechtshof Amsterdam
advertentie wordt niet op prijs gesteld.
Inhoud
Prof. mr. T.N.B.M. Spronken
Gestolen wetenschap
Wetenschap 2207
3047
3048
Mr. drs. J.E. van de Bunt
Een regeling voor
weduwen van slachtoffers van
Nederlands geweld in Indonesië
Wetenschap 2208
3056
Dr. J.H. Hoepman
Prof. dr. E.J. Koops
Drs. W. Lueks
Anoniem misdaad melden
via internet
Technische en juridische risico’s
Opinie 2209
Prof. mr. dr. A.T. Marseille
Triomf van het
bestuursprocesrecht
3067
Mr. drs. J.R. Groen
3069
Reactie op ‘Verruiming bevoegdheden vreemdelingentoezicht’
Rubrieken
2213-2230 Rechtspraak
2231 Boeken
2232-2242 Tijdschriften
2243-2256 Wetgeving
2257-2259 Nieuws
2260 Universitair nieuws
2261 Personalia
2262 Agenda
3070
3072
3092
3093
3100
3113
3117
3119
3119
Omslag: Wanti, 92 jaar, weduwe als gevolg
van de executies op 9 december 1947 in
Rawagede, West Java, Indonesië. Haar man
en twee broers werden geëxecuteerd door de
Nederlandse militairen. De foto is genomen
op 19 september 2011. © Donang Wahyu/
laif - Hollandse Hoogte
NEDERLANDS
GEWELD IN
INDONESIË DE REGELING
SLECHT onderzoek is en
• Anoniem misdaad melden via internet
• Red de bestuursrechtspraak!
• Triomf van het bestuursprocesrecht
• Meer over vreemdelingentoezicht
bewust GEMANIPULEER
P. 3046-3120 JAARGANG 89 12 DECEMBER 2014
43
met resultaten, oftewel
tussen KWALITEIT en
INTEGRITEIT, is niet
helder
Pagina 3047
Ook slachtoffers van
ONBEKENDE EXECUTIES
moeten een AANSPRAAK op
de REGELING kunnen doen,
nu niet alle executies
GEBOEKSTAAFD zijn
Pagina 3055
Reacties 2211-2212
B. Wallage LL B
Mr. L. van Wijnbergen
Naschrift
NEDERLANDS JURISTENBLAD
tussen wat GEWOON
3064
Prof. mr. W. Konijnenbelt
Red de bestuursrechtspraak!
... en vooral de Centrale Raad
van Beroep
Opinie 2210
Het ONDERSCHEID
10304695
Vooraf 2206
Nu de positie van de
bestuursrechtelijke HOGER
BEROEPSINSTANTIES in
discussie is, kan het vooruitzicht
van een GEZAMENLIJK
PROCESRECHT daar mooi
bij betrokken worden
Pagina 3068
De BELEIDSDISCUSSIE lijkt
vooral te kijken naar de
TECHNISCH-organisatorische
mogelijkheid, en niet naar de
WENSELIJKHEID van een
anoniem INTERNETMELDPUNT als zodanig
Pagina 3061
De WETGEVER heeft, met
het aanvaarden van het
wetsvoorstel, GESPROKEN,
het WOORD is de komende
jaren aan de PRAKTIJK en de
RECHTSPRAAK om deze
belangenafweging in zaken te
maken respectievelijk te toetsen
Pagina 3068
We moeten de CENTRALE
RAAD VAN BEROEP de
komende jaren INTACT laten,
hem RUSTIG zijn werk
laten doen. Op iets langere
TERMIJN - nadat de samenvoeging van ABRvS en CBb
achter de rug is - zou OOK de
CRVB kunnen toetreden
Pagina 3066
ONDERVRAGINGEN over
de details van de wijze waarop
de ASIELZOEKER praktisch
invulling geeft aan zijn
SEKSUELE GERICHTHEID
is in strijd met de door het
HANDVEST gewaarborgde
grondrechten
Pagina 3113
NEDERLANDS JURISTENBLAD
Opgericht in 1925 Eerste redacteur J.C. van Oven
Auteursaanwijzingen Zie www.njb.nl. Het al dan niet op
vanaf de eerste levering, vooraf gefactureerd voor de vol-
Erevoorzitter J.M. Polak †
verzoek van de redactie aanbieden van artikelen impliceert
ledige periode. Abonnementen kunnen schriftelijk tot drie
Redacteuren Tom Barkhuysen, Ybo Buruma, Coen Drion,
toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging
maanden voor de aanvang van het nieuwe abonnements-
Ton Hartlief, Corien (J.E.J.) Prins (vz.), Taru Spronken,
t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
jaar worden opgezegd; bij niet-tijdige opzegging wordt het
Peter J. Wattel
Citeerwijze NJB 2014/[publicatienr.], [afl.], [pag.]
abonnement automatisch met een jaar verlengd.
Medewerkers Barend Barentsen, sociaal recht (socialeze-
Redactiebureau Bezoekadres: Lange Voorhout 84,
Gebruik persoonsgegevens Kluwer BV legt de gegevens
kerheidsrecht), Stefaan Van den Bogaert, Europees recht,
Den Haag, postadres: Postbus 30104, 2500 GC Den Haag,
van abonnees vast voor de uitvoering van de (abonne-
Alex F.M. Brenninkmeijer, alternatieve geschillen-
tel. (0172) 466399, e-mail [email protected]
ments-)overeenkomst. De gegevens kunnen door Kluwer,
beslechting, Wibren van der Burg, rechtsfilosofie en
Internet www.njb.nl en www.kluwer.nl
of zorgvuldig geselecteerde derden, worden gebruikt om u te
rechtstheorie, G.J.M. Corstens, Europees strafrecht,
Secretaris, nieuws- en informatie-redacteur Else Lohman
informeren over relevante producten en diensten. Indien u
Remy Chavannes, technologie en recht, Eric Daalder,
Adjunct-secretaris Berber Goris
hier bezwaar tegen heeft, kunt u contact met ons opnemen.
bestuursrecht, Caroline Forder, personen-, familie- en
Secretariaat Nel Andrea-Lemmers
Media advies/advertentiedeelname Maarten Schuttél
jeugdrecht, Janneke H. Gerards, rechten van de mens,
Vormgeving Colorscan bv, Voorhout, www.colorscan.nl.
Capital Media Services
Ivo Giesen, burgerlijke rechtsvordering en rechtspleging,
Uitgever Simon van der Linde
Staringstraat 11, 6521 AE Nijmegen
Aart Hendriks, gezondheidsrecht, Marc Hertogh, rechts-
Uitgeverij Kluwer, Postbus 23, 7400 GA Deventer.
Tel. 024 - 360 77 10, [email protected]
sociologie, P.F. van der Heijden, internationaal arbeidsrecht,
Op alle uitgaven van Kluwer zijn de algemene leverings-
ISSN 0165-0483 NJB verschijnt iedere vrijdag, in juli en
C.J.H. Jansen, rechtsgeschiedenis, Piet Hein van Kempen,
voorwaarden van toepassing, zie www.kluwer.nl.
augustus driewekelijks. Hoewel aan de totstandkoming van
straf(proces)recht, Harm-Jan de Kluiver, ondernemings-
Abonnementenadministratie, productinformatie Kluwer
deze uitgave de uiterste zorg is besteed, aanvaarden de
recht, Willemien den Ouden, bestuursrecht, Stefan Sagel,
Afdeling Klantcontacten, www.kluwer.nl/klantenservice,
auteur(s), redacteur(en) en uitgever(s) geen aansprakelijk-
arbeidsrecht, Nico J. Schrijver, volkenrecht en het recht der
tel. (0570) 673 555.
heid voor eventuele fouten en onvolkomenheden, noch
intern. organisaties, Ben Schueler, omgevingsrecht,
Abonnementsprijs (per jaar) Tijdschrift: € 310 (incl. btw.).
voor gevolgen hiervan. Voor zover het maken van kopieën
Thomas Spijkerboer, migratierecht, T.F.E. Tjong Tjin Tai,
NJB Online: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 340 (excl.
uit deze uitgave is toegestaan op grond van art. 16h t/m
verbintenissenrecht, F.M.J. Verstijlen, zakenrecht,
btw), extra gebruiker € 100 (excl. btw). Combinatieabon-
16m Auteurswet j°. Besluit van 29 december 2008, Stb.
Dirk J.G. Visser, auteursrecht en intellectuele eigendom,
nement: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 340 (excl.
2008, 583, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde
Inge C. van der Vlies, kunst en recht, Rein Wesseling,
btw). Prijs ieder volgende gebruiker € 100 (excl. btw). Bij
vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te
mededingingsrecht, Reinout Wibier, financieel recht
dit abonnement ontvangt u 1 tijdschrift gratis en krijgt u
Hoofddorp (Postbus 3051, 2130 KB).
toegang tot NJB Online. Zie voor details: www.njb.nl (bij
abonneren). Studenten 50% korting. Losse nummers
€ 7,50. Abonnementen kunnen op elk gewenst moment
worden aangegaan voor de duur van minimaal één jaar
Vooraf
2206
Gestolen wetenschap
43
Vind je dat nou leuk, dat overschrijven van al
die boeken? Een vraag van mijn zoontje van
zeven in de deuropening van mijn studeerkamer, bezaaid met stapels boeken, waar tussenin ik dag in
dag uit zat te schrijven aan mijn proefschrift. Een scherpe
observatie en een vraag die me altijd is bijgebleven.
In het promotiereglement van mijn universiteit staat
sinds kort een bepaling dat de promotor zorgt voor een
plagiaattoets op het manuscript van de promovendus,
voordat het proefschrift wordt voorgelegd aan de beoordelingscommissie. Sinds 1 januari 2014 is er een pilot
gestart waarin steekproefsgewijs manuscripten worden
onderworpen aan een technisch-digitale plagiaattoets,
zoals dat al langer met afstudeerscripties gebeurt vanwege
het gemak waarmee studenten copy-pasten. Een van mijn
promovendi kreeg onlangs een uitnodiging zijn goedgekeurde manuscript aan die plagiaattoets te onderwerpen
en naar een mailadres te sturen dat begint met de enigszins onheilspellende naam “phd-plagiarism-ub”. We waren
niet echt ongerust, maar wel benieuwd. Binnen een week
kreeg ik het rapport van de technische ‘originaliteits’-check
met een scorelijst in welke mate zinsdelen en zinnen overeen komen met reeds bestaande teksten. Aan de hand van
het rapport moet de promotor controleren of er onregelmatigheden in het proefschrift zitten die geduid kunnen
worden als plagiaat. Mocht dat het geval zijn dan worden
de bevindingen voorgelegd aan de Commissie Wetenschappelijke Integriteit van de Universiteit. Het rapport bevatte
een ellenlange lijst van overeenkomsten die voornamelijk
bleken te bestaan uit titels van regelingen in de voetnoten,
die nu eenmaal veelvuldig in een juridisch proefschrift
voorkomen. Omdat er al een ‘hit’ is bij zinsdelen die uit
meer dan acht woorden bestaan, kon de lengte van de lijst
gemakkelijk worden verklaard. Heeft zo’n exercitie nu zin?
Volgens mij pas als in de lijst langere lappen tekst voorkomen die vrijwel identiek blijken te zijn aan andere publicaties. Maar gaat het bij plagiaat niet om meer, dan het overnemen van teksten zonder bronvermelding?
Daar blijken volgens Kees Schuyt, die onlangs afscheid
nam als voorzitter van het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit (LOWI), geen eenduidige criteria voor te
bestaan. Bij het LOWI kunnen belanghebbenden klagen over
de afhandeling van integriteitsklachten door de aangesloten
universiteiten en instellingen. Het LOWI kan ook de onderliggende zaak opnieuw onderzoeken en advies uitbrengen
aan de instellingen die vervolgens beslissen over de uiteindelijk te nemen maatregelen tegen de onderzoeker. Getoetst
wordt aan de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening van 2004, herzien in 2012, die uitgangspunten bevat
over wat wordt verstaan onder goede wetenschapsbeoefening. Zoals dat met de meeste gedragscodes het geval is,
bevat deze algemene beginselen (zorgvuldigheid, betrouwba
arheid,onafhankelijkheid etc.) en nadere uitwerkingen over
onder andere plagiaat, fabricatie en falsificatie van onderzoeksgegevens, onduidelijke co-auteurschappen. Schuyt
heeft zijn ervaringen als voorzitter van de LOWI gedurende
ruim acht jaren samengebracht in een prachtboek Tussen
fout en fraude dat op 1 december 2014 is verschenen.1 Het
Reageer op NJBlog.nl op het Vooraf
probleem is volgens Schuyt dat de op zichzelf belangrijke
uitgangspunten in de gedragscode niet nader zijn geconcretiseerd en daarom tot grote onzekerheid leiden. Over de
omvang van wetenschapsfraude is eigenlijk nauwelijks iets
bekend, mede omdat er geen goede definitie van is. Internationaal is men het erover eens dat Fabrication, Falsification
en Plagiarism (FFP) niet mag, maar het onderscheid tussen
wat gewoon slecht onderzoek is en bewust gemanipuleer
met resultaten, oftewel tussen kwaliteit en integriteit, is
niet helder. Schuyt betwijfelt of de veelgenoemde oorzaak
van wetenschapsfraude, de prestatie- en publicatiedwang,
wel echt de verklaring is voor de toename van het aantal
fraudegevallen de afgelopen tijd. Volgens hem is er niet
zoveel verschil met andere fraudes zoals in de banken-sector en zouden de oorzaken gezocht kunnen worden in een
combinatie van misplaatste ambitie, te geringe supervisie,
gebrekkige controle binnen het systeem en het negeren van
vroege signalen. Peer review, hét instrument van kwaliteitsbewaking, is niet zaligmakend. Daardoor wordt kwaliteit
beoordeeld, maar niet per se de integriteit van de onderzoeker. Gestolen wetenschappelijke resultaten kunnen uitstekend zijn van kwaliteit. Schuyt bepleit dan ook een preciezer geformuleerde gedragscode, waarin niet alleen wordt
omschreven hoe het moet, maar ook wordt gedefinieerd wat
niet mag: “Plagiaat is niet zo iets als pornografie, waarvan
een rechter die erover moest oordelen volgens de overlevering zei: ‘ik weet wat het is, als ik het zie’”.2 Het gaat niet
alleen om het letterlijk overnemen van tekst van een ander
zonder bronvermelding maar ook om de toelaatbaarheid
van meer geraffineerde vormen daarvan zoals het parafraserende plagiaat of ideeënplagiaat, ghostwriting, co-auteurschap zonder werkelijke bijdrage om de prestige van een
stuk te vergroten (gift-authorship). Valt het momenteel hippe ‘zelfplagiaat’, het publiceren van oud eigen werk als ware
het nieuw, er ook onder? Verder moet er volgens Schuyt ook
een behoorlijk opgetuigde tuchtrechtelijke procedure
komen met strakke procedureregels en rechten voor de
‘aangeklaagde’, wiens reputatie op het spel staat, zich te verdedigen. Kortom een volwassen tuchtrecht. Het pleidooi van
Schuyt hiervoor is overtuigend, alleen al vanwege het feit
dat tuchtrechtspraak tot verheldering kan leiden van wat
onder wetenschapsfraude valt en aan welke normen wetenschappers zich in dat verband moeten houden. De aanpak
van wetenschapsfraude verdient in ieder geval een fundamentele nadere discussie.
Ik heb me afgevraagd of dit stuk niet ook een vorm
van plagiaat is, maar voel me ook weer gerustgesteld door
de relativerende opmerkingen die Schuyt hierover maakt.
Hoeveel van onze ideeën zijn origineel? De meeste van
onze bijdragen steunen op het werk van vele voorgangers.
Een aanrader voor onder de kerstboom, dit boek, voor
iedere wetenschapper.
Taru Spronken
1. Kees Schuyt, Tussen fout en fraude. Integriteit en oneerlijk gedrag in het wetenschappelijk
onderzoek, Leiden University Press 2014 (zie ook de rubriek Boeken, verderop in dit blad).
2. Schuyt, a.w. p. 104.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43
3047
2207
Wetenschap
Een regeling voor
weduwen van slachtoffers
van Nederlands geweld in
Indonesië
Janet van de Bunt1
Dat de Staat een regeling heeft opgetuigd zou een verbetering met zich mee moeten brengen voor de positie
van slachtoffers van Nederlands geweld door militairen gepleegd in Indonesië in de periode 1945-1950. Maar
bij nader inzien kent de regeling talrijke praktische en meer principiële obstakels. Gevolg is dat veel slachtoffers buiten de boot vallen, en zich gedwongen zien alsnog een procedure bij de civiele rechter aan te spannen.
1. Inleiding
2. Nationale geschiedenis
In de periode 1945-1950 hebben Nederlandse militairen
in Indonesië op verschillende plaatsen oorlogsmisdrijven
begaan, die in de nationale geschiedschrijving eufemistisch zijn omgedoopt tot ‘excessen’.2 Een van deze excessen betrof het dorp Rawagede, waar op 9 december 1947
een groot deel van de mannelijke bevolking is uitgemoord.3 De weduwen van de vermoorde mannen hebben
ruim 60 jaar later in een procedure voor de Haagse rechtbank met succes de Nederlandse Staat aansprakelijk
gesteld.4 Naar aanleiding van deze zaak heeft de Staat in
2013 een regeling ontworpen voor de afwikkeling van
schade van weduwen van slachtoffers van standrechtelijke
executies van vergelijkbare ernst en aard als Rawagede
(hierna: de regeling).5
Op grond van de civielrechtelijke regeling krijgen
weduwen die zich in een gelijke positie bevinden als de
weduwen van Rawagede een bedrag van € 20 000 bij wijze
van vergoeding voor het overlijden van hun echtgenoot. 6
Veel claims worden afgewezen. Doet de regeling wel recht
aan alle slachtoffers en benadeelden van standrechtelijke
executies?
In dit artikel onderzoek ik op welke punten de regeling (praktische) obstakels kent en aangepast zou moeten
worden. Ik zal eerst kort ingaan op de voorgeschiedenis
(par. 2). Dan zal ik de uitspraak in de Rawagede-zaak
behandelen (par. 3). Vervolgens komt de regeling aan de
beurt (par. 4). Daarna bespreek ik de verschillende obstakels bij de afwikkeling van aansprakelijkheid (par. 5). Tot
slot zal ik in de conclusie (par. 6) een antwoord formuleren op de onderzoeksvraag.
Laten we even teruggaan in de tijd. In de reeds genoemde
periode van 1945-1950 probeerde de kolonie NederlandsIndië zich los te maken van het Koninkrijk der Nederlanden waartoe het behoorde. Al op 17 augustus 1945 probeerden de Indonesische leiders Soekarno en Hatta de
Republiek Indonesië uit te roepen, maar deze republiek
werd door Nederland niet erkend. Nederland stuurde als
antwoord militaire troepen naar Indonesië om de Indonesische strijdgroepen te bestrijden. Dat ging regelmatig
gepaard met extreem geweld – van massa-executies en
plunderingen tot het martelen van gevangenen. Uiteindelijk heeft Nederland de soevereiniteit aan de Republiek
Indonesië overgedragen op 29 december 1949.
Het incident in Rawagede van 9 december 1947,
waarbij ongeveer 120 mannen werden opgelijnd en vermoord, staat niet op zich. Enkele tientallen kleinere en
enkele grote incidenten hebben zich voorgedaan. Ik noem
twee van de grotere. Onder het strenge commando van
kapitein Westerling zijn op Zuid-Sulawesi 256 burgers
veelal door middel van standrechtelijke executies gedood
in de periode december 1946 tot februari 1947.7 Bij een
dertien uur durend treintransport van 100 Indonesische
gevangenen kwamen op 23 november 1947 46 gevangenen door verstikking om het leven.8
Hoewel het een belangrijke periode uit onze geschiedenis betreft, is naar het Nederlands extreem geweld in
Indonesië nooit een diepgravend, onafhankelijk onderzoek verricht. In 1969 heeft een interdepartementale commissie in kort tijdsbestek de bekende archieven geordend
en opgetekend in de zogenaamde Excessennota.9 Deze
3048
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43
nota is echter ‘[…] bij lange na niet volledig’, aldus Cees
Fasseur, destijds secretaris van de commissie.10 Alleen de
zaken die voor de krijgsraad kwamen, de publiciteit haalden of op andere wijze in het archief belandden zijn
gebruikt. Het staat vast dat niet alle excessen geboekstaafd waren. Dit blijkt ook uit latere getuigenissen van
militairen over incidenten, die niet in de Excessennota
beschreven waren.11 Hoewel de roep om een diepgravend
onderzoek telkens weer klinkt, ziet de regering hier geen
taak weggelegd voor de overheid.12
afwachtende houding aangenomen.18 De rechtbank voegt
nog toe, dat het gaat om een periode in de Nederlandse
geschiedenis die nog niet is afgewikkeld. Zo voert de Staat
nog een restitutiebeleid ten aanzien van nabestaanden
van overlevenden van de Tweede Wereldoorlog.19 De Staat
kan zich nog verweren tegen de vorderingen, want er zijn
nog mensen in leven die de periode en de feiten hebben
meegemaakt.20 Ten slotte weegt de rechtbank mee, of de
gevorderde schade ten goede komt aan het slachtoffer
zelf, diens nabestaanden of een derde.21
3. Uitspraak Rawagede
In de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 14 september 2011 over Rawagede geldt als onbetwist uitgangspunt dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld.13 De
Staat heeft onmiddellijk erkend dat de executies en het
neerschieten onrechtmatig zijn geweest.14
Volgens de Staat kunnen eisers hun aanspraken
echter niet geldend maken, omdat de rechtsvorderingen
verjaard zijn. Met dit verjaringsberoep heeft de rechtbank korte metten gemaakt. Hoewel de toepasselijke korte verjaringstermijn van vijf jaar is verstreken, is het verjaringsberoep van de Staat in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid
onaanvaardbaar en moet het om die reden buiten
beschouwing blijven.15
De rechtbank stelt voorop dat het gaat om een zeer
uitzonderlijke situatie, waarvan in de Nederlandse jurisprudentie geen precedent bekend is. Vervolgens betrekt
de rechtbank bij de beoordeling de gezichtspuntencatalogus van de Hoge Raad uit zijn arrest van 28 april 2000.16
Vooral de ernstige verwijtbaarheid in combinatie met de
kennis die de Staat van meet af aan heeft gehad laat de
rechtbank zwaar wegen.17 De Staat had rekening behoren
te houden met vergoeding van de schade, maar heeft een
Doet de regeling wel recht aan alle
slachtoffers en benadeelden van
standrechtelijke executies?
In casu procederen weduwen en kinderen van de vermoorde mannen en een gewonde man. Echter, alleen de
directe slachtoffers, de weduwen en de gewonde man, kunnen profiteren van de doorbraak van de verjaringstermijn.
De kinderen worden beschouwd als een volgende generatie,
die in mindere mate geraakt is, aldus de rechtbank.
Op het oordeel van de rechtbank over verjaring is in
positieve en negatieve zin gereageerd. Lof is er voor het
tegemoetkomen van de slachtoffers van geweld in Indonesië.22 Kritiek richt zich op de doorbraak van de verjaring. 23
De Hoge Raad had de doorbraak van verjaring eerder toegestaan voor mesothelioomslachtoffers. Voor deze slachtoffers geldt dat de lange verjaringstermijn al kan zijn verstreken nog voordat de ziekte zich heeft geopenbaard. Voor de
Auteur
een civielrechtelijke afwikkeling ter vergoe-
archievenonderzoek naar gegevens omtrent
het onrechtmatig handelen de schade is
1. Mr. drs. J.E. van de Bunt is als gast-
ding van schade aan weduwen van slacht-
excessen in Indonesië begaan door Neder-
ontstaan.
onderzoeker verbonden aan de afdeling
offers van standrechtelijke executies in het
landse militairen in de periode 1945-1950
16. Zie HR 28 april 2000,
burgerlijk recht van de Universiteit Leiden
voormalige Nederlands-Indië van vergelijk-
(hierna: de excessennota).
ECLI:NL:HR:2000:AA5635, NJ 2000, 430
en bereidt een proefschrift voor over
bare ernst en aard als Rawagedeh en Zuid
10. Zie C. Fasseur, ‘Rawagede is Nederland-
(m.nt. A.R. Bloembergen), zo blijkt uit r.o.
schadefondsen. Met veel dank aan prof. mr.
Sulawesi, Stcrt. 2013, 25383.
se ereschuld, en er zijn er meer’, Trouw 26
4.13 en 4.14 van de uitspraak. Het gaat
A.G. Castermans, mr. R. de Graaff, prof. mr.
6. Omdat het geen publiekrechtelijke rege-
november 2008.
hier om gezichtspunt c.
Y.E. Schuurmans en mr. M.K.G. Tjepkema
ling is, zijn de bepalingen inzake de rechts-
11. Bijvoorbeeld ‘De Excessennota moet
17. Zie r.o. 4.14 van de uitspraak. Het
voor commentaar op een eerdere versie van
bescherming en de termijn voor afdoening
opnieuw’, De Groene Amsterdammer 5
betreft gezichtspunt d.
dit artikel.
van een besluit van de Awb bijvoorbeeld
december 2008
18. Vergelijk r.o. 4.15 van de uitspraak.
niet van toepassing.
12. Zie Kamerstukken II 2012/13, 26049,
19. Vergelijk r.o. 4.16 van de uitspraak. Het
Noten
7. Brief van Natzir Saïd aan kapitein Wes-
75; Kamerstukken II 2011/12, Aanhangsel
gaat om gezichtspunt e.
2. Zie hierover onder meer W. Veraart,
terling d.d. 13 april 1977.
van de Handelingen, nr. 1371.
20. Zie r.o. 4.16 van de uitspraak. Het gaat
‘Uitzondering of precedent? De historische
8. In Bondowoso, zie Kamerstukken II
13. Rb. Den Haag 14 september 2011,
om gezichtspunt a.
dubbelzinnigheid van de Rawagede-uit-
1968/69, 10008, 3 (Bijlage 5 bij de Nota
ECLI:NL:RBSGR:2011:BS8793,
21. Vergelijk r.o. 4.17 van de uitspraak.
spraak’, AA 2011, p. 251-259, i.h.b. p. 255.
betreffende het archievenonderzoek naar
NJ 2012/578 (hierna: de uitspraak).
22. Zie D. Vergunst, ‘Rawagedeh: een
3. Thans heet het dorp Balongsari; het ligt
gegevens omtrent excessen in Indonesië
14. Zo blijkt uit de uitspraak van de recht-
beschamend beroep op verjaring’, NJB
op West-Java.
begaan door Nederlandse militairen in de
bank, r.o. 3.3.
2012/401, afl. 7, p. 461-462.
4. Rb. Den Haag 14 september 2011,
periode 1945-1950 (hierna: de excessenno-
15. Volgens de rechtbank is het oud BW
23. Zie S. van Swaaij, ‘Rawagedeh: een
ECLI:NL:RBSGR:2011:BS8793,
ta), p. 21). De nota is niet altijd accuraat; zo
van toepassing, en daarmee ook de Verja-
rechtens onjuist vonnis’, NJB 2011/1878,
NJ 2012/578.
zou het aantal slachtoffers in Rawagede
ringswet van 31 oktober 1924, Stb. 482. De
afl. 37, p. 2516-2517. En: ‘Naschrift’, NJB
5. Zie Bekendmaking van de Minister van
twintig bedragen (p. 22), terwijl we nu
verjaringstermijn van vijf jaar begint te
2012/402, afl. 7, p. 462.
Buitenlandse Zaken en de Minister van
weten dat dit zes keer zo groot was.
lopen als sprake is van een opeisbare vorde-
Defensie van 10 september 2013, nr. Min-
9. Zie Kamerstukken II 1968/69, 10008, 3
ring. In het geval van een onrechtmatige
BuZa.2013–256644, van de contouren van
(Bijlage 5 bij de Nota betreffende het
daad is dat het moment dat als gevolg van
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43
3049
Wetenschap
In de vaststellingsovereenkomst staat dat partijen elkaar finale
kwijting verlenen. Ze komen overeen dat ze over en weer niets
meer van elkaar te vorderen hebben
weduwen en de gewonde man in Rawagede gaat dit niet op.
Zij waren meteen na de executies bekend met de schade,
en hebben de verjaringstermijn gewoon laten verlopen.
Doorbraak van verjaring is bovendien slechts
gerechtvaardigd in zeer uitzonderlijke situaties. Van een
uitzonderlijke situatie is in Rawagede zonder meer sprake,
maar dit ziet niet op de mogelijkheid om binnen de verjaringstermijn juridische actie te ondernemen.24 Helemaal
vergelijkbaar zijn de gevallen van asbestslachtoffers en de
weduwen in Rawagede dus niet.
Tenslotte gaat de rechtbank geheel voorbij aan de
voor de hand liggende vraag of na het aan het licht komen
van de schade binnen een redelijke termijn aansprakelijkstelling heeft plaatsgevonden.25 Ondanks de bezwaren die
tegen het vonnis kunnen worden ingebracht heeft de Staat
ervoor gekozen geen hoger beroep in te stellen en de zaak
te schikken met de weduwen van Rawagede.
4. De regeling
Andere weduwen van slachtoffers van standrechtelijke
executies vergelijkbaar met de standrechtelijke executies
in Rawagede hebben na de schikking claims ingediend bij
de Staat. In het kader van de rechtsgelijkheid heeft de
Staat toen besloten voor vergelijkbare gevallen een regeling op te stellen: de contouren van een civielrechtelijke
afwikkeling ter vergoeding van schade aan weduwen van
slachtoffers van standrechtelijke executies in het voormalige Nederlands-Indië van vergelijkbare ernst en aard als
Rawagedeh en Zuid Sulawesi.26
Deze regeling heeft nadrukkelijk geen publiekrechtelijk, maar een privaatrechtelijk karakter. Voor zover ik weet
heeft de Staat niet eerder een regeling getroffen om te voldoen aan zijn schadeplichtigheid op grond van onrechtmatige daad. Wel heeft de Staat verschillende regelingen
getroffen bij wijze van gebaar, bijvoorbeeld naar asbestslachtoffers of naar de gerepatrieerden uit Indonesië.27 Verschil is dat het aansprakelijkheidsrecht noopt tot een volledige vergoeding van schade, terwijl de publiekrechtelijke
regelingen slechts een gedeeltelijke tegemoetkoming bieden. Daarnaast zal een Indonesische weduwe de gang naar
de civiele rechter moeten maken, terwijl een slachtoffer dat
een aanspraak heeft uit een publiekrechtelijke regeling bij
de bestuursrechter terecht kan.28
De Staat voldoet aan de vorderingen op grond van
onrechtmatige daad door middel van het sluiten van een
vaststellingsovereenkomst met de weduwen.29 Voorgesteld
wordt alsof het gaat om het voldoen aan een natuurlijke
verbintenis, die resteert na verjaring; het onrechtmatig
karakter van het handelen wordt erkend, maar vastgehouden wordt aan de verjaring van de vorderingen.30
Indien voldoende aannemelijk is dat de weduwe aan
de voorwaarden voldoet, komt zij in aanmerking voor een
vergoeding van € 20 000 voor het overlijden van haar
echtgenoot. Dit bedrag is gebaseerd op de schikking met
3050
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43
de weduwen van Rawagede, en omvat alle geleden schade.
Naar destijds geldend Nederlands recht was alleen plaats
voor de vergoeding van materiële schade in de vorm van
gederfd levensonderhoud.31 Als inbegrepen in het bedrag
gelden de kosten van juridische bijstand of andere kosten
voor het indienen van het verzoek (artikel 1 van de vaststellingsovereenkomst). In de vaststellingsovereenkomst
staat dat partijen elkaar finale kwijting verlenen (artikel
2). Ze komen overeen dat ze over en weer niets meer van
elkaar te vorderen hebben.
Als voorwaarden gelden 1. dat het slachtoffer
getrouwd moet zijn geweest met een persoon die tijdens
een standrechtelijke executie is geëxecuteerd door Nederlandse militairen, 2. dat de standrechtelijke executie van
vergelijkbare ernst en aard is als de executies in Rawagede
en 3. dat de standrechtelijke executie moet zijn vermeld
in reeds gepubliceerde openbare bronnen.
Uit de regeling spreekt dat slechts schade wordt vergoed wanneer onmiskenbaar onrechtmatig is gehandeld
door Nederlandse militairen. In de periode 1945-1950 was
het oorlog en hebben zich allerlei situaties voorgedaan
waarin het gebruik van geweld wel legitiem was. Slachtoffers van geweld, waarvan de feiten niet voor zich spreken
zoals in Rawagede, komen niet in aanmerking voor een
vergoeding onder de regeling.
In de regeling is omschreven op welke wijze de weduwe voldoende aannemelijk kan maken dat aan de eerste
voorwaarde is voldaan. Voor het bewijs van het huwelijk
met de overledene kan de weduwe tenminste twee verklaringen geven, waarvan er één van de weduwe mag zijn.
Voor het bewijs dat de echtgenoot tijdens een standrechtelijke executie om het leven is gekomen, kunnen eveneens tenminste twee verklaringen worden overgelegd,
waarvan opnieuw één van de weduwe mag zijn. De derde
voorwaarde stelt als eis dat de executie moet zijn gepubliceerd in een openbare bron. Verder zijn geen nadere
bewijsvereisten gegeven.
Waarschijnlijk om te bewijzen dat het gaat om een
weduwe en dat zij nog in leven is, moet een geldig identiteitsbewijs en een afschrift uit het plaatselijke bevolkingsregister worden gegeven. Van alle documenten moet
bovendien een Nederlandse vertaling worden verstrekt.
De regeling is geldig voor een periode van twee jaar
na de bekendmaking, dat wil zeggen tot 11 september
2015. Naar verwachting zullen honderd tot tweehonderd
weduwen een beroep doen op de regeling.32 Mocht de
regeling uitgebreid worden naar kinderen van de geëxecuteerde mannen dan zullen mogelijk enkele honderden
slachtoffers een aanspraak op de regeling doen.
De regeling vormt mijns inziens een (openbaar) aanbod, dat door een aanvraag van een weduwe wordt aanvaard, zodat er een (vaststellings)overeenkomst ontstaat.
Voldoet de Staat niet aan zijn verplichtingen op grond van
de regeling, dan kan hij worden aangesproken tot nako-
ming.33 De Staat moet zich ook bij het handelen in de
sfeer van het privaatrecht houden aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (op grond van artikel 3:14
BW). Een al te strenge of ongelijke behandeling van de
aanvraag kan dan aan de civiele rechter worden voorgelegd. Deze zal de regeling moeten uitleggen volgens de
cao-norm van het arrest Pensioenfonds vs. Fox.34
5. Problemen bij de afwikkeling volgens
de regeling
5.1. Voorwaarden voor vergoeding moeilijk
Bij de afwikkeling volgens de regeling doen zich verschillende problemen voor. Zo is het niet eenvoudig te voldoen
aan de voorwaarden. Dat blijkt uit de beoordeelde dossiers
tot nu toe: van de achttien beoordeelde claims voldeden
slechts acht aan de voorwaarden.
Een struikelblok is bijvoorbeeld gelegen in een deel
van de eerste voorwaarde: is de man werkelijk bij een
standrechtelijke executie om het leven gekomen?35 Toegelaten is onder meer het bewijs hiervan in de vorm van twee
verklaringen, waarvan één van de weduwe zelf mag zijn.
Het blijkt echter lastig na verloop van zo een lange tijd aan
betrouwbare verklaringen te komen. Soms spreken getuigenverklaringen elkaar tegen. Ook is onduidelijk wat de
inhoud van de getuigenverklaring moet zijn. Is het voldoende te verklaren dat de man bij een standrechtelijke
executie op een bepaalde dag en plaats is omgekomen, of is
een meer gedetailleerde verklaring nodig? Moet de verklaring komen van een ooggetuige, of mag de verklaring ook
komen van iemand die het ‘van horen zeggen’ heeft?
Tevens kan op andere wijze bewijs worden geleverd,
bijvoorbeeld in de vorm van foto’s van begraafplaatsen.
24. Zie HR 28 april 2000,
strijd met een algemeen beginsel van
ECLI:NL:HR:2000:AA5635, NJ 2000/430
behoorlijk bestuur lijkt mogelijk, aldus H.
(m.nt. A.R. Bloembergen). Zo ook Van
Peters in zijn noot onder: Rb. Noord Hol-
Swaaij, (supra), p. 2517.
land 19 april 2013,
25. Het gaat om gezichtspunt g.
ECLI:NL:RBNHO:BZ8741, AB 2013/184.
26. Zie de inleiding van de regeling: woor-
Zie ook, maar zonder vermelding van de
den als ‘vergelijkbaar’ en ‘in een gelijke
grondslag: Hof Amsterdam 21 augustus
positie’ worden gebruikt.
2012, ECLI:NL:GHAMS:2012:BZ5010.
27. Vergelijk Regeling tegemoetkoming
34. HR 20 februari 2004,
asbestslachtoffers, Stcrt. 2014, 8920 en
ECLI:NL:HR:2004:AO1427, NJ 2005/493
Uitkeringsreglement individuele uitkeringen
(m.nt. C.E. du Perron). Het gaat immers om
Stichting Het Gebaar, Stcrt. 2001, 225.
een regeling die naar haar aard bestemd is
28. Ook andere bepalingen als de termijn
de rechtspositie van derden te beïnvloeden
voor afdoening van een besluit van de Awb
zonder dat die derden invloed hebben op
zijn bijvoorbeeld niet van toepassing in de
de inhoud of formulering van de regeling,
regeling.
terwijl de onderliggende partijbedoeling niet
29. Als bijlage is de model-vaststellingsover-
kenbaar is voor derden. In dat geval brengt
eenkomst opgenomen bij de regeling.
de aard van de geschriften en verhoudingen
30. Zie de regeling, p. 1.
mee dat bij de uitleg in beginsel objectieve
31. Zie art. 1406 (oud) BW.
maatstaven centraal moeten staan. Zo moe-
32. Mijn inschatting is gemaakt op basis
ten ook andere eenzijdige regelingen wor-
van de bijna 100 claims die bij de Staat tot
den uitgelegd, zoals de beurspolis, vergelijk
nu toe zijn ingediend. Dit aantal komt naar
HR 16 mei 2008,
voren uit informatie van het Ministerie van
ECLI:NL:HR:2008:BC2793, NJ 2008/284.
Buitenlandse Zaken d.d. 14 oktober 2014.
35. Zo blijkt uit informatie van het Ministe-
33. Ook een vordering op grond van
rie van Buitenlandse Zaken d.d. 14 oktober
onrechtmatige daad wegens nalaten in
2014.
Wetenschap
Wanneer een man is begraven op een erebegraafplaats
kan dat namelijk een aanwijzing zijn.36 Soms zijn er
geschreven bronnen waarin een massaexecutie is opgetekend, en de vermoorde mannen met naam en toenaam
zijn vermeld, denk aan militaire rapporten.37
De Staat stelt dat de voorwaarden minder streng zijn
dan in een rechtszaak en dat de Staat de weduwen tegemoet wil komen.38 Het criterium waaraan het bewijs moet
voldoen in de regeling is ‘voldoende aannemelijk’ maken,
terwijl de feiten in een civiele rechtszaak moeten komen
vast te staan (aldus artikel 149 Rv). Aan de hand van het
aangedragen bewijs gaat de Staat actief op onderzoek uit.
Het bewijs wordt geverifieerd bij bijvoorbeeld dorpshoofden in Indonesië, de Nederlandse ambassade in Indonesië,
het Ministerie van Defensie en het Nederlands Instituut
voor Militaire Historie.39
De zorgvuldigheidsplicht, een beginsel van behoorlijk bestuur, stelt eisen aan de beoordeling van de Staat.
Op de Staat rust de plicht om de nodige kennis omtrent
de relevante feiten en de omstandigheden te vergaren,
vooral omdat deze meer in de sfeer van de Staat liggen.40
Hij zal nader onderzoek moeten doen indien de gegevens
van een weduwe niet onomstreden zijn en van belang zijn
voor de juistheid van de beslissing.41 Vindt de Staat bij
zijn onderzoek informatie over andere mogelijke slachtoffers, zoals een lijst met namen van slachtoffers van een
executie, dan is het de vraag of de Staat deze informatie
niet zou moeten delen. Is de aangedragen informatie echt
onvoldoende, dan strekt de zorgvuldigheidsplicht niet
zover dat hij zelf een onderzoek moet instellen om de feiten te achterhalen.42 Op grond van de motiveringsplicht
zal de Staat een afwijzing moeten onderbouwen, waarbij
de feiten moeten kloppen en de motivering logisch en
begrijpelijk moet zijn.43
Wanneer die redenering wordt
gevolgd, zouden ook de kinderen
een beroep op de regeling moeten
kunnen doen
Het verstrijken van de tijd maakt het bijzonder
moeilijk aan voldoende bewijs te komen, waardoor veel
aanvragen worden afgewezen. De Staat had ervoor kunnen kiezen om coulanter met de bewijsregels om te
gaan, waarbij als ongewenst effect zou kunnen optreden
dat slachtoffers een vergoeding krijgen die daar geen
recht op hebben.44 Wellicht hangt ook een deel van de
afwijzingen samen met de onervarenheid met de nieuwe
regeling. Waarschijnlijk zal naarmate meer zaken worden
afgedaan duidelijker worden hoe de Staat de voorwaarden beoordeelt. Het wordt dan ook concreter hoe een
claim van een weduwe moet worden onderbouwd. Wanneer hierdoor een soort ‘beleid’ ontstaat, zou de Staat dit
kunnen publiceren, zodat transparant wordt of aan het
gelijkheidsbeginsel is voldaan.
3052
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43
5.2. Kring van gerechtigden te beperkt
5.2.1. Tot weduwen
De kring van gerechtigden is beperkt tot weduwen. Er zijn
drie argumenten te geven op grond waarvan de regeling
zou moeten worden uitgebreid. Ten eerste lijkt de regeling
niet consequent; blijkens de motivering lijkt zij enerzijds
aan te knopen bij de aansprakelijkheid in het geval van
Rawagede (waar een beroep op verjaring naar maatstaven
van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was),
anderzijds gaat de regeling er desondanks van uit dat de
vorderingen verjaard zijn en dat de Staat ‘slechts’ voldoet
aan een natuurlijke verbintenis.45 Wanneer die redenering
wordt gevolgd, zouden ook de kinderen een beroep op de
regeling moeten kunnen doen. De standrechtelijke executies waren immers niet alleen onrechtmatig jegens de
weduwen maar ook jegens de kinderen van de vermoorde
mannen – alleen voor die laatste categorie gold dat hun
aanspraken waren verjaard.46 De Staat zou dus aan een
natuurlijke verbintenis voldoen door de kinderen een
schadevergoeding te bieden.
Een tweede argument luidt als volgt. De rechtbank
heeft geoordeeld dat de redelijkheid en billijkheid zich er
niet tegen verzetten dat de aanspraken van de kinderen
waren verjaard; het verschil met de weduwen was dat de
kinderen geen direct betrokkenen waren. Maar daar valt
wel wat op af te dingen. Als we ingaan op mogelijke
grondslagen voor aansprakelijkheid, wordt duidelijk dat
de kinderen moeten worden beschouwd als direct betrokkenen, en niet als een volgende categorie, van nabestaanden die de vordering vererven.
Zo komt het kind in elk geval een vordering toe voor
de geleden materiële schade als gevolg van het overlijden
van zijn vader. Het kind is dan een derde in de rechtsverhouding tussen dader en slachtoffer. Voor de materiële
schade bepaalde artikel 1406 (oud) BW dat zowel de echtgenoten als de (meerderjarige) kinderen aanspraak hebben op hun schade als gevolg van het overlijden door een
onrechtmatige daad.47 Het betreft de kosten voor gederfd
levensonderhoud, mits reeds tijdens het leven van overledene daadwerkelijk in het levensonderhoud werd voorzien. Het artikel geeft een limitatieve opsomming van de
personen die een vordering hebben bij overlijden, waarbij
kinderen en echtgenoten dus op één lijn worden geplaatst
als benadeelde. De kinderen hebben waarschijnlijk ook
alle werkelijk schade geleden als gevolg van het wegvallen
van hun vaders die geheel of gedeeltelijk in het levensonderhoud voorzagen.48
Een derde argument is meer pragmatisch van aard.
De uitgangspunten van de regeling staan in die zin ter
vrije bepaling van de Staat, dat hij de regeling ruimer dan
de Rawagede-uitspraak kan trekken. Daarbij kan hij aanknopen bij toekomstig recht. Uit de plannen voor het
komend recht blijkt opnieuw dat de weduwen en de kinderen van vermoorde mannen tot dezelfde categorie van
direct getroffenen moeten worden gerekend. In het wetsvoorstel schadevergoeding zorg- en affectieschade, dat
thans in de consultatiefase verkeert, krijgen zowel de echtgenote als het kind een recht op vergoeding als gevolg
van het overlijden van hun echtgenoot/vader voor hun
immateriële schade.49 Volgens de memorie van toelichting
worden zowel de echtgenoot als het kind geacht een zeer
nauwe band met de overledene te hebben gehad.50
Of de regeling inderdaad moet worden uitgebreid
met kinderen van de slachtoffers, zal ook afhangen van de
uitspraak van de Rechtbank Den Haag die wordt verwacht
op 28 januari 2015.51 In die zaak hebben de kinderen van
De voorwaarde dat de
standrechtelijke executie
moet zijn vermeld in reeds
gepubliceerde openbare
bronnen is een veel te grote
inperking
slachtoffers de Staat aansprakelijk gesteld en een verklaring voor recht gevorderd dat de standrechtelijke executies niet zijn verjaard jegens hen. Als de rechtbank de verklaring voor recht toewijst, ligt het voor de hand dat de
regeling met kinderen wordt uitgebreid.
5.2.2. Van bekende executies
Dan komen we bij het punt dat de kring van gerechtigden
is beperkt tot bekende executies. Zoals uit de paragraaf
over de nationale geschiedenis blijkt, zijn niet alle excessen in Indonesië uit de periode 1945-1950 gedocumenteerd. De voorwaarde dat de standrechtelijke executie
moet zijn vermeld in reeds gepubliceerde openbare bronnen is een veel te grote inperking. De Staat heeft natuurlijk ook onrechtmatig gehandeld als mannen standrechtelijk zijn geëxecuteerd zonder dat publicatie van die
gebeurtenis heeft plaatsgevonden.
De regeling zou dan ook moeten worden uitgebreid,
of zo geïnterpreteerd dat ook niet gepubliceerde executies eronder vallen. Uiteraard moet de weduwe dan wel
kunnen aantonen dat de man standrechtelijk is geëxecuteerd, onder vermelding van een plaats, tijd en details
over het gebeuren. Het gebruik van (nog niet gepubliceerde, niet openbare) geschreven bronnen en verklaringen van getuigen ligt dan voor de hand. Is er geen bewijs
van de gebeurtenis meer te vinden, dan zal een claim
moeten stranden.52
5.3. Persoonlijke vordering vervalt (niet meer) bij
overlijden
Omdat de gebeurtenissen bijna 70 jaar geleden hebben
plaatsgehad, zijn de weduwen inmiddels behoorlijk op
leeftijd en is het risico dat de weduwe ná aanvraag van de
uitkering maar vóór het moment van uitkering komt te
overlijden, aanwezig.53 De regeling voorzag niet in die situatie.54 Inmiddels heeft de Staat de regeling, terecht, aangevuld ten gunste van de weduwen.55
De aanvulling van de regeling is conform het civiele
procesrecht. Steekt een weduwe een procedure in en
komt zij te overlijden, dan heeft de vordering ook kans
van slagen. Overlijdt een partij tijdens een civiele procedure, dan kan een rechtsopvolger als partij in de plaats
worden gesteld van een oorspronkelijke partij, door de
procedure te schorsen en te hervatten conform artikel
225-227 Rv. Wordt dit nagelaten dan wordt op naam van
de oorspronkelijke partij doorgeprocedeerd. Een veroordelend vonnis ten gunste van de oorspronkelijke partij
kan door de rechtsopvolger op eigen naam worden
geëxecuteerd (artikel 6:142 lid 1 BW). In dat geval kunnen de nabestaanden hun rechten nog effectueren na
het overlijden van hun moeder.
Ook in publiekrechtelijke regelingen komen zulke
bepalingen voor. Een vergelijking met het fonds voor
asbestslachtoffers, dat eveneens te maken heeft met
slachtoffers die snel komen te overlijden, dringt zich op.
Dat fonds hanteert ook een bepaling dat de nabestaanden
recht hebben op een uitkering als de werknemer is komen
te overlijden nadat hij een aanvraag heeft ingediend maar
36. Maar als er geen gegevens zijn op
behoren, zo zou kunnen volgen uit art. 4:2
krijgen op grond van de regeling omvat niet
zagen executies’, Algemeen Dagblad 28
grond waarvan duidelijk is waarom de man
lid 2 BW, vergelijk Y.E. Schuurmans, Bewijs-
ook de schade geleden door de kinderen,
augustus 2014.
op de erebegraafplaats ligt, wordt dit niet
lastverdeling in het bestuursrecht (diss. VU),
althans dit is niet in de regeling of in de
52. In een civiele procedure zou daarnaast
als een aanwijzing beschouwd, zo blijkt uit
Deventer: Kluwer 2005, p. 53 en p. 215.
modelvaststellingsovereenkomst te vinden.
een verjaringsberoep slagen bij een dergelijke
informatie van het Ministerie van Buiten-
43. Vergelijk art. 3:46 Awb.
49. Het wetsvoorstel is te raadplegen via:
zwakke bewijsvoering. Dan gaan de
landse Zaken d.d. 14 oktober 2014.
44. Met het hanteren van strikte of minder
www.rijksoverheid.nl/documenten-en-
gezichtspunten dat de dader geen rekening
37. Deze zijn bijvoorbeeld in de Excessen-
strikte bewijsregels kunnen rechtspolitieke
publicaties/publicaties/2014/05/28/wets-
heeft gehouden met de mogelijkheid dat hij
nota terug te vinden.
doeleinden worden gediend, zie hierover H.
voorstel-schadevergoeding-zorg-en-affec-
voor de schade aansprakelijk zou zijn en dat
38. Kamerstukken II 2013/14, Aanhangsel
Bosdriesz & Y.E. Schuurmans, ‘Feitenvaststel-
tieschade.html.
hij geen mogelijkheid meer heeft zich tegen
van de Handelingen, 2651.
ling en belangenbehartiging bij de compen-
50. Zie de Memorie van Toelichting bij het
de vordering te verweren namelijk zwaar
39. Zo blijkt uit een informatie van het
satie van slachtoffers van geweld, Een studie
genoemde wetsvoorstel, p. 19 en p. 24-25
wegen.
Ministerie van Buitenlandse Zaken d.d. 14
naar het bewijsrecht als rechtspolitiek mid-
in te zien via: .rijksoverheid.nl/documenten-
53. Dit kan worden afgeleid uit het vereiste
oktober 2014.
del’, in: T. Barkhuysen e.a. (red.), Coulant
en-publicaties/publicaties/2014/05/28/
afschrift uit het plaatselijk bevolkingsregister
40. Vergelijk art. 3:2 Awb. Zo ook: CRvB 9
compenseren, Deventer: Kluwer, p. 557-582.
memorie-van-toelichting-wetsvoorstel-
dat niet ouder dan één maand mag zijn,
januari 2003, ECLI:CRVB:2003:AF3481.
45. Zie de inleiding van de regeling.
schadevergoeding-zorg-en-affectieschade.
maar staat verder niet expliciet in de rege-
41. Y.E. Schuurmans, Bewijslastverdeling in
46. Omdat die generatie nabestaanden in
html.
ling, zie de regeling, p. 2.
het bestuursrecht (diss. VU), Deventer:
mindere mate geraakt waren, aldus de
51. Op 28 augustus 2014 is de rechtszaak
54. Vergelijk Kamerstukken II 2013/14,
Kluwer 2005, p. 53.
rechtbank.
begonnen van vijf kinderen en achttien
Aanhangsel van de Handelingen, 2651, p. 2.
42. Met uitzondering misschien van de fei-
47. Opgevolgd door art. 6:108 BW.
weduwen uit Zuid-Sulawesi (voormalig
55. Vergelijk Kamerstukken II 2013/14,
ten die tot het bewijsdomein van de Staat
48. De schadevergoeding die de moeders
Zuid-Celebes). Zie bijv.: ‘Kinderen Sulawesi
Aanhangsel van de Handelingen, 2651, p. 2.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43
3053
Wetenschap
voordat op de aanvraag is beslist en hij recht op de uitkering zou hebben gehad.56
5.4. Te lange afhandeling
Met het oog op de hoge leeftijd van de weduwen zou de
behandeling van een claim zo spoedig mogelijk moeten
worden afgewikkeld. De Staat benadrukt dat het de zaken
van de weduwen in der minne wil regelen.57 Maar tot nu
toe is met de afwikkeling van claims veel tijd gemoeid.
Voor de eerste claims van achttien weduwen tenminste
tien maanden.58 Twee weduwen zijn tijdens de procedure
zelfs overleden.59
Waarom is de afhandelingsduur zo lang? We zagen
dat de zoektocht naar feiten uit het verleden tijd kost. De
Staat heeft tijd nodig voor het verifiëren van informatie,
en de weduwen hebben tijd nodig om informatie te verzamelen als het geleverde bewijs tot nadere vragen aanleiding geeft. Maar ook wreekt zich dat er geen termijn voor
de afhandeling is bepaald.
De vergoeding op grond van de
regeling is een stuk hoger dan 50%
van het heffingsvrij vermogen,
namelijk € 20 000, zodat de
juridische kosten door de weduwen
zelf moeten worden gedragen
Met een vaste termijn voor afdoening zou de Staat
zichzelf dwingen op kortere termijn te bepalen of een
weduwe voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij aan
de voorwaarden voldoet. Voor elke publiekrechtelijke regeling waaruit een aanspraak op compensatie voortvloeit,
zijn de Awb-termijnen van toepassing. De termijn van
afdoening kan worden ingebed in een uitgebreidere procedure waarin plaats is voor een verlenging als bijvoorbeeld nog nadere vragen moeten worden gesteld in verband met het geleverde bewijs. In de praktijk blijkt
hieraan behoefte te bestaan.60 Ook als de Staat zelf
navraag doet bij andere partijen als het Ministerie van
Defensie of de Nederlandse ambassade in Indonesië, zou
dat aan termijnen gebonden moeten zijn om de afwikkeling van de procedure te bespoedigen.
Mocht de invulling van een procedure langer duren
dan circa zes maanden, dan zou de mogelijkheid van het
geven van een voorschot overwogen moeten worden,
zodat de weduwen nog bij leven (een deel van) hun recht
kunnen halen. Bij schadefondsen waarbij slachtoffers met
een hoge leeftijd een aanvraag doen, is dit gebruikelijk. Zo
kregen de Sinti en Roma een voorschot op hun erkenning
van achteraf geconstateerde tekortkomingen in het
rechtsherstel na de Tweede Wereldoorlog.61 Ook de oorlogsslachtoffers die na de Japanse bezetting in Indonesië
verbleven, kregen een voorschot.62 De al eerder genoemde
3054
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43
asbestslachtoffers krijgen eveneens een voorschot op een
tegemoetkoming.63 Voor het uitkeren van een voorschot
zullen de voorwaarden dan op minder diepgaande wijze
getoetst moeten worden. Daarvoor moet het bewijs van de
voorwaarden al meer uitgekristalliseerd zijn, zodat
gemakkelijk in te schatten is welke weduwen wel en welke
niet voor een vergoeding in aanmerking komen.
5.5. Juridische kosten inbegrepen
In de regeling is bepaald dat het bedrag van € 20 000 alle
schade omvat, met inbegrip van de kosten van juridische
bijstand en de kosten voor het aanleveren van alle
gevraagde documenten voor het indienen van het verzoek.64 Dit is ongebruikelijk. Normaliter spreken partijen
bij het sluiten van een minnelijke regeling een bedrag af
voor de schade en een bedrag voor de (juridische) kosten.
Op die wijze heeft de Staat ook met de weduwen van
Rawagede een schikking getroffen, voordat de regeling
bestond; zij ontvingen een bedrag van € 20 000 én een
bedrag voor de juridische kosten.65 Omdat het slachtoffer
bij het indienen van een aanvraag de spelregels van de
regeling aanvaardt en deze bepaalt dat het slachtoffer
finale kwijting verleent, kan deze de juridische kosten
evenmin afzonderlijk vorderen. Van deze groep hoogbejaarde, laagopgeleide weduwen kan de Staat niet verwachten dat zij een claim indienen zonder juridische bijstand
in te schakelen. Onder de regeling wordt het slachtoffer
dus ernstig tekort gedaan. Circa 20% van de schadevergoeding gaat op aan kosten.
De Staat kan er evenmin vanuit gaan dat de weduwen geen kosten hebben omdat zij op toevoegingsbasis
procederen. Als het financiële resultaat van een zaak tenminste 50% van het heffingvrij vermogen beslaat (dat is
€ 12.800 voor een persoon zonder partner), dan vervalt
een toevoeging en moet het slachtoffer de kosten van
rechtsbijstand zelf betalen.66 De vergoeding op grond van
de regeling is een stuk hoger dan 50% van het heffingvrij
vermogen, namelijk € 20 000, zodat de juridische kosten
door de weduwen zelf moeten worden gedragen. Deze kosten bedragen rond de € 2000 à € 3000.67 Daarbovenop
komen dan nog de kosten voor het laten vertalen van alle
benodigde documenten, een bedrag van € 1000 lijkt daarmee wel gemoeid. Dat is in totaal een bedrag van € 3000 à
€ 4000, dus tot 20% van de schadevergoeding.
5.6. Regeling loopt af
De regeling bepaalt dat een claim moet worden ingediend
vóór 11 september 2015; de regeling is dus eindig. Op zich
is dat geen probleem, als degenen die in aanmerking
komen voor een vergoeding bijtijds op de hoogte van de
regeling zijn. Het ligt op de weg van de Staat, vooral ook
omdat de regeling afloopt, om de regeling bekend te
maken. Ook een aanbeveling van de Nationale Ombudsman wijst in die richting: zo nodig informeert de overheid
de burger over de meest passende vorm voor het indienen
van een schadeclaim.68
De Staat heeft de regeling in het Bahasa Indonesia op
de website van de ambassade gepubliceerd en de regeling
genoemd bij het maken van publiekelijke excuses door de
Nederlandse ambassadeur.69 Naast deze bekendmakingen
zou de Staat voorlichtingsbijeenkomsten in Indonesië kunnen geven over de regeling aan de doelgroep.70
Kennelijk gaat de Staat ervan uit dat advocaten verder invulling geven aan het bekendmaken van de regeling
onder de slachtoffers. Als de Staat overgaat tot het houden
van voorlichtingsbijeenkomsten, hebben de slachtoffers
tenminste de tijd om bewijsmateriaal te verzamelen en
vervolgens tijdig een onderbouwde claim in te dienen.
6. Conclusie
Dat de Staat een regeling heeft opgetuigd zou een verbetering met zich mee moeten brengen voor de positie van
slachtoffers van Nederlands geweld door militairen
gepleegd in Indonesië in de periode 1945-1950. Maar bij
nader inzien kent de regeling talrijke praktische en meer
principiële obstakels. Gevolg is dat veel slachtoffers buiten
de boot vallen, en zich gedwongen zien alsnog een procedure bij de civiele rechter aan te spannen.
De regeling zou op drie principiële punten moeten
worden uitgebreid. Ten eerste zou de kring van gerechtigden ook kinderen van vermoorde mannen moeten omvatten, omdat deze net zo hard getroffen zijn als de weduwen. Ten tweede zouden ook slachtoffers van onbekende
executies een aanspraak op de regeling moeten kunnen
doen, nu niet alle executies geboekstaafd zijn. Ten derde
heeft het slachtoffer onder de regeling ten onrechte geen
recht op vergoeding van juridische kosten, terwijl het
gedwongen wordt de Staat finale kwijting te verlenen. Van
een gelijke behandeling van de slachtoffers van Nederlands geweld, de doelstelling van de regeling, is geen sprake, nu de weduwen van Rawagede hun juridische kosten
eerder wel vergoed kregen.
Daarnaast zou de Staat aan de praktische bezwaren
tegemoet moeten komen. Een aanvraag moet op veel kortere termijn worden afgehandeld met het oog op de hoge
leeftijd van de vrouwen. Het invoeren van termijnen zou
de Staat dwingen de claims vlotter af te doen. Tevens kan
het geven van een voorschot de weduwen helpen, maar
denkbaar is dat het bewijs van de voorwaarden daartoe
onvoldoende uitgekristalliseerd is. Voorts moet de Staat
de weduwen tegemoet komen in hun bewijsnood door de
lange tijd die verstreken is. Elk ‘beleid’ dat ontstaat ten
aanzien van dezelfde gevallen zou de Staat moeten publiceren. De rechter kan via een nakomingsactie toetsen of
de Staat de regeling niet te streng uitvoert. Ten slotte zou
de Staat de regeling onder de aandacht van de doelgroep
in Indonesië moeten brengen door middel van het houden van informatiebijeenkomsten, aangezien de regeling
reeds op 11 september 2015 eindigt.
