NEDERLANDS JURISTENBLAD NEDERLANDS GEWELD IN INDONESIË DE REGELING • Anoniem misdaad melden via internet • Red de bestuursrechtspraak! • Triomf van het bestuursprocesrecht • Meer over vreemdelingentoezicht P. 3046-3120 JAARGANG 89 12 DECEMBER 2014 10304695 43 Aan wiens kant staat het recht als beide partijen gelijk hebben? Het gerechtshof Amsterdam zoekt Voorzitter Ondernemingskamer m/v Het gerechtshof Amsterdam heeft de heidsaandeelhouders en jaarrekening- kunt u vinden op www.rechtspraak.nl. ambitie toonaangevend te zijn in de zaken. Zij is in de meeste door haar Voor de functie van voorzitter Onder- appelrechtspraak in Nederland. Zoekt behandelde zaken de enige feitelijke nemingskamer is een aparte profielschets u inhoudelijke verdieping, ruimte voor instantie. opgesteld. Deze is op aanvraag verkrijg- kwaliteit en meervoudige rechtspraak houdt zitting met de voorzitter, twee met zeer ervaren collega's? Vindt u het raadsheren en twee raden (deskundig een uitdaging om mee te werken aan lid als bedoeld in artikel 66 van de Wet Inlichtingen Voor nadere inlichtingen kwalitatief hoogwaardige arresten en op de Rechterlijke Organisatie). over de vacature en het competentie- De Ondernemingskamer daarnaast juridisch inhoudelijk leiding baar via [email protected]. profiel kunt u telefonisch contact te geven aan een bijzonder team dat De voorzitter van de Ondernemings- opnemen met de heer mr. H.Th. van bestaat uit (senior) raadsheren en kamer is een zeer ervaren rechterlijk der Meer, president, telefoonnummer medewerkers juridische ondersteuning? ambtenaar, die op grond van boven- 088-361 3630. Bent u resultaatgericht, omgevings- gemiddelde kennis gezaghebbend is bewust en weet u anderen te stimuleren binnen het vakgebied en bijdraagt aan Solliciteren U kunt tot en met 5 januari en te motiveren? Wij bieden een een oplossingsgerichte en consistente 2015 uw sollicitatiebrief met vermelding plezierige werkomgeving, een goede rechtspraak. De voorzitter heeft zicht van drie referenten digitaal sturen naar collegiale werksfeer en uitstekende op ontwikkelingen in de samenleving de president van het gerechtshof arbeidsomstandigheden. en houdt rekening met de belangen Amsterdam, mr. H.T. van der Meer, via van het gerechtshof. Daarnaast dient [email protected]. De eerste De Ondernemingskamer is, als bijzon- de voorzitter flexibel en besluitvaardig gespreksronde zal plaatsvinden op 27 dere en 29 januari 2015. gerechtshof te zijn en te beschikken over represen- Amsterdam, landelijk bevoegd tot Kamer van tatieve vaardigheden. Benoeming vindt het plaats als senior raadsheer. behandelen binnen het van geschillen rechtspersonen waaronder enquête-zaken, medezeggenschapzaken, Meer informatie over de Ondernemings- Acquisitie naar aanleiding van deze vorderingen tot uitkoop van minder- kamer en het gerechtshof Amsterdam advertentie wordt niet op prijs gesteld. Inhoud Prof. mr. T.N.B.M. Spronken Gestolen wetenschap Wetenschap 2207 3047 3048 Mr. drs. J.E. van de Bunt Een regeling voor weduwen van slachtoffers van Nederlands geweld in Indonesië Wetenschap 2208 3056 Dr. J.H. Hoepman Prof. dr. E.J. Koops Drs. W. Lueks Anoniem misdaad melden via internet Technische en juridische risico’s Opinie 2209 Prof. mr. dr. A.T. Marseille Triomf van het bestuursprocesrecht 3067 Mr. drs. J.R. Groen 3069 Reactie op ‘Verruiming bevoegdheden vreemdelingentoezicht’ Rubrieken 2213-2230 Rechtspraak 2231 Boeken 2232-2242 Tijdschriften 2243-2256 Wetgeving 2257-2259 Nieuws 2260 Universitair nieuws 2261 Personalia 2262 Agenda 3070 3072 3092 3093 3100 3113 3117 3119 3119 Omslag: Wanti, 92 jaar, weduwe als gevolg van de executies op 9 december 1947 in Rawagede, West Java, Indonesië. Haar man en twee broers werden geëxecuteerd door de Nederlandse militairen. De foto is genomen op 19 september 2011. © Donang Wahyu/ laif - Hollandse Hoogte NEDERLANDS GEWELD IN INDONESIË DE REGELING SLECHT onderzoek is en • Anoniem misdaad melden via internet • Red de bestuursrechtspraak! • Triomf van het bestuursprocesrecht • Meer over vreemdelingentoezicht bewust GEMANIPULEER P. 3046-3120 JAARGANG 89 12 DECEMBER 2014 43 met resultaten, oftewel tussen KWALITEIT en INTEGRITEIT, is niet helder Pagina 3047 Ook slachtoffers van ONBEKENDE EXECUTIES moeten een AANSPRAAK op de REGELING kunnen doen, nu niet alle executies GEBOEKSTAAFD zijn Pagina 3055 Reacties 2211-2212 B. Wallage LL B Mr. L. van Wijnbergen Naschrift NEDERLANDS JURISTENBLAD tussen wat GEWOON 3064 Prof. mr. W. Konijnenbelt Red de bestuursrechtspraak! ... en vooral de Centrale Raad van Beroep Opinie 2210 Het ONDERSCHEID 10304695 Vooraf 2206 Nu de positie van de bestuursrechtelijke HOGER BEROEPSINSTANTIES in discussie is, kan het vooruitzicht van een GEZAMENLIJK PROCESRECHT daar mooi bij betrokken worden Pagina 3068 De BELEIDSDISCUSSIE lijkt vooral te kijken naar de TECHNISCH-organisatorische mogelijkheid, en niet naar de WENSELIJKHEID van een anoniem INTERNETMELDPUNT als zodanig Pagina 3061 De WETGEVER heeft, met het aanvaarden van het wetsvoorstel, GESPROKEN, het WOORD is de komende jaren aan de PRAKTIJK en de RECHTSPRAAK om deze belangenafweging in zaken te maken respectievelijk te toetsen Pagina 3068 We moeten de CENTRALE RAAD VAN BEROEP de komende jaren INTACT laten, hem RUSTIG zijn werk laten doen. Op iets langere TERMIJN - nadat de samenvoeging van ABRvS en CBb achter de rug is - zou OOK de CRVB kunnen toetreden Pagina 3066 ONDERVRAGINGEN over de details van de wijze waarop de ASIELZOEKER praktisch invulling geeft aan zijn SEKSUELE GERICHTHEID is in strijd met de door het HANDVEST gewaarborgde grondrechten Pagina 3113 NEDERLANDS JURISTENBLAD Opgericht in 1925 Eerste redacteur J.C. van Oven Auteursaanwijzingen Zie www.njb.nl. Het al dan niet op vanaf de eerste levering, vooraf gefactureerd voor de vol- Erevoorzitter J.M. Polak † verzoek van de redactie aanbieden van artikelen impliceert ledige periode. Abonnementen kunnen schriftelijk tot drie Redacteuren Tom Barkhuysen, Ybo Buruma, Coen Drion, toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging maanden voor de aanvang van het nieuwe abonnements- Ton Hartlief, Corien (J.E.J.) Prins (vz.), Taru Spronken, t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB. jaar worden opgezegd; bij niet-tijdige opzegging wordt het Peter J. Wattel Citeerwijze NJB 2014/[publicatienr.], [afl.], [pag.] abonnement automatisch met een jaar verlengd. Medewerkers Barend Barentsen, sociaal recht (socialeze- Redactiebureau Bezoekadres: Lange Voorhout 84, Gebruik persoonsgegevens Kluwer BV legt de gegevens kerheidsrecht), Stefaan Van den Bogaert, Europees recht, Den Haag, postadres: Postbus 30104, 2500 GC Den Haag, van abonnees vast voor de uitvoering van de (abonne- Alex F.M. Brenninkmeijer, alternatieve geschillen- tel. (0172) 466399, e-mail [email protected] ments-)overeenkomst. De gegevens kunnen door Kluwer, beslechting, Wibren van der Burg, rechtsfilosofie en Internet www.njb.nl en www.kluwer.nl of zorgvuldig geselecteerde derden, worden gebruikt om u te rechtstheorie, G.J.M. Corstens, Europees strafrecht, Secretaris, nieuws- en informatie-redacteur Else Lohman informeren over relevante producten en diensten. Indien u Remy Chavannes, technologie en recht, Eric Daalder, Adjunct-secretaris Berber Goris hier bezwaar tegen heeft, kunt u contact met ons opnemen. bestuursrecht, Caroline Forder, personen-, familie- en Secretariaat Nel Andrea-Lemmers Media advies/advertentiedeelname Maarten Schuttél jeugdrecht, Janneke H. Gerards, rechten van de mens, Vormgeving Colorscan bv, Voorhout, www.colorscan.nl. Capital Media Services Ivo Giesen, burgerlijke rechtsvordering en rechtspleging, Uitgever Simon van der Linde Staringstraat 11, 6521 AE Nijmegen Aart Hendriks, gezondheidsrecht, Marc Hertogh, rechts- Uitgeverij Kluwer, Postbus 23, 7400 GA Deventer. Tel. 024 - 360 77 10, [email protected] sociologie, P.F. van der Heijden, internationaal arbeidsrecht, Op alle uitgaven van Kluwer zijn de algemene leverings- ISSN 0165-0483 NJB verschijnt iedere vrijdag, in juli en C.J.H. Jansen, rechtsgeschiedenis, Piet Hein van Kempen, voorwaarden van toepassing, zie www.kluwer.nl. augustus driewekelijks. Hoewel aan de totstandkoming van straf(proces)recht, Harm-Jan de Kluiver, ondernemings- Abonnementenadministratie, productinformatie Kluwer deze uitgave de uiterste zorg is besteed, aanvaarden de recht, Willemien den Ouden, bestuursrecht, Stefan Sagel, Afdeling Klantcontacten, www.kluwer.nl/klantenservice, auteur(s), redacteur(en) en uitgever(s) geen aansprakelijk- arbeidsrecht, Nico J. Schrijver, volkenrecht en het recht der tel. (0570) 673 555. heid voor eventuele fouten en onvolkomenheden, noch intern. organisaties, Ben Schueler, omgevingsrecht, Abonnementsprijs (per jaar) Tijdschrift: € 310 (incl. btw.). voor gevolgen hiervan. Voor zover het maken van kopieën Thomas Spijkerboer, migratierecht, T.F.E. Tjong Tjin Tai, NJB Online: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 340 (excl. uit deze uitgave is toegestaan op grond van art. 16h t/m verbintenissenrecht, F.M.J. Verstijlen, zakenrecht, btw), extra gebruiker € 100 (excl. btw). Combinatieabon- 16m Auteurswet j°. Besluit van 29 december 2008, Stb. Dirk J.G. Visser, auteursrecht en intellectuele eigendom, nement: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 340 (excl. 2008, 583, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde Inge C. van der Vlies, kunst en recht, Rein Wesseling, btw). Prijs ieder volgende gebruiker € 100 (excl. btw). Bij vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te mededingingsrecht, Reinout Wibier, financieel recht dit abonnement ontvangt u 1 tijdschrift gratis en krijgt u Hoofddorp (Postbus 3051, 2130 KB). toegang tot NJB Online. Zie voor details: www.njb.nl (bij abonneren). Studenten 50% korting. Losse nummers € 7,50. Abonnementen kunnen op elk gewenst moment worden aangegaan voor de duur van minimaal één jaar Vooraf 2206 Gestolen wetenschap 43 Vind je dat nou leuk, dat overschrijven van al die boeken? Een vraag van mijn zoontje van zeven in de deuropening van mijn studeerkamer, bezaaid met stapels boeken, waar tussenin ik dag in dag uit zat te schrijven aan mijn proefschrift. Een scherpe observatie en een vraag die me altijd is bijgebleven. In het promotiereglement van mijn universiteit staat sinds kort een bepaling dat de promotor zorgt voor een plagiaattoets op het manuscript van de promovendus, voordat het proefschrift wordt voorgelegd aan de beoordelingscommissie. Sinds 1 januari 2014 is er een pilot gestart waarin steekproefsgewijs manuscripten worden onderworpen aan een technisch-digitale plagiaattoets, zoals dat al langer met afstudeerscripties gebeurt vanwege het gemak waarmee studenten copy-pasten. Een van mijn promovendi kreeg onlangs een uitnodiging zijn goedgekeurde manuscript aan die plagiaattoets te onderwerpen en naar een mailadres te sturen dat begint met de enigszins onheilspellende naam “phd-plagiarism-ub”. We waren niet echt ongerust, maar wel benieuwd. Binnen een week kreeg ik het rapport van de technische ‘originaliteits’-check met een scorelijst in welke mate zinsdelen en zinnen overeen komen met reeds bestaande teksten. Aan de hand van het rapport moet de promotor controleren of er onregelmatigheden in het proefschrift zitten die geduid kunnen worden als plagiaat. Mocht dat het geval zijn dan worden de bevindingen voorgelegd aan de Commissie Wetenschappelijke Integriteit van de Universiteit. Het rapport bevatte een ellenlange lijst van overeenkomsten die voornamelijk bleken te bestaan uit titels van regelingen in de voetnoten, die nu eenmaal veelvuldig in een juridisch proefschrift voorkomen. Omdat er al een ‘hit’ is bij zinsdelen die uit meer dan acht woorden bestaan, kon de lengte van de lijst gemakkelijk worden verklaard. Heeft zo’n exercitie nu zin? Volgens mij pas als in de lijst langere lappen tekst voorkomen die vrijwel identiek blijken te zijn aan andere publicaties. Maar gaat het bij plagiaat niet om meer, dan het overnemen van teksten zonder bronvermelding? Daar blijken volgens Kees Schuyt, die onlangs afscheid nam als voorzitter van het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit (LOWI), geen eenduidige criteria voor te bestaan. Bij het LOWI kunnen belanghebbenden klagen over de afhandeling van integriteitsklachten door de aangesloten universiteiten en instellingen. Het LOWI kan ook de onderliggende zaak opnieuw onderzoeken en advies uitbrengen aan de instellingen die vervolgens beslissen over de uiteindelijk te nemen maatregelen tegen de onderzoeker. Getoetst wordt aan de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening van 2004, herzien in 2012, die uitgangspunten bevat over wat wordt verstaan onder goede wetenschapsbeoefening. Zoals dat met de meeste gedragscodes het geval is, bevat deze algemene beginselen (zorgvuldigheid, betrouwba arheid,onafhankelijkheid etc.) en nadere uitwerkingen over onder andere plagiaat, fabricatie en falsificatie van onderzoeksgegevens, onduidelijke co-auteurschappen. Schuyt heeft zijn ervaringen als voorzitter van de LOWI gedurende ruim acht jaren samengebracht in een prachtboek Tussen fout en fraude dat op 1 december 2014 is verschenen.1 Het Reageer op NJBlog.nl op het Vooraf probleem is volgens Schuyt dat de op zichzelf belangrijke uitgangspunten in de gedragscode niet nader zijn geconcretiseerd en daarom tot grote onzekerheid leiden. Over de omvang van wetenschapsfraude is eigenlijk nauwelijks iets bekend, mede omdat er geen goede definitie van is. Internationaal is men het erover eens dat Fabrication, Falsification en Plagiarism (FFP) niet mag, maar het onderscheid tussen wat gewoon slecht onderzoek is en bewust gemanipuleer met resultaten, oftewel tussen kwaliteit en integriteit, is niet helder. Schuyt betwijfelt of de veelgenoemde oorzaak van wetenschapsfraude, de prestatie- en publicatiedwang, wel echt de verklaring is voor de toename van het aantal fraudegevallen de afgelopen tijd. Volgens hem is er niet zoveel verschil met andere fraudes zoals in de banken-sector en zouden de oorzaken gezocht kunnen worden in een combinatie van misplaatste ambitie, te geringe supervisie, gebrekkige controle binnen het systeem en het negeren van vroege signalen. Peer review, hét instrument van kwaliteitsbewaking, is niet zaligmakend. Daardoor wordt kwaliteit beoordeeld, maar niet per se de integriteit van de onderzoeker. Gestolen wetenschappelijke resultaten kunnen uitstekend zijn van kwaliteit. Schuyt bepleit dan ook een preciezer geformuleerde gedragscode, waarin niet alleen wordt omschreven hoe het moet, maar ook wordt gedefinieerd wat niet mag: “Plagiaat is niet zo iets als pornografie, waarvan een rechter die erover moest oordelen volgens de overlevering zei: ‘ik weet wat het is, als ik het zie’”.2 Het gaat niet alleen om het letterlijk overnemen van tekst van een ander zonder bronvermelding maar ook om de toelaatbaarheid van meer geraffineerde vormen daarvan zoals het parafraserende plagiaat of ideeënplagiaat, ghostwriting, co-auteurschap zonder werkelijke bijdrage om de prestige van een stuk te vergroten (gift-authorship). Valt het momenteel hippe ‘zelfplagiaat’, het publiceren van oud eigen werk als ware het nieuw, er ook onder? Verder moet er volgens Schuyt ook een behoorlijk opgetuigde tuchtrechtelijke procedure komen met strakke procedureregels en rechten voor de ‘aangeklaagde’, wiens reputatie op het spel staat, zich te verdedigen. Kortom een volwassen tuchtrecht. Het pleidooi van Schuyt hiervoor is overtuigend, alleen al vanwege het feit dat tuchtrechtspraak tot verheldering kan leiden van wat onder wetenschapsfraude valt en aan welke normen wetenschappers zich in dat verband moeten houden. De aanpak van wetenschapsfraude verdient in ieder geval een fundamentele nadere discussie. Ik heb me afgevraagd of dit stuk niet ook een vorm van plagiaat is, maar voel me ook weer gerustgesteld door de relativerende opmerkingen die Schuyt hierover maakt. Hoeveel van onze ideeën zijn origineel? De meeste van onze bijdragen steunen op het werk van vele voorgangers. Een aanrader voor onder de kerstboom, dit boek, voor iedere wetenschapper. Taru Spronken 1. Kees Schuyt, Tussen fout en fraude. Integriteit en oneerlijk gedrag in het wetenschappelijk onderzoek, Leiden University Press 2014 (zie ook de rubriek Boeken, verderop in dit blad). 2. Schuyt, a.w. p. 104. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43 3047 2207 Wetenschap Een regeling voor weduwen van slachtoffers van Nederlands geweld in Indonesië Janet van de Bunt1 Dat de Staat een regeling heeft opgetuigd zou een verbetering met zich mee moeten brengen voor de positie van slachtoffers van Nederlands geweld door militairen gepleegd in Indonesië in de periode 1945-1950. Maar bij nader inzien kent de regeling talrijke praktische en meer principiële obstakels. Gevolg is dat veel slachtoffers buiten de boot vallen, en zich gedwongen zien alsnog een procedure bij de civiele rechter aan te spannen. 