56. Zie art. 4 aanhef en sub a van de Rege-
59. Vergelijk Kamerstukken II 2013/14,
64. Art. 1 van de Model-vaststellingsover-
binaries/content/assets/postenweb/i/indo-
ling tegemoetkoming asbestslachtoffers,
Aanhangsel van de Handelingen, 2651, p. 2.
eenkomst, zie de regeling, p. 3.
nesie/nederlandse-ambassade-in-jakarta/
Stcrt. 2014, 8920.
60. Zo blijkt uit informatie van het Ministe-
65. Interview met L. Zegveld, de raadsvrouw
import/de_ambassade/afdelingen/politiek/
57. Zie de inleiding van de regeling.
rie van Buitenlandse Zaken d.d. 14 oktober
van de weduwen, d.d. 13 oktober 2014.
staatscourant-bi.pdf en www.rijksoverheid.
58. Uit een interview met L. Zegveld, de
2014.
66. Art. 34g lid 1 Wet op de rechtsbijstand.
nl/nieuws/2013/09/12/excuses-voor-stand-
raadsvrouw van de weduwen, d.d. 13 okto-
61. Zie art. 6 van het Uitkeringsreglement
67. Interview met L. Zegveld d.d. 13 okto-
rechtelijke-executies-nederlands-indie.html.
ber 2014 blijkt dat de eerste claims op 18
individuele uitkeringen Stichting Rechtsher-
ber 2014.
70. Zoals het Schadefonds geweldsmisdrij-
september 2013 zijn ingediend. Op 29 juli
stel Sinti en Roma, Stcrt. 2001, 104, p. 14.
68. De Nationale ombudsman, Behoorlijk
ven voorlichtingsbijeenkomst hield over de
2014 voldoen een aantal, maar niet alle
62. Art. 6 van het Uitkeringsreglement
omgaan met schadeclaims, Onderzoek uit
regeling ter vergoeding van schade als
claims aan de voorwaarden. Nieuwe infor-
individuele uitkeringen Stichting Het
eigen beweging naar de behandeling van
gevolg van Project X in Haren op 21 maart
matie kan nog tot inwilliging leiden. Zo
Gebaar, Stcrt. 2001, 225, p. 14.
schadeclaims door de Ministeries, 2009, nr.
2013, zo blijkt uit een artikel van 5 april
blijkt uit Kamerstukken II 2013/14, 26049,
63. Vergelijk art. 3 van de Regeling tege-
135, te raadplegen via: www.nationaleom-
2013 in het Harener Weekblad: www.
80. Ik leid hieruit af dat nog niet definitief
moetkoming asbestslachtoffers, Stcrt. 2014,
budsman.nl/uploads/rapport2009-135_1.pdf.
harenerweekblad.nl/project-x-haren-
op de claims is beslist.
8920.
69. Zie http://indonesie.nlambassade.org/
13-aanvragen-voor-schadefonds/.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43
3055
2208
Wetenschap
Anoniem misdaad
melden via internet
Technische en juridische risico’s
Jaap-Henk Hoepman, Bert-Jaap Koops, Wouter Lueks1
Het meldpunt ‘Meld Misdaad Anoniem’ wordt via de telefoon aangeboden. Maar wie belt er nu nog? Jongeren
maken minder melding van misdrijven via het telefonisch meldpunt.2 Omdat jongere generaties gewend zijn
alles via internet te doen, en de drempel voor online melden naar verwachting sowieso lager ligt dan bij
telefonisch melden, zou een internetmeldpunt een goede aanvulling kunnen zijn op de huidige dienst.3
De Minister van Veiligheid en Justitie heeft in dat licht aan de Tweede Kamer een onderzoek toegezegd naar
de mogelijkheden van melden via internet, waarbij de kwaliteit van de meldingen zo goed mogelijk geborgd
is en de anonimiteit van de melder gegarandeerd blijft.4 Maar kan anonimiteit op internet wel voldoende
worden gegarandeerd? Welke technische en juridische aspecten zijn van invloed op de haalbaarheid van
een internetmeldpunt? En moet alles wat online kan, ook online kunnen?
1. Inleiding5
De mogelijkheden van het internet roepen vaak de vraag
op hoe iets wat van oudsher offline gebeurt, ook online
kan worden toegepast, zonder er bij stil te staan of het wel
wenselijk is om alles via internet mogelijk te maken.
Bovendien worden niet zelden bij het adagium ‘wat offline
geldt, moet ook online gelden’ wezenlijke verschillen tussen offline en online toepassingen over het hoofd gezien.6
Het lijkt voor de hand te liggen om in het tijdperk waarin
telecommunicatieaanbieders adverteren met de leuze ‘Wie
belt er nu nog?’7 mensen niet alleen de gelegenheid te
geven om misdaad anoniem te melden via de telefoon,
maar ook via het internet. Maar de mogelijke laagdrempeligheid van een internetmeldpunt roept vragen op over
de wenselijkheid van zo’n meldpunt. De karakteristieken
van het internet vergen een gedegen analyse of de anonimiteit bij een internetmeldpunt wel voldoende8 kan worden gegarandeerd. Dit brengt ons bij de vraagstellingen
die centraal staan in dit artikel: in hoeverre is het technisch en juridisch mogelijk om de anonimiteit van melders te garanderen bij meldingen via internet, en wat zijn
mogelijke voor- en nadelen van melden via internet voor
de rol die anonieme meldingen spelen in de strafvordering en in het maatschappelijk verkeer?
We beantwoorden deze vragen op hoofdlijnen,9 op
basis van literatuuronderzoek, een analyse van verschillende bestaande meldpunten met vergelijkbare functionaliteit (zoals voor klokkenluiders), een interview met Stich-
3056
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43
ting M. die het telefonisch meldpunt beheert, en een
expertbijeenkomst met deskundigen die ervaring hebben
met (anonieme) publieke meldingen. We beginnen met
een korte schets van het telefonische meldpunt en behandelen vervolgens technische en juridische aspecten van
een online meldpunt. Vervolgens reflecteren we over de
wenselijkheid van een internetmeldpunt, alvorens onze
conclusie en aanbevelingen te presenteren.
2. Het telefonisch meldpunt van Stichting M.10
De onafhankelijke Stichting M.11 exploiteert de meldlijn
‘Meld Misdaad Anoniem’, waar mensen anoniem informatie kunnen geven over misdrijven. Hierbij is de anonimiteit van de melder van hoofdbelang. Naar aanleiding van
een anonieme telefonische melding maakt de stichting
een schriftelijke melding en stuurt deze door naar afnemers, die verantwoordelijk zijn voor wat er met de melding gebeurt. Deze afnemers zijn naast publieke partijen
(zoals KLPD, FIOD en AIVD) ook private partijen, zoals het
Verbond van Verzekeraars en de energienetbeheerders. Zo
worden bijvoorbeeld meldingen over illegale hennepkwekerijen ook doorgegeven aan de energienetbeheerders. Of
een melding ernstig genoeg is om anoniem te doen dan
wel af te handelen wordt bepaald door Stichting M. en
haar afnemers. De kernwaarde van het meldpunt is haar
garantie van anonimiteit. Bij telefonisch binnenkomende
meldingen wordt de anonimiteit van zowel de melder als
de melding op verschillende manieren gewaarborgd.
Van normale gebruikers kan nauwelijks worden verwacht dat zij
Tor correct opzetten en steeds veilig gebruiken
Getrainde telefonisten zorgen ervoor dat het verslag van
de melding anoniem is, wat wordt gecontroleerd door een
tweede lezer van Stichting M. Verslagen worden, na de
beslissing ze al dan niet door te geven aan afnemers, niet
bewaard bij de stichting, en er is geen registratie van welke telefonist welke melding heeft aangenomen. In een
Instructie Meld Misdaad Anoniem van het College van
Procureurs-Generaal (CPG) is vastgelegd dat verkeersgegevens betreffende het meldpunt alleen bij telecomaanbieders worden opgevraagd in situaties van onmiddellijk
dreigend levensgevaar, waarbij de gegevens alleen mogen
worden gevorderd als de inlichtingen nodig zijn om het
desbetreffende leven te redden.12 Het 0800-nummer van
‘Meld Misdaad Anoniem’ wordt niet vermeld op de telefoonrekening van de melder.
3. Technische aspecten
Zoals in de inleiding is opgemerkt worden soms wezenlijke verschillen tussen offline en online toepassingen over
het hoofd gezien. In deze sectie inventariseren wij deze
verschillen door de risico’s in kaart te brengen die een
internet-gebaseerd meldpunt met zich meebrengt. Aan de
hand daarvan schetsen en toetsen we een aantal mogelijke oplossingsrichtingen.
Bij de melder is van belang de apparatuur (computer, smartphone, of vanuit een internetcafé) en hoe deze
verbonden is met de systemen van het meldpunt. Een
computer die niet onder beheer van de melder is (zoals
een computer op het werk of in een internetcafé) maakt
bijvoorbeeld het installeren van software lastiger en
beperkt de veiligheid van beveiligde verbindingen.13 Bij
het meldpunt is de interne netwerkarchitectuur van
belang. We gaan ervan uit dat het meldpunt voor iedere
medewerker in twee fysiek gescheiden systemen voorziet:
één om met de melder te communiceren (zoals de tele-
foon in de huidige situatie), de ander om een melding
uiteindelijk in te voeren.
3.1. Risico’s voor waarborging van anonimiteit
De kwaliteit van een internetmeldpunt hangt onder andere af van de mate waarin anonimiteitsrisico’s beperkt kunnen worden. We bespreken kort de risico’s die altijd aanwezig zijn en waarmee dus rekening gehouden moet worden.
De mate waarin anonimiteit kan worden doorbroken
hangt af van de partij die de gegevens poogt te achterhalen. Personen in de directe omgeving van de melder,
externe ‘hackers’ en opsporingsdiensten hebben ieder
andere mogelijkheden hiertoe. Een precieze analyse hiervan valt echter buiten de reikwijdte van dit artikel.
3.1.1. Algemeen risico: internetten genereert metadata
De aard van het internet maakt dat metadata (verkeersgegevens over de communicatie), en dan met name informatie over de verzender en ontvanger van een bericht, altijd
zichtbaar zijn. Dit is te verhelpen door een anonimiseringssysteem als Tor14 te gebruiken. Tor verbergt de koppeling tussen verzender en ontvanger zodat niemand kan
zien wie er met het meldpunt communiceert. Tor vergt de
nodige inspanning van gebruikers; van normale gebruikers kan nauwelijks worden verwacht dat zij Tor correct
opzetten en steeds veilig gebruiken.
3.1.2. Risico’s bij melder, ISP en meldpunt
Risico’s voor anonimiteit bestaan in alle fasen van de communicatie tussen melder en meldpunt (figuur 1).
Aan de kant van de melder ontstaan kwetsbaarheden
omdat de melder onzorgvuldig kan zijn en de instructies
voor veilig gebruik (bijvoorbeeld over het gebruik van
Private Browsing16) niet goed opvolgt. Daar komt bij dat
Auteurs
zoeksrapport geschreven in opdracht van
lijk zijn, en is als zodanig ook niet nodig
beleidsstukken meestal nog gesproken
1. Dr. J.H. Hoepman is universitair hoofd-
het WODC: J.-H. Hoepman, B.J. Koops &
voor een werkbaar systeem van anoniem
wordt over Stichting M., hanteren wij voor
docent informatiebeveiliging aan de
W. Lueks (2014), Haalbaarheid van een
melden. Relevanter is het te kijken of een
de duidelijkheid in dit artikel de oude naam.
Radboud Universiteit Nijmegen. Prof. dr.
anoniem misdaadmeldpunt via het Internet.
voldoende mate van anonimiteit bewerk-
12. College van Procureurs-Generaal,
E.J. Koops is hoogleraar regulering van
Een quickscan, Nijmegen/Den Haag: PI.lab/
stelligd kan worden.
Instructie meld misdaad anoniem, 10 april
technologie, Tilburg Institute for Law, Tech-
WODC (hierna: rapport), www.wodc.nl/
9. Dit artikel biedt ruimte voor een beknop-
2006, registratienummer 2006I007.
nology, and Society (TILT), Tilburg Universi-
images/2398-volledige-tekst_tcm44-
te bespreking. Voor een uitvoeriger analyse,
13. Een bedrijf had enige tijd beschikking
ty. Drs. W. Lueks is promovendus informa-
554090.pdf (alle URL’s in dit artikel zijn het
inclusief organisatorische aspecten, zie ons
over een certificaat van Trustwave waar-
tiebeveiliging aan de Radboud Universiteit
laatst geraadpleegd op 2 december 2014).
rapport (noot 5), alsook S. Boes, M. van A
door al het beveiligde verkeer onderschept
Nijmegen. De auteurs zijn tevens verbon-
6. M.H.M. Schellekens, ‘What Holds Off-
tot Z: een analyse van Stichting M. als
en afgeluisterd kon worden, zie http://blog.
den aan het Privacy & Identity Lab (PI.lab).
line, Also Holds On-line?’, in: B.J. Koops et
voorziening tot burgerparticipatie op het
spiderlabs.com/2012/02/clarifying-the-
al. (eds.), Starting Points for ICT Regulati-
gebied van sociale veiligheid, Masterscrip-
trustwave-ca-policy-update.html.
Noten
on. Deconstructing Prevalent Policy One-
tie criminologie, Universiteit Leiden 2010 en
14. www.torproject.org/.
2. Interview Stichting M., 7 januari 2014.
Liners, The Hague: T.M.C. Asser Press
M. van Kuik e.a., M.-waarde, Politie &
15. Zie bijv. A.S. Tanenbaum & D.J. Wethe-
3. Vergelijk Kamerstukken II 2012/13,
2006, p. 51-75.
Wetenschap, 2012.
rall, Computer Networks, Prentice Hall
29628, 368, p. 6.
7. www.youtube.com/
10. Gegevens zijn ontleend aan het inter-
2011.
4. Kamerstukken II 2012/13, 29628, 400, p.
watch?v=VhpW4PPhTpk.
view (noot 2) en Boes, a.w., noot 9.
16. https://en.wikipedia.org/wiki/Privacy_
2.
8. Anonimiteit is geen zwart/wit-begrip.
11. Stichting M. heet sinds 1 januari 2014
mode.
5. Dit artikel is gebaseerd op een onder-
Absolute anonimiteit zal (vrijwel) onmoge-
NL Confidential. Omdat in literatuur en
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43
3057
Wetenschap
© Ger Loeffen / Hollandse Hoogte
Figuur 1 Communicatie tussen melder en meldpunt.15
de sporen die worden achtergelaten niet goed te overzien zijn. Is na het wissen van de browsergeschiedenis
deze echt weg of toch nog met forensische hulpmiddelen
te achterhalen? Tot slot is het systeem van de melder
kwetsbaar; de beveiliging is vaak niet geactualiseerd
waardoor derden gemakkelijk toegang kunnen krijgen
tot het systeem.
Het verkeer dat de melder verlaat gaat naar zijn ISP.
Figuur 2 geeft enkele mogelijkheden weer. Als de melder
een onbeveiligd draadloos netwerk gebruikt (en dit is
vaak het geval bij openbare netwerken) is dit verkeer een-
3058
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43
voudig af te luisteren of zelfs actief aan te vallen.17 Daarna
stroomt het verkeer via de ISP van de melder over het
internet naar de ISP van het meldpunt. Op al deze punten
kan communicatie onderschept worden. We schatten dit
risico laag in omdat de beveiliging bij deze partijen
meestal goed op orde is. Externe ISP’s (die niet betaald
worden door de melder) bieden echter mogelijk minder
garanties of hebben andere belangen. De ISP van het
meldpunt is mogelijk een interessanter doelwit is omdat
daar alle meldingen langskomen.
Figuur 2. Communicatiekanaal tussen melder en internet.
Externe ISP’s betreffen een internetcafé of een openbaar
hotspot in een trein, café of hotel.
Wanneer meldingen aankomen bij het meldpunt, worden
ten behoeve van de communicatie met de melder data tijdelijk opgeslagen. Het is moeilijk te garanderen dat deze
daarna nooit te achterhalen zijn. Ook vormen zowel de
server waarop meldingen binnenkomen als de terminals
waarop meldingen worden weergegeven een risico: deze
systemen zijn zowel elektronisch (op afstand) als fysiek
(lokaal) kwetsbaar.
3.2. Toetsingscriteria
De anonimiteit kan op twee conceptueel verschillende
manieren geschonden worden. Ten eerste kunnen er in de
eindpunten (bij melder en meldpunt) fouten gemaakt
worden waardoor gedurende of na afloop van de melding
de anonimiteit in gevaar kan komen. Ten tweede kan de
anonimiteit geschonden worden op de tussenliggende verbinding. Daarbij maken we onderscheid tussen het lekken
van metadata (wie communiceert er met het meldpunt,
en vanaf welke locatie) en het lekken van de inhoud van
de communicatie. Aangezien de keten zo zwak is als de
zwakste schakel, moet de anonimiteit op al deze punten
afdoende worden gewaarborgd.
Verder zijn de volgende criteria van belang voor de
kwaliteit en effectiviteit van de technische inrichting.
– De technische eenvoud van een inrichting bepaalt hoe
eenvoudig deze te implementeren is, maar ook hoe eenvoudig de risico’s ten aanzien van de anonimiteit in de
eindpunten te overzien zijn.
– Het gebruiksgemak voor de gebruiker bepaalt mede of
een inrichting (goed) wordt gebruikt.
– De kwaliteit van de melding is voor het meldpunt een
van de belangrijkste criteria. Stichting M. heeft aangegeven dat interactieve communicatie met de melder hiervoor essentieel is. ‘De kwaliteit van de melding staat of
valt met de mogelijkheid een dialoog te voeren met de
melder. In één enkel telefoongesprek zijn de telefonisten in staat om een vertrouwensband met de melder op
te bouwen, die hen in staat stelt de serieusheid van de
melding in te schatten, en ervoor te zorgen dat de melding voldoende aanknopingspunten voor vervolgstappen bevat.’18
3.3. Analyse van mogelijke technische inrichtingen
We schetsen een aantal mogelijke technische inrichtingen
en toetsen deze aan de genoemde criteria (zie tabel 1).
Omdat consistent gebruik van Tor niet realistisch is, scoren alle inrichtingen met uitzondering van de app slecht
op metadata.
1) Een website is eenvoudig te gebruiken voor melders,
een versleutelde verbinding beschermt de inhoud19 en
een website biedt verschillende mogelijkheden. Een
webgebaseerd formulier20 is technisch eenvoudig en
hoewel het geen interactie biedt kan het formulier wel
gericht informatie uitvragen. De verwachte kwaliteit
van de melding is dus redelijk. Een webgebaseerde
chatbox21 biedt wel interactie (en dus een hogere kwaliteit), maar de inrichting is technisch complexer. Een
webgebaseerde berichtenbus bestaat al in de vorm van
online klokkenluiderssites22 maar is desalniettemin
complex. Van al deze vormen is de chatbox het eenvoudigst te gebruiken.
2) Ook e-mail kan worden gebruikt om meldingen te
Tabel 1. Beoordeling van oplossingsrichtingen. Een + betekent dat een inrichting beter is, dat wil zeggen meer anonimiteit biedt, technisch eenvoudig is, een hoog gebruiksgemak kent, of kwalitatief goede meldingen zal opleveren.
Website
Formulier
Chatten
Berichtenbox
E-mail
Chatten
App
Anonimiteit in
de eindpunten
Anonimiteit
verbinding
(metadata)
Anonimiteit
verbinding
(inhoud)
Technische
eenvoud
Gebruiksgemak
gebruiker
Kwaliteit
Melding
+/+/+/+/-
+
+
+
+
+
+/+/+/-
+/+
+/+
+/+
+
+
17. Moxie Marlinspike, Defeating SSL,
18. Interview, a.w., noot 2.
(TLS) Protocol Version 1.2’, RFC5246.
21. Bijv. www.meldpunt-kinderporno.nl/.
BlackHat DC 2009, www.blackhat.com/
19. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een
20. Bijv. het TipSoft WebTips platform, zie
22. Bijv. Securedrop (https://pressfreedom-
presentations/bh-dc-09/Marlinspike/Black-
zogeheten TLS-kanaal, zie T. Dierks & E.
www.tipsubmit.com/AccMan/uploads/
foundation.org/securedrop) en Globaleaks
Hat-DC-09-Marlinspike-Defeating-SSL.pdf.
Rescorla, ‘The Transport Layer Security
tipsoft.com/TipSoft%20WebTips.pdf.
(https://globaleaks.org/).
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43
3059
Wetenschap
doen. Melders zijn hiermee bekend en technisch is dit
eenvoudig op te zetten. Er blijven echter makkelijk sporen achter in beide eindpunten.
3) Bestaande chatinrichtingen (bijvoorbeeld Google Talk,
Skype, IRC, en Jabber) zijn makkelijk in gebruik, maar
data zijn soms onversleuteld, met name op externe servers. Daarnaast blijven lokaal eenvoudig sporen achter.
De communicatie is interactief, dus de verwachte kwaliteit is hoog.
4) Een mobiele app23 is eenvoudig in gebruik, kan chat
functionaliteit bieden, en kan als enige de anonimiteit
van de verbinding garanderen. Echter de aanwezigheid
van de app verraadt het gebruik, en een dergelijke
applicatie is technisch ingewikkeld.
Zowel een webgebaseerde berichtenbus als e-mail kunnen
alleen semi-interactief gebruikt worden; het uitwisselen
van berichten verloopt niet in real time. We verwachten
dat daardoor de kwaliteit van de melding laag is. Hoewel
e-mail en chat makkelijk te gebruiken zijn, is veilig
gebruik ervan (met adequate versleuteling) dat niet. Daarom zijn zowel de anonimiteit en gebruiksgemak als slecht
beoordeeld.
We kunnen concluderen dat een webgebaseerde chatoplossing of een app het meest aan de eisen voldoet. In beide gevallen geldt echter dat onzorgvuldige gebruikers en
de technische complexiteit van het meldpunt nog altijd
behoorlijke risico’s met zich meebrengen.
4. Juridische aspecten
Bij de juridische aspecten beperken we ons tot de vragen
welke juridische mogelijkheden bestaan om anonimiteit
te doorbreken, en welke rol anonieme meldingen spelen
in het strafproces. Andere juridische aandachtspunten,
Tussen 2005 en 2009 zijn vijf
verzoeken ingediend om
verkeersgegevens over het
meldpunt te mogen vorderen,
die alle zijn geweigerd
zoals voldoen aan wetgeving ter bescherming van persoonsgegevens en aansprakelijkheidsrisico’s, zijn belangrijk maar grotendeels hetzelfde als bij het bestaande telefonische meldpunt.24
4.1. Doorbreking van anonimiteit
Aangezien anonimiteit technisch niet absoluut kan worden afgedwongen, is de vraag hoe groot het risico is dat
verschillende partijen de anonimiteit van melders kunnen doorbreken gezien hun juridische mogelijkheden
daartoe. Voor politie of justitie zijn vier typen opsporingsbevoegdheden van belang om de identiteit van anonieme
melders te kunnen achterhalen.
3060
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43
1) Onderscheppen van telecommunicatie. Bij het telefonisch meldpunt geldt dat, als iemand onder tap staat,
via nummerherkenning technisch wordt voorkomen
dat een gesprek met het meldpunt wordt opgenomen,25 vergelijkbaar met de technische voorziening bij
advocatennummers.26 Een technische inrichting is relatief eenvoudig bij telefoontaps, maar of een dergelijke
filtering ook bij internettaps zo kan worden geconfigureerd dat de integriteit niet wordt gecompromitteerd,
is een aandachtspunt voor nader onderzoek.
2) Vorderen van gegevens. Bij het telefonisch meldpunt
mogen verkeersgegevens alleen worden gevorderd in
situaties van onmiddellijk dreigend levensgevaar,27 met
toestemming van het College van Procureurs-Generaal
na advies van de Centrale Toetsingscommissie.28 Tussen 2005 en 2009 zijn vijf verzoeken ingediend om verkeersgegevens over het meldpunt te mogen vorderen,
die alle zijn geweigerd.29 Voor een internetmeldpunt
kan dezelfde lijn worden gevolgd als bij het telefonisch
meldpunt, door de Instructie Meld Misdaad Anoniem
en de Aanwijzing opsporingsbevoegdheden uit te breiden met het internetmeldpunt.
3) Doorzoeking en inbeslagneming. Hierop heeft de
Instructie niet expliciet betrekking, maar naar de geest
ervan zou deze ook moeten gelden voor doorzoeking
bij het meldpunt. Dat de Instructie ook op dit soort
situaties van toepassing wordt, is vooral belangrijk bij
een internetmeldpunt omdat daarbij meer sporen achterblijven. Ook bij een doorzoeking of inbeslagneming
elders dan bij het meldpunt kan informatie boven
water komen over een melding. De Instructie zou in
dat licht generiek van toepassing moeten zijn op alle
handelingen waarbij de politie gegevens verkrijgt over
contact met het meldpunt, ongeacht de precieze
bevoegdheid die is uitgeoefend. In alle gevallen is er
bij anonimiteitsopheffing immers een afbreukrisico
van het anonieme meldpunt als hulpmiddel in de
opsporing.30
4) Oproepen van getuigen. Theoretisch kan de politie een
medewerker van het meldpunt oproepen om te getuigen in een strafzaak, waarbij deze geen beroepshalve
verschoningsrecht toekomt. Ook hierop zou de Instructie van toepassing moeten zijn, ook bij een internetmeldpunt.
Hoewel vermoedelijk de politie het meeste belang heeft
om incidenteel de identiteit van een melder te achterhalen, kunnen ook andere overheidsdiensten een dergelijk
belang hebben. Voor bestuursorganen als de Belastingdienst of sociale zekerheidsdiensten, die geen aftapbevoegdheden of verkeersgegevensvorderingsbevoegdheden
kennen, is er weinig risico op anonimiteitsdoorbreking.
Dat ligt anders bij inlichtingen- en veiligheidsdiensten;
voor zover wij weten geldt daarvoor geen soortgelijke
instructie als voor politie en justitie. Deze diensten zouden dus, in theorie, al hun bevoegdheden kunnen inzetten om de identiteit van melders te achterhalen. Hoewel
de wetenschap dat inlichtingendiensten anonimiteit kunnen doorbreken niet direct verkillend zal werken op de
bereidheid van burgers om misdaad te melden, is het risico niet puur theoretisch: als bijvoorbeeld een jongere zijn
vriendengroep ziet radicaliseren en plannen hoort van
vrienden om naar Syrië te reizen, zou hij uit vrees voor
sociale uitstoting of ergere represailles kunnen afzien van
een anonieme melding, indien zijn identiteit via de AIVD
achterhaald en bekend zou kunnen raken. Aan dat risico
valt weinig te doen.
Waar de politie alleen in acuut levensbedreigende
situaties identificerende gegevens van een melder mag
vorderen, zullen private partijen dat ook hooguit in
levensbedreigende situaties mogen doen. Dergelijke situaties zijn moeilijk voorstelbaar, zodat het juridische risico
van anonimiteitsdoorbreking door private partijen verwaarloosbaar is. Belangrijk is wel dat de telecomaanbieder
van het meldpunt, die de belangenafweging maakt om al
dan niet gebruikersgegevens te verstrekken, doordrongen
is van het normatieve kader en het grote belang van anonimiteit van melders. Dit zou met voorlichting, of eventueel contractueel of via een gedragscode, kunnen worden
bewerkstelligd.
4.2. Rol van anonieme meldingen
Bestaande vormen om anonimiteit bij aangifte in het strafproces te faciliteren, gaan uit van gedeeltelijke en ophefbare anonimiteit31 en niet, zoals bij het meldpunt, van zo
sterk mogelijke anonimiteit. De schriftelijke verklaring van
een anoniem gebleven getuige komt enigszins in de buurt,
maar deze kan alleen als (steun)bewijs worden gebruikt
indien de verdediging niet te kennen geeft de persoon te
willen (doen) ondervragen (art. 344a lid 3 Sv), en zo’n
ondervraging is bij anonieme meldpuntmeldingen per definitie niet de bedoeling. Het nut van anoniem (internet)melden moet dan ook alleen worden gezocht in het verkrijgen
van start- of sturingsinformatie en niet (ook) in de eventuele bewijswaarde van meldingen. Melders zullen overigens
niet altijd beseffen dat hun melding niet als bewijs kan dienen; verwachtingsmanagement bij potentiële melders is
daarom een belangrijk aandachtspunt.
Anonieme meldingen mogen worden gebruikt om
een opsporingsonderzoek te starten of lopende onderzoeken nader richting te geven. De vraag is vooral of een anonieme melding een redelijke verdenking kan opleveren,
wat de drempel is om bepaalde opsporingsbevoegdheden
te mogen inzetten. De jurisprudentie eist meestal dat de
politie enig aanvullend onderzoek doet om een melding
te verifiëren; de eisen hieromtrent kunnen verschillen
naar gelang de urgentie of aard van de melding.32 Brinkhoff concludeert dat ‘over het algemeen weinig eisen worden gesteld aan het nadere onderzoek. De redelijke verdenking wordt betrekkelijk snel aangenomen. Als deze lijn
zich voortzet, is het denkbaar dat de facto een enkele melding bij de M-lijn voldoende is voor de aanname van de
redelijke verdenking. Hiermee zou mijns inziens in dit
soort zaken sprake zijn van een uitholling van het begrip
redelijke verdenking.’33
Mocht een internetmeldpunt laagdrempeliger blijken en leiden tot veel meer meldingen, dan zou het
gevolg kunnen zijn dat de politie te weinig tijd en capaciteit heeft om nader onderzoek te doen. Het risico bestaat
dan dat de tendens die Brinkhoff schetst wordt voorgezet
en dat het systeem van het strafrecht, waarbij de redelijke
verdenking - gebaseerd op feiten en omstandigheden een dragende pijler is, onder druk komt te staan. Anderzijds zou het gevolg ook omgekeerd kunnen zijn, wanneer
de politie zich genoodzaakt voelt om scherper meldingen
te verifiëren met aanvullend materiaal, omdat anders de
waarde van anonieme meldingen te sterk verwatert. Ook
is denkbaar dat, als de politie vaker en sneller opsporingshandelingen uitvoert op basis van anonieme meldingen,
de rechter strakker gaat controleren op anonieme startinformatie en zwaardere eisen gaat stellen aan aanvullende
informatie.
Waar de directe effecten van een laagdrempeliger
internetmeldpunt op anonieme startinformatie moeilijk
in te schatten zijn, moeten in elk geval mogelijke indirecte effecten onder ogen worden gezien van potentieel misbruik. Naast valse meldingen of zwartmakingen door burgers, bestaat ook een klein maar niet verwaarloosbaar
risico dat politie (onrechtmatig verkregen) informatie
‘witwast’ via de anonieme meldlijn. Om misbruik te voorkomen, valt er veel voor te zeggen om een internetmeldpunt niet (substantieel) laagdrempeliger te maken dan
het telefonische meldpunt. Technische configuraties met
interactie tussen melder en meldpunt, zoals een chatmodaliteit, zijn in dat opzicht te prefereren, omdat die iets
hoogdrempeliger zijn en het meldpunt daarbij eerder valse meldingen, zwartmakingen of informatie-witwassen
eruit kan filteren.
5. Wenselijkheid van een internetmeldpunt
Hoewel men erkent dat een internetmeldpunt ‘meer
inhoudt dan even een websiteje bouwen’,34 lijkt de beleidsdiscussie vooral te kijken naar de technisch-organisatorische mogelijkheid, en niet naar de wenselijkheid van een
anoniem internetmeldpunt als zodanig. Daarmee wordt
miskend dat het internet een eigen dynamiek kent in het
maatschappelijk verkeer, die verder gaat dan een invloed
op kwantiteit, kwaliteit en identificeerbaarheid van telecommunicatie. Het internet faciliteert en beïnvloedt daarmee de manier waarop communicatie en sociale contacten plaatsvinden. Daarom moeten ook de mogelijke
gevolgen van anonieme internetmeldingen voor maatschappelijke processen in bredere zin worden bestudeerd.
Het anoniem melden van misdaad past in een bredere maatschappelijke tendens van anonieme meldingen.35
Sommigen vinden deze tendens negatief en wijzen op risico’s voor de maatschappelijke omgangsvormen, zoals het
23. Bijv. TipSubmit Mobile, zie www. tip-
tie van automatische nummerherkenning
31. Zie over de Nederlandse regeling W.
34. Kamerstukken II 2012/13, 29628, 368,
soft.com/TipSubmitMobile.pdf, maar deze
geheimhoudergesprekken advocatuur,
Dreissen & O. Nauta, Anonimiteit in het
p. 6.
app is niet heel anoniem.
Dialogic/WODC 2013.
strafproces, DSP-groep/WODC, Amster-
35. Vergelijk NRC Handelsblad 28 februari
24. Zie verder Rapport, a.w. noot 5, hfdst.
27. Zie noot 12.
dam, 2012.
2002, ‘Nederland klikland’, dat begint met
5.
28. Art. 5.1 Aanwijzing opsporingsbe-
32. S. Brinkhoff, ‘Anoniem melden startin-
de opmerking: ‘Nederland kent tientallen
25. Stichting NL Confidential. Persoonlijke
voegdheden, Stcrt. 2011, 3240.
formatie voor een strafrechtelijk onder-
kliklijnen’; H. Schnitzler, ‘We leven in een
mededeling, 9 januari 2014.
29. Boes, a.w., noot 9, p. 36.
zoek?’, NJB 2008/965, afl. 20, p. 1224.
“klikspaan boterspaan”-land’, de Volks-
26. F. Bongers e.a., Vooronderzoek evalua-
30. Vergelijk Instructie, a.w., noot 12.
33. Ibid.
krant 22 februari 2012.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43
3061
Wetenschap
In een klimaat waarin politiële databanken op tamelijk
intransparante wijze ook voor andere doeleinden dan opsporing
worden ingezet, zouden politiële databanken niet gevoed
moeten worden met ongecontroleerde informatie
versterken van onderling wantrouwen,36 roddel en achterklap,37 en een afbreukrisico voor integer institutioneel handelen.38 Buruma wijst, reflecterend op de zaak Lucia de B.,
op de veranderende omgang met (valse of verkeerde) aangiften in de strafvordering, mede vanwege het feit ‘dat in de
afgelopen tien jaar een krachtige impuls is gegeven aan het
belasteren van medeburgers. Ik denk in de eerste plaats
aan het vergemakkelijken van anonieme tips en aangiften’.39 Hij signaleert ook risico’s voor de integriteit van de
politie, wanneer agenten ‘die met iemand een appeltje te
schillen hebben’ anonieme tips kunnen gebruiken om, zonder een juridisch adequate aanleiding, een ‘bekende’ na te
trekken in de hoop dat er iets boven water komt.40
Anderen benadrukken de positieve kanten van anoniem melden, omdat het juist tot meer veiligheid en vertrouwen van burgers zou leiden41 en sociale structuren zou
versterken.42 De introductie van Meld Misdaad Anoniem
lijkt ook hoofdzakelijk positief te zijn ontvangen door de
bevolking en in de media.43 Aangezien er verschillende perspectieven bestaan op de normatieve waardering van anonieme meldingen, zou eerst een bredere maatschappelijke
en politieke discussie moeten worden gevoerd, alvorens
een anoniem internetmeldpunt op te richten.
Een ander relevant aandachtspunt voor de beleidsvorming is het verschuiven of geleidelijk uitbreiden van
de functionaliteit van het meldpunt. Het oorspronkelijke
en hoofddoel van de anonieme meldlijn is opsporing van
misdrijven te faciliteren die anders onbekend zouden
blijven omdat mensen geen melding bij de politie willen
of durven doen. Het doorgeven van anonieme meldingen
aan andere overheidsdiensten dan de politie en private
partijen (zoals sociale-zekerheidsdiensten, energienetbeheerders en verzekeraars)44 roept vragen op over ‘due
process’, wanneer de meldingen leiden tot niet-strafvorderlijke beslissingen. Vindt er hoor en wederhoor plaats?
Weet de betrokkene dat een beslissing mede is gebaseerd
op een anonieme melding? Kan de betrokkene klagen
over het gebruik van anonieme startinformatie? Hoewel
deze vragen ook gelden voor het telefonische meldpunt,
moet bij de beleidsafweging rond een internetmeldpunt
zorgvuldig worden overwogen wie de afnemers zijn en
hoe de legitimiteit en rechtsbescherming bij niet-opsporingsgerelateerd gebruik van anonieme meldingen
gewaarborgd worden.
Verder raakt het strafrechtelijk systeem steeds meer
verweven met bestuursrechtelijke en civielrechtelijke
beslissingen, zoals gebiedsverboden en uithuisplaatsingen
van kinderen. Ook zonder dat een melding leidt tot
opsporingshandelingen, kan de opname van anonieme
meldingen in politiesystemen consequenties hebben, bijvoorbeeld door vergunningweigering, verzwaard toezicht
door de jeugdzorg of het niet krijgen van een baan
3062
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43
wegens het ontbreken van een verklaring omtrent het
gedrag (VOG).45 In een klimaat waarin politiële databanken op tamelijk intransparante wijze ook voor andere
doeleinden dan opsporing worden ingezet,46 is het belangrijk om terughoudend te zijn met het voeden van politiële
databanken met ongecontroleerde informatie.
Een en ander betekent dat de beleidsvorming voor
een anoniem internetmeldpunt niet alleen technischorganisatorische haalbaarheid moet beoordelen, maar ook
moet beargumenteren waarom zo’n meldpunt wenselijk
is. De proportionaliteit en subsidiariteit moeten worden
aangetoond. Is er feitelijk wel een probleem dat met een
internetmeldpunt wordt opgelost, en wat is het probleem
dan precies?47 En als een anoniem internetmeldpunt wenselijk wordt geacht onder beheer van een private partij en
met ook private partijen en niet-politiële overheidsdiensten als afnemers, zal nadrukkelijk het publieke belang
moeten worden geborgd in contractuele regels, in een
wettelijke basis, en vooral in institutionele verankering
van publieke waarden als rechtsbescherming, non-discriminatie, privacy en ‘due process’. De overheid dient daarbij
een strakke regie te voeren.48
6. Conclusies
In dit artikel hebben wij de technische en juridische
aspecten van een anoniem internetmeldpunt geanalyseerd. Daarnaast hebben wij ook stilgestaan bij de wenselijkheid van een dergelijk meldpunt.
Uit onze analyse blijkt dat een technisch voldoende
veilige inrichting van een anoniem internetmeldpunt
geen sinecure is en flinke investeringen vergt. Anonimiteit van melders is lastiger te garanderen dan bij een telefonisch meldpunt. Interactiviteit (de mogelijkheid om
direct een dialoog met de melder te voeren) is essentieel
voor de kwaliteit (en anonimiteit) van de melding. Een
smartphone-app of een webgebaseerde chattoepassing
voldoet om die reden het beste aan de criteria. Deze kennen echter wel technische beperkingen. Vanwege de hoge
complexiteit verwachten wij dat de kosten voor het inrichten van zo’n internetmeldpunt hoog zullen zijn. Nader
onderzoek naar een specifieke inrichting van een smartphone-app of webgebaseerde chattoepassing en daaraan
verbonden risico’s is daarom gewenst.
Vanuit juridisch perspectief is het verschil tussen
een internetmeldpunt en een telefonisch meldpunt minder groot. Zolang de Instructie Meld Misdaad Anoniem
van het College van Procureurs-Generaal ook van toepassing wordt verklaard op een internetmeldpunt, vormen
justitiële bevoegdheden voor anonimiteitsdoorbreking
slechts een beperkt risico. Wel kan een laagdrempelig
internetmeldpunt tot ongewenste neveneffecten leiden,
zoals een hoger risico op misbruik of een verminderde
bruikbaarheid van anonieme meldingen voor de opsporing; ook in dat opzicht zijn interactieve inrichtingen, die
minder laagdrempelig zijn, te prefereren.
Verder zijn er gegronde redenen om stil te staan bij
de vraag of het anoniem melden van misdaden via internet wel wenselijk is. Niet alles wat technisch mogelijk is,
hoeft te worden gerealiseerd alleen omdat het technisch
kan. Er wordt verschillend gedacht over de rol van anonieme meldingen in het maatschappelijk verkeer; een bredere maatschappelijke discussie zou daarom moeten voorafgaan aan een eventuele verandering van bestaande
mogelijkheden. Verder moet in beleidsvorming onder
ogen worden gezien dat de functionaliteit van het meldpunt gaandeweg kan verschuiven of worden uitgebreid - iets wat regelmatig gebeurt met technische voorzieningen. Hoe kan worden voorkomen dat bij gebruik
van anonieme meldingen buiten de opsporing van (ernstige) misdrijven de rechtsbescherming van burgers, zoals
hoor en wederhoor en aanvechtbaarheid van beslissingen,
gewaarborgd blijft? Een brede reflectie hierop is wenselijk,
die zou moeten leiden tot een subsidiariteits- en proportionaliteitstoets voor anonieme meldpunten. In een klimaat waarin politiële databanken op tamelijk intransparante wijze ook voor andere doeleinden dan opsporing
worden ingezet, zouden politiële databanken niet gevoed
moeten worden met ongecontroleerde informatie. Dit
pleit voor terughoudendheid bij het verder faciliteren van
anonieme meldingen, zeker als een internetmeldpunt
laagdrempeliger zou worden dan het huidige telefonische
meldpunt.
Helaas betracht de politiek deze terughoudendheid
vooralsnog niet. Ondanks de aanzienlijke aarzelingen over
de haalbaarheid van een anoniem internetmeldpunt in
ons oorspronkelijke rapport49 wordt voortvarend begonnen met een proefproject waarin ‘de technische en organisatorische aspecten van het meldpunt uitgewerkt’ worden.50 De technische risico’s voor anonimiteitsdoorbreking
verbonden met een anoniem internetmeldpunt zijn onzes
inziens dusdanig groot dat men eerst zou moeten onderzoeken of de best haalbare inrichting überhaupt wel een
afdoende niveau van anonimiteit kan garanderen en of de
kosten daarvan wel opwegen tegen de baten. Tegelijkertijd
zou de maatschappelijke en politieke discussie over de
wenselijkheid van een anoniem internetmeldpunt veel
breder moeten worden gevoerd, in plaats van simpelweg
verder te gaan met alles wat online technisch mogelijk is,
ook feitelijk te faciliteren.
36. Schnitzler, ibid.; E. Lissenberg, Klokken-
39. Y. Buruma, ‘Ongemakkelijke lessen van
45. Buruma, a.w. noot 40, p. 209; vergelijk
openbaar ministerie is genomen.’
luiders en verklikkers, Afscheidsrede
Lucia’, Delikt en Delinkwent 2010/40,
ook voorstellen om gemeenten politiegege-
46. Vergelijk Buruma, a.w. noot 40.
Amsterdam (UvA), 15 februari 2008 (‘de
p. 694.
vens te laten analyseren bij preventief
47. Vergelijk J. Vranken, ‘“Wij weten wel
introductie van meldlijn M. [heeft] niet
40. Y. Buruma, ‘Het recht op vergetelheid.
jeugdbeleid (‘Steden runnen hun eigen
wat wij doen”’, NJB 2014/1271, afl. 26,
bijgedragen tot goed burgerschap’, p. 9).
Politiële en justitiële gegevens in een digita-
“inlichtingendienst’’’, Trouw 29 januari
p. 1733.
37. K. Schuyt pleit tegen anoniem melden
le wereld’, in: Broeders, Cuijpers en Prins
2014) en om een VOG te weigeren louter
48. Wetenschappelijke Raad voor het Rege-
van wetenschapsfraude: ‘Je geeft op die
(red.), De staat van informatie, Amsterdam:
op basis van politiegegevens (Kamerstukken
ringsbeleid, Het borgen van publiek belang,
manier ruimte aan roddel en achterklap en
Amsterdam UP 2011, p. 207.
II 2013/14, 33750 VI, 99, p. 2). Vergelijk
WRR 2000, p. 12.
creëert een sfeer van achterdocht en wan-
41. Brinkhoff, a.w. noot 32.
ABRvS 29 januari 2014,
49. Rapport, a.w., noot 5.
trouwen aan de universiteit. Integriteits-
42. Boes, a.w. noot 9, p. 25ff.
ECLI:NL:RVS:2014:205: een VOG kan
50. Kamerstukken II 2013/14, 29628, 460,
klachten kunnen op deze manier misbruikt
43. Blauw Research, Evaluatie pilot Meld
worden geweigerd op basis van justitiële
p. 2.
worden om concurrenten uit te schakelen’,
Misdaad Anoniem. Eindrapportage, Rotter-
gegevens over ‘strafbare feiten ter zake
NRC Handelsblad 8 februari 2014.
dam: Blauw Research 2003, p. 30 en 43.
waarvan een beslissing tot dagvaarding of
38. Lissenberg, a.w. noot 36, p. 17.
44. Boes, a.w. noot 9, p. 48-53.
seponering of een andere beslissing van het
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43
3063
Opinie
2209
Red de
bestuursrechtspraak!
... en vooral de Centrale Raad van Beroep
Willem Konijnenbelt1
De nieuwste plannen van het kabinet met betrekking tot de hoogste bestuursrechters betekenen dat de Afdeling
bestuursrechtspraak onderdeel blijft van de Raad van State, zij het dat de laatste functionele banden met de
Afdeling advisering worden doorgesneden, dat het College van Beroep voor het bedrijfsleven als zelfstandige
bestuursrechter verdwijnt onder overheveling van zijn rechtsmacht naar de Afdeling bestuursrechtspraak, en
dat de Centrale Raad van Beroep verdwijnt terwijl zijn taak zal worden overgenomen door een of meer gerechtshoven. Bij de eerste twee onderdelen kunnen wel wat kanttekeningen worden geplaatst, maar echt rampzalig
zijn ze per saldo niet. De opheffing van de Centrale Raad daarentegen is zonder meer een onzalig idee.
K
ort voor de zomervakantie maakten de Ministers
van BZK en VenJ de uitwerking bekend die het
kabinet denkt te geven aan de passage in het
regeerakkoord over de splitsing van de Raad van State in
een adviserend en een rechtsprekend deel en de samenvoeging van het rechtsprekende deel, de Afdeling
bestuursrechtspraak, met de Centrale Raad van Beroep en
het College van Beroep voor het bedrijfsleven.2 Zoals te
verwachten viel bij dit onderwerp, hebben deze voornemens gemengde reacties opgeroepen.3
De splitsing tussen de twee afdelingen van de Raad van
State die nu wordt beoogd, gaat verder dan de reeds tamelijk radicale splitsing tussen de adviserende en de rechtsprekende afdelingen die in 2010 is doorgevoerd: straks
geen enkele staatsraad meer die zitting heeft in beide
afdelingen (nu kunnen het er nog tien zijn). Deze absolute
splitsing is vanuit juridisch oogpunt op zichzelf niet
nodig: ze wordt niet vereist door artikel 6 EVRM, zo blijkt
uit de jurisprudentie van de Straatsburgse rechter,4 en
artikel 42, lid 4 van de Wet op de Raad van State voorkomt
dat een staatsraad ‘zit’ op een zaak waar een rechtsvraag
in het geding is waarbij hij als lid van de Afdeling advisering reeds betrokken is geweest. In de praktijk leidt dat tot
een verwaarloosbaar aantal keren dat een staatsraad niet
op een zaak kan zitten. In de ongeveer veertien jaren dat
ik als staatsraad zowel wetgevingsadviseur alsook
bestuursrechter was en de ongeveer vier jaren nadien
waarin ik uitsluitend bestuursrechter was, is het slechts
tweemaal voorgekomen, als ik me niet vergis, dat ik om
die reden een zaak niet kon behandelen. Maar wat juri-
3064
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43
disch niet nodig is, kan politiek natuurlijk best wenselijk
worden geacht. Overigens wijs ik erop dat aan de rechterlijke macht of leden daarvan sinds jaar en dag advies
pleegt te worden gevraagd over nieuwe civiele en strafwetgeving (en dan laat ik de wording van het NBW nog buiten beschouwing; dat is trouwens al tamelijk lang geleden). Dus: waar is het probleem eigenlijk?5
Zelf vind ik de verdergaande scheiding niet zo wenselijk. Als wetgevingsadviseur had ik profijt van mijn rechterlijke ervaring, want was daardoor getraind in het
bezien van wetsteksten in het licht van de praktische toepassing en mogelijke conflicten daarover. En als rechter
bleek het meer dan eens behulpzaam dat ik als wetgevingsadviseur getraind was in het beoordelen van afzonderlijke bepalingen of onderdelen in het licht van het
geheel, van het stelsel van de wet. Niet dat het daarzonder
niet had gekund – het zou onzin zijn dat te beweren.
Maar profijtelijk vond ik het wel.
Het College van Beroep voor het bedrijfsleven is een ‘kleine’ rechter naar bemanning en naar aantallen behandelde
zaken.6 Opgaan van het CBb in de Afdeling bestuursrechtspraak – daar komt het praktisch gesproken op neer – zal
ongetwijfeld betekenen dat de eigen cultuur van het CBb
allengs min of meer dreigt te verdwijnen. Die cultuur
houdt onder meer in: veel aandacht voor de motivering
van de uitspraken (die veelal een behoorlijke lengte hebben),7 doch ook nogal eens een trage rechtsgang.8
Maar samenvoeging met de Afdeling kan tot gevolg
hebben dat een extra impuls wordt gegeven aan het streven van de Afdeling naar verhoging van de kwaliteit van
de motivering van de uitspraken van de Afdeling9 en dat
de snelheid van de behandeling van de oud-CBb-zaken
flink gaat toenemen. Bovendien is – aangenomen dat de
nodige CBb-raadsheren zullen overgaan naar de Afdeling – kenmerk van het CBb dat daar heel veel Unierecht
speelt, (nog) meer dan bij de Afdeling. Hoewel de ABRvS
sinds lang zowel onder de staatsraden als onder de stafleden een flink aantal specialisten op dat terrein kent, zal
opname van het CBb een welkome versterking op dat vlak
betekenen. Al met al zie ik hier meer voor- dan nadelen.
Het lot van de Centrale Raad van Beroep tot slot. De CRvB
is een middelgrote rechter, met ongeveer 50 raadsheren
(en een groot aantal plaatsvervangers) en een mij onbekend aantal stafjuristen. Hij handelt jaarlijks een kleine
7000 hoofdzaken af, met een doorlooptijd van gemiddeld
een kleine 70 weken. De rechtsgebieden betreffen ambtenarenzaken en ‘pensioenen’, bijstandszaken, sociale zekerheid en sociale voorzieningen en studiefinanciering.
De in noot 2 vermelde junibrief zegt over de CRvB
onder meer:
‘... de geschillen die thans in hoogste aanleg tot de
rechtsmacht behoren van de CRvB – veelal tweepartijengeschillen over materiële aanspraken van individuele
rechthebbenden – vertonen naar aard en inhoud meer
verwantschap met fiscale geschillen, waarover in hoger
beroep de gerechtshoven oordelen en waarbij de Hoge
Raad de rol van cassatierechter vervult. Het ligt naar het
oordeel van het kabinet dan ook meer in de rede om de
rechtsmacht in deze geschillen onder te brengen bij de
gewone rechterlijke macht.’
De stelling dat de CRvB-geschillen naar aard en
inhoud verwantschap vertonen met fiscale geschillen is,
met permissie, voor het grootste deel larie. Ja, voor het
overgrote deel gaat het over geld. Ja, voor het overgrote
deel gaat om tweepartijengeschillen. Maar daar houdt het
ook mee op. Bij de CRvB gaat het – een kleine minderheid
van de gevallen daargelaten – niet om pretense vorderingen van de overheid, zoals bij belastingen, maar op de
overheid, zoals bij subsidies. Hier gaat het niet om de uitvoering van in beginsel gebonden beschikkingen, maar
om de toepassing van regels met vaak een hoge mate van
beleids- of beoordelingsruimte, die moeten worden toegepast op heel uiteenlopende situaties en waarbij de bijzonderheden van de ‘gevallen’, van de veelal precaire situaties
waarin de betrokken particulieren verkeren, vaak doorslaggevend zijn voor de uitslag. De uitvoering is niet (in
hoofdzaak) in handen van één dienst, zoals bij de belastingen, maar van een veelheid van instanties, waaronder
alle gemeentebesturen. In de jurisprudentie van de Centrale Raad komen oneindig veel meer algemeen-bestuursrechtelijke kwesties (uitleg en toepassing van de Algemene wet bestuursrecht en van ongeschreven beginselen van
behoorlijk bestuur) aan de orde dan bij de belastingrechter; de aanrakingspunten met het ‘algemene’ bestuursrecht zijn dan ook veel groter dan die met het belastingrecht – hoewel die laatste er natuurlijk óók wel zijn, en
hoewel ook het belastingrecht te maken heeft met Awb en
algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Maar de aanrakingspunten van de CRvB met de ABRvS- (en de CBb-)
jurisprudentie zijn veel, veel talrijker dan die met de jurisprudentie van de belastingrechter. Daar komt bij dat algemene cassatie voor de rechtsgebieden van de CRvB een te
bot instrument is. Anders dan in het belastingrecht, wordt
in de wetten op de CRvB-gebieden veel met vage normen
gewerkt. De toepassing daarvan door de uitvoeringsin-
De stelling dat de CRvB-geschillen
naar aard en inhoud verwantschap
vertonen met fiscale geschillen is,
met permissie, voor het grootste
deel larie
stanties berust op een zodanige verweving van feiten en
recht dat van cassatie hoegenaamd geen bijdrage aan de
rechtseenheid mag worden verwacht. Voor de rechtseenheid is de ‘grote kamer’ waarschijnlijk een beter alternatief. Ook daarin verschilt het sociale-zekerheidsrecht van
het belastingrecht.
Het sociale-zekerheidsrecht zit vanouds in het hart
van het bestuursrecht. Het belastingrecht is in theoretische zin natuurlijk ook een vorm van bijzonder bestuurs-
Auteur
ogenblikkelijk als een gebeten hond met
2003, nr. 39 343, AB 2003/211 en Sarcilor-
Afdelingsgemiddelde.
1. Prof. mr. W. Konijnenbelt, thans wet-
een persbericht: ‘Ze hebben ons advies niet
Lormines, EHRM 9 november 2006, nr.
8. Een onbetrouwbare illustratie: de vijf in
gevingsadviseur, is emeritus hoogleraar aan
gevolgd!’. De vicepresident van de Raad
64411/01, AB 2007/281.
de AB-afleveringen van de vorige noot
de Universiteit van Amsterdam en oud-
van State acht de voorstellen winst, maar
5. Ook Schueler kan geen echt probleem
genoemde CBb-uitspraken vergden gemid-
staatsraad. Hij was tevens raadsheer-plaats-
zou graag zien dat de voorzitter van de
ontdekken: B. Schueler, ‘Een overzichtelijke,
deld elk 28 maanden. Ook als we aanne-
vervanger in het Hof Amsterdam (civiel en
Afdeling bestuursrechtspraak benoemd
onafhankelijke eenheid? Over integratie
men dat de moeilijkheidsgraad en de
straf).
wordt als raadsheer in buitengewone dienst
van de bestuursrechtspraak’, NTB 2014/20.
omvang van deze geschillen gemiddeld
bij de HR (zoals enkele raadsheren van de
6. Blijkens de website van het CBb telt het
exceptioneel hoog was, is dat toch wel erg
Noten
HR reeds staatsraad in buitengewone dienst
college als vaste staf ongeveer 20 raadsle-
veel meer dan de gemiddelde duur bij de
2. Kamerstukken I 2013/14, 33750 VI, L;
zijn bij der Afdeling). Sommige fracties van
den en een kleine 50 overige werknemers,
Afdeling; daar bedroeg de ‘doorlooptijd’
Kamerstukken II 2013/14, 29279, 200
de Tweede Kamer – de meerderheid – lijken
onder wie stafjuristen.
voor hoofdzaken 27 weken.
(‘junibrief’). Dit tijdschrift: NJB 2014/1326,
de plannen globaal te steunen, andere
7. Een indicatie: in de afleveringen juli t/m
9. Vergelijk het jaarverslag van de Raad van
afl. 26, p. 1805 ‘Concentratie bestuurs-
hebben veel vragen en kritiek. Zie het over-
oktober 2014 van de AB besloeg een
State over 2013, p. 65.
rechtspraak’.
zicht in Bestuursrecht Actueel 2014/187.
gemiddelde uitspraak van het CBb 5
3. De Raad voor de rechtspraak reageerde
4. Zie de arresten Kleyn, EHRM 6 maart
(gedrukte) pagina’s, tegen 3,5 voor het
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43
3065
Opinie
Gaat het aan, die personen bloot te stellen aan de risico’s van
een hoogste rechter die op de tocht staat en die daardoor slecht
functioneert?
recht (het is er misschien wel de oudste vorm van), maar
de fiscalisten hebben tot nog maar een of twee decennia
geleden hun vak eigenlijk als een ‘eigen’, van het algemene
bestuursrecht onderscheiden vakgebied beschouwd; de
weerstand van de belastingrechtjuristen tegen de toepassing van het algemene bestuursprocesrecht was niet voor
niets zo groot.
De CRvB-rechtspraak onderbrengen bij de belastingrechtspraak – ook al zou het als ‘gelijkwaardige tak’ zijn –
is daarom een slecht idee. Je kunt van honden en katten
wel zeggen dat het gelijkwaardige dieren zijn (en allebei
roofdieren), toch is het doorgaans geen goed idee om ze
in één hok te stoppen.
Daar komt nog het nodige bij. Uit het jaarverslag
2013 van de Centrale Raad blijkt dat de onzekerheid over
de toekomst van dat college ertoe heeft geleid dat veel
minder energie voor de rechtspraak beschikbaar was dan
was voorzien en dat de productie en het behalen van
beoogde resultaten daar merkbaar onder hebben geleden.
Sommige vacatures zijn vanwege deze onzekerheid niet
vervuld, waardoor zittende leden de lacunes moesten
opvullen. Het is bovendien een feit van algemene bekendheid dat een organisatie met een onzekere toekomst
moeite pleegt te hebben om nieuw personeel van het
hoogste allooi aan te trekken. Er is geen reden om aan te
nemen dat dat bij de Centrale Raad anders zal zijn.
Men bedenke bij dit alles dat de CRvB hoogste rechter is op een rechtsgebied waar het gaat om de meest
kwetsbare leden van de samenleving. Gaat het aan, die
personen bloot te stellen aan de risico’s van een hoogste
rechter die op de tocht staat en die daardoor slecht functioneert?
Allerwege is rumoer om de decentralisatie van de
uitvoering van allerlei sociale-zekerheidswetgeving: nieuwe Wet maatschappelijke ondersteuning, Participatiewet,
Jeugdwet, nieuwe Wet werk en bijstand... De komende tijd
zullen daar vele wielen opnieuw moeten worden uitgevonden, publieke en private uitvoerders verkeren in grote
verwarring en onzekerheid, ‘cliënten’ maken zich ongerust.
3066
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43
Dan is het zaak op dat terrein een kerngezonde hoogste
rechter te hebben, een rechter die in staat is weloverwogen en voortvarend de lijnen uit te zetten met betrekking
tot wat kan en moet onder de nieuwe verhoudingen. Te
vrezen valt (ik druk me terughoudend uit) dat een Centrale Raad van Beroep waarvoor het perspectief dat van de
junibrief is, daartoe niet bij machte zal zijn. Niet omdat hij
dat op zichzelf niet zou kunnen; maar doordat krachten
van buitenaf hem zo verzwakken.
Men kan tegenwerpen dat de sociale-zekerheidsrechtspraak en de belastingrechtspraak bij de rechtbanken toch ook ‘in één hok’ zitten? Zeker. Maar daar zit de
sociale-zekerheidsrechtspraak vooral in één hok met de
overige bestuursrechtspraak, de belastingrechtspraak
neemt een relatief zelfstandige plaats in. Bovendien zijn
het niet de rechtbanken maar is het de hoogste socialezekerheidsrechter die leiding moet geven aan de toepassing van de nieuwe wetgeving op dat terrein. De tegenwerping houdt dus geen steek.
Daarom denk ik dat we de Centrale Raad van Beroep
de komende jaren gewoon intact moeten laten, hem rustig zijn werk moeten laten doen. Op iets langere termijn
– nadat de samenvoeging van ABRvS en CBb achter de rug
is en nadat de nieuwe organisatie geheel is ingewerkt –
zou ook de Centrale Raad kunnen toetreden. Dan komt hij,
dan komt de sociale-zekerheidsrechtspraak c.a., terecht
waar hij (zij) thuishoort: bij het ‘gewone’ bestuursrecht, bij
de ‘gewone’ hoogste bestuursrechter. En of de brede hoogste bestuursrechter dan onderdeel blijft van de Raad van
State dan wel dat hij een daarbuiten staande, geheel zelfstandige organisatie wordt – daarover heb ik wel een opinie, maar die doet er voor ons onderwerp niet toe – dat is
vooral een kwestie van beeldvorming en van ponteneur,
een kwestie die voor de kwaliteit van de bestuursrechtspraak niet doorslaggevend is.
Red de bestuursrechtspraak – en red voorlopig vooral de
Centrale Raad!
Opinie
2210
Triomf van het
bestuursprocesrecht
Bert Marseille1
Wie behoefte heeft aan een goed gevoel over het bestuursprocesrecht, moet vooral de memorie van
toelichting bij het wetsvoorstel vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht lezen.2 Aanleiding
voor het indienen van het wetsvoorstel is de voorgenomen digitalisering van de procedures bij de civiele
en de bestuursrechter. In het kader daarvan is ook gekeken of beide procedures modernisering behoeven.
Het blijkt dat er aan de bestuursrechtelijke procedure nauwelijks iets te versleutelen valt, en aan die bij
de civiele rechter heel veel.
H
et Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)
mag dan vele honderden artikelen tellen, het
regelt – anders dan de Awb – niets over zaken als
de termijn voor het indienen van stukken door partijen,
de termijn waarop de rechter met een uitspraak moet
komen en de mogelijkheid mondeling uitspraak te doen.
In de memorie van toelichting worden de artikelen 8:58
(stukken kunnen tot tien dagen voor de zitting worden
ingezonden), 8:66 (uitspraak binnen zes weken) en 8:67
Awb (de rechter kan mondeling uitspraak doen) als lichtend voorbeeld gepresenteerd voor hoe Rv meer bij de tijd
zou kunnen worden gebracht.
Maar dat is klein bier, vergeleken met de grote handicap van de civiele procedure. Die kent nog steeds twee
verschillende ‘basisprocedures’: de dagvaardings- en de
verzoekschriftprocedure. Wat Brenninkmeijer in 1991 al
constateerde,3 wordt ook in de memorie van toelichting
erkend: er is nauwelijks nog logica te ontdekken in de verdeling tussen die twee. Waarom moet je in de ene situatie
bij de civiele rechter iets vorderen, en in de andere situatie hem iets verzoeken? Waarom kan je in een aantal
gevallen zonder deurwaarder toe, maar moet je die in veel
gevallen wel inschakelen? Waarom ben je soms verplicht
je te laten bijstaan door een advocaat en soms niet? Dat is
allemaal niet goed uit te leggen. Geen wonder dat de Raad
van State en de Raad voor de rechtspraak adviseerden de
beide procedures samen te voegen.4 Zo ver wil de regering
nu nog niet gaan, al meldt ze wel dat de discussie over
samenvoeging niet gesloten is. Blijkbaar hoopt ze dat de
geesten er in een niet al te verre toekomst wel rijp voor
zullen zijn.
In het bestuursprocesrecht hebben we het op het punt
van de ‘basisprocedure’ beter voor elkaar. Daar is er maar
één. Dat is een verzoekschriftprocedure, zij het dat die
niet als zodanig wordt aangeduid.5 De bestuursrechter
kan met vier verschillende verzoeken worden benaderd.
Allereerst is dat het verzoek een besluit te vernietigen, in
de Awb ‘beroep’ genoemd (artikel 8:1 Awb). Ten tweede is
er het verzoek om een voorlopige voorziening (artikel
8:81 Awb). Het derde verzoek – eveneens aangeduid als
‘beroep’ – heeft betrekking op niet tijdig handelen door
een bestuursorgaan, zoals het uitblijven van een besluit
en de bekendmaking van een beschikking van rechtswege
(afd. 8.2.4a Awb), het vierde op schade als gevolg van een
vernietigd besluit (titel 8.3 Awb). En er is alle reden om er
Auteur
Noten
cieter dan de Raad van State. Zie: www.
van de algemene vergadering gehouden op
1. Prof. mr. dr. A.T. Marseille is hoogleraar
2. Kamerstukken II 2014/15, 34059, 3.
rechtspraak.nl/Organisatie/Raad-Voor-De-
24 mei 2013 (VAR-reeks 151), Den Haag:
bestuurskunde, in het bijzonder de empiri-
3. A.F.M. Brenninkmeijer, ‘Het procesrecht
Rechtspraak/Wetgevingsadvisering, advies
BJu 2014, p. 59.
sche bestudering van het bestuursrecht aan
als proces’, in A.F.M. Brenninkmeijer, P.C.E.
2014/26, par. 3.1 en: http://www.raad-
de Rijksuniversiteit Groningen en bijzonder
van Wijmen & J.H. Blaauw, Harmonisatie
vanstate.nl/adviezen/advies.
hoogleraar empirische bestudering van het
van procesrecht bij integratie van recht-
html?id=11426, par. 3.
bestuursrecht aan de Universiteit van
spraak (Handelingen NJV 1991-1), Zwolle:
5. Vergelijk de interventie van Willem Konij-
Tilburg.
H.J. Tjeenk-Willink 1991, p. 1-105.
nenbelt op de jaarvergadering van de VAR
4. De Raad voor de rechtspraak wat expli-
van 2013. Zie: Het besluit voorbij, verslag
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43
3067
Opinie
nog enkele aan toe te voegen, zoals De Graaf en Van der
Veen in hun VAR preadviezen van 2013 overtuigend hebben betoogd.6
De ‘basisprocedure’ zoals die op dit moment in het
bestuursprocesrecht functioneert, dient voor de regering
als voorbeeld voor hoe de civielrechtelijke basisprocedure
er uit zou moeten zien: één procedure waarin verschillende verzoeken en/of vorderingen aan de rechter kunnen
worden gedaan. De procedure verloopt steeds volgens hetzelfde stramien: nadat een zaak bij de rechter is aangebracht, vindt in één ronde een schriftelijke wisseling van
standpunten plaats, waarna zo snel mogelijk een zitting
volgt waar de rechter met partijen bespreekt hoe het met
de zaak verder moet. Is een schikking mogelijk, willen partijen een uitspraak of moet het onderzoek worden voortgezet? Zoals het in het bestuursprocesrecht is georganiseerd, zo zou het in het civiele procesrecht ook moeten.
Na aanpassing lijken de procedures erg
op elkaar
Mochten alle in het wetsvoorstel voor de civiele procedure
voorziene wijzigingen worden gerealiseerd, en mocht in
de iets verdere toekomst de dagvaardingsprocedure verdwijnen en het civiele recht, net als het bestuursrecht, met
één algemene verzoekschriftprocedure gaan werken, dan
zijn de ‘basisprocedures’ van de beide stelsels nauwelijks
nog van elkaar te onderscheiden. Er blijven verschillen
bestaan, maar die zijn er zowel tussen als binnen beide
procedures. Zo geldt voor verzoeken aan de bestuursrechter vaak een korte indieningstermijn (een verzoek een
besluit te vernietigen moet binnen zes weken zijn ingediend), maar lang niet altijd (wordt om schadevergoeding
verzocht, dan heeft de verzoeker meer tijd en bij een verzoek om voorlopige voorziening veelal eveneens). Van verplichte procesvertegenwoordiging is in het bestuursrecht
nooit sprake, maar in civiele procedures in veel gevallen
evenmin. Het object van het verzoek is in de bestuursrechtelijke procedure meestal een besluit en in de civiele procedure bijna altijd iets anders dan een besluit, maar ook
de civiele rechter oordeelt over besluiten en de bestuurs-
Grootste struikelblok voor het
realiseren van een gezamenlijk
procesrecht en één procedure is
waarschijnlijk de aanwezigheid van
de bijzondere bestuursrechtelijke
instanties
rechter over ander handelen (of nalaten) dan besluiten.
Niet alles wat je de bestuursrechter kunt vragen, kan je
ook de civiele rechter vragen (de civiele rechter kan geen
besluiten vernietigen) en andersom (de bestuursrechter
kan niet iemand uit de ouderlijke macht ontzetten), maar
veel ook wel (beiden kunnen beslissen op verzoeken om
schadevergoeding, beiden kunnen – en als het aan De
Graaf en Van der Veen ligt nog veel vaker dan nu het geval
is – verklaringen voor recht geven).
Al met al zal in de nabije toekomst voor het civiele
en het bestuursprocesrecht gelden wat in de memorie van
toelichting wordt geschreven over de dagvaardings- en de
verzoekschriftprocedure: dat het twee afzonderlijke procedures zijn, is historisch wel te verklaren, maar dient niet
langer een nuttig doel.
Gaan we op weg naar één procesrecht en
integratie van rechtspraak?
De vraag die vervolgens opkomt, is of het dan geen aanbeveling verdient de civiele en bestuursrechtelijke procedure
tot één procedure samen te voegen. De regering wil er weliswaar nog niet aan maar beargumenteert haar standpunt
zo weinig overtuigend,7 dat dat alleen maar de indruk versterkt dat het wel eens een heel goed idee zou kunnen zijn.
De wellicht belangrijkste reden voor een bevestigend
antwoord is dat zo een eind kan komen aan de situatie dat
bestuursrechtelijke geschillen (dat wil zeggen: geschillen
over het handelen van de overheid ter uitvoering van diens
publiekrechtelijke taak) deels door de civiele rechter, deels
door de bestuursrechter worden behandeld. Een ander
argument is dat geschillen met de overheid die zich niet
beperken tot een besluit, maar ook ander handelen van de
overheid betreffen, niet meer hoeven te worden ‘verknipt’,8
maar in hun geheel in een procedure door een en dezelfde
rechter kunnen worden beoordeeld. Bijkomend voordeel is
dat de discussie over de ratio van de verschillen tussen
civiele en bestuursrechtelijke procedures op het punt van
griffierecht en proceskosten, de uitspraakbevoegdheden en
termijnen in een stroomversnelling kunnen komen.
Grootste struikelblok voor het realiseren van een
gezamenlijk procesrecht en één procedure is waarschijnlijk de aanwezigheid van de bijzondere bestuursrechtelijke
instanties, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad
van State, Centrale Raad van Beroep en het College van
Beroep voor het bedrijfsleven. Immers, als je in de toekomst een geschil aan de rechtbank wilt voorleggen dat
zowel over een besluit als over ander handelen van de
overheid gaat, dan is het ongelukkig als je dat bij hoger
beroep alsnog zou moeten opknippen omdat de bevoegdheid om op dat hoger beroep te beslissen bij twee verschillende instanties ligt.9 Nu de positie van de bestuursrechtelijke hoger beroepsinstanties in discussie is,10 kan
het vooruitzicht van een gezamenlijk procesrecht daar
mooi bij betrokken worden.
6. G.A. van der Veen, ‘Bestuursrechtelijke
besluit voorbij (VAR-reeks 150), Den Haag:
len over publiekrecht en over schuldvorde-
9. Hetzelfde probleem speelt als een van de
rechtsbescherming voorbij het besluit’ &
BJu 2013.
ringen’, in: L.F.M. Besselink, R. Nehmelman
bijzondere bestuursrechtelijke instanties als
K.J. de Graaf, ‘Verzoek naast beroep? En
7. Kamerstukken II 2014/15, 34059, 3, p.
(red.), De aangesproken staat. Preadvies
rechter in eerste en enige aanleg fungeert.
rechtsvergelijkend perspectief’, in: K.J. de
11-12
voor de Staatsrechtconferentie 2010, Nij-
10. Kamerstukken II 2013/14, 29279, 290.
Graaf, F.J. van Ommeren, P.J. Huisman,
8. B.J. Schueler, ‘Aan de rechterlijke macht
megen: Wolf Legal Publishers 2010, p.
G.A. van der Veen & K.J. de Graaf, Het
is opgedragen het verknippen van geschil-
117-156.
3068
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43
Reactie
Reactie op ‘Verruiming bevoegdheden
vreemdelingentoezicht’
Joris Groen1
H
et is goed dat het debat
over verruiming van
bevoegdheden in het
vreemdelingentoezicht gevoerd
wordt. In de bijdrage van Bas Wallage en Lucille van Wijnbergen, Verruiming bevoegdheden vreemdelingentoezicht (NJB 2014/1417, afl. 28, p.
1918-1924) ontbreekt mijns inziens
echter een aantal elementen die
noodzakelijk zijn voor een goed
begrip van deze materie.
Allereerst wordt in de bijdrage geen
consequent onderscheid gemaakt
tussen de bevoegdheid tot binnentreden zonder toestemming van de
bewoner (artikel 53, ingevoerd bij de
Vreemdelingenwet 2000) en de
bevoegdheid tot beperkte doorzoeking van de woning zonder toestemming van de bewoner (artikel 53a,
ingevoerd bij het wetsvoorstel verruiming toezichtsbevoegdheden). Zo
spreken de auteurs in de conclusie
en in de paragraaf over schending
van grondrechten over de nieuwe
wet alsof deze betrekking heeft op
het binnentreden zonder toestemming.
Hierdoor wordt een deel van de discussie niet helemaal zuiver gevoerd.
Zo is het begrip ‘een redelijk vermoeden van illegaal verblijf’ noodzakelijk
voor het binnentreden van de
woning zonder toestemming, en
wordt in de parlementaire behandeling uitgebreid ingegaan op waar dit
redelijk vermoeden op gebaseerd kan
zijn.2 Hier wordt eveneens de parlementaire geschiedenis van dit begrip
toegelicht. Het betreft hier dus een
reeds lang toegepast criterium. In de
uitvoeringspraktijk en de jurisprudentie kan men, voor zover ik kan
overzien, redelijk uit de voeten met
dit criterium. In de mate van vaagheid verschilt dit criterium mijns
inziens niet van andere vergelijkbare
criteria, zoals een redelijk vermoeden
van schuld. Het wettelijk dichttimmeren van alle discretionaire ruimte
van toezichthoudende organen of
ambtenaren is vanwege de oneindige
variatie in de praktijk simpelweg
onmogelijk en vanuit het oogpunt
van effectiviteit ook niet wenselijk.
De suggestie dat er vanwege de
onvermijdelijke vaagheid sprake is
van een discriminatoir karakter aan
een vermoeden van illegaal verblijf is
mijns inziens een beetje misplaatst.
Uiteraard mogen bevoegdheden niet
op discriminerende gronden worden
toegepast, daarin verschillen toezichtsbevoegdheden in het vreemdelingenrecht niet van andere toezichtsbevoegdheden.
Ten tweede blijft de nota van wijziging, die werd ingediend na het verslag van de Tweede Kamer volledig
buiten beschouwing, terwijl deze
mijns inziens wel van betekenis is
voor de proportionaliteitsafweging
bij de doorzoeking.3 In deze nota van
wijziging werd de doorzoeking naar
zaken of documenten waaruit de
identiteit van de vreemdeling kan
blijken beperkt tot handelingen die
redelijkerwijs geen substantiële schade aan de ruimte of aan de zaken die
zich in deze ruimte bevinden, toebrengen. In de paragraaf 3.5 van de
bijdrage wordt echter slechts verwezen naar de in de memorie van antwoord gemaakte opmerking dat eerder moet zijn voldaan aan de
bevoegdheid tot binnentreden. Dit is
correct, maar niet compleet. De
beperking van de doorzoeking zoals
vormgegeven in de nota van wijziging geeft op wettelijk niveau een
reëel onderscheid tussen een beperkte vreemdelingrechtelijke doorzoeking en de veel verder gaande strafrechtelijke doorzoeking. De rechter
kan in het kader van de toetsing van
een eventueel op de binnentreding
en doorzoeking volgende inbewaringstelling toetsen of de doorzoeking binnen de grenzen van de wet is
gebleven. Ook onder deze beperking
kan men twisten over de proportionaliteit van de doorzoeking, maar
feit is wel dat de proportionaliteit
gediend wordt met deze beperking
op wettelijk niveau.
In het verlengde hiervan is, ten derde, de afweging van nut en noodzaak
van de uitbreiding wel erg eenzijdig.
Er zijn toch in de jurisprudentie ook
wel voorbeelden van situaties waarin
de huidige bevoegdheden niet voldoen en de nieuwe bevoegdheden
toegevoegde waarde kunnen hebben.4 Uiteraard maakt het feit dat de
bevoegdheden van nut kunnen zijn
in een in de jurisprudentie gegeven
situatie de bevoegdheden nog niet
proportioneel, maar dit perspectief
dient mijns inziens wel betrokken te
worden bij de afweging.
Ten vierde is het opvallend dat de
auteurs enerzijds de wetgever verwijten onvoldoende stil te staan bij het
risico van detournement de pouvoir
ten aanzien van de inzet van deze
Auteur
Noten
1. Mr. drs. J.R. Groen is werkzaam bij het Ministerie van
2. Zie onder andere de nota naar aanleiding van het verslag,
Veiligheid en Justitie en is in die hoedanigheid betrokken
Kamerstukken II 2011/12, 32528, 6.
geweest bij de totstandkoming van deze wet. Deze bijdrage
3. Kamerstukken II 2011/12, 32528, 7.
is op persoonlijke titel geschreven.
4. Zie bijvoorbeeld in dit kader een uitspraak van de Rb.’sGravenhage van 23 oktober 2009,
ECLI:NL:RBSGR:2009:BK1762.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43
3069
2211
Reactie
vreemdelingrechtelijke middelen in
het vergaren van strafrechtelijk
bewijs, en tegelijkertijd pleiten voor
de inzet van deze bevoegdheden tot
een beperkte doorzoeking ter bestrijding van mensenhandel. Opvallend
hierbij is tevens dat de vrees voor
detournement de pouvoir wordt
onderbouwd met een strafrechtelijke
uitspraak waarin onrechtmatig verkregen bewijs van het bewijs wordt
uitgesloten als ‘fruits of the poisonous tree’. De door de auteurs aangehaalde zaak kan hierom mijns
inziens niet als onderbouwing dienen voor de vrees van detournement
de pouvoir. Ten vijfde is de relevantie
van de volle en ex nunc toetsing
onder de nieuwe Procedurerichtlijn
voor het vreemdelingentoezicht mij
2212
volstrekt onduidelijk. De volle en ex
nunc toetsing heeft betrekking op de
asielbeoordeling en niet op de uitoefening van het vreemdelingentoezicht. In het kader van het uitoefenen van het vreemdelingentoezicht
en een eventueel hierop volgende
bewaringsmaatregel toetst de rechter
reeds zeer inhoudelijk.
Tot slot: het toekennen van een
bevoegdheid tot doorzoeking van de
woning in het bestuursrecht, hoewel
beperkt tot handelingen die geen
schade aanrichten aan de ruimte of
zaken in deze ruimte, betreft een
bevoegdheid die een inmenging vormen op fundamentele rechten van
het individu. Dit is niet anders voor
andere vreemdelingrechtelijke
bevoegdheden, zoals inbewaringstel-
ling. De uitvoerende macht dient
hier in het belang van deze fundamentele rechten gebonden te zijn.
Tegelijkertijd wordt van de Nederlandse staat verlangd om een inhoudelijk toelatingsbeleid en een effectief toezichts- en terugkeerbeleid te
voeren en dienen de wettelijke
bevoegdheden de uitvoerende macht
hierop toe te rusten. Bij uitoefening
hiervan dient grote zorgvuldigheid te
worden betracht en de rechter dient
uitoefening ervan nauwgezet te toetsen. De wetgever heeft gesproken
met het aanvaarden van het wetsvoorstel, het woord is de komende
jaren aan de praktijk en de rechtspraak om deze belangenafweging in
voorkomende zaken te maken respectievelijk te toetsen.
Naschrift
Naschrift
Bas Wallage en Lucille van Wijnbergen1
M
et interesse hebben wij de
reactie van Groen gelezen
op ons artikel in het NJB
van 15 augustus 2014. In zijn reactie
uit Groen kritiek op een aantal punten die volgens hem onvoldoende en
te eenzijdig zijn belicht in ons artikel
over verruiming van bevoegdheden
in het vreemdelingentoezicht.
Een van die punten betreft het
begrip ‘een redelijke vermoeden van
illegaal verblijf’. Groen vergeet hierbij te vermelden dat bij de invoering
van de Vreemdelingenwet 2000
(Kamerstukken 26732, 7) een discussie is gevoerd over de vraag of gekozen diende te worden voor het nauwere begrip ‘concrete aanwijzingen
van illegaal verblijf’ of voor het rui-
3070
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43
mere begrip een ‘redelijk vermoeden
van illegaal verblijf’. De conclusie
toen was dat het eerstgenoemde
begrip zou leiden tot meer duidelijkheid, maar door het strikte karakter
een belemmering zou kunnen zijn
voor effectief toezicht. En dit is precies het punt wat wij hebben geprobeerd te maken: het begrip ‘redelijk
vermoeden van illegaal verblijf’ is te
onduidelijk en binnen de verruiming
van bevoegdheden in het vreemdelingentoezicht niet te hanteren op
louter objectieve gronden. Zo kun je
niet aan een persoon zien of hij/zij
legaal in Nederland verblijft. Een
beoordeling kan zodoende al snel
een discriminatoir karakter krijgen.
Daarbij zijn de waarborgen waaraan
wordt gerefereerd (Kamerstukken
32528, 6, p. 14) door de minister bij
de uitoefening van de bevoegdheid
tot binnentreden van een woning te
vaag omdat deze gebaseerd worden
op subjectieve ervaringen van ambtenaren waardoor willekeur kan plaatsvinden. Immers, ‘een objectief redelijk vermoeden van illegaal verblijf
mag op basis van ervarings- of omgevingsgegevens aangenomen worden’
(Kamerstukken, 32528, 6, p.14).
Groen stelt vervolgens dat de beperking van de doorzoeking, zoals weergegeven in de nota van wijziging
(Kamerstukken, 32528, 7), op wettelijk niveau een reëel onderscheid verschaft tussen een beperkte vreemdelingrechtelijke doorzoeking en de
Naschrift
veel verdergaande strafrechtelijke
doorzoeking. Dat weer gevolgen heeft
voor de proportionaliteit van de
bevoegdheid binnen de ‘Wet verruiming bevoegdheden vreemdelingentoezicht’. In ons artikel maken wij
duidelijk dat dit niet wegneemt dat
ambtenaren een huis mogen binnentreden op basis van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf van een
persoon zonder aannemelijk (cursivering auteurs) te hoeven maken dat in
dat huis documenten van een illegale vreemdeling aanwezig zijn. Van
stellen en bewijzen is hier geen sprake. De vraag die wij stellen in par. 3.5,
en waarnaar Groen in zijn reactie
verwijst, is in hoeverre het doorzoeken van een woning met betrekking
tot het uitvoeren van een effectief
terugkeerbeleid noodzakelijk is om
het recht op privacy van vreemdelingen en derden te schenden. Wij zijn
van mening dat de proportionaliteit
en rechtvaardiging van een dergelijke maatregel hier ontbreken.
Met betrekking tot detournement de
pouvoir en de B8-regeling (mensenhandel) citeert Groen ons hier enigszins uit de context. Zo stelt Groen
dat het punt over detournement de
pouvoir onvoldoende wordt onderbouwd omdat wij een uitspraak aanhalen waarin onrechtmatig verkregen bewijs van het bewijs wordt
uitgesloten als ‘fruits of the poisonous tree’. Deze uitspraak was wellicht een ongelukkig gekozen voorbeeld, maar was illustratief bedoeld.
Het punt dat wij willen maken is dat
de nieuwe bevoegdheden wel eens
gebruikt zouden kunnen worden
voor andere doeleinden. De ‘Wet verruiming bevoegdheden vreemdelingentoezicht’ kent geen waarborgen
om een dergelijk misbruik van de
nieuwe wetgeving te voorkomen.
Wat betreft de B8-regeling schetsen
wij in ons artikel de situatie waarbij
een ambtenaar tijdens de uitoefening van zijn nieuwe bevoegdheden
op een ‘illegale vreemdeling’ stuit bij
een onderneming. In een dergelijke
situatie ligt het op basis van de ‘Wet
verruiming bevoegdheden vreemdelingentoezicht’ voor de hand dat de
vreemdeling in bewaring wordt
gesteld. (Kamerstukken, 32528, 3, p.
7-8). Het is echter mogelijk dat de
vreemdeling slachtoffer is van mensenhandel en in Nederland wordt
uitgebuit. Deze mensen kunnen theoretisch gezien een beroep doen op
de B8 regeling, ook al weten zij dit
zelf vaak niet. Welke waarborgen zijn
er dat de ambtenaar belast met het
vreemdelingentoezicht de vreemdeling plichtmatig (cursivering auteurs)
wijst op de B8-regeling in plaats van
de vreemdeling in bewaring te stel-
len? Deze waarborgen zijn niet opgenomen in de ‘Wet verruiming
bevoegdheden vreemdelingentoezicht’.
Met de ‘Wet verruiming bevoegdheden vreemdelingentoezicht’ wordt
een inbreuk gemaakt op de fundamentele rechten van de vreemdeling
en derden. Ook Groen stelt in zijn
reactie zich hiervan bewust te zijn.
De vraag welke noodzaak hier aan
ten grondslag ligt, blijft echter onbeantwoord en laat hij liever over aan
de rechtspraak. Wij zijn ons er terdege van bewust dat een vreemdelingenbeleid moet worden gevoerd met
betrekking tot toelating en terugkeer.
Dat neemt niet weg dat rechtsstatelijke waarborgen voor iedereen in
Nederland gelden en willekeur door
de Nederlandse staat dient te worden
voorkomen. De ‘Wet verruiming
bevoegdheden vreemdelingentoezicht’ gaat hier echter volledig aan
voorbij en draagt ons inziens niet bij
aan een gedegen en humaan terugkeerbeleid.
Auteurs
1. B. Wallage LL B is jurist en werkzaam bij het Juridisch
Loket en het Gerechtshof Den Haag. Mr. L. van Wijnbergen
is jurist en werkzaam bij het College voor de Rechten van de
Mens. Zowel het artikel als het naschrift is op persoonlijke
titel geschreven.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43
3071
Rechtspraak
Aanbevolen citeerwijze:
Čalovskis stelt meermalen zonder succes
Čalovskis in een kooi tijdens een zitting, stelt
NJB 2014/ … (nummer uitspraak)
beroep in tegen zijn uitleveringsdetentie en
het Hof vast dat het daarbij ging om een vas-
tegen het besluit tot uitlevering. Tijdens een
te plaats in de zittingszaal. Čalovskis is daar
EHRM
3072
zitting wordt Čalovskis geplaatst in een
niet geplaatst om veiligheidsredenen.
Hoge Raad (civiele kamer)
3073
metalen kooi, terwijl daarbij genomen foto’s
Ondanks dat de zitting niet is uitgezonden,
Hoge Raad (strafkamer)
3081
breed worden verspreid in de media. Op 30
zijn foto’s van Čalovskis kort na de zitting
Afd. bestuursrechtspraak RvS
3083
januari 2013 stelt de Hoge Raad vast dat er
breed verspreid in de media. Het Hof komt
Centrale Raad van Beroep
3089
geen gronden zijn om zijn uitlevering te wei-
tot het oordeel dat, gelet op het cumulatieve
College Beroep bedrijfsleven
3090
geren. Nadien verzoekt het Ministerie van
effect daarvan, de veiligheidsmaatregelen in
Justitie van Letland diplomatische garanties
de zittingzaal excessief waren geweest en
van de ambassade van de Verenigde Staten
redelijkerwijs door Čalovskis en het publiek
Europees Hof voor de
Rechten van de Mens
in verband met de naleving door de Verenig-
als vernederend zouden kunnen zijn ervaren.
de Staten van bepaalde mensenrechten bij
Het Hof acht art. 3 EVRM op dit punt aldus
Deze rubriek wordt verzorgd door onderzoe-
uitlevering. Die garanties worden gegeven.
geschonden. In verband met de klacht over
kers van de Universiteit Leiden, de VU
Op 6 augustus 2013 wordt door het Kabinet
schending van art. 3 EVRM bij zijn uitleve-
Amsterdam en de RU Nijmegen. Onderstaan-
van Ministers besloten tot uitlevering van
ring naar de Verenigde Staten voor delicten
de bewerking is verzorgd door mw. mr. dr. F.P.
Čalovskis. Zijn uitlevering wordt uitgesteld
inzake cybercriminaliteit, stelt het Hof niet
Ölçer. (Universiteit Leiden). Alle uitspraken
naar aanleiding van een door het EHRM toe-
overtuigd te zijn dat Čalovskis daarbij bloot-
van het EHRM staan op www.echr.coe.int;
gekende interimmaatregel, strekkende tot
staat aan een reëel risico van slechte behan-
een selectie verschijnt uiteindelijk in Reports
niet uitlevering tijdens de procedure bij het
deling. Er zou geen indicatie zijn dat praktij-
of Judgments and Decisions. De uitspraken
Hof. Čalovskis wordt op 10 oktober 2013 in
ken van de Verenigde Staten ter zake van
van kamers van het EHRM worden drie
vrijheid gesteld, omdat zijn uitlevering niet
dergelijke delicten verdachte personen aan-
maanden na de uitspraakdatum definitief,
binnen de door de wet maximaal voorge-
leiding dienen te geven tot zorgen voor het
tenzij er intern appel wordt ingesteld bij de
schreven termijn voor uitleveringsdetentie
welzijn van Čalovskis. Voorts heeft Čalovskis
Grote Kamer van het Hof.
kan worden uitgevoerd.
niet gesteld dat hij in een ‘supermax’ gevangenisstraf zou worden geplaatst dan wel dat
B. Procedure
hij zou worden onderworpen aan bijzondere
Čalovskis heeft op 28 maart 2013 een klacht
administratieve maatregelen. In verband met
ingediend bij het EHRM. Hij klaagt over
de klacht over schending van art. 3 EVRM
schending van art. 3 EVRM, omdat hij, indien
omdat straftoemeting in de Verenigde Staten
hij wordt uitgeleverd aan de Verenigde Sta-
veel hoger zal zijn dan in Letland, stelt het
Artikel 3, 5 lid 1 en lid 4 EVRM. Geen reëel
ten, het risico loopt onderworpen te worden
Hof vast dat deze vergelijking niet toereikend
risico van slechte behandeling bij uitleve-
aan marteling en disproportionele bestraf-
is om een ‘gross disproportionality’ aan te
ring aan de Verenigde Staten in verband
fing. Tevens klaagt hij over schending van
tonen. Čalovskis heeft voorts niet gesteld dat
met cybercrime delicten. Schending art. 3
art. 3 EVRM omdat hij tijdens een zitting is
aan hem een levenslange gevangenisstraf zal
EVRM wegens plaatsing in kooi tijdens zit-
gedwongen in een kooi te zitten terwijl foto’s
worden opgelegd of geklaagd dat eventueel
ting en verspreid zijn foto’s daarvan in
daarvan zijn gepubliceerd in de media. Hij
consecutief ten uit over te leggen maximum-
media. Rechtmatigheid uitleveringsdetentie
klaagt over schending van art. 5 lid 1 EVRM
straffen zullen worden opgelegd zonder dat
en toetsing daarvan.
omdat hij tijdens zijn aanhouding geen
alle relevante strafverminderende en -verho-
rechtsbijstand heeft genoten en nationale
gende factoren op adequate wijze in aanmer-
gerechten niet hebben beoordeeld of tegen
king zullen worden genomen. Wat betreft
hem een redelijk vermoeden van schuld
zijn klacht dat de straf ver van zijn huis zal
bestond ter zake van de delicten waarvoor
worden tenuitvoergelegd stelt het Hof vast
zijn uitlevering wordt verzocht. Hij klaagt
dat Čalovskis niet naar enige exceptionele
A. Feiten
voorts over schending van art. 5 lid 4 EVRM
omstandigheden in zijn privé- of familiele-
Čalovskis wordt op 4 december 2012 in Let-
omdat hij onvoldoende tijd heeft gekregen
ven heeft verwezen die zich verzetten tegen
land aangehouden naar aanleiding van een
zich voor te bereiden op een zitting in ver-
uitlevering en dat, gelet op de diplomatische
uitleveringsverzoek van de Verenigde Staten,
band met zijn detentie en daarna geen pro-
garanties die zijn gegeven, de Verenigde Sta-
in verband met samenspanning tot verschil-
cedure beschikbaar was om de rechtmatig-
ten, bij zijn veroordeling, ertoe zal streven
lende fraudedelicten en computervrede-
heid van zijn detentie te laten toetsen door
zijn verzoek tot tenuitvoerlegging in Letland
breuk. De verdenking ziet op zijn betrokken-
een rechter. Op 8 augustus 2013 kent het Hof
te honoreren. In verband met de klacht van
heid, als lid van een criminele organisatie, bij
het verzoek om een interimmaatregel strek-
Čalovskis over schending van art. 5 lid 1
het ontwerpen en distribueren van schadelij-
kende tot uitstel van de uitlevering toe. Aan
EVRM omdat hij geen rechtsbijstand heeft
ke software, ‘het ‘Gozi Virus’, beweerdelijk
de zaak wordt onder Rule 41 van de Rules of
genoten bij zijn aanhouding stelt het Hof
bestemd tot diefstal van online gebruikersge-
Court prioriteit status toegekend.
vast dat hij op de hoogte is gesteld van zijn
2213
24 juli 2014, appl. nr.: 22205/13
(EVRM art. 3, 5 lid 1 en 4)
Čalovskis vs. Letland
recht op rechtsbijstand, tijdens de doorzoe-
gevens, waarmee fondsen zouden zijn opgenomen van rekeningen van slachtoffers in de
C. Uitspraak van het Hof
king van zijn woning in de gelegenheid is
Verenigde Staten en in Europa. Na een zit-
(Vierde kamer: Hirvelä, (President), Ziemele,
gesteld een advocaat te bellen, diezelfde dag
ting op 6 december 2012, wordt Čalovskis
Bianku, Tsotsoria, Kalaydjieva, Mahoney,
een raadsman heeft gekozen en op de zitting
door de rechter-commissaris in uitleve-
Vehabović).
van 6 december 2012 werd bijgestaan. Het
ringsdetentie genomen. Het uitleveringsver-
In verband met de klacht over schending van
Hof acht deze klacht aldus kennelijk onge-
zoek wordt op 20 december 2012 toegekend.
art. 3 EVRM wegens de plaatsing van
grond. In verband met de klacht over schen-
3072
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43
Rechtspraak
ding van art. 5 lid 1 EVRM wegens het uitblij-
ontvankelijk zijn en dat zijn overige klachten
troleren en ter zake maatregelen te nemen
ven van toetsing in het kader van toepassing
niet ontvankelijk zijn. Eveneens unaniem
ten opzichte van een werkgever die uitslui-
van uitleveringsdetentie of sprake is van een
komt het Hof tot het oordeel dat art. 3 EVRM
tend aan de cao is gebonden op grond van
redelijk vermoeden van schuld aan de delic-
is geschonden wegens de plaatsing van
de algemeen verbindendverklaring. 3. Duur
ten waarvoor de uitlevering van Čalovskis
Čalovskis in een kooi tijdens een zitting en
van de bevoegdheid. De stichting was ook
wordt verzocht, stelt het Hof vast dat niet
dat deze bepaling niet is geschonden in ver-
na afloop van de periode van verbindend-
duidelijk is of de nationale rechter heeft vast-
band met de toekenning van het uitleverings-
verklaring bevoegd te onderzoeken of de
gesteld of voldaan was aan de voorwaarde
verzoek. Met vier stemmen tegen één komt
werkgever gedurende de periode van ver-
gesteld in het uitleveringsverdrag tussen Let-
het Hof tot het oordeel dat art. 5 lid 1 EVRM
bindendverklaring de cao had nageleefd.
land en de Verenigde Staten, dat het uitleve-
is geschonden vanwege de toepassing van uit-
ringsverzoek informatie bevat die een redelij-
leveringsdetentie en unaniem tot het oordeel
ke basis verschaft dat het delict waarvoor
dat art. 5 lid 4 EVRM is geschonden vanwege
uitlevering is verzocht door betrokkene is
het ontbreken van rechterlijk toezicht op die
Tido Vesta, adv. mr. P.J.L.J. Duijsens, vs. Stich-
begaan. In zijn motivering heeft de nationale
detentie. Met zes stemmen tegen een besluit
ting Naleving CAO voor Uitzendkrachten
rechter niet verwezen naar dergelijke concre-
het Hof onder Rule 39 van de Rules of Court
(SNCU), adv. mrs. D.M. de Knijff en M.S. van
te informatie en zijn beslissing was aldus
nader te indiceren dat niet tot uitlevering
der Keur.
niet gebaseerd op deze voorwaarde in het
wordt overgegaan totdat deze uitspraak in
uitleveringsverdrag. De rechter heeft niet
kracht van gewijsde gaat dan wel een nader
Feiten en procesverloop
gerespondeerd op de stelling van Čalovskis
besluit wordt genomen. Eveneens met zes
SNCU is in 2004 opgericht door werknemers-
dat de beschuldiging tegen hem vaag was.
stemmen tegen een kent het Hof schadever-
en werkgeversorganisaties in de uitzendbran-
Derhalve komt het Hof tot het oordeel dat de
goeding toe van € 5000 voor immateriële
che. Haar taken en bevoegdheden zijn neer-
uitleveringsdetentie van Čalovskis niet in
schade. Aan deze uitspraak zijn separate opi-
gelegd in de CAO voor Uitzendkrachten
overeenstemming met een door het recht
nies van de rechters Kalaydjieva, Mahoney en
2004-2009 (de CAO) en de daarin opgenomen
beschreven procedure is toegepast, in strijd
Vehabović gehecht.
statuten en reglementen. Zij heeft tot taak
met art. 5 lid 1 EVRM. In verband met de
(Wet AVV art. 3 lid 4, 10; Wet CAO art. 15)
toe te zien op correcte naleving van de CAO.
klacht van Čalovskis over schending van art.
Tido Vesta is een uitzendorganisatie. Bij
5 lid 4 EVRM omdat hij zich niet voldoende
Hoge Raad (civiele kamer)
besluit van 13 september 2005 van de Minis-
heeft kunnen voorbereiden op de zitting met
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. G.C.C.
ter van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is
betrekking tot uitleveringsdetentie stelt het
Lewin, lid van het Gemeenschappelijk Hof
de CAO algemeen verbindend verklaard voor
Hof vast dat zijn raadsman een dag van tevo-
van Justitie van het Caribische deel van het
het tijdvak van 20 september 2005 tot en
ren op de hoogte is gesteld van de zitting,
Koninkrijk. De uitspraken zijn integraal in te
met 1 april 2007. Op 11 december 2006 is in
maar dat er geen indicaties waren dat hij die
zien op www.rechtspraak.nl.
opdracht van SNCU een onderzoek naar de
dag heeft verzocht om toegang tot stukken
met het oog op voorbereiding. Ook zou
Čalovskis noch zijn raadsman de rechter-
naleving van de CAO uitgevoerd bij Tido Ves-
2214
commissaris hebben verzocht om uitstel van
ta. Hierbij heeft de onderzoeker overtredingen geconstateerd. Bij brief van 14 augustus
2007 heeft SNCU aan Tido Vesta een forfaitai-
de zitting. Onder deze omstandigheden acht
28 november 2014, nr. 13/02749
re schadevergoeding aangezegd van € 51 751.
het Hof deze klacht kennelijk ongegrond. Wat
(Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem-
In dit geding heeft SNCU veroordeling tot
betreft de klacht over schending van art. 5 lid
Spapens, G. Snijders, M.V. Polak, T.H. Tanja-
betaling van dat bedrag gevorderd, alsmede
4 EVRM wegens het ontbreken van een mid-
van den Broek; A-G mr. F.F. Langemeijer)
een bevel tot naleving van de CAO, tot correc-
del tegen het besluit tot toepassing van uitle-
ECLI:NL:HR:2014:3458
tie van in de dagvaarding omschreven over-
veringsdetentie stelt het Hof vast dat terwijl
tredingen, en tot medewerking aan een her-
het besluit van de rechter-commissaris ter
Cao. Naleving. Privaatrechtelijke organisa-
controle voor rekening van Tido Vesta.
zake van 6 december 2012 een rechterlijk
tie. Een cao voor de uitzendbranche is alge-
De kantonrechter heeft de vorderingen
besluit was, Čalovskis bij het vervolg van zijn
meen verbindend verklaard tot en met 1
gedeeltelijk toegewezen. Het hof heeft de vor-
uitleveringsdetentie niet beschikte over een
april 2007. Een stichting die is opgericht
deringen alsnog geheel toegewezen.
middel om de rechtmatigheid van zijn deten-
om op de naleving van de cao toe te zien,
tie te laten toetsen. Op basis van art. 39 Rules
constateert dat een werkgever in 2006 over-
Hoge Raad
of Court besluit het Hof tot slot nader te indi-
tredingen heeft gepleegd. In augustus 2007
Middel 1 komt op tegen het oordeel van het
ceren dat Čalovskis niet wordt uitgeleverd
maakt de stichting aanspraak op een door
hof dat SNCU bevoegd is jegens Tido Vesta de
totdat deze uitspraak in kracht van gewijsde
de werkgever te betalen forfaitaire schade-
onderhavige vorderingen in te stellen. Deze
is gegaan of totdat het Hof tot een nader oor-
vergoeding. In rechte vordert zij betaling
klacht faalt. Tido Vesta is geen partij bij de
deel komt in deze kwestie.
van de vergoeding, naleving van de cao en
CAO noch lid van een werkgeversvereniging
medewerking aan een hercontrole. HR: 1.
die partij is bij de CAO. Als gevolg van de
D. Slotsom
Delegatie/volmacht. Procesbevoegdheid. De
algemeen verbindendverklaring was Tido
Het Hof komt o.a. unaniem tot het slotsom
delegatie/volmacht aan en procesbevoegd-
Vesta niettemin in de periode van 20 sep-
dat de klachten van Čalovskis over schending
heid van de stichting vloeien rechtstreeks
tember 2005 tot en met 1 april 2007 gebon-
van art. 3 en art. 5 lid 1 en lid 4 EVRM in ver-
voort uit de cao. 2. Wettelijk kader. De Wet
den aan de verbindend verklaarde bepalin-
band met zijn plaatsing in een kooi tijdens de
AVV verzet zich er niet tegen dat partijen
gen van de CAO en van de daarbij behorende,
zitting, het toekennen van het uitleverings-
bij een cao die algemeen verbindend wordt
eveneens verbindend verklaarde statuten en
verzoek de toepassing en toetsing van de
verklaard, een privaatrechtelijke organisa-
reglementen van SNCU.
rechtsmatigheid van zijn uitleveringsdetentie
tie opzetten om naleving van de cao te con-
Ingevolge art. 3 lid 4 van de Wet op het alge-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43
3073
Rechtspraak
meen verbindend en het onverbindend ver-
slechts geldt voor de duur van de werking
domsvoorbehoud wordt gedaan door een
klaren van collectieve arbeidsovereenkomsten
van de algemeen verbindendverklaring. De
daartoe strekkende overeenkomst met de
(Wet AVV) kunnen werkgevers- en werkne-
klacht faalt. Tido Vesta was gedurende de
wederpartij. Het oordeel van het hof dat
mersverenigingen jegens werkgevers of werk-
periode waarvoor de algemeen verbindend-
een afstand van recht namens de wederpar-
nemers die in strijd handelen met verbin-
verklaring gold, gebonden aan de algemeen
tij ook door een daartoe bevoegd vertegen-
dend verklaarde bepalingen, vergoeding
verbindend verklaarde CAO-bepalingen en
woordiger kan worden aanvaard, is juist. 2.
vorderen van de schade die zijzelf of hun
bijbehorende statuten en reglementen. Die
Bekrachtiging (convalescentie/heling). Om
leden daardoor lijden. In het onderhavige
gebondenheid eindigde met het verstrijken
aan te nemen dat de onmiddellijk belang-
geval hebben de partijen bij de CAO de
van die periode. De art. 45 en 46 van de CAO
hebbenden een rechtshandeling als geldig
bevoegdheden die zij hadden op grond van
en art. 6 van reglement II brengen evenwel
hebben aangemerkt in de zin van art. 3:58
art. 3 Wet AVV (in verbinding met art. 15 Wet
mee dat SNCU ook na afloop van bedoelde
lid 1 BW, is voldoende dat zij zich niet op de
CAO), blijkens de CAO overgedragen aan
periode bevoegd was te onderzoeken of Tido
nietigheid hebben beroepen of zich hebben
SNCU. Nu de art. 45 en 46 CAO alsmede de
Vesta gedurende de periode van verbindend-
gedragen op een wijze die onverenigbaar is
statuten en reglementen van SNCU algemeen
verklaring de CAO had nageleefd. Een andere
met de geldigheid van de rechtshandeling.
verbindend zijn verklaard, is SNCU bevoegd
opvatting zou ernstig afbreuk doen aan de
de onderhavige vorderingen jegens Tido Vesta
handhaafbaarheid van de CAO. Controle en
in te stellen. Het oordeel van het hof dat de
handhaving kunnen immers deels slechts
delegatie/volmacht aan en procesbevoegd-
achteraf plaatsvinden, omdat – onder meer
Mr. F.G.H. Snippers q.q., curator in het faillis-
heid van SNCU rechtstreeks voortvloeien uit
– de loonadministratie over de periode waar-
sement van Tatra Wood, adv. mr. S.M. King-
de CAO en de bijbehorende statuten en regle-
in de algemeen verbindendverklaring gold,
ma, vs. Rabobank, adv. mr. J. de Bie Leuveling
menten, en dat aparte schriftelijke volmach-
pas achteraf, na het verstrijken van die perio-
Tjeenk.
ten hiervoor niet zijn vereist is juist. Middel 1
de, beschikbaar komt. Het oordeel van het
klaagt voorts dat het hof heeft miskend dat
hof is dan ook juist.
Feiten en procesverloop
de Wet AVV zich ertegen verzet dat partijen
Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu-
In januari 2007 is A in staat van faillissement
bij een CAO die algemeen verbindend wordt
sie van de A-G.
verklaard, met aanstelling van mr. Terng tot
verklaard, een privaatrechtelijke organisatie
De A-G bespreekt onder 2.1-2.10 het wettelijk
curator. In maart 2007 heeft Tatra Wood aan
opzetten om naleving van de CAO te controle-
kader met betrekking tot de handhaving van
Rabobank een pandrecht verleend op onder
ren en ter zake maatregelen te nemen ten
cao’s. Onder 3.9-3.11 bespreekt hij de vraag
meer haar huidige en toekomstige inventa-
opzichte van een werkgever die uitsluitend
hoe de bevoegdheden van de stichting zich
ris. In april 2007 heeft mr. Terng de activa
aan de CAO en de daarbij behorende bijlagen
verhouden tot de Wet AVV. Onder 3.13-3.20
van A verkocht en geleverd aan Tatra Wood.
is gebonden op grond van de algemeen ver-
bespreekt hij de geldingsduur van de
Hij behield zich namens de boedel van A de
bindendverklaring. Art. 10 Wet AVV houdt in
bevoegdheden van de stichting, met aandacht
eigendom van die activa voor, tot zekerheid
dat indien een of meer verenigingen van
voor het leerstuk van de nawerking van cao-
van volledige betaling daarvan. De door Tatra
werkgevers of van werknemers op wier ver-
bepalingen.
Wood van A gekochte activa gingen behoren
zoek een verbindendverklaring is uitgesproken, het vermoeden gegrond achten dat in
een onderneming een of meer verbindend
(BW art. 3:58, 3:60, 3:92)
tot de inventaris van Tatra Wood. Bij ‘over-
2215
verklaarde bepalingen van de cao niet worden
eenkomst van vuistpandrecht’ van begin
november 2007 heeft Tatra Wood verklaard
dat zij haar inboedel in de macht van Rabo-
nageleefd, zij met het oog op het instellen van
28 november 2014, nr. 13/03390
bank brengt en dat Rabobank daarmee de
een rechtsvordering als bedoeld in art. 3 Wet
(Mrs. F.B. Bakels, A.M.J. van Buchem-Spa-
inboedel in vuistpand verkrijgt. In november
AVV de minister van Sociale Zaken en Werkge-
pens, A.H.T. Heisterkamp, C.E. Drion, T.H.
2007 heeft mr. Terng vernomen dat Rabo-
legenheid kunnen verzoeken een onderzoek
Tanja-van den Broek; A-G mr. E.B. Rank-
bank voornemens was over te gaan tot exe-
daarnaar te doen instellen. Anders dan door
Berenschot)
cutieverkoop van de inventaris van Tatra
Tido Vesta wordt bepleit, brengt de mogelijk-
ECLI:NL:HR:2014:3460
Wood. Hij heeft daarover overleg met Rabo-
heid om op de voet van art. 10 Wet AVV een
bank gevoerd, en vervolgens bij e-mail van
zodanig verzoek te doen, niet mee dat toe-
De curator van A verkoopt en levert met
26 november 2007 aan Rabobank bericht:
zicht en onderzoek door een privaatrechtelijke
een eigendomsvoorbehoud de activa van A
‘Wij hebben afgesproken dat uit de executie-
rechtspersoon als SNCU is uitgesloten. Zoals
aan B. De bank van B is pandhouder van de
opbrengst € 21 897, met rente, zal worden
blijkt uit de parlementaire stukken, staat de
inventaris van B en wil overgaan tot execu-
voldaan aan de boedel van A.’ Hiermee heeft
wetgever terughoudendheid voor bij het
tieverkoop. De curator van A voert hierover
Rabobank ingestemd. Begin december 2007
inzetten van publiekrechtelijke middelen in
overleg met de bank. De executieverkoop
heeft Rabobank de activa executoriaal ver-
het kader van handhaving van uit algemeen
gaat door. B gaat failliet. De curator van B
kocht en geleverd aan derden. Half december
verbindendverklaring van een cao voortvloei-
vordert schadevergoeding van de bank
2007 is Tatra Wood in staat van faillissement
ende verplichtingen. Noch de totstandko-
wegens onrechtmatigheid van de executie-
verklaard, met aanstelling van - thans - mr.
mingsgeschiedenis noch het systeem van de
verkoop, gelet op het eigendomsvoorbe-
Snippers tot curator.
Wet AVV biedt een aanknopingspunt voor de
houd. Het hof oordeelt dat de executiever-
In dit geding heeft de curator van Tatra
juistheid van de stelling van Tido Vesta. Het
koop niet onrechtmatig was, omdat
Wood schadevergoeding gevorderd van
oordeel van het hof is dus juist.
aangenomen moet worden dat de curator
€ 234 064, met rente, wegens onrechtmatig-
Middel 2 klaagt dat het hof heeft miskend
van A afstand had gedaan van het eigen-
heid van de verkoop van de activa van Tatra
dat de bevoegdheid om controle uit te oefe-
domsvoorbehoud. HR: 1. Afstand van recht.
Wood begin december 2007. Volgens de cura-
nen, voor zover gebaseerd op een algemeen
Vertegenwoordiging. Afstand van een bij de
tor rustte op diverse activa nog een eigen-
verbindend verklaarde bepaling in een cao,
overdracht van een zaak gemaakt eigen-
domsvoorbehoud van A. De kantonrechter
3074
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43
Rechtspraak
heeft de vordering toegewezen. Het hof heeft
Wood het in vuistpand geven als geldig heb-
sie van de A-G.
de vordering alsnog afgewezen. Het hof heeft
ben aangemerkt en dat mitsdien op grond
De A-G bespreekt onder 2.4 het vuistpand,
daartoe aangenomen dat mr. Terng op 26
van art. 3:58 lid 1 BW Rabobank alsnog, voor-
onder 2.21 de bekrachtiging (convalescentie/
november 2007 namens de boedel van A
afgaande aan het faillissement van Tatra
heling) van art. 3:58 BW en onder 2.28 de ver-
afstand heeft gedaan van het eerder door
Wood, een geldig vuistpand heeft verkregen,
tegenwoordiging.
hem gemaakte eigendomsvoorbehoud.
en vervolgens bevoegdelijk de executieveiling heeft doen houden. Het onderdeel
2216
Hoge Raad
berust klaarblijkelijk op de rechtsopvatting
De onderdelen 6 en 7 klagen dat mr. Terng
dat een rechtshandeling (in dit geval: de
niet tegenover een derde, Rabobank, rechts-
overdracht, zie Parl. Gesch. Boek 3 (Inv. 3, 5 en
28 november 2014, nr. 13/04166
geldig afstand kon doen van het eigendoms-
6), p. 1176 onder 3) door de onmiddellijk
(Mrs. E.J. Numann, A.H.T. Heisterkamp, G. de
voorbehoud, in plaats van tegenover zijn
belanghebbenden die zich op het gebrek had-
Groot, M.V. Polak, T.H. Tanja-van den Broek;
wederpartij, Tatra Wood. Op zichzelf is juist
den kunnen beroepen slechts in de zin van
A-G mr. E.B. Rank-Berenschot)
dat afstand van een bij de overdracht van
art. 3:58 lid 1 BW als geldig kan zijn aange-
ECLI:NL:HR:2014:3463
een zaak gemaakt eigendomsvoorbehoud
merkt door een daarop gerichte, of daartoe
wordt gedaan door een daartoe strekkende
strekkende, uitlating, handeling of gedraging.
Pandrecht. Verjaring van de gezekerde vor-
overeenkomst met de wederpartij. Het hof
Deze rechtsopvatting is onjuist. Zoals valt af
dering. Redelijkheid en billijkheid. Beper-
heeft dit echter niet miskend, maar heeft
te leiden uit het voorbeeld dat is gegeven in
kende werking. In 2000 verstrekken X c.s.
geoordeeld dat die wederpartij, Tatra Wood,
de MvA II, Parl. Gesch. Boek 3, p. 249, eerste
een pandrecht op aandelen in B aan Delta
bij de aanvaarding van de afstand van het
volle alinea, en past bij het streven van de
Lloyd. In 2001 bepaalt de voorzieningen-
eigendomsvoorbehoud werd vertegenwoor-
wetgever om in de sinds 1992 geldende wet
rechter bij wijze van uitwinningsmaatregel
digd door haar financier, Rabobank, zulks op
nietigheden en de gevolgen daarvan terug te
dat de aandelen aan Delta Lloyd zullen ver-
grond van een daartoe strekkend beding in
dringen, is in dit verband voldoende dat deze
blijven. Vervolgens wordt B ontbonden. In
de door Tatra Wood aanvaarde algemene
onmiddellijk belanghebbenden zich niet - in
2002 verzoekt Delta Lloyd tevergeefs om
voorwaarden van Rabobank. Het hierin beslo-
het tijdvak tussen het verrichten van de
uitbetaling van het liquidatiesaldo van B
ten liggende oordeel van het hof dat een
rechtshandeling en de vervulling van een
aan haar. In dit geding betogen X c.s. dat
afstand van recht namens de wederpartij ook
voor haar geldigheid gesteld wettelijk vereis-
het pandrecht is tenietgegaan door verja-
door een daartoe bevoegd vertegenwoordiger
te - op de nietigheid hebben beroepen of zich
ring van de door het pandrecht gezekerde
kan worden aanvaard, is juist. De onderdelen
hebben gedragen op een wijze die onverenig-
vordering. Het hof acht het beroep hierop
6 en 7 klagen voorts over het oordeel van het
baar is met de geldigheid van de desbetref-
naar maatstaven van redelijkheid en billijk-
hof dat het voor mr. Terng duidelijk moet
fende rechtshandeling. Het onderdeel faalt.
heid onaanvaardbaar. HR: Gelet op hetgeen
zijn geweest dat Rabobank zowel voor zich-
In aanmerking genomen (a) dat mr. Terng op
het hof aan zijn oordeel ten grondslag heeft
zelf als voor Tatra Wood optrad. Het ant-
26 november 2007 namens de boedel van A
gelegd en de bijzondere omstandigheden
woord op de vraag of in de gegeven omstan-
rechtsgeldig afstand heeft gedaan van het
van dit geval, getuigt het oordeel van het
digheden Rabobank (mede) in haar
eerder door hem gemaakte eigendomsvoor-
hof niet van een onjuiste rechtsopvatting.
hoedanigheid van bevoegd vertegenwoordi-
behoud, en (b) dat mr. Terng, Rabobank en
Het is ook niet onbegrijpelijk.
ger van Tatra Wood deze afstand van recht
Tatra Wood - als onmiddellijk belanghebben-
heeft aanvaard, is afhankelijk van hetgeen
den - het pandrecht van Rabobank als geldig
(BW art. 2:23b lid 1, 3:229 lid 1, 3:251 lid 1,
partijen jegens elkaar hebben verklaard en
hebben aangemerkt in het tijdvak tussen de
3:323 lid 1 en 2, 3:324, 6:2 lid 2, 6:248 lid 2)
over en weer uit elkaars verklaringen en
verpanding van de onderhavige activa door
gedragingen hebben afgeleid en mochten
Tatra Wood aan Rabobank en 26 november
X c.s., adv. mrs. R.L. Bakels en A. van Staden
afleiden (HR 11 maart 1977, NJ 1977/521
2007, heeft Rabobank als houder van een
ten Brink, vs. Delta Lloyd c.s., adv. mrs. R.P.J.L.
(kribbenbijter)). In het arrest van het hof ligt
rechtsgeldig pandrecht op die activa, en dus
Tjittes, J.W. de Jong.
besloten dat het deze maatstaf heeft gehan-
bevoegdelijk, deze begin december 2007 exe-
teerd. Zijn bevestigende beantwoording van
cutoriaal verkocht en geleverd aan derden.