1. Inleiding 2. Nationale geschiedenis In de periode 1945-1950 hebben Nederlandse militairen in Indonesië op verschillende plaatsen oorlogsmisdrijven begaan, die in de nationale geschiedschrijving eufemistisch zijn omgedoopt tot ‘excessen’.2 Een van deze excessen betrof het dorp Rawagede, waar op 9 december 1947 een groot deel van de mannelijke bevolking is uitgemoord.3 De weduwen van de vermoorde mannen hebben ruim 60 jaar later in een procedure voor de Haagse rechtbank met succes de Nederlandse Staat aansprakelijk gesteld.4 Naar aanleiding van deze zaak heeft de Staat in 2013 een regeling ontworpen voor de afwikkeling van schade van weduwen van slachtoffers van standrechtelijke executies van vergelijkbare ernst en aard als Rawagede (hierna: de regeling).5 Op grond van de civielrechtelijke regeling krijgen weduwen die zich in een gelijke positie bevinden als de weduwen van Rawagede een bedrag van € 20 000 bij wijze van vergoeding voor het overlijden van hun echtgenoot. 6 Veel claims worden afgewezen. Doet de regeling wel recht aan alle slachtoffers en benadeelden van standrechtelijke executies? In dit artikel onderzoek ik op welke punten de regeling (praktische) obstakels kent en aangepast zou moeten worden. Ik zal eerst kort ingaan op de voorgeschiedenis (par. 2). Dan zal ik de uitspraak in de Rawagede-zaak behandelen (par. 3). Vervolgens komt de regeling aan de beurt (par. 4). Daarna bespreek ik de verschillende obstakels bij de afwikkeling van aansprakelijkheid (par. 5). Tot slot zal ik in de conclusie (par. 6) een antwoord formuleren op de onderzoeksvraag. Laten we even teruggaan in de tijd. In de reeds genoemde periode van 1945-1950 probeerde de kolonie NederlandsIndië zich los te maken van het Koninkrijk der Nederlanden waartoe het behoorde. Al op 17 augustus 1945 probeerden de Indonesische leiders Soekarno en Hatta de Republiek Indonesië uit te roepen, maar deze republiek werd door Nederland niet erkend. Nederland stuurde als antwoord militaire troepen naar Indonesië om de Indonesische strijdgroepen te bestrijden. Dat ging regelmatig gepaard met extreem geweld – van massa-executies en plunderingen tot het martelen van gevangenen. Uiteindelijk heeft Nederland de soevereiniteit aan de Republiek Indonesië overgedragen op 29 december 1949. Het incident in Rawagede van 9 december 1947, waarbij ongeveer 120 mannen werden opgelijnd en vermoord, staat niet op zich. Enkele tientallen kleinere en enkele grote incidenten hebben zich voorgedaan. Ik noem twee van de grotere. Onder het strenge commando van kapitein Westerling zijn op Zuid-Sulawesi 256 burgers veelal door middel van standrechtelijke executies gedood in de periode december 1946 tot februari 1947.7 Bij een dertien uur durend treintransport van 100 Indonesische gevangenen kwamen op 23 november 1947 46 gevangenen door verstikking om het leven.8 Hoewel het een belangrijke periode uit onze geschiedenis betreft, is naar het Nederlands extreem geweld in Indonesië nooit een diepgravend, onafhankelijk onderzoek verricht. In 1969 heeft een interdepartementale commissie in kort tijdsbestek de bekende archieven geordend en opgetekend in de zogenaamde Excessennota.9 Deze 3048 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43 nota is echter ‘[…] bij lange na niet volledig’, aldus Cees Fasseur, destijds secretaris van de commissie.10 Alleen de zaken die voor de krijgsraad kwamen, de publiciteit haalden of op andere wijze in het archief belandden zijn gebruikt. Het staat vast dat niet alle excessen geboekstaafd waren. Dit blijkt ook uit latere getuigenissen van militairen over incidenten, die niet in de Excessennota beschreven waren.11 Hoewel de roep om een diepgravend onderzoek telkens weer klinkt, ziet de regering hier geen taak weggelegd voor de overheid.12 afwachtende houding aangenomen.18 De rechtbank voegt nog toe, dat het gaat om een periode in de Nederlandse geschiedenis die nog niet is afgewikkeld. Zo voert de Staat nog een restitutiebeleid ten aanzien van nabestaanden van overlevenden van de Tweede Wereldoorlog.19 De Staat kan zich nog verweren tegen de vorderingen, want er zijn nog mensen in leven die de periode en de feiten hebben meegemaakt.20 Ten slotte weegt de rechtbank mee, of de gevorderde schade ten goede komt aan het slachtoffer zelf, diens nabestaanden of een derde.21 3. Uitspraak Rawagede In de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 14 september 2011 over Rawagede geldt als onbetwist uitgangspunt dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld.13 De Staat heeft onmiddellijk erkend dat de executies en het neerschieten onrechtmatig zijn geweest.14 Volgens de Staat kunnen eisers hun aanspraken echter niet geldend maken, omdat de rechtsvorderingen verjaard zijn. Met dit verjaringsberoep heeft de rechtbank korte metten gemaakt. Hoewel de toepasselijke korte verjaringstermijn van vijf jaar is verstreken, is het verjaringsberoep van de Staat in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar en moet het om die reden buiten beschouwing blijven.15 De rechtbank stelt voorop dat het gaat om een zeer uitzonderlijke situatie, waarvan in de Nederlandse jurisprudentie geen precedent bekend is. Vervolgens betrekt de rechtbank bij de beoordeling de gezichtspuntencatalogus van de Hoge Raad uit zijn arrest van 28 april 2000.16 Vooral de ernstige verwijtbaarheid in combinatie met de kennis die de Staat van meet af aan heeft gehad laat de rechtbank zwaar wegen.17 De Staat had rekening behoren te houden met vergoeding van de schade, maar heeft een Doet de regeling wel recht aan alle slachtoffers en benadeelden van standrechtelijke executies? In casu procederen weduwen en kinderen van de vermoorde mannen en een gewonde man. Echter, alleen de directe slachtoffers, de weduwen en de gewonde man, kunnen profiteren van de doorbraak van de verjaringstermijn. De kinderen worden beschouwd als een volgende generatie, die in mindere mate geraakt is, aldus de rechtbank. Op het oordeel van de rechtbank over verjaring is in positieve en negatieve zin gereageerd. Lof is er voor het tegemoetkomen van de slachtoffers van geweld in Indonesië.22 Kritiek richt zich op de doorbraak van de verjaring. 23 De Hoge Raad had de doorbraak van verjaring eerder toegestaan voor mesothelioomslachtoffers. Voor deze slachtoffers geldt dat de lange verjaringstermijn al kan zijn verstreken nog voordat de ziekte zich heeft geopenbaard. Voor de Auteur een civielrechtelijke afwikkeling ter vergoe- archievenonderzoek naar gegevens omtrent het onrechtmatig handelen de schade is 1. Mr. drs. J.E. van de Bunt is als gast- ding van schade aan weduwen van slacht- excessen in Indonesië begaan door Neder- ontstaan. onderzoeker verbonden aan de afdeling offers van standrechtelijke executies in het landse militairen in de periode 1945-1950 16. Zie HR 28 april 2000, burgerlijk recht van de Universiteit Leiden voormalige Nederlands-Indië van vergelijk- (hierna: de excessennota). ECLI:NL:HR:2000:AA5635, NJ 2000, 430 en bereidt een proefschrift voor over bare ernst en aard als Rawagedeh en Zuid 10. Zie C. Fasseur, ‘Rawagede is Nederland- (m.nt. A.R. Bloembergen), zo blijkt uit r.o. schadefondsen. Met veel dank aan prof. mr. Sulawesi, Stcrt. 2013, 25383. se ereschuld, en er zijn er meer’, Trouw 26 4.13 en 4.14 van de uitspraak. Het gaat A.G. Castermans, mr. R. de Graaff, prof. mr. 6. Omdat het geen publiekrechtelijke rege- november 2008. hier om gezichtspunt c. Y.E. Schuurmans en mr. M.K.G. Tjepkema ling is, zijn de bepalingen inzake de rechts- 11. Bijvoorbeeld ‘De Excessennota moet 17. Zie r.o. 4.14 van de uitspraak. Het voor commentaar op een eerdere versie van bescherming en de termijn voor afdoening opnieuw’, De Groene Amsterdammer 5 betreft gezichtspunt d. dit artikel. van een besluit van de Awb bijvoorbeeld december 2008 18. Vergelijk r.o. 4.15 van de uitspraak. niet van toepassing. 12. Zie Kamerstukken II 2012/13, 26049, 19. Vergelijk r.o. 4.16 van de uitspraak. Het Noten 7. Brief van Natzir Saïd aan kapitein Wes- 75; Kamerstukken II 2011/12, Aanhangsel gaat om gezichtspunt e. 2. Zie hierover onder meer W. Veraart, terling d.d. 13 april 1977. van de Handelingen, nr. 1371. 20. Zie r.o. 4.16 van de uitspraak. Het gaat ‘Uitzondering of precedent? De historische 8. In Bondowoso, zie Kamerstukken II 13. Rb. Den Haag 14 september 2011, om gezichtspunt a. dubbelzinnigheid van de Rawagede-uit- 1968/69, 10008, 3 (Bijlage 5 bij de Nota ECLI:NL:RBSGR:2011:BS8793, 21. Vergelijk r.o. 4.17 van de uitspraak. spraak’, AA 2011, p. 251-259, i.h.b. p. 255. betreffende het archievenonderzoek naar NJ 2012/578 (hierna: de uitspraak). 22. Zie D. Vergunst, ‘Rawagedeh: een 3. Thans heet het dorp Balongsari; het ligt gegevens omtrent excessen in Indonesië 14. Zo blijkt uit de uitspraak van de recht- beschamend beroep op verjaring’, NJB op West-Java. begaan door Nederlandse militairen in de bank, r.o. 3.3. 2012/401, afl. 7, p. 461-462. 4. Rb. Den Haag 14 september 2011, periode 1945-1950 (hierna: de excessenno- 15. Volgens de rechtbank is het oud BW 23. Zie S. van Swaaij, ‘Rawagedeh: een ECLI:NL:RBSGR:2011:BS8793, ta), p. 21). De nota is niet altijd accuraat; zo van toepassing, en daarmee ook de Verja- rechtens onjuist vonnis’, NJB 2011/1878, NJ 2012/578. zou het aantal slachtoffers in Rawagede ringswet van 31 oktober 1924, Stb. 482. De afl. 37, p. 2516-2517. En: ‘Naschrift’, NJB 5. Zie Bekendmaking van de Minister van twintig bedragen (p. 22), terwijl we nu verjaringstermijn van vijf jaar begint te 2012/402, afl. 7, p. 462. Buitenlandse Zaken en de Minister van weten dat dit zes keer zo groot was. lopen als sprake is van een opeisbare vorde- Defensie van 10 september 2013, nr. Min- 9. Zie Kamerstukken II 1968/69, 10008, 3 ring. In het geval van een onrechtmatige BuZa.2013–256644, van de contouren van (Bijlage 5 bij de Nota betreffende het daad is dat het moment dat als gevolg van NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43 3049 Wetenschap In de vaststellingsovereenkomst staat dat partijen elkaar finale kwijting verlenen. Ze komen overeen dat ze over en weer niets meer van elkaar te vorderen hebben weduwen en de gewonde man in Rawagede gaat dit niet op. Zij waren meteen na de executies bekend met de schade, en hebben de verjaringstermijn gewoon laten verlopen. Doorbraak van verjaring is bovendien slechts gerechtvaardigd in zeer uitzonderlijke situaties. Van een uitzonderlijke situatie is in Rawagede zonder meer sprake, maar dit ziet niet op de mogelijkheid om binnen de verjaringstermijn juridische actie te ondernemen.24 Helemaal vergelijkbaar zijn de gevallen van asbestslachtoffers en de weduwen in Rawagede dus niet. Tenslotte gaat de rechtbank geheel voorbij aan de voor de hand liggende vraag of na het aan het licht komen van de schade binnen een redelijke termijn aansprakelijkstelling heeft plaatsgevonden.25 Ondanks de bezwaren die tegen het vonnis kunnen worden ingebracht heeft de Staat ervoor gekozen geen hoger beroep in te stellen en de zaak te schikken met de weduwen van Rawagede. 4. De regeling Andere weduwen van slachtoffers van standrechtelijke executies vergelijkbaar met de standrechtelijke executies in Rawagede hebben na de schikking claims ingediend bij de Staat. In het kader van de rechtsgelijkheid heeft de Staat toen besloten voor vergelijkbare gevallen een regeling op te stellen: de contouren van een civielrechtelijke afwikkeling ter vergoeding van schade aan weduwen van slachtoffers van standrechtelijke executies in het voormalige Nederlands-Indië van vergelijkbare ernst en aard als Rawagedeh en Zuid Sulawesi.26 Deze regeling heeft nadrukkelijk geen publiekrechtelijk, maar een privaatrechtelijk karakter. Voor zover ik weet heeft de Staat niet eerder een regeling getroffen om te voldoen aan zijn schadeplichtigheid op grond van onrechtmatige daad. Wel heeft de Staat verschillende regelingen getroffen bij wijze van gebaar, bijvoorbeeld naar asbestslachtoffers of naar de gerepatrieerden uit Indonesië.27 Verschil is dat het aansprakelijkheidsrecht noopt tot een volledige vergoeding van schade, terwijl de publiekrechtelijke regelingen slechts een gedeeltelijke tegemoetkoming bieden. Daarnaast zal een Indonesische weduwe de gang naar de civiele rechter moeten maken, terwijl een slachtoffer dat een aanspraak heeft uit een publiekrechtelijke regeling bij de bestuursrechter terecht kan.28 De Staat voldoet aan de vorderingen op grond van onrechtmatige daad door middel van het sluiten van een vaststellingsovereenkomst met de weduwen.29 Voorgesteld wordt alsof het gaat om het voldoen aan een natuurlijke verbintenis, die resteert na verjaring; het onrechtmatig karakter van het handelen wordt erkend, maar vastgehouden wordt aan de verjaring van de vorderingen.30 Indien voldoende aannemelijk is dat de weduwe aan de voorwaarden voldoet, komt zij in aanmerking voor een vergoeding van € 20 000 voor het overlijden van haar echtgenoot. Dit bedrag is gebaseerd op de schikking met 3050 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43 de weduwen van Rawagede, en omvat alle geleden schade. Naar destijds geldend Nederlands recht was alleen plaats voor de vergoeding van materiële schade in de vorm van gederfd levensonderhoud.31 Als inbegrepen in het bedrag gelden de kosten van juridische bijstand of andere kosten voor het indienen van het verzoek (artikel 1 van de vaststellingsovereenkomst). In de vaststellingsovereenkomst staat dat partijen elkaar finale kwijting verlenen (artikel 2). Ze komen overeen dat ze over en weer niets meer van elkaar te vorderen hebben. Als voorwaarden gelden 1. dat het slachtoffer getrouwd moet zijn geweest met een persoon die tijdens een standrechtelijke executie is geëxecuteerd door Nederlandse militairen, 2. dat de standrechtelijke executie van vergelijkbare ernst en aard is als de executies in Rawagede en 3. dat de standrechtelijke executie moet zijn vermeld in reeds gepubliceerde openbare bronnen. Uit de regeling spreekt dat slechts schade wordt vergoed wanneer onmiskenbaar onrechtmatig is gehandeld door Nederlandse militairen. In de periode 1945-1950 was het oorlog en hebben zich allerlei situaties voorgedaan waarin het gebruik van geweld wel legitiem was. Slachtoffers van geweld, waarvan de feiten niet voor zich spreken zoals in Rawagede, komen niet in aanmerking voor een vergoeding onder de regeling. In de regeling is omschreven op welke wijze de weduwe voldoende aannemelijk kan maken dat aan de eerste voorwaarde is voldaan. Voor het bewijs van het huwelijk met de overledene kan de weduwe tenminste twee verklaringen geven, waarvan er één van de weduwe mag zijn. Voor het bewijs dat de echtgenoot tijdens een standrechtelijke executie om het leven is gekomen, kunnen eveneens tenminste twee verklaringen worden overgelegd, waarvan opnieuw één van de weduwe mag zijn. De derde voorwaarde stelt als eis dat de executie moet zijn gepubliceerd in een openbare bron. Verder zijn geen nadere bewijsvereisten gegeven. Waarschijnlijk om te bewijzen dat het gaat om een weduwe en dat zij nog in leven is, moet een geldig identiteitsbewijs en een afschrift uit het plaatselijke bevolkingsregister worden gegeven. Van alle documenten moet bovendien een Nederlandse vertaling worden verstrekt. De regeling is geldig voor een periode van twee jaar na de bekendmaking, dat wil zeggen tot 11 september 2015. Naar verwachting zullen honderd tot tweehonderd weduwen een beroep doen op de regeling.32 Mocht de regeling uitgebreid worden naar kinderen van de geëxecuteerde mannen dan zullen mogelijk enkele honderden slachtoffers een aanspraak op de regeling doen. De regeling vormt mijns inziens een (openbaar) aanbod, dat door een aanvraag van een weduwe wordt aanvaard, zodat er een (vaststellings)overeenkomst ontstaat. Voldoet de Staat niet aan zijn verplichtingen op grond van de regeling, dan kan hij worden aangesproken tot nako- ming.33 De Staat moet zich ook bij het handelen in de sfeer van het privaatrecht houden aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (op grond van artikel 3:14 BW). Een al te strenge of ongelijke behandeling van de aanvraag kan dan aan de civiele rechter worden voorgelegd. Deze zal de regeling moeten uitleggen volgens de cao-norm van het arrest Pensioenfonds vs. Fox.34 5. Problemen bij de afwikkeling volgens de regeling 5.1. Voorwaarden voor vergoeding moeilijk Bij de afwikkeling volgens de regeling doen zich verschillende problemen voor. Zo is het niet eenvoudig te voldoen aan de voorwaarden. Dat blijkt uit de beoordeelde dossiers tot nu toe: van de achttien beoordeelde claims voldeden slechts acht aan de voorwaarden. Een struikelblok is bijvoorbeeld gelegen in een deel van de eerste voorwaarde: is de man werkelijk bij een standrechtelijke executie om het leven gekomen?35 Toegelaten is onder meer het bewijs hiervan in de vorm van twee verklaringen, waarvan één van de weduwe zelf mag zijn. Het blijkt echter lastig na verloop van zo een lange tijd aan betrouwbare verklaringen te komen. Soms spreken getuigenverklaringen elkaar tegen. Ook is onduidelijk wat de inhoud van de getuigenverklaring moet zijn. Is het voldoende te verklaren dat de man bij een standrechtelijke executie op een bepaalde dag en plaats is omgekomen, of is een meer gedetailleerde verklaring nodig? Moet de verklaring komen van een ooggetuige, of mag de verklaring ook komen van iemand die het ‘van horen zeggen’ heeft? Tevens kan op andere wijze bewijs worden geleverd, bijvoorbeeld in de vorm van foto’s van begraafplaatsen. 