Feiten en procesverloop
deze vraag kan in cassatie niet verder op
Ten overvloede verdient nog het volgende
X c.s. zijn elk (indirect) aandeelhouder
juistheid worden onderzocht en is begrijpe-
opmerking. Uit hetgeen hiervoor is overwo-
(geweest) van A en B. In 2000 heeft Delta
lijk gemotiveerd. De onderdelen 6 en 7 kla-
gen volgt dat mr. Terng voorafgaand aan de
Lloyd een geldlening van € 12,5 miljoen ver-
gen verder over de verdeling van de stelplicht
executie ten behoeve van Rabobank afstand
strekt aan A en hebben X c.s. tot zekerheid
en bewijslast. Op zichzelf is juist dat op Rabo-
heeft gedaan van het eigendomsvoorbehoud.
van de nakoming van de betalingsverplich-
bank de stelplicht en bewijslast rustten van
Aangezien Rabobank in maart 2007 een
tingen van A een pandrecht op aandelen in B
haar stelling dat zij Tatra Wood vertegen-
pandrecht op toekomstige inventaris van
verstrekt aan Delta Lloyd. A is in verzuim
woordigde. Het oordeel van het hof moet
Tatra Wood had verkregen, bracht deze
geraakt met de nakoming van haar betalings-
aldus worden verstaan dat de curator de des-
afstand van het eigendomsvoorbehoud mee
verplichtingen. Delta Lloyd heeft de lening
betreffende stelling van Rabobank onvol-
dat Rabobank zich in november 2007 tevens
opgeëist. Dit heeft niet tot betaling geleid.
doende heeft betwist, zodat deze geen bewijs
kon beroepen op een pandrecht uit hoofde
Op 1 augustus 2001 heeft Delta Lloyd de
behoefde. De daaraan ten grondslag liggende
van de verpanding van maart 2007 en daar-
voorzieningenrechter op de voet van art.
rechtsopvatting is juist. Het oordeel van het
mee tot veiling bevoegd was, ook indien zij
3:251 BW verzocht te bepalen dat de in pand
hof is voor het overige feitelijk van aard en
die bevoegdheid niet zou kunnen ontlenen
gegeven aandelen voor een bedrag van ƒ 2,9
niet onbegrijpelijk gemotiveerd.
aan de begin november 2007 gesloten ‘over-
miljoen aan haar als koopster zullen verblij-
Onderdeel 5 is gericht tegen het oordeel van
eenkomst van vuistpandrecht’.
ven, onder de voorwaarde dat Delta Lloyd de
het hof dat mr. Terng, Rabobank en Tatra
Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu-
in de statuten van B opgenomen aanbie-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43
3075
Rechtspraak
dingsregeling zal naleven. Op 31 oktober
dat Delta Lloyd met haar op de voet van art.
bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van die
2001 heeft de voorzieningenrechter dit ver-
3:251 lid 1 BW ingediende verzoek enkel een
beschikking laat onverlet dat bij gebreke van
zoek toegewezen. Bij besluit van de algemene
aanvang met de executie heeft gemaakt,
voltooiing van de executie door levering van
vergadering van aandeelhouders is B ontbon-
maar dat de executie, bij gebreke van eigen-
de aandelen of, na substitutie, uitbetaling
den, met benoeming van een vereffenaar. De
domsoverdracht van de aandelen dan wel
van het liquidatiesaldo, het pandrecht op de
vereffenaar heeft aan alle aandeelhouders
uitkering van het liquidatiesaldo na de ont-
voet van art. 3:323 lid 1 BW is tenietgegaan
van B, met uitzondering van X c.s., het hun
binding van B, niet is voltooid. Het hof heeft
indien de onderliggende vordering op A is
toekomende deel van het liquidatiesaldo uit-
in het midden gelaten of de vordering van
verjaard.
betaald. De aan X c.s. toekomende delen van
Delta Lloyd op A uit hoofde van de overeen-
Onderdeel 1 van het middel klaagt dat het
het liquidatiesaldo heeft de vereffenaar over-
komst is verjaard. In cassatie moet daarom
oordeel van het hof niet is te verenigen met
gemaakt naar een rekening van Stichting
veronderstellenderwijs van de verjaring van
de terughoudende maatstaf die de rechter
Amstel. Bij brief van 29 april 2002 heeft Del-
die onderliggende vordering worden uitge-
dient te hanteren bij zijn oordeel over de
ta Lloyd verzocht om uitbetaling van het
gaan. In cassatie is derhalve ook niet aan de
vraag of een beroep op het verstrijken van
liquidatiesaldo. X heeft desgevraagd gewei-
orde of de ingezette executie en hetgeen
een verjaringstermijn naar maatstaven van
gerd daartoe volmacht te verlenen. Eind 2003
nadien tussen partijen is voorgevallen, de
redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
zijn Delta Lloyd c.s. en X c.s. in een complex
verjaring van die vordering heeft gestuit. Del-
Bij de beoordeling van het onderdeel wordt
van procedures met elkaar verwikkeld
ta Lloyd c.s. hebben in cassatie het verweer
vooropgesteld dat het in deze zaak gaat om
geraakt, met als inzet over en weer verweten
gevoerd dat X c.s. geen belang hebben bij
een beroep van X c.s. als pandgever jegens
onrechtmatig handelen. In de loop van deze
hun cassatieklachten omdat na cassatie en
Delta Lloyd c.s. als pandhouder op verjaring
procedures hebben Delta Lloyd c.s. getracht
verwijzing geen andere beslissing kan volgen
van de gezekerde vordering met het oog op
om het liquidatiesaldo als schade op X c.s. te
dan dat Stichting Amstel op grond van de
het in art. 3:323 lid 1 BW bedoelde rechtsge-
verhalen. Bij vonnis van 14 november 2007
beschikking van de voorzieningenrechter het
volg dat het pandrecht tenietgaat. In de
zijn alle vorderingen over en weer afgewezen
liquidatiesaldo terecht aan Delta Lloyd c.s.
rechtsverhouding tussen X c.s. en Delta Lloyd
en heeft de rechtbank overwogen dat de
hebben uitgekeerd. Primair hebben Delta
c.s. kan een zodanig beroep op verjaring naar
vraag wie rechthebbende op het liquidatie-
Lloyd c.s. daartoe gesteld dat, na de beschik-
maatstaven van redelijkheid en billijkheid
saldo is, niet in dat vonnis behoefde te wor-
king van de voorzieningenrechter, verjaring
onaanvaardbaar zijn. In dat geval is de krach-
den beantwoord.
van de onderliggende vordering niet meer
tens art. 3:323 lid 1 BW geldende regel in de
In dit geding hebben X c.s. een verklaring
tot gevolg had dat Delta Lloyd haar pand-
onderlinge verhouding tussen X c.s. en Delta
voor recht gevorderd dat het pandrecht is
recht op aanvankelijk de aandelen B en, ver-
Lloyd c.s. niet van toepassing. Het verweer
tenietgegaan en dat X c.s. gerechtigd zijn tot
volgens, het liquidatiesaldo, niet meer kon
van Delta Lloyd c.s. dat het beroep van X c.s.
het liquidatiesaldo. Delta Lloyd c.s. hebben in
uitoefenen. Delta Lloyd c.s. stellen met hun
op verjaring naar maatstaven van redelijk-
reconventie een verklaring voor recht gevor-
verweer in de kern de vraag aan de orde of de
heid en billijkheid onaanvaardbaar is, betreft
derd dat zij gerechtigd zijn tot het liquidatie-
bepaling van art. 3:323 lid 1 BW ook toepas-
dan ook in wezen de onaanvaardbaarheid
saldo en een bevel aan X c.s. om eraan mee
sing vindt in een situatie als de onderhavige
van het door X c.s. inroepen van het rechts-
te werken dat Stichting Amstel het liquida-
waarin een door de pandhouder op de voet
gevolg van de verjaring, namelijk het teniet-
tiesaldo aan Delta Lloyd c.s. betaalt. De recht-
van art. 3:251 lid 1 BW ingediend verzoek tot
gaan van het pandrecht, het beroep dus op
bank heeft de vorderingen van X c.s. afgewe-
het vaststellen van het bedrag waarvoor het
art. 3:323 lid 1 BW. Aan art. 3:323 lid 1 BW
zen en die van Delta Lloyd c.s. toegewezen.
pand aan hem als koper zal verblijven, heeft
ligt, blijkens de wetsgeschiedenis, de gedach-
Vervolgens heeft Stichting Amstel het liqui-
geresulteerd in een toewijzende beschikking,
te ten grondslag dat in bedoelde gevallen een
datiesaldo aan Delta Lloyd c.s. betaald. Het
maar de aldus aangevangen executie niet is
tenietgaan van het zekerheidsrecht redelijk
hof heeft het vonnis van de rechtbank
voleindigd op het moment van voltooiing
is omdat dan sprake is geweest van een stil-
bekrachtigd. Het hof heeft geoordeeld dat het
van de verjaring van de gezekerde vordering.
zitten van de schuldeiser. Van de schuldeiser
beroep van X c.s. op verjaring van de gezeker-
Noch uit de tekst van de wet noch uit de
mag immers worden gevergd “dat hij tijdig
de vordering naar maatstaven van redelijk-
wetsgeschiedenis volgt dat die vraag, zoals
tot aanmaning of inning overgaat, ook al
heid en billijkheid onaanvaardbaar is.
Delta Lloyd c.s. voorstaan, ontkennend moet
bedong hij zich een zekerheidsrecht”. Blijft
worden beantwoord. Gelet op de eisen van
een tijdige aanmaning of inning door de
Hoge Raad
rechtszekerheid en eventuele rechten of ver-
schuldeiser jegens de schuldenaar uit, dan
Het gaat in deze zaak om een door X c.s. aan
haalsmogelijkheden van derden op het ver-
acht de wetgever het, mede gelet op eventue-
Delta Lloyd verstrekt derdenpandrecht op
bonden goed, kan ook niet worden aangeno-
le rechten of verhaalsmogelijkheden van der-
aandelen (op naam) in de besloten vennoot-
men dat het onderhavige geval op één lijn
den op het verbonden goed, niet redelijk dat
schap B. Het hof is ervan uitgegaan dat het
moet worden gesteld met de in art. 3:323 lid
de schuldeiser nog aanspraken aan zijn posi-
pandrecht na de ontbinding van B ingevolge
2 BW voorziene gevallen waarin de verjaring
tie als zekerheidsgerechtigde kan ontlenen
art. 3:229 lid 1 (in verbinding met art. 2:23b
van de gezekerde vordering niet verhindert
en zich kan verhalen op het verbonden goed.
lid 1) BW is komen te rusten op de vordering
dat het pandrecht op het verbonden goed
Daarbij is ten aanzien van door derden gege-
van X c.s. tot uitkering van het liquidatiesal-
wordt uitgeoefend. Ook het beroep dat Delta
ven zakelijke zekerheid nog van belang dat
do. In dit oordeel, dat in cassatie niet is
Lloyd c.s. subsidiair hebben gedaan op het
voor hen duidelijk dient te zijn tot welk tijd-
bestreden, ligt besloten dat, anders dan Delta
bepaalde in art. 3:324 BW leidt niet ertoe dat
stip het verbonden goed nog kan worden
Lloyd c.s. in dit geding primair hebben
het verweer slaagt. De beschikking van de
uitgewonnen. De in lid 2 aanvaarde uitzonde-
betoogd, de eigendom van de aandelen niet
voorzieningenrechter hield enkel in dat de
ring voor vuistpand berust onder meer erop
met en evenmin na de beschikking van 31
aandelen aan Delta Lloyd als koopster verble-
dat uit het feit dat de pandgever de verpande
oktober 2001 op Delta Lloyd is overgegaan.
ven (onder de voorwaarde van naleving van
zaak in handen van de pandhouder dan wel
Daarmee dient in cassatie tot uitgangspunt
de statutaire aanbiedingsregeling). De
een derde heeft gelaten, een vermoeden
3076
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43
Rechtspraak
volgt dat de door dit pand gewaarborgde vor-
naar inderdaad aanspraak gemaakt op uitbe-
Feiten en procesverloop
dering nog niet is voldaan en dat stilzitten
taling van het liquidatiesaldo en hebben
Partijen zijn gehuwd op huwelijkse voorwaar-
van de schuldeiser/pandhouder kan zijn
gedurende de eind 2003 aangevangen proce-
den met een periodiek verrekenbeding, dat
ingegeven door de omstandigheid dat hij het
dures getracht om het bedrag van het aan de
zij niet hebben uitgevoerd. De man heeft een
pand onder zich heeft dan wel het pand zich
aandelen verbonden liquidatiesaldo van X
eenmanszaak die panden exploiteert. De
van zijnentwege in handen van een derde
c.s. te verkrijgen.
vrouw vormt met drie anderen een maat-
bevindt. De beoordeling of redelijkheid en
Tegen deze achtergrond en gelet op de onder-
schap die een snackbar exploiteert.
billijkheid aan een beroep op het in art.
linge verwevenheid van A en B, de omstan-
In dit geding hebben partijen in verband met
3:323 lid 1 BW bedoelde rechtsgevolg in de
digheid dat Delta Lloyd c.s. de executie voort-
de beëindiging van hun huwelijk over en
weg staan, vergt een beoordeling van alle
varend hebben ingezet, dat deze buiten haar
weer de vermogensrechtelijke afwikkeling
omstandigheden van het geval in het licht
toedoen en ondanks haar inspanningen
daarvan gevorderd overeenkomstig het in de
van de aard en strekking van die bepaling.
daartoe langdurig niet kon worden voltooid,
huwelijkse voorwaarden bepaalde. De recht-
Het door de schuldeiser niet tijdig gestuit
dat de oorzaak van de vertraging verband
bank en het hof hebben hierover beslist.
zijn van de verjaring van de gezekerde vorde-
hield met de opstelling van X c.s. en nu
ring is daarbij een mee te wegen omstandig-
gesteld noch gebleken is dat belangen van
Hoge Raad
heid, maar behoeft, afhankelijk van de overi-
derden als hiervoor bedoeld in het geding
Onderdeel 1 heeft betrekking op de waarde-
ge omstandigheden, niet aan een geslaagd
waren, getuigt het oordeel van het hof niet
ring van de door de eenmanszaak van de
beroep op de beperkende werking van de
van een onjuiste rechtsopvatting. Het is ook
man geëxploiteerde panden. Volgens de
redelijkheid en billijkheid in de weg te staan.
niet onbegrijpelijk.
vrouw heeft het hof miskend dat moet wor-
Het hof heeft aan zijn bestreden oordeel,
Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu-
den uitgegaan van de getaxeerde verkoop-
samengevat, ten grondslag gelegd dat
sie van de A-G.
waarde op de peildatum. Het onderdeel faalt.
a. X c.s. met de indiening van het verzoek-
De A-G bespreekt het tenietgaan van een
Het miskent dat het antwoord op de vraag
schrift van 1 augustus 2001 en met de
pandrecht door verjaring van de gezekerde
voor welke waarderingsmethode moet wor-
beschikking van 31 oktober 2001 in elk geval
vordering onder 2.6, met een vergelijking met
den gekozen, ook indien het gaat om in het
vanaf 2001 ervan op de hoogte waren dat
borgtocht onder 2.7 (en 2.27). Zij bespreekt de
kader van een onderneming gebruikte onroe-
Delta Lloyd c.s. tot executie van het pand-
beperkende werking van de redelijkheid en
rende zaken, afhangt van de omstandighe-
recht wilden overgaan;
billijkheid onder 2.18, 2.19 en 2.23.
den van het geval. Daarbij mag de rechter
b. X c.s. geen enkele valide reden hebben
genoemd waarom zij niet hebben ingestemd
met de uitbetaling aan Delta Lloyd c.s. van
acht slaan op de omstandigheid dat de
2217
het liquidatiesaldo, waarop ingevolge art.
onderneming wordt voortgezet na de peildatum die is bepaald voor de vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk. Voorts
3:229 BW bij wege van substitutie het pand-
28 november 2014, nr. 13/04874
mag de rechter bij zijn keuze voor de waarde-
recht van Delta Lloyd c.s. was komen te rus-
(Mrs. F.B. Bakels, G. Snijders, G. de Groot,
ringsmaatstaf betekenis toekennen aan het-
ten, en
M.V. Polak, T.H. Tanja-van den Broek; A-G
geen partijen daaromtrent naar voren heb-
c. het gebrek aan medewerking van X c.s.
mr. E.M. Wesseling-van Gent)
ben gebracht. Zoals blijkt uit het partijdebat,
heeft geleid tot vertraging van de uitbetaling
ECLI:NL:HR:2014:3462
is zowel de vrouw als de man ervan uitge-
van het liquidatiesaldo.
gaan dat de man op de peildatum niet het
Daarnaast heeft het hof bij zijn oordeel ken-
Huwelijksgoederenrecht. HR: 1. Waarde-
voornemen had zijn onderneming te beëin-
nelijk mede acht geslagen op de uit zijn fei-
ringsmaatstaf. Bij zijn keuze voor een maat-
digen. Bij dat uitgangspunt en gelet op de
tenvaststelling blijkende bijzondere omstan-
staf voor de waardering van een onroeren-
door partijen bepleite uitgangspunten voor
digheden van dit geval, in het bijzonder de
de zaak, mag de rechter acht slaan op de
de waardering van de panden, is de keuze
navolgende.
omstandigheid dat de onderneming die de
van het hof voor een waardering gebaseerd
- Met de indiening van het verzoek van 1
onroerende zaak gebruikt, na de peildatum
op de huurwaarde van de panden, vermenig-
augustus 2001 was voor X c.s. duidelijk dat
wordt voortgezet, en betekenis toekennen
vuldigd met een bepaalde factor, niet onbe-
de door het pandrecht gewaarborgde vorde-
aan hetgeen partijen daaromtrent naar
grijpelijk.
ring niet was voldaan en dat Delta Lloyd tot
voren hebben gebracht. 2. Latente belasting-
In onderdeel 2 klaagt de vrouw over de waar-
uitwinning van het onderpand wenste over
schuld. De enkele omstandigheid dat gewe-
dering van de latente belastingschulden van
te gaan. Na toewijzing van haar verzoek
zen echtgenoten met inachtneming van
de onderneming van de man. Het onderdeel
kwam Delta Lloyd in de positie te verkeren
een bepaalde datum met elkaar afrekenen,
slaagt. In overeenstemming met het uit-
als had zij de verpande aandelen executoriaal
brengt niet mee dat toekomstige belasting-
gangspunt dat de onderneming van de man
geveild en die ter veiling gekocht.
schulden moeten worden gewaardeerd als-
werd voortgezet, heeft het hof aangenomen
- Na het ontbindingsbesluit van B had de
of ter zake op die datum een betalingsver-
dat er ten aanzien van de belastingschulden
door de voorzieningenrechter gestelde voor-
plichting is ontstaan. 3. Kennelijke fout. De
op de peildatum nog geen betalingsverplich-
waarde de aanbiedingsregeling in acht te
omstandigheid dat aan het hof een verzoek
ting bestond. Gelet daarop en in het licht van
nemen, iedere betekenis verloren, zodat voor
om verbetering van de kennelijke fout kan
hetgeen de vrouw in dit verband naar voren
Delta Lloyd c.s. geen verdere handelingen
worden gedaan, staat niet aan vernietiging
heeft gebracht, is het oordeel van het hof dat
nodig waren dan verhaal te nemen op het
in cassatie in de weg.
het redelijk en billijk is de belastingschulden
liquidatiesaldo, hetzij als pandhouder (op de
voet van art. 3:229 lid 1 in verbinding met
tegen het nominale percentage van 52% in
(BW art. 1:141; Rv art. 31, 399)
art. 2:23b lid 1 BW), hetzij als aandeelhouder
aanmerking te nemen – waarmee het hof
klaarblijkelijk tot uitgangspunt heeft geno-
(na levering van de aandelen).
De vrouw, adv. mr. M.E. Bruning, vs. de man,
men dat de belasting over de diverse vermo-
- Delta Lloyd c.s. hebben jegens de vereffe-
adv. mr. M.E.M.G. Peletier.
gensbestanddelen vanaf de peildatum ver-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43
3077
Rechtspraak
schuldigd is – op de grond dat partijen tot
beslissing van de rechter-commissaris
van definitief erkende schuldvorderingen. F
financiële afwikkeling wensen te komen, zon-
stond hoger beroep open. De gefailleerde
en de indirecte aandeelhouders hebben op
der nadere motivering onbegrijpelijk. De
kon hoger beroep instellen, de indirecte
de voet van art. 67 Fw beroep ingesteld tegen
enkele omstandigheid dat gewezen echtge-
aandeelhouders niet. 2. Aanmelding door
de beslissingen van de rechter-commissaris.
noten met inachtneming van een bepaalde
de curator. Schuldvorderingen moeten door
De rechtbank heeft de beslissingen van de
datum met elkaar afrekenen, brengt immers
of namens de schuldeiser zelf ter verificatie
rechter-commissaris vernietigd en de rech-
niet mee dat toekomstige belastingschulden
worden aangemeld. Dit kan niet gebeuren
ter-commissaris opgedragen om de dag te
met betrekking tot te verrekenen vermogens-
door de curator op eigen gezag. 3. Meer dan
bepalen waarop crediteuren van F uiterlijk
bestanddelen moeten worden gewaardeerd
één verificatievergadering. De rechtbank
hun schuldvorderingen ingediend moeten
alsof ter zake op die datum een betalingsver-
heeft niet miskend dat de Faillissements-
hebben alsmede dag, uur en plaats vast te
plichting is ontstaan.
wet niet voorziet in de mogelijkheid om
stellen waarop de verificatievergadering
Onderdeel 3.4 heeft betrekking op de waarde
meer dan één verificatievergadering te hou-
wordt gehouden.
van de echtelijke woning. De klacht is
den, maar heeft bepaald dat de verificatie-
gegrond. In het licht van de eindbeslissing
vergadering dient te worden heropend en
Hoge Raad
van het hof dat wordt uitgegaan van de WOZ-
voortgezet.
In het principale beroep: onderdeel 1 klaagt
waarde van € 814.000, berust de beslissing in
dat de rechtbank heeft miskend dat de Fail-
het dictum dat de waarde wordt bepaald op
(Fw art. 20, 26, 66, 67, 108 lid 1, 109, 110 lid 1,
lissementswet niet aan de rechter-commissa-
€ 816.000, kennelijk op een vergissing. De
112, 121 lid 4, 122 lid 3, 126 lid 1, 127 lid 4,
ris de bevoegdheid toekent een beslissing te
omstandigheid dat aan het hof een verzoek
196, 197)
nemen over de toelating tot de verificatie
als bedoeld in art. 31 Rv kan worden gedaan,
van bij de curator ingediende schuldvorderin-
staat niet aan vernietiging in cassatie in de
Mr. R.J. van Galen q.q., curator in het faillis-
gen, en dat de rechter-commissaris een der-
weg (HR 28 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:38, NJ
sement van F in liquidatie, adv. mr. F.E. Ver-
gelijke beslissing feitelijk ook niet heeft
2013/521).
meulen, vs. F in liquidatie en de indirecte
genomen. Gelet op de inhoud van het proces-
Volgt vernietiging en verwijzing, overeen-
aandeelhouders, adv. mrs. J.P. Heering en I.E.
verbaal van de op 19 juli 2013 gehouden
komstig de conclusie van de A-G.
Reimert.
verificatievergadering is niet onbegrijpelijk
De A-G bespreekt onder 2.4-2.6 waarderings-
dat de rechtbank heeft geoordeeld dat de
maatstaven in het algemeen. Onder 2.15-2.18
Feiten en procesverloop
rechter-commissaris, met verwerping van het
gaat zij nader in op de waardering van laten-
In 1987 is F failliet verklaard. In 2011 is dit
bezwaar, tevens heeft beslist tot toelating
te belastingschulden. Onder 2.35 bespreekt zij
faillissement geëindigd door het verbindend
van de desbetreffende vorderingen tot de
het geval dat in cassatie wordt geklaagd over
worden van de slotuitdelingslijst. De in dit
verificatie, hoewel zij niet door de schuldei-
een kennelijke fout die zich (ook) leent voor
faillissement geverifieerde vorderingen zijn
sers bij de curator zijn ingediend. Anders dan
eenvoudig herstel door de rechter die de fout
voor 100% (hoofdsommen en rente tot
de onderdelen aanvoeren brengt de omstan-
heeft gemaakt.
datum faillissement) aan de betrokken
digheid dat in art. 127 lid 4 Fw twee gevallen
schuldeisers voldaan. Na afwikkeling van het
worden genoemd waarin de rechter-commis-
faillissement resteerde in de boedel nog een
saris kan beslissen over de toelating van vor-
bedrag van € 1,6 miljoen.
deringen tot de verificatie, niet mee dat hij
De rechtbank heeft mr. Van Galen, de curator
die bevoegdheid mist in het onderhavige
28 november 2014, nr. 13/05525
in het eerste faillissement van F, benoemd
geval, dat in die bepaling niet wordt
(Mrs. F.B. Bakels, C.A. Streefkerk, G. Snijders,
tot vereffenaar. Mr. Van Galen heeft vervol-
genoemd. Zoals in HR 6 oktober 2006,
M.V. Polak, T.H. Tanja-van den Broek; A-G
gens de rechtbank verzocht om wederom het
ECLI:NL:HR:2006:AX8295, NJ 2010/184 (ABN
mr. J. Wuisman)
faillissement van F uit te spreken. De recht-
Amro vs. mr. Arts q.q.) is geoordeeld ten aan-
ECLI:NL:HR:2014:3464
bank heeft het tweede faillissement uitge-
zien van beslissingen van de rechter-com-
sproken, met aanstelling van mr. Van Galen
missaris die op de voet van art. 66 Fw zijn
Verificatievergadering. Indiening van
tot curator. De curator heeft de schuldeisers
genomen, geldt ook voor andere beslissingen
schuldvorderingen. Een faillissementscura-
die op de uitdelingslijst van het eerste faillis-
van de rechter-commissaris in het kader van
tor plaatst schuldvorderingen op de lijst
sement stonden, in kennis gesteld van zijn
de uitoefening van zijn taak dat zij voor de
van voorlopig erkende schuldvorderingen,
voornemen om het bij F aanwezige tegoed
toepassing van art. 67 Fw dienen te worden
zonder dat de desbetreffende schuldeisers
aan te wenden voor de voldoening van de in
aangemerkt als beschikkingen. Dit is slechts
die bij hem hebben ingediend. Tijdens de
het eerste faillissement niet geverifieerde
anders als het gaat om een door de wet voor-
verificatievergadering maken de gefaillieer-
rentevorderingen, en bericht dat de schuldei-
geschreven beslissing of om een maatregel
de en enige indirecte aandeelhouders van
sers hun vordering bij hem konden indienen
van orde, zoals die ter verzekering van de
de gefaillieerde daar bezwaar tegen. De
en dat de verificatievergadering op 19 juli
geregelde loop van de verificatievergadering
rechter-commissaris verwerpt het bezwaar
2013 zou worden gehouden. De curator heeft
(vgl. HR 27 augustus 1943, NJ 1943/680 en
en brengt de schuldvorderingen over naar
op de lijst van voorlopig erkende schuldvor-
HR 20 april 1979, ECLI:NL:HR:1979:AC6561,
de lijst van definitief erkende schuldvorde-
deringen 112 crediteuren geplaatst die zich
NJ 1980/156 (Pakvries vs. De Vries)). Tot de
ringen. De gefaillieerde en de indirect aan-
niet bij hem hebben gemeld. Tijdens de veri-
taak van de rechter-commissaris behoort
deelhouders stellen hoger beroep in. De
ficatievergadering heeft een advocaat
mede het beslissen van geschilpunten die
rechtbank vernietigt de beslissing van de
namens F en een deel van de indirecte aan-
rijzen bij de verificatievergadering, voor
rechter-commissaris en draagt hem op dag
deelhouders van F bezwaar daartegen
zover deze niet beslecht dienen te worden in
en uur vast te stellen waarop de verificatie-
gemaakt. De rechter-commissaris heeft het
een renvooiprocedure. Van die beslissingen
vergadering zal worden gehouden. HR: 1.
bezwaar verworpen en alle voorlopig erkende
staat dus op de voet van art. 67 Fw beroep
Appellabiliteit/ontvankelijkheid. Tegen de
schuldvorderingen overgebracht naar de lijst
open. Tot de geschilpunten die kunnen rijzen
2218
3078
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43
Rechtspraak
bij de verificatievergadering behoren die met
de voet van art. 110 Fw door de schuldeisers
schiedenis. De in art. 110 Fw vereiste vermel-
betrekking tot de hier aan de orde zijnde
ter verificatie zijn ingediend, toch tot de veri-
ding van de aard en het bedrag der vorde-
vraag of vorderingen tot de verificatie kun-
ficatie toe te laten. De omstandigheid dat het
ring, overlegging van bewijsstukken of
nen worden toegelaten. Hoger beroep daarte-
onder het faillissementsbeslag vallende ver-
afschriften daarvan, en opgave of op voor-
gen wordt door de wet niet uitgesloten. De
mogen aan de gefailleerde toebehoort, en dat
recht, pand, hypotheek of retentierecht aan-
klacht faalt derhalve. Het onderdeel voert
een eventueel overschot na het verbindend
spraak wordt gemaakt, kunnen uit hun aard
subsidiair aan dat de beslissing van de rech-
worden van de slotuitdelingslijst dus aan
slechts door de desbetreffende schuldeiser(s)
ter-commissaris tot toelating van de desbe-
hem toekomt, brengt mee dat hij een rech-
zelf worden gedaan. Hiermee strookt voorts
treffende vorderingen tot de verificatie geen
tens te respecteren belang heeft bij zijn
dat volgens art. 26 Fw de daarin omschreven
beschikking is, omdat die toelating voor de
beroep tegen de beslissing om niet bij de
vorderingen tegen de gefailleerde gedurende
betrokken personen (nog) geen rechtsgevolg
curator ingediende schuldvorderingen toe te
het faillissement slechts ‘door aanmelding
heeft. De beslissing van de rechter-commis-
laten tot de verificatie. De gefailleerde dient
ter verificatie’ kunnen worden ingesteld. Het
saris tot verwijzing van alle op de lijst van
in zoverre te worden beschouwd als “partij”
voorgaande betekent derhalve dat schuldvor-
voorlopig erkende schuldvorderingen voorko-
bij de beschikking van de rechter-commissa-
deringen door of namens de schuldeiser zelf
mende vorderingen naar de lijst van defini-
ris en kan daarom in zijn daartegen gerichte
ter verificatie moeten worden aangemeld,
tief erkende schuldvorderingen, was geba-
beroep worden ontvangen. Een andere opvat-
overeenkomstig de regels van de wet, en dat
seerd op een juridische beoordeling door de
ting zou meebrengen dat zijn vermogen, zon-
dit niet kan gebeuren door de curator op
rechter-commissaris van de over en weer
der dat daartegen voor hem rechtsbescher-
eigen gezag. Anders dan de onderdelen beto-
aangevoerde argumenten. Zij had rechtsge-
ming bestaat, blootstaat aan verhaal mede
gen, is de omstandigheid dat in art. 112 Fw
volg omdat daardoor schuldeisers die hun
ten behoeve van derden van wie de vorderin-
niet uitdrukkelijk is vermeld dat de door de
vordering niet bij de curator hadden inge-
gen op grond van de Faillissementswet niet
curator goedgekeurde vorderingen door de
diend, toch tot de verificatie werden toegela-
tot de verificatie mochten worden toegelaten.
desbetreffende schuldeiser(s) zelf moeten
ten en daarmee in beginsel konden meede-
De in art. 110 Fw voorgeschreven procedure
worden ingediend, in dit verband niet van
len in het boedelactief van € 1,6 miljoen. Het
strekt dus ook ter bescherming van de belan-
belang. Deze bepaling regelt een vervolgstap
onderdeel faalt.
gen van de gefailleerde. De klacht faalt.
in de verificatieprocedure (het plaatsen van
Onderdeel 3 klaagt dat aan de gefailleerde
Onderdeel 3 keert zich voorts tegen het oor-
vorderingen op een lijst van voorlopig erken-
geen recht van hoger beroep toekomt tegen
deel van de rechtbank dat ook de indirecte
de schuldvorderingen dan wel op een lijst
de onderhavige beslissingen van de rechter-
aandeelhouders kunnen opkomen tegen de
van betwiste vorderingen) die pas kan wor-
commissaris. Het onderdeel berust op het
beslissingen van de rechter-commissaris. De
den gezet nadat de desbetreffende vorderin-
juiste uitgangspunt dat, hoewel het onder
klacht treft doel. In dit geding staat vast dat
gen op de voet van art. 110 Fw bij de curator
het faillissementsbeslag vallende vermogen
alle aandelen in F worden gehouden door
zijn ingediend.
nog steeds aan de schuldenaar toebehoort
haar (eveneens failliet verklaarde) moeder-
In het incidentele beroep: het middel voert
(art. 20 Fw), de vereffening en de verdeling
maatschappij. Nu de beslissing van de rech-
aan dat de rechtbank heeft miskend dat de
van de opbrengst daarvan geschiedt ten
ter-commissaris om de niet-ingediende vor-
Faillissementswet niet voorziet in de moge-
behoeve van diens gezamenlijke schuldeisers.
deringen tot de verificatie in het
lijkheid om meer dan één verificatievergade-
Met de belangen van de gefailleerde wordt in
faillissement van F toe te laten, niet de veref-
ring te houden. Op zichzelf is juist dat de
beginsel slechts in zoverre rekening gehou-
fening van het vermogen van de indirecte
Faillissementswet niet voorziet in die moge-
den dat hem de bevoegdheid is gegeven zich
aandeelhouders zelf betreft, hebben zij niet
lijkheid, maar de rechtbank heeft dit niet
te verzetten tegen de erkenning van een vor-
het hiervoor bedoelde belang. De rechtbank
miskend. Haar oordeel dient aldus te worden
dering of van een gestelde voorrang (art. 126
heeft hen derhalve ten onrechte in hun
verstaan dat de verificatievergadering dient
lid 1 Fw). Over een zodanige betwisting hoeft
beroep ontvangen.
te worden heropend en voortgezet met over-
niet in een renvooiprocedure te worden
De onderdelen 1-4 zijn gericht tegen de oor-
eenkomstige toepassing van de art. 108 en
beslist; het gevolg daarvan is (slechts) dat, in
delen van de rechtbank dat de curator de lijst
109 Fw. Aan de reeds gehouden verificatiever-
afwijking van het in art. 196 Fw neergelegde
van voorlopig erkende vorderingen heeft
gadering is immers, naar het kennelijke en
uitgangspunt, het proces-verbaal van de veri-
opgesteld op een met art. 110 Fw strijdige
niet onbegrijpelijke oordeel van de recht-
ficatievergadering na beëindiging van het
wijze en dat het hem niet vrijstond om
bank, een zodanig onjuiste kennisgeving
faillissement, tegenover de gefailleerde niet
schuldeisers die hun vorderingen niet heb-
voorafgegaan, dat voldoende aannemelijk is
een voor tenuitvoerlegging vatbare titel ople-
ben ingediend en zelfs in het geheel niet
dat als gevolg daarvan schuldeisers ervan
vert (art. 196 en 197 Fw). Dit stelsel brengt
hebben gereageerd op de aan hen gerichte
zijn weerhouden hun vordering ter verifica-
mee dat de gefailleerde niet als “partij” in de
brief van de curator, toch op de lijst van voor-
tie in te dienen en ter verificatievergadering
zin van art. 67 Fw kan opkomen tegen een
lopig erkende schuldeisers te plaatsen. De
te verschijnen. In verband met dit laatste
beschikking van de rechter-commissaris over
onderdelen falen. Het oordeel van de recht-
dient tijdens de heropende verificatieverga-
de erkenning van ter verificatie ingediende
bank houdt in dat schuldeisers zelf de
dering, voor zover nodig om de gevolgen van
schuldvorderingen of tegen daarmee gelijk te
schuldvorderingen bij de curator moeten
de eerdere onjuiste kennisgeving te herstel-
stellen beslissingen (HR 15 maart 2013,
indienen waarvan zij verificatie wensen. Dit
len, opnieuw of alsnog te worden beslist over
ECLI:NL:HR:2013:BY4558, NJ 2013/173 (S. vs.
oordeel is juist. Ook in faillissement is het
alle kwesties die bij de aanvankelijk gehou-
mr. Hoppenbrouwers q.q.)). In het onderhavi-
aan de schuldeisers zelf om hun rechten gel-
den, en heropende, verificatievergadering aan
ge geval gaat het evenwel niet om een beroep
dend te maken dan wel daarvan, desgewenst,
de orde waren. Dat geldt ook voor de reeds
tegen de erkenning van ter verificatie inge-
af te zien, zoals niet alleen volgt uit de tekst
gedane erkenningen, waaraan anders op de
diende schuldvorderingen, maar om een
van art. 110 lid 1 Fw, maar ook uit die van
voet van art. 121 lid 4 Fw kracht van gewijsde
beroep tegen de daaraan voorafgaande
art. 108 lid 1, aanhef en onder 1, en art. 122
zou toekomen. Tijdens de heropende verifica-
beslissing om schuldvorderingen die niet op
lid 3 Fw. Dit stemt overeen met de wetsge-
tievergadering bestaat derhalve de mogelijk-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43
3079
Rechtspraak
heid voor nieuw verschenen schuldeisers om
en B waren werkzaam bij dezelfde werkgever.
in art. 7:962 lid 3 BW voor ogen heeft
schuldvorderingen alsnog te betwisten.
B was daar werkzaam krachtens een arbeids-
gestaan, nu dit formele begrip scherp is
Betwistingen die op de aanvankelijk gehou-
overeenkomst met de werkgever. A was ech-
omlijnd en ziet op relaties die in het alge-
den verificatie-vergadering zijn gedaan (en
ter ingeleend via een uitzendbureau. Het
meen duurzaam zijn. Daaraan staat niet in
de verwijzing naar de renvooiprocedure) blij-
dienstverband van A bij het uitzendbureau is
de weg dat, zoals het hof heeft overwogen, de
ven van kracht. Voor zover daartoe aanlei-
na het ongeval beëindigd met terugwerkende
wetgever zich bij deze bepaling heeft laten
ding bestaat dient tijdens de heropende veri-
kracht tot 3 juli 2009. Anderzorg heeft als
leiden door de vrees dat arbeidsverhoudin-
ficatievergadering mede in de beoordeling te
zorgverzekeraar van B de kosten van diens
gen verstoord zouden raken als gevolg van
worden betrokken hetgeen tijdens de aanvan-
medische behandeling vergoed. Voor de auto
verhaal van de verzekeraar. Deze beweegre-
kelijk gehouden verificatievergadering is aan-
was een WAM-verzekering afgesloten bij
den ziet immers op het scheppen van de uit-
gevoerd of gebleken.
London.
zonderingspositie voor werknemers van
Volgt in het principale beroep vernietiging,
In dit geding heeft Anderzorg van A en
dezelfde werkgever, en rechtvaardigt niet om
doch uitsluitend voor zover het beroep van
London vergoeding gevorderd van de kosten
– met voorbijgaan aan hetgeen overigens uit
de indirecte aandeelhouders gegrond is
van medische behandeling van B. In cassatie
de wetsgeschiedenis volgt – de uitzondering
geacht, niet-ontvankelijkverklaring van de
is uitsluitend aan de orde de vraag of A voor
ruim uit te leggen zodat die ook arbeidsver-
indirecte aandeelhouders in dat beroep, en
de toepassing van het subrogatieverbod van
houdingen omvat die naar hun aard minder
verwerping voor het overige, en in het inci-
art. 7:962 lid 3 BW dient te worden aange-
duurzaam zijn. Het hof heeft terecht bena-
dentele beroep verwerping.
merkt als een persoon die in dienst staat tot
drukt dat sprake moet zijn van een heldere
De A-G concludeert dienovereenkomstig. Hij
dezelfde werkgever als B. De rechtbank en het
en niet voor veel discussie vatbare afgren-
bespreekt onder 2.8.1 de vraag of de curator
hof hebben die vraag bevestigend beantwoord
zing van de uitzonderingscategorieën.
schuldvorderingen op de lijst van voorlopig
en op die grond de vordering afgewezen.
Anders dan het vervolgens heeft overwogen,
erkende schuldvorderingen mag plaatsen die
zou het als ‘werknemer’ aanmerken van inge-
niet door een schuldeiser ter verificatie zijn
Hoge Raad
leend personeel als hier aan de orde echter
ingediend, onder 2.13 de vraag of het hoger
Uit de totstandkomingsgeschiedenis van art.
niet passen bij de strekking van art. 7:962 lid
beroep openstond voor de gefaillieerde, onder
7:962 lid 3 BW moet in de eerste plaats wor-
3 BW. Aangenomen moet immers worden dat
2.15-2.15.3 de vraag of de beslissing van de
den afgeleid dat de regeling de strekking
ondernemingen kiezen voor een zodanig
rechter-commissaris appellabel was en onder
heeft te voorkomen dat verstoring plaats-
inlenen van personeel – en voor verwante
3.3-3.4 de vraag of het mogelijk is meer dan
vindt van een relatie van duurzame aard tus-
figuren zoals het inschakelen van zogenoem-
één verificatievergadering te houden.
sen de verzekerde en degene op wie verhaal
de zzp’ers – in plaats van het aangaan van
wordt genomen. In de tweede plaats volgt
arbeidsovereenkomsten, omdat zij juist geen
daaruit dat de wetgever de onderhavige uit-
duurzame relatie met dit personeel willen
sluiting van subrogatie als een uitzondering
aangaan. Bij dergelijke rechtsfiguren past
aanmerkt en daarom heeft willen beperken
daarom niet om ze voor de toepassing van
28 november 2014, nr. 14/00821
tot een klein aantal, limitatief in de wet
art. 7:962 lid 3 BW op een lijn te stellen met
(Mrs. F.B. Bakels, A.M.J. van Buchem-
genoemde categorieën. In de derde plaats
de op een arbeidsovereenkomst berustende
Spapens, C.A. Streefkerk, A.H.T. Heister-
kan uit deze wetsgeschiedenis worden afge-
verhouding tussen werkgever en werknemer.
kamp, C.E. Drion; A-G mr. J. Spier)
leid dat de wetgever heeft beoogd om in de
Het hof heeft nog overwogen dat een ruime,
ECLI:NL:HR:2014:3461
bepaling scherp omlijnde en bij voorkeur bij
‘materiële’ uitleg van art. 7:962 lid 3 BW is
bestaande juridische begrippen aansluitende
aangewezen omdat deze overeenstemt met
Verzekering. Subrogatieverbod. Bij een ver-
categorieën op te nemen waarvan in de regel
hetgeen op andere verwante terreinen wordt
keersongeval van een door A bestuurde
moet worden aangenomen dat subrogatie de
geleerd. Ook dit argument kan zijn beslissing
auto, loopt inzittende B letsel op. A en B
onderlinge relatie zou verstoren, dat wil zeg-
niet dragen. De door het hof genoemde bepa-
zijn werkzaam bij dezelfde werkgever: A als
gen categorieën relaties die in hun alge-
lingen (art. 6:107a, 6:170 en 7:658 (oud) BW)
uitzendkracht en B krachtens een arbeids-
meenheid worden gekenmerkt door de duur-
hebben een andere achtergrond dan art.
overeenkomst met de werkgever. Dient A
zaamheid waarop de bepaling het oog heeft.
7:962 lid 3 BW. Zij regelen vanuit een oog-
voor de toepassing van het subrogatiever-
In de vierde plaats volgt uit de wetsgeschie-
punt van werknemersbescherming de aan-
bod van art. 7:962 lid 3 BW te worden aan-
denis dat de wetgever bij een en ander heeft
sprakelijkheid van de werkgever voor arbeids-
gemerkt als een persoon die in dienst staat
onderkend en aanvaard dat art. 7:962 lid 3
gerelateerde ongevallen van zijn personeel
tot dezelfde werkgever als B? HR: Neen. De
BW niet voor alle relaties van duurzame aard
en – bij schade van derden – de draagplicht
wetgever heeft een formeel-juridisch begrip
subrogatie uitsluit. Kort samengevat volgt uit
in de onderlinge verhouding tussen de werk-
‘werkgever’ in art. 7:962 lid 3 BW voor ogen
de wetsgeschiedenis dat de wetgever de voor-
gever en de werknemer. Art. 7:962 lid 3 BW
gestaan.
keur heeft gegeven aan een limitatieve
betreft de verhouding tussen enerzijds de
opsomming van duidelijk afgebakende uit-
verzekeraar van degene die schade heeft gele-
zonderingscategorieën boven een meer open
den en anderzijds degene die deze schade
geformuleerde maatstaf aan de hand waar-
heeft veroorzaakt, en beoogt niet de bescher-
Anderzorg, adv. mr. K. Teuben, vs. A en
van moet worden beoordeeld of het aan de
ming van de vermogenspositie van degene
London, adv. mr. R.A.A. Duk.
orde zijnde concrete geval beantwoordt aan
op wie verhaal zou kunnen worden geno-
de motieven voor het opnemen van de rege-
men. De strekking van art. 7:962 lid 3 BW
Feiten en procesverloop
ling in de wet. Op grond van het bovenstaan-
biedt derhalve geen grond voor het aanne-
Op 5 juli 2009 heeft B letsel opgelopen bij
de moet worden aangenomen dat – anders
men van een ‘materieel werkgeverschap’
een eenzijdig auto-ongeval. B was inzittende
dan het hof heeft vooropgesteld – de wetge-
waarbij ingeleend personeel als hier aan de
van de auto. De auto werd bestuurd door A. A
ver een formeel-juridisch begrip ‘werkgever’
orde wordt gelijkgesteld met personeel dat
2219
(BW art. 7:962 lid 3)
3080
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43
Rechtspraak
op basis van een arbeidsovereenkomst is
niet zonder meer kan worden gekarakteri-
van justitie, zoals bewezenverklaard. Het feit
tewerkgesteld. Opmerking verdient nog dat
seerd als een misdrijf ‘dat gericht is tegen
dat verdachte het niet eens is met een beslis-
de vraag of het subrogatieverbod geldt,
of gevaar veroorzaakt voor de onaantast-
sing van het openbaar ministerie, i.c. tot niet
beantwoord dient te worden naar het tijdstip
baarheid van het lichaam van een of meer
vervolging, mag geen reden zijn voor bela-
waarop de schadetoebrengende gebeurtenis
personen’ als bedoeld in eerstgenoemde
ging van een officier van justitie. Artikel 12
zich heeft voorgedaan. Een later ontslag van
bepaling – te motiveren waarom het de
van het Wetboek van Strafvordering biedt de
de werknemer doet de subrogatie dus niet
dadelijke tenuitvoerlegging van de voor-
mogelijkheid zich te beklagen over een
‘herleven’, ook al speelt het argument van
waarden heeft bevolen, wanneer de bewe-
beslissing tot niet vervolging. Wanneer dat
verstoring van een duurzame relatie dan
zenverklaring niet een gedraging bevat die
rechtsmiddel niet of vergeefs is aangewend,
geen rol meer. Opmerking verdient nog het
onmiskenbaar is gericht tegen of gevaar
dient de rechtzoekende zich daarbij neer te
volgende. De arbeidsmarkt heeft zich ten
veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van
leggen. Het gaat in een rechtsstaat niet aan
opzichte van die ten tijde van de totstandko-
het lichaam van de aangever. In casu onvol-
om vervolgens het openbare en privéleven
ming van art. 7:962 lid 3 BW in die zin ont-
doende sprake van zodanige motivering.
van een ambtsdrager te verstoren teneinde
op die manier zijn onvrede te betuigen. Het
wikkeld, dat thans meer werkzaamheden dan
voorheen worden verricht op flexibele basis
(Sr art. 1, 14b, 14c, 14e, 285b)
hof heeft in het nadeel van de verdachte acht
geslagen op een de verdachte betreffend uit-
in uiteenlopende gedaanten. Voor zover deze
ontwikkeling uitbreiding van het subrogatie-
Inleiding:
treksel Justitiële Documentatie d.d. 31 juli
verbod wenselijk maakt met betrekking tot
Verdachte is veroordeeld wegens belaging
2013, waaruit blijkt dat de verdachte eerder
buiten arbeidsovereenkomst tewerkgesteld
(art. 285b Sr).
onherroepelijk is veroordeeld voor het ple-
personeel, is dit een kwestie die zozeer los-
De bestreden uitspraak bevat ten aanzien
gen van een soortgelijk feit. Dat heeft hem er
staat van de achtergrond van art. 7:962 lid 3
van de strafoplegging onder meer de volgen-
kennelijk niet van weerhouden het onderha-
BW dat het aan de wetgever is om daarin te
de beslissingen: ‘veroordeelt de verdachte tot
vige feit te plegen. Voorts heeft het hof acht
voorzien.
een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier)
geslagen op het rapport van Reclassering
Volgt vernietiging en verwijzing, overeen-
maanden; bepaalt dat de gevangenisstraf
Nederland, d.d. 22 februari 2012, waarin het
komstig de conclusie van de A-G.
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de
recidiverisico als hoog gemiddeld wordt inge-
De A-G bespreekt de totstandkomingsgeschie-
rechter later anders mocht gelasten omdat
schat. Ter terechtzitting in hoger beroep
denis van art. 7:962 lid 3 BW onder 4.8-4.22
de verdachte zich voor het einde van een
heeft de verdachte op geen enkele wijze blijk
en andere gezichtspunten onder 4.23-4.34.
proeftijd van 3 (drie) jaren aan een strafbaar
gegeven het laakbare van zijn handelingen in
feit heeft schuldig gemaakt of ten behoeve
te zien.’
van vaststelling identiteit geen medewerking
Hoge Raad (strafkamer)
heeft verleend aan het nemen van vingeraf-
Inleiding vierde middel:
Deze rubriek wordt verzorgd door prof. mr.
drukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld
Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte
P.H.P.H.M.C. van Kempen, hoogleraar
in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter
een proeftijd van drie jaren heeft vastgesteld.
straf(proces)recht Radboud Universiteit Nij-
inzage heeft aangeboden, dan wel de hierna
megen.
te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet
heeft nageleefd; stelt als bijzondere voor-
Hoge Raad, vierde middel
onder meer:
waarde dat:
4.2. Blijkens hetgeen hiervoor onder 2.3.1 is
- het de veroordeelde gedurende de volledige
weergegeven heeft het Hof een proeftijd van
proeftijd verboden is zich te bevinden in Rot-
drie jaren vastgesteld wat betreft de naleving
25 november 2014, nr. 13/05038
terdam binnen een straal van 100 meter van
van de algemene en bijzondere voorwaarden.
(Mrs. A.J.A. van Dorst, J. de Hullu, E.S.G.N.A.I.
het gerechtsgebouw te Rotterdam, tenzij hij
Het Hof heeft deze proeftijd ten onrechte
van de Griend)
aldaar dient te verschijnen met betrekking
aldus vastgesteld nu deze ten aanzien van
(Na conclusie van A-G mr. P.C. Vegter, strek-
tot een rechtszaak;
zowel de algemene voorwaarden als de bijzon-
kende tot vernietiging wat betreft de duur
- het de veroordeelde gedurende de volledige
dere voorwaarde - gelet op het in deze zaak
van de proeftijd, tot bepaling van die proef-
proeftijd verboden is contact te leggen of te
nog geldende art. 14b, tweede lid (oud), in ver-
tijd op twee jaar en tot verwerping voor het
laten leggen met [getuige 9];
binding met art. 14c, eerste lid (oud), respec-
overige; adv. mr. B.P. de Boer, Amsterdam)
- het de veroordeelde gedurende de volledige
tievelijk art. 14c, tweede lid onder 5o (oud), Sr
ECLI:NL:HR:2014:3379
proeftijd verboden is zich te bevinden in
- ten hoogste twee jaren kon bedragen.
Schiedam binnen een straal van 500 meter
4.3. Het middel is terecht voorgesteld. De
Bevelen tot dadelijk uitvoerbaarheid van de
van de woning van [getuige 9];
Hoge Raad zal deze misslag herstellen.
op grond van art. 14c Sr gestelde voorwaar-
- niet met sandwichborden om zal lopen,
den en het op grond van art. 14d Sr uit te
bevattende teksten met betrekking tot [getui-
Inleiding vijfde middel:
oefenen toezicht, art. 14e lid 1 Sr: de invoe-
ge 9];
De klacht heeft betrekking op art. 14e lid 1 Sr.
ring van de regeling in laatstgenoemde
- geen pamfletten/flyers zal uitdelen of
Deze bepaling is ingevoerd bij de Wet van 17
bepaling kan niet worden aangemerkt als
opplakken, bevattende teksten met betrek-
november 2011, Stb. 2011, 545 tot wijziging
een wijziging van wetgeving ten aanzien
king tot [getuige 9];
van het Wetboek van Strafrecht in verband
van de strafbaarstelling of de strafbedrei-
beveelt dat voormelde voorwaarden dadelijk
met wijzigingen van de regeling van de voor-
ging, zodat art. 1 lid 2 Sr op wijziging van
uitvoerbaar zijn.’
waardelijke veroordeling en de regeling van
die regeling niet van toepassing kan zijn.
Het Hof heeft ten aanzien van de strafopleg-
de voorwaardelijke invrijheidstelling. Deze wet
Gelet op art. 14e lid 1 Sr dient de feiten-
ging onder meer het volgende overwogen:
is in werking getreden op 1 april 2012. Art.
rechter bij een veroordeling voor belaging
‘Verdachte heeft zich een geruime tijd schul-
14e lid 1 Sr luidt: ‘De rechter kan bij zijn uit-
in de zin van art. 285b Sr – welk misdrijf
dig gemaakt aan belaging van een officier
spraak, ambtshalve of op vordering van het
2220
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43
3081
Rechtspraak
openbaar ministerie, bevelen dat de op grond
belaging gericht is geweest tegen of gevaar
lid 4, Europees Sociaal Handvest neergelegde
van artikel 14c gestelde voorwaarden en het
heeft veroorzaakt voor de onaantastbaarheid
stakingsrecht ten grondslag gelegd alsmede
op grond van artikel 14d uit te oefenen toe-
van het lichaam van de aangever, zal de Hoge
het aan een verdachte in art. 6 lid 3 onder c
zicht, dadelijk uitvoerbaar zijn, indien er ern-
Raad om redenen van doelmatigheid de zaak
EVRM toegekende recht zich te laten bijstaan
stig rekening mee moet worden gehouden dat
zelf afdoen en voormeld bevel tot tenuitvoer-
door een advocaat van zijn keuze. Het bij fax-
de veroordeelde wederom een misdrijf zal
legging bij voorraad, vernietigen.
bericht gedane verzoek tot aanhouding van
begaan dat gericht is tegen of gevaar veroor-
Beslissing Hoge Raad: vernietigt de bestreden
de zaak is een verzoek tot toepassing van art.
zaakt voor de onaantastbaarheid van het
uitspraak, doch uitsluitend ten aanzien van
281 lid 1 Sv op de voet van art. 328 Sv jo. art.
lichaam van een of meer personen.’
de vastgestelde proeftijd van drie jaren en ten
331 lid 1 Sv en art. 415 lid 1 Sv.
aanzien van het bevel dat de in de bestreden
’s Hofs bestreden arrest houdt onder meer
Hoge Raad, vijfde middel
onder meer:
uitspraak vermelde algemene en bijzondere
het volgende in: ‘Verzoek tot aanhouding[.]
voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn; bepaalt
De raadsvrouw heeft het hof voorafgaand
5.1. Het middel klaagt erover dat het Hof toe-
dat de door het Hof opgelegde gevangenisstraf
aan de zitting verzocht om de behandeling
passing heeft gegeven aan art. 14e, eerste lid,
van vier maanden niet ten uitvoer zal worden
van de zaak aan te houden in verband met
Sr. […]
gelegd, tenzij de rechter later anders mocht
een staking van de strafrechtadvocatuur.
5.3. De in art. 14e Sr vervatte regeling voor-
gelasten op de grond dat de verdachte vóór
Deze staking is een reactie op de aangekon-
ziet in de mogelijkheid te bevelen dat de op
het einde van de proeftijd van twee jaren de
digde bezuinigingsvoorstellen van de Staats-
grond van art. 14c Sr gestelde voorwaarden
hiervoor […] weergegeven algemene of bijzon-
secretaris van Veiligheid en Justitie. De raads-
en het op grond van art. 14d Sr uit te oefe-
dere voorwaarden niet heeft nageleefd; ver-
vrouw heeft verzocht om aanhouding omdat
nen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn. De
werpt het beroep voor het overige.
zij de aangekondigde staking steunt. Dit verzoek is op voorhand door het hof niet toege-
invoering van deze regeling kan dus niet
worden aangemerkt als een wijziging van
wetgeving ten aanzien van de strafbaarstel-
2221
wezen. De raadsvrouw is van deze beslissing
op de hoogte gesteld en haar is medegedeeld
dat het verzoek ter zitting kan worden her-
ling of de strafbedreiging (vgl. HR 27 augustus 2013, ECLI:NL:HR:2013:493, NJ 2014/312).
25 november 2014, nr. 13/05615
haald. De raadsvrouw en de verdachte zijn
Art. 1, tweede lid, Sr is mitsdien op deze wij-
(Mrs. W.A.M. van Schendel, B.C. de Savornin
niet ter zitting verschenen. Bij de beoorde-
ziging niet van toepassing zodat de op een
Lohman, H.A.G. Splinter-van Kan)
ling van het verzoek tot aanhouding moet
andere opvatting steunende klacht faalt.
(Na conclusie van A-G mr. F.W. Bleichrodt,
het hof alle betrokken belangen tegen elkaar
5.4. Voorts klaagt het middel dat het Hof
strekkende tot vernietiging en terugwij-
afwegen, waaronder de belangen van de ver-
heeft verzuimd te vermelden dat en op welke
zing; adv. mr. P. van der Geest, Utrecht)
dachte en de samenleving bij een voortvaren-
gronden ernstig rekening ermee moet wor-
ECLI:NL:HR:2014:3421
de berechting van de zaak en het belang van
een goede organisatie van de rechtspleging.
den gehouden dat de verdachte wederom een
misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of
Verzoek tot aanhouding van de behande-
Het hof is van oordeel dat die belangen moe-
gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaar-
ling, art. 281 Sv: bij de beslissing op zoda-
ten prevaleren boven het belang van een
heid van het lichaam van een of meer perso-
nig verzoek dient de rechter een afweging
advocaat om te staken. Het hof wijst het ver-
nen als bedoeld in art. 14e, eerste lid, Sr.
te maken tussen alle daarbij betrokken
zoek daarom af.’
5.5. Gelet op art. 14e, eerste lid, Sr en mede in
belangen, waaronder het belang van de ver-
Het middel klaagt onder meer over de afwij-
aanmerking genomen dat de bewezenverkla-
dachte bij het kunnen uitoefenen van zijn
zing door het hof van het verzoek tot aan-
ring niet een gedraging bevat die onmisken-
aanwezigheidsrecht, het belang dat niet
houding van de behandeling van de zaak.
baar is gericht tegen of gevaar veroorzaakt
alleen de verdachte maar ook de samenle-
voor de onaantastbaarheid van het lichaam
ving heeft bij een doeltreffende en spoedi-
Hoge Raad, onder meer:
van de aangever terwijl het misdrijf ‘belaging’
ge berechting en het belang van een goede
2.5. Bij de beslissing op een verzoek tot aan-
niet zonder meer kan worden gekarakteri-
organisatie van de rechtspleging. In casu is
houding van de behandeling van de zaak
seerd als een misdrijf ‘dat gericht is tegen of
door het hof alleen een afweging gemaakt
dient de rechter een afweging te maken tus-
gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid
tussen het belang van de raadsman om te
sen alle daarbij betrokken belangen, waaron-
van het lichaam van een of meer personen’ als
staken en het belang van een voortvarende
der het belang van de verdachte bij het kun-
bedoeld in voornoemde bepaling, diende het
afdoening van de strafzaak, terwijl het ten
nen uitoefenen van zijn aanwezigheidsrecht,
Hof te motiveren waarom het de dadelijke
onrechte niet is ingegaan op het aan het
het belang dat niet alleen de verdachte maar
tenuitvoerlegging van de voorwaarden heeft
aanhoudingsverzoek mede ten grondslag
ook de samenleving heeft bij een doeltreffen-
bevolen. Dat het Hof heeft overwogen dat de
gelegde recht van de verdachte op rechtsbij-
de en spoedige berechting en het belang van
verdachte ‘eerder onherroepelijk is veroor-
stand door een raadsman van zijn keuze.
een goede organisatie van de rechtspleging
deeld voor het plegen van een soortgelijk feit’,
dat ‘het recidiverisico als hoog gemiddeld
(vgl. HR 26 januari 1999,
(Sv art. 281, 328, 331, 415)
wordt ingeschat’ en dat ‘de verdachte op geen
ECLI:NL:HR:1999:ZD1314, NJ 1999/294).
2.6. Uit de motivering door het Hof van de
enkele wijze blijk [heeft] gegeven het laakbare
Inleiding:
afwijzing van het verzoek tot aanhouding
van zijn handelingen in te zien’, is geen toerei-
Het gaat er in deze zaak om dat door de
van het onderzoek ter terechtzitting blijkt
kende motivering nu daaruit niet zonder
raadsvrouwe van de verdachte enige dagen
niet dat het Hof deze afweging van belangen
meer volgt dat aan voormeld vereiste van art.
vóór de terechtzitting een verzoek om aan-
heeft gemaakt. Het Hof heeft kennelijk alleen
14e, eerste lid, Sr is voldaan.
houding van de behandeling van de zaak is
een afweging gemaakt tussen het belang van
5.6. De klacht is gegrond. Mede in aanmerking
gedaan vanwege haar deelname aan een lan-
de raadsman om te staken en het belang van
genomen dat het bestreden arrest geen aan-
delijke staking van strafrechtadvocaten. Aan
een voortvarende afdoening van de strafzaak,
knopingspunt biedt te veronderstellen dat de
dat verzoek is mede het in art. 6, aanhef en
terwijl het niet is ingegaan op het aan het
3082
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43
Rechtspraak
aanhoudingsverzoek mede ten grondslag
beurd heeft verklaard. Tegen dit vonnis is
re omstandigheden handhavend optreden
gelegde recht van de verdachte op rechtsbij-
door [betrokkene] hoger beroep ingesteld,
in verhouding tot de daarmee te dienen
stand door een raadsman van zijn keuze.
welk hoger beroep vervolgens op 27 januari
belangen zodanig onevenredig zijn dat
Daarom is de afwijzing door het Hof van het
2014 is ingetrokken, zodat het vonnis van de
daarvan in die concrete situatie behoort te
verzoek tot aanhouding van het onderzoek
rechtbank onherroepelijk is.
worden afgezien.
ter terechtzitting ontoereikend gemotiveerd.
Tegen deze achtergrond komt de Hoge Raad
2.7. Het middel is terecht voorgesteld.
tot een ambtshalve beoordeling van de
Volgt vernietiging en terugwijzing.
bestreden uitspraak.
(Gemw art. 125)
Uitspraak op de hoger beroepen van: 1. het
Hoge Raad, onder meer:
college van burgemeester en wethouders van
2.3. Het volgende moet worden vooropge-
Bergen op Zoom, 2. [appellant sub 2], wonend
steld. Redelijke wetstoepassing brengt mee
te [woonplaats], gemeente Bergen op Zoom,
25 november 2014, nr. 14/01759
dat, indien het gerecht dat bevoegd is tot
appellanten, VS. de uitspraak van Rechtbank
(Mrs. W.A.M. van Schendel, H.A.G. Splinter-
afdoening van een klaagschrift als bedoeld
Zeeland-West-Brabant van 4 juli 2013 in zaak
van Kan, Y. Buruma)
in art. 552a Sv constateert dat sedert de
nr. 13/172 in het geding tussen: [appellant
(Na conclusie van A-G mr. A.E. Harteveld,
indiening daarvan de desbetreffende voor-
sub 2] en het college.
strekkende tot verwerping; adv. mr. J. Kuij-
werpen bij inmiddels uitvoerbare beslissing
per, Amsterdam)
zijn verbeurdverklaard of onttrokken aan het
Procesverloop
ECLI:NL:HR:2014:3419
verkeer, dit klaagschrift moet worden opge-
Bij besluit van 31 mei 2012 heeft het college
vat als een klaagschrift als bedoeld in art.
het verzoek van [appellant sub 2] om hand-
Klaagschrift art. 552a Sv wordt klaagschrift
552b Sv. Indien evenbedoeld gerecht, gelet op
havend op te treden tegen bouwen in strijd
art. 552b Sv: indien het gerecht dat bevoegd
het tweede lid van dat artikel, niet bevoegd is
met de verleende vrijstelling en bouwvergun-
is tot afdoening van een klaagschrift als
tot behandeling van het aldus opgevatte
ning op het perceel [locatie a] te [plaats]
bedoeld in art. 552a Sv constateert dat
klaagschrift dient het te bepalen dat de grif-
(hierna: het perceel), afgewezen.
sedert de indiening daarvan de desbetref-
fier de stukken zal zenden naar het tot die
Bij besluit van 16 november 2012 heeft het
fende voorwerpen bij inmiddels uitvoerba-
behandeling wel bevoegde gerecht (vgl. HR
college het door [appellant sub 2] daartegen
re beslissing zijn verbeurdverklaard of ont-
23 november 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC9284,
gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
trokken aan het verkeer, moet dit
NJ 1994/263).
Bij uitspraak van 4 juli 2013 heeft de recht-
klaagschrift worden opgevat als een klaag-
2.4. In dit geval is het vonnis met daarin de
bank het door [appellant sub 2] daartegen
schrift als bedoeld in art. 552b Sv. Indien
verbeurdverklaring van het geldbedrag eerst
ingestelde beroep gegrond verklaard, het
evenbedoeld gerecht gelet op art. 552b lid 2
in de cassatiefase van de beklagzaak onherroe-
besluit van 16 november 2012 vernietigd en
Sv niet bevoegd is tot behandeling van het
pelijk geworden. Ook voor die situatie heeft te
het college opgedragen een nieuw besluit op
aldus opgevatte klaagschrift, dient het te
gelden dat het klaagschrift moet worden
het bezwaar te nemen met inachtneming
bepalen dat de griffier de stukken zal zen-
opgevat als een klaagschrift als bedoeld in art.
van de uitspraak. (…).
den naar het tot die behandeling wel
552b Sv. De Hoge Raad zal met vernietiging
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger
bevoegde gerecht. Ook indien het vonnis
van de bestreden beschikking de zaak voor
beroep ingesteld.
met daarin de verbeurdverklaring van het
verdere afdoening en behandeling verwijzen
[appellant sub 2] heeft een verweerschrift
geldbedrag eerst in de cassatiefase van de
naar het ingevolge het tweede lid van art.
ingediend en incidenteel hoger beroep inge-
beklagzaak onherroepelijk is geworden,
552b Sv bevoegde gerecht.
steld.
heeft te gelden dat het klaagschrift moet
De Hoge Raad: vernietigt de bestreden
(…)
worden opgevat als een klaagschrift als
beschikking; bepaalt dat de stukken ter ver-
bedoeld in art. 552b Sv.
dere behandeling en afdoening zullen wor-
Overwegingen
den gezonden naar de rechtbank.
(…)
2222
(Sv art. 552a, 552b)
6. Het college betoogt dat de rechtbank heeft
miskend dat het terecht heeft besloten om
Inleiding:
Raad van State
van handhavend optreden af te zien. Het
Het gaat in deze zaak om een klaagschrift als
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. B.
voert daartoe aan dat de overtreding, anders
bedoeld in art. 552a Sv, ingekomen ter griffie
Klein Nulent en mr. drs. J. de Vries werkzaam
dan de rechtbank heeft overwogen, van
van Rechtbank Oost-Brabant op 15 november
bij de directie bestuursrechtspraak van de
geringe aard en ernst is. In elk geval is hand-
2013, waarin de klaagster om teruggave heeft
Raad van State. Volledige versies van deze
havend optreden in deze situatie onevenre-
verzocht van een op 28 augustus 2013 onder
uitspraken zijn te vinden op www.raad-
dig in verhouding tot de daarmee te dienen
[betrokkene] inbeslaggenomen geldbedrag
vanstate.nl.
belangen, aldus het college.
6.1. De rechtbank is terecht tot het oordeel
van € 2640, daartoe stellende dat dat geld
haar toebehoort. De rechtbank heeft bij de
bestreden beschikking het klaagschrift van
2223
gekomen dat de overtreding niet van geringe
aard en ernst is. Zij heeft daarbij terecht in
aanmerking genomen dat de gehele zijgevel
de klaagster ongegrond verklaard.
Uit door de Hoge Raad op de voet van art. 83
29 oktober 2014, nr. 201307452/1/A1
van de woning van circa 6 m hoog en 12 m
RO ingewonnen inlichtingen blijkt dat
(Mrs. Van Kreveld, Kramer, Van den Broek)
lang, op een gemiddeld 15 cm kleinere
[betrokkene] op 30 december 2013 door
ECLI:NL:RVS:2014:3885
afstand van de zijdelingse erfgrens met het
perceel van [appellant sub 2] is gebouwd dan
Rechtbank Oost-Brabant is veroordeeld en
dat de rechtbank het geldbedrag van € 2640,
Ook buiten het geval van een overtreding
was vergund.
waarvan de klaagster teruggave verzoekt, ver-
van geringe aard en ernst kan ook in ande-
Echter, zoals de Afdeling eerder heeft overwo-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43
3083
Rechtspraak
gen (uitspraak van 20 februari 2008, in zaak
Uitspraak in het geding tussen: 1. [appellant
(…)
nr. 200703164/1), kan buiten het geval van
sub 1], wonend te Doetinchem, 2. de naamlo-
39.3. Ingevolge artikel 19j, eerste lid, houdt
een overtreding van geringe aard en ernst
ze vennootschap NV Nederlandse Gasunie,
een bestuursorgaan bij het nemen van een
ook in andere omstandigheden handhavend
thans: de besloten vennootschap Gasunie
besluit tot het vaststellen van een plan dat,
optreden in verhouding tot de daarmee te
Transport Services BV, gevestigd te Gronin-
gelet op de instandhoudingsdoelstelling voor
dienen belangen zodanig onevenredig zijn
gen (hierna: de Gasunie), 3. [appellant sub
een Natura 2000-gebied, de kwaliteit van de
dat daarvan in die concrete situatie behoort
3], wonend te Doetinchem, 4. [appellant sub
natuurlijke habitats en de habitats van soor-
te worden afgezien.
4], wonend te Wehl, gemeente Doetinchem, 5.
ten in dat gebied kan verslechteren of een
Dit laatste is hier het geval. Handhavend
[appellant sub 5A] en [appellant sub 5B],
significant verstorend effect kan hebben op
optreden zal ertoe leiden dat ofwel de gehele
beiden wonend te Wehl, gemeente Doetin-
de soorten waarvoor het gebied is aangewe-
woning moet worden afgebroken, ofwel de
chem, 6. [appellant sub 6A]en [appellant sub
zen, ongeacht de beperkingen die ter zake in
gehele zijmuur van de woning met gemid-
6B], beiden wonend te Wehl, gemeente Doe-
het wettelijke voorschrift waarop het berust
deld 15 centimeter moet worden verplaatst.
tinchem, 7. [appellant sub 7], wonend te
zijn gesteld, rekening met de gevolgen die
De afwijking van hetgeen is vergund is
Gaanderen, gemeente Doetinchem, 8. [appel-
het plan kan hebben voor het gebied.
beperkt in het licht van het totale bouwplan
lant sub 8] en anderen, allen wonend te
Ingevolge het tweede lid maakt het bestuurs-
waarvan de woning deel uitmaakt en mede
Gaanderen, gemeente Doetinchem, 9. [appel-
orgaan voor plannen als bedoeld in het eer-
in aanmerking genomen dat de afstand tus-
lant sub 9A] en [appellant sub 9B], beiden
ste lid, die niet direct verband houden met of
sen beide woningen in de huidige situatie
wonend te Gaanderen, gemeente Doetin-
nodig zijn voor het beheer van een Natura
steeds 5,75 m bedraagt. Voorts heeft [appel-
chem, 10. [appellant sub 10A] en [appellante
2000-gebied maar die afzonderlijk of in com-
lant sub 2] niet aannemelijk gemaakt dat de
sub 10B], beiden wonend te Wehl, gemeente
binatie met andere plannen of projecten sig-
schade die hij in de vorm van geluids- en
Doetinchem, 11. de Minister van Economi-
nificante gevolgen kunnen hebben voor het
stankoverlast, inbreuk op zijn privacy en
sche Zaken, gevestigd te ’s-Gravenhage,
desbetreffende gebied, alvorens het plan vast
waardedaling van zijn woning stelt te lijden,
12. [appellant sub 12], wonend te Doetin-
te stellen een passende beoordeling van de
groter is dan indien volledig overeenkomstig
chem, en anderen, ende raad van de gemeen-
gevolgen voor het gebied waarbij rekening
de bouwvergunning was gebouwd. De oorza-
te Doetinchem, verweerder.
wordt gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen van dat gebied.
ken van het door [appellant sub 2] gestelde
nadeel, te weten dat, naar hij stelt, aan de
Procesverloop
Ingevolge het derde lid wordt het besluit,
zijkant van de woning afvalcontainers zijn
Bij besluit van 18 juli 2013 heeft de raad het
bedoeld in het eerste lid, in de gevallen,
geplaatst, huisdieren hun behoefte doen en
bestemmingsplan ‘Buitengebied 2012’ vast-
bedoeld in het tweede lid, alleen genomen
ramen in de zijgevel uitzicht bieden op zijn
gesteld en besloten geen exploitatieplan vast
indien is voldaan aan de voorwaarden
perceel, zouden zich evenzeer voordoen als
te stellen.
genoemd in de artikelen 19g en 19h.
wel geheel overeenkomstig de vergunning
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1],
Ingevolge artikel 19g, eerste lid, van de Nbw
was gebouwd. Van betekenis is tenslotte dat
de Gasunie, [appellant sub 3], [appellant sub
1998, kan een vergunning als bedoeld in arti-
het college heeft meegedeeld dat het zal
4], [appellanten sub 5], [appellanten sub 6],
kel 19d, eerste lid, indien een passende
bewerkstellingen dat de afwijking in een
[appellant sub 7], [appellant sub 8] en ande-
beoordeling is voorgeschreven op grond van
regulier vast te stellen bestemmingsplan zal
ren, [appellanten sub 9], [appellanten sub
artikel 19f, slechts worden verleend indien
worden gelegaliseerd. Onder deze omstandig-
10], de minister en [appellant sub 12] en
het college van gedeputeerde staten zich op
heden zou het onevenredig zijn van de eige-
anderen beroep ingesteld.
grond van de passende beoordeling ervan
naren van de woning aan de [locatie a] te
(…)
heeft verzekerd dat de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zullen worden aange-
verlangen dat zij hun woning afbreken of de
zijmuur over de gehele lengte met gemiddeld
Overwegingen
tast.
15 cm verplaatsen teneinde hun woning met
(…)
Ingevolge artikel 19h, eerste lid, verbindt het
de bouwvergunning in overeenstemming te
39. (…) Voorts betogen [appellant sub 12] en
college van gedeputeerde staten, indien een
brengen. De rechtbank heeft dit niet onder-
anderen dat het in het kader van het plan
vergunning als bedoeld in artikel 19d, eerste
kend.
opgestelde milieueffectrapport ‘MER bestem-
lid, om dwingende redenen van groot open-
(…)
mingsplan buitengebied – 2012’ (hierna:
baar belang wordt verleend voor het realise-
plan-MER) van 20 december 2012, van Arca-
ren van projecten, waarvan niet met zeker-
dis, en de daar bijgevoegde passende beoor-
heid vaststaat dat die projecten de
deling op onjuiste aannames zijn gebaseerd.
natuurlijke kenmerken van het Natura
Zij wijzen er in dit verband op dat in de pas-
2000-gebied niet aantasten, aan die vergun-
5 november 2014, nr. 201308949/1/R2
sende beoordeling gelet op artikel 19kd van
ning in ieder geval het voorschrift inhouden-
(Mrs. Hagen, Uylenburg, Pans)
de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna:
de de verplichting compenserende maatrege-
ECLI:NL:RVS:2014:3930
Nbw 1998) uit is gegaan van een onjuiste
len te treffen.
referentiesituatie. Ook is volgens [appellant
Ingevolge artikel 7.2a, eerste lid, van de Wet
Bij het bepalen van de referentiesituatie
sub 12] en anderen bij het bepalen van de
milieubeheer (hierna: Wm) wordt een milieu-
voor de vaststelling van een bestemmings-
referentiesituatie geen rekening gehouden
effectrapport gemaakt bij de voorbereiding
plan voor het buitengebied behoeft geen
met een correctie ten gevolge van emissie-
van een op grond van een wettelijke of
rekening te worden gehouden met de emis-
eisen in het Besluit ammoniakemissie huis-
bestuursrechtelijke bepaling verplicht vast te
siefactoren van het Besluit huisvesting.
vesting veehouderij (hierna: Besluit huisves-
stellen plan waarvoor, in verband met een
ting). Daarnaast is geen rekening gehouden
daarin opgenomen activiteit, een passende
(Nb-wet 1998 art. 19j, Wm art. 7.2a, Huisves-
met het vrijkomen van dierrechten en de
beoordeling moet worden gemaakt op grond
tingsbesluit art. 2)
afschaffing van de melkquota in 2015.
van artikel 19j, tweede lid, van de Nbw 1998.
2224
3084
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43
Rechtspraak
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Besluit
nieken zullen moeten uitvoeren. In het
39.6. In de plantoelichting staat dat uit het
huisvesting worden, indien in een veehoude-
plan-MER staat dat de geurbelasting op
plan-MER volgt dat uitbreiding van
rij dieren worden gehuisvest van een dierca-
omliggende geurgevoelige objecten is bere-
veehouderij(bedrijven) in Doetinchem kan
tegorie waarvoor in bijlage 1 bij het Besluit
kend, en voorts de achtergrondbelasting en
leiden tot een toename van de depositie van
huisvesting een maximale emissiewaarde is
daarmee de cumulatie van geur is berekend.
stikstof op gevoelige natuurgebieden. Uit
aangegeven, voor die dieren geen huisves-
Ten aanzien van het aspect geur wordt in het
recente jurisprudentie van de Afdeling blijkt
tingssystemen toegepast met een emissiefac-
plan-MER geconcludeerd dat het woon- en
dat de maximale planologische mogelijkhe-
tor die hoger is dan deze maximale emissie-
leefmilieu in het voorkeursalternatief (worst-
den in bestemmingsplannen, de toename
waarde dan wel de emissiewaarde die het
case invulling) verslechtert ten opzichte van
van stikstofdepositie op gevoelige natuurge-
bevoegd gezag heeft vastgesteld op grond
de referentiesituatie. Deze verslechtering ont-
bieden moet uitsluiten, aldus de plantoelich-
van artikel 2a, eerste lid, van het Besluit huis-
staat door de groei van intensieve veehoude-
ting. Dit betekent dat uitbreiding van (inten-
vesting.
rijen waar het plan in voorziet. Uit het plan-
sieve) veehouderijen in Doetinchem niet
Ingevolge het tweede lid wordt aan het eerste
MER volgt dat hierbij geen rekening is
mogelijk is op grond van de Nbw 1998. Dit
lid ook voldaan indien de som van de ammo-
gehouden met de omschakeling van niet-iv
moet in het bestemmingsplan goed zijn ver-
niakemissies uit de tot de veehouderij beho-
naar iv of van akkerbouw naar veehouderij, nu
ankerd. In het plan is daarom als voorwaarde
rende huisvestingssystemen niet groter is
ervan uit wordt gegaan dat dit in het plan
opgenomen dat bedrijfsontwikkeling slechts
dan de som van de ammoniakemissies die
niet langer is toegestaan. Bij het berekenen
mogelijk is als dat niet leidt tot toename van
deze huisvestingssystemen zouden veroorza-
van de effecten is niet uitsluitend rekening
de depositie, zo staat in de plantoelichting.
ken indien voldaan wordt aan het eerste lid.
gehouden met de toepasselijke normen uit de
39.7. Ten aanzien van het betoogde betreffen-
In het Besluit huisvesting is een overgangs-
Wgv, maar ook met de in bijlage 6 en 7 van de
de de referentiesituatie overweegt de Afde-
termijn geboden tot 1 januari 2010. Op
‘Handreiking bij de Wet geurhinder en vee-
ling als volgt. Zoals volgt uit hetgeen hier-
grond van (landelijk) gedoogbeleid, zoals
houderij’ opgenomen milieukwaliteitscriteria.
voor is overwogen onder 39.5 is in de
neergelegd in het Actieplan Ammoniak Vee-
In de passende beoordeling is onderzoek
passende beoordeling als referentiekader de
houderij (bijlage bij Kamerstukken II
gedaan naar de gevolgen van het plan voor de
feitelijke situatie aangehouden, gebaseerd op
2009/10, 30654, 76) kan onder voorwaarden
genoemde Natura 2000-gebieden en het
de vergunde situatie gecorrigeerd voor de
een langere overgangstermijn worden
beschermd natuurmonument De Zumpe.
feitelijke stalbezetting zoals die volgt uit
gegund dan de in het Besluit huisvesting
Hierbij is geen rekening gehouden met de
CBS-gegevens. Dit is in overeenstemming
gestelde overgangstermijn tot 1 januari 2010,
eisen uit het Besluit huisvesting. In de passen-
met de vaste jurisprudentie van de Afdeling,
namelijk tot 1 januari 2013. Het gedoogbe-
de beoordeling is vermeld dat in de Natura
bijvoorbeeld in de uitspraak van 5 december
leid geldt niet voor inrichtingen die onder de
2000-gebieden en het beschermd natuurmo-
2012, met zaaknr. 201109053/1/R2, waaruit
IPPC-richtlijn vallen.
nument De Zumpe bij het voorkeursalterna-
volgt dat moet worden uitgegaan van de hui-
39.4. Het plangebied ligt in de nabijheid van
tief (worst-case invulling) een toename van de
dige, feitelijke situatie als referentiekader.
de Natura 2000-gebieden Veluwe, Gelderse
stikstofdepositie per habitattype plaatsvindt
Voor zover [appellant sub 12] en anderen
Poort en Uiterwaarden IJssel, verscheidene
ten opzichte van de huidige situatie. Dit bete-
betogen dat in de onderzoeken ten onrechte
Natura 2000-gebieden in Duitsland en het
kent dat bij dit voorkeursalternatief een toe-
is voorbijgegaan aan het vrijkomen van dier-
beschermd natuurmonument De Zumpe.
name van de ammoniakdepositie op de Natu-
rechten en de afschaffing van de melkquota
Niet in geschil is dat het plan ontwikkelin-
ra 2000-gebieden Veluwe, Gelderse Poort en
op 1 januari 2015 en daarbij verwijzen naar
gen mogelijk maakt die de kwaliteit van de
Uiterwaarden IJssel en het beschermd natuur-
pagina 7 van het plan-MER, overweegt de
natuurlijke habitats en de habitats van soor-
monument De Zumpe niet kan worden uitge-
Afdeling dat deze passage ziet op de referen-
ten in deze gebieden kunnen verslechteren
sloten. In de passende beoordeling is echter
tiesituatie. Nu uit het vorenstaande volgt dat
of een significant verstorend effect kunnen
ook gerekend met een voorkeursalternatief
in dit kader moet worden uitgegaan van de
hebben op de soorten waarvoor deze gebie-
(best-case invulling), waarbij ervan uit wordt
huidige, feitelijke situatie, heeft de raad bij
den zijn aangewezen, zodat een passende
gegaan dat alle veehouderijen gebruikmaken
het bepalen van de referentiesituatie terecht
beoordeling en een MER gemaakt moesten
van de inzet van de best beschikbare staltech-
geen rekening gehouden met het vrijkomen
worden.
nieken. Per diersoort is de minimale ammoni-
van dierrechten en de afschaffing van de
(…)
akemissie bepaald die op dit moment vergun-
melkquota zoals die in de toekomst zullen
39.5. In het plan-MER is onderzocht wat de
baar is en vervolgens zijn emissies van
plaatsvinden.
gevolgen voor het milieu zijn als gevolg van
bestaande bedrijven bepaald, indien ze hun
De betogen falen.
de in het plan geboden ontwikkelingsruimte
dieren zouden houden op stalsystemen met
39.8. Wat betreft het Besluit huisvesting oor-
voor veehouderijen. Hierbij is onderzocht wat
deze minimale emissies. In de passende
deelt de Afdeling als volgt.
het maximale milieueffect op onder meer
beoordeling staat dat het voorkeursalternatief
Uit de toelichting bij het Besluit huisvesting
fijn stof en geur van de ontwikkelingsmoge-
(best-case invulling) leidt tot een afname van
volgt dat het Besluit is opgesteld om de
lijkheden van agrarische bestemmingen in
de stikstofdepositie op alle Natura 2000-gebie-
emissie van ammoniak op landelijk niveau te
het buitengebied zal zijn. In het plan-MER is
den. Uitgaande van de inzet van dergelijke
verminderen. Het Besluit huisvesting ver-
een vergelijking gemaakt tussen de bestaan-
technieken bij nieuwe maar ook bestaande
plicht niet tot een reductie van ammoniake-
de situatie en de toekomstige situatie. De
bedrijven, is het mogelijk om gebruik te
missie op bedrijfsniveau. Het Besluit huisves-
bestaande situatie bestaat uit de huidige ver-
maken van de geboden planologische ruimte,
ting verplicht bedrijven hun bedrijfsvoering
gunde milieusituatie in 2012, gecorrigeerd
binnen de randvoorwaarden van de Nbw
zodanig in te richten dat gemiddeld wordt
voor de feitelijke stalbezetting op basis van
1998. In dat geval kunnen significant negatie-
voldaan aan de maximale emissiefactor die
CBS-cijfers en voor de eis uit het Besluit huis-
ve effecten op voornoemde gebieden wel wor-
voor een diersoort is vastgesteld. De veehou-
vestiging dat veehouderijen binnen de plan-
den uitgesloten, aldus de passende beoorde-
der kan ervoor kiezen om bestaande stallen
periode hun stallen met emissiearme tech-
ling.
die niet aan de emissiefactor voldoen te ver-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43
3085
Rechtspraak
bouwen, maar hij kan ook gebruik maken
en wijziging van een veehouderij. Voor het
aldus de Werkgroep. De Werkgroep verbindt
van intern salderen door verdergaande tech-
bepalen van de toegestane ammoniakemis-
daaraan de conclusie dat een milieuvergun-
nieken voor nieuwe stallen toe te passen
sie in de referentiesituatie, in het geval die
ning die betrekking heeft op een bedrijfssitu-
waardoor het niet nodig is om de bestaande
ontleend wordt aan een milieuvergunning
atie die in strijd is met het Besluit huisves-
stallen met een hoge emissie aan te passen.
voor een bedrijfsvoering die niet voldoet
ting in het geheel geen rol kan spelen bij het
De hogere emissie van de bestaande stal
aan het Besluit huisvesting, behoeft geen
bepalen van de ammoniakemissie in de refe-
wordt gecompenseerd door een verdergaan-
rekening te worden gehouden met de emis-
rentiesituatie. Als de milieuvergunning wel
de reductie in een andere stal.
siefactoren van het Besluit huisvesting.
mag worden betrokken bij het bepalen van
de ammoniakemissie in de referentiesituatie
Vaststaat dat in de passende beoordeling bij
het bepalen van de referentiesituatie geen
(Nb-wet 1998 art. 19d, Huisvestingsbesluit
dan ten hoogste voor 2199 x 1,4 kg/NH3/
rekening is gehouden met de maximale emis-
art. 2)
dier/jr = 3078,6 kg/NH3/jr, aldus de Werkgroep.
siefactor voor een diersoort zoals die in het
Besluit huisvesting is vastgesteld, maar uit is
Uitspraak in het geding tussen: de stichting
4.1. Het college stelt zich in het besluit van 5
gegaan van de emissiefactor zoals die ten tijde
Stichting Werkgroep Behoud de Peel te Deur-
maart 2014 op het standpunt dat de uitbrei-
van het bestreden besluit feitelijk bij de in het
ne, gevestigd te Deurne, appellante, en
ding van de varkens- en rundveehouderij met
plangebied aanwezige veehouderijen voor-
het college van gedeputeerde staten van
een totale ammoniakemissie van 6570,3 kg/
kwam. De feitelijk aanwezige emissiefactor is
Noord-Brabant, verweerder.
NH3/jr kan worden vergund omdat de ammoniakemissie in de aangevraagde situatie lager
in dit geval hoger dan de maximale emissiefactor uit het Besluit huisvesting, omdat nog
Procesverloop
is dan de ammoniakemissie van 6597 kg/
niet alle bedrijven in het plangebied hun
Bij besluit van 10 september 2013, kenmerk
NH3/jr in de referentiesituatie. De vergunde
bedrijfsvoering hebben aangepast aan het
C2069385/3459308, heeft het college aan
ammoniakemissie in de referentiesituatie
Besluit huisvesting. De Afdeling ziet geen aan-
[belanghebbende] een vergunning krachtens
betreft de ammoniakemissie die voortvloeit
leiding voor het oordeel dat voor het bepalen
de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna:
uit de veebezetting op grond van de milieu-
van de omvang van de ammoniakemissie in
Nb-wet 1999) verleend voor de uitbreiding en
vergunning van 8 juli 1997, verminderd met
de referentiesituatie rekening moet worden
wijziging van een veehouderij aan de [loca-
de ammoniakemissie die is toe te rekenen aan
gehouden met de emissiefactoren van het
tie] te Deurne.
de bij besluit van 30 maart 2010 gedeeltelijke
Besluit huisvesting, in de zin dat ervan moet
Tegen dit besluit heeft de Werkgroep beroep
intrekking van deze vergunning.
worden uitgegaan dat de veestapel binnen het
ingesteld.
Het college stelt dat er geen aanleiding is de
plangebied wordt gehouden in stalsystemen
Bij besluit van 5 maart 2014, kenmerk
milieuvergunning buiten beschouwing te
die voldoen aan het Besluit huisvesting terwijl
C2133148/3544813, heeft het college aan
laten dan wel de emissie te corrigeren voor
deze daaraan feitelijk nog niet zijn aangepast.
[belanghebbende] opnieuw een vergunning
de factor uit het Besluit huisvesting. Het
Zoals hiervoor weergegeven heeft een veehou-
krachtens de Nb-wet 1998 verleend voor de
Besluit huisvesting laat de veehouder de
der bij het aanpassen van de bedrijfsvoering
uitbreiding en wijziging van een veehouderij
keus op welke wijze hij uitvoering geeft aan
aan de emissie-eisen uit het Besluit huisves-
aan de [locatie] te Deurne.
de daaruit voortvloeiende verplichtingen.
ting de keuze om het bestaande stalsysteem
(…)
Het college wijst er voorts op dat de voorliggende vergunning juist ten doel heeft de
aan te passen of om nieuwe stallen te bouwen
waarbij op bedrijfsniveau gemiddeld wordt
Overwegingen
nodige aanpassingen in verband met het
voldaan aan de emissiefactor, waardoor het
(…)
Besluit huisvesting in de bedrijfsvoering door
niet nodig is om de bestaande stallen met een
4. De Werkgroep stelt dat de vergunning ten
te voeren.
hoge emissie aan te passen. Deze keuzemoge-
onrechte is verleend. Zij voert aan dat het
4.2. De vergunning heeft betrekking op de
lijkheid heeft een veehouder ongeacht of hij
college de ammoniakemissie in de referentie-
wijziging en uitbreiding van een bestaande
zijn bedrijfsvoering tijdig of te laat in overeen-
situatie onjuist heeft vastgesteld omdat het
veehouderij. Zoals de Afdeling eerder heeft
stemming brengt met het Besluit huisvesting.
geen rekening heeft gehouden met het
overwogen in de uitspraak van 31 maart
De raad heeft bij het bepalen van de referen-
Besluit ammoniakemissie huisvesting vee-
2010 in zaak nr. 200903784/1/R2 kan een
tiesituatie dan ook in redelijkheid mogen uit-
houderij (hierna: Besluit huisvesting). De
vergunning voor een uitbreiding of wijziging
gaan van een emissiefactor die op dat
Werkgroep wijst erop dat de milieuvergun-
van een veehouderij op grond van artikel
moment feitelijk bij de in het plangebied aan-
ning van 8 juli 1997 na de gedeeltelijke
19d, eerste lid, van de Nb-wet 1998 worden
wezige veehouderijen voorkwam, zonder uit
intrekking daarvan op 30 maart 2010, betrek-
verleend als de wijziging of uitbreiding van
te gaan van de emissiefactoren van het Besluit
king heeft op het houden van 2199 vleesvar-
de veehouderij niet leidt tot een verhoging
huisvesting.
kens in een stalsysteem met een emissiefac-
van de stikstofdepositie ten opzichte van de
Het betoog faalt.
tor van 3 kg/NH3/dier/jr. Uit het Besluit
vergunde situatie op de relevante referentie-
(…)
huisvesting volgt dat voor vleesvarkens een
datum. De vergunde situatie op de referen-
emissiefactor van maximaal 1,4 kg/NH3/
tiedatum kan worden ontleend aan hetgeen
dier/jr is toegestaan en dat bedrijven ver-
is vergund krachtens de Wet milieubeheer of
plicht zijn hun bedrijfsvoering hierop aan te
de daaraan voorafgaande Hinderwet.
passen. Een veehouderij die zijn bedrijfssitu-
Voorts heeft de Afdeling overwogen in de
5 november 2014, nr. 201309729/1/R2
atie niet tijdig heeft aangepast, zoals de
uitspraak van 13 november 2013 in zaak nr.
(Mr. Koeman)
onderhavige, handelt in strijd met het Besluit
201211640/1/R2 dat de vergunde situatie op
ECLI:NL:RVS:2014:3934
huisvesting en kan in het licht van de toepas-
de referentiedatum niet zonder meer als uit-
sing van artikel 19d van de Nb-wet 1998, niet
gangspunt kan worden genomen bij de
Verlening vergunning krachtens de Natuur-
geacht worden nog over toestemming voor
beoordeling van de vraag of de aangevraagde
beschermingswet 1998 voor de uitbreiding
het oorspronkelijke project te beschikken,
situatie leidt tot een toename van stikstofde-
2225
3086
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43
Rechtspraak
positie, indien de ten tijde van de referentie-
gestelde overgangstermijn tot 1 januari 2010,
bedrijf is nog steeds aan te merken als de
datum geldende vergunning niet meer of
namelijk tot 1 januari 2013. Het gedoogbe-
voortzetting van een project waarvoor voor
niet meer geheel van kracht is. Indien, zoals
leid geldt niet voor inrichtingen die onder de
de referentiedatum toestemming is verleend.
in dit geval, na de referentiedatum een ver-
IPPC-richtlijn vallen.
Aan de milieuvergunning die relevant is voor
gunning is verleend voor een activiteit die
4.5. Uit de toelichting bij het Besluit huisves-
de berekening van de referentiesituatie komt
minder ammoniakemissie tot gevolg heeft
ting volgt dat het Besluit is opgesteld om de
derhalve, anders dan de Werkgroep stelt, nog
dan de op de referentiedatum vergunde situ-
emissie van ammoniak landelijk te vermin-
steeds betekenis toe.
atie en voor de exploitatie niet eerder een
deren. Het Besluit huisvesting verplicht niet
4.8. De Afdeling ziet evenmin aanleiding
vergunning op grond van de Nb-wet 1998 of
tot een reductie van ammoniakemissie op
voor het oordeel dat voor het bepalen van de
de Natuurbeschermingswet (oud) is verleend
bedrijfsniveau. Het Besluit huisvesting ver-
toegestane ammoniakemissie in de referen-
maakt de op de referentiedatum vergunde
plicht bedrijven hun bedrijfsvoering zodanig
tiesituatie rekening moet worden gehouden
situatie slechts voor een deel onderdeel uit
in te richten dat gemiddeld wordt voldaan
met de emissiefactoren van het Besluit huis-
van de aangevraagde situatie. Dit betekent
aan de maximale emissiefactor die voor een
vesting, in de zin dat ervan moet worden uit-
dat bij de beoordeling van de vraag of de
diersoort is vastgesteld. De veehouder kan
gegaan dat de in de referentiesituatie ver-
aangevraagde situatie leidt tot een toename
ervoor kiezen om bestaande stallen die niet
gunde veestapel wordt gehouden in
van stikstofdepositie een vergelijking dient
aan de emissiefactor voldoen te verbouwen,
stalsystemen die voldoen aan het Besluit
te worden gemaakt tussen de stikstofdeposi-
maar hij kan ook gebruik maken van intern
huisvesting. Zoals in 4.5 weergegeven heeft
tie als gevolg van de voorgenomen activiteit
salderen door verdergaande technieken voor
een veehouder bij het aanpassen van de
met de stikstofdepositie in de vergunde situ-
nieuwe stallen toe te passen waardoor het
bedrijfsvoering aan de emissie-eisen uit het
atie met de laagst toegestane ammoniake-
niet nodig is om de bestaande stallen met
Besluit huisvesting de keuze om het bestaan-
missie in de periode vanaf de referentieda-
een hoge emissie aan te passen. De hogere
de stalsysteem aan te passen of om nieuwe
tum tot de datum van het nemen van het
emissie van de bestaande stal wordt gecom-
stallen te bouwen waarbij op bedrijfsniveau
bestreden besluit.
penseerd door een verdergaande reductie in
gemiddeld wordt voldaan aan de emissiefac-
4.3. Tussen partijen is niet in geschil dat de
een andere stal.
tor, waardoor het niet nodig is om de
milieuvergunning van 8 juli 1997 de vergun-
4.6. De hier aan de orde zijnde varkenshoude-
bestaande stallen met een hoge emissie aan
de situatie op de referentiedatum is. Verder
rij die onder de IPPC-richtlijn valt diende
te passen. Deze keuzemogelijkheid heeft een
is niet in geschil dat deze vergunning op 30
uiterlijk op 1 januari 2010 te voldoen aan de
veehouder ongeacht of hij zijn bedrijfsvoe-
maart 2010 gedeeltelijk is ingetrokken. De
emissie-eisen van het Besluit huisvesting. De
ring tijdig of te laat in overeenstemming
vergunde situatie op 30 maart 2010 betrof
maximale emissiefactor voor vleesvarkens is
brengt met het Besluit huisvesting. Het
het houden van 2199 vleesvarkens in een
daarin bepaald op 1,4 kg/NH3/dier/jr. Een
Besluit huisvesting verplicht niet tot het rea-
stalsysteem met een emissiefactor van 3 kg/
bedrijfsvoering met een emissiefactor van 3
liseren van een reductie van ammoniakemis-
NH3/dier/jr.
kg/NH3/dier/jr waarop de vergunde situatie
sie op bedrijfsniveau. Het Besluit huisvesting
4.4. Bij de beoordeling van de ammoniake-
op 30 maart 2010 betrekking heeft, is niet in
staat er dan ook niet aan in de weg dat een
missie in de referentiesituatie is geen reke-
overeenstemming met het Besluit huisves-
milieuvergunning wordt verleend voor een
ning gehouden met het Besluit huisvesting.
ting en behoeft derhalve aanpassing. De hui-
bedrijfsvoering met een ammoniakemissie
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Besluit
dige aanvraag strekt ertoe een Nb-wet-ver-
die gelijk is aan de emissie van de bedrijfs-
huisvesting worden, indien in een veehoude-
gunning te krijgen voor een bedrijfsvoering
voering die aanpassing behoeft om aan die
rij dieren worden gehuisvest van een dierca-
die voldoet aan het Besluit huisvesting. Tus-
eisen te voldoen, als op bedrijfsniveau maar
tegorie waarvoor in bijlage 1 bij het Besluit
sen partijen is niet in geschil dat het Besluit
wordt voldaan aan de voorgeschreven maxi-
huisvesting een maximale emissiewaarde is
huisvesting niet in de weg staat aan de verle-
male emissiefactor.
aangegeven, voor die dieren geen huisves-
ning van een milieuvergunning voor de aan-
De Afdeling ziet gelet op het voorgaande
tingssystemen toegepast met een emissiefac-
gevraagde situatie met een totale emissie
geen aanleiding voor het oordeel dat voor
tor die hoger is dan deze maximale emissie-
van 6570,3 kg.
het bepalen van de toegestane ammoniake-
waarde dan wel de emissiewaarde die het
4.7. Ten aanzien van het betoog dat een vee-
missie in de referentiesituatie, in het geval
bevoegd gezag heeft vastgesteld op grond
houderij die zijn bedrijfssituatie niet tijdig
die ontleend wordt aan een milieuvergun-
van artikel 2a, eerste lid, van het Besluit huis-
heeft aangepast aan het Besluit huisvesting
ning voor een bedrijfsvoering die niet vol-
vesting.
in het licht van de toepassing van artikel 19d
doet aan het Besluit huisvesting, rekening
Ingevolge het tweede lid wordt aan het eerste
van de Nb-wet 1998 niet geacht kan worden
moet worden gehouden met de emissiefacto-
lid ook voldaan indien de som van de ammo-
nog over toestemming voor het oorspronke-
ren van het Besluit huisvesting. Het betoog
niakemissies uit de tot de veehouderij beho-
lijke project te beschikken, wordt het volgen-
faalt.
rende huisvestingssystemen niet groter is
de overwogen.
4.9. Het beroep tegen het besluit van 5 maart
dan de som van de ammoniakemissies die
Voor de oprichting van deze veehouderij is
2014 is ongegrond.
deze huisvestingssystemen zouden veroorza-
door verlening van een milieuvergunning
(…)
ken indien voldaan wordt aan het eerste lid.
voor de referentiedatum toestemming ver-
In het Besluit huisvesting is een overgangs-
leend. Die toestemming is niet geheel of
termijn geboden tot 1 januari 2010. Op
gedeeltelijk vervallen door de inwerkingtre-
grond van (landelijk) gedoogbeleid, zoals
ding van het Besluit huisvesting, de niet tijdi-
neergelegd in het Actieplan Ammoniak Vee-
ge aanpassing van de bedrijfsvoering aan de
houderij (bijlage bij Kamerstukken II
emissie-eisen uit het Besluit huisvesting of
2009/10, 30654, 76) kan onder voorwaarden
de mogelijkheid tot handhavend optreden
een langere overgangstermijn worden
vanwege het niet voldoen aan het Besluit
gegund dan de in het Besluit huisvesting
huisvesting. De exploitatie van het bestaande
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43
3087
Rechtspraak
2226
ingesteld rechtsmiddel, gelet op de - soms
6.7. Gezien hetgeen hiervoor onder 6.2 is ver-
zeer verstrekkende - bevoegdheden waarover
meld, heeft [juridisch adviseur 1] dan wel
19 november 2014, nr. 201311752/1/A3
de overheid beschikt en welke een burger in
[juridisch adviseur 2] achtereenvolgens zes
(Mrs. Polak, Slump, Hammerstein)
de regel niet pleegt te hebben. In het licht
op de WOB gebaseerde verzoeken om toezen-
ECLI:NL:RVS:2014:4129
daarvan en gelet op artikel 13, tweede lid,
ding van documenten betreffende de aan
van Boek 3 van het BW en de uitspraak van
[appellante] opgelegde verkeersboete inge-
Beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard
de Afdeling van 21 juli 2003 in zaak nr.
diend. [juridisch adviseur 1] en [juridisch
wegens misbruik WOB.
200302497/1 (AB 2004, 9) zijn in geval van
adviseur 2] hadden moeten begrijpen dat het
een dergelijk rechtsmiddel zwaarwichtige
over afzonderlijke WOB-verzoeken spreiden
gronden onder meer aanwezig indien rech-
van de wens om samenhangende documen-
ten of bevoegdheden zodanig evident zijn
ten te ontvangen, een tijdige besluitvorming
Uitspraak op het hoger beroep van: [appel-
aangewend zonder redelijk doel of voor een
kan bemoeilijken. Ook heeft [juridisch advi-
lante] vs. de uitspraak van Rechtbank Rotter-
ander doel dan waartoe zij gegeven zijn, dat
seur 1] dan wel [juridisch adviseur 2] meer-
dam van 24 december 2013 in zaak nr.
het aanwenden van die rechten of bevoegd-
malen om dezelfde documenten gevraagd
13/4146 in het geding tussen: [appellante]
heden blijk geeft van kwade trouw. Zoals
zonder reden te geven voor die herhalingen.
en de Minister van Veiligheid en Justitie.
volgt uit de uitspraak van 21 juli 2003, levert
Verder heeft [juridisch adviseur 1] dan wel
een min of meer overmatig beroep op door
[juridisch adviseur 2] een WOB-verzoek neer-
(…)
de overheid geboden faciliteiten in het alge-
gelegd in een brief die primair een beroep
5.1. De in artikel 13, eerste lid, van Boek 3
meen op zichzelf geen misbruik van recht
tegen een besluit op administratief beroep
van het BW neergelegde regel dat een
op. Elk beroep op die faciliteiten brengt
betreffende een verkeersboete inhield, het-
bevoegdheid niet kan worden ingeroepen
immers kosten met zich voor de overheid en
geen de herkenning van het Wob-verzoek als
voor zover deze wordt misbruikt, vindt inge-
benadeelt de overheid in zoverre. Wel kan het
zodanig kon bemoeilijken. Weliswaar hebben
volge artikel 15 van Boek 3 van het BW ook
aantal malen dat een bepaald recht of een
zij hun correspondentie steeds gericht aan
toepassing buiten het vermogensrecht, tenzij
bepaalde bevoegdheid wordt aangewend, in
een aan de CVOM toebehorend postadres of
de aard van de rechtsbetrekking zich daarte-
combinatie met andere omstandigheden bij-
faxnummer, doch meermalen ging het daar-
gen verzet. De bestuursrechtelijke aard van
dragen aan de conclusie dat misbruik van
bij om een postadres of faxnummer dat
een rechtsbetrekking verzet zich niet tegen
recht heeft plaatsgevonden.
afwijkt van het aan hen medegedeelde post-
toepassing van deze regel, zoals wordt beves-
(…)
adres of faxnummer van het ‘Cluster WOB’
tigd door artikel 3:3 en artikel 3:4, tweede lid,
6.6. Zoals hiervoor onder 6.4 is overwogen,
van de CVOM of van een ander postadres of
van de Awb, waarin voor bestuursorganen
moet ervan worden uitgegaan dat [juridisch
faxnummer dat met het oog op een eventue-
soortgelijke normen zijn neergelegd. Boven-
adviseur 1] en [juridisch adviseur 2] wisten
le reactie was vermeld in het besluit of de
dien liggen soortgelijke normen - ook voor
dat [appellante] stukken betreffende de aan
brief waarop zij reageerden. Deze wijze van
particulieren - besloten in artikel 6:15, derde
haar opgelegde verkeersboete op grond van
corresponderen heeft een tijdige besluitvor-
lid, artikel 8:18, vierde lid, en artikel 8:75, eer-
artikel 7:18, vierde lid, van de Awb en de
ming eveneens bemoeilijkt. Het tegengaan
ste lid, van de Awb, welke bepalingen voor-
genoemde Wahv-bepalingen had kunnen ver-
van factoren die een tijdige besluitvorming
zien in sancties in geval van misbruik van
krijgen en derhalve daartoe geen Wob-ver-
konden bemoeilijken, was voor [juridisch
bestuursprocesrechtelijke bevoegdheden. Die
zoek had hoeven doen. Gezien hun kennis en
adviseur 1] en [juridisch adviseur 2] temeer
bepalingen bevestigen tevens dat processue-
ervaring, zoals hiervoor onder 6.4 genoemd,
geboden wegens de vele correspondentie die
le bevoegdheden vatbaar zijn voor misbruik,
moet tevens ervan worden uitgegaan dat zij
zij ook in andere zaken aan de CVOM hebben
zodat het derde lid van artikel 13 van Boek 3
wisten dat een op artikel 7:18, vierde lid, van
gericht.
van het BW niet van toepassing is.
de Awb of de genoemde Wahv-bepalingen
6.8. Voor het hiervoor onder 6.7 vermelde
Gelet op het voorgaande, kan ingevolge arti-
gebaseerd informatieverzoek, anders dan een
procesgedrag kan geen andere plausibele
kel 13, gelezen in verbinding met artikel 15,
Wob-verzoek, er niet toe kan leiden dat het
verklaring worden gevonden dan het oog-
van Boek 3 van het BW de bevoegdheid om
aangezochte bestuursorgaan, in geval van
merk om ten laste van de overheid dwang-
bij de bestuursrechter beroep in te stellen,
het niet tijdig beslissen op het verzoek, aan
sommen en proceskostenvergoedingen te
niet worden ingeroepen voor zover deze
de aanvrager een dwangsom of proceskosten-
incasseren. Dit geldt temeer, nu [juridisch
bevoegdheid wordt misbruikt. Deze artikelen
vergoeding moet betalen. Uit het hiervoor
adviseur 1] en [juridisch adviseur 2] de aan
verzetten zich derhalve tegen inhoudelijke
onder 6.2 beschreven procesgedrag van [juri-
[appellante] in deze zaak verleende rechtsbij-
behandeling van een bij de bestuursrechter
disch adviseur 1] en [juridisch adviseur 2]
stand, blijkens de in de aangevallen uitspraak
ingesteld beroep dat misbruik van recht
blijkt dat de keuze om de informatieverzoe-
aangehaalde machtigingen die zij aan hen
behelst en bieden dan ook een wettelijke
ken op de WOB te baseren, niet erin gelegen
heeft gegeven, op ‘no cure no pay’-basis heb-
grondslag voor niet-ontvankelijkverklaring
kan zijn om het aangezochte bestuursorgaan
ben verricht, waarbij het te betalen bedrag
van een zodanig beroep. Het betoog faalt.
door middel van het risico van een verplich-
voor de rechtsbijstand is gelijkgesteld aan de
(…)
ting tot betaling van een dwangsom en pro-
hoogte van toegekende proceskostenvergoe-
6.1. Voor het niet-ontvankelijk verklaren van
ceskostenvergoeding te stimuleren tot een
dingen. Ter zitting bij de Afdeling heeft [juri-
een bij een rechter ingesteld rechtsmiddel
spoedige beslissing op de verzoeken. Het pro-
disch adviseur 1] verklaard dat het in zijn
wegens misbruik van recht zijn zwaarwichti-
cesgedrag geeft immers blijk van handelin-
werkwijze voorkomt dat hij met cliënten
ge gronden vereist, aangezien met de niet-
gen waarvan [juridisch adviseur 1] en [juri-
afspreekt dat aan hen wegens het niet tijdig
ontvankelijkverklaring de betrokkene in feite
disch adviseur 2] geweten moeten hebben
nemen van een besluit verbeurde dwangsom-
het recht op toegang tot de rechter wordt
dat die een tijdige besluitvorming onnodig
men deels of geheel aan hem moeten wor-
ontzegd. Dit geldt temeer wanneer het gaat
konden bemoeilijken. Daartoe is het volgen-
den betaald. Een dergelijke wijze van rechts-
om een door een burger tegen de overheid
de van belang.
bijstandverlening maakt de
(BW art. 3:13, 3:15; WOB)
3088
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43
Rechtspraak
rechtsbijstandverlener rechtstreeks gebaat bij
1.3. Appellant heeft op 3 oktober 2013 een
punt gehandhaafd dat er sprake is van een
het verbeuren van dwangsommen door het
wrakingsverzoek ingediend bij de rechtbank.
verplichting om de ten onrechte betaalde
bestuursorgaan aan zijn cliënt en bij een ver-
1.4. De rechtbank heeft op 8 oktober 2013 de
voorschotten terug te vorderen, behoudens
oordeling van het bestuursorgaan tot beta-
aangevallen uitspraak gedaan.
dat in geval van een dringende reden van
ling van een proceskostenvergoeding aan
1.5. De voorzitter van de wrakingskamer van
terugvordering kan worden afgezien. Een der-
zijn cliënt. Nu [juridisch adviseur 1] en [juri-
de rechtbank heeft op 18 oktober 2013 aan
gelijk standpunt verdraagt zich niet met het
disch adviseur 2] de bevoegdheid om WOB-
appellant een brief geschreven. Daarin staat
per 1 juli 2009 gewijzigde wettelijk stelsel,
verzoeken in te dienen, hebben gebruikt met
dat de rechtbank ten onrechte niet tijdig
waarbij de terugvordering van in het kader
kennelijk geen ander doel dan om ten laste
genoeg heeft onderkend dat er sprake was
van de Wet WIA verstrekte voorschotten
van de overheid geldsommen te incasseren,
van een wrakingsverzoek, dat het wrakings-
wordt beheerst door artikel 4:95, vierde lid,
hebben zij die bevoegdheid gebruikt voor
verzoek niet op juiste wijze is doorgeleid
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
een ander doel dan waarvoor die bevoegd-
naar de voor wrakingsafdoening verantwoor-
Dit betekent dat met besluit 2 bij de terug-
heid is gegeven, zodanig dat dit gebruik blijk
delijke personen binnen de rechtbank en dat
vordering een belangenafweging als bedoeld
geeft van kwade trouw. Derhalve hebben zij
dit een omissie van de rechtbank betreft. De
in artikel 3:4 van de Awb had moeten plaats-
misbruik gemaakt van een wettelijke
conclusie die de voorzitter van de wrakings-
vinden. De Raad verwijst naar zijn uitspraak
bevoegdheid. Dit geldt evenzeer voor het
kamer vervolgens trekt is:
van 8 januari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:12.
gebruik van de bevoegdheid om het beroep
‘Omdat er uitspraak is gedaan in uw zaken, is
7.3. Bij brief van 4 maart 2014 heeft het UWV
bij de rechtbank in te stellen, nu dat beroep
het gevolg hiervan dat uw verzoek, hoewel
het besluit tot terugvordering nader onder-
niet los kan worden gezien van het doel
dit tijdig is ingediend, niet meer kan worden
bouwd met inachtneming van voornoemde
waarmee [juridisch adviseur 1] en [juridisch
behandeld. Wraking is er op gericht de rech-
uitspraak van de Raad van 8 januari 2014.
adviseur 2] de Wob hebben gebruikt. Deze
ter van (verdere) deelname aan de behande-
Aan de brief van 4 maart 2014 wordt het vol-
handelwijze moet aan [appellante] worden
ling van de zaak af te houden. Dat doel kan
gende ontleend:
toegerekend, aangezien [juridisch adviseur 1]
niet meer worden bereikt als er al uitspraak
‘UWV heeft besloten voor alle zaken waarin
en [juridisch adviseur 2] de betrokken hande-
is gedaan. Een uitspraak die is gedaan heeft
voorschotten op WIA-uitkering worden terug-
lingen namens [appellante] hebben verricht
rechtskracht en kan slechts in hoger beroep
gevorderd en waarbij de datum van het pri-
en [appellante] hen daartoe heeft gemach-
worden aangetast. Dat is erg vervelend voor
maire terugvorderingsbesluit ligt tussen 1
tigd.
u en dat spijt mij zeer.’
juli 2009 en 1 januari 2013, wederom het
(…)
2. Appellant heeft onder meer beroepsgron-
oude beleid van vóór de Wet BMTI (per 1
den ingediend tegen het feit dat de recht-
augustus 1996) toe te passen. Dat beleid was
bank uitspraak heeft gedaan, ondanks het
neergelegd in de circulaire van 28 september
Centrale Raad van Beroep
door appellant ingediende wrakingverzoek.
1992, nr. C820, van de Federatie van Bedrijfs-
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. A.B.J.
3. Deze beroepsgrond slaagt. De rechtbank
verenigingen. Op grond van dat beleid was
van der Ham, vice-president van de Centrale
had bij het blijken van het wrakingsverzoek
de bedrijfsvereniging, thans het UWV,
Raad van Beroep, en mr. J.E. Jansen, hoofd
haar uitspraak wegens schending van funda-
bevoegd de onverschuldigd betaalde bedra-
Wetenschappelijk bureau van de Centrale
mentele procedurevoorschriften vervallen
gen terug te vorderen, indien op grond van
Raad van Beroep.
moeten verklaren, vervolgens het wrakings-
één van de SV-wetten onverschuldigd is
verzoek moeten behandelen en afhankelijk
betaald wegens toedoen (de a-grond) dan wel
van de beslissing op dat verzoek op de regu-
indien het redelijkerwijs duidelijk is geweest
liere weg de behandeling van het beroep
dat onverschuldigd werd betaald (b-grond).
moeten voortzetten. Nu dit niet is gebeurd,
Onder “toedoen” wordt - kort samengevat -
12 november 2014, nr. 13/6186 AWBZ
komt de aangevallen uitspraak voor vernieti-
verstaan dat de onverschuldigde betaling van
(Mrs. Schaap, Van Zeben-De Vries, De Vries)
ging in aanmerking en worden beide zaken
voorschotten het gevolg is van overtreden
ECLI:NL:CRVB:2014:3870
terugverwezen naar de rechtbank. Gelet hier-
van de informatieplicht van betrokkene.
op komt de Raad aan een beoordeling van de
Gemakshalve worden de overige situaties
andere beroepsgronden niet meer toe.
geschaard onder “redelijkerwijs duidelijk”. Of
2227
De rechtbank had bij het blijken van het
sprake is van redelijkerwijs duidelijk situatie,
wrakingsverzoek haar uitspraak wegens
schending van fundamentele procedurevoorschriften vervallen moeten verklaren,
2228
moet van geval tot geval worden beoordeeld,
waarbij onder andere de door UWV verstrekte informatie over het recht op en de hoogte
vervolgens het wrakingsverzoek moeten
behandelen en afhankelijk van de beslis-
21 november 2014, nr. 12/2489 WIA
van het voorschot een rol speelt. In afwach-
sing op dat verzoek op de reguliere weg de
(Mrs. Van der Kolk, Van der Kris, Schoor)
ting van de definitieve beslissing over het
behandeling van het beroep moeten voort-
ECLI:NL:CRVB:2014:3840
recht op een WIA-uitkering, werd aan betrokkene, met besluit van 13 januari 2011, voor-
zetten.
Terugvordering voorschot. Beleid.
schotten toegekend van bruto € 1535,94 per
(Awb art. 8:15, 8:119)
Belangenafweging.
maand. Ook staat in dit besluit aangegeven,
(...)
(Awb art. 4:95)
Overwegingen
(…)
dat indien betrokkene geen recht heeft op
een WIA-uitkering, dan dient hij de voorschotten terug te betalen. Met het besluit
van 1 juni 2011 werd betrokkene meegedeeld
dat hij niet in aanmerking werd gebracht
1.2. De behandeling ter zitting bij de rechtbank heeft plaatsgevonden op 27 augustus
Overwegingen
voor een WIA-uitkering omdat hij voor min-
2013.
7.2. Bij besluit 2 heeft het Uwv zijn stand-
der dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43
3089
Rechtspraak
Tevens werd hem kenbaar gemaakt dat de
beroep slaagt en dat uitspraak 2 moet wor-
partijen is niet in geschil dat ACM bevoegd is
betaling van de voorschotten werd gestopt
den vernietigd. Doende wat de rechtbank zou
om een boete op te leggen indien de voor-
per 1 juni 2011 en dat hij onverschuldigd
behoren te doen, wordt het beroep gegrond
waarden die een energieleverancier heeft
betaalde bedrag aan voorschotten van
verklaard en besluit 2 vernietigd vanwege
vastgesteld, niet redelijk zijn. Zij verschillen
€ 15 844,90 moet terugbetalen. Hierover zou
strijd met artikel 4:95, vierde lid, in verbin-
echter van mening of de niet-naleving van op
hij nader bericht krijgen. In aansluiting op de
ding met artikel 3:4 van de Awb. Nu het UWV
zich zelf redelijke contractsvoorwaarden een
aankondiging van 1 juni 2011, werd - met het
bij brief van 4 maart 2014 in dit geval alsnog
overtreding vormt in de zin van artikel 95b,
besluit van 9 augustus 2011 - het onverschul-
op juiste wijze toepassing heeft gegeven aan
eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 en
digd betaalde bedrag van € 15 844,90 van
zijn bevoegdheid tot terugvordering, zal de
artikel 44, eerste lid, van de Gaswet.
betrokkene teruggevorderd. Gelet op de infor-
Raad bepalen dat de rechtsgevolgen van het
Artikel 95b, eerste lid van de Elektriciteitswet
matieverstrekking aan betrokkene over de
vernietigde besluit 2 geheel in stand blijven.