24. Zie HR 28 april 2000, strijd met een algemeen beginsel van ECLI:NL:HR:2000:AA5635, NJ 2000/430 behoorlijk bestuur lijkt mogelijk, aldus H. (m.nt. A.R. Bloembergen). Zo ook Van Peters in zijn noot onder: Rb. Noord Hol- Swaaij, (supra), p. 2517. land 19 april 2013, 25. Het gaat om gezichtspunt g. ECLI:NL:RBNHO:BZ8741, AB 2013/184. 26. Zie de inleiding van de regeling: woor- Zie ook, maar zonder vermelding van de den als ‘vergelijkbaar’ en ‘in een gelijke grondslag: Hof Amsterdam 21 augustus positie’ worden gebruikt. 2012, ECLI:NL:GHAMS:2012:BZ5010. 27. Vergelijk Regeling tegemoetkoming 34. HR 20 februari 2004, asbestslachtoffers, Stcrt. 2014, 8920 en ECLI:NL:HR:2004:AO1427, NJ 2005/493 Uitkeringsreglement individuele uitkeringen (m.nt. C.E. du Perron). Het gaat immers om Stichting Het Gebaar, Stcrt. 2001, 225. een regeling die naar haar aard bestemd is 28. Ook andere bepalingen als de termijn de rechtspositie van derden te beïnvloeden voor afdoening van een besluit van de Awb zonder dat die derden invloed hebben op zijn bijvoorbeeld niet van toepassing in de de inhoud of formulering van de regeling, regeling. terwijl de onderliggende partijbedoeling niet 29. Als bijlage is de model-vaststellingsover- kenbaar is voor derden. In dat geval brengt eenkomst opgenomen bij de regeling. de aard van de geschriften en verhoudingen 30. Zie de regeling, p. 1. mee dat bij de uitleg in beginsel objectieve 31. Zie art. 1406 (oud) BW. maatstaven centraal moeten staan. Zo moe- 32. Mijn inschatting is gemaakt op basis ten ook andere eenzijdige regelingen wor- van de bijna 100 claims die bij de Staat tot den uitgelegd, zoals de beurspolis, vergelijk nu toe zijn ingediend. Dit aantal komt naar HR 16 mei 2008, voren uit informatie van het Ministerie van ECLI:NL:HR:2008:BC2793, NJ 2008/284. Buitenlandse Zaken d.d. 14 oktober 2014. 35. Zo blijkt uit informatie van het Ministe- 33. Ook een vordering op grond van rie van Buitenlandse Zaken d.d. 14 oktober onrechtmatige daad wegens nalaten in 2014. Wetenschap Wanneer een man is begraven op een erebegraafplaats kan dat namelijk een aanwijzing zijn.36 Soms zijn er geschreven bronnen waarin een massaexecutie is opgetekend, en de vermoorde mannen met naam en toenaam zijn vermeld, denk aan militaire rapporten.37 De Staat stelt dat de voorwaarden minder streng zijn dan in een rechtszaak en dat de Staat de weduwen tegemoet wil komen.38 Het criterium waaraan het bewijs moet voldoen in de regeling is ‘voldoende aannemelijk’ maken, terwijl de feiten in een civiele rechtszaak moeten komen vast te staan (aldus artikel 149 Rv). Aan de hand van het aangedragen bewijs gaat de Staat actief op onderzoek uit. Het bewijs wordt geverifieerd bij bijvoorbeeld dorpshoofden in Indonesië, de Nederlandse ambassade in Indonesië, het Ministerie van Defensie en het Nederlands Instituut voor Militaire Historie.39 De zorgvuldigheidsplicht, een beginsel van behoorlijk bestuur, stelt eisen aan de beoordeling van de Staat. Op de Staat rust de plicht om de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de omstandigheden te vergaren, vooral omdat deze meer in de sfeer van de Staat liggen.40 Hij zal nader onderzoek moeten doen indien de gegevens van een weduwe niet onomstreden zijn en van belang zijn voor de juistheid van de beslissing.41 Vindt de Staat bij zijn onderzoek informatie over andere mogelijke slachtoffers, zoals een lijst met namen van slachtoffers van een executie, dan is het de vraag of de Staat deze informatie niet zou moeten delen. Is de aangedragen informatie echt onvoldoende, dan strekt de zorgvuldigheidsplicht niet zover dat hij zelf een onderzoek moet instellen om de feiten te achterhalen.42 Op grond van de motiveringsplicht zal de Staat een afwijzing moeten onderbouwen, waarbij de feiten moeten kloppen en de motivering logisch en begrijpelijk moet zijn.43 Wanneer die redenering wordt gevolgd, zouden ook de kinderen een beroep op de regeling moeten kunnen doen Het verstrijken van de tijd maakt het bijzonder moeilijk aan voldoende bewijs te komen, waardoor veel aanvragen worden afgewezen. De Staat had ervoor kunnen kiezen om coulanter met de bewijsregels om te gaan, waarbij als ongewenst effect zou kunnen optreden dat slachtoffers een vergoeding krijgen die daar geen recht op hebben.44 Wellicht hangt ook een deel van de afwijzingen samen met de onervarenheid met de nieuwe regeling. Waarschijnlijk zal naarmate meer zaken worden afgedaan duidelijker worden hoe de Staat de voorwaarden beoordeelt. Het wordt dan ook concreter hoe een claim van een weduwe moet worden onderbouwd. Wanneer hierdoor een soort ‘beleid’ ontstaat, zou de Staat dit kunnen publiceren, zodat transparant wordt of aan het gelijkheidsbeginsel is voldaan. 3052 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43 5.2. Kring van gerechtigden te beperkt 5.2.1. Tot weduwen De kring van gerechtigden is beperkt tot weduwen. Er zijn drie argumenten te geven op grond waarvan de regeling zou moeten worden uitgebreid. Ten eerste lijkt de regeling niet consequent; blijkens de motivering lijkt zij enerzijds aan te knopen bij de aansprakelijkheid in het geval van Rawagede (waar een beroep op verjaring naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was), anderzijds gaat de regeling er desondanks van uit dat de vorderingen verjaard zijn en dat de Staat ‘slechts’ voldoet aan een natuurlijke verbintenis.45 Wanneer die redenering wordt gevolgd, zouden ook de kinderen een beroep op de regeling moeten kunnen doen. De standrechtelijke executies waren immers niet alleen onrechtmatig jegens de weduwen maar ook jegens de kinderen van de vermoorde mannen – alleen voor die laatste categorie gold dat hun aanspraken waren verjaard.46 De Staat zou dus aan een natuurlijke verbintenis voldoen door de kinderen een schadevergoeding te bieden. Een tweede argument luidt als volgt. De rechtbank heeft geoordeeld dat de redelijkheid en billijkheid zich er niet tegen verzetten dat de aanspraken van de kinderen waren verjaard; het verschil met de weduwen was dat de kinderen geen direct betrokkenen waren. Maar daar valt wel wat op af te dingen. Als we ingaan op mogelijke grondslagen voor aansprakelijkheid, wordt duidelijk dat de kinderen moeten worden beschouwd als direct betrokkenen, en niet als een volgende categorie, van nabestaanden die de vordering vererven. Zo komt het kind in elk geval een vordering toe voor de geleden materiële schade als gevolg van het overlijden van zijn vader. Het kind is dan een derde in de rechtsverhouding tussen dader en slachtoffer. Voor de materiële schade bepaalde artikel 1406 (oud) BW dat zowel de echtgenoten als de (meerderjarige) kinderen aanspraak hebben op hun schade als gevolg van het overlijden door een onrechtmatige daad.47 Het betreft de kosten voor gederfd levensonderhoud, mits reeds tijdens het leven van overledene daadwerkelijk in het levensonderhoud werd voorzien. Het artikel geeft een limitatieve opsomming van de personen die een vordering hebben bij overlijden, waarbij kinderen en echtgenoten dus op één lijn worden geplaatst als benadeelde. De kinderen hebben waarschijnlijk ook alle werkelijk schade geleden als gevolg van het wegvallen van hun vaders die geheel of gedeeltelijk in het levensonderhoud voorzagen.48 Een derde argument is meer pragmatisch van aard. De uitgangspunten van de regeling staan in die zin ter vrije bepaling van de Staat, dat hij de regeling ruimer dan de Rawagede-uitspraak kan trekken. Daarbij kan hij aanknopen bij toekomstig recht. Uit de plannen voor het komend recht blijkt opnieuw dat de weduwen en de kinderen van vermoorde mannen tot dezelfde categorie van direct getroffenen moeten worden gerekend. In het wetsvoorstel schadevergoeding zorg- en affectieschade, dat thans in de consultatiefase verkeert, krijgen zowel de echtgenote als het kind een recht op vergoeding als gevolg van het overlijden van hun echtgenoot/vader voor hun immateriële schade.49 Volgens de memorie van toelichting worden zowel de echtgenoot als het kind geacht een zeer nauwe band met de overledene te hebben gehad.50 Of de regeling inderdaad moet worden uitgebreid met kinderen van de slachtoffers, zal ook afhangen van de uitspraak van de Rechtbank Den Haag die wordt verwacht op 28 januari 2015.51 In die zaak hebben de kinderen van De voorwaarde dat de standrechtelijke executie moet zijn vermeld in reeds gepubliceerde openbare bronnen is een veel te grote inperking slachtoffers de Staat aansprakelijk gesteld en een verklaring voor recht gevorderd dat de standrechtelijke executies niet zijn verjaard jegens hen. Als de rechtbank de verklaring voor recht toewijst, ligt het voor de hand dat de regeling met kinderen wordt uitgebreid. 5.2.2. Van bekende executies Dan komen we bij het punt dat de kring van gerechtigden is beperkt tot bekende executies. Zoals uit de paragraaf over de nationale geschiedenis blijkt, zijn niet alle excessen in Indonesië uit de periode 1945-1950 gedocumenteerd. De voorwaarde dat de standrechtelijke executie moet zijn vermeld in reeds gepubliceerde openbare bronnen is een veel te grote inperking. De Staat heeft natuurlijk ook onrechtmatig gehandeld als mannen standrechtelijk zijn geëxecuteerd zonder dat publicatie van die gebeurtenis heeft plaatsgevonden. De regeling zou dan ook moeten worden uitgebreid, of zo geïnterpreteerd dat ook niet gepubliceerde executies eronder vallen. Uiteraard moet de weduwe dan wel kunnen aantonen dat de man standrechtelijk is geëxecuteerd, onder vermelding van een plaats, tijd en details over het gebeuren. Het gebruik van (nog niet gepubliceerde, niet openbare) geschreven bronnen en verklaringen van getuigen ligt dan voor de hand. Is er geen bewijs van de gebeurtenis meer te vinden, dan zal een claim moeten stranden.52 5.3. Persoonlijke vordering vervalt (niet meer) bij overlijden Omdat de gebeurtenissen bijna 70 jaar geleden hebben plaatsgehad, zijn de weduwen inmiddels behoorlijk op leeftijd en is het risico dat de weduwe ná aanvraag van de uitkering maar vóór het moment van uitkering komt te overlijden, aanwezig.53 De regeling voorzag niet in die situatie.54 Inmiddels heeft de Staat de regeling, terecht, aangevuld ten gunste van de weduwen.55 De aanvulling van de regeling is conform het civiele procesrecht. Steekt een weduwe een procedure in en komt zij te overlijden, dan heeft de vordering ook kans van slagen. Overlijdt een partij tijdens een civiele procedure, dan kan een rechtsopvolger als partij in de plaats worden gesteld van een oorspronkelijke partij, door de procedure te schorsen en te hervatten conform artikel 225-227 Rv. Wordt dit nagelaten dan wordt op naam van de oorspronkelijke partij doorgeprocedeerd. Een veroordelend vonnis ten gunste van de oorspronkelijke partij kan door de rechtsopvolger op eigen naam worden geëxecuteerd (artikel 6:142 lid 1 BW). In dat geval kunnen de nabestaanden hun rechten nog effectueren na het overlijden van hun moeder. Ook in publiekrechtelijke regelingen komen zulke bepalingen voor. Een vergelijking met het fonds voor asbestslachtoffers, dat eveneens te maken heeft met slachtoffers die snel komen te overlijden, dringt zich op. Dat fonds hanteert ook een bepaling dat de nabestaanden recht hebben op een uitkering als de werknemer is komen te overlijden nadat hij een aanvraag heeft ingediend maar 36. Maar als er geen gegevens zijn op behoren, zo zou kunnen volgen uit art. 4:2 krijgen op grond van de regeling omvat niet zagen executies’, Algemeen Dagblad 28 grond waarvan duidelijk is waarom de man lid 2 BW, vergelijk Y.E. Schuurmans, Bewijs- ook de schade geleden door de kinderen, augustus 2014. op de erebegraafplaats ligt, wordt dit niet lastverdeling in het bestuursrecht (diss. VU), althans dit is niet in de regeling of in de 52. In een civiele procedure zou daarnaast als een aanwijzing beschouwd, zo blijkt uit Deventer: Kluwer 2005, p. 53 en p. 215. modelvaststellingsovereenkomst te vinden. een verjaringsberoep slagen bij een dergelijke informatie van het Ministerie van Buiten- 43. Vergelijk art. 3:46 Awb. 49. Het wetsvoorstel is te raadplegen via: zwakke bewijsvoering. Dan gaan de landse Zaken d.d. 14 oktober 2014. 44. Met het hanteren van strikte of minder www.rijksoverheid.nl/documenten-en- gezichtspunten dat de dader geen rekening 37. Deze zijn bijvoorbeeld in de Excessen- strikte bewijsregels kunnen rechtspolitieke publicaties/publicaties/2014/05/28/wets- heeft gehouden met de mogelijkheid dat hij nota terug te vinden. doeleinden worden gediend, zie hierover H. voorstel-schadevergoeding-zorg-en-affec- voor de schade aansprakelijk zou zijn en dat 38. Kamerstukken II 2013/14, Aanhangsel Bosdriesz & Y.E. Schuurmans, ‘Feitenvaststel- tieschade.html. hij geen mogelijkheid meer heeft zich tegen van de Handelingen, 2651. ling en belangenbehartiging bij de compen- 50. Zie de Memorie van Toelichting bij het de vordering te verweren namelijk zwaar 39. Zo blijkt uit een informatie van het satie van slachtoffers van geweld, Een studie genoemde wetsvoorstel, p. 19 en p. 24-25 wegen. Ministerie van Buitenlandse Zaken d.d. 14 naar het bewijsrecht als rechtspolitiek mid- in te zien via: .rijksoverheid.nl/documenten- 53. Dit kan worden afgeleid uit het vereiste oktober 2014. del’, in: T. Barkhuysen e.a. (red.), Coulant en-publicaties/publicaties/2014/05/28/ afschrift uit het plaatselijk bevolkingsregister 40. Vergelijk art. 3:2 Awb. Zo ook: CRvB 9 compenseren, Deventer: Kluwer, p. 557-582. memorie-van-toelichting-wetsvoorstel- dat niet ouder dan één maand mag zijn, januari 2003, ECLI:CRVB:2003:AF3481. 45. Zie de inleiding van de regeling. schadevergoeding-zorg-en-affectieschade. maar staat verder niet expliciet in de rege- 41. Y.E. Schuurmans, Bewijslastverdeling in 46. Omdat die generatie nabestaanden in html. ling, zie de regeling, p. 2. het bestuursrecht (diss. VU), Deventer: mindere mate geraakt waren, aldus de 51. Op 28 augustus 2014 is de rechtszaak 54. Vergelijk Kamerstukken II 2013/14, Kluwer 2005, p. 53. rechtbank. begonnen van vijf kinderen en achttien Aanhangsel van de Handelingen, 2651, p. 2. 42. Met uitzondering misschien van de fei- 47. Opgevolgd door art. 6:108 BW. weduwen uit Zuid-Sulawesi (voormalig 55. Vergelijk Kamerstukken II 2013/14, ten die tot het bewijsdomein van de Staat 48. De schadevergoeding die de moeders Zuid-Celebes). Zie bijv.: ‘Kinderen Sulawesi Aanhangsel van de Handelingen, 2651, p. 2. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43 3053 Wetenschap voordat op de aanvraag is beslist en hij recht op de uitkering zou hebben gehad.56 5.4. Te lange afhandeling Met het oog op de hoge leeftijd van de weduwen zou de behandeling van een claim zo spoedig mogelijk moeten worden afgewikkeld. De Staat benadrukt dat het de zaken van de weduwen in der minne wil regelen.57 Maar tot nu toe is met de afwikkeling van claims veel tijd gemoeid. Voor de eerste claims van achttien weduwen tenminste tien maanden.58 Twee weduwen zijn tijdens de procedure zelfs overleden.59 Waarom is de afhandelingsduur zo lang? We zagen dat de zoektocht naar feiten uit het verleden tijd kost. De Staat heeft tijd nodig voor het verifiëren van informatie, en de weduwen hebben tijd nodig om informatie te verzamelen als het geleverde bewijs tot nadere vragen aanleiding geeft. Maar ook wreekt zich dat er geen termijn voor de afhandeling is bepaald. De vergoeding op grond van de regeling is een stuk hoger dan 50% van het heffingsvrij vermogen, namelijk € 20 000, zodat de juridische kosten door de weduwen zelf moeten worden gedragen Met een vaste termijn voor afdoening zou de Staat zichzelf dwingen op kortere termijn te bepalen of een weduwe voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij aan de voorwaarden voldoet. Voor elke publiekrechtelijke regeling waaruit een aanspraak op compensatie voortvloeit, zijn de Awb-termijnen van toepassing. De termijn van afdoening kan worden ingebed in een uitgebreidere procedure waarin plaats is voor een verlenging als bijvoorbeeld nog nadere vragen moeten worden gesteld in verband met het geleverde bewijs. In de praktijk blijkt hieraan behoefte te bestaan.60 Ook als de Staat zelf navraag doet bij andere partijen als het Ministerie van Defensie of de Nederlandse ambassade in Indonesië, zou dat aan termijnen gebonden moeten zijn om de afwikkeling van de procedure te bespoedigen. Mocht de invulling van een procedure langer duren dan circa zes maanden, dan zou de mogelijkheid van het geven van een voorschot overwogen moeten worden, zodat de weduwen nog bij leven (een deel van) hun recht kunnen halen. Bij schadefondsen waarbij slachtoffers met een hoge leeftijd een aanvraag doen, is dit gebruikelijk. Zo kregen de Sinti en Roma een voorschot op hun erkenning van achteraf geconstateerde tekortkomingen in het rechtsherstel na de Tweede Wereldoorlog.61 Ook de oorlogsslachtoffers die na de Japanse bezetting in Indonesië verbleven, kregen een voorschot.62 De al eerder genoemde 3054 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43 asbestslachtoffers krijgen eveneens een voorschot op een tegemoetkoming.63 Voor het uitkeren van een voorschot zullen de voorwaarden dan op minder diepgaande wijze getoetst moeten worden. Daarvoor moet het bewijs van de voorwaarden al meer uitgekristalliseerd zijn, zodat gemakkelijk in te schatten is welke weduwen wel en welke niet voor een vergoeding in aanmerking komen. 