1998, luidt, voor zover van belang:
toekenning en de mogelijke terugbetaling
Het verzoek om schadevergoeding moet
‘Een houder van een vergunning heeft de
van de voorschotten, zijn wij van oordeel dat
daarom worden afgewezen.
plicht op een betrouwbare wijze en tegen
redelijke tarieven en voorwaarden zorg te
op de juiste gronden werd besloten om het
dragen voor de levering van elektriciteit aan
bedrag van € 15 844,90 van betrokkene terug
iedere (…) afnemer die daarom verzoekt.’ Arti-
7.4. Met het in 7.3 weergegeven beleid blijft
College van Beroep voor het
bedrijfsleven
het UWV binnen de grenzen van een redelij-
Deze rubriek wordt verzorgd door mw. mr.
levering van gas – nagenoeg gelijkluidend.
ke beleidsbepaling. Uitgangspunt van dit
J.M.M. Bancken, mw. mr. M.B.L. van der Weele
De letterlijke tekst van deze bepalingen biedt
beleid is dat het UWV niet tot terugvorderen
en mw. mr. A.G.J. van Ouwerkerk, allen
geen aanknopingspunt dat het naleven van
overgaat als de betrokkene zijn informatie-
gerechtsauditeur bij het College.
contractsvoorwaarden onder de normstelling
te vorderen.’
valt; de tekst verplicht alleen tot het hante-
plicht is nagekomen en voorts het hem redelijkerwijs niet duidelijk is geweest dat onverschuldigd werd betaald.
kel 44, eerste lid, van de Gaswet is – voor de
2229
ren van redelijke voorwaarden. Dat dit, zoals
ACM meent, wel de bedoeling van de wetgever is geweest, blijkt niet uit de wetsgeschie-
7.5. De vraag of het UWV op juiste wijze dit
beleid heeft toegepast in het geval van appel-
4 september 2014, 14/15, 14/23, 14/24 en
denis. Met de invoering van de twee paragra-
lant, beantwoordt de Raad bevestigend. Met
14/223
fen per 1 januari 2002 is voorzien in een
het besluit van 13 januari 2011 zijn voor-
(Mrs. Eggeraat, Stam, Stuldreher)
vergunningstelsel voor de levering van elek-
schotten toegekend, waarbij expliciet is mee-
ECLI:NL:CBB:2014:318
triciteit, respectievelijk gas aan kleinverbruikers. De wetgever heeft beoogd om hiermee
gedeeld dat als appellant geen recht heeft op
een Wet WIA-uitkering hij de voorschotten
ACM is niet bevoegd om een bestuurlijke
te bewerkstelligen dat kleinverbruikers ook
moet terugbetalen. Het had appellant dan
boete op te leggen wegens de niet-naleving
in een vrije markt nog een zekere mate van
ook redelijkerwijs duidelijk moeten zijn
van contractsvoorwaarden die op zich zelf
bescherming genieten. Dat met deze bepalin-
(geweest) dat als de aanvraag om een Wet
redelijk zijn.
gen een zekere mate van consumentenbescherming is beoogd kan echter niet de con-
WIA-uitkering zou worden afgewezen, de
voorschotten onverschuldigd zouden zijn
(Elektriciteitswet 1998 art. 95b lid 1; Gaswet
clusie dragen dat ACM de bevoegdheid heeft
betaald. Appellant heeft dit niet betwist,
art. 44 lid 1)
om aan een energieleverancier wegens nietnaleving van contractvoorwaarden een boete
maar er - slechts - op gewezen dat het UWV
eerder een besluit had moeten nemen over
Niet in geschil is dat Greenchoice – leveran-
op te leggen. Veeleer moet de eis van het
zijn aanspraak op een Wet WIA-uitkering,
cier van elektriciteit en gas – in een groot
hebben van redelijke voorwaarden worden
zodat hiermee de financiële risico’s voor hem
aantal gevallen heeft nagelaten om binnen
gezien in het licht van de verlening, wijziging
hadden kunnen worden beperkt. De Raad
acht weken een eindnota te sturen aan afne-
of intrekking van een vergunning waarover
kan appellant hierin niet volgen. Zoals het
mers die naar een andere energieleverancier
de paragrafen gaan waarin de bepalingen
UWV terecht bij het verweerschrift heeft
overstapten. ACM heeft hiervoor aan Green-
zijn opgenomen.
opgemerkt, werd de behandeling van de aan-
choice boetes opgelegd van in totaal
Nu de bepalingen uit de Elektriciteitswet
vraag om Wet WIA-uitkering vertraagd omdat
€ 7 202 000. Aan twee natuurlijke personen
1998 en de Gaswet geen betrekking hebben
appellant niet op de geplande spreekuren
heeft ACM als feitelijk leidinggevers even-
op de niet-naleving van op zich zelf redelijke
van 27 juli en 8 september 2010 was versche-
eens boetes opgelegd van in totaal per per-
contractsvoorwaarden, mist ACM de bevoegd-
nen. Eerst op 11 januari 2011 heeft hij aan
soon € 404 000. De rechtbank heeft de boetes
heid om op die grond een bestuurlijke boete
een hernieuwde oproep van de verzekerings-
voor Greenchoice verlaagd tot in totaal
op te leggen. Volgt vernietiging van de uit-
arts gevolg gegeven en zijn hem naar aanlei-
€ 6 136 000 en de boetes voor de twee
spraak van de rechtbank en herroeping van
ding van zijn aanvraag bij het besluit van 13
natuurlijke personen in stand gelaten.
de boetes.
januari 2011 met terugwerkende kracht per
28 juli 2010 voorschotten verleend. Appel-
ACM heeft de boetes opgelegd wegens over-
lant heeft tegen het verweer van het UWV
treding van artikel 95b, eerste lid, van de
niets aangevoerd. De omstandigheden van
Elektriciteitswet 1998 en artikel 44, eerste lid,
appellant in ogenschouw nemend is de Raad
van de Gaswet. Op grond van deze bepalin-
29 september 2014, nr. 13/398
dan ook van oordeel dat ten aanzien van
gen heeft een houder van een vergunning,
(Mrs. E. Dijt, R.R. Winter, E.R. Eggeraat)
appellant niet gezegd kan worden dat het
kort weergegeven, de plicht op een betrouw-
ECLI:NL:CBB:2014:357
UWV in redelijkheid niet tot zijn beslissing
bare wijze en tegen redelijke tarieven en
tot terugvordering heeft kunnen komen.
voorwaarden zorg te dragen voor de levering
De afschaffing van het papieren treinkaart-
7.6. Uit 7.1 tot en met 7.5 volgt dat het hoger
van elektriciteit, respectievelijk gas. Tussen
je levert een schending op van de Europese
3090
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43
2230
Rechtspraak
Verordening betreffende rechten en plich-
oneel oogpunt gelijkwaardig zijn, in het bij-
waardige wijze bewijs geleverd van de ver-
ten van reizigers in het treinverkeer, indien
zonder wat betreft de bewijskracht van het
voerovereenkomst als met een papieren
tijdens de treinreis onvoldoende is gewaar-
vervoerbewijs, dat door deze elektronische
vervoerbewijs. Het College overweegt, naar
borgd dat de treinreiziger kennis kan
gegevens wordt gevormd. Uit de woorden
aanleiding van het betoog van de staatssecre-
nemen van de op de OV-chipkaart opgesla-
‘functioneel gelijkwaardig’ volgt dat het
taris en NS Reizigers dat de reiziger via zijn
gen reisgegevens. Vóór aanvang en na
bewijs dat met het elektronische vervoerbe-
telefoon, tablet of laptop kennis kan nemen
afloop van de treinreis zijn er al wel vol-
wijs (de OV-chipkaart) kan worden geleverd
van de transactiegegevens en op die manier
doende mogelijkheden om kennis te
niet gelijk hoef te zijn als bij een papieren
het bewijs kan worden geleverd, dat deze
nemen van deze gegevens. Met de toezeg-
vervoerbewijs.
mogelijkheid niet voor elke reiziger open-
ging van de NS om een werkinstructie op te
Gebleken is dat er na het inchecken met de
staat. In dat geval kan het bewijs uitsluitend
stellen die de treinreiziger het recht geeft
OV-chipkaart verschillende manieren zijn om
worden geleverd door de reiziger desgewenst
om desgewenst mee te kijken op het uit-
op de kaart geregistreerde gegevens zicht-
kennis te laten nemen van de op de OV-chip-
leesapparaat van de conducteur, wordt de
baar te maken:
kaart geregistreerde gegevens via het uitlees-
schending van het Europese recht opgehe-
(1) op het display van een incheckpaal of
apparaat van de conducteur. Dit kan in
ven. Gelet op die toezegging hoeft de staats-
-poortje ziet de reiziger, zeer kort, dat hij tot
beginsel gelijkwaardig bewijs opleveren, nu
secretaris de NS niet op te dragen het
de reis is toegelaten omdat er voldoende sal-
daarop alle relevante gegevens over de ver-
papieren reiskaartje weer in te voeren.
do is, de klasse waarmee wordt gereisd en of
voerovereenkomst zijn te zien, maar dan is
er al dan niet een voltarief wordt berekend;
wel vereist dat voldoende gewaarborgd is dat
(Wet Personenvervoer 2000; Verordening (EG)
(2) bij een kaartautomaat op het station kun-
de reiziger desverlangd kan meekijken met
nr. 1371/2007 van het Europees parlement
nen op het display de laatste tien transacties
de conducteur om te zien welke informatie
en de Raad van 23 oktober 2007 betreffende
ingezien worden;
van de OV-chipkaart op het uitleesapparaat is
rechten en plichten van reizigers in het
(3) bij een NS-servicebalie kan om een papie-
te zien. Er is, zo blijkt uit antwoorden van NS
treinverkeer)
ren uitdraai van de NS-transacties gevraagd
Reizigers, echter geen werkinstructie voor
worden;
conducteurs die daarin voorziet. Dat het con-
Appellant is houder van een OV-chipkaart.
(4) via internet kunnen transactiegegevens
ducteurs niet wordt verboden of afgeraden
Hij heeft bij de Staatssecretaris van Infra-
worden opgeroepen indien de houder van de
om reizigers mee te laten kijken op het uit-
structuur en Milieu een verzoek ingediend
OV-chipkaart daarvoor een account heeft
leesapparaat biedt naar het oordeel van het
om handhavend op te treden tegen NS Reizi-
aangemaakt;
College onvoldoende waarborgen. Gelet hier-
gers in die zin dat de NS wordt gelast de
(5) op het uitleesapparaat van de conducteur
op kan met de OV-chipkaart, in aanmerking
afschaffing van de papieren kaartjes en zicht-
is zichtbaar of is ingecheckt, het station waar
nemend dat de reiziger in veel gevallen voor
abonnementen te staken, dan wel het papie-
is ingecheckt, de inchecktijd, de klasse waar-
het bewijs van de vervoerovereenkomst
ren treinkaartje opnieuw in te voeren, zolang
mee wordt gereisd, alsmede gegevens over
afhankelijk is van het uitleesapparaat, tijdens
de OV-chipkaart niet voldoet aan de eisen die
een eventueel op de kaart geladen reispro-
de treinreis niet op een gelijkwaardige wijze
de Europese Verordening betreffende rechten
duct (bijvoorbeeld een bepaald soort abonne-
bewijs van de vervoerovereenkomst worden
en plichten van reizigers in het treinverkeer
ment).
geleverd als met een papieren vervoerbewijs.
daaraan stelt (hierna: de Verordening).
Het College overweegt dat de reiziger vóór
Dit levert een schending op van de bij de Ver-
In artikel 30, tweede lid, van de Verordening
aanvang van de reis met de onder (1) en (2)
ordening neergelegde rechten van de reizi-
is neergelegd dat elke reiziger bij de aange-
beschreven mogelijkheden kan beschikken
ger. De klacht van appellant is om die reden
wezen instantie een klacht kan indienen over
over de op de OV-chipkaart opgeslagen infor-
gegrond, voor zover deze betrekking heeft op
een vermeende schending van de verorde-
matie over de aan te vangen reis. Deze moge-
het bewijs van de vervoerovereenkomst tij-
ning. Het College oordeelt allereerst dat
lijkheden, tezamen genomen, bieden naar
dens de reis. Het besluit op bezwaar, waarbij
appellant als houder van een OV-chipkaart
het oordeel van het College een gelijkwaardi-
de afwijzing van het verzoek om handhaving
aangemerkt kan worden als een reiziger die
ge verificatiemogelijkheid als voor het papie-
is gehandhaafd, komt voor vernietiging in
op grond van dat artikel gerechtigd is een
ren vervoerbewijs is vereist op grond van de
aanmerking.
klacht in te dienen.
Verordening.
Het College ziet echter aanleiding de rechts-
Uit de artikelen 6, tweede en derde lid, en
Vervolgens is de vraag aan de orde of met de
gevolgen van het besluit in stand te laten. NS
artikel 7, tweede en derde lid, van Bijlage I bij
OV-chipkaart ook tijdens en na afloop van de
Reizigers heeft verklaard bereid te zijn een
de Verordening, in samenhang gelezen, volgt
reis op een gelijkwaardige wijze bewijs van
instructie aan conducteurs te realiseren om
dat de treinreiziger recht heeft op een ver-
de vervoerovereenkomst kan worden gele-
reizigers desgevraagd mee laten kijken op
voerbewijs dat hem in staat stelt zich ervan
verd. Na afloop van de reis kan de reiziger,
het uitleesapparaat. Ervan uitgaande dat NS
te overtuigen dat dit met zijn aanwijzingen
ook indien hij geen account heeft aange-
Reizigers deze toezegging gestand zal doen
overeenstemt en dat, behoudens tegenbewijs,
maakt, via een bij een NS-servicebalie te ver-
en deze instructie op korte termijn opstelt en
het volledig bewijs levert van het sluiten en
krijgen papieren uitdraai kennis nemen van
onder haar personeel bekend maakt, wordt
de inhoud van de vervoerovereenkomst. Het
de transactiegegevens van de gemaakte rei-
daarmee aan de Verordening voldaan en is er
vervoerbewijs mag ingevolge artikel 7, vijfde
zen. Dit vormt naar het oordeel van het Col-
geen noodzaak tot het nemen van een nieuw
lid, ook worden opgesteld in de vorm van
lege eveneens een gelijkwaardig alternatief
besluit door de staatssecretaris. Het College
elektronische registratie van gegevens. De
voor het papieren vervoerbewijs.
zal daarom de rechtsgevolgen van het besluit
voor de registratie en bewerking van de gege-
Tijdens de treinreis wordt met de OV-chip-
in stand laten.
vens gebruikte procedures moeten uit functi-
kaart echter niet zonder meer op een gelijk-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43
3091
2231
Boeken
Tussen fout en fraude
Integriteit en oneerlijk gedrag in
wetenschappelijk onderzoek
De toegenomen aandacht voor integriteit kan men nog het
beste bezien als
onderdeel van een
omvattender
beroepscultuur in
een verhard en kil
maatschappelijk klimaat, waarin
integriteit, als kernwaarde van het
professionele handelen, niet meer
vanzelfsprekend is. Aandacht voor
wetenschappelijke integriteit past
geheel in deze ontwikkeling. Maar
wat is nu eigenlijk wetenschappelijke
integriteit? Is het van belang om er
zoveel aandacht aan te besteden?
Om welke problemen gaat het? Is er
iets bekend over aard en omvang van
het probleem ? In dit boek verkent
Kees Schuyt het begrip ‘integriteit’,
beschrijft gevallen van fraude en
andere vormen van oneerlijk gedrag
in de praktijk van het wetenschappelijk onderzoek en formuleert een
expliciete norm wanneer sprake is
van schending van wetenschappelijke integriteit. Hij gaat in op vragen
over plagiaat en bestrijdt genuanceerd de opvatting dat zelfplagiaat
(hergebruik van eigen teksten) als
wangedrag moet worden gezien. Ook
beantwoordt hij de vraag hoe de
wetenschappelijke houding, waar
integriteit een onderdeel van vormt,
het beste kan worden overgedragen
aan studenten en jonge generaties
onderzoekers.
Kees Schuyt
Leiden University Press 2014, 199 p., € 22,50
ISBN 978 90 8728 223 3
De ordening van mechanismen van rechtsvorming in
de democratische rechtsstaat
Het primaat van wetgeving vanuit
verschillende perspectieven belicht
De Raad van State heeft het voornemen om de komende jaren een aantal studies ter hand te nemen over
het thema rechtsvorming in de
democratische rechtsstaat, waarmee
wordt gedoeld op het proces waarop
maatschappelijke veranderingen in
nieuwe rechtsconcepten, ideeën over
gerechtigheid en rechtsbeginselen
worden vertaald, die ten grondslag
moeten liggen aan nieuwe wetgeving
en beleid. In dit boek wordt verslag
3092
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43
gedaan van een eerste studie die is
gericht op het proces van rechtsvorming zelf; op de verschillende
mechanismen van rechtsvorming, op
de uitgangspunten die daaraan ten
grondslag liggen en de ordeningsprincipes daartussen. In het bijzonder wordt aandacht besteed aan de
vraag wat de betekenis nog is en nog
kan zijn van het primaat van de wetgever. Het onderzoek is in opdracht
van de Raad van State uitgevoerd
door onderzoekers van de Universiteit van Tilburg (Maurice Adams, Willem Witteveen, Gerhard van der
Schyff en Jurgen de Poorter) en van
de Erasmus Universiteit Rotterdam
(Elaine Mak).
J.C.A. de Poorter (red.)
Boom Juridische uitgevers 2014, 149 p., € 39
ISBN 978 94 6290 015 8
Een man een man, een
woord een woord
Werken ter nagedachtenis aan
Jannes Eggens
Vijftig jaar geleden
overleed Jannes
Eggens (1891-1964),
één van de grote civilisten van de afgelopen eeuw. Zijn werk behoort niet
meer tot de standaardliteratuur voor
de hedendaagse jurist. Toch biedt het
werk van Eggens voor moderne juristen nog voldoende uitdaging en verrijking. Om dat te illustreren gaan
hedendaagse juristen in deze bundel
twaalf maal de dialoog aan met
Eggens. Steeds is een tekst van Eggens
opgenomen, waarna een hedendaagse
auteur in een eigen bijdrage de materie bespreekt. Welke gedachten ontwikkelt Eggens? Hoe moeten deze
gedachten geplaatst worden in (de
ontwikkeling van) het privaatrecht?
Staan de gedachten van Eggens nog
overeind, of zijn ze inmiddels achterhaald? Welke nieuwe ideeën roepen
de teksten van Eggens op? Deze vragen worden voor het verbintenissenrecht beantwoord door Carla Sieburgh, Floris Bakels en Inge Bij de
Vaate. De goederenrechtelijke ideeën
van Eggens worden besproken door
Jelle Jansen en Steven Bartels. De
methodologie van Eggens komt aan
de orde in bijdragen van Corjo Jansen,
Peter van Schilfgaarde en Tom Booms.
De breedte van Eggens’ werk blijkt uit
de bijdragen van Bert van Schaick
(bewijsrecht), Martin Jan van Mourik
(erfrecht), Ton Jongbloed (beslag- en
executierecht) en Willem Hoyng en
Léon Dijkman (intellectueel eigendomsrecht).
T.E. Booms (red.)
Uitgeverij Belvédère 2014, 540 p., € 30,60
ISBN 978 90 7345 947 2
Forumshopping
In dit boekje zijn twee preadviezen
voor de Vereniging voor Burgerlijk
Recht opgenomen, met als thema
‘Forumshopping’. Het preadvies van
prof. mr. drs. F.E.J. Beekhoven van den
Boezem heeft de internationale
bedrijfsfinanciering als speerpunt. In
dat segment is een expliciete rechtsen forumkeuze gebruikelijk. Maar wat
te kiezen, nu partijen ingeval hun
overeenkomst een internationaal
karakter draagt vrijwel onbegrensde
keuzemogelijkheden hebben voor wat
betreft het op hun overeenkomst toepasselijke recht en de beslechting van
de geschillen die uit deze overeenkomst eventueel voortvloeien? Welke
overwegingen spelen daarbij een rol
en worden die keuzemogelijkheden
ook strategisch gebruikt? En zouden
verschillende jurisdicties de keuze
voor het eigen recht moeten stimuleren door met elkaar te concurreren?
Het preadvies van prof. mr. drs. A.A.H.
van Hoek is gericht op het rechtspersonenrecht en de rol die de statutaire
zetel speelt in het IPR. Personen die
een rechtspersoon willen oprichten,
kunnen binnen de EU vrij kiezen uit
de daar aanwezige rechtsstelsels. Maar
welke gevolgen heeft zo’n keuze, met
name als de economische activiteiten
zich feitelijk afspelen in een ander
land dan het land van incorporatie?
Het preadvies onderzoekt welke rol de
statutaire zetel speelt als aanknopingsfactor in het IPR en in welke
mate het recht dat van toepassing is
op de rechtspersoon en haar deelnemers door de vrije keuze van het vennootschapsstatuut uiteen dreigt te
vallen oftewel ‘ontbundeld’. Speciale
aandacht gaat daarbij uit naar het
recht dat van toepassing is op het faillissement van de onderneming en de
aansprakelijkheid van bestuurders.
Prof. mr. drs. F.E.J. Beekhoven van
den Boezem, prof. mr. drs. A.A.H.
van Hoek
Uitgeverij Paris 2014, 92 p., € 32,50
ISBN 978 94 6251 057 9
Tijdschriften
2232
Burgerlijk (proces)recht
ANWB Verkeersrecht
62e jrg. nr. 11, november 2014
Prof. mr. C.C. van Dam
Het EVRM en de aansprakelijkheid
van private partijen
– De verhouding tussen EVRM en aansprakelijkheid heeft
al veel pennen in
beweging gebracht.
In deze bijdrage
staat de invloed van
het EVRM op verhoudingen tussen particulieren centraal. Dit onderwerp heeft ook een
breder belang, nu bedrijven in toenemende mate ter verantwoording worden geroepen voor betrokkenheid bij
schending van mensenrechten. Op
grond van het internationale recht
kunnen bedrijven hiervoor niet worden aangesproken, omdat op hen
geen afdwingbare mensenrechtelijke
verplichtingen rusten, ook al zijn ze
tegenwoordig soms machtiger dan de
Staten op wie deze verplichtingen wel
rusten. Het privaatrecht biedt wel de
mogelijkheid om bedrijven aansprakelijk te houden voor betrokkenheid
bij schending van mensenrechten.
Deze bijdrage raakt daarmee ook aan
het bredere perspectief van de verhouding tussen internationaal
publiekrecht en nationaal aansprakelijkheidsrecht. Bij de verhouding tussen het EVRM en het aansprakelijkheidsrecht tussen private partijen
gaat het in de eerste plaats om de
vraag hoe de rechten die in het EVRM
worden beschermd zich verhouden
tot de rechten die in het aansprakelijkheidsrecht worden beschermd. Zijn
deze rechten principieel verschillend
of dekken ze dezelfde lading? In de
tweede plaats is het de vraag hoe de
verplichtingen van Staten op grond
van het EVRM zich verhouden tot de
verplichtingen van particulieren in
het aansprakelijkheidsrecht om geen
inbreuk te maken op andermans
recht. Ter beantwoording van deze
vragen behandelt schr. de aard van de
rechten en verplichtingen die uit het
EVRM voortvloeien en de aard van de
rechten en verplichtingen die uit het
aansprakelijkheidsrecht voortvloeien.
Tot slot volgt een synthese.
Maandblad voor
Vermogensrecht
Nr. 11, november 2014
Mr. R.J. Philips
Pre-auction agreement: mag dat? Ja,
dat mag (onder voorwaarden)
– Als een geschikte koper is gevonden voor een te executeren onroerend goed, is het doorlopen van het
wettelijke executietraject vaak nog
nodig om het goed te bevrijden van
rechten van derden of omdat de
hypotheekgever weigert mee te werken. Een pre-auction agreement biedt
dan uitkomst. In deze bijdrage worden de inhoud en toelaatbaarheid
van een pre-auction agreement
beschreven. Schr. pleit voor een regeling die onderhandse executoriale
verkoop buiten het stramien van
rechtsvordering mogelijk maakt.
Mr. E.M. van Orsouw,
mr. A.M. Morssinkhof
Stuiting van verjaring per e-mail
– Deze bijdrage gaat over een ‘oude
gewoonte’ die voor herziening vatbaar is. Namelijk die om een stuiting
altijd schriftelijk te doen, zelfs wanneer de rest van de communicatie per
e-mail plaatsvindt. Het idee daarachter is dat het schriftelijkheidsvereiste
van art. 3:317 BW te allen tijde in de
weg zou staan aan een stuiting per
e-mail. In dit artikel lichten schrs. toe
dat die vrees ongegrond is. Daarbij
gaan zij eerst in op de vraag of een
stuiting per e-mail rechtsgeldig is en
werpen vervolgens enkele vragen op
die in geval van e-mailcommunicatie
spelen met het oog op de ontvangsttheorie van art. 3:37 lid 3 BW.
Mr. M. Raas, mr. J.E. Polet
Buitencontractuele opzegging duurovereenkomst voor bepaalde tijd.
Knelt het keurslijf van Mondia/
Calanda?
– In deze bijdrage bespreken schrs.
een recente beschikking van het Hof
Arnhem-Leeuwarden over een buitencontractuele opzegging van een
duurovereenkomst voor bepaalde
tijd. Ze vergelijken de sterk verschillende opzeggingsregimes die gelden
voor duurovereenkomsten voor
bepaalde tijd en onbepaalde tijd en
gaan in op de vraag of het regime
voor bepaalde tijd nog houdbaar is.
Mr. drs. W. Jansen
Verkoop van een
gemeenschappelijke woning: de
mogelijkheden in kort geding
– De afgelopen jaren zijn er in toene-
mende mate kort gedingen gevoerd
over de verdeling van gemeenschappelijke woningen, veelal na echtscheiding of na beëindiging van een ‘affectieve relatie’. In deze bijdrage worden
de mogelijkheden in kort geding
onderzocht om te komen tot verkoop
en levering van een gemeenschappelijke woning aan een derde. De dwangsom volstaat vaak niet als executiemiddel en het is raadzaam een
machtiging tot reële executie te vorderen. Wanneer sprake is van een
gewichtige reden kan in kort geding
met succes een machtiging tot te gelde maken als bedoeld in art. 3:174 BW
worden gevorderd. In andere gevallen
moet het verkoopproces worden opgeknipt en per onderdeel een executiemiddel worden gevorderd.
WPNR
145e jrg. nr. 7041, 29 november 2014
Prof. mr. F.W.J.M. Schols
De vermoedelijke huwelijksvermogensrechtelijke wil
– Schr. gaat in het kader van het
voorstel betreffende de wijziging van
de omvang van de wettelijke gemeenschap op zoek naar de vermoedelijke
huwelijksvermogensrechtelijke wil
van aanstaande echtgenoten. Hij
pleit er onder meer voor om, nu er
een tweede huwelijksvermogensrechtelijke kans geboden wordt, niet te
fragmentarisch te werk te gaan.
Mr. drs. J.H. Lieber
De gemeenschap van goederen
alsnog beperkt
– In deze bijdrage bespreekt schr. het
wetsvoorstel 33987 dat beoogt de
algehele gemeenschap van goederen
te beperken en het voorhuwelijkse
vermogen, giften en erfenissen daarbuiten te laten. Eerst komen het doel
van het wetsvoorstel en de argumenten voor de invoering daarvan aan de
orde; vervolgens de afzonderlijke
bepalingen. Voor het gemak van de
lezer zijn de tekst van de huidige
artt. 1:94 en 1:95 BW en de voorgestelde wijzigingen aan het slot van
deze bijdrage opgenomen.
Prof. mr. B.F. Assink
De bevoegdheid tot vaststelling van
bestuurdersbezoldiging door
bestuurders van N.V.’s en B.V.’s in
een monistisch of dualistisch
bestuursmodel – Een pleidooi voor
restrictie (zonder wetswijziging)
– Dit artikel betreft de – mede voor
de notariële ondernemingsrechtprak-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43
3093
Tijdschriften
tijk relevante – problematiek van de
bevoegdheid tot vaststelling van
bestuurdersbezoldiging door
bestuurders bij naamloze vennootschappen (N.V.’s) en besloten vennootschappen (B.V.’s), zowel in een monistisch bestuursmodel (art. 2:129a/
239a jo. 2:135/245 BW) als in een
dualistisch bestuursmodel (art.
2:135/245 BW. Daarin bepleit schr. ter
zake – naar huidig recht – een restrictievere lijn dan wel wordt aangenomen in de literatuur.
Mr. M.J. van Uchelen-Schipper
Rechtskenmerken van de stichting.
Wanneer is sprake van spanning
met het ledenverbod?
– Stichtingen dienen rekening te
houden met het ledenverbod, het
materiële kenmerk waarmee zij zich
organisatorisch onderscheiden van
andere rechtspersonen. De vraag wat
de grenzen van het ledenverbod zijn
komt de laatste tijd regelmatig op in
de literatuur, voornamelijk in verband met stichtingen in de semipublieke sector. In dit artikel wordt
allereerst kort stilgestaan bij de
inhoud en achtergrond van het
ledenverbod geplaatst in het licht
van een ander rechtskenmerk van de
stichting: het hebben van een doelgebonden vermogen. Betoogd wordt
dat de achtergrond van het ledenverbod vooral is dat een stichting geen
orgaan mag hebben dat – handelend
naar eigen inzicht – het doel en daarmee de bestemming van het doelvermogen kan bepalen.
Advocatenblad
94e jrg. nr. 12, december 2014
L. Westerwoudt
Standaardbedingen: is het feest
voorbij?
– De Richtlijn oneerlijke bedingen in
consumentenovereenkomsten bepaalt
in artikel 3 en 4
wanneer er sprake is
van een oneerlijk
beding. Het moet
gaan om een beding waarover door
partijen niet afzonderlijk is onderhandeld en waarbij de consument
geen invloed op de inhoud heeft
gehad. Het Hof van Justitie bepaalde
dat de nationale rechter beoordeelt
of een beding oneerlijk is en actief
moet optreden teneinde de onevenwichtige verhouding tussen professi-
3094
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43
onele gebruiker en consument
indien nodig te corrigeren. De rechter moet dus ambtshalve onderzoeken of een beding oneerlijk is. Auteur
bespreekt op welke wijze de beschermingsgedachte van de richtlijn in de
praktijk tot uiting komt en geeft een
kleine bloemlezing van jurisprudentie op dit gebied. De richtlijn is volgens auteur een zegen voor de consument; door toepassing van deze
richtlijn sneuvelen bedingen die
ongenuanceerd of eenzijdig en algemeen geformuleerd zijn.
Advocatenblad
Special december 2014
E.J. Bolsius
Cliënten doen het zelf wel
Op internet is veel juridische informatie te vinden. Particulieren kunnen
bijvoorbeeld al veel modelcontracten
en standaardbrieven van internet
halen. Deze doe-het-zelf trend heeft
ook gevolgen voor advocaten en kan
volgens auteur nauwelijks worden
onderschat. Auteur bespreekt de digitale concurrenten van de advocaat
met aandacht voor de doe-het-zelfnotaris, de contractensite Legalloyd, doehet-zelfdiensten door advocatenkantoren, rechtsbijstandverzekeraars, het
juridisch loket en thematische sites
(bijvoorbeeld de site nutestament.nl
en dagvaard.nu). Ook in het buitenland is deze trend waarneembaar; op
Rocketlawyer (van Google) zijn al duizenden contracten beschikbaar voor
consumenten en bedrijven. Auteur
geeft de advocaat tips over hoe deze
concurrentie het hoofd te bieden.
WSNP
5e jrg. nr. 4, november 2014
H. De Coninck-Smolders
De weg naar de Wsnp na eigen
aangifte tot faillietverklaring
geblokkeerd?
– De schuldsaneringsregeling
natuurlijke personen (Wsnp) is een
goed instrument voor natuurlijke
personen om op een relatief korte
termijn uit de financiële problemen
te raken. Voor toelating tot de Wsnp
dient de schuldenaar eerst een minnelijk traject te hebben gevolgd. Dat
traject is niet altijd eenvoudig toegankelijk en neemt tijd in beslag,
waardoor schuldenaren naar andere
mogelijkheden zoeken om sneller tot
de Wsnp te worden toegelaten. Dit
resulteert veelal in een eigen aangif-
te tot faillietverklaring. Dit artikel
gaat in op de eigen aangifte tot failietverklaring met het oogmerk om
het faillissement te laten omzetten
in de Wsnp en het daaraan verbonden risico van nul op het rekest.
2233
Fiscaal recht
Weekblad Fiscaal Recht
143e jrg. nr. 7074, 27 november 2014
Mr. V.E. Broeders, F.M. van der Zeijden
LLM, WFR 2014/1496
De interactie tussen het civiele en
het fiscale recht
– In de fiscale rechtsvinding wordt
nogal eens gebruikgemaakt van termen en definities uit andere rechtsgebieden, in het bijzonder het civiele.
Over de rol van het civiele recht bij
de toepassing van de fiscale wet- en
regelgeving bestaan verschillende
visies. Schrs. becshrijven deze visies
en in het bijzonder de rechtseenheidsgedachte, waarvan zij een voorstander zijn. Ook beschrijven ze op
welke wijze deze verschillende
manieren van rechtsvinding tot een
verschillende fiscale uitkomst kunnen leiden. Ze maken hierbij gebruik
van een beslismodel dat zij toepassen op de (fiscale) kwalificatie van
financiële instrumenten, de fiscale
kwalificatie van rechtspersonen/
samenwerkingsverbanden en bekijken de zogenoemde zakelijkheidscorrecties.
Mr. J.A.R. van Eijsden, WFR 2014/1506
Kathedraal van het recht
– Op 28 oktober 2014 vond ter gelegenheid van het afscheid van Geert
Corstens als president van de Hoge
Raad het rechtswetenschappelijk
symposium plaats met als thema ‘De
toegang tot de rechter in een moderne rechtsstaat’. Dit artikel is een
bewerking van de bijdrage van schr.
aan dat symposium. Hij gaat in op de
toegang tot de rechter en met name
de Hoge Raad. Tevens wordt aandacht besteed aan het bieden van
rechtsbescherming door de Hoge
Raad. Vervolgens komt de vraag aan
de orde of er zaken zijn die kunnen
worden verbeterd. In dat kader komt
schr. met een concreet voorstel, dat
weliswaar niet nieuw is, maar wel
alle aandacht verdient.
Tijdschriften
2234
Handels- & economisch recht
De Gemeentestem
164e jrg. nr. 7412, 24 november 2014
Prof. dr. B. Hessel, mr. M. Vidal,
Gst. 2014/106
De nieuwe Algemene
groepsvrijstellingsverordening
voor staatssteun (deel II)
– Uit het eerste deel van deze bijdrage (Gst. 2014/99) mag duidelijk blijken dat decentrale overheden het
overgrote deel van hun steunmaatregelen (subsidieverordeningen en
ad-hocsteun) onder de nieuwe AGV
kunnen brengen om daarmee aanmelden te voorkomen. In de oorspronkelijke AGV werden al duidelijke eisen gesteld die overheden in
acht moeten nemen bij het benutten
van de AGV. In de nieuwe AGV komen
deels vergelijkbare en deels nieuwe
vergaande eisen voor die overheden
in acht moeten nemen. In dit tweede
deel van deze bijdrage gaan schrs.
daarop in. Het blijkt dat decentrale
overheden even moeten doorzetten
met de nieuwe AGV maar dat dat
zeker de moeite waard is: langdurige
aanmeldingsprocedures en terugvorderingsacties die ten koste gaan van
gesteunde ondernemingen kunnen
worden voorkomen.
WPNR
5e jrg. nr. 4, november 2014
B. Engberts
Afkoop van een levensverzekering
in faillissement en schuldsanering
in de jurisprudentie (I)
– In deze tweedelige
bijdrage bespreekt
schr. vijf tamelijk
recente uitspraken
over afkoop van een
levensverzekering.
Ter introductie
wordt eerst een korte schets gegeven van de regelingen
betreffende afkoop van levensverzekeringen. In dit eerste deel worden
besproken Hof Arnhem 16 oktober
2012, LJN BY0621, Rechtbank Rotterdam 11 mei 2012, LJN BW7584 en
Rechtbank Oost-Brabant 1 februari
2013, LJN BZ0566. In het tweede deel
worden besproken Rechtbank OostBrabant 8 februari 2013, LJN BZ1801
(geldt het fiscaal afkoopverbod ook
voor ‘oude’ levensverzekeringen?) en
Rechtbank Haarlem 29 april 2011,
LJN BQ4139 (afkoop onredelijk benadelend?). Tevens wordt een samenvattende analyse van de vijf uitspraken gegeven.
2235
Internationaal publiekrecht
International Organizations
Law Review
11e jrg. nr. 1, november 2014
N. Voulgaris
Rethinking indirect Responsibility:
a study of article 17 of the Draft
Articles on the Responsibility of
International Organizations
– In its Draft Articles on the Responsibility of International Organizations, the International Law Commission included article 17 in order to
regulate instances in which binding
decisions and authorizations were
made by international organizations
that bound or applied in respect of
their member States. The article
offers an integrated normative analysis of all Chapter IV provisions, and
calls on the reader to rethink indirect responsibility in a way that
advances and promotes coherence in
the law of international responsibility. The paper adopts a contextual
approach, and suggests that this
understanding of article 17 offers
courts a twofold opportunity: first,
the ability to effectively tackle cases
that have troubled them to date; and
second, to initiate a change in the
way in which States and international organizations interact in the
international arena.
A.S. Barros, C. Ryngaert
The position of member States
in (autonomous) institutional
decision-making: implications for
the establishment of Responsibility
– This paper discusses the relationship between international organizations and their members through the
lens of decision-making processes.
Looking beyond the veil of an organization’s decisions, it confronts institutional autonomy with the prominent
role assumed by member States in
the processes of the formation of
institutional will, with a view by
asserting the legal significance of the
latter for responsibility purposes. To
that end, this paper first discusses
member States’ participation in international organizations, and possible
responsibility as a result of such participation, by reference to wrongful
conduct perpetrated by the international organization. Subsequently, it
concentrates on member States’ responsibility for their own conduct performed in an institutional setting.
Based on the premise that member
State voting behaviour may be qualified as an act of the State, the paper
goes on to show that State participation could entail legal consequences in
its own right, provided that international norms binding upon the State
dictate particular courses of action in
an institutional context.
M. Ambrus
Legitimacy narratives in polycentric
water law and governance: the strategies of the Danube Commission
– Global water law and governance is
horizontally and vertically fragmented, very complex, involves borth state and non-state parties, and is established under and/or mandated by
national, supranational (EU) and
international law. Accordingly, it can
be qualified as polycentric governance. Any governance system – but a
polycentric governance system in
particular – raises questions of its
legitimacy. The paper aims to look at
one specific segment of this legitimacy discourse, namely how an
international organization that is a
‘centrepiece’ in a polycentric governance system attempts to legitimize
itself: that is, to justify its activities
in order to gain social acceptance.
For this purpose, the legitimacy narratives of a rather successful river
basin organization – the International Commission for the Protection of
the DAnube River – will be analysed
as a case study for obtaining a better
understanding of the specific nature
of polycentric governance and its
legitimacy narratives.
A. Orakhelashvili
Responsibility and immunities:
similarities and differences
between International
Organizations and States
– Rules, instruments, practices and
institutions for protecting individuals in peacetime as well as during
times of war keep multiplying and
becoming more imperative. How
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43
3095
Tijdschriften
does the law respond to underlying
the dilemmas this presents: through
developing a system of effective
remedies, or by admitting and tolerating substantial gaps in accountability? The present contribution covers
the law of the responsibility of international organizations and the multiple grounds of attribution under it.
mainly focusing on the International
Law Commission’s Draft Articles on
the Responsibility of International
Organizations and their applicability
in practice. It also focuses on the
immunities of international organizations, their sources and scope, and
on the relationship between their
competing or conflicting standards.
L. Zhao
Soft or hard law: effective
implementation of uniform Sea
Transport Rules through the World
Trade Organization Framework
– This article argues that greater global uniformity in maritime transport
rules could be achieved through the
framework of the World Trade Organization (WTO). The WTO could
update these rules dynamically, and
could also enforce them. A WTObased negotiating forum could generate uniform seaborne cargo rules in
two ways. Through a selective referral
approach, it could incorporate the
existing rules – including the UNadministered rules – within the WTo
framework. It could also develop new
uniform rules. The WTO also provides
international communities with a
quasi-judicial procedure – the WTO
dispute settlement mechanism (DSM)
– which could also be used to protect and promote the global uniformity of seaborne cargo rules. Such an
approach could further reduce divergent interpretations of uniform
transport rules by providing a centralised system for the implementation
of those rules.
2236
Jeugd-, relatie- & erfrecht
Rechtskundig Weekblad
78e jrg. nr. 12, 22 november 2014
A. van Thienen
Kroniek vereffening en verdeling
van de huwelijksgemeenschap
2009-2013
3096
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43
– (België) In deze kroniek wordt een
overzicht gegeven van de recente
rechtspraak (2009-2013) met betrekking tot de materiële vereffening en
verdeling van de huwelijksgemeenschap in het kader van het wettelijk
stelsel. De vereffening, met opmaak
van vergoedingsrekeningen en verrekening van de lasten, komt eerst aan
bod. Daarna wordt verder ingegaan
op de verdeling.
2237
Omgevingsrecht
Markt & Mededinging
17e jrg. nr. 5, november 2014
Mr. S. Dielemans-Goossens,
mr. drs. J.E. Janssen
De nieuwe richtsnoeren staatssteun
milieubescherming en energie
– Op 1 juli 2014 zijn
de Richtsnoeren
staatssteun ten behoeve van milieubescherming en energie 20142020 in werking
getreden. (Pb. EU 2014,
C 200/01). De Richtsnoeren vervangen de Richtsnoeren
inzake staatssteun voor milieubescherming uit 2008 (Pb. EU 2008,
C/82/01). (hierna: de Richtsnoeren
2008). Dit artikel geeft een overzicht
van de Richtsnoeren en belicht de
belangrijkste verschillen met de
Richtsnoeren 2008.
Nieuw Juridisch Weekblad
13e jrg. nr. 311, 26 november 2014
P. Devisscher
Bouwen in Vlaanderen. Europese
dimensie
– (België) Het Vlaams Grond- en Pandendecreet raakt aan een aantal fundamentele regels van het EU-recht,
waaronder de regels inzake staatssteun, het vrij verkeer van diensten,
vestiging en kapitaal alsook het vrij
verkeer van werknemers en het EUburgerschap. De in deze bijdrage
besproken arresten van het Grondwettelijk Hof zijn niet alleen relevant
vanwege hun uitgebreide EU-dimensie, maar ook omdat de vastberadenheid van het Hof van Justitie in zijn
interpretatie sterk afhankelijk is van
de regels ter discussie en in het bijzonder omdat het Hof van Justitie
indicaties verstrekt omtrent de toetsing van de Altmark-criteria en de
uitspraak het debat omtrent de
invulling van ‘puur interne situaties’
terug kan doen oplaaien.
Tijdschrift voor Agrarisch
Recht
Nr. 11, november 2014
Mr. F.H. Damen
Wetsvoorstel dieraantallen en volksgezondheid: nodig of overbodig?
– Op 16 juni 2014 maakte Staatssecretaris Dijksma het concept voorstel
van wet Wijziging van de Wet dieren
houdende bepalingen betreffende de
regulering van aantallen productiedieren in relatie tot de volksgezondheid bekend. Het wetsvoorstel kent
aan provincies en gemeenten
bevoegdheden toe tot regulering van
aantallen dieren. Schr. gaat in op de
vraag of het wetsvoorstel uitvoerbaar
is en of de hierin voorgestelde
bevoegdheden een toegevoegde
waarde hebben ten opzichte van het
al bestaande instrumentarium.
Mr. I.M. van der Heijden
De Omgevingswet: ruimte voor
maatwerk?
– Op 16 juni 2014 heeft de regering
het voorstel voor de Omgevingswet
aangeboden aan de Tweede Kamer.
Het wetsvoorstel wordt gepresenteerd als het fundament voor de
bundeling van het omgevingsrecht
in één wet, zoals de Algemene wet
bestuursrecht dat heeft gedaan voor
het algemene bestuurs(proces)recht.
Met dit wetsvoorstel toont de regering dan ook over een flinke dosis
ambitie te beschikken. Zo moet de
Omgevingswet twee maatschappelijke doelen dienen, die zijn neergelegd
in het wetsvoorstel (art. 1.3). De
Omgevingswet is, met het oog op een
duurzame ontwikkeling, gericht op
het in onderlinge samenhang (a)
bereiken en in stand houden van een
veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en (b) doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke
leefomgeving ter vervulling van
maatschappelijke functies. Deze
maatschappelijke doelen komen
terug in de volledige titel van het
wetsvoorstel (‘Regels over het
beschermen en benutten van de
fysieke leefomgeving’) en in het motto ‘ruimte voor ontwikkeling en
waarborgen voor kwaliteit’.
Tijdschriften
2238
Rechten van de mens
Nederlands Tijdschrift voor
de Mensenrechten
39e jrg. nr. 5,
september-oktober 2014
Themanummer: De horizontale
werking van het Handvest van de
Grondrechten van de Europese Unie
anno 2014
– Eind augustus presenteerde het kabinet het ‘Actieprogramma integrale
aanpak jihadisme’.
Hoewel het alleszins
begrijpelijk is dat
het kabinet jihadisme met ferme hand wil aanpakken,
is een actieprogramma dat zich eenzijdig richt op sterke repressie en de
te nemen maatregelen niet stevig en
ondubbelzinnig voorziet van mensenrechtelijke waarborgen aanleiding
tot zorg.
R. van Hulle
De horizontale werking van het
Handvest van de Grondrechten van
de Europese Unie anno 2014
– Op 15 januari 2014 heeft het Hof
van Justitie opnieuw een belangrijk
arrest gewezen over het Handvest van
de Grondrechten van de Europese
Unie. In het AMS-arrest van die
datum heeft het Hof duidelijk
gemaakt dat het Handvest ook in een
geschil tussen particulieren onderling
van toepassing kan zijn. Wel geldt dat
in een dergelijk geschil niet op iedere
bepaling van het Handvest een
beroep kan worden gedaan. Daarvoor
is vereist dat een bepaling als zodanig
volstaat om aan particulieren een
subjectief recht te verlenen. Art. 21,
eerste lid, van het Handvest, waarin
onder meer het beginsel van non-discriminatie op grond van leeftijd is
neergelegd, is hier een voorbeeld van.
Het Hof gaat in het AMS-arrest echter
volledig voorbij aan het in het Handvest gemaakte onderscheid tussen
‘rechten’ en ‘beginselen’, en aan art.
52, vijfde lid, daarvan. De betekenis
van dit onderscheid en deze bepaling
blijft hierdoor onduidelijk. Daarnaast
blijft het de vraag welke andere bepalingen van het Handvest dan art. 27,
eerste lid, in geschillen tussen particulieren inroepbaar zijn.
R. Biholar
From women’s rights in the books
to women’s rights as lived realities.
Can the disconnect be mended?
– This article is based on socio-legal
research, which entailed, besides a
theoretical study, qualitative data collection, which author concluded in
Jamaica from 2009 until 2012 on the
implementation of article 5 (a)
CEDAW for the elimination of
GBVAW. Her research findings show
that multiple actors, multifaceted
actions and strategies come into play
in the process of implementing this
provision. In an organic, integrated
fashion they have the potential to
bring about social and cultural transformation. Based on these findings,
author argues that rights holders can
take an active role in the implementation of this provision in particular,
and of women’s human rights in
general.
2239
Rechtshulp
Advocatenblad
94e jrg. nr. 12, december 2014
S. Droogleever Fortuyn
Wie neemt er nog een stagiaire
aan?
– Het aantal stageplaatsen in de
advocatuur neemt af. De afgelopen
jaren traden er steeds minder stagiairs toe tot de beroepsgroep zo blijkt
uit cijfers van de Nederlandse Orde
van Advocaten (NovA). Auteur onderzoekt waarom er terugloop is van het
aantal stage-plaatsen, hoe daar in de
advocatuur mee wordt omgegaan en
of het erg is. Auteur concludeert dat
er voor dit verschijnsel geen eenduidige oplossing is te geven. De advocatuur verandert momenteel structureel en de tot enige tijd geleden
vanzelfsprekend geachte groei is
steeds minder vanzelfsprekend. Een
en ander wordt geïllustreerd aan de
hand van vier portretten van afgestudeerde rechtenstudenten.
P. Louwerse
Idealisme aan de Zuidas
– Met een rondgang langs enkele
grote kantoren brengt auteur in
beeld op welke wijze grote kantoren
gratis rechtshulp verlenen en of het
helpt. Grote advocatenkantoren heb-
ben voor Pro-Bonowerk een apart
beleid. Kantoren hebben het ideële
werk in tijd begrensd en er zijn criteria opgesteld waaraan wordt beoordeeld of een zaak voor juridische
ondersteuning in aanmerking komt.
Een aantal voorbeelden van maatschappelijke organisaties die door
een advocatenkantoor juridisch worden ondersteund worden door auteur
besproken. Vertegenwoordigers van
die maatschappelijke organisaties
geven desgevraagd aan dat de juridische ondersteuning die zij ontvangen, hen zeker helpt.
Advocatenblad
special december 2014
F. de Korte
Het nieuwe leren
– E-learning in de juridische wereld
is toenemend populair. Auteur
bespreekt wat e-learning inhoudt,
wat de voor- en nadelen ervan zijn
en wat dit de jurist kan bieden.
Onder e-learning vallen nascholingscursussen, online vaardigheidstrainingen en video on demand (soort
van hoorcolleges). Daarnaast is er het
webinar (webcollege/online seminar).
Hierbij volgt de deelnemer live een
sessie samen met andere cursisten
waarbij elk achter hun eigen computer zit. Ook de Orde van Advocaten
heeft in de nieuwe beroepsopleiding
de digitale leeromgeving ingevoerd
en eist van aanbieders van e-learning
dat zij aan strenge eisen voldoen
voordat zij trainingen mogen geven.
Kritiek op e-learning is er ook omdat
bijvoorbeeld het netwerkelement
ontbreekt. Auteur adviseert om naast
de klassieke cursus, e-learning
gewoon eens uit te proberen.
F. de Korte
Van papier naar byte
– De advocatuur zal in de komende
jaren de omslag naar het papierloze
werken moeten maken mede vanwege het feit dat vanaf 2016 de rechtbanken volledig digitaal gaan werken. Auteur onderzoekt hoe het er op
dit gebied eigenlijk voor staat in de
advocatuur. Uit een analyse van de
ING blijkt dat technologie de advocatuur zeker kan helpen. Ondanks de
nodige belemmeringen hebben veel
kantoren de afgelopen jaren hierin
dan ook geïnvesteerd. De ervaring is
dat door de digitalisering er veel
werkzaamheden veranderen; de
secretaresse wordt veel meer een
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43
3097
Tijdschriften
personal assistant en het automatisch uitgevoerde werk moet gecontroleerd worden. Het digitale werken
kent natuurlijk ook nadelen. Vaak
zijn de verbindingen slecht en is met
name het werken op afstand moeizaam, maar de grootste zorg is de
beveiliging van alle dossiers.
N. Cloudemans-Voogd
Advocatuurlijke social media
– Kan de advocatuur social media
zakelijk inzetten? Dat is de vraag
waar auteur in deze bijdrage een antwoord op probeert te geven. Het antwoord is ; ja, social media vormen
een business development tool en
kunnen derhalve helpen om bepaalde gestelde doelen te bereiken. Het is
bijvoorbeeld mogelijk om via social
media bezoekers naar een website te
trekken. Daarnaast zijn social media
aantrekkelijk omdat deze het mogelijk maken om beter op de hoogte te
blijven van wat er leeft en kan er, als
gevolg daarvan, beter op ontwikkelingen worden geanticipeerd. Het is
voor advocaten raadzaam om een
social media strategie te ontwikkelen. Advocaten gebruiken voor zakelijke doeleinden vooral Linked In en
Twitter. Hoewel Facebook voornamelijk wordt gezien als een privé sociaal
netwerk blijkt dat succesvol zakelijk
gebruik in de advocatuur mogelijk is.
2240
Rechtspleging & procesrecht
Tijdschrift voor civiele
rechtspleging
22e jrg. nr. 4, november 2014
Mr. I.P.M. van den Nieuwendijk
De nieuwe arbitragewet bezien
vanuit het perspectief van de
gewone rechter
– De nieuwe arbitragewet treedt op 1
januari 2015 in werking. Er wordt een
overzicht gegeven
van de belangrijkste
wijzigingen van de
arbitragewet vanuit
het perspectief van de gewone rechter. Naast de afbakening van de
bevoegdheid van de gewone rechter
in verband met het bestaan van een
geldige arbitrageovereenkomst, heeft
de gewone rechter een assisterende
3098
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43
rol en een controlerende rol ten aanzien van arbitrage. Aan de orde
komen onder andere de plaatsing
van het arbitraal beding in algemene
voorwaarden op de zwarte lijst, de
institutionele wraking, de tenuitvoerlegging en vernietiging van een arbitraal vonnis, de mogelijkheid tot
terugverwijzing naar het scheidsgerecht en het overgangsrecht.
Tijdschrift voor de
procespraktijk
Nr. 5, november 2014
M.K.M. Enderink, A. Al Mansouri
Nieuwe regeling buitengerechtelijke kosten
– Vanuit de rechtspraktijk bestaat
behoefte aan meer zekerheid over de
hoogte van de toekenning van buitengerechtelijke kosten omdat procederen grote financiële risico’s met zich
meebrengt. Sommige partijen durven
een geschil daarom niet aanhangig te
maken. In het rapport BGK-Integraal
2013 zijn aanbevelingen gedaan ter
bevordering van een zo uniform
mogelijke beoordeling van gevorderde
buitengerechtelijke kosten. Weliswaar
zijn in 2012 de Wet normering van de
vergoeding voor kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte
(WIK) en het Besluit vergoeding voor
buitengerechtelijke incassokosten
ingevoerd, deze regelingen regelen
echter niet alle situaties genoemd in
het rapport Voorwerk II uit 2000, dat
werd gepubliceerd voordat het rapport BGK-Integraal werd uitgebracht.
Er is nog een lange wet te gaan voordat uniformiteit bij de toekenning
van buitengerechtelijke kosten is
bereikt.
S.J.W. van der Putten
Beroepsaansprakelijkheid van de
gerechtsdeurwaarder
– Er is weinig jurisprudentie over de
aansprakelijkheid van de gerechtsdeurwaarder. In deze bijdrage wordt
aan de hand van literatuur en jurisprudentie de rechtsverhouding en de
grondslag voor aansprakelijkheid
geschetst. In een volgende bijdrage
worden de beroepsfouten in de praktijk belicht. De algemene zorgvuldigheidsnorm voor deurwaarders ligt
vast in de Verordening beroeps- en
gedragsregels gerechtsdeurwaarders,
waarin is opgenomen dat de gerechtsdeurwaarder zich gedraagt zoals een
goed gerechtsdeurwaarder betaamt.
De deurwaarder moet beoordelen of
het verantwoord is om de ambtshandeling uit te voeren en op welke wijze
dit moet gebeuren. De gerechtsdeurwaarder is contractueel aansprakelijk
jegens de rekwirant indien hij een
beroepsfout begaat. Het verdient aanbeveling om de overeenkomst tot
ambtelijke dienstverlening als
specialis van de overeenkomst van
opdracht te codificeren in de
Gerechtsdeurwaarderswet. Ook verdient het aanbeveling dat de KBvG in
haar kwaliteitsnormen een minimumbedrag noemt waar de gerechtsdeurwaarder zich voor moet verzekeren en bestpractice voor schrijft dat
de gerechtsdeurwaarder zich jegens
de rekwirant voor verdergaande aansprakelijkheid moet exonereren.
Advocatenblad
94e jrg. nr. 12, december 2014
T. Scheltema
Reflecteren op het recht
– Tijdens het afscheidssymposium
voor Geert Corstens werd ingegaan op
de vraag wat bezuinigingen, efficiency
en ‘verbestuurlijking’ voor het het
recht betekenen. De rechtspraak
wordt steeds meer gezien als een
overheidsdienst. Deze verzakelijking
zet de verhoudingen van de trias politica machten op scherp doordat geen
tegenwicht meer wordt geboden aan
politiek en bestuur. Door toegenomen
werkdruk komt de rechter niet meer
toe aan zijn taak om te reflecteren op
het recht en dat is funest voor de
rechtsstaat. Een van de sprekers, Maurits Barendrecht, wees op het feit dat
rechters zelf het heft in handen moeten nemen bij het bedenken van
betaalbare procedures. Ybo Buruma
besprak de verhouding tussen het
bestuur en de burger aan de hand van
de bestuurlijke boetepraktijk.
2241
Staats- & bestuursrecht
De Gemeentestem
164e jrg. nr. 7412, 24 november 2014
Mr. dr. S.A.J. Munneke, Gst. 2014/111
Kroniek bestuurlijk
organisatierecht
– Deze kroniek behandelt de ontwikkelingen op het terrein van het
bestuurlijk organisatierecht voor
zover dat voor decentrale overheden,
Tijdschriften
in het bijzonder
gemeenten, relevant
is. De vorige kroniek
over dit onderwerp
behandelde de ontwikkelingen tot 1
oktober 2013 (Gst.
2013/130). In deze
kroniek komen de ontwikkelingen
aan de orde die zich nadien en tot 1
oktober 2014 hebben voorgedaan.
Advocatenblad
94e jrg. nr. 12, december 2014
T. Scheltema
Tombola van het Turkse recht
– In Turkije wachten advocaten die
ooit de leider van de Koerdische
arbeiders partij PKK hebben bijgestaan, op hun berechting. De verdachte advocaten zijn van mening
dat zij worden vervolgd vanwege de
uitoefening van hun beroep en dat
het in wezen gaat om een afrekening
van premier Erdogan met zijn politieke tegenstanders. In een andere
politiek getinte zaak verwees de rechter door naar het Constitutionele Hof
op grond van het argument dat de
1 Sv; Richtlijn 2012/13/EU
– Twee jaar na de inwerkingtreding
van de wet processtukken is het het
volgens auteur mogelijk te bezien
hoe de verdediging in strafzaken met
deze wet haar voordeel kan doen nu
enige jurisprudentie over deze wet is
verschenen. Daarnaast is het voor
verdachten mogelijk om een direct
beroep te doen op de nog niet in de
Nederlandse wet geïmplementeerde
Europese richtlijn betreffende het
recht op informatie in strafprocedures. Auteur bespreekt het recht op
inzage in processtukken, de mogelijkheid van bezwaar tegen het weigeren
van inzage of het geheel niet reageren op een verzoek tot inzage en tot
slot de mogelijkheid van het OM te
bepalen dat bepaalde stukken wel in
kunnen worden gezien, maar dat
geen afschrift wordt verstrekt. Al met
al bieden zowel de wet processtukken
als de Richtlijn volgens auteur mogelijkheden, maar dan moet de verdediging wel beschikken over de nodige
creativiteit en vasthoudendheid.
zaak behandeld was door een speciale rechtbank die inmiddels is opgeheven vanwege onder meer corruptie.
De verdachte advocaten willen nu
dat hun zaak ook wordt voorgelegd
aan het Constitutionele Hof. Tijdens
eerdere zittingen in dit proces werd
dit verzoek door de rechter steeds
afgewezen. Tijdens de laatste zitting
echter werd de zaak verdaagd tot volgend jaar mei en kregen de vervolgde
advocaten hun telefoons terug en
werden alle opgelegde beperkingen
opgeheven. Volgens een betrokkene
is het nu afwachten wat er in de tussentijd allemaal gaat gebeuren.
2242
Straf (proces)recht,
penitentiair recht &
criminologie
Advocatenblad
94e jrg. nr. 12, december 2014
J. Baar, P. Verweijen
art. 1 Wet processtukken; art. 30 lid
AANWIJZINGEN VOOR AUTEURS
Het verdient aanbeveling vóór het inzenden van artikelen contact
op te nemen met het redactiebureau; dit kan dubbel of vergeefs werk
voorkomen.
• Opinies zijn in beginsel gebonden aan de omvang van één pagina.
Dit is 800 woorden.
• Bijdragen voor de rubriek O&M omvatten maximaal 1200 woorden.
• Bijdragen voor de rubriek Reacties blijven binnen de 600 woorden
Het NJB kent verschillende soorten hoofdartikelen. Voor alle artikelen
en een naschrift binnen de 300 woorden.
geldt dat de auteur in de eerste alinea’s duidelijk maakt aan de NJBlezers waarom dit artikel interessant is om verder te lezen.
- Noten kunnen alleen bij artikelen worden geplaatst; daarin geen
meningen, toelichtingen of andere uitweidingen, maar alleen vin-
• Wetenschappelijke artikelen: omvang inclusief notenapparaat
3 000 tot maximaal 5 000 woorden. Uitgebreidere versies kunnen
op de NJB-site worden geplaatst. Deze artikelen voldoen aan de
maatstaven van het wetenschappelijk forum. Zij vermeerderen de
dplaatsen.
- Meestal ontvangt de auteur binnen 1 maand bericht of de inzending zal worden geplaatst.
- Artikelen of andere bijdragen die elders in dezelfde of vrijwel dezelf-
bestaande kennis met relevante nieuwe inzichten die methodisch
de vorm zijn of worden gepubliceerd worden niet aanvaard.
worden verantwoord.
Bij inzending dient vermeld te worden of en waar het artikel of de
Auteurs van wetenschappelijke artikelen kunnen de redactie verzoeken hun artikel aan peer review te laten onderwerpen. Meer informatie op www.njb.nl onder Voor Auteurs
• Lessen voor de praktijk: indicatie van de omvang inclusief
notenapparaat 2 500 woorden. Dit is een analyse van een expert
met als doel de praktijk te informeren over ‘best practices’.
• Focus: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2500 woor-
andere bijdrage eveneens ter plaatsing is aangeboden.
- Auteurs die bij een zaak of onderwerp waarover zij in het NJB willen
schrijven, betrokken zijn of zijn geweest, dienen dat in een voetnoot te
vermelden met een korte uitleg van de aard van hun betrokkenheid.
- Het al dan niet op verzoek van de redactie aanbieden van artikelen
aan het NJB impliceert toestemming voor openbaarmaking en
verveelvoudiging t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
den. Deze artikelen geven een schets en ordening van interessante
actuele ontwikkelingen in een deelgebied.
• Essays: indicatie van de omvang 3 000 woorden. Dit is een prikkelende beschouwing over een breder onderwerp. Verwijzingen
Een uitgebreide toelichting op het bovenstaande is te lezen in de
brochure Schrijven voor het NJB, te vinden op www.njb.nl onder
Voor Auteurs
staan bij voorkeur in de tekst zelf.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43
3099
Wetgeving
Een overzicht van aanhangige wetsvoorstellen en gepubliceerde staatsbladen met links naar de integrale
Kamerstukken is opgenomen op de
NJB-site www.njb.nl
Staatsblad
Financieel-economische
criminaliteit
2243 - Wet tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van
Strafvordering en de Wet op de economische delicten met het oog op
het vergroten van de mogelijkheden
tot opsporing, vervolging, alsmede
het voorkomen van financieel-economische criminaliteit (verruiming
mogelijkheden bestrijding financieeleconomische criminaliteit)
– Deze wet beoogt een aanscherping
van de strafposities bij financieeleconomische criminaliteit alsmede
een verruiming van de mogelijkheden voor opsporing, vervolging en
adequate bestraffing van dit soort
feiten. In de wet wordt in de eerste
plaats de omschrijving van een aantal delicten verruimd en geactualiseerd, die centraal staan in de bestrijding van financieel-economische
criminaliteit. Het gaat om de strafbaarstelling inzake misbruik van
gemeenschapsgeld, de strafbaarstelling van witwassen en de strafbaarstellingen inzake ambtelijke corruptie en corruptie in de private sector.
Ook wordt een strafverzwaringsgrond geïntroduceerd gericht op het
harder aanpakken van het stelselmatig plegen van misdrijven in de sfeer
van de Wet op de economische delicten. Voorts wordt een flexibel boeteplafond in het strafrecht ingevoerd
zodat rekening kan worden gehouden met de draagkracht van ondernemingen die strafbare feiten plegen. Verder wordt de aftrek van
kosten bij ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een
wettelijke regeling voorzien. Daarnaast beoogt de wet de mogelijkheden tot opsporing van financieel-economische criminaliteit verder te
verbeteren door het invoeren van
een snellere procedure om te oorde-
3100
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43
len over de inbeslagneming van stukken, wanneer onder andere advocaten en notarissen zich beroepen op
hun verschoningsrecht. Met de wet
wordt uitvoering gegeven aan diverse toezeggingen aan de Tweede
Kamer inzake de bestrijding van
financieel-economische criminaliteit.
Ook geeft de wet uitvoering aan de
voornemens van dit kabinet, zoals
vermeld in het regeerakkoord, om de
financiële en georganiseerde criminaliteit hard aan te pakken. De wet
komt tevens tegemoet aan enkele
aanbevelingen gedaan door internationale organisaties.
Inwerkingtreding op een bij kb te
bepalen tijdstip.
Wet van 19-011-2014, Stb. 2014, 445 (Kamerstukken
33 685)
Verduidelijking rookverbod
2244 - Wet tot verduidelijking van de
rookverboden in de Tabakswet, met
inbegrip van een algemeen rookverbod in de horeca
– Deze wet bevat twee kernen:
1. een, inhoudelijk gezien, technische
modernisering van paragraaf 5 inzake de rookverboden;
2. een wettelijke verankering van het
rookverbod in de horeca met daaruit
voortvloeiend een schrapping van de
uitzondering voor kleine cafés.
De wetswijziging is in beginsel uitsluitend bedoeld om bestaande
ambities duidelijker rechtstreeks in
de wet te verankeren. De wettelijke
verankering van het rookverbod ziet
onder meer en met zoveel woorden
op de horeca, zonder uitzondering
voor de kleine cafés.
Inwerkingtreding op een bij kb te
bepalen tijdstip.
Wet van 5-11-2014, Stb. 2014, 447 (Kamerstukken
33 791)
Toelating van startende
buitenlandse ondernemers
2245 - Besluit tot wijziging van het
Vreemdelingenbesluit 2000 in verband met de introductie van een
grondslag voor toelating van startende buitenlandse ondernemers en het
afschaffen van de meldplicht voor
kort verblijf van vreemdelingen van
buiten de Europese Unie
– Dit besluit bevat een aanpassing
van het Vb 2000 waardoor vreemdelingen van buiten de EU/EER die een
innovatieve onderneming in Nederland willen starten, een verblijfsvergunning kunnen verkrijgen. In het
VV 2000 en de Vreemdelingencirculaire 2000 worden nadere regels
gesteld over het verlenen van de verblijfsvergunning aan startende
ondernemers. Het kabinet heeft
ervoor gekozen om enige flexibiliteit
in de regeling in te bouwen door nog
niet alle voorwaarden in het Vb 2000
op te nemen. Op dit moment worden
de voorwaarden dat de vreemdeling
één jaar een verblijfsvergunning als
startende ondernemer mag hebben
en dat de vreemdeling duurzaam
over voldoende middelen van
bestaan moet beschikken, in het Vb
2000 neergelegd.
Verder wordt de algemene verplichting voor kort verblijvende vreemdelingen van buiten de EU om zich binnen drie dagen na binnenkomst in
Nederland te melden (artikel 4.48 Vb
2000) geschrapt.
Inwerkingtreding m.i.v. 01-01-2015,
m.u.v. artikel I, onderdeel D (vervallenverklaring artikel 4.48 Vb 2000),
dat in werking treedt m.i.v.
28-11-2014 en terugwerkt tot en
met 01-01-2014.
Besluit van 19-11-2014, Stb. 2014, 450
Definitie hoofdverblijf in
dezelfde woning en einde
voorschotregeling AOW
Inwerkingtreding
2246 - Besluit tot vaststelling van het
tijdstip van inwerkingtreding van de
wet van 9 juli 2014 tot wijziging van
de Algemene Ouderdomswet in verband met beëindiging van de voorschotregeling en vaststelling van een
grondslag voor het stellen van regels
ten aanzien van hetgeen wordt verstaan onder het hebben van het
hoofdverblijf in dezelfde woning (Stb.
2014, 307) en het Besluit regels
hoofdverblijf in dezelfde woning
AOW (Stb. 2014, 385)
– De artikelen I, onderdelen A, B, D
en E, III en IV van de wet en het
besluit treden in werking m.i.v. 28-112014 en werken terug tot en met
01-02-2014. De artikelen I, onderdeel
C, en II, van de wet treden in werking
m.i.v. 28-11-2014.
Inwerkingtredingsbesluit van 18-11-2014, Stb. 2014, 451
Wetgeving
Op afstand uitleesbare
meetinrichtingen
Inwerkingtreding
2247 - Besluit houdende vaststelling
van het tijdstip van inwerkingtreding
van enkele onderdelen van de Elektriciteitswet 1998, de Gaswet en het
Besluit op afstand uitleesbare meetinrichtingen en het vervallen van
enkele onderdelen van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet
– De in dit besluit genoemde artikelen gaan over de plaatsing van op
afstand uitleesbare meetinrichtingen
gedurende de grootschalige uitrol.
De uitrol vindt plaats vanaf januari
2015 en resulteert op 31 december
2020 in een situatie waarin aan alle
kleinverbruikers een op afstand
uitleesbare meetinrichting ter
beschikking is gesteld. De artikelen I,
onderdeel J, artikel 26ae van de Elektriciteitswet 1998, en artikel II,
onderdeel E, artikel 13e van de Gaswet, van de Wet van 26 februari 2011
tot wijziging van de Elektriciteitswet
1998 en de Gaswet ter verbetering
van de werking van de elektriciteitsen gasmarkt (Stb. 2011, 130) treden
in werking met ingang van 01-012015.
De artikelen 26ad van de Elektriciteitswet 1998 en 13d van de Gaswet
vervallen met ingang van 01-012015.
De artikelen 4, derde lid, en 5, derde
lid, van het Besluit op afstand uitleesbare meetinrichtingen (Stb. 2011,
426) treden in werking met ingang
van 01-01-2015 en artikel 5, eerste
lid, onderdeel c, van dat besluit
treedt in werking met ingang van
01-07-2016.
Inwerkingtredingsbesluit van 19-11-2014, Stb. 2014, 453
E-sigaret
2248 - Besluit houdende tijdelijke
regels met betrekking tot de elektronische sigaret (Tijdelijk warenwetbesluit elektronische sigaret)
– De elektrische sigaret werd in eerste instantie in Nederland aangemerkt als geneesmiddel in de zin van
artikel 1 van de Geneesmiddelenwet.
Naar aanleiding van een uitspraak
van het Haagse gerechtshof van 26
juni 2012 met betrekking tot de
e-sigaretten van een specifieke fabrikant, is in de tweede helft van 2012
besloten de e-sigaret aan te merken
als een waar in de zin van de Warenwet. Signalen over het toenemende
gebruik van de e-sigaret en vragen
over de veiligheid van e-sigaretten en
navulverpakkingen zijn voor de
Staatssecretaris van VWS aanleiding
geweest om de Nederlandse Voedselen Warenautoriteit (hierna: NVWA)
en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (hierna: RIVM) te
vragen een signaaladvies over de veiligheid van deze producten op te
stellen. Vanwege de conclusies uit
het onderzoek van de NVWA en het
RIVM is overgegaan tot het opstellen
van dit besluit om daarmee op het
gebied van de veiligheid van de
e-sigaret regels te stellen. Tevens
wordt door middel van de voorschriften van dit besluit informatie verschaft aan de consument over de
eigenschappen van de e-sigaret. Dit
besluit wordt genomen vooruitlopend op de implementatie van Richtlijn 2014/40/EU5 (hierna: herziene
Tabaksproductenrichtlijn). Implementatie van deze richtlijn wordt
verwacht in de eerste helft van 2016.
Het besluit wordt ingetrokken zodra
de herziene Tabaksproductenrichtlijn
in 2016 wordt geïmplementeerd.
Inwerkingtreding m.i.v. 01-02-2015.
Besluit van 24-11-2014, Stb. 2014, 456
Beëindiging publieke taak
Wereldomroep
Inwerkingtreding
2249 - Besluit houdende vaststelling
van het tijdstip van inwerkingtreding
van artikel I, onderdeel AA, van de
Wet van 28 juni 2012 tot wijziging
van onder meer de Mediawet 2008 in
verband met aanpassing van de
rijksmediabijdrage, beëindiging van
de wettelijke taken van de Stichting
Radio Nederland Wereldomroep en
aanpassingen van meer technische
aard (Stb. 2012, 319)
– Artikel I, onderdeel AA, van de wet
treedt in werking met ingang van
01-01-2015 voor zover het betreft
vervanging van artikel 2.137, eerste
en tweede lid, van de Mediawet 2008.
Inwerkingtredingsbesluit van 20-11-2014, Stb. 2014, 461
Nieuwe
wetsvoorstellen
Herziening strafrechtelijke
tenuitvoerlegging
2250 - Wetsvoorstel (21-11-2014) tot
wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met een herziening van de
wettelijke regeling van de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen (Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen)
– Dit wetsvoorstel strekt ertoe de
huidige wetgeving rondom de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke
beslissingen te herzien. Doelstellingen voor de tenuitvoerlegging zijn
het sneller starten van de tenuitvoerlegging, het daadwerkelijk tenuitvoerleggen van straffen en het goed
informeren van alle relevante partners binnen en buiten de strafrechtsketen. Daarnaast wil het kabinet ook
in de fase van tenuitvoerlegging en
bij de beëindiging van straffen en
maatregelen de positie van slachtoffers en nabestaanden versterken. Een
voorwaarde voor het bereiken van
deze doelen is dat de regie op en de
samenwerking binnen de uitvoeringsketen wordt versterkt. Om dit te
realiseren wordt onder meer de
coördinatie van de feitelijke tenuitvoerlegging van strafrechtelijke
beslissingen centraal belegd bij een
uitvoeringsdienst van het Ministerie
van VenJ, te weten het Centraal Justitieel Incassobureau (verder: CJIB). De
regie op de tenuitvoerlegging komt
bij de Minister van VenJ te liggen.
Hiertoe wordt voorgesteld de Minister van VenJ wettelijk te belasten met
de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen. Het openbaar
ministerie – thans nog formeel
belast met de tenuitvoerlegging –
verstrekt in de nieuwe situatie alle
voor tenuitvoerlegging vatbare
beslissingen aan de minister. Daarnaast blijft het openbaar ministerie
verantwoordelijk voor specifieke
taken binnen de tenuitvoerlegging,
zoals het waar dat nodig is in het
kader van de tenuitvoerlegging
aanbrengen van zaken bij de strafrechter, teneinde deze een vervolgbe-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43
3101
Wetgeving
slissing te laten nemen. Deze
bevoegdheidsverdeling en de verdergaande centralisatie sluit volgens het
kabinet aan bij de praktijk, waarbij de
formele verantwoordelijkheid voor
de tenuitvoerlegging en de feitelijke
tenuitvoerlegging steeds verder uit
elkaar zijn komen te liggen. Deze
centralisatie moet de regie bevorderen op de tenuitvoerlegging als
onderdeel van de strafrechtsketen en
draagt bij aan een efficiënte strafrechtspleging als geheel.
Naast de verschuiving van de verantwoordelijkheid in de tenuitvoerlegging worden met dit wetsvoorstel
enkele andere inhoudelijke wijzigingen voorgesteld. Dit betreft onder
meer een wijziging van de huidige
betekeningsregeling, waarmee het
mogelijk wordt gemaakt gerechtelijke mededelingen elektronisch te
betekenen. Verder wordt voorgesteld
de minister de bevoegdheid te geven
de tenuitvoerlegging van niet-gratieerbare beslissingen – zoals onherroepelijke geldboetevonnissen onder
de € 340 – te beëindigen indien met
de verdere tenuitvoerlegging daarvan geen redelijk doel wordt gediend.
Daarnaast wordt wettelijk voorzien
in termijnen waarbinnen het vonnis
moet zijn verstrekt aan de Minister
van VenJ (het CJIB), zodat snel met de
ten uitvoerlegging kan worden
gestart. Een vierde voorbeeld van een
inhoudelijke wijziging is dat wordt
voorgesteld de standaardtermijn
waarbinnen een taakstraf moet worden uitgevoerd te verlengen, onder
schrapping van de mogelijkheid deze
termijn eenmaal te verlengen.
Buiten deze inhoudelijke wijzigingen
wordt voorgesteld de bepalingen die
zien op de tenuitvoerlegging van
sancties en thans versnipperd zijn te
vinden in het Wetboek van Strafrecht
en het Wetboek van Strafvordering
zoveel mogelijk bij elkaar te brengen
in één nieuw boek binnen het Wetboek van Strafvordering. Hiertoe
wordt het huidige Boek V van het
Wetboek van Strafvordering integraal
opnieuw vastgesteld.
Kamerstukken II 2014/15, 34 086, nrs. 1-4
3102
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43
Implementatie Procedure- en
Opvangrichtlijn
2251 - Wetsvoorstel (24-11-2014) tot
wijziging van de Vreemdelingenwet
2000 ter implementatie van Richtlijn
2013/32/EU van het Europees parlement en de Raad van 26 juni 2013
betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en
intrekking van de internationale
bescherming (PbEU 2013, L 180) en
Richtlijn 2013/33/EU van het Europees parlement en de Raad van 26
juni 2013 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers
om internationale bescherming
(PbEU 2013, L 180)
– Zie de rubriek Nieuws in NJB
2014/2200, afl. 42, p. 3039.
Kamerstukken II 2014/15, 34 088, nrs. 1-4
Digitale (straf)processtukken
2252 - Wetsvoorstel (24-11-2014) tot
wijziging van het Wetboek van Strafvordering en de Wet op de economische delicten in verband met het
gebruik van elektronische processtukken (digitale processtukken
Strafvordering)
– Het voorliggende wetsvoorstel is
van belang voor de verdere ontwikkeling van een moderne strafrechtspleging. Het beoogt het gebruik van
digitale processtukken te faciliteren
en te kanaliseren. Daartoe bevat het
een drietal regelingen: (1) een regeling voor de integriteit van processtukken in elektronische vorm, (2)
een regeling voor het elektronisch
ondertekenen van processtukken, en
(3) een regeling voor het langs elektronische weg doen van aangifte,
indienen van verzoeken, schrifturen
en klaagschriften, instellen van
rechtsmiddelen en kennisnemen van
processtukken. Het wetsvoorstel is
gebaseerd op de volgende uitgangspunten: de gelijkstelling van papieren en elektronische documenten,
het niet voorschrijven van de toepassing van bepaalde technieken, het
behoud van bestaande regels en verantwoordelijkheden en ten slotte het
uitgangspunt van nevenschikking.
De ontwikkelingen op het gebied van
de informatie- en communicatietechnologie bieden de opsporingsambtenaren de mogelijkheid een procesverbaal in elektronische vorm op te
stellen en vast te leggen. Daarnaast is
het mogelijk een proces-verbaal in
papieren vorm te scannen zodat een
proces-verbaal in elektronische vorm
wordt verkregen. De voor een strafzaak relevante gegevens kunnen vervolgens langs elektronische weg aan
het openbaar ministerie ter beschikking worden gesteld. Daarbij kan
gebruik worden gemaakt van het
internet. Als de officier van justitie
besluit tot strafvervolging dan kan
een elektronisch strafdossier worden
samengesteld, dat langs elektronische weg aan de griffie van het
gerecht ter beschikking wordt
gesteld. Nadat de uitspraak van de
rechter onherroepelijk is, kan het
strafdossier beschikbaar worden
gesteld ten behoeve van de tenuitvoerlegging van het vonnis. Ook voor
de justitiabelen, zoals de verdachte,
diens raadsman, een slachtoffer of
een getuige, kan het van belang zijn
om langs elektronische weg met het
openbaar ministerie of het gerecht
in contact te komen, omdat daardoor
sneller en eenvoudiger kan worden
gecommuniceerd.
Tot het moment waarop de aanlevering, het gebruik en de verwerking
van schriftelijke documenten in elektronische vorm ten behoeve van een
strafdossier volledig is gerealiseerd,
zullen de papieren documenten door
middel van scannen in een elektronisch dossier (zijnde een digitale
kopie van het papieren dossier) kunnen worden opgenomen. De Archiefwet en daarop gebaseerde nadere
regelgeving maken het mogelijk de
papieren documenten te vervangen.
Indien voldaan wordt aan de eisen
van vervanging kan voor het papieren origineel een elektronisch origineel in de plaats komen.
Dit wetsvoorstel geeft in de eerste
plaats regels voor de integriteit van
processtukken in elektronische vorm.
Daaronder zijn ook begrepen de elektronische processtukken die geen
schrifttekens bevatten, bijvoorbeeld
elektronische bestanden van foto’s of
video-opnamen. Vanwege de aansluiting bij het begrip processtukken zijn
de normen van het wetsvoorstel van
toepassing op de elektronische processtukken die onderdeel vormen
van het strafdossier. Voor de opsporingsinstanties, het openbaar ministerie en de rechtspraak betekent dit
dat zij ervoor moeten zorgdragen dat
Wetgeving
de integriteit van ieder processtuk
kan worden nagegaan. Dit geldt ook
voor processtukken die eerder als
een aangifte, verzoek, deskundigenrapport of anderszins bij die instanties zijn ingediend.
Dit wetsvoorstel bevat tevens een
grondslag voor een nadere regeling
bij algemene maatregel van bestuur
voor het ondertekenen of waarmerken van elektronische processtukken
met behulp van een elektronische
handtekening. In de gevallen waarin
de wet het vereiste stelt van het
ondertekenen of waarmerken van
een processtuk, is de regeling voor de
elektronische handtekening van toepassing op eenieder tot wie het
betreffende wettelijke voorschrift is
gericht. Hiervoor kan worden verwezen naar het overzicht van de ondertekening en waarmerking van stukken, opgenomen in Bijlage I. Dit
betreft in het bijzonder de officier
van justitie, de rechter, de rechtercommissaris of de griffier. Dit kan
onder omstandigheden ook de verdachte, een getuige, deskundige of
raadsman zijn.
Het wetsvoorstel geeft verder regels
voor het elektronische berichtenverkeer tussen de burger en de rechterlijke macht. Dit betreft het langs
elektronische weg doen van aangifte,
indienen van klaagschriften, schrifturen en verzoeken, en het instellen
van rechtsmiddelen door de justitiabele. Aan de indiening bij het openbaar ministerie of de rechtspraak
van elektronische documenten door
getuigen of getuigen-deskundigen
worden geen nadere regels gesteld.
De indiening kan geschieden op een
wijze als voorgeschreven in het procesreglement van de rechtspraak. Het
is van belang dat hierover zoveel
mogelijk landelijk eenvormige kaders
gelden. Ook aan de indiening van
stukken door onder andere advocaten, deskundigen en de Reclassering
zijn geen nadere regels gesteld. Voor
de rechtstreeks belanghebbenden,
zoals de verdachte of het slachtoffer,
ligt dit anders. Het voorstel regelt dat
zij zich voor het elektronisch doen
van aangiften, het indienen van
klaagschriften, schrifturen of verzoeken en het instellen van rechtsmiddelen gebruik moeten maken van
een daartoe aangewezen elektronische voorziening.
Kamerstukken II 2014/15, 340 90, nrs. 1-4
Strafbaarheid prostituant
2253 - Initiatiefwetsvoorstel (25-112014) tot wijziging van het Wetboek
van Strafrecht en het Wetboek van
Strafrecht BES, houdende de invoering van de strafbaarstelling van misbruik van prostitué(e)s die slachtoffer van mensenhandel zijn (Wet
strafbaarstelling misbruik
prostitué(e)s die slachtoffer zijn van
mensenhandel)
– Dit wetsvoorstel (initiatief van de
leden Segers, Rebel en Kooiman)
strekt tot strafbaarstelling van degene die seksuele handelingen verricht
met een prostitué(e) terwijl hij of zij
weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat hij of zij daartoe is gedwongen of bewogen, dat wil zeggen een
slachtoffer van mensenhandel is.
In het Wetboek van Strafrecht is het
uitbuiten van personen die tegen
betaling seksuele handelingen verrichten expliciet strafbaar gesteld.
Dergelijke uitbuiting geldt als een
vorm van mensenhandel. Artikel
273f van het Wetboek van Strafrecht
stelt zowel het uitbuiten strafbaar als
het voordeel trekken uit deze uitbuiting. Recente, wetenschappelijke analyse (de quickscan ‘Prostituant en
strafrecht, quickscan van de strafrechtelijke verantwoordelijkheden
van de prostituant bij mensenhandel
en minderjarigheid’, mr. dr. Kai Lindenberg, RuG, 2014) laat zien dat het
niet waarschijnlijk is dat ook klanten
van prostitué(e)s, die gebruik maken
van de diensten van een slachtoffer
van mensenhandel, onder het huidige in artikel 273f geformuleerde
begrip ‘voordeel trekken’ kunnen vallen. Initiatiefnemers achten het
noodzakelijk dat er een eenduidige
strafbepaling komt voor prostituanten die weten of redelijkerwijs moeten weten gebruik te maken van
diensten van een prostitué(e) die het
slachtoffer is van uitbuiting en/of
mensenhandel. Daarbij hebben de
initiatiefnemers, behalve naar de
voorstellen van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en de genoemde
quickscan, ook gekeken naar de internationale context.
Kamerstukken II 2014/15, 34 091, nrs. 1-3
Ontvreemde cultuurgoederen
2254 - Wetsvoorstel (28-11-2014) tot
wijziging van het Burgerlijk Wetboek
en enige andere wetten ter implementatie van Richtlijn 2014/60/EU
betreffende teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze
buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht en houdende wijziging van Verordening (EU) nr.
1024/2012 (herschikking) (PbEU
2014, L 159)
– Richtlijn 2014/60/EU beoogt een
wijziging en herschikking van richtlijn 93/7/EEG teneinde de mogelijkheid voor de lidstaten te verbeteren
om teruggave te verkrijgen van als
nationaal beschermd bezit aangemerkte cultuurgoederen die sinds
1993 op onrechtmatige wijze buiten
hun grondgebied zijn gebracht, waardoor een betere bescherming van het
erfgoed van de lidstaten wordt bevorderd. Het toepassingsgebied is uitgebreid tot alle cultuurgoederen die uit
hoofde van nationale wetgeving of
van nationale administratieve procedures door een lidstaat zijn aangemerkt of omschreven als nationaal
artistiek, historisch of archeologisch
bezit in de zin van artikel 36 van het
VwEU. Ter bevordering van een meer
doeltreffende en uniforme toepassing van de richtlijn moet de administratieve samenwerking tussen de
lidstaten worden versterkt. Hiertoe
wordt het informatiesysteem interne
markt (IMI) ingezet dat de uitwisseling tussen centrale autoriteiten van
lidstaten zal vergemakkelijken. De
termijn dat binnen 2 maanden moet
worden nagegaan of het in een andere lidstaat ontdekte cultuurgoed
inderdaad een cultuurgoed is in de
zin van de richtlijn, is verlengd tot 6
maanden. De verjaringstermijn van
een rechtsvordering tot teruggave
van een cultuurgoed wordt verlengd
van 1 naar 3 jaren. De bezitter van
het cultuurgoed heeft verder recht
op een naar omstandigheden van het
geval vast te stellen billijke vergoeding, mits hij bij de verkrijging van
de zaak de nodige zorgvuldigheid
heeft betracht. Om een uniforme
interpretatie van het begrip ‘de nodige zorgvuldigheid’ te vergemakkelijken is ten slotte een niet-limitatieve
lijst van criteria opgenomen
Kamerstukken II 2014/15, 34 097, nrs. 1-3
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43
3103
Wetgeving
2255
Vervolgstukken
Cliëntenrechten zorg
Verslag van een schriftelijk overleg
(27-11-2014) over het wetsvoorstel
houdende regels ter bevordering van
de kwaliteit van zorg en de behandeling van klachten en geschillen in de
zorg (Wet kwaliteit, klachten en
geschillen zorg).
Kamerstukken I 2014/15, 32 402, J
Winstuitkering
medisch-specialistische
zorgaanbieders
Verslag (03-12-2014) en nota naar
aanleiding van het verslag (04-122014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet cliëntenrechten zorg
en enkele andere wetten om het
mogelijk te maken dat aanbieders
van medisch-specialistische zorg,
mits zij aan een aantal voorwaarden
voldoen, winst uitkeren (voorwaarden voor winstuitkering aanbieders
medisch-specialistische zorg).
Kamerstukken I 2014/15, 33 168, F-G
Vestigingseisen voor
Nederlanders uit Aruba,
Curaçao en St. Maarten
Voorlichting van de Afdeling advisering van de Raad van State (02-122014) over het wetsvoorstel van het
lid Bosman houdende regulering van
de vestiging van Nederlanders van
Aruba, Curaçao en Sint Maarten in
Nederland (Wet regulering vestiging
van Nederlanders van Aruba, Curaçao
en Sint Maarten in Nederland).
– De Afdeling concludeert dat een
toelatingsregeling die bedoeld is
voor Nederlanders uit de andere landen van het Koninkrijk, omdat zij
daar wonen (of hebben gewoond),
daar hoofdverblijf hebben of daar
geboren zijn uit ouders met de
Nederlandse nationaliteit (afstamming), tot gevolg heeft dat een
onderscheid wordt gemaakt op grond
van de nationale afkomst van deze
personen. Op grond van de gelijkheidsgeboden en discriminatieverboden kan een dergelijk onderscheid
alleen door zwaarwegende redenen
worden gerechtvaardigd. De Afdeling
wijst erop dat een toelatingsregeling
3104
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43
die is gericht op alle Nederlanders
van elk van de drie landen Aruba,
Curaçao en Sint Maarten zo breed en
ongedifferentieerd is, dat er ernstige
twijfels zijn of een dergelijke regeling een proportioneel middel vormt
om de nagestreefde doelen, te weten
bescherming van de Nederlandse
openbare orde in Nederland en
bescherming van het economisch
welzijn door het tegengaan van een
onevenredig gebruik van sociale
voorzieningen zoals de bijstand, te
bereiken. Daarom zijn er ook ernstige twijfels of het onderscheid naar
nationale afkomst gerechtvaardigd
kan worden geacht. Indien al zou
moeten worden aangenomen dat er
sprake is van onderscheid naar
etniciteit of ras geldt dit temeer,
omdat de redenen voor het maken
van dergelijk onderscheid ingevolge
de jurisprudentie van het EHRM nog
zwaarwegender moeten zijn dan bij
het onderscheid naar nationale
afkomst. Naar aanleiding van de
tweede voorlichtingsvraag heeft de
Afdeling ook sterke twijfels of de
voorwaarde van het ontbreken van
een strafblad en van het beschikken
over een startkwalificatie (om zich
vrij te kunnen vestigen en geen aanvraag om een vestigingsvergunning
te hoeven doen) een geschikt, noodzakelijk en proportioneel middel is
ter bescherming van de Nederlandse
openbare orde en van het economische welzijn door het tegengaan van
een onevenredig gebruik van sociale
voorzieningen zoals de bijstand. Deze
twijfels maken dat het onderscheid
naar nationale afkomst vooralsnog
niet als gerechtvaardigd kan worden
beschouwd.
Kamerstukken II 2014/15, 33 325, nr. 11
Verticale integratie zorg
Nader voorlopig verslag over (25-112014) en nadere memorie van antwoord bij (28-11-2014) en eindverslag
(02-12-2014) over het wetsvoorstel
tot wijziging van de Wet marktordening gezondheidszorg en enkele
andere wetten, teneinde te voorkomen dat zorgverzekeraars zelf zorg
verlenen of zorg laten aanbieden
door zorgaanbieders waarin zij zelf
zeggenschap hebben.
Kamerstukken I 2014/15, 33 362, G-H-I
Vastleggen
kentekengegevens
Brief van de Minister van VenJ (1711-2014) over het wetsvoorstel tot
wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met de regeling
van het vastleggen en bewaren van
kentekengegevens door de politie.
– Brief met een reactie van het kabinet naar aanleiding van de ongeldigverklaring van de richtlijn dataretentie.
Kamerstukken II 2014/15, 33 542, nr. 16
Afschaffing plusregio’s
Eindverslag (25-11-2014) over het
wetsvoorstel tot wijziging van de Wet
gemeenschappelijke regelingen en
enkele andere wetten in verband met
de afschaffing van de plusregio’s.
Kamerstukken I 2014/15, 33 659, I
Meldplicht datalekken
Nota naar aanleiding van het nader
verslag (02-12-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet
bescherming persoonsgegevens en
de Telecommunicatiewet in verband
met de invoering van een meldplicht
bij de doorbreking van maatregelen
voor de beveiliging van persoonsgegevens (meldplicht datalekken).
Kamerstukken II 2014/15, 33 662, nr. 11
Langdurige Zorg
Brief (04-12-2014) van de voorzitter
van de vaste cie. voor VWS inzake het
wetsvoorstel met Regels inzake de
verzekering van zorg aan mensen die
zijn aangewezen op langdurige zorg
(Wet langdurige zorg).
– Met deze brief meldt de voorzitter
dat de commissie zich genoodzaakt
ziet af te zien van een nadere reactie
op de voorhang van het Besluit langdurige zorg nu is gebleken dat het
Besluit reeds ter advisering naar de
Raad van State is gestuurd en deze
inmiddels advies heeft uitgebracht.
Kamerstukken I 2014/15, 33 891, N
Kiesrecht niet-Nederlandse
ingezetenen BES-eilanden
Verslag van een schriftelijk overleg
(02-12-2014) over het wetsvoorstel
tot wijziging van de Kieswet en de
Wet openbare lichamen Bonaire, Sint
Eustatius en Saba, houdende aanpassing van de regeling met betrekking
tot het kiesrecht van niet-Nederlanders bij eilandsraadsverkiezingen.
Kamerstukken I 2014/15, 33 900, A
Wetgeving
Verkorting duur voortgezette
uitkering Appa
Brief van de Minister van BZK
(26-11-2014) over het wetsvoorstel
tot wijziging van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers en
van de Wet schadeloosstelling leden
Tweede Kamer in verband met een
verkorting van de duur van de voortgezette uitkering en in verband met
enkele wijzigingen van technische
aard (Wet verkorting duur voortgezette uitkering Appa).
– Brief over uitstel beantwoording
verzoek Nederlandse Genootschap
van Burgemeesters (NGB) om het
overgangsrecht in het wetsvoorstel
op twee punten aan te passen tot het
voornemen van de regering om een
voorstel tot verkorting van de voortgezette uitkering opnieuw in te dienen (zie nr. 8) is uitgevoerd.
Kamerstukken II 2014/15, 33 946, nr. 9
Elektronische vispas
Nader voorlopig verslag (05-12-2014)
over het wetsvoorstel tot wijziging
van de Visserijwet 1963 om de mogelijkheid op te nemen om gegevens
van de schriftelijke toestemming
voor sportvisserij op de binnenwateren elektronisch te kunnen verstrekken i.p.v. uitsluitend op schrift.
Kamerstukken I 2014/15, 33 947, C
voorstel tot wijziging van de Herzieningswet toegelaten instellingen
volkshuisvesting.
– Met de brieven aan beide Kamers
wordt een nota van wijziging met
betrekking tot de Herzieningswet
toegelaten instellingen volkshuisvesting toegezonden alsmede de integrale wettekst van de Herzieningswet, zoals voorgesteld na de novelle
en de drie nota’s van wijziging.
Kamerstukken II en I 2014/15, 33 966, nrs. 15-16, E
Financieel toetsingskader
pensioenen
Verslag (28-11-2014), nota naar aanleiding van het verslag (04-12-2014)
en brief (04-12-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling en de Invoeringsen aanpassingswet Pensioenwet in
verband met aanpassing van het
financieel toetsingskader voor pensioenfondsen (Wet aanpassing financieel toetsingskader).
– Met de brief wordt een afschrift
gestuurd van de brief aan de Tweede
Kamer over de reactie van De Nederlandsche Bank (DNB) op het verzoek
om af te zien van toepassing van de
zogenoemde bijdrage aan hersteleis
op de vaststelling van de pensioenpremies voor het jaar 2015.
en enige andere wetten (Belastingplan 2015).
Kamerstukken II en I 2014/15, 34 002, nrs. 77-78, C
Inkomensondersteuning
AOW-ers
Nota van wijziging (03-12-2014) bij
het wetsvoorstel tot wijziging van de
Algemene Ouderdomswet, de Wet
Financiering sociale verzekeringen,
de Participatiewet en de Wet op de
huurtoeslag in verband met het toekennen van een inkomensondersteuning aan personen die een uitkering
ontvangen op grond van de Algemene Ouderdomswet en intrekking van
de Wet mogelijkheid koopkrachttegemoetkoming oudere belastingplichtigen.
Kamerstukken II 2014/15, 34 015, nr. 7
Uitvoeringswet erkenning
beschermingsmaatregelen
Nota naar aanleiding van het verslag
(01-12-2014) over het wetsvoorstel
tot uitvoering van Verordening (EU)
Nr. 606/2013 van 12 juni 2013 betreffende de wederzijdse erkenning van
beschermingsmaatregelen in burgerlijke zaken (PbEU 2013, L181) (Uitvoeringswet verordening wederzijdse
erkenning van beschermingsmaatregelen in burgerlijke zaken).
Kamerstukken II 2014/15, 34 021 nr. 6
Kamerstukken I 2014/15, 33 972, C, D (herdruk), E
Financieel toezicht
Eindverslag (02-12-2014) over het
wetsvoorstel tot wijziging van de Wet
bekostiging financieel toezicht in
verband met de afschaffing van de
overheidsbijdrage, de invoering van
Europees bankentoezicht en de
bestemming van door de Autoriteit
Financiële Markten en de Nederlandsche Bank opgelegde dwangsommen
en boetes.
Kamerstukken I 2014/15, 33 957, D
Beloningsbeleid banken
Memorie van antwoord (28-11-2014)
bij het wetsvoorstel tot wijziging van
de Wet op het financieel toezicht
houdende regels met betrekking tot
het beloningsbeleid van financiële
ondernemingen (Wet beloningsbeleid financiële ondernemingen).
Buitengerechtelijke geschillenbeslechting consumenten
Nota naar aanleiding van het verslag
(02-12-2014) over het wetsvoorstel
(02-07-2014) strekkende tot Implementatie van de Richtlijn 2013/11/
EU van 21 mei 2013 betreffende
alternatieve beslechting van consumentengeschillen en tot wijziging
van Verordening (EG) nr. 2006/2004
en Richtlijn 2009/22/EG en uitvoering van de Verordening (EU) nr.
524/2013 van 21 mei 2013 betreffende onlinebeslechting van consumentengeschillen en tot wijziging van
Verordening (EG) nr. 2006/2004 en
Richtlijn 2009/22/EG (Implementatiewet buitengerechtelijke geschillenbeslechting consumenten).
Kamerstukken II 2014/15, 33 982, nr. 6
Kamerstukken I 2014/15, 33 964, C
Belastingwet 2015
Novelle kerntaken
volkshuisvesting
Brieven (01-12-2014) en derde nota
van wijziging over en bij het Wets-
Lijsten van vragen en antwoorden
(18-11-2014) en voorlopig verslag (0412-2014) over het wetsvoorstel tot
wijziging van enkele belastingwetten
Opzegging sociaal zekerheidsverdrag met Marokko
Verslag (01-1-2014) over het wetsvoorstel houdende goedkeuring van het
voornemen tot opzegging van het op
14 februari 1971 te Rabat tot stand
gekomen Algemeen Verdrag inzake
sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko (Trb. 1972, 34), en het op
3 november 1972 te Rabat tot stand
gekomen Administratief Akkoord
betreffende de wijze van toepassing
van het Algemeen Verdrag inzake
sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko (Trb. 1973, 130).
Kamerstukken II 2014/15, 34 052, nr. 6
Jeugdverblijven
Verslag (04-12-2014) over het wetsvoorstel over het wetsvoorstel tot
vaststelling van bepalingen op het
gebied van jeugdverblijven (Wet op
de jeugdverblijven)
Kamerstukken II 2014/15, 34 053, nr. 5
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43
3105
Wetgeving
2256
Nota’s,
rapporten &
verslagen
Fraudebestrijding
Brief van de Minister van VenJ
(21-11-2014) over de coördinatie van
de fraudebestrijding.
– Het kabinet heeft in juni 2013
besloten tot de oprichting van de
ministeriële commissie aanpak fraude, met als doel een verdere versterking van de fraudebestrijding en de
coördinatie daarvan. Zoals alle ministeriële commissies staat ook deze
onder voorzitterschap van de Minister-President en de coördinerend
bewindspersoon is de Minister van
VenJ. De inspanningen zijn momenteel volledig gericht op de uitrol en
implementatie van het actieplan dat
volgens vier hoofdlijnen moet leiden
tot een ‘ontkokerde’ en integrale
manier van werken: fraudebestendige regelgeving, goed functionerende
basisregistraties en een verbeterde
informatiepositie, de bestrijding van
faciliterende fraudefenomenen en
een gerichte aanpak van fraudeurs.
Deze strategie is gebaseerd op de
overtuiging van het kabinet dat het
antifraudebeleid alleen effectief kan
zijn als de aangescherpte opsporing
van fraudeurs samengaat met het
wegnemen van kwetsbaarheden in
beleid en regelgeving en versterking
van het toezicht. De leden Gesthuizen en Berndsen hebben voorstellen
gedaan voor oprichting van een nationale fraudeautoriteit en het aanstellen van een nationale fraudecommissaris. Het kabinet verkiest de
geïntensiveerde coördinatie door
middel van een ministeriële commissie en de inrichting van het stelsel
zoals hiervoor beschreven, boven de
oprichting van een fraudeautoriteit
of de aanstelling van een nationale
fraudecommissaris. In de eerste
plaats is de huidige verdeling van
verantwoordelijkheden tussen
bewindspersonen helder en bestaat
er bij hen of de betrokken diensten
geen misverstand over de prioriteit
die de fraudebestrijding heeft. In de
3106
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43
praktijk is ook niet zozeer behoefte
aan een concentratie van verantwoordelijkheden bij één partij die als
regisseur optreedt, maar aan een verbetering van het instrumentarium
en de randvoorwaarden die partijen
in staat stellen om op te treden en
krachtiger samen te werken.
Bovendien acht het kabinet doorzettingsmacht van één partij niet verenigbaar met de ministeriële verantwoordelijkheid. Het wenst daarom
niet te tornen aan de systematiek die
bewindslieden zonder inmenging
van anderen verantwoordelijk maakt
voor hun portefeuille.
king van inwilligingspercentages uitgesplitst naar het land van herkomst
van de asielzoeker. Vooral wat dit
laatste punt betreft, is het immers
belangrijk om een indicatie te hebben over de wijze waarop lidstaten
omgaan met een asielverzoek van
personen uit hetzelfde land van herkomst. Dit is immers relevante informatie in het licht van de Nederlandse ambitie om te komen tot een
harmonisatie van het Europees asielsysteem waarin een vergelijkbaar
asielverzoek in alle lidstaten tot
dezelfde uitkomst leidt.
Kamerstukken II 2014/15, 19 637, nr. 1927
Kamerstukken II 2014/15, 17 050, nr. 491
Mensensmokkel
Inwilligingspercentages
asielaanvragen
Brief van de Staatssecretaris van VenJ
(24-11-2014) over de inwilligingspercentages bij asielaanvragen.
– In 2013 bedroeg het inwilligingspercentage in Nederland 61 procent.
Dit percentage is berekend door het
totaal aantal positieve beslissingen
op asielaanvragen af te zetten tegenover alle beslissingen van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)
op asielaanvragen. Bij deze positieve
beslissingen is geen verder onderscheid gemaakt naar de wettelijke
grondslag waarop de asielvergunning
is verleend. Indien bij de berekening
van het inwilligingspercentage uitsluitend rekening wordt gehouden
met de positieve beslissingen waarbij
op internationale gronden verblijf is
toegekend, zoals dat de voorkeur
heeft van het Europees Asielondersteuningsbureau (EASO), komt het
inwilligingspercentage in Nederland
lager te liggen. Het inwilligingspercentage in Nederland is dan 30 procent, waar het gemiddelde in de
Europese Unie 29 procent betreft. In
de jaarrapportage van EASO wordt
hierover ook inzicht gegeven. Deze
rapportage is als bijlage meegestuurd. Nederland sluit bij het vaststellen van het nationale inwilligingspercentage, steeds meer aan bij
de methodiek die EASO en Eurostat
hanteren. Nederland deelt immers
het Europese streven om te komen
tot eenduidige inwilligingspercentages, die een goede Europese vergelijking van deze percentages mogelijk
maken. Het betreft dan zowel een
vergelijking van de algemene inwilligingspercentages, als een vergelij-
Brief van de Staatssecretaris van VenJ
(24-11-2014) over de resultaten van
de maatregelen die zijn genomen om
mensensmokkel naar Nederland
tegen te gaan.
– De KMar, het OM, de politie, de IND,
het COA en het Expertisecentrum
Mensenhandel en Mensensmokkel
(EMM) hebben de afgelopen maanden intensief samengewerkt om
meer zicht te krijgen op de verhoogde migratiestroom van Eritreeërs en
Syriërs. Daarnaast was het doel om de
georganiseerde smokkel van deze
groepen op te sporen en smokkelaars
te vervolgen. Hiervoor is een Landelijke Staf Grootschalig Bijzonder Optreden (LSGBO) migratiecriminaliteit,
een landelijke samenwerkingsstructuur, opgericht. Vanuit de LSGBO is
gestuurd op de handhaving, opsporing en intelligence van de KMar en
Politie rondom de aanpak van mensensmokkel van Eritreeërs en Syriërs.
In de periode mei tot en met oktober
2014 zijn meer dan 230 personen
geregistreerd voor aan mensensmokkel gerelateerde incidenten. Verder
zijn ruim 110 verdachten aangehouden. De IND, KMar en Politie hebben
de reisroutes en modus operandi van
de smokkelaars dan wel de faciliteerders, zoals reisagenten, in dit proces
onderzocht. Dit hebben ze onder
meer gedaan aan de hand van gehoren van asielzoekers. Hierdoor was
het mogelijk om binnen een kort
tijdsbestek een beter beeld te krijgen
van de migratiestromen en modus
operandi van de mensensmokkel van
Eritreeërs en Syriërs naar Nederland.
Uit dit beeld blijkt dat het merendeel
van de Eritreeërs en Syriërs via de
zuidelijke lidstaten, met name via Ita-
Wetgeving
lië, het Schengengebied binnenkomt.
Deze migranten gebruiken vervolgens verschillende vervoersmiddelen
om door te reizen naar andere lidstaten, waaronder Nederland. De LSGBO
heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan de aanpak van mensensmokkel. Daarom heeft de bewindsman besloten dat het werk van de
LSGBO binnen de bestaande organisaties structureel wordt voortgezet. In
Europees verband zijn maatregelen
getroffen om mensensmokkel naar
de EU nog effectiever aan te pakken.
Het project illegale immigratie van
het European Multidisciplinary Platform Against Crime Threat (EMPACT)
richt zich specifiek op de bestrijding
van mensensmokkel naar en binnen
het Schengengebied. Binnen dit project worden verschillende operationele acties door de lidstaten uitgevoerd
om mensensmokkel aan te pakken.
In 2015 zal onder leiding van Frankrijk en in nauwe samenwerking met
Nederland en het Verenigd Koninkrijk een operationele actie worden
uitgevoerd om mensensmokkel vanuit de zuidelijke lidstaten naar Noorden West Europa tegen te gaan. Daarnaast is een liaison van het OM
geplaatst in Italië.
Kamerstukken II 2014/15, 28 638, nr. 127
met die van de Belastingdienst is
gebleken dat op 16 juni j.l. 42 ambtenaren lid waren van een OMG. Daarnaast is 1 lidmaatschap bij het Rijk
door eigen melding aan het licht
gekomen. Bij het Rijk werken er 2, bij
de rechterlijke macht en de provincies geen, bij gemeenten 13, bij de
waterschappen 1 en bij Defensie 27.
Met deze preciezere cijfers kunnen
verdere stappen genomen worden.
De minister acht het wenselijk dat
betrokken overheidswerkgevers signaleringen dat zij OMG-leden in hun
dienst hebben, zullen laten volgen
door passende maatregelen. In die
gevallen waarbij bekend is dat een
medewerker van Defensie (burger of
militair, waaronder reservist) lid is
van een OMG wordt de medewerker
hierop aangesproken. Tijdens dit
gesprek worden de eventuele consequenties van het lidmaatschap
geschetst, afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het geval en
de aard van de functie. Daarnaast
wordt bezien of de gedragingen
aanleiding kunnen zijn voor ontslag
of dat binnen de mogelijkheden van
de wet de Verklaring van Geen
Bezwaar van de desbetreffende
medewerker dient te worden ingetrokken.
Kamerstukken II 2014/15, 28 684, nr. 424
Ambtenaren-outlaws
Brief van de Minister van VenJ (24-112014) over de mogelijkheid om het
aantal mensen in overheidsdienst dat
lid is van een Outlaw Motorcycle
Gang (OMG) terug te dringen.
– Alle overheden en overheidsonderdelen onderschrijven de norm dat
het ongewenst is dat ambtenaren,
ook in privésituaties, willens en
wetens verkeren in omgevingen met
personen die min of meer structureel normen en wetten overtreden, of
beraden zich daarop. Er zijn in 2014
als gevolg hiervan geen bij de politie
bekende OMG-leden bij de overheid
meer werkzaam die in 2013 niet al
bij de overheid werkzaam waren. De
aanpak is als volgt. De politie brengt,
op basis van eigen constateringen
actief in kaart wie lid zijn van OMG’s.
Zij doet dat op basis van fysieke
waarneming van de zogenaamde
club colours in combinatie met
identificatie, en eigen verklaringen
van personen die melden lid, supporter of hang around te zijn. Uit vergelijking van deze gegevens van politie
Recidivecijfers
Brief van de Staatssecretaris van VenJ
(24-11-2014) bij de toezending van
het WODC-onderzoek met de meest
recente recidivecijfers.
– Deze cijfers geven een compleet
beeld van de recidiveontwikkeling in
de periode 2002–2010, waarover eerder een kabinetsdoelstelling is vastgesteld. De rapportage bevat tevens
een verdiepend onderzoek naar de
mogelijke verklaringen van de geconstateerde afname van de recidive.
Daarbij staat de vraag centraal of
aannemelijk kan worden gemaakt
dat het kabinetsbeleid uit de onderzochte periode gericht op een dadergerichte aanpak heeft bijgedragen
aan de gemeten afname van de strafrechtelijke recidive onder jeugdige
daders en volwassen ex-gedetineerden. Het is de onderzoekers gelukt
om op basis van het nu beschikbare
cijfermateriaal en de nu beschikbare
technieken, hierover voorzichtige
conclusies te trekken. Op basis van
dit onderzoek stelt de staatssecreta-
ris vast dat, naast andere factoren, de
dadergerichte aanpak binnen het
gevoerde kabinetsbeleid een belangrijke rol heeft gespeeld bij de afname
van recidive. Dit geeft hem voldoende vertrouwen om het ingezette
beleid voort te zetten.
In 2007 nam het toenmalige kabinet
zich voor het ‘7-jaars’ percentage
recidivisten in de periode 2002–2010
met 10 procentpunten terug te
brengen: bij ex-gedetineerden van
circa 75% naar 65% en bij jeugdige
daders van circa 60% naar 50%. Voor
de groepen waarvoor de recidivedoelstellingen werden geformuleerd is de
recidive tussen 2002 en 2010
gedaald. Onder ex-gedetineerden is
de afname van de recidive het
grootst. Van alle volwassenen die in
2010 een penitentiaire inrichting
verlieten, had 47,3% binnen twee jaar
een nieuw justitiecontact naar aanleiding van enig misdrijf. Van degenen die in 2002 uitstroomden, was
dit nog 56,6%. In de populatie van
jeugdige daders met een strafzaak is
de recidive ook afgenomen, maar
minder sterk dan bij de ex-gedetineerden. De daling deed zich ook
later voor, vanaf 2006. Over het
geheel genomen is de prevalentie
van recidive binnen twee jaar met
4,1 procentpunten gedaald, van
39,5% in 2002 naar 35,4% in 2010.
Ook andere dadergroepen zijn in
beeld gebracht. Ook daar is het beeld
bemoedigend, zij het dat voor deze
groepen de daling zich in het laatste
waarnemingsjaar niet lijkt voort te
zetten. Dit geldt voor de ex-JJI-pupillen, voor ex-reclassenten en voor de
totale populatie van volwassen
daders. De verschillen zijn niet groot,
maar de stijging is wel opmerkelijk,
aangezien in de vier laatste Recidiveberichten van het WODC steeds sprake was van een daling van de strafrechtelijke recidive, in alle sectoren
van de strafrechtpleging. Mede naar
aanleiding van dit onderzoek is
besloten nog eens kritisch te kijken
naar het kwaliteitssysteem van
erkende gedragsinterventies. In
2005 zijn er een tiental kwaliteitscriteria opgesteld, waaraan gedragsinterventies moeten voldoen en is de
Erkenningscommissie Gedragsinterventies Justitie ingesteld. De
bewindsman wil het kwaliteitssysteem van gedragsinterventies aanpassen en het systeem meer op één
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43
3107
Wetgeving
lijn brengen met ontwikkelingen op
het terrein van kwaliteitsverbetering
in de forensische zorg, jeugdzorg en
methodiekontwikkeling in de penitentiaire en justitiële jeugdinrichtingen. De focus op recidivevermindering blijft, maar het kan eenvoudiger
en goedkoper. Hij verwacht de Kamer
in het voorjaar van 2015 hierover
nader te kunnen informeren.
Kamerstukken II 2014/15, 29 270, nr. 94
Politie en strafrecht
Brief van de Minister van VenJ (2111-2014) met een reactie op het rapport ‘Politiemensen over het strafrecht’ en in het bijzonder over het
punt daaruit dat de terugkoppeling
vanuit het Openbaar Ministerie en
de rechtspraak richting de politie
over een strafzaak verbetering
behoeft.
– In 2012 is door de Radboud Universiteit in opdracht van Politie en
Wetenschap onderzoek verricht naar
de beleving van uitvoerende politiemensen over het strafrechtelijk vervolg van hun werk. Uit het onderzoek
blijkt dat de ondervraagde politieagenten van mening zijn dat het
strafrecht niet altijd voldoende aansluit op hun eigen werkzaamheden
en daaraan onvoldoende ondersteuning biedt. Deze constatering richt
zich op drie thema’s: de eisen die aan
het bewijs worden gesteld, de hoogte
van de opgelegde straffen en de toepassing van voorlopige hechtenis. Uit
het onderzoek blijkt dat de meeste
politiemensen gemotiveerd zijn; ook
zij die in het onderzoek aangeven
ongenoegen te voelen. Een deel komt
tot een zekere relativering, zowel
over het strafrecht als over de taak
en positie van de politie. Het onderzoek geeft volgens de minister een
nuttige analyse van de opvatting van
politiemensen over de werking van
de strafrechtketen. Hij ziet echter
geen aanleiding voor maatregelen
bovenop de maatregelen die hij voor
een goede werking van de strafrechtketen reeds heeft getroffen. Deze
maatregelen maken onderdeel uit
van het programma Versterking Prestaties Strafrechtketen.
Kamerstukken II 2014/15, 29 279, nr. 213
Versterking Prestaties
Strafrechtketen (VPS)
Brief van de Minister van VenJ (2111-2014) met een voortgangsrappor-
3108
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43
tage op het gebied van de Versterking Prestaties Strafrechtketen.
– De rapportage is als bijlage bij deze
brief te vinden. Aan de ingezette
koers wordt vastgehouden. Een groot
aantal verbeterslagen is gemaakt of
gaande. De planning van het wetgevingsprogramma is in overleg met
de ketenpartners aangepast. In de
voortgangsrapportage is de doelstelling van het programma op dit punt
dan ook aangepast; het wetgevingsprogramma zal niet in het jaar 2016
maar in 2017 worden afgerond. De
aanpak van de werkhoeveelheden bij
het OM heeft, door het tijdelijk aantrekken van juristen en de vorming
van een Centraal Voorraadteam voor
de verwerking van pieken in te
beoordelen zaken, het beoogde effect.
Het aantal te beoordelen zaken daalt
conform verwachting. Hierdoor stijgt
de omvang van het onderhanden
werk. De start van het project ‘Mobiel
Effectief Op Straat’ (MEOS) heeft op
17 november j.l. plaatsgevonden.
Gefaseerd vindt een eerste uitrol in
een proefsituatie plaats van 1000
smartphones. Bij een voorspoedig
verloop zal binnen enkele maanden
de zogenaamde Digibon-functionaliteit aan MEOS worden toegevoegd,
waarmee veelvoorkomende overtredingen kunnen worden afgehandeld,
zoals verkeersovertredingen en feiten die met een strafbeschikking
kunnen worden afgedaan. Met de
smartphone wordt het strafbare feit
dan zonder papieren bon afgehandeld. In maart 2015 zullen nadere
besluiten worden genomen over het
verdere tempo van uitrol van MEOS.
Kamerstukken II 2014/15, 29 279, nr. 215
Invloed griffierecht op
aantal (handels)zaken
Brief van de Minister van VenJ (2411-2014) waarin wordt gereageerd op
berichtgeving dat het aantal handelszaken met financieel belang dat door
de rechter in eerste aanleg is behandeld met 26 procent is gedaald.
– Op 2 april 2014 publiceerde de
Raad voor de rechtspraak op zijn
website het bericht dat uit onderzoek
van de Raad blijkt dat het aantal
handelszaken met financieel belang
dat door de rechter in eerste aanleg
is behandeld, tussen 2010 en 2013
met 26 procent is gedaald. De analyses van de Raad voor de rechtspraak
zouden er op wijzen dat de hogere
griffierechttarieven het beroep op de
rechter bij dit soort zaken aanzienlijk
hebben geremd. Op 14 april 2014
publiceerde de Raad het rapport ‘In
de schaduw van de rechter - Individuele en maatschappelijke kosten en
baten van de juridische infrastructuur’. Behalve op het onderzoek van
de Raad wordt in deze brief ingegaan
op het WODC-onderzoek ‘Evaluatie
competentiegrensverhoging 2011’,
een wetenschappelijk forum over
‘Daling handelszaken onderzocht’ en
een evaluatie van de Stichting Economisch Onderzoek. Het onderzoek van
de Raad is een theoretisch model dat
de bredere maatschappelijke effecten
van individuele beslissingen over het
al dan niet starten van een rechtszaak in kaart beoogt te brengen.
Door de heffing van griffierechten is
volgens het model in 2012 naar
schatting ca. 1 miljard euro aan
transacties weggevallen of tenminste
anders verlopen dan zonder griffierechten het geval zou zijn geweest.
Het WODC heeft onderzoek gedaan
naar de daadwerkelijke ontwikkelingen tussen 2009 en 2012. Het WODC
concludeert op basis van analyse van
de ontwikkeling van de feitelijke –
dus niet theoretisch berekende –
instroom- en uitstroomcijfers dat
veranderingen in de hoogte van de
griffierechten geen sterk effect op de
instroom van zaken hebben gehad.
De dalende trend in het aantal civiele zaken blijkt al te zijn ingezet in
2009. Dus vóór de invoering van de
Wet griffierechten burgerlijke zaken,
die plaatsvond in november 2010.
WODC en Raad hebben naar aanleiding van het verschijnen van deze
twee onderzoeksrapporten een
wetenschappelijk forum georganiseerd. Twee onafhankelijke wetenschappers – dr. P.A.T.M. Geurts (Universiteit Twente, Methoden en
Technieken) en dr. B.C.J. Van Velthoven (Universiteit Leiden, Rechtseconomie) – werd gevraagd de onderzoeken kritisch tegen het licht te
houden. Een verslag van die bijeenkomst is onlangs gepubliceerd op de
website van het WODC. Het verslag
bevat tevens de repliek van de onderzoekers en een nawoord van het
WODC en de Raad. Uit het verslag
van het symposium valt op te maken
dat de twee wetenschappelijk referenten de conclusie van de Raad –
dat hogere griffierechten de daling
Wetgeving
van handelszaken hebben veroorzaakt – niet onderschrijven.
Kamerstukken II 2014/15, 29 279, nr. 216
Dublin-overdracht Italië
Brief van de Staatssecretaris van VenJ
(20-11-2014) over de uitspraak van 4
november 2014 van het Europees
Hof voor de Rechten van de Mens in
de zaak van de familie Tarakhel
tegen Zwitserland (No. 29217/12).
– De zaak gaat over de Dublin-overdracht van een Afghaans echtpaar en
hun zes minderjarige kinderen naar
Italië door de Zwitserse autoriteiten.
Verzoekers hebben bij het EHRM
gesteld dat een terugkeer naar Italië
in strijd zou zijn met artikel 3 EVRM
(verbod op een onmenselijke behandeling). Verzoekers wezen op de systematische tekortkomingen in het
Italiaanse opvangsysteem en het ontbreken van afdoende garanties voor
een goede opvang. Nederland heeft,
evenals Italië, Noorwegen, Zweden en
het Verenigd Koninkrijk, als derde
partij geïntervenieerd in de procedure. Verzoekers – een echtpaar en hun
vijf oudste kinderen – zijn per boot
Italië binnengekomen en hebben
daarna in Zwitserland een asielaanvraag ingediend. In Zwitserland is
een zesde kind geboren. De Zwitserse
autoriteiten hebben een Dublinclaim
op Italië gelegd, omdat gelet op de
EU-Dublinverordening Italië verantwoordelijk zou zijn voor de asielaanvraag. Het Hof overweegt dat de
opvang van asielzoekers in Italië weliswaar niet te vergelijken valt met
Griekenland, maar dat bij terugsturen naar Italië wel de mogelijkheid
bestaat dat asielzoekers in overbevolkte en slecht gefaciliteerde
opvang terechtkomen, of helemaal
geen opvang krijgen. Families met
kinderen zijn bovendien een extra
kwetsbare groep. Het EHRM acht dat
een ontoereikende garantie is gegeven voor een bij de leeftijd van de
kinderen passende ontvangst bij
terugkeer. Bij gebreke van gedetailleerde en betrouwbare informatie
over de specifieke opvangfaciliteit, de
materiële opvangvoorzieningen en
het behoud van de gezinseenheid,
beschikten de Zwitserse autoriteiten
over onvoldoende garanties dat het
gezin zou worden opgevangen op
een wijze die voor de leeftijd van de
kinderen passend zou zijn. Daarom
acht het EHRM het in deze zaak
noodzakelijk dat garanties worden
verkregen voorafgaand aan de overdracht. De uitspraak van het EHRM
heeft consequenties voor de overdracht van gezinnen met minderjarige kinderen door alle Dublinlanden
naar Italië. In die gevallen zijn garanties van de Italiaanse autoriteiten
nodig. De garanties dienen concreet
te waarborgen dat het gezin bijeen
wordt gehouden en de opvang passend is voor de leeftijd van de kinderen. Momenteel wordt door de IND
bij de Italiaanse autoriteiten
gevraagd op welke wijze deze individuele garanties, in individuele zaken
kunnen worden verkregen. Het is
nog niet bekend hoe de Italiaanse
autoriteiten daarop zullen reageren.
Kamerstukken II 2014/15, 29 344, nr. 122
Total Loss Absorbing
Capacity banken
Brief van de Minister van Financiën
(17-11-2014) over het Total Loss
Absorbing Capacity (TLAC) concept.
– Op 10 november jl. is door de
Financial Stability Board (FSB) een
formeel conceptvoorstel gepubliceerd voor een Total Loss Absorbing
Capacity (TLAC), een minimumvereiste voor de hoeveelheid bail-inbaar
kapitaal en schuld die mondiale systeemrelevante banken in de toekomst zullen moeten aanhouden. In
deze brief wordt ingegaan op de
belangrijkste elementen van dit
recente voorstel, de verhouding tot
het Europese bail-in-raamwerk, het
Nederlandse standpunt en het verdere proces.
Kamerstukken II 2014/15, 32 013, nr. 86
Big data en profilering
Brief van de Minister van EZ (19-112014) over big data en profilering.
– Deze brief, die mede namens de
Minister van BZK en de Staatssecretaris van VenJ is geschreven, vormt
een aanzet tot een kabinetsvisie op
de fenomenen big data en profilering
in de private sector, in relatie tot het
recht op privacy en het recht op gelijke behandeling. De ontwikkeling van
informatie- en communicatietechnologie en het internet zorgen voor een
snelgroeiende stroom aan gegevens
die vaak herleidbaar zijn tot personen. Deze grote hoeveelheid gegevens, vaak aangeduid met de term
big data, kan steeds beter worden
geanalyseerd en gebruikt voor tal
van nieuwe toepassingen. Om de
maatschappelijke en economische
potentie van big data ten volle te
benutten is het belangrijk dat de
gebruiker met vertrouwen gebruik
maakt van het internet en de daarmee verbonden apparatuur. Een van
de pijlers voor het vertrouwen is de
manier waarop met de gegevens
wordt omgegaan. Gebruikers willen
erop kunnen vertrouwen dat hun privacy daarbij wordt gerespecteerd en
dat ze op grond van hun persoonsgegevens niet worden gediscrimineerd.