5.5. Juridische kosten inbegrepen In de regeling is bepaald dat het bedrag van € 20 000 alle schade omvat, met inbegrip van de kosten van juridische bijstand en de kosten voor het aanleveren van alle gevraagde documenten voor het indienen van het verzoek.64 Dit is ongebruikelijk. Normaliter spreken partijen bij het sluiten van een minnelijke regeling een bedrag af voor de schade en een bedrag voor de (juridische) kosten. Op die wijze heeft de Staat ook met de weduwen van Rawagede een schikking getroffen, voordat de regeling bestond; zij ontvingen een bedrag van € 20 000 én een bedrag voor de juridische kosten.65 Omdat het slachtoffer bij het indienen van een aanvraag de spelregels van de regeling aanvaardt en deze bepaalt dat het slachtoffer finale kwijting verleent, kan deze de juridische kosten evenmin afzonderlijk vorderen. Van deze groep hoogbejaarde, laagopgeleide weduwen kan de Staat niet verwachten dat zij een claim indienen zonder juridische bijstand in te schakelen. Onder de regeling wordt het slachtoffer dus ernstig tekort gedaan. Circa 20% van de schadevergoeding gaat op aan kosten. De Staat kan er evenmin vanuit gaan dat de weduwen geen kosten hebben omdat zij op toevoegingsbasis procederen. Als het financiële resultaat van een zaak tenminste 50% van het heffingvrij vermogen beslaat (dat is € 12.800 voor een persoon zonder partner), dan vervalt een toevoeging en moet het slachtoffer de kosten van rechtsbijstand zelf betalen.66 De vergoeding op grond van de regeling is een stuk hoger dan 50% van het heffingvrij vermogen, namelijk € 20 000, zodat de juridische kosten door de weduwen zelf moeten worden gedragen. Deze kosten bedragen rond de € 2000 à € 3000.67 Daarbovenop komen dan nog de kosten voor het laten vertalen van alle benodigde documenten, een bedrag van € 1000 lijkt daarmee wel gemoeid. Dat is in totaal een bedrag van € 3000 à € 4000, dus tot 20% van de schadevergoeding. 5.6. Regeling loopt af De regeling bepaalt dat een claim moet worden ingediend vóór 11 september 2015; de regeling is dus eindig. Op zich is dat geen probleem, als degenen die in aanmerking komen voor een vergoeding bijtijds op de hoogte van de regeling zijn. Het ligt op de weg van de Staat, vooral ook omdat de regeling afloopt, om de regeling bekend te maken. Ook een aanbeveling van de Nationale Ombudsman wijst in die richting: zo nodig informeert de overheid de burger over de meest passende vorm voor het indienen van een schadeclaim.68 De Staat heeft de regeling in het Bahasa Indonesia op de website van de ambassade gepubliceerd en de regeling genoemd bij het maken van publiekelijke excuses door de Nederlandse ambassadeur.69 Naast deze bekendmakingen zou de Staat voorlichtingsbijeenkomsten in Indonesië kunnen geven over de regeling aan de doelgroep.70 Kennelijk gaat de Staat ervan uit dat advocaten verder invulling geven aan het bekendmaken van de regeling onder de slachtoffers. Als de Staat overgaat tot het houden van voorlichtingsbijeenkomsten, hebben de slachtoffers tenminste de tijd om bewijsmateriaal te verzamelen en vervolgens tijdig een onderbouwde claim in te dienen. 6. Conclusie Dat de Staat een regeling heeft opgetuigd zou een verbetering met zich mee moeten brengen voor de positie van slachtoffers van Nederlands geweld door militairen gepleegd in Indonesië in de periode 1945-1950. Maar bij nader inzien kent de regeling talrijke praktische en meer principiële obstakels. Gevolg is dat veel slachtoffers buiten de boot vallen, en zich gedwongen zien alsnog een procedure bij de civiele rechter aan te spannen. De regeling zou op drie principiële punten moeten worden uitgebreid. Ten eerste zou de kring van gerechtigden ook kinderen van vermoorde mannen moeten omvatten, omdat deze net zo hard getroffen zijn als de weduwen. Ten tweede zouden ook slachtoffers van onbekende executies een aanspraak op de regeling moeten kunnen doen, nu niet alle executies geboekstaafd zijn. Ten derde heeft het slachtoffer onder de regeling ten onrechte geen recht op vergoeding van juridische kosten, terwijl het gedwongen wordt de Staat finale kwijting te verlenen. Van een gelijke behandeling van de slachtoffers van Nederlands geweld, de doelstelling van de regeling, is geen sprake, nu de weduwen van Rawagede hun juridische kosten eerder wel vergoed kregen. Daarnaast zou de Staat aan de praktische bezwaren tegemoet moeten komen. Een aanvraag moet op veel kortere termijn worden afgehandeld met het oog op de hoge leeftijd van de vrouwen. Het invoeren van termijnen zou de Staat dwingen de claims vlotter af te doen. Tevens kan het geven van een voorschot de weduwen helpen, maar denkbaar is dat het bewijs van de voorwaarden daartoe onvoldoende uitgekristalliseerd is. Voorts moet de Staat de weduwen tegemoet komen in hun bewijsnood door de lange tijd die verstreken is. Elk ‘beleid’ dat ontstaat ten aanzien van dezelfde gevallen zou de Staat moeten publiceren. De rechter kan via een nakomingsactie toetsen of de Staat de regeling niet te streng uitvoert. Ten slotte zou de Staat de regeling onder de aandacht van de doelgroep in Indonesië moeten brengen door middel van het houden van informatiebijeenkomsten, aangezien de regeling reeds op 11 september 2015 eindigt. 56. Zie art. 4 aanhef en sub a van de Rege- 59. Vergelijk Kamerstukken II 2013/14, 64. Art. 1 van de Model-vaststellingsover- binaries/content/assets/postenweb/i/indo- ling tegemoetkoming asbestslachtoffers, Aanhangsel van de Handelingen, 2651, p. 2. eenkomst, zie de regeling, p. 3. nesie/nederlandse-ambassade-in-jakarta/ Stcrt. 2014, 8920. 60. Zo blijkt uit informatie van het Ministe- 65. Interview met L. Zegveld, de raadsvrouw import/de_ambassade/afdelingen/politiek/ 57. Zie de inleiding van de regeling. rie van Buitenlandse Zaken d.d. 14 oktober van de weduwen, d.d. 13 oktober 2014. staatscourant-bi.pdf en www.rijksoverheid. 58. Uit een interview met L. Zegveld, de 2014. 66. Art. 34g lid 1 Wet op de rechtsbijstand. nl/nieuws/2013/09/12/excuses-voor-stand- raadsvrouw van de weduwen, d.d. 13 okto- 61. Zie art. 6 van het Uitkeringsreglement 67. Interview met L. Zegveld d.d. 13 okto- rechtelijke-executies-nederlands-indie.html. ber 2014 blijkt dat de eerste claims op 18 individuele uitkeringen Stichting Rechtsher- ber 2014. 70. Zoals het Schadefonds geweldsmisdrij- september 2013 zijn ingediend. Op 29 juli stel Sinti en Roma, Stcrt. 2001, 104, p. 14. 68. De Nationale ombudsman, Behoorlijk ven voorlichtingsbijeenkomst hield over de 2014 voldoen een aantal, maar niet alle 62. Art. 6 van het Uitkeringsreglement omgaan met schadeclaims, Onderzoek uit regeling ter vergoeding van schade als claims aan de voorwaarden. Nieuwe infor- individuele uitkeringen Stichting Het eigen beweging naar de behandeling van gevolg van Project X in Haren op 21 maart matie kan nog tot inwilliging leiden. Zo Gebaar, Stcrt. 2001, 225, p. 14. schadeclaims door de Ministeries, 2009, nr. 2013, zo blijkt uit een artikel van 5 april blijkt uit Kamerstukken II 2013/14, 26049, 63. Vergelijk art. 3 van de Regeling tege- 135, te raadplegen via: www.nationaleom- 2013 in het Harener Weekblad: www. 80. Ik leid hieruit af dat nog niet definitief moetkoming asbestslachtoffers, Stcrt. 2014, budsman.nl/uploads/rapport2009-135_1.pdf. harenerweekblad.nl/project-x-haren- op de claims is beslist. 8920. 69. Zie http://indonesie.nlambassade.org/ 13-aanvragen-voor-schadefonds/. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43 3055 2208 Wetenschap Anoniem misdaad melden via internet Technische en juridische risico’s Jaap-Henk Hoepman, Bert-Jaap Koops, Wouter Lueks1 Het meldpunt ‘Meld Misdaad Anoniem’ wordt via de telefoon aangeboden. Maar wie belt er nu nog? Jongeren maken minder melding van misdrijven via het telefonisch meldpunt.2 Omdat jongere generaties gewend zijn alles via internet te doen, en de drempel voor online melden naar verwachting sowieso lager ligt dan bij telefonisch melden, zou een internetmeldpunt een goede aanvulling kunnen zijn op de huidige dienst.3 De Minister van Veiligheid en Justitie heeft in dat licht aan de Tweede Kamer een onderzoek toegezegd naar de mogelijkheden van melden via internet, waarbij de kwaliteit van de meldingen zo goed mogelijk geborgd is en de anonimiteit van de melder gegarandeerd blijft.4 Maar kan anonimiteit op internet wel voldoende worden gegarandeerd? Welke technische en juridische aspecten zijn van invloed op de haalbaarheid van een internetmeldpunt? En moet alles wat online kan, ook online kunnen? 1. Inleiding5 De mogelijkheden van het internet roepen vaak de vraag op hoe iets wat van oudsher offline gebeurt, ook online kan worden toegepast, zonder er bij stil te staan of het wel wenselijk is om alles via internet mogelijk te maken. Bovendien worden niet zelden bij het adagium ‘wat offline geldt, moet ook online gelden’ wezenlijke verschillen tussen offline en online toepassingen over het hoofd gezien.6 Het lijkt voor de hand te liggen om in het tijdperk waarin telecommunicatieaanbieders adverteren met de leuze ‘Wie belt er nu nog?’7 mensen niet alleen de gelegenheid te geven om misdaad anoniem te melden via de telefoon, maar ook via het internet. Maar de mogelijke laagdrempeligheid van een internetmeldpunt roept vragen op over de wenselijkheid van zo’n meldpunt. De karakteristieken van het internet vergen een gedegen analyse of de anonimiteit bij een internetmeldpunt wel voldoende8 kan worden gegarandeerd. Dit brengt ons bij de vraagstellingen die centraal staan in dit artikel: in hoeverre is het technisch en juridisch mogelijk om de anonimiteit van melders te garanderen bij meldingen via internet, en wat zijn mogelijke voor- en nadelen van melden via internet voor de rol die anonieme meldingen spelen in de strafvordering en in het maatschappelijk verkeer? We beantwoorden deze vragen op hoofdlijnen,9 op basis van literatuuronderzoek, een analyse van verschillende bestaande meldpunten met vergelijkbare functionaliteit (zoals voor klokkenluiders), een interview met Stich- 3056 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43 ting M. die het telefonisch meldpunt beheert, en een expertbijeenkomst met deskundigen die ervaring hebben met (anonieme) publieke meldingen. We beginnen met een korte schets van het telefonische meldpunt en behandelen vervolgens technische en juridische aspecten van een online meldpunt. Vervolgens reflecteren we over de wenselijkheid van een internetmeldpunt, alvorens onze conclusie en aanbevelingen te presenteren. 2. Het telefonisch meldpunt van Stichting M.10 De onafhankelijke Stichting M.11 exploiteert de meldlijn ‘Meld Misdaad Anoniem’, waar mensen anoniem informatie kunnen geven over misdrijven. Hierbij is de anonimiteit van de melder van hoofdbelang. Naar aanleiding van een anonieme telefonische melding maakt de stichting een schriftelijke melding en stuurt deze door naar afnemers, die verantwoordelijk zijn voor wat er met de melding gebeurt. Deze afnemers zijn naast publieke partijen (zoals KLPD, FIOD en AIVD) ook private partijen, zoals het Verbond van Verzekeraars en de energienetbeheerders. Zo worden bijvoorbeeld meldingen over illegale hennepkwekerijen ook doorgegeven aan de energienetbeheerders. Of een melding ernstig genoeg is om anoniem te doen dan wel af te handelen wordt bepaald door Stichting M. en haar afnemers. De kernwaarde van het meldpunt is haar garantie van anonimiteit. Bij telefonisch binnenkomende meldingen wordt de anonimiteit van zowel de melder als de melding op verschillende manieren gewaarborgd. Van normale gebruikers kan nauwelijks worden verwacht dat zij Tor correct opzetten en steeds veilig gebruiken Getrainde telefonisten zorgen ervoor dat het verslag van de melding anoniem is, wat wordt gecontroleerd door een tweede lezer van Stichting M. Verslagen worden, na de beslissing ze al dan niet door te geven aan afnemers, niet bewaard bij de stichting, en er is geen registratie van welke telefonist welke melding heeft aangenomen. In een Instructie Meld Misdaad Anoniem van het College van Procureurs-Generaal (CPG) is vastgelegd dat verkeersgegevens betreffende het meldpunt alleen bij telecomaanbieders worden opgevraagd in situaties van onmiddellijk dreigend levensgevaar, waarbij de gegevens alleen mogen worden gevorderd als de inlichtingen nodig zijn om het desbetreffende leven te redden.12 Het 0800-nummer van ‘Meld Misdaad Anoniem’ wordt niet vermeld op de telefoonrekening van de melder. 3. Technische aspecten Zoals in de inleiding is opgemerkt worden soms wezenlijke verschillen tussen offline en online toepassingen over het hoofd gezien. In deze sectie inventariseren wij deze verschillen door de risico’s in kaart te brengen die een internet-gebaseerd meldpunt met zich meebrengt. Aan de hand daarvan schetsen en toetsen we een aantal mogelijke oplossingsrichtingen. Bij de melder is van belang de apparatuur (computer, smartphone, of vanuit een internetcafé) en hoe deze verbonden is met de systemen van het meldpunt. Een computer die niet onder beheer van de melder is (zoals een computer op het werk of in een internetcafé) maakt bijvoorbeeld het installeren van software lastiger en beperkt de veiligheid van beveiligde verbindingen.13 Bij het meldpunt is de interne netwerkarchitectuur van belang. We gaan ervan uit dat het meldpunt voor iedere medewerker in twee fysiek gescheiden systemen voorziet: één om met de melder te communiceren (zoals de tele- foon in de huidige situatie), de ander om een melding uiteindelijk in te voeren. 3.1. Risico’s voor waarborging van anonimiteit De kwaliteit van een internetmeldpunt hangt onder andere af van de mate waarin anonimiteitsrisico’s beperkt kunnen worden. We bespreken kort de risico’s die altijd aanwezig zijn en waarmee dus rekening gehouden moet worden. De mate waarin anonimiteit kan worden doorbroken hangt af van de partij die de gegevens poogt te achterhalen. Personen in de directe omgeving van de melder, externe ‘hackers’ en opsporingsdiensten hebben ieder andere mogelijkheden hiertoe. Een precieze analyse hiervan valt echter buiten de reikwijdte van dit artikel. 3.1.1. Algemeen risico: internetten genereert metadata De aard van het internet maakt dat metadata (verkeersgegevens over de communicatie), en dan met name informatie over de verzender en ontvanger van een bericht, altijd zichtbaar zijn. Dit is te verhelpen door een anonimiseringssysteem als Tor14 te gebruiken. Tor verbergt de koppeling tussen verzender en ontvanger zodat niemand kan zien wie er met het meldpunt communiceert. Tor vergt de nodige inspanning van gebruikers; van normale gebruikers kan nauwelijks worden verwacht dat zij Tor correct opzetten en steeds veilig gebruiken. 3.1.2. Risico’s bij melder, ISP en meldpunt Risico’s voor anonimiteit bestaan in alle fasen van de communicatie tussen melder en meldpunt (figuur 1). Aan de kant van de melder ontstaan kwetsbaarheden omdat de melder onzorgvuldig kan zijn en de instructies voor veilig gebruik (bijvoorbeeld over het gebruik van Private Browsing16) niet goed opvolgt. Daar komt bij dat Auteurs zoeksrapport geschreven in opdracht van lijk zijn, en is als zodanig ook niet nodig beleidsstukken meestal nog gesproken 1. Dr. J.H. Hoepman is universitair hoofd- het WODC: J.-H. Hoepman, B.J. Koops & voor een werkbaar systeem van anoniem wordt over Stichting M., hanteren wij voor docent informatiebeveiliging aan de W. Lueks (2014), Haalbaarheid van een melden. Relevanter is het te kijken of een de duidelijkheid in dit artikel de oude naam. Radboud Universiteit Nijmegen. Prof. dr. anoniem misdaadmeldpunt via het Internet. voldoende mate van anonimiteit bewerk- 12. College van Procureurs-Generaal, E.J. Koops is hoogleraar regulering van Een quickscan, Nijmegen/Den Haag: PI.lab/ stelligd kan worden. Instructie meld misdaad anoniem, 10 april technologie, Tilburg Institute for Law, Tech- WODC (hierna: rapport), www.wodc.nl/ 9. Dit artikel biedt ruimte voor een beknop- 2006, registratienummer 2006I007. nology, and Society (TILT), Tilburg Universi- images/2398-volledige-tekst_tcm44- te bespreking. Voor een uitvoeriger analyse, 13. Een bedrijf had enige tijd beschikking ty. Drs. W. Lueks is promovendus informa- 554090.pdf (alle URL’s in dit artikel zijn het inclusief organisatorische aspecten, zie ons over een certificaat van Trustwave waar- tiebeveiliging aan de Radboud Universiteit laatst geraadpleegd op 2 december 2014). rapport (noot 5), alsook S. Boes, M. van A door al het beveiligde verkeer onderschept Nijmegen. De auteurs zijn tevens verbon- 6. M.H.M. Schellekens, ‘What Holds Off- tot Z: een analyse van Stichting M. als en afgeluisterd kon worden, zie http://blog. den aan het Privacy & Identity Lab (PI.lab). line, Also Holds On-line?’, in: B.J. Koops et voorziening tot burgerparticipatie op het spiderlabs.com/2012/02/clarifying-the- al. (eds.), Starting Points for ICT Regulati- gebied van sociale veiligheid, Masterscrip- trustwave-ca-policy-update.html. Noten on. Deconstructing Prevalent Policy One- tie criminologie, Universiteit Leiden 2010 en 14. www.torproject.org/. 