Deze brief gaat nader in op het economisch en maatschappelijk potentieel van big data en profilering en
beschrijft tegelijkertijd hoe de wet
daarbij bescherming biedt tegen een
inbreuk op de persoonlijke levenssfeer en een ongelijke behandeling.
Waar de wet niet altijd aansluit op de
praktijk van big data en profilering
zullen, bovenop het voldoen aan de
formele eisen van de wet, andere
manieren moeten worden gevonden
om het vertrouwen van de burger te
borgen, zodat hij zijn data beschikbaar kan blijven stellen voor innovatief gebruik van big data en profilering. Deze brief verkent welke
mogelijkheden daartoe bestaan. De
brief richt zich op het gebruik van
big data en profilering in de private
sector. Het gebruik van big data in de
publieke sector, meer in het bijzonder in het domein van de veiligheid,
zal aan bod komen in een advies van
de Wetenschappelijke Raad voor het
Regeringsbeleid over het thema ‘big
data, veiligheid en privacy’. Dit advies
is gevraagd door de Ministers van
VenJ en BZK, en wordt medio 2015
verwacht.
Kamerstukken II 2014/15, 32 761, nr. 78
Integratiebeleid
Brief van de Minister van SZW
(21-11-2014) over de voortgang van
de Agenda Integratie het afgelopen
jaar.
– In de bijlage bij deze brief is het
volledige overzicht meegestuurd van
de voortgang langs de drie lijnen uit
de Agenda: ‘omgaan met anderen en
verinnerlijken van waarden’, ‘grenzen
stellen en opvoeden’, ‘meedoen en
zelfredzaamheid’. In het in november
verschenen Jaarrapport Integratie
2014 van het CBS, dat ook met deze
brief wordt aangeboden, wordt
geconstateerd dat er op onderdelen
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43
3109
Wetgeving
vooruitgang is geboekt op de emancipatie van migranten. Goed nieuws
is dat de criminaliteitscijfers onder
migranten zijn teruggelopen en dat
de achterstand in het onderwijs ten
opzichte van autochtone Nederlanders in 2013 kleiner is geworden.
Toch is er nog steeds sprake van een
aanzienlijke sociaaleconomische achterstandspositie van migranten. De
economische recessie treft migranten harder dan autochtonen. Daarnaast is de hoge werkloosheid onder
migrantenjongeren zorgelijk. In de
brief wordt vervolgens ingegaan op
de oplopende maatschappelijke
spanningen naar aanleiding van de
situatie in het Midden-Oosten, het
onderzoek onder Nederlandse moslimjongeren dat tot commotie heeft
geleid en de benodigde inzet van
overheid en samenleving.
zorgers van cliënten met een Wlzindicatie ook recht zouden hebben
op respijtzorg vanuit Jeugdwet of
Wmo 2015, zou dit tot dubbele
bekostiging leiden. Voor kortdurend
eerstelijns verblijf onder de Zvw is
bepalend dat het gaat om een tijdelijke behoefte van de verzekerde aan
medisch noodzakelijk verblijf in verband met geneeskundige zorg. De
medische noodzaak tot geneeskundige zorg van voorbijgaande aard moet
de verzekerde zelf aangaan (en niet
de mantelzorger van de verzekerde).
In afwachting van onderbrenging in
de Zvw per 2016 wordt eerstelijns
verblijf voor één jaar via een subsidieregeling gefinancierd, de subsidieregeling eerstelijns verblijf 2015. Wlz
cliënten vallen buiten deze subsidieregeling.
Kamerstukken II 2014/15, 33 578, nr. 13
Kamerstukken II 2014/15, 32 824, nr. 79
Eerstelijnszorg
Parlementaire enquête
Woningcorporaties
Brief van de Staatssecretaris van
VWS (21-11-2014) over kortdurende
zorg met verblijf en de vraag wie
waarvoor verantwoordelijk is na 1
januari 2015.
– In de bijlage bij deze brief wordt
uitvoerig ingegaan op verblijf met
kortdurende zorg in het gemeentelijk
domein (Jeugdwet en Wmo 2015), in
de Zvw en in de Wlz waarbij ook
wordt stilgestaan bij de huidige situatie in de AWBZ. Het gemeentelijk
domein (Wmo 2015/Jeugdwet) is verantwoordelijk voor het ondersteunen
van mantelzorgers van cliënten zonder een Wlz-indicatie. Een belangrijke vorm van ondersteuning kan zijn
het bieden van respijtzorg, dat wil
zeggen: zorg waardoor een mantelzorger tijdelijk ontlast wordt van zijn
taak. Als onderdeel van de aan cliënten te verstrekken voorziening kan
een gemeente ervoor kiezen deze in
te vullen door kortdurend verblijf in
een instelling in te kopen. Indien er
tijdens de respijtzorg wijkverpleging
noodzakelijk is dienen gemeenten en
zorgverzekeraars hierover afspraken
te maken. Indien er sprake is van een
thuiswonende verzekerden met een
Wlz-indicatie komt logeeropvang (om
de mantelzorg te ontlasten) ten
laste van de Wlz. Indien iemand een
indicatie heeft voor de Wlz, kan door
de mantelzorger geen beroep worden
gedaan op respijtzorg vanuit het
gemeentelijk domein. Indien mantel-
Lijst van vragen en antwoorden (vastgesteld 21-11-2014) inzake het parlementaire onderzoeksrapport ‘Ver van
huis’ van de Parlementaire enquêtecommissie Woningcorporaties
(Kamerstuk 33 606, nr. 4) aan resp. de
Minister voor WRD (nr. 11) en de
enquêtecommissie (nr. 12).
– De Minster heeft de beantwoording
van de vragen voorzien van een algemenere inleiding. De openbare verhoren, de analyses, de conclusies en
aanbevelingen van de enquêtecommissie tonen aan dat toegelaten
instellingen in het verleden zijn afgeweken van hun kerntaak. De enquêtecommissie noemt als de klassieke
kerntaak van de toegelaten instelling
het zorg dragen voor de huisvesting
van mensen die daar niet zelfstandig
toe in staat zijn. De enquêtecommissie uit hiermee dezelfde opvatting
over het stelsel als de regering. De
regering heeft onlangs een novelle
op het wetsvoorstel Herzieningswet
toegelaten instellingen volkshuisvesting ingediend (Kamerstuk 33 966).
Met het wetsvoorstel Herzieningswet
inclusief de novelle wordt beoogd de
gestelde ambitie om de toegelaten
instellingen meer te laten focussen
op hun kerntaak te bereiken. Het
wetsvoorstel bevat voorstellen waarmee een flink aantal aanbevelingen
in wetgeving omgezet wordt. Het
betreft dan bijvoorbeeld de afbakening van het werkdomein van toege-
3110
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43
laten instellingen, de positie van
huurders en gemeenten, de inrichting van het externe toezicht en de
regeling en positionering van het
WSW. Andere aanbevelingen, zoals de
aanbevelingen over het toezicht op
het WSW, vragen een nadere analyse.
Het wetsvoorstel voorziet erin dat
het stelsel van toegelaten instellingen verbeterd wordt, maar een goede
regulering zal om onderhoud en
nieuwe maatregelen blijven vragen.
De parlementaire enquêtecommissie
Woningcorporaties hecht er aan om
te benadrukken dat zij de gestelde
feitelijke vragen heeft beantwoord
op basis van de resultaten van haar
onderzoek en in lijn met de conclusie en aanbevelingen die zij op basis
daarvan heeft geformuleerd in haar
rapport. Vragen die zich buiten de
reikwijdte van het onderzoek en/of
de conclusies en aanbevelingen van
de enquêtecommissie bevinden zijn
zo goed mogelijk in lijn met het rapport van een antwoord voorzien. Er
worden 134 vragen beantwoord.
Kamerstukken II 2014/15, 33 606, nrs. 11 en 12
Bijzondere bevoegdheden in
de digitale wereld
Brief van de Ministers van BZK en
Defensie (21-11-2014) met het kabinetsstandpunt ter zake van het
advies van de Commissie evaluatie
Wiv 2002 (commissie Dessens) inzake bijzondere bevoegdheden in de
digitale wereld.
– In haar advies komt de commissie
tot de conclusie dat de techniekafhankelijke interceptiebepalingen van
de Wiv 2002 op basis van het onderscheid tussen de ether en de kabel
niet meer te rijmen valt met de snel
voortschrijdende technologische
ontwikkelingen op het gebied van
dataverkeer en communicatie. Aanpassing van de desbetreffende bepalingen in de Wet op de inlichtingenen veiligheidsdiensten 2002 (Wiv
2002) (i.c. de artikelen 25 t/m 27)
acht de commissie dan ook aangewezen. Het kabinet is alles afwegende
met de commissie van oordeel dat
het maken van onderscheid tussen
niet-kabelgebonden en kabelgebonden communicatie door de technologische ontwikkelingen op het vlak
van communicatie is achterhaald en
dat het desbetreffende technologieafhankelijke onderscheid in de Wiv
2002 dient te komen vervallen, mits
Wetgeving
tegelijkertijd wordt voorzien in een
duidelijk normatief kader met toereikende waarborgen. Door de enorme
groei van de hoeveelheid gegevens
die in de wereld wordt geproduceerd
(en elke twee tot drie jaar verdubbelt)
en het feit dat inmiddels ongeveer
90% van alle telecommunicatie via
kabelnetwerken verloopt is het kabinet, met de commissie Dessens, van
oordeel dat er een nieuwe balans
gevonden moet worden tussen veiligheid en privacy. Het kabinet is tot de
conclusie gekomen dat een technologieonafhankelijke en daarmee ook
toekomstbestendige herformulering
van de bevoegdheden tot interceptie
(als bedoeld in de artikelen 26 en 27
van de Wiv 2002) is aangewezen, zij
het onder gelijktijdige aanscherping
van bestaande en introductie van
nieuwe waarborgen. In de huidige
wet is reeds limitatief vastgelegd op
welke wijze de diensten door
gebruikmaking van de aan hen toegekende bevoegdheden op het recht
op privacy een inbreuk mogen
maken. In alle gevallen moet daarbij
worden voldaan aan de eisen van
noodzakelijkheid, proportionaliteit
en subsidiariteit. Deze bevoegdheidsuitoefening is bovendien uitsluitend
toegestaan als het belang van de
nationale veiligheid daartoe noodzaakt. Van oudsher werd tot voor
kort aangenomen dat hoe dichter bij
de inhoud van telecommunicatie
wordt gekomen, des te groter de
inbreuk op grondrechten wordt. Het
onderscheid tussen inhoud en nietinhoud is echter niet het enige bepalende element bij het vaststellen van
de ernst van de inbreuk en bij het
daarop toe te snijden model van toestemming. Evenzeer is van belang de
schaal waarop de gegevens worden
verzameld en hoe ingrijpend de
gehanteerde methodiek voor (verdere) verwerking van de gegevens is
voor de privacy van de burger.
In het licht daarvan wordt in het
nieuwe stelsel voor de interceptie
van telecommunicatie (bulk) op
hoofdlijnen een drietal fasen onderscheiden. Deze hoofdlijnen zullen –
ter vervanging van de huidige artikelen 26 (verkenning van de
communicatie) en 27 (ongerichte
interceptie niet-kabelgebonden telecommunicatie) – in het voor te bereiden wetsvoorstel nader worden uitgewerkt en toegelicht.
De onderscheiden fasen zijn:
1) doelgericht verwerven van telecommunicatie,
2) voorbewerken van de geïntercepteerde telecommunicatie, en
3) (verder) verwerken van de telecommunicatie.
Ter verduidelijking zijn de hiervoor
genoemde fasen in het interceptiestelsel in een diagram, die als bijlage
bij deze brief is gevoegd, weergegeven. Daarbij is in het kort aangeduid welke activiteiten de onderscheiden fasen omvatten alsmede de
waarborgen die ter zake in het
nieuwe wettelijk stelsel zullen worden neergelegd. Van fase tot fase
wordt in oplopende mate inzicht verkregen in de persoonlijke levenssfeer.
De waarborgen die in de wet zullen
worden opgenomen, worden zwaarder naarmate de persoonlijke levenssfeer van individuen indringender in
beeld komt.
Voor de uitoefening van de bevoegdheid tot intercepteren van kabelgebonden telecommunicatie als hier
bedoeld zal in de praktijk de medewerking vereist zijn van de desbetreffende netwerkaanbieder. Deze vorm
van interceptie is altijd aan een
bepaald onderzoeksdoel van de diensten verbonden. De ministeriële toestemming tot interceptie (last) geldt
daarbij als een wettelijke opdracht
aan een netwerkaanbieder om medewerking te verlenen aan de interceptie. Waar het gaat om het gebruik
van de aldus geïntercepteerde telecommunicatie voor het inlichtingenproces kan dat betrekking hebben op
zowel gebruik van geïntercepteerde
metadata als op de inhoud van de
telecommunicatie. Alleen voor dit
laatste is op dit moment in artikel 27
van de Wiv 2002 het vereiste van
ministeriële toestemming gesteld. De
vorm van metadata-analyse waarbij
wordt beoogd subjecten te identificeren en zicht te krijgen op patronen
zal in het nieuwe stelsel worden
onderworpen aan de wettelijk vast te
leggen eis van ministeriële toestemming. De uitwisseling van grote
hoeveelheden ruwe gegevens (bulkdata) door de AIVD en MIVD met
buitenlandse collega-diensten zal
worden onderworpen aan ministeriële toestemming. De Wiv 2002 zal
daarop worden aangepast.
Kamerstukken II 2014/15, 33 820, nr. 4
Evaluatie Wet controle op
rechtspersonen
Brief van de Minister van VenJ (nr. 2)
(18-11-2014) ter beantwoording van
een aantal vragen over de evaluatie
Wet controle op rechtspersonen en
verslag van een schriftelijk overleg
(nr. 3) (vastgesteld 20-11-2014) over
hetzelfde onderwerp.
– De minister legt o.a. uit dat De Wcr
is opgesteld om met het verstrekken
van risicomeldingen fraude en misbruik van rechtspersonen tegen te
gaan. De wet Bibob is opgesteld om
te voorkomen dat het openbaar
bestuur ongewild georganiseerde
misdaad faciliteert met vergunningen, subsidies, aanbestedingen en
vastgoedtransacties. Beide instrumenten versterken elkaar door
screening van rechtspersonen. Daar
waar het toezicht op rechtspersonen
doorlopend wordt uitgevoerd, vindt
controle op grond van de wet Bibob
aan de voorkant plaats, dat wil zeggen op de beoordeling voorafgaand
aan het verstrekken van subsidies,
vergunningen of het aanbesteden of
aangaan van transacties. Raakvlak
bestaat tussen de twee toepassingsgebieden, bijvoorbeeld wanneer
malafide ondernemers door middel
van een rechtspersoon fraude plegen
of vergunningen of onterechte subsidies aanvragen. Vanwege dit raakvlak
is het op grond van artikel 6, onderdeel g, van het Besluit controle op
rechtspersonen voor het Landelijk
Bureau Bibob (LBB) mogelijk om
informatie op te vragen uit de registratie van het toezicht op rechtspersonen. Zo verzoekt het LBB met enige regelmaat netwerktekeningen.
Kamerstukken II 2014/15, 33 857, nrs. 2 en 3
Evaluatie Wet bewaarplicht
telecommunicatiegegevens
Verslag van een schriftelijk overleg
(19-11-2014) met de Minister van
VenJ over een brief inzake de Evaluatie van de Wet bewaarplicht telecommunicatie- en internetgegevens
(Kamerstuk 33 870, nr. 1).
– Het verslag is als volgt opgebouwd:
I. 1. Inleiding; 2. De wetsgeschiedenis
en Europese regelgeving inzake de
bewaarplicht van verkeersgegevens;
2.1 Notificatie; 2.2 De bewaartermijn;
2.3 Kosten; 2.4 Effectiviteit van de
wet; 2.5 Privacy; 2.6 Omzetting richtlijn in de landen van de Europese
Unie; 2.7 Evaluatie van de richtlijn;
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43
3111
Wetgeving
3. Het bewaren en beveiligen van de
gegevens in de praktijk; 3.1 De toezichthouders; 3.2 De aanbieders;
3.3 Verzoek om inzage eigen verkeers- en locatiegegevens; 4. Het
gebruik van historische verkeersgegevens in de praktijk; 4.1 Relevantie
van de opgeslagen gegevens; 4.2
Notificeren en vernietigen; 4.3 Wat
wordt er bewaard? 4.4 Relatief weinig
ingezet; 4.5 De bruikbaarheid van de
bewaarde gegevens; 4.6 Alternatieven
voor de bewaarplicht? 5. Het gebruik
van historische verkeersgegevens in
cijfers II. Reactie van de Minister.
Kamerstukken II 2014/15, 33 870, nr. 2
Wetenschapsvisie 2025
Brief van de Minister en Staatssecretaris van OCW en de Minister van EZ
(25-11-2014) bij de aanbieding van de
‘Wetenschapsvisie 2025: keuzes voor
de toekomst’ alsmede het rapport
‘Drijfveren van onderzoekers’ van
het Rathenau Instituut en een advies
over de governancestructuur van
NWO.
– De ‘Wetenschapsvisie 2025: keuzes
voor de toekomst’ bevat de kabinetsreactie op het Interdepartementaal
Beleidsonderzoek Wetenschappelijk
onderzoek en de beleidsreacties op
de AWT-adviezen ‘Boven het maaiveld’ en ‘Maatwerk in onderzoeksinfrastructuur’. Met de visie wordt
tegemoet gekomen aan de nog openstaande punten bij de NWO- en
KNAW-evaluatie en wordt uitvoering
gegeven aan een reeks toezeggingen
die als bijlage bij de visie zijn opgenomen. De bewindslieden beschouwen de ‘Wetenschapsvisie 2025: keuzes voor de toekomst’ als het
wetenschapsbudget in de zin van
artikel 16a en 17 van de NWO-wet.
Alle documenten zijn als bijlage bij
deze brief te vinden.
Kamerstukken I 2014/15, 34 ooo VIII, B
Herstelbemiddeling binnen
het strafrecht
Geleidende brief (nr. 1) en Initiatiefnota (nr. 2) (27-11-2014) ‘De toepassing van herstelbemiddeling binnen
het strafrecht’ van het lid Recourt.
– Deze initiatiefnota dient ter
verbetering van de positie van het
slachtoffer in het strafrecht door het
toepassen van herstelbemiddeling.
Met de toepassing van herstelbemiddeling wordt tevens beoogd tegemoet te komen aan de emotionele
3112
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43
behoeften van de verdachte en het
verlichten van de druk op het rechtssysteem. Het is een duurzame oplossing; de uitkomst van de herstelbemiddeling wordt door zowel het
slachtoffer als de verdachte ondersteund. De initiatiefnota is opgedeeld in 4 paragrafen. De eerste paragraaf gaat in op de motivatie achter
de initiatiefnota en het concrete doel
ervan. Ook wordt dieper ingegaan op
de huidige positie van het slachtoffer. De tweede paragraaf verduidelijkt
wanneer, hoe en in welke vorm herstelbemiddeling kan plaatsvinden. In
de derde paragraaf worden de vooren nadelen van de verschillende vormen van herstelbemiddeling
benoemd. Deze voor- en nadelen zijn
gebaseerd op meningen van experts
uit het veld. Er bestaat nog geen
wetenschappelijk onderzoek om deze
meningen te onderbouwen. In de
laatste paragraaf wordt vervolgens
vastgesteld of de toepassing van herstelbemiddeling binnen het strafrecht inderdaad een positieve bijdrage aan de positie van het slachtoffer
kan leveren. Ook worden er aanbevelingen gedaan om de meerwaarde
van herstelbemiddeling binnen het
strafrecht voor het slachtoffer te vergroten. De nota mondt uit in een
aantal aanbevelingen.
Kamerstukken II 2014/15, 34 093, nrs. 1-2
Centraal aandeelhoudersregister tegen witwassen
Geleidende brief (nr. 1) en Initiatiefnota (nr. 2) (28-11-2014) ‘Het centraal
aandeelhoudersregister in de strijd
tegen witwassen’ van de leden Gesthuizen en Markies.
– In 2010 werd naar ruwe schatting
16,2 miljard euro witgewassen in
Nederland. Witwassen houdt in dat
illegaal verkregen vermogen legaal
wordt gemaakt, zodat de illegale herkomst niet langer zichtbaar is. De
Nederlandse regering heeft geen
inzicht in de voornaamste witwasrisico’s en in de resultaten van witwasbestrijding, terwijl de gegevens er
wel zijn. Ons land is bovendien één
van de kwetsbaarste landen in de EU
gebleken als het gaat om het witwassen van crimineel geld. Door de Europese Commissie is inmiddels in het
kader van de herziening van de antiwitwasrichtlijn voorgesteld om een
zogenaamd UBO-register in te stellen. In dit register dienen kort gezegd
alle rechtspersonen in de EU zelf
informatie over hun uiteindelijke
belanghebbende bij te houden. Deze
informatie zal minimaal moeten
bestaan uit de namen, geboorteplaats, geboortedata, nationaliteit,
contactgegevens, het aantal aandelen, categorieën van aandelen en het
aandeel van de aandeelhouder in de
controle. Het UBO-register moet
ervoor zorgen dat cliëntenonderzoeken door financiële instellingen en
vrije beroepsbeoefenaren goed kan
worden uitgevoerd. Om privacyredenen is het door de Minister van VenJ
voorgestelde centraal aandeelhoudersregister echter niet openbaar
toegankelijk. Het register is alleen
toegankelijk voor de aandeelhouders,
notarissen en overheidsdiensten
zoals Justis, Bureau Bibob, de Belastingdienst, bijzondere opsporingsdiensten, veiligheids- en inlichtingendiensten, politie en OM. Het zal
naar verwachting per 1 januari 2016
ingevoerd worden en ondergebracht
worden bij het Handelsregister van
de Kamer van Koophandel. Maar de
verplichting tot het verrichten van
cliëntenonderzoek strekt zich zoals
hiervoor reeds is vermeld niet alleen
uit tot het notariaat. Andere financiele instellingen en vrije beroepsbeoefenaren die dezelfde verplichting
hebben op grond van de Wwft blijven
aangewezen op het onbetrouwbare
aandeelhoudersregister van artikel
2:194 BW, het beperkte handelsregister van de Kamer van Koophandel, de
verklaringen van derden en zoekmachines op internet. De inititatiefnemers doen dan ook de volgende Aanbevelingen:
1. Maar het centraal aandeelhoudersregister toegankelijk voor alle Wwftinstellingen om de transparantie,
rechtszekerheid en het voorkomen
van misbruik en witwaspraktijken te
verbeteren.
2. Onderzoek op welke manier de privacy van de aandeelhouders daarbij
het best kan worden gewaarborgd.
Dit kan bijvoorbeeld door wettelijk
vast te leggen dat Wwft-instellingen
verplicht zijn tot geheimhouding,
of hen per inzage te laten tekenen
voor geheimhouding.
Kamerstukken II 2014/15, 34 095, nrs. 1-2
Nieuws
2257
Geloofwaardigheid homo asielzoekers
Een asielzoeker moet aanvullend
bewijs leveren van mogelijke vervolging wegens homoseksuele gerichtheid. Maar de overheid mag daarbij
niet te zware eisen stellen. Dat heeft
het EU-Hof geantwoordt op vragen
van de Raad van State.
H
et gaat om het arrest van het
EU-Hof van 2 december 2014
in de gevoegde zaken
C-148/13–C-150/13, A, B, C tegen de
Staatssecretaris van VenJ. A, B en C
hebben in Nederland een asielaanvraag ingediend met een beroep op
hun vrees om in hun land van herkomst te worden vervolgd wegens hun
homoseksualiteit. Hun aanvragen werden afgewezen omdat hun beroep op
vervolging wegens seksuele gerichtheid niet geloofwaardig werd geacht.
De Raad van State vroeg het Europese
Hof van Justitie welke grenzen het Unierecht stelt aan de verificatie van de
seksuele gerichtheid van asielzoekers.
In zijn arrest van 2 december 2014
merkt het Hof vooraf op dat de verklaringen van een asielzoeker over diens
seksuele gerichtheid slechts het uitgangspunt van de onderzoeksprocedure vormen en dat daarvoor bevestiging
nodig kan zijn. De wijze waarop de
bevoegde autoriteiten deze verklarin-
gen en het tot staving van de asielaanvragen overgelegde bewijsmateriaal
beoordelen, moet echter in overeenstemming zijn met het Unierecht en
met name met de door het Handvest
gewaarborgde grondrechten, zoals het
recht op eerbiediging van de menselijke waardigheid en het recht op eerbiediging
van het privé- en het familie- en
gezinsleven. Bovendien moet deze
beoordeling op individuele basis
plaatsvinden en moet daarin rekening
worden gehouden met de individuele
situatie en de persoonlijke omstandigheden van de verzoeker (waartoe factoren behoren zoals achtergrond,
geslacht en leeftijd).
Aanwijzingen
Vervolgens verschaft het Hof een aantal aanwijzingen ten aanzien van de
wijze van de beoordeling door de nationale autoriteiten.
De eerste aanwijzing stelt dat als een
asielzoeker vragen, gesteld vanuit met
homoseksuelen verbonden stereotype
opvattingen, niet weet te beantwoorden, dat op zich geen voldoende grond
biedt voor de conclusie dat hij niet
geloofwaardig is.
Ten tweede mogen de nationale autoriteiten in voorkomend geval weliswaar
ondervragingen uitvoeren ter beoordeling van de feiten en omstandigheden
betreffende de gestelde
seksuele gerichtheid, maar zijn ondervragingen over de details van de wijze
waarop deze asielzoeker praktisch
invulling geeft aan zijn seksuele
gerichtheid, in strijd met de door het
Handvest gewaarborgde grondrechten.
Ten derde beklemtoont het Hof dat het
als bewijs aanvaarden, zoals verscheidene asielzoekers hebben gesteld, dat
zij homoseksuele handelingen moeten
verrichten, dat zij zich aan ‘tests’ onderwerpen om hun homoseksualiteit te
bewijzen of dat zij video-opnamen van
hun intieme handelingen moeten
overleggen, afbreuk doet aan de menselijke waardigheid, waarvan het Handvest de eerbiediging waarborgt en dat
dergelijke elementen bovendien niet
noodzakelijkerwijs bewijswaarde hebben.
Ten vierde kan, gelet op de gevoeligheid van vragen over iemands persoonlijke levenssfeer en zijn seksualiteit, uit het enkele feit dat deze
persoon, wegens zijn terughoudendheid bij het onthullen van intieme
aspecten van zijn leven, niet meteen
heeft verklaard homoseksueel zijn,
niet de conclusie worden getrokken
dat hij niet geloofwaardig is.
2258
Richtsnoeren voor ‘vergeten worden’
Internetzoekmachines moeten
wereldwijd het EU-recht om vergeten te worden eerbiedigen. Meldingen dat koppelingen naar specifieke
websites verwijderd zijn, moeten
achterwege blijven. Over deze en
andere richtsnoeren hebben de privacy toezichthouders van de EU-lidstaten overeenstemming bereikt.
D
e Europese privacy-toezichthouders, verenigd in de ‘artikel 29’ werkgroep, heeft de
richtsnoeren opgesteld om duidelijk
te maken op welke wijze het arrest
van het EU-Hof in de zaak C-131/12,
Google Spain tegen C. door hen zal
worden toegepast.
Uitspraak Hof
De exploitanten van internetzoekmachines zijn volgens het Hof gegevensverwerkers en als zodanig verantwoordelijk voor verwerking van
persoonsgegevens in de zin van artikel 2 van Richtlijn 95/46/EG inzake
bescherming van persoonsgegevens.
De exploitant van een internetzoek-
machine moet op verzoek van een
belanghebbende onder bepaalde voorwaarden de koppeling naar een webpagina met informatie over die persoon
uit de resultatenlijst verwijderen. Bij
afwijzing van een dergelijk verzoek
mag deze persoon de kwestie aan de
bevoegde toezichthouder of rechter
voorleggen, zodat de benodigde controle kan worden uitgevoerd en een
besluit kan worden genomen in overeenstemming met hun bevoegdheden
onder nationaal recht.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43
3113
Nieuws
Richtsnoeren
De artikel 29 werkgroep heeft nu
richtsnoeren uitgebracht waarin
wordt beschreven op welke wijze de
uitspraak door hen geïmplementeerd
zal worden. Het document bevat een
algemene interpretatie van de uitspraak en concrete criteria die een
consistente klachtenafhandeling
moeten verzekeren.
Hoewel iedereen het recht heeft op
gegevensbescherming onder Europees recht, zullen de toezichthouders
de focus leggen op klachten waarin
er een link is tussen betrokkene en
de EU. De klachten zullen worden
behandeld als formele klachten volgens artikel 28, lid 4 van de richtlijn.
Hiernaast is het bijzonder belangrijk
voor de effectiviteit van de gegevensbescherming dat EU recht niet
omzeild kan worden. Dit betekent
dat de vereiste verwijdering van de
relevante gegevens moet worden
gerealiseerd op alle relevante domei-
nen, ook op .com domeinen. Het
argument dat internetgebruikers
doorgaans via hun nationale domeinen zoeken biedt onvoldoende
bescherming van persoonsgegevens.
Een ander punt is dat in de praktijk
aan internetgebruikers vaak zichtbaar wordt gemaakt dat er specifieke
koppelingen naar websites om redenen van gegevensbescherming niet
zichtbaar zijn. Dit doet afbreuk aan
het doel van de-listing. Exploitanten
van zoekmachines wordt geadviseerd
een algemene opmerking op hun
website te plaatsen dat er zoekresultaten kunnen ontbreken in verband
met gegevensbescherming.
Ook websitebeheerders hoeven niet
geïnformeerd te worden over de verwijdering van de koppeling naar
hun website. Een dergelijke mededeling valt zelfs in veel gevallen onder
verwerking van persoonsgegevens
en is niet legitiem zonder rechtsgrond. De artikel 29 werkgroep moe-
digt de exploitanten van zoekmachines wel aan om de criteria
beschikbaar te maken die worden
gehanteerd bij de behandeling van
verwijderingsverzoeken.
Verder heeft de werkgroep dertien
concrete criteria opgesteld op basis
van een eerste analyse van tot dusver
ontvangen klachten. Deze criteria
kunnen worden gebruikt bij het bepalen of in overeenstemming met de
gegevensbeschermingswetgeving is
gehandeld. De criteria zullen worden
toegepast in overeenstemming met
nationale wetgeving en moeten worden gezien als flexibel werkinstrument. Elk criterium moet worden toegepast in het licht van de beginselen
die het Hof heeft vastgesteld en specifiek in het licht van het publieke
belang bij toegang tot de informatie.
http://www.minbuza.nl/ecer/nieuws/
2014/12/ alwaar de richtsnoeren
kunnen worden
2259
Parlementen sinds Lissabon
Nationale parlementen hebben hun
Europese invloed geleidelijk verstevigd. Veel parlementen gebruiken
de instrumenten uit het Lissabon
verdrag actief. De Tweede Kamer is
hiervan een toonbeeld: met grote
toewijding heeft zij een sterke positie ingenomen in het interparlementaire netwerk, een grote bijdrage geleverd aan het Europese
besluitvormingsproces en een
ambitieuze agenda opgesteld.
D
it stelt Ellen Mastenbroek,
Universitair hoofddocent
Bestuurskunde van de Radboud Universiteit. In opdracht van de
Tweede Kamer heeft zij een evaluatieonderzoek uitgevoerd naar het
gebruik van de Lissaboninstrumenten. Het eindrapport, getiteld ‘Gericht
op Europa: nationale parlementaire
controle op Europese besluitvorming
na het Verdrag van Lissabon’ is op 3
december aangeboden aan de Voorzitter van de Tweede Kamer.
3114
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43
Grip op besluitvorming
Gelekaartprocedure
Een van de doelen van het Verdrag
van Lissabon was om de rol van nationale parlementen te vergroten. Zo
moest er door het verdrag meer duidelijkheid komen over de verdeling
van de verantwoordelijkheid: welke
zaken moet Europa doen en welke
zaken kunnen de EU-lidstaten beter
zelf regelen? Hiervoor is in het Verdrag van Lissabon de subsidiariteitstoets in het leven geroepen. Een
ander gevolg van het Verdrag van Lissabon is dat niet alleen de nationale
parlementen, maar ook het Europees
Parlement meer te zeggen krijgt over
Europese besluitvorming. Het onderzoeksteam heeft door heel Europa
gesprekken gevoerd met parlementariërs en hun staf, op zoek naar parlementaire activiteit na ‘Lissabon’. Het
doel was om aanbevelingen te formuleren voor de Kamer, met het oog
op het versterken van grip op de
Europese besluitvorming. Het rapport mondt uit in drie aanbevelingen: wees selectief, werk samen, vereenvoudig bestaande instrumenten.
De Tweede Kamer krijgt in het rapport het advies om de gelekaartprocedure selectief en gericht in te zetten, in aanvulling op de dagelijkse
overleggen met de regering over het
Europabeleid. Dat vergt actieve
samenwerking met gelijkgezinde parlementen. Voor zo’n actieve inzet is
het aanstellen van een rapporteur
een nuttig instrument. In Europa
kan de Kamer zich inspannen voor
langere deadlines voor de gele kaart.
Dat is een goede inzet voor het aankomende Nederlandse EU-voorzitterschap in de eerste helft van 2016.
Ook de conferenties die de beide
Kamers in die periode zullen organiseren, bieden daarvoor een platform.
Bestaande instrumenten kunnen
worden vereenvoudigd.
Het rapport is te vinden op www.
tweedekamer.nl
STRAFRECHT
Onder redactie van:
Prof. mr. C.P.M. Cleiren
Prof. mr. J.H. Crijns
Dr. mr. M.J.M. Verpalen
Boek:
ISBN 9789013120349
10e druk
3300 pagina’s
¤ 265 (incl. btw)
Online:
¤ 105,00 (excl. btw)
NIEUW
IN 5 TOT 10 MINUTEN TOT
DE KERN VAN DE ZAAK
Alle artikelen van het actuele
Wetboek van Strafrecht
In ‘Tekst & Commentaar Strafrecht’ vindt u alle
artikelen van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze
er per 1 juli 2014 uitzagen. Om de toepassing van de
wet in de praktijk te vereenvoudigen, zijn alle
artikelen voorzien van deskundig commentaar dat
steeds eenzelfde opbouw heeft - wat het lezen sterk
vergemakkelijkt. De auteurs hebben bovendien
verwijzingen opgenomen naar voor de praktijk
belangrijke richtlijnen en aanwijzingen voor
vervolging, strafbeschikking en transactie.
Aanvullende wetteksten
Daarnaast vindt u in deze uitgave de volgende
wetteksten met wederom deskundig commentaar
op de voor de praktijk belangrijkste onderdelen:
• Penitentiaire beginselenwet
• Beginselenwet verpleging TBS-gestelden
• Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen
• Opiumwet
• WVW 1994
• Wet administratieve handhaving verkeersvoorschriften
• Euthanasiewet
Prijswijzigingen voorbehouden. Meer informatie en bestellen op www.kluwer.nl/tekstencommentaar
TEKST & COMMENTAAR
Kunt u zonder?
Universitair Nieuws
Wilt u dat uw (juridische) proefschrift of dat van iemand die u kent
aangekondigd wordt in deze rubriek
dan kunt u het proefschrift en een
samenvatting sturen naar het redactiebureau; zie colofon.
Oraties
Mijn broeders hoeder?
Ingrijpen in een ander land bij zaken
als massamoord, of niet? Dat is het
dilemma waar de internationale
gemeenschap mee worstelt. Prof. drs.
H.A. (Herman) Schaper besprak dit
vraagstuk in zijn oratie op 5 december jl. bij de aanvaarding van de Peter
Kooijmans wisselleerstoel aan de
Universiteit Leiden.
Volgens het Handvest van de VN is
een mandaat van de Veiligheidsraad
nodig voordat landen, voorbij gaande
aan de soevereiniteit, om humanitaire redenen in een ander land kunnen
ingrijpen. In zijn oratie `Ben ik mijn
broeders hoeder?’ behandelt Schaper
de situatie die ontstaat als landen
zoals Rusland en China hun vetorecht uitoefenen. Moet de internationale gemeenschap dan toch actie
ondernemen om de lijdende bevolking te beschermen?
In antwoord op de behoefte aan
ingrijpen op humanitaire gronden,
ontwikkelde Canada het concept Responsibility to protect. Dit is in 2005
door de VN omarmd. Het uitgangspunt is dat overheden verplicht zijn
om hun burgers te beschermen tegen
geweld of de gevolgen van rampen.
Als een land dat niet kan of wil, heeft
de internationale gemeenschap een
verantwoordelijkheid, waarbij uiteindelijk ook militair ingrijpen een optie
is. Hiervoor is echter nog steeds het
mandaat van de Veiligheidsraad
nodig. Daardoor biedt in de praktijk
dus ook Responsibility to protect geen
volledige houvast voor humanitaire
interventie. Wel is het beginsel sinds
2005 26 keer aangehaald in resoluties
van de Veiligheidsraad.
Van proportionaliteit naar
professionaliteit
Op 9 december 2014 hield prof. mr.
dr. H.D. van Romburgh, hoogleraar
aanbestedingsrecht aan de Rijksuniversiteit Groningen, zijn oratie:
‘Quod non est in actis ... Van proportionaliteit naar professionaliteit’.
Binnen de Europese Unie staat het
interstatelijk handelsverkeer als één
van de pijlers van het Europees recht
centraal. Interstatelijk handelsverkeer is alleen mogelijk bij een
voldoende borging van non-discriminatie naar nationaliteit en het gelijkheidsbeginsel. Een dergelijke waarborg bestaat alleen bij voldoende
transparantie. Dat beogen de Europese richtlijnen met betrekking tot het
verstrekken van overheidsopdrachten te bereiken.
De Nederlandse wetgever heeft met
de Aanbestedingswet 2012 niet
alleen de Europese richtlijnen in de
Nederlandse wetgeving geïmplementeerd, maar ook een nationale invulling gegeven aan onder meer het
begrip proportionaliteit. Van Romburgh schetst in zijn oratie de complexiteit van de aanbestedingsregelgeving. Zeker bij casuïstische
regelgeving als de onderhavige lijkt
het minder verstandig Europeesrechtelijke begrippen nationaal nader in
te vullen. Dat is veel meer een zaak
van de rechter. Daarnaast heeft het
Europese Hof van Justitie immers
altijd het laatste woord. Het meer
regelen dan Europeesrechtelijk noodzakelijk, kan risico’s met zich brengen
ten aanzien van flexibiliteit door
aanbestedende diensten. Dat kan de
doelmatigheid en de mogelijkheden
voor innovatie beperken.
Van Romburgh suggereert om de
koers te verleggen van een palet
regels gericht op onder meer proportionaliteit naar een streven naar professionaliteit. Ook de Europese Commissie heeft afgelopen zomer een
voorzichtig voornemen daartoe uitgesproken.
Promoties
Bestuuraansprakelijkheid bij
stichtingen
Al sinds de zestiende
eeuw nemen stichtingen deel aan het maatschappelijk verkeer.
Pas in 1957 is de stichting als rechtspersoon
in de wet verankerd.
De regeling van en
over het bestuur is summier en niet
duidelijk. Een toezichthoudend
orgaan is in het geheel niet van een
wettelijke basis voorzien. De wet gaat
er vanuit dat het toezicht op het reilen en zeilen van (het bestuur van)
de stichting bij het Openbaar Ministerie in goede handen is. Van dat toezicht zijn weinig sporen in de rechtspraak te vinden.
Uit het in art. 2:285 lid 1 BW opgenomen ledenverbod en de beperkte
bevoegdheid van derden om leden
van het bestuur te benoemen, art.
2:285 lid 2 BW volgt, naar uit de
wetsgeschiedenis blijkt, dat het hoogste gezag binnen de stichting bij het
bestuur dient te berusten.
De overheid gedraagt zich op vele
terreinen, zoals sociale woningbouw,
onderwijs en zorg alsof titel 6 van
boek 2 BW (de stichting) niet geldt
voor die stichtingen waarin de overheid overwegende invloed heeft of
wenst te hebben. Ook de structuur
en inrichting van de Stichting NLFI
(houder van aandelen ABNAMRO,
ASR en SNS) is duidelijk in strijd met
de wet. Het hoogste gezag binnen die
stichting berust bij de Minister van
Financiën en niet bij het bestuur.
Het aantal stichtingen in Nederland
neemt sterk toe. Zo steeg het aantal
van 2011 tot 2014 van 160.000 tot
202.000.
Voor stichtingen die een onderneming in stand houden gelden nadere
regels. Het begrip onderneming komt
in vele wetten en besluiten voor, zoals
in de Wet op de Ondernemingsraden,
de Wet op de omzetbelasting, de Wet
op de Vennootschapsbelasting als ook
in het Handelsregisterbesluit. Geen
der in de wet of rechtspraak ontwikkelde definities luiden gelijk.
Voor bestuursaansprakelijkheid is
voornamelijk relevant of de stichting
materieel gezien onderworpen is aan
de heffing van de vennootschapsbelasting. Met name speelt dat een rol
bij de aansprakelijkheid van bestuurders bij niet tijdige melding van de
betalingsonmacht der verschuldigde
loon-, omzet- en/of vennootschapsbelastingbelasting en of accijns en in
geval de stichting failliet is verklaard.
Onderzoek is gedaan naar de vraag of
die bestuursaansprakelijkheid en de
aansprakelijkheid van de toezichthouders, zoals die al bekend was bij
de kapitaalvennootschappen, ook bij
stichtingen tot wasdom is gekomen
en of de beperkte wettelijke regeling
van de stichting daar al dan niet een
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43
3117
2260
Universitair Nieuws
belemmering voor vormt. Mede
gezien ontbrekende dan wel afwijkende wetgeving zijn de mogelijkheden
om bestuursleden en leden van de
raad van toezicht van een stichting
aansprakelijk te stellen, beperkter.
Voor wat de aansprakelijkheid van
leden van de raad van toezicht
betreft wordt betoogd dat het niet
nodig is dat de rechtspraak haar toevlucht neemt tot art. 6:162 BW bij de
vraag of de raad van toezicht haar
taak naar behoren heeft verricht, nu
sprake is van een contractuele relatie
tussen de stichting en de raad van
toezicht namelijk een overeenkomst
van opdracht.
Wetsvoorstellen zijn gedaan tot aanpassing van structuur en inrichting
van de stichting en in het bijzonder
ten aan zien van de raad van toezicht
waarbij taak en aansprakelijkheid
wordt geregeld en waarin is bepaald
wanneer het bestuur de verplichting
heeft die raad in te stellen
De rechtspraak van de laatste vijfentwintig jaren inzake interne en externe bestuursaansprakelijkheid ex 2:9
en 6:162 BW is in ogenschouw genomen waarbij telkens is nagegaan of
dat aldus ook toepasselijk is bij de al
dan niet ondernemende stichting. In
het bijzonder is aandacht besteed
aan de feitelijke beleidsbepaler (art.
2:138/248 lid 7 BW), waar mede
tegen de achtergrond van de rechtspraak over dat zelfde begrip in de
Invorderingswet wordt geconcludeerd dat het terzijde schuiven van
de formele bestuurder ten onrechte
als eis wordt gesteld. Voorts is extra
aandacht besteed aan de administratieplicht (art. 2:10 BW) en publicatieplicht (art. 2:394 BW) in het kader
van de bestuursaansprakelijkheid in
faillissement.
Frits Udo promoveerde op 19 november 2014 aan Maastricht University.
Zijn promotor was prof. mr. C.A.
Schwartz.
Mr. F.W. Udo
Bestuuraansprakelijkheid bij de
ondernemende stichting
Een handelseditie wordt verwacht in 2015.
Wilsdelegatie in het erfrecht
Mag in een testament aan een derde
de bevoegdheid worden verleend om
– na erflaters overlijden – te bepalen
wie, bijvoorbeeld, de erfgenamen zijn
3118
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43
of wie als executeur
optreedt? Ofwel, in hoeverre is wilsdelegatie in
het erfrecht geoorloofd?
In het proefschrift van
Nathalie Bauduin staat
deze vraag centraal. Het
proefschrift heeft tot
doel de civielrechtelijke grenzen van
wilsdelegatie in het erfrecht bloot te
leggen. Het belang hiervan is gelegen
in een praktische behoefte om flexibel te kunnen testeren. Met een flexibel testament kan namelijk optimaal,
zowel civiel- als fiscaalrechtelijk, worden ingespeeld op de omstandigheden ten tijde van het overlijden.
Het proefschrift is opgedeeld in drie
delen. In het eerste deel wordt nagegaan of het Nederlandse erfrecht een
algemeen delegatieverbod kent. Aan
de hand van de bestudering van het
beginsel van testeervrijheid (hoofdstuk 1), de algemene aard van de
uiterste wilsbeschikking (hoofdstuk
2) en een vergelijking met het Duitse
beginsel van die materielle Höchstpersönlichkeit (hoofdstuk 3), wordt
schoon schip gemaakt met de idee
van een algemeen erfrechtelijk delegatieverbod. Noch de testeervrijheid,
noch het algemene karakter van de
uiterste wilsbeschikking, noch de
geldigheidsvereisten van art. 4:42 lid
3 BW – met name het vereiste dat
van erflater verlangt dat hij persoonlijk zijn uiterste wilsbeschikking
maakt – spreken een dergelijk algemeen delegatieverbod expliciet of
impliciet uit.
Het tweede deel van het onderzoek
betreft de vraag naar de grenzen van
wilsdelegatie ten aanzien van de
inhoud van de uiterste wilsbeschikking. Indien erflater de inhoud van
zijn uiterste wilsbeschikkingen wil
delegeren, waarmee dient dan rekening te worden gehouden? Ofwel:
aan de hand van welk criterium of
welke criteria kan worden beoordeeld
in hoeverre wilsdelegatie ten aanzien
van de inhoud van een uiterste wilsbeschikking geoorloofd is (hoofdstuk
4)? En wat is er op grond van dit criterium of deze criteria dan concreet
mogelijk (hoofdstuk 5)? Kort samengevat kan worden gesteld dat de sleutel van het vraagstuk naar de toelaatbaarheid van wilsdelegatie ten
aanzien van de inhoud van een uiterste wilsbeschikking gelegen is in de
opvatting van het bepaaldheidsvereiste dat geldt voor iedere soort
uiterste wilsbeschikking. Deze opvatting van het bepaaldheidsvereiste
kan worden achterhaald door bestudering van de materiële aard van de
te onderscheiden soorten uiterste
wilsbeschikkingen. Hierbij geldt dat
een goederenrechtelijke aard tot een
striktere opvatting van het bepaaldheidsvereiste leidt dan een verbintenisrechtelijke aard.
In het derde deel – tot slot – staan de
grenzen van wilsdelegatie ten aanzien van de werking van een uiterste
wilsbeschikking centraal. Omdat
wilsdelegatie ten aanzien van de werking van een uiterste wilsbeschikking kan worden verwezenlijkt met
behulp van voorwaarden, wordt in
dit deel ingegaan op de vraag in hoeverre wilsafhankelijke voorwaarden
in het erfrecht zijn toegestaan
(hoofdstuk 6). Naar voren komt dat
wilsafhankelijke voorwaarden zijn
toegestaan, mits de voorwaarde niet
bewerkstelligt dat er wordt gehandeld in strijd met het wezen van de
beschikking en de ander (de gedelegeerde) bij het maken van zijn beslissing steeds de redelijkheid en billijkheid in acht neemt. Een handelen
met inachtneming van de redelijkheid en billijkheid voorkomt namelijk een willekeurig handelen. Omdat
de redelijkheid en billijkheid in het
gehele vermogensrecht een belangrijke plaats inneemt, zal voor willekeur niet gauw gevreesd hoeven te
worden.
De belangrijkste conclusie uit het
proefschrift is dat wilsdelgatie niet
per definitie ongeoorloofd is. Spreken over het leerstuk van ongeoorloofde wilsdelegatie dient dan ook
passé te zijn en plaats te maken voor
het ‘leerstuk van wilsdelegatie’.
Bauduin zal op 19 december 2014
haar proefschrift verdedigen aan de
Radboud Universiteit. Haar promotoren zijn prof. mr. B.M.E.M. Schols en
prof. mr. F.W.J.M. Schols.
Mr. N.V.C.E. Bauduin
Wilsdelegatie in het erfrecht
Publicaties vanwege het Centrum voor Notarieel Recht,
deel XI
Kluwer 2014, 412 p., € 59
ISBN 978 90 1312 728 7 (onder embargo tot 20 december 2014)
Personalia
NVOR/Mentink Award
CCBE Human Rights Award
Op 28 november
2014 ontving Ali
Mohammad de
NVOR/Mentink
award voor zijn
artikel ‘Instellingen
voor hoger onderwijs op de markt’,
verschenen in het Nederlands Tijdschrift voor Onderwijsrecht en Onderwijsbeleid (NTOR 2013, nr. 3). Deze
prijs wordt eens per twee jaar uitgereikt voor het door de jury als best
beoordeelde artikel, boek of publicatie van een debuterend auteur op
onderwijsrechtelijk gebied en is
bedoeld ter aanmoediging en bevordering van nieuwe en innovatieve
publicaties.
De plenaire vergadering van de Council
of Bars and Law
Societies of Europe
(CCBE) heeft de
Human Rights Award
2014 verleend aan Valdênia Aparecida Paulino Lanfranchi, een Braziliaanse advocate die haar leven heeft
gewijd aan de bescherming en verdediging van de meest kwetsbare groepen in de favela’s van Brazilië.
De CCBE vertegenwoordigt de Balies
van 32 lidstaten en 13 geassocieerde
landen en hiermee meer dan 1 miljoen Europese advocaten. Sinds 2007
kent de CCBE jaarlijks een Human
Rights Award toe aan een advocaat of
organisatie van advocaten die eer
heeft gebracht aan de advocatuur
door handhaving van de hoogste
waarden van professioneel en persoonlijk gedrag op het gebied van de
mensenrechten.
Piet Gilhuis-scriptieprijs
2014
Uit acht ingezonden scripties koos
de jury als winnaar
de scriptie van:
Miranda Geelhoed,
‘Naar een Europees
Actierecht voor milieuorganisaties?
De wenselijkheid van een handhavingsrol van milieuorganisaties op
Europees niveau beoordeeld aan de
hand van Nederlandse en Amerikaanse ervaringen.’ De prijs zal op 19
maart 2015 worden uitgereikt tijdens
de VMR Actualiteitendag 2015.
Molengraaff prijs 2014
Op 1 december 2014
is de Molengraaff
prijs over het onderwijsjaar 2013/2014
toegekend aan
Maaike Breugem voor
haar scriptie ‘Tegenstrijdige beslissingen in dezelfde uitspraak, een
onderzoek naar tegenstrijdige beslissingen binnen dezelfde uitspraak in
hoger beroep en de (on)wenselijk-
Voor het plaatsen van berichten
in deze rubriek kunt u uw tips
en informatie sturen naar
[email protected].
heid daarvan’.
Ter bevordering van het zelfstandig
verrichten van wetenschappelijk
onderzoek op het gebied van het privaatrecht looft het Molengraaff Instituut voor Privaatrecht (van het
departement Rechtsgeleerdheid van
de Universiteit Utrecht) jaarlijks de
Molengraaff Prijs uit. Kandidaten
voor de prijs zijn Utrechtse studenten die een uitmuntende scriptie
hebben geschreven, gepubliceerd
hebben in een vakblad of een daarmee gelijkstaande prestatie hebben
geleverd.
Advocatuur
Per 1 oktober is
Michiel Heffels partner bij Spiegeler Advocaten. Hij is afkomstig
van KPN, waar hij
twaalf jaar werkte als
Senior Legal Counsel bij de afdeling
Corporate Legal & Regulatory. Bij KPN
hield hij zich onder meer bezig met
consumentenrecht, bestuursrecht,
mededingingsrecht, contractenrecht,
recht van intellectuele eigendom,
mediarecht, ict-recht, distributie- en
agentuurrecht.
Agenda
21 01 2015
Werkcollege CAOP:
veiligheidsonderzoeken
Sinds 1 februari 1997 is de Wet veiligheidsonderzoeken (Stb. 1996, 525)
van kracht. Die wet regelt het veiligheidsonderzoek dat wordt ingesteld
wanneer iemand in aanmerking
komt voor een vertrouwensfunctie in
de publieke of de private sector. Voorbeelden van vertrouwensfuncties zijn
alle functies achter de douane op
Schiphol en alle militaire functies.
Het kan ook gaan om een functie
waarin de functionaris veel te maken
krijgt met staatsgeheime informatie.
Bijvoorbeeld bij een ministerie. Het
kan voorkomen dat de verklaring van
geen bezwaar niet wordt afgegeven
of dat een eerder afgegeven verklaring van geen bezwaar op grond van
een hernieuwd veiligheidsonderzoek
wordt ingetrokken omdat de gegevens voor het onderzoek in Nederland niet beschikbaar zijn en in het
buitenland niet kunnen worden ver-
2261
2262
zameld. Zijn de criteria hiervoor nog
wel actueel en voldoende transparant? Passen ze in een globaliserende
arbeidsmarkt met internationale
relaties anno 2015? En waarom volgen de AIVD en de MIVD adviezen
van hun bezwaaradviescommissie
niet altijd op? Aan de hand van twee
inleidingen worden de dilemma’s in
kaart gebracht die hierbij spelen.
Sprekers zijn mr. Paul Stolk, mr.
Michael Ruperti en prof. mr. Jon
Schilder. De titel van het werkcollege
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43
3119
Agenda
is ‘Dilemma’s in uitvoering van en
advisering over veiligheidsonderzoeken: tijd voor een ander beleid?’
Tijd: woensdag 21 januari 2015 van 14.30 uur tot
17.00 uur
Plaats: CAOP, Lange Voorhout 9-13 te Den haag
Aanmelding: via: www.caop.nl/werkcollege/aanmelden/
Inlichtingen: via: [email protected], tel: 0703765726
22 01 2015
Advocatenblad Live!
Hoe vinden advocatenkantoren zichzelf opnieuw uit om te overleven?
Hoe krijgt u mensen mee bij innovatie? Wat zijn de laatste ontwikkelingen op verschillende rechtsgebieden?
Keynotespreker op dit event is Rob
Wijnberg, publicist, filosoof en
oprichter van het crowdfunded journalistieke forum ‘De Correspondent’
en hij vertelt hoe advocaten het web
kunnen inzetten om zichzelf te vernieuwen en te verbeteren. Dagvoorzitter Roxanne van Iperen vraagt drie
advocaten naar ‘de zaak die hun car-
rière bepaalde’. Mr. Sander de Lang
(SAP Advocaten) vertelt over het bijstaan van slachtoffers van de Tripoliramp. Mr. Marielle van Essen (Korver
& Van Essen advocaten) over de verdediging van de waxinelichthoudergooier. Mr. Bart Stapert (Stapertlaw)
vertelt over zijn ervaringen als advocaat van ter dood veroordeelden in
de Verenigde Staten. Daarnaast kunnen deelnemers aan Advocatenblad
Live! tijdens verschillende masterclasses hun kennis opfrissen. Ook
kunnen aanwezigen hun stem uitbrengen op een van de drie genomineerden voor de titel ‘Meest gewaardeerde advocaat van 2014’. Tijdens de
afsluitende borrel wordt de winnaar
bekend gemaakt.
Tijd: donderdag 22 januari vanaf 10.30 uur
Plaats: De Fabrique, Westkanaaldijk 7 te Utrecht
Aanmelding: via: www.advocatenbladlive.nl/site/inschrijven.html
Inlichtingen: via: www.advocatenbladlive.nl/site/home.
Jan van Dijk Victomology
and Victim’s rights Award
Ken jij of ben jij iemand die een Masterscriptie of PhD dissertatie heeft
geschreven die relevant is voor de
rechtspositie van of hulpverlening
(juridisch, sociaal, psychologisch) aan
slachtoffers van criminaliteit en
ongevallen, of voor de ontwikkeling
van wetenschappelijke inzichten
hieromtrent? Misschien maakt deze
scriptie kans op de Jan van Dijk Victimology and Victims’ Rights Award.
De Jan van Dijk Victimology and Victims’ Rights Award bestaat uit een
prijs voor de beste PhD dissertatie
(€ 2.500,-) en een prijs voor de beste
Masterscriptie (€ 1.750,-).
Bezoek www.janvandijk.nl voor de
reglementen, de samenstelling van
de jury en meer informatie over de
prijs. De deadline voor het aanleveren van de dissertatie of scriptie is
31 maart 2015.
html. Deelname kost € 199. Bij drie advocaten of meer
ontvangt u 20% korting.
Agenda kort
12 12 2014
eHealth Law conference
NJB 2014/1415, afl. 27, p. 1914
15 12 2014
VU Symposium Grensdoden en
Mensenrechten
21 t/m 23 01 2015
Interaction between legal systems
NJB 2014/1957, afl. 37, p. 2692
NJB 2014/1722, afl. 32, p. 2284
12 12 2014
Najaarsvergadering NVvP
NJb 2014/1902, afl. 36, p. 2622
12 12 2014
Privacy in het bestuursrecht
NJB 2014/2054, afl. 39, p. 2836
17 12 2014
Jurisprudentielunch octrooirecht 2014
12 01 en 27 04 2015
Studiemiddagen Europees burgerlijk
procesrecht
NJB 2014/2054, afl. 39, p. 2837
NJB 2014/2205, afl. 42, p. 3044
19 12 2014
Staatsrechtconferentie 2014
16 01 t/m 19 06 2015
Fraude, Compliance &
Onderneming bijeenkomsten
NJB 2014/1902, afl. 36, p. 2622
12 12 2014
Rechtsvinding en de evolutie van
het recht
NJB 2014/2054, afl. 39, p. 2837
12 12 2014
Procesrecht op de schop
NJB 2014/2054, afl. 39, p. 2837
NJB 2014/2205, afl. 42, p. 3044
21 01 2015
Werkcollege CAOP:
veiligheidsonderzoeken
29 01 2015
De rechtspraak van morgen
NJB 2014/2262, afl. 43, p. 3119
NJB 2014/2154, afl. 41, p. 2974
22 01 2015
Advocatenblad Live!
06 02 2015
IFR jaarsymposium
NJB 2014/2262, afl. 43, p. 3120
NJB 2014/2205, afl. 42, p. 3045
12 12 2014
Erfenisvakdag najaar 2014
NJB 2014/2107, afl. 40. p. 2914
Een uitgebreide versie van deze agenda is te raadplegen op www.njb.nl.
3120
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43
Deskundige bijstand in civiele cassaties en prejudiciële procedures
Lawyers’ Specialist
Menno Bruning | 06 - 48 71 67 42 | [email protected] | www.lawyers-specialist.nl
Mr. 2015
Ŷ Top-50 Advocatuur
Ŷ Opleidingen
Ŷ Deal van het jaar
Ŷ Recruitment
Bel: 024-360 77 10 of mail:
PROFILERING +
[email protected]
NEW BUSINESS?
www.mr-online.nl
Ben jij een inspirerende leider?
Werken bij de Rijksoverheid betekent een bijdrage leveren aan een beter Nederland. Je werkt mee aan
vraagstukken als inkomensbeleid en het combineren van arbeid en zorg. Thema’s die zorgen voor
werk - en bestaanszekerheid voor iedereen.
Manager afdeling JA-BBS m/v
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Den Haag
Opleiding en salarisindicatie
Je hebt een academische juridische opleiding afgerond. Je hebt ervaring
met leidinggeven en doet dit op een inspirerende en enthousiasmerende
manier, met oog voor het welzijn van je medewerkers. Je maximale
salaris is € 6.726,- bij 36 uur per week. Aanvullend hierop ontvang je
een toelage voor het plaatsvervangend directeurschap.
www.werkenvoornederland.nl
Je leidt de afdeling Juridische Aangelegenheden, Bijstand,
Bedrijfsjuridisch en Subsidies (JA-BBS). Daarnaast ben je
plaatsvervangend directeur van de directie Wetgeving,
Bestuurlijke en Juridische Aangelegenheden (WBJA). Ook ben je
contactambtenaar voor de Landsadvocaat en neem je deel aan
het interdepartementaal overleg met hoofden Juridische Zaken.
Je zet je in voor verbetertrajecten binnen de directie WBJA. Zo
draag je bij aan de strategische doelstellingen van de afdeling.
Info www.werkenvoornederland.nl/SZW140116
VU LAW
ACADEMY
Groeit u ook mee in 2015?
Voor 2015 wordt verwacht dat de Nederlandse
economie verder groeit, alle bedrijfssectoren
zullen hiervan profiteren. En u? Groeit u mee?
Vergroot uw juridische kennis en vaardigheden
met de PO en VSO/PO cursussen en specialiseer
met onze leergangen.
www.vula.nl