2. Interview Stichting M., 7 januari 2014. Liners, The Hague: T.M.C. Asser Press M. van Kuik e.a., M.-waarde, Politie & 15. Zie bijv. A.S. Tanenbaum & D.J. Wethe- 3. Vergelijk Kamerstukken II 2012/13, 2006, p. 51-75. Wetenschap, 2012. rall, Computer Networks, Prentice Hall 29628, 368, p. 6. 7. www.youtube.com/ 10. Gegevens zijn ontleend aan het inter- 2011. 4. Kamerstukken II 2012/13, 29628, 400, p. watch?v=VhpW4PPhTpk. view (noot 2) en Boes, a.w., noot 9. 16. https://en.wikipedia.org/wiki/Privacy_ 2. 8. Anonimiteit is geen zwart/wit-begrip. 11. Stichting M. heet sinds 1 januari 2014 mode. 5. Dit artikel is gebaseerd op een onder- Absolute anonimiteit zal (vrijwel) onmoge- NL Confidential. Omdat in literatuur en NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43 3057 Wetenschap © Ger Loeffen / Hollandse Hoogte Figuur 1 Communicatie tussen melder en meldpunt.15 de sporen die worden achtergelaten niet goed te overzien zijn. Is na het wissen van de browsergeschiedenis deze echt weg of toch nog met forensische hulpmiddelen te achterhalen? Tot slot is het systeem van de melder kwetsbaar; de beveiliging is vaak niet geactualiseerd waardoor derden gemakkelijk toegang kunnen krijgen tot het systeem. Het verkeer dat de melder verlaat gaat naar zijn ISP. Figuur 2 geeft enkele mogelijkheden weer. Als de melder een onbeveiligd draadloos netwerk gebruikt (en dit is vaak het geval bij openbare netwerken) is dit verkeer een- 3058 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43 voudig af te luisteren of zelfs actief aan te vallen.17 Daarna stroomt het verkeer via de ISP van de melder over het internet naar de ISP van het meldpunt. Op al deze punten kan communicatie onderschept worden. We schatten dit risico laag in omdat de beveiliging bij deze partijen meestal goed op orde is. Externe ISP’s (die niet betaald worden door de melder) bieden echter mogelijk minder garanties of hebben andere belangen. De ISP van het meldpunt is mogelijk een interessanter doelwit is omdat daar alle meldingen langskomen. Figuur 2. Communicatiekanaal tussen melder en internet. Externe ISP’s betreffen een internetcafé of een openbaar hotspot in een trein, café of hotel. Wanneer meldingen aankomen bij het meldpunt, worden ten behoeve van de communicatie met de melder data tijdelijk opgeslagen. Het is moeilijk te garanderen dat deze daarna nooit te achterhalen zijn. Ook vormen zowel de server waarop meldingen binnenkomen als de terminals waarop meldingen worden weergegeven een risico: deze systemen zijn zowel elektronisch (op afstand) als fysiek (lokaal) kwetsbaar. 3.2. Toetsingscriteria De anonimiteit kan op twee conceptueel verschillende manieren geschonden worden. Ten eerste kunnen er in de eindpunten (bij melder en meldpunt) fouten gemaakt worden waardoor gedurende of na afloop van de melding de anonimiteit in gevaar kan komen. Ten tweede kan de anonimiteit geschonden worden op de tussenliggende verbinding. Daarbij maken we onderscheid tussen het lekken van metadata (wie communiceert er met het meldpunt, en vanaf welke locatie) en het lekken van de inhoud van de communicatie. Aangezien de keten zo zwak is als de zwakste schakel, moet de anonimiteit op al deze punten afdoende worden gewaarborgd. Verder zijn de volgende criteria van belang voor de kwaliteit en effectiviteit van de technische inrichting. – De technische eenvoud van een inrichting bepaalt hoe eenvoudig deze te implementeren is, maar ook hoe eenvoudig de risico’s ten aanzien van de anonimiteit in de eindpunten te overzien zijn. – Het gebruiksgemak voor de gebruiker bepaalt mede of een inrichting (goed) wordt gebruikt. – De kwaliteit van de melding is voor het meldpunt een van de belangrijkste criteria. Stichting M. heeft aangegeven dat interactieve communicatie met de melder hiervoor essentieel is. ‘De kwaliteit van de melding staat of valt met de mogelijkheid een dialoog te voeren met de melder. In één enkel telefoongesprek zijn de telefonisten in staat om een vertrouwensband met de melder op te bouwen, die hen in staat stelt de serieusheid van de melding in te schatten, en ervoor te zorgen dat de melding voldoende aanknopingspunten voor vervolgstappen bevat.’18 3.3. Analyse van mogelijke technische inrichtingen We schetsen een aantal mogelijke technische inrichtingen en toetsen deze aan de genoemde criteria (zie tabel 1). Omdat consistent gebruik van Tor niet realistisch is, scoren alle inrichtingen met uitzondering van de app slecht op metadata. 1) Een website is eenvoudig te gebruiken voor melders, een versleutelde verbinding beschermt de inhoud19 en een website biedt verschillende mogelijkheden. Een webgebaseerd formulier20 is technisch eenvoudig en hoewel het geen interactie biedt kan het formulier wel gericht informatie uitvragen. De verwachte kwaliteit van de melding is dus redelijk. Een webgebaseerde chatbox21 biedt wel interactie (en dus een hogere kwaliteit), maar de inrichting is technisch complexer. Een webgebaseerde berichtenbus bestaat al in de vorm van online klokkenluiderssites22 maar is desalniettemin complex. Van al deze vormen is de chatbox het eenvoudigst te gebruiken. 2) Ook e-mail kan worden gebruikt om meldingen te Tabel 1. Beoordeling van oplossingsrichtingen. Een + betekent dat een inrichting beter is, dat wil zeggen meer anonimiteit biedt, technisch eenvoudig is, een hoog gebruiksgemak kent, of kwalitatief goede meldingen zal opleveren. Website Formulier Chatten Berichtenbox E-mail Chatten App Anonimiteit in de eindpunten Anonimiteit verbinding (metadata) Anonimiteit verbinding (inhoud) Technische eenvoud Gebruiksgemak gebruiker Kwaliteit Melding +/+/+/+/- + + + + + +/+/+/- +/+ +/+ +/+ + + 17. Moxie Marlinspike, Defeating SSL, 18. Interview, a.w., noot 2. (TLS) Protocol Version 1.2’, RFC5246. 21. Bijv. www.meldpunt-kinderporno.nl/. BlackHat DC 2009, www.blackhat.com/ 19. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een 20. Bijv. het TipSoft WebTips platform, zie 22. Bijv. Securedrop (https://pressfreedom- presentations/bh-dc-09/Marlinspike/Black- zogeheten TLS-kanaal, zie T. Dierks & E. www.tipsubmit.com/AccMan/uploads/ foundation.org/securedrop) en Globaleaks Hat-DC-09-Marlinspike-Defeating-SSL.pdf. Rescorla, ‘The Transport Layer Security tipsoft.com/TipSoft%20WebTips.pdf. (https://globaleaks.org/). NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43 3059 Wetenschap doen. Melders zijn hiermee bekend en technisch is dit eenvoudig op te zetten. Er blijven echter makkelijk sporen achter in beide eindpunten. 3) Bestaande chatinrichtingen (bijvoorbeeld Google Talk, Skype, IRC, en Jabber) zijn makkelijk in gebruik, maar data zijn soms onversleuteld, met name op externe servers. Daarnaast blijven lokaal eenvoudig sporen achter. De communicatie is interactief, dus de verwachte kwaliteit is hoog. 4) Een mobiele app23 is eenvoudig in gebruik, kan chat functionaliteit bieden, en kan als enige de anonimiteit van de verbinding garanderen. Echter de aanwezigheid van de app verraadt het gebruik, en een dergelijke applicatie is technisch ingewikkeld. Zowel een webgebaseerde berichtenbus als e-mail kunnen alleen semi-interactief gebruikt worden; het uitwisselen van berichten verloopt niet in real time. We verwachten dat daardoor de kwaliteit van de melding laag is. Hoewel e-mail en chat makkelijk te gebruiken zijn, is veilig gebruik ervan (met adequate versleuteling) dat niet. Daarom zijn zowel de anonimiteit en gebruiksgemak als slecht beoordeeld. We kunnen concluderen dat een webgebaseerde chatoplossing of een app het meest aan de eisen voldoet. In beide gevallen geldt echter dat onzorgvuldige gebruikers en de technische complexiteit van het meldpunt nog altijd behoorlijke risico’s met zich meebrengen. 4. Juridische aspecten Bij de juridische aspecten beperken we ons tot de vragen welke juridische mogelijkheden bestaan om anonimiteit te doorbreken, en welke rol anonieme meldingen spelen in het strafproces. Andere juridische aandachtspunten, Tussen 2005 en 2009 zijn vijf verzoeken ingediend om verkeersgegevens over het meldpunt te mogen vorderen, die alle zijn geweigerd zoals voldoen aan wetgeving ter bescherming van persoonsgegevens en aansprakelijkheidsrisico’s, zijn belangrijk maar grotendeels hetzelfde als bij het bestaande telefonische meldpunt.24 4.1. Doorbreking van anonimiteit Aangezien anonimiteit technisch niet absoluut kan worden afgedwongen, is de vraag hoe groot het risico is dat verschillende partijen de anonimiteit van melders kunnen doorbreken gezien hun juridische mogelijkheden daartoe. Voor politie of justitie zijn vier typen opsporingsbevoegdheden van belang om de identiteit van anonieme melders te kunnen achterhalen. 3060 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43 1) Onderscheppen van telecommunicatie. Bij het telefonisch meldpunt geldt dat, als iemand onder tap staat, via nummerherkenning technisch wordt voorkomen dat een gesprek met het meldpunt wordt opgenomen,25 vergelijkbaar met de technische voorziening bij advocatennummers.26 Een technische inrichting is relatief eenvoudig bij telefoontaps, maar of een dergelijke filtering ook bij internettaps zo kan worden geconfigureerd dat de integriteit niet wordt gecompromitteerd, is een aandachtspunt voor nader onderzoek. 2) Vorderen van gegevens. Bij het telefonisch meldpunt mogen verkeersgegevens alleen worden gevorderd in situaties van onmiddellijk dreigend levensgevaar,27 met toestemming van het College van Procureurs-Generaal na advies van de Centrale Toetsingscommissie.28 Tussen 2005 en 2009 zijn vijf verzoeken ingediend om verkeersgegevens over het meldpunt te mogen vorderen, die alle zijn geweigerd.29 Voor een internetmeldpunt kan dezelfde lijn worden gevolgd als bij het telefonisch meldpunt, door de Instructie Meld Misdaad Anoniem en de Aanwijzing opsporingsbevoegdheden uit te breiden met het internetmeldpunt. 3) Doorzoeking en inbeslagneming. Hierop heeft de Instructie niet expliciet betrekking, maar naar de geest ervan zou deze ook moeten gelden voor doorzoeking bij het meldpunt. Dat de Instructie ook op dit soort situaties van toepassing wordt, is vooral belangrijk bij een internetmeldpunt omdat daarbij meer sporen achterblijven. Ook bij een doorzoeking of inbeslagneming elders dan bij het meldpunt kan informatie boven water komen over een melding. De Instructie zou in dat licht generiek van toepassing moeten zijn op alle handelingen waarbij de politie gegevens verkrijgt over contact met het meldpunt, ongeacht de precieze bevoegdheid die is uitgeoefend. In alle gevallen is er bij anonimiteitsopheffing immers een afbreukrisico van het anonieme meldpunt als hulpmiddel in de opsporing.30 4) Oproepen van getuigen. Theoretisch kan de politie een medewerker van het meldpunt oproepen om te getuigen in een strafzaak, waarbij deze geen beroepshalve verschoningsrecht toekomt. Ook hierop zou de Instructie van toepassing moeten zijn, ook bij een internetmeldpunt. Hoewel vermoedelijk de politie het meeste belang heeft om incidenteel de identiteit van een melder te achterhalen, kunnen ook andere overheidsdiensten een dergelijk belang hebben. Voor bestuursorganen als de Belastingdienst of sociale zekerheidsdiensten, die geen aftapbevoegdheden of verkeersgegevensvorderingsbevoegdheden kennen, is er weinig risico op anonimiteitsdoorbreking. Dat ligt anders bij inlichtingen- en veiligheidsdiensten; voor zover wij weten geldt daarvoor geen soortgelijke instructie als voor politie en justitie. Deze diensten zouden dus, in theorie, al hun bevoegdheden kunnen inzetten om de identiteit van melders te achterhalen. Hoewel de wetenschap dat inlichtingendiensten anonimiteit kunnen doorbreken niet direct verkillend zal werken op de bereidheid van burgers om misdaad te melden, is het risico niet puur theoretisch: als bijvoorbeeld een jongere zijn vriendengroep ziet radicaliseren en plannen hoort van vrienden om naar Syrië te reizen, zou hij uit vrees voor sociale uitstoting of ergere represailles kunnen afzien van een anonieme melding, indien zijn identiteit via de AIVD achterhaald en bekend zou kunnen raken. Aan dat risico valt weinig te doen. Waar de politie alleen in acuut levensbedreigende situaties identificerende gegevens van een melder mag vorderen, zullen private partijen dat ook hooguit in levensbedreigende situaties mogen doen. Dergelijke situaties zijn moeilijk voorstelbaar, zodat het juridische risico van anonimiteitsdoorbreking door private partijen verwaarloosbaar is. Belangrijk is wel dat de telecomaanbieder van het meldpunt, die de belangenafweging maakt om al dan niet gebruikersgegevens te verstrekken, doordrongen is van het normatieve kader en het grote belang van anonimiteit van melders. Dit zou met voorlichting, of eventueel contractueel of via een gedragscode, kunnen worden bewerkstelligd. 4.2. Rol van anonieme meldingen Bestaande vormen om anonimiteit bij aangifte in het strafproces te faciliteren, gaan uit van gedeeltelijke en ophefbare anonimiteit31 en niet, zoals bij het meldpunt, van zo sterk mogelijke anonimiteit. De schriftelijke verklaring van een anoniem gebleven getuige komt enigszins in de buurt, maar deze kan alleen als (steun)bewijs worden gebruikt indien de verdediging niet te kennen geeft de persoon te willen (doen) ondervragen (art. 344a lid 3 Sv), en zo’n ondervraging is bij anonieme meldpuntmeldingen per definitie niet de bedoeling. Het nut van anoniem (internet)melden moet dan ook alleen worden gezocht in het verkrijgen van start- of sturingsinformatie en niet (ook) in de eventuele bewijswaarde van meldingen. Melders zullen overigens niet altijd beseffen dat hun melding niet als bewijs kan dienen; verwachtingsmanagement bij potentiële melders is daarom een belangrijk aandachtspunt. Anonieme meldingen mogen worden gebruikt om een opsporingsonderzoek te starten of lopende onderzoeken nader richting te geven. De vraag is vooral of een anonieme melding een redelijke verdenking kan opleveren, wat de drempel is om bepaalde opsporingsbevoegdheden te mogen inzetten. De jurisprudentie eist meestal dat de politie enig aanvullend onderzoek doet om een melding te verifiëren; de eisen hieromtrent kunnen verschillen naar gelang de urgentie of aard van de melding.32 Brinkhoff concludeert dat ‘over het algemeen weinig eisen worden gesteld aan het nadere onderzoek. De redelijke verdenking wordt betrekkelijk snel aangenomen. Als deze lijn zich voortzet, is het denkbaar dat de facto een enkele melding bij de M-lijn voldoende is voor de aanname van de redelijke verdenking. Hiermee zou mijns inziens in dit soort zaken sprake zijn van een uitholling van het begrip redelijke verdenking.’33 Mocht een internetmeldpunt laagdrempeliger blijken en leiden tot veel meer meldingen, dan zou het gevolg kunnen zijn dat de politie te weinig tijd en capaciteit heeft om nader onderzoek te doen. Het risico bestaat dan dat de tendens die Brinkhoff schetst wordt voorgezet en dat het systeem van het strafrecht, waarbij de redelijke verdenking - gebaseerd op feiten en omstandigheden een dragende pijler is, onder druk komt te staan. Anderzijds zou het gevolg ook omgekeerd kunnen zijn, wanneer de politie zich genoodzaakt voelt om scherper meldingen te verifiëren met aanvullend materiaal, omdat anders de waarde van anonieme meldingen te sterk verwatert. Ook is denkbaar dat, als de politie vaker en sneller opsporingshandelingen uitvoert op basis van anonieme meldingen, de rechter strakker gaat controleren op anonieme startinformatie en zwaardere eisen gaat stellen aan aanvullende informatie. Waar de directe effecten van een laagdrempeliger internetmeldpunt op anonieme startinformatie moeilijk in te schatten zijn, moeten in elk geval mogelijke indirecte effecten onder ogen worden gezien van potentieel misbruik. Naast valse meldingen of zwartmakingen door burgers, bestaat ook een klein maar niet verwaarloosbaar risico dat politie (onrechtmatig verkregen) informatie ‘witwast’ via de anonieme meldlijn. Om misbruik te voorkomen, valt er veel voor te zeggen om een internetmeldpunt niet (substantieel) laagdrempeliger te maken dan het telefonische meldpunt. Technische configuraties met interactie tussen melder en meldpunt, zoals een chatmodaliteit, zijn in dat opzicht te prefereren, omdat die iets hoogdrempeliger zijn en het meldpunt daarbij eerder valse meldingen, zwartmakingen of informatie-witwassen eruit kan filteren. 5. Wenselijkheid van een internetmeldpunt Hoewel men erkent dat een internetmeldpunt ‘meer inhoudt dan even een websiteje bouwen’,34 lijkt de beleidsdiscussie vooral te kijken naar de technisch-organisatorische mogelijkheid, en niet naar de wenselijkheid van een anoniem internetmeldpunt als zodanig. Daarmee wordt miskend dat het internet een eigen dynamiek kent in het maatschappelijk verkeer, die verder gaat dan een invloed op kwantiteit, kwaliteit en identificeerbaarheid van telecommunicatie. Het internet faciliteert en beïnvloedt daarmee de manier waarop communicatie en sociale contacten plaatsvinden. Daarom moeten ook de mogelijke gevolgen van anonieme internetmeldingen voor maatschappelijke processen in bredere zin worden bestudeerd. Het anoniem melden van misdaad past in een bredere maatschappelijke tendens van anonieme meldingen.35 Sommigen vinden deze tendens negatief en wijzen op risico’s voor de maatschappelijke omgangsvormen, zoals het 23. Bijv. TipSubmit Mobile, zie www. tip- tie van automatische nummerherkenning 31. Zie over de Nederlandse regeling W. 34. Kamerstukken II 2012/13, 29628, 368, soft.com/TipSubmitMobile.pdf, maar deze geheimhoudergesprekken advocatuur, Dreissen & O. Nauta, Anonimiteit in het p. 6. app is niet heel anoniem. Dialogic/WODC 2013. strafproces, DSP-groep/WODC, Amster- 35. Vergelijk NRC Handelsblad 28 februari 24. Zie verder Rapport, a.w. noot 5, hfdst. 27. Zie noot 12. dam, 2012. 2002, ‘Nederland klikland’, dat begint met 5. 28. Art. 5.1 Aanwijzing opsporingsbe- 32. S. Brinkhoff, ‘Anoniem melden startin- de opmerking: ‘Nederland kent tientallen 25. Stichting NL Confidential. Persoonlijke voegdheden, Stcrt. 2011, 3240. formatie voor een strafrechtelijk onder- kliklijnen’; H. Schnitzler, ‘We leven in een mededeling, 9 januari 2014. 29. Boes, a.w., noot 9, p. 36. zoek?’, NJB 2008/965, afl. 20, p. 1224. “klikspaan boterspaan”-land’, de Volks- 26. F. Bongers e.a., Vooronderzoek evalua- 30. Vergelijk Instructie, a.w., noot 12. 33. Ibid. krant 22 februari 2012. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43 3061 Wetenschap In een klimaat waarin politiële databanken op tamelijk intransparante wijze ook voor andere doeleinden dan opsporing worden ingezet, zouden politiële databanken niet gevoed moeten worden met ongecontroleerde informatie versterken van onderling wantrouwen,36 roddel en achterklap,37 en een afbreukrisico voor integer institutioneel handelen.38 Buruma wijst, reflecterend op de zaak Lucia de B., op de veranderende omgang met (valse of verkeerde) aangiften in de strafvordering, mede vanwege het feit ‘dat in de afgelopen tien jaar een krachtige impuls is gegeven aan het belasteren van medeburgers. Ik denk in de eerste plaats aan het vergemakkelijken van anonieme tips en aangiften’.39 Hij signaleert ook risico’s voor de integriteit van de politie, wanneer agenten ‘die met iemand een appeltje te schillen hebben’ anonieme tips kunnen gebruiken om, zonder een juridisch adequate aanleiding, een ‘bekende’ na te trekken in de hoop dat er iets boven water komt.40 Anderen benadrukken de positieve kanten van anoniem melden, omdat het juist tot meer veiligheid en vertrouwen van burgers zou leiden41 en sociale structuren zou versterken.42 De introductie van Meld Misdaad Anoniem lijkt ook hoofdzakelijk positief te zijn ontvangen door de bevolking en in de media.43 Aangezien er verschillende perspectieven bestaan op de normatieve waardering van anonieme meldingen, zou eerst een bredere maatschappelijke en politieke discussie moeten worden gevoerd, alvorens een anoniem internetmeldpunt op te richten. Een ander relevant aandachtspunt voor de beleidsvorming is het verschuiven of geleidelijk uitbreiden van de functionaliteit van het meldpunt. Het oorspronkelijke en hoofddoel van de anonieme meldlijn is opsporing van misdrijven te faciliteren die anders onbekend zouden blijven omdat mensen geen melding bij de politie willen of durven doen. Het doorgeven van anonieme meldingen aan andere overheidsdiensten dan de politie en private partijen (zoals sociale-zekerheidsdiensten, energienetbeheerders en verzekeraars)44 roept vragen op over ‘due process’, wanneer de meldingen leiden tot niet-strafvorderlijke beslissingen. Vindt er hoor en wederhoor plaats? Weet de betrokkene dat een beslissing mede is gebaseerd op een anonieme melding? Kan de betrokkene klagen over het gebruik van anonieme startinformatie? Hoewel deze vragen ook gelden voor het telefonische meldpunt, moet bij de beleidsafweging rond een internetmeldpunt zorgvuldig worden overwogen wie de afnemers zijn en hoe de legitimiteit en rechtsbescherming bij niet-opsporingsgerelateerd gebruik van anonieme meldingen gewaarborgd worden. Verder raakt het strafrechtelijk systeem steeds meer verweven met bestuursrechtelijke en civielrechtelijke beslissingen, zoals gebiedsverboden en uithuisplaatsingen van kinderen. Ook zonder dat een melding leidt tot opsporingshandelingen, kan de opname van anonieme meldingen in politiesystemen consequenties hebben, bijvoorbeeld door vergunningweigering, verzwaard toezicht door de jeugdzorg of het niet krijgen van een baan 3062 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43 wegens het ontbreken van een verklaring omtrent het gedrag (VOG).45 In een klimaat waarin politiële databanken op tamelijk intransparante wijze ook voor andere doeleinden dan opsporing worden ingezet,46 is het belangrijk om terughoudend te zijn met het voeden van politiële databanken met ongecontroleerde informatie. Een en ander betekent dat de beleidsvorming voor een anoniem internetmeldpunt niet alleen technischorganisatorische haalbaarheid moet beoordelen, maar ook moet beargumenteren waarom zo’n meldpunt wenselijk is. De proportionaliteit en subsidiariteit moeten worden aangetoond. Is er feitelijk wel een probleem dat met een internetmeldpunt wordt opgelost, en wat is het probleem dan precies?47 En als een anoniem internetmeldpunt wenselijk wordt geacht onder beheer van een private partij en met ook private partijen en niet-politiële overheidsdiensten als afnemers, zal nadrukkelijk het publieke belang moeten worden geborgd in contractuele regels, in een wettelijke basis, en vooral in institutionele verankering van publieke waarden als rechtsbescherming, non-discriminatie, privacy en ‘due process’. De overheid dient daarbij een strakke regie te voeren.48 6. Conclusies In dit artikel hebben wij de technische en juridische aspecten van een anoniem internetmeldpunt geanalyseerd. Daarnaast hebben wij ook stilgestaan bij de wenselijkheid van een dergelijk meldpunt. Uit onze analyse blijkt dat een technisch voldoende veilige inrichting van een anoniem internetmeldpunt geen sinecure is en flinke investeringen vergt. Anonimiteit van melders is lastiger te garanderen dan bij een telefonisch meldpunt. Interactiviteit (de mogelijkheid om direct een dialoog met de melder te voeren) is essentieel voor de kwaliteit (en anonimiteit) van de melding. Een smartphone-app of een webgebaseerde chattoepassing voldoet om die reden het beste aan de criteria. Deze kennen echter wel technische beperkingen. Vanwege de hoge complexiteit verwachten wij dat de kosten voor het inrichten van zo’n internetmeldpunt hoog zullen zijn. Nader onderzoek naar een specifieke inrichting van een smartphone-app of webgebaseerde chattoepassing en daaraan verbonden risico’s is daarom gewenst. Vanuit juridisch perspectief is het verschil tussen een internetmeldpunt en een telefonisch meldpunt minder groot. Zolang de Instructie Meld Misdaad Anoniem van het College van Procureurs-Generaal ook van toepassing wordt verklaard op een internetmeldpunt, vormen justitiële bevoegdheden voor anonimiteitsdoorbreking slechts een beperkt risico. Wel kan een laagdrempelig internetmeldpunt tot ongewenste neveneffecten leiden, zoals een hoger risico op misbruik of een verminderde bruikbaarheid van anonieme meldingen voor de opsporing; ook in dat opzicht zijn interactieve inrichtingen, die minder laagdrempelig zijn, te prefereren. Verder zijn er gegronde redenen om stil te staan bij de vraag of het anoniem melden van misdaden via internet wel wenselijk is. Niet alles wat technisch mogelijk is, hoeft te worden gerealiseerd alleen omdat het technisch kan. Er wordt verschillend gedacht over de rol van anonieme meldingen in het maatschappelijk verkeer; een bredere maatschappelijke discussie zou daarom moeten voorafgaan aan een eventuele verandering van bestaande mogelijkheden. Verder moet in beleidsvorming onder ogen worden gezien dat de functionaliteit van het meldpunt gaandeweg kan verschuiven of worden uitgebreid - iets wat regelmatig gebeurt met technische voorzieningen. Hoe kan worden voorkomen dat bij gebruik van anonieme meldingen buiten de opsporing van (ernstige) misdrijven de rechtsbescherming van burgers, zoals hoor en wederhoor en aanvechtbaarheid van beslissingen, gewaarborgd blijft? Een brede reflectie hierop is wenselijk, die zou moeten leiden tot een subsidiariteits- en proportionaliteitstoets voor anonieme meldpunten. In een klimaat waarin politiële databanken op tamelijk intransparante wijze ook voor andere doeleinden dan opsporing worden ingezet, zouden politiële databanken niet gevoed moeten worden met ongecontroleerde informatie. Dit pleit voor terughoudendheid bij het verder faciliteren van anonieme meldingen, zeker als een internetmeldpunt laagdrempeliger zou worden dan het huidige telefonische meldpunt. Helaas betracht de politiek deze terughoudendheid vooralsnog niet. Ondanks de aanzienlijke aarzelingen over de haalbaarheid van een anoniem internetmeldpunt in ons oorspronkelijke rapport49 wordt voortvarend begonnen met een proefproject waarin ‘de technische en organisatorische aspecten van het meldpunt uitgewerkt’ worden.50 De technische risico’s voor anonimiteitsdoorbreking verbonden met een anoniem internetmeldpunt zijn onzes inziens dusdanig groot dat men eerst zou moeten onderzoeken of de best haalbare inrichting überhaupt wel een afdoende niveau van anonimiteit kan garanderen en of de kosten daarvan wel opwegen tegen de baten. Tegelijkertijd zou de maatschappelijke en politieke discussie over de wenselijkheid van een anoniem internetmeldpunt veel breder moeten worden gevoerd, in plaats van simpelweg verder te gaan met alles wat online technisch mogelijk is, ook feitelijk te faciliteren. 36. Schnitzler, ibid.; E. Lissenberg, Klokken- 39. Y. Buruma, ‘Ongemakkelijke lessen van 45. Buruma, a.w. noot 40, p. 209; vergelijk openbaar ministerie is genomen.’ luiders en verklikkers, Afscheidsrede Lucia’, Delikt en Delinkwent 2010/40, ook voorstellen om gemeenten politiegege- 46. Vergelijk Buruma, a.w. noot 40. Amsterdam (UvA), 15 februari 2008 (‘de p. 694. vens te laten analyseren bij preventief 47. Vergelijk J. Vranken, ‘“Wij weten wel introductie van meldlijn M. [heeft] niet 40. Y. Buruma, ‘Het recht op vergetelheid. jeugdbeleid (‘Steden runnen hun eigen wat wij doen”’, NJB 2014/1271, afl. 26, bijgedragen tot goed burgerschap’, p. 9). Politiële en justitiële gegevens in een digita- “inlichtingendienst’’’, Trouw 29 januari p. 1733. 37. K. Schuyt pleit tegen anoniem melden le wereld’, in: Broeders, Cuijpers en Prins 2014) en om een VOG te weigeren louter 48. Wetenschappelijke Raad voor het Rege- van wetenschapsfraude: ‘Je geeft op die (red.), De staat van informatie, Amsterdam: op basis van politiegegevens (Kamerstukken ringsbeleid, Het borgen van publiek belang, manier ruimte aan roddel en achterklap en Amsterdam UP 2011, p. 207. II 2013/14, 33750 VI, 99, p. 2). Vergelijk WRR 2000, p. 12. creëert een sfeer van achterdocht en wan- 41. Brinkhoff, a.w. noot 32. ABRvS 29 januari 2014, 49. Rapport, a.w., noot 5. trouwen aan de universiteit. Integriteits- 42. Boes, a.w. noot 9, p. 25ff. ECLI:NL:RVS:2014:205: een VOG kan 50. Kamerstukken II 2013/14, 29628, 460, klachten kunnen op deze manier misbruikt 43. Blauw Research, Evaluatie pilot Meld worden geweigerd op basis van justitiële p. 2. worden om concurrenten uit te schakelen’, Misdaad Anoniem. Eindrapportage, Rotter- gegevens over ‘strafbare feiten ter zake NRC Handelsblad 8 februari 2014. dam: Blauw Research 2003, p. 30 en 43. waarvan een beslissing tot dagvaarding of 38. Lissenberg, a.w. noot 36, p. 17. 44. Boes, a.w. noot 9, p. 48-53. seponering of een andere beslissing van het NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43 3063 Opinie 2209 Red de bestuursrechtspraak! ... en vooral de Centrale Raad van Beroep Willem Konijnenbelt1 De nieuwste plannen van het kabinet met betrekking tot de hoogste bestuursrechters betekenen dat de Afdeling bestuursrechtspraak onderdeel blijft van de Raad van State, zij het dat de laatste functionele banden met de Afdeling advisering worden doorgesneden, dat het College van Beroep voor het bedrijfsleven als zelfstandige bestuursrechter verdwijnt onder overheveling van zijn rechtsmacht naar de Afdeling bestuursrechtspraak, en dat de Centrale Raad van Beroep verdwijnt terwijl zijn taak zal worden overgenomen door een of meer gerechtshoven. Bij de eerste twee onderdelen kunnen wel wat kanttekeningen worden geplaatst, maar echt rampzalig zijn ze per saldo niet. De opheffing van de Centrale Raad daarentegen is zonder meer een onzalig idee. K ort voor de zomervakantie maakten de Ministers van BZK en VenJ de uitwerking bekend die het kabinet denkt te geven aan de passage in het regeerakkoord over de splitsing van de Raad van State in een adviserend en een rechtsprekend deel en de samenvoeging van het rechtsprekende deel, de Afdeling bestuursrechtspraak, met de Centrale Raad van Beroep en het College van Beroep voor het bedrijfsleven.2 Zoals te verwachten viel bij dit onderwerp, hebben deze voornemens gemengde reacties opgeroepen.3 De splitsing tussen de twee afdelingen van de Raad van State die nu wordt beoogd, gaat verder dan de reeds tamelijk radicale splitsing tussen de adviserende en de rechtsprekende afdelingen die in 2010 is doorgevoerd: straks geen enkele staatsraad meer die zitting heeft in beide afdelingen (nu kunnen het er nog tien zijn). Deze absolute splitsing is vanuit juridisch oogpunt op zichzelf niet nodig: ze wordt niet vereist door artikel 6 EVRM, zo blijkt uit de jurisprudentie van de Straatsburgse rechter,4 en artikel 42, lid 4 van de Wet op de Raad van State voorkomt dat een staatsraad ‘zit’ op een zaak waar een rechtsvraag in het geding is waarbij hij als lid van de Afdeling advisering reeds betrokken is geweest. In de praktijk leidt dat tot een verwaarloosbaar aantal keren dat een staatsraad niet op een zaak kan zitten. In de ongeveer veertien jaren dat ik als staatsraad zowel wetgevingsadviseur alsook bestuursrechter was en de ongeveer vier jaren nadien waarin ik uitsluitend bestuursrechter was, is het slechts tweemaal voorgekomen, als ik me niet vergis, dat ik om die reden een zaak niet kon behandelen. Maar wat juri- 3064 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43 disch niet nodig is, kan politiek natuurlijk best wenselijk worden geacht. Overigens wijs ik erop dat aan de rechterlijke macht of leden daarvan sinds jaar en dag advies pleegt te worden gevraagd over nieuwe civiele en strafwetgeving (en dan laat ik de wording van het NBW nog buiten beschouwing; dat is trouwens al tamelijk lang geleden). Dus: waar is het probleem eigenlijk?5 Zelf vind ik de verdergaande scheiding niet zo wenselijk. Als wetgevingsadviseur had ik profijt van mijn rechterlijke ervaring, want was daardoor getraind in het bezien van wetsteksten in het licht van de praktische toepassing en mogelijke conflicten daarover. En als rechter bleek het meer dan eens behulpzaam dat ik als wetgevingsadviseur getraind was in het beoordelen van afzonderlijke bepalingen of onderdelen in het licht van het geheel, van het stelsel van de wet. Niet dat het daarzonder niet had gekund – het zou onzin zijn dat te beweren. Maar profijtelijk vond ik het wel. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven is een ‘kleine’ rechter naar bemanning en naar aantallen behandelde zaken.6 Opgaan van het CBb in de Afdeling bestuursrechtspraak – daar komt het praktisch gesproken op neer – zal ongetwijfeld betekenen dat de eigen cultuur van het CBb allengs min of meer dreigt te verdwijnen. Die cultuur houdt onder meer in: veel aandacht voor de motivering van de uitspraken (die veelal een behoorlijke lengte hebben),7 doch ook nogal eens een trage rechtsgang.8 Maar samenvoeging met de Afdeling kan tot gevolg hebben dat een extra impuls wordt gegeven aan het streven van de Afdeling naar verhoging van de kwaliteit van de motivering van de uitspraken van de Afdeling9 en dat de snelheid van de behandeling van de oud-CBb-zaken flink gaat toenemen. Bovendien is – aangenomen dat de nodige CBb-raadsheren zullen overgaan naar de Afdeling – kenmerk van het CBb dat daar heel veel Unierecht speelt, (nog) meer dan bij de Afdeling. Hoewel de ABRvS sinds lang zowel onder de staatsraden als onder de stafleden een flink aantal specialisten op dat terrein kent, zal opname van het CBb een welkome versterking op dat vlak betekenen. Al met al zie ik hier meer voor- dan nadelen. Het lot van de Centrale Raad van Beroep tot slot. De CRvB is een middelgrote rechter, met ongeveer 50 raadsheren (en een groot aantal plaatsvervangers) en een mij onbekend aantal stafjuristen. Hij handelt jaarlijks een kleine 7000 hoofdzaken af, met een doorlooptijd van gemiddeld een kleine 70 weken. De rechtsgebieden betreffen ambtenarenzaken en ‘pensioenen’, bijstandszaken, sociale zekerheid en sociale voorzieningen en studiefinanciering. De in noot 2 vermelde junibrief zegt over de CRvB onder meer: ‘... de geschillen die thans in hoogste aanleg tot de rechtsmacht behoren van de CRvB – veelal tweepartijengeschillen over materiële aanspraken van individuele rechthebbenden – vertonen naar aard en inhoud meer verwantschap met fiscale geschillen, waarover in hoger beroep de gerechtshoven oordelen en waarbij de Hoge Raad de rol van cassatierechter vervult. Het ligt naar het oordeel van het kabinet dan ook meer in de rede om de rechtsmacht in deze geschillen onder te brengen bij de gewone rechterlijke macht.’ De stelling dat de CRvB-geschillen naar aard en inhoud verwantschap vertonen met fiscale geschillen is, met permissie, voor het grootste deel larie. Ja, voor het overgrote deel gaat het over geld. Ja, voor het overgrote deel gaat om tweepartijengeschillen. Maar daar houdt het ook mee op. Bij de CRvB gaat het – een kleine minderheid van de gevallen daargelaten – niet om pretense vorderingen van de overheid, zoals bij belastingen, maar op de overheid, zoals bij subsidies. Hier gaat het niet om de uitvoering van in beginsel gebonden beschikkingen, maar om de toepassing van regels met vaak een hoge mate van beleids- of beoordelingsruimte, die moeten worden toegepast op heel uiteenlopende situaties en waarbij de bijzonderheden van de ‘gevallen’, van de veelal precaire situaties waarin de betrokken particulieren verkeren, vaak doorslaggevend zijn voor de uitslag. De uitvoering is niet (in hoofdzaak) in handen van één dienst, zoals bij de belastingen, maar van een veelheid van instanties, waaronder alle gemeentebesturen. In de jurisprudentie van de Centrale Raad komen oneindig veel meer algemeen-bestuursrechtelijke kwesties (uitleg en toepassing van de Algemene wet bestuursrecht en van ongeschreven beginselen van behoorlijk bestuur) aan de orde dan bij de belastingrechter; de aanrakingspunten met het ‘algemene’ bestuursrecht zijn dan ook veel groter dan die met het belastingrecht – hoewel die laatste er natuurlijk óók wel zijn, en hoewel ook het belastingrecht te maken heeft met Awb en algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Maar de aanrakingspunten van de CRvB met de ABRvS- (en de CBb-) jurisprudentie zijn veel, veel talrijker dan die met de jurisprudentie van de belastingrechter. Daar komt bij dat algemene cassatie voor de rechtsgebieden van de CRvB een te bot instrument is. Anders dan in het belastingrecht, wordt in de wetten op de CRvB-gebieden veel met vage normen gewerkt. De toepassing daarvan door de uitvoeringsin- De stelling dat de CRvB-geschillen naar aard en inhoud verwantschap vertonen met fiscale geschillen is, met permissie, voor het grootste deel larie stanties berust op een zodanige verweving van feiten en recht dat van cassatie hoegenaamd geen bijdrage aan de rechtseenheid mag worden verwacht. Voor de rechtseenheid is de ‘grote kamer’ waarschijnlijk een beter alternatief. Ook daarin verschilt het sociale-zekerheidsrecht van het belastingrecht. Het sociale-zekerheidsrecht zit vanouds in het hart van het bestuursrecht. Het belastingrecht is in theoretische zin natuurlijk ook een vorm van bijzonder bestuurs- Auteur ogenblikkelijk als een gebeten hond met 2003, nr. 39 343, AB 2003/211 en Sarcilor- Afdelingsgemiddelde. 1. Prof. mr. W. Konijnenbelt, thans wet- een persbericht: ‘Ze hebben ons advies niet Lormines, EHRM 9 november 2006, nr. 8. Een onbetrouwbare illustratie: de vijf in gevingsadviseur, is emeritus hoogleraar aan gevolgd!’. De vicepresident van de Raad 64411/01, AB 2007/281. de AB-afleveringen van de vorige noot de Universiteit van Amsterdam en oud- van State acht de voorstellen winst, maar 5. Ook Schueler kan geen echt probleem genoemde CBb-uitspraken vergden gemid- staatsraad. Hij was tevens raadsheer-plaats- zou graag zien dat de voorzitter van de ontdekken: B. Schueler, ‘Een overzichtelijke, deld elk 28 maanden. Ook als we aanne- vervanger in het Hof Amsterdam (civiel en Afdeling bestuursrechtspraak benoemd onafhankelijke eenheid? Over integratie men dat de moeilijkheidsgraad en de straf). wordt als raadsheer in buitengewone dienst van de bestuursrechtspraak’, NTB 2014/20. omvang van deze geschillen gemiddeld bij de HR (zoals enkele raadsheren van de 6. Blijkens de website van het CBb telt het exceptioneel hoog was, is dat toch wel erg Noten HR reeds staatsraad in buitengewone dienst college als vaste staf ongeveer 20 raadsle- veel meer dan de gemiddelde duur bij de 2. Kamerstukken I 2013/14, 33750 VI, L; zijn bij der Afdeling). Sommige fracties van den en een kleine 50 overige werknemers, Afdeling; daar bedroeg de ‘doorlooptijd’ Kamerstukken II 2013/14, 29279, 200 de Tweede Kamer – de meerderheid – lijken onder wie stafjuristen. voor hoofdzaken 27 weken. (‘junibrief’). Dit tijdschrift: NJB 2014/1326, de plannen globaal te steunen, andere 7. Een indicatie: in de afleveringen juli t/m 9. Vergelijk het jaarverslag van de Raad van afl. 26, p. 1805 ‘Concentratie bestuurs- hebben veel vragen en kritiek. Zie het over- oktober 2014 van de AB besloeg een State over 2013, p. 65. rechtspraak’. zicht in Bestuursrecht Actueel 2014/187. gemiddelde uitspraak van het CBb 5 3. De Raad voor de rechtspraak reageerde 4. Zie de arresten Kleyn, EHRM 6 maart (gedrukte) pagina’s, tegen 3,5 voor het NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43 3065 Opinie Gaat het aan, die personen bloot te stellen aan de risico’s van een hoogste rechter die op de tocht staat en die daardoor slecht functioneert? recht (het is er misschien wel de oudste vorm van), maar de fiscalisten hebben tot nog maar een of twee decennia geleden hun vak eigenlijk als een ‘eigen’, van het algemene bestuursrecht onderscheiden vakgebied beschouwd; de weerstand van de belastingrechtjuristen tegen de toepassing van het algemene bestuursprocesrecht was niet voor niets zo groot. De CRvB-rechtspraak onderbrengen bij de belastingrechtspraak – ook al zou het als ‘gelijkwaardige tak’ zijn – is daarom een slecht idee. Je kunt van honden en katten wel zeggen dat het gelijkwaardige dieren zijn (en allebei roofdieren), toch is het doorgaans geen goed idee om ze in één hok te stoppen. Daar komt nog het nodige bij. Uit het jaarverslag 2013 van de Centrale Raad blijkt dat de onzekerheid over de toekomst van dat college ertoe heeft geleid dat veel minder energie voor de rechtspraak beschikbaar was dan was voorzien en dat de productie en het behalen van beoogde resultaten daar merkbaar onder hebben geleden. Sommige vacatures zijn vanwege deze onzekerheid niet vervuld, waardoor zittende leden de lacunes moesten opvullen. Het is bovendien een feit van algemene bekendheid dat een organisatie met een onzekere toekomst moeite pleegt te hebben om nieuw personeel van het hoogste allooi aan te trekken. Er is geen reden om aan te nemen dat dat bij de Centrale Raad anders zal zijn. Men bedenke bij dit alles dat de CRvB hoogste rechter is op een rechtsgebied waar het gaat om de meest kwetsbare leden van de samenleving. Gaat het aan, die personen bloot te stellen aan de risico’s van een hoogste rechter die op de tocht staat en die daardoor slecht functioneert? Allerwege is rumoer om de decentralisatie van de uitvoering van allerlei sociale-zekerheidswetgeving: nieuwe Wet maatschappelijke ondersteuning, Participatiewet, Jeugdwet, nieuwe Wet werk en bijstand... De komende tijd zullen daar vele wielen opnieuw moeten worden uitgevonden, publieke en private uitvoerders verkeren in grote verwarring en onzekerheid, ‘cliënten’ maken zich ongerust. 3066 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43 Dan is het zaak op dat terrein een kerngezonde hoogste rechter te hebben, een rechter die in staat is weloverwogen en voortvarend de lijnen uit te zetten met betrekking tot wat kan en moet onder de nieuwe verhoudingen. Te vrezen valt (ik druk me terughoudend uit) dat een Centrale Raad van Beroep waarvoor het perspectief dat van de junibrief is, daartoe niet bij machte zal zijn. Niet omdat hij dat op zichzelf niet zou kunnen; maar doordat krachten van buitenaf hem zo verzwakken. Men kan tegenwerpen dat de sociale-zekerheidsrechtspraak en de belastingrechtspraak bij de rechtbanken toch ook ‘in één hok’ zitten? Zeker. Maar daar zit de sociale-zekerheidsrechtspraak vooral in één hok met de overige bestuursrechtspraak, de belastingrechtspraak neemt een relatief zelfstandige plaats in. Bovendien zijn het niet de rechtbanken maar is het de hoogste socialezekerheidsrechter die leiding moet geven aan de toepassing van de nieuwe wetgeving op dat terrein. De tegenwerping houdt dus geen steek. Daarom denk ik dat we de Centrale Raad van Beroep de komende jaren gewoon intact moeten laten, hem rustig zijn werk moeten laten doen. Op iets langere termijn – nadat de samenvoeging van ABRvS en CBb achter de rug is en nadat de nieuwe organisatie geheel is ingewerkt – zou ook de Centrale Raad kunnen toetreden. Dan komt hij, dan komt de sociale-zekerheidsrechtspraak c.a., terecht waar hij (zij) thuishoort: bij het ‘gewone’ bestuursrecht, bij de ‘gewone’ hoogste bestuursrechter. En of de brede hoogste bestuursrechter dan onderdeel blijft van de Raad van State dan wel dat hij een daarbuiten staande, geheel zelfstandige organisatie wordt – daarover heb ik wel een opinie, maar die doet er voor ons onderwerp niet toe – dat is vooral een kwestie van beeldvorming en van ponteneur, een kwestie die voor de kwaliteit van de bestuursrechtspraak niet doorslaggevend is. Red de bestuursrechtspraak – en red voorlopig vooral de Centrale Raad! Opinie 2210 Triomf van het bestuursprocesrecht Bert Marseille1 Wie behoefte heeft aan een goed gevoel over het bestuursprocesrecht, moet vooral de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht lezen.2 Aanleiding voor het indienen van het wetsvoorstel is de voorgenomen digitalisering van de procedures bij de civiele en de bestuursrechter. In het kader daarvan is ook gekeken of beide procedures modernisering behoeven. Het blijkt dat er aan de bestuursrechtelijke procedure nauwelijks iets te versleutelen valt, en aan die bij de civiele rechter heel veel. H et Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) mag dan vele honderden artikelen tellen, het regelt – anders dan de Awb – niets over zaken als de termijn voor het indienen van stukken door partijen, de termijn waarop de rechter met een uitspraak moet komen en de mogelijkheid mondeling uitspraak te doen. In de memorie van toelichting worden de artikelen 8:58 (stukken kunnen tot tien dagen voor de zitting worden ingezonden), 8:66 (uitspraak binnen zes weken) en 8:67 Awb (de rechter kan mondeling uitspraak doen) als lichtend voorbeeld gepresenteerd voor hoe Rv meer bij de tijd zou kunnen worden gebracht. Maar dat is klein bier, vergeleken met de grote handicap van de civiele procedure. Die kent nog steeds twee verschillende ‘basisprocedures’: de dagvaardings- en de verzoekschriftprocedure. Wat Brenninkmeijer in 1991 al constateerde,3 wordt ook in de memorie van toelichting erkend: er is nauwelijks nog logica te ontdekken in de verdeling tussen die twee. Waarom moet je in de ene situatie bij de civiele rechter iets vorderen, en in de andere situatie hem iets verzoeken? Waarom kan je in een aantal gevallen zonder deurwaarder toe, maar moet je die in veel gevallen wel inschakelen? Waarom ben je soms verplicht je te laten bijstaan door een advocaat en soms niet? Dat is allemaal niet goed uit te leggen. Geen wonder dat de Raad van State en de Raad voor de rechtspraak adviseerden de beide procedures samen te voegen.4 Zo ver wil de regering nu nog niet gaan, al meldt ze wel dat de discussie over samenvoeging niet gesloten is. Blijkbaar hoopt ze dat de geesten er in een niet al te verre toekomst wel rijp voor zullen zijn. In het bestuursprocesrecht hebben we het op het punt van de ‘basisprocedure’ beter voor elkaar. Daar is er maar één. Dat is een verzoekschriftprocedure, zij het dat die niet als zodanig wordt aangeduid.5 De bestuursrechter kan met vier verschillende verzoeken worden benaderd. Allereerst is dat het verzoek een besluit te vernietigen, in de Awb ‘beroep’ genoemd (artikel 8:1 Awb). Ten tweede is er het verzoek om een voorlopige voorziening (artikel 8:81 Awb). Het derde verzoek – eveneens aangeduid als ‘beroep’ – heeft betrekking op niet tijdig handelen door een bestuursorgaan, zoals het uitblijven van een besluit en de bekendmaking van een beschikking van rechtswege (afd. 8.2.4a Awb), het vierde op schade als gevolg van een vernietigd besluit (titel 8.3 Awb). En er is alle reden om er Auteur Noten cieter dan de Raad van State. Zie: www. van de algemene vergadering gehouden op 1. Prof. mr. dr. A.T. Marseille is hoogleraar 2. Kamerstukken II 2014/15, 34059, 3. rechtspraak.nl/Organisatie/Raad-Voor-De- 24 mei 2013 (VAR-reeks 151), Den Haag: bestuurskunde, in het bijzonder de empiri- 3. A.F.M. Brenninkmeijer, ‘Het procesrecht Rechtspraak/Wetgevingsadvisering, advies BJu 2014, p. 59. sche bestudering van het bestuursrecht aan als proces’, in A.F.M. Brenninkmeijer, P.C.E. 2014/26, par. 3.1 en: http://www.raad- de Rijksuniversiteit Groningen en bijzonder van Wijmen & J.H. Blaauw, Harmonisatie vanstate.nl/adviezen/advies. hoogleraar empirische bestudering van het van procesrecht bij integratie van recht- html?id=11426, par. 3. bestuursrecht aan de Universiteit van spraak (Handelingen NJV 1991-1), Zwolle: 5. Vergelijk de interventie van Willem Konij- Tilburg. H.J. Tjeenk-Willink 1991, p. 1-105. nenbelt op de jaarvergadering van de VAR 4. De Raad voor de rechtspraak wat expli- van 2013. Zie: Het besluit voorbij, verslag NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43 3067 Opinie nog enkele aan toe te voegen, zoals De Graaf en Van der Veen in hun VAR preadviezen van 2013 overtuigend hebben betoogd.6 De ‘basisprocedure’ zoals die op dit moment in het bestuursprocesrecht functioneert, dient voor de regering als voorbeeld voor hoe de civielrechtelijke basisprocedure er uit zou moeten zien: één procedure waarin verschillende verzoeken en/of vorderingen aan de rechter kunnen worden gedaan. De procedure verloopt steeds volgens hetzelfde stramien: nadat een zaak bij de rechter is aangebracht, vindt in één ronde een schriftelijke wisseling van standpunten plaats, waarna zo snel mogelijk een zitting volgt waar de rechter met partijen bespreekt hoe het met de zaak verder moet. Is een schikking mogelijk, willen partijen een uitspraak of moet het onderzoek worden voortgezet? Zoals het in het bestuursprocesrecht is georganiseerd, zo zou het in het civiele procesrecht ook moeten. Na aanpassing lijken de procedures erg op elkaar Mochten alle in het wetsvoorstel voor de civiele procedure voorziene wijzigingen worden gerealiseerd, en mocht in de iets verdere toekomst de dagvaardingsprocedure verdwijnen en het civiele recht, net als het bestuursrecht, met één algemene verzoekschriftprocedure gaan werken, dan zijn de ‘basisprocedures’ van de beide stelsels nauwelijks nog van elkaar te onderscheiden. Er blijven verschillen bestaan, maar die zijn er zowel tussen als binnen beide procedures. Zo geldt voor verzoeken aan de bestuursrechter vaak een korte indieningstermijn (een verzoek een besluit te vernietigen moet binnen zes weken zijn ingediend), maar lang niet altijd (wordt om schadevergoeding verzocht, dan heeft de verzoeker meer tijd en bij een verzoek om voorlopige voorziening veelal eveneens). Van verplichte procesvertegenwoordiging is in het bestuursrecht nooit sprake, maar in civiele procedures in veel gevallen evenmin. Het object van het verzoek is in de bestuursrechtelijke procedure meestal een besluit en in de civiele procedure bijna altijd iets anders dan een besluit, maar ook de civiele rechter oordeelt over besluiten en de bestuurs- Grootste struikelblok voor het realiseren van een gezamenlijk procesrecht en één procedure is waarschijnlijk de aanwezigheid van de bijzondere bestuursrechtelijke instanties rechter over ander handelen (of nalaten) dan besluiten. Niet alles wat je de bestuursrechter kunt vragen, kan je ook de civiele rechter vragen (de civiele rechter kan geen besluiten vernietigen) en andersom (de bestuursrechter kan niet iemand uit de ouderlijke macht ontzetten), maar veel ook wel (beiden kunnen beslissen op verzoeken om schadevergoeding, beiden kunnen – en als het aan De Graaf en Van der Veen ligt nog veel vaker dan nu het geval is – verklaringen voor recht geven). Al met al zal in de nabije toekomst voor het civiele en het bestuursprocesrecht gelden wat in de memorie van toelichting wordt geschreven over de dagvaardings- en de verzoekschriftprocedure: dat het twee afzonderlijke procedures zijn, is historisch wel te verklaren, maar dient niet langer een nuttig doel. Gaan we op weg naar één procesrecht en integratie van rechtspraak? De vraag die vervolgens opkomt, is of het dan geen aanbeveling verdient de civiele en bestuursrechtelijke procedure tot één procedure samen te voegen. De regering wil er weliswaar nog niet aan maar beargumenteert haar standpunt zo weinig overtuigend,7 dat dat alleen maar de indruk versterkt dat het wel eens een heel goed idee zou kunnen zijn. De wellicht belangrijkste reden voor een bevestigend antwoord is dat zo een eind kan komen aan de situatie dat bestuursrechtelijke geschillen (dat wil zeggen: geschillen over het handelen van de overheid ter uitvoering van diens publiekrechtelijke taak) deels door de civiele rechter, deels door de bestuursrechter worden behandeld. Een ander argument is dat geschillen met de overheid die zich niet beperken tot een besluit, maar ook ander handelen van de overheid betreffen, niet meer hoeven te worden ‘verknipt’,8 maar in hun geheel in een procedure door een en dezelfde rechter kunnen worden beoordeeld. Bijkomend voordeel is dat de discussie over de ratio van de verschillen tussen civiele en bestuursrechtelijke procedures op het punt van griffierecht en proceskosten, de uitspraakbevoegdheden en termijnen in een stroomversnelling kunnen komen. Grootste struikelblok voor het realiseren van een gezamenlijk procesrecht en één procedure is waarschijnlijk de aanwezigheid van de bijzondere bestuursrechtelijke instanties, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Centrale Raad van Beroep en het College van Beroep voor het bedrijfsleven. Immers, als je in de toekomst een geschil aan de rechtbank wilt voorleggen dat zowel over een besluit als over ander handelen van de overheid gaat, dan is het ongelukkig als je dat bij hoger beroep alsnog zou moeten opknippen omdat de bevoegdheid om op dat hoger beroep te beslissen bij twee verschillende instanties ligt.9 Nu de positie van de bestuursrechtelijke hoger beroepsinstanties in discussie is,10 kan het vooruitzicht van een gezamenlijk procesrecht daar mooi bij betrokken worden. 6. G.A. van der Veen, ‘Bestuursrechtelijke besluit voorbij (VAR-reeks 150), Den Haag: len over publiekrecht en over schuldvorde- 9. Hetzelfde probleem speelt als een van de rechtsbescherming voorbij het besluit’ & BJu 2013. ringen’, in: L.F.M. Besselink, R. Nehmelman bijzondere bestuursrechtelijke instanties als K.J. de Graaf, ‘Verzoek naast beroep? En 7. Kamerstukken II 2014/15, 34059, 3, p. (red.), De aangesproken staat. Preadvies rechter in eerste en enige aanleg fungeert. rechtsvergelijkend perspectief’, in: K.J. de 11-12 voor de Staatsrechtconferentie 2010, Nij- 10. Kamerstukken II 2013/14, 29279, 290. Graaf, F.J. van Ommeren, P.J. Huisman, 8. B.J. Schueler, ‘Aan de rechterlijke macht megen: Wolf Legal Publishers 2010, p. G.A. van der Veen & K.J. de Graaf, Het is opgedragen het verknippen van geschil- 117-156. 3068 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43 Reactie Reactie op ‘Verruiming bevoegdheden vreemdelingentoezicht’ Joris Groen1 H et is goed dat het debat over verruiming van bevoegdheden in het vreemdelingentoezicht gevoerd wordt. In de bijdrage van Bas Wallage en Lucille van Wijnbergen, Verruiming bevoegdheden vreemdelingentoezicht (NJB 2014/1417, afl. 28, p. 1918-1924) ontbreekt mijns inziens echter een aantal elementen die noodzakelijk zijn voor een goed begrip van deze materie. Allereerst wordt in de bijdrage geen consequent onderscheid gemaakt tussen de bevoegdheid tot binnentreden zonder toestemming van de bewoner (artikel 53, ingevoerd bij de Vreemdelingenwet 2000) en de bevoegdheid tot beperkte doorzoeking van de woning zonder toestemming van de bewoner (artikel 53a, ingevoerd bij het wetsvoorstel verruiming toezichtsbevoegdheden). Zo spreken de auteurs in de conclusie en in de paragraaf over schending van grondrechten over de nieuwe wet alsof deze betrekking heeft op het binnentreden zonder toestemming. Hierdoor wordt een deel van de discussie niet helemaal zuiver gevoerd. Zo is het begrip ‘een redelijk vermoeden van illegaal verblijf’ noodzakelijk voor het binnentreden van de woning zonder toestemming, en wordt in de parlementaire behandeling uitgebreid ingegaan op waar dit redelijk vermoeden op gebaseerd kan zijn.2 Hier wordt eveneens de parlementaire geschiedenis van dit begrip toegelicht. Het betreft hier dus een reeds lang toegepast criterium. In de uitvoeringspraktijk en de jurisprudentie kan men, voor zover ik kan overzien, redelijk uit de voeten met dit criterium. In de mate van vaagheid verschilt dit criterium mijns inziens niet van andere vergelijkbare criteria, zoals een redelijk vermoeden van schuld. Het wettelijk dichttimmeren van alle discretionaire ruimte van toezichthoudende organen of ambtenaren is vanwege de oneindige variatie in de praktijk simpelweg onmogelijk en vanuit het oogpunt van effectiviteit ook niet wenselijk. De suggestie dat er vanwege de onvermijdelijke vaagheid sprake is van een discriminatoir karakter aan een vermoeden van illegaal verblijf is mijns inziens een beetje misplaatst. Uiteraard mogen bevoegdheden niet op discriminerende gronden worden toegepast, daarin verschillen toezichtsbevoegdheden in het vreemdelingenrecht niet van andere toezichtsbevoegdheden. Ten tweede blijft de nota van wijziging, die werd ingediend na het verslag van de Tweede Kamer volledig buiten beschouwing, terwijl deze mijns inziens wel van betekenis is voor de proportionaliteitsafweging bij de doorzoeking.3 In deze nota van wijziging werd de doorzoeking naar zaken of documenten waaruit de identiteit van de vreemdeling kan blijken beperkt tot handelingen die redelijkerwijs geen substantiële schade aan de ruimte of aan de zaken die zich in deze ruimte bevinden, toebrengen. In de paragraaf 3.5 van de bijdrage wordt echter slechts verwezen naar de in de memorie van antwoord gemaakte opmerking dat eerder moet zijn voldaan aan de bevoegdheid tot binnentreden. Dit is correct, maar niet compleet. De beperking van de doorzoeking zoals vormgegeven in de nota van wijziging geeft op wettelijk niveau een reëel onderscheid tussen een beperkte vreemdelingrechtelijke doorzoeking en de veel verder gaande strafrechtelijke doorzoeking. De rechter kan in het kader van de toetsing van een eventueel op de binnentreding en doorzoeking volgende inbewaringstelling toetsen of de doorzoeking binnen de grenzen van de wet is gebleven. Ook onder deze beperking kan men twisten over de proportionaliteit van de doorzoeking, maar feit is wel dat de proportionaliteit gediend wordt met deze beperking op wettelijk niveau. In het verlengde hiervan is, ten derde, de afweging van nut en noodzaak van de uitbreiding wel erg eenzijdig. Er zijn toch in de jurisprudentie ook wel voorbeelden van situaties waarin de huidige bevoegdheden niet voldoen en de nieuwe bevoegdheden toegevoegde waarde kunnen hebben.4 Uiteraard maakt het feit dat de bevoegdheden van nut kunnen zijn in een in de jurisprudentie gegeven situatie de bevoegdheden nog niet proportioneel, maar dit perspectief dient mijns inziens wel betrokken te worden bij de afweging. Ten vierde is het opvallend dat de auteurs enerzijds de wetgever verwijten onvoldoende stil te staan bij het risico van detournement de pouvoir ten aanzien van de inzet van deze Auteur Noten 1. Mr. drs. J.R. Groen is werkzaam bij het Ministerie van 2. Zie onder andere de nota naar aanleiding van het verslag, Veiligheid en Justitie en is in die hoedanigheid betrokken Kamerstukken II 2011/12, 32528, 6. geweest bij de totstandkoming van deze wet. Deze bijdrage 3. Kamerstukken II 2011/12, 32528, 7. is op persoonlijke titel geschreven. 4. Zie bijvoorbeeld in dit kader een uitspraak van de Rb.’sGravenhage van 23 oktober 2009, ECLI:NL:RBSGR:2009:BK1762. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43 3069 2211 Reactie vreemdelingrechtelijke middelen in het vergaren van strafrechtelijk bewijs, en tegelijkertijd pleiten voor de inzet van deze bevoegdheden tot een beperkte doorzoeking ter bestrijding van mensenhandel. Opvallend hierbij is tevens dat de vrees voor detournement de pouvoir wordt onderbouwd met een strafrechtelijke uitspraak waarin onrechtmatig verkregen bewijs van het bewijs wordt uitgesloten als ‘fruits of the poisonous tree’. De door de auteurs aangehaalde zaak kan hierom mijns inziens niet als onderbouwing dienen voor de vrees van detournement de pouvoir. Ten vijfde is de relevantie van de volle en ex nunc toetsing onder de nieuwe Procedurerichtlijn voor het vreemdelingentoezicht mij 2212 volstrekt onduidelijk. De volle en ex nunc toetsing heeft betrekking op de asielbeoordeling en niet op de uitoefening van het vreemdelingentoezicht. In het kader van het uitoefenen van het vreemdelingentoezicht en een eventueel hierop volgende bewaringsmaatregel toetst de rechter reeds zeer inhoudelijk. Tot slot: het toekennen van een bevoegdheid tot doorzoeking van de woning in het bestuursrecht, hoewel beperkt tot handelingen die geen schade aanrichten aan de ruimte of zaken in deze ruimte, betreft een bevoegdheid die een inmenging vormen op fundamentele rechten van het individu. Dit is niet anders voor andere vreemdelingrechtelijke bevoegdheden, zoals inbewaringstel- ling. De uitvoerende macht dient hier in het belang van deze fundamentele rechten gebonden te zijn. Tegelijkertijd wordt van de Nederlandse staat verlangd om een inhoudelijk toelatingsbeleid en een effectief toezichts- en terugkeerbeleid te voeren en dienen de wettelijke bevoegdheden de uitvoerende macht hierop toe te rusten. Bij uitoefening hiervan dient grote zorgvuldigheid te worden betracht en de rechter dient uitoefening ervan nauwgezet te toetsen. De wetgever heeft gesproken met het aanvaarden van het wetsvoorstel, het woord is de komende jaren aan de praktijk en de rechtspraak om deze belangenafweging in voorkomende zaken te maken respectievelijk te toetsen. Naschrift Naschrift Bas Wallage en Lucille van Wijnbergen1 M et interesse hebben wij de reactie van Groen gelezen op ons artikel in het NJB van 15 augustus 2014. In zijn reactie uit Groen kritiek op een aantal punten die volgens hem onvoldoende en te eenzijdig zijn belicht in ons artikel over verruiming van bevoegdheden in het vreemdelingentoezicht. Een van die punten betreft het begrip ‘een redelijke vermoeden van illegaal verblijf’. Groen vergeet hierbij te vermelden dat bij de invoering van de Vreemdelingenwet 2000 (Kamerstukken 26732, 7) een discussie is gevoerd over de vraag of gekozen diende te worden voor het nauwere begrip ‘concrete aanwijzingen van illegaal verblijf’ of voor het rui- 3070 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43 mere begrip een ‘redelijk vermoeden van illegaal verblijf’. De conclusie toen was dat het eerstgenoemde begrip zou leiden tot meer duidelijkheid, maar door het strikte karakter een belemmering zou kunnen zijn voor effectief toezicht. En dit is precies het punt wat wij hebben geprobeerd te maken: het begrip ‘redelijk vermoeden van illegaal verblijf’ is te onduidelijk en binnen de verruiming van bevoegdheden in het vreemdelingentoezicht niet te hanteren op louter objectieve gronden. Zo kun je niet aan een persoon zien of hij/zij legaal in Nederland verblijft. Een beoordeling kan zodoende al snel een discriminatoir karakter krijgen. Daarbij zijn de waarborgen waaraan wordt gerefereerd (Kamerstukken 32528, 6, p. 14) door de minister bij de uitoefening van de bevoegdheid tot binnentreden van een woning te vaag omdat deze gebaseerd worden op subjectieve ervaringen van ambtenaren waardoor willekeur kan plaatsvinden. Immers, ‘een objectief redelijk vermoeden van illegaal verblijf mag op basis van ervarings- of omgevingsgegevens aangenomen worden’ (Kamerstukken, 32528, 6, p.14). Groen stelt vervolgens dat de beperking van de doorzoeking, zoals weergegeven in de nota van wijziging (Kamerstukken, 32528, 7), op wettelijk niveau een reëel onderscheid verschaft tussen een beperkte vreemdelingrechtelijke doorzoeking en de Naschrift veel verdergaande strafrechtelijke doorzoeking. Dat weer gevolgen heeft voor de proportionaliteit van de bevoegdheid binnen de ‘Wet verruiming bevoegdheden vreemdelingentoezicht’. In ons artikel maken wij duidelijk dat dit niet wegneemt dat ambtenaren een huis mogen binnentreden op basis van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf van een persoon zonder aannemelijk (cursivering auteurs) te hoeven maken dat in dat huis documenten van een illegale vreemdeling aanwezig zijn. Van stellen en bewijzen is hier geen sprake. De vraag die wij stellen in par. 3.5, en waarnaar Groen in zijn reactie verwijst, is in hoeverre het doorzoeken van een woning met betrekking tot het uitvoeren van een effectief terugkeerbeleid noodzakelijk is om het recht op privacy van vreemdelingen en derden te schenden. Wij zijn van mening dat de proportionaliteit en rechtvaardiging van een dergelijke maatregel hier ontbreken. Met betrekking tot detournement de pouvoir en de B8-regeling (mensenhandel) citeert Groen ons hier enigszins uit de context. Zo stelt Groen dat het punt over detournement de pouvoir onvoldoende wordt onderbouwd omdat wij een uitspraak aanhalen waarin onrechtmatig verkregen bewijs van het bewijs wordt uitgesloten als ‘fruits of the poisonous tree’. Deze uitspraak was wellicht een ongelukkig gekozen voorbeeld, maar was illustratief bedoeld. Het punt dat wij willen maken is dat de nieuwe bevoegdheden wel eens gebruikt zouden kunnen worden voor andere doeleinden. De ‘Wet verruiming bevoegdheden vreemdelingentoezicht’ kent geen waarborgen om een dergelijk misbruik van de nieuwe wetgeving te voorkomen. Wat betreft de B8-regeling schetsen wij in ons artikel de situatie waarbij een ambtenaar tijdens de uitoefening van zijn nieuwe bevoegdheden op een ‘illegale vreemdeling’ stuit bij een onderneming. In een dergelijke situatie ligt het op basis van de ‘Wet verruiming bevoegdheden vreemdelingentoezicht’ voor de hand dat de vreemdeling in bewaring wordt gesteld. (Kamerstukken, 32528, 3, p. 7-8). Het is echter mogelijk dat de vreemdeling slachtoffer is van mensenhandel en in Nederland wordt uitgebuit. Deze mensen kunnen theoretisch gezien een beroep doen op de B8 regeling, ook al weten zij dit zelf vaak niet. Welke waarborgen zijn er dat de ambtenaar belast met het vreemdelingentoezicht de vreemdeling plichtmatig (cursivering auteurs) wijst op de B8-regeling in plaats van de vreemdeling in bewaring te stel- len? Deze waarborgen zijn niet opgenomen in de ‘Wet verruiming bevoegdheden vreemdelingentoezicht’. Met de ‘Wet verruiming bevoegdheden vreemdelingentoezicht’ wordt een inbreuk gemaakt op de fundamentele rechten van de vreemdeling en derden. Ook Groen stelt in zijn reactie zich hiervan bewust te zijn. De vraag welke noodzaak hier aan ten grondslag ligt, blijft echter onbeantwoord en laat hij liever over aan de rechtspraak. Wij zijn ons er terdege van bewust dat een vreemdelingenbeleid moet worden gevoerd met betrekking tot toelating en terugkeer. Dat neemt niet weg dat rechtsstatelijke waarborgen voor iedereen in Nederland gelden en willekeur door de Nederlandse staat dient te worden voorkomen. De ‘Wet verruiming bevoegdheden vreemdelingentoezicht’ gaat hier echter volledig aan voorbij en draagt ons inziens niet bij aan een gedegen en humaan terugkeerbeleid. Auteurs 1. B. Wallage LL B is jurist en werkzaam bij het Juridisch Loket en het Gerechtshof Den Haag. Mr. L. van Wijnbergen is jurist en werkzaam bij het College voor de Rechten van de Mens. Zowel het artikel als het naschrift is op persoonlijke titel geschreven. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43 3071 Rechtspraak Aanbevolen citeerwijze: Čalovskis stelt meermalen zonder succes Čalovskis in een kooi tijdens een zitting, stelt NJB 2014/ … (nummer uitspraak) beroep in tegen zijn uitleveringsdetentie en het Hof vast dat het daarbij ging om een vas- tegen het besluit tot uitlevering. Tijdens een te plaats in de zittingszaal. Čalovskis is daar EHRM 3072 zitting wordt Čalovskis geplaatst in een niet geplaatst om veiligheidsredenen. Hoge Raad (civiele kamer) 3073 metalen kooi, terwijl daarbij genomen foto’s Ondanks dat de zitting niet is uitgezonden, Hoge Raad (strafkamer) 3081 breed worden verspreid in de media. Op 30 zijn foto’s van Čalovskis kort na de zitting Afd. bestuursrechtspraak RvS 3083 januari 2013 stelt de Hoge Raad vast dat er breed verspreid in de media. Het Hof komt Centrale Raad van Beroep 3089 geen gronden zijn om zijn uitlevering te wei- tot het oordeel dat, gelet op het cumulatieve College Beroep bedrijfsleven 3090 geren. Nadien verzoekt het Ministerie van effect daarvan, de veiligheidsmaatregelen in Justitie van Letland diplomatische garanties de zittingzaal excessief waren geweest en van de ambassade van de Verenigde Staten redelijkerwijs door Čalovskis en het publiek Europees Hof voor de Rechten van de Mens in verband met de naleving door de Verenig- als vernederend zouden kunnen zijn ervaren. de Staten van bepaalde mensenrechten bij Het Hof acht art. 3 EVRM op dit punt aldus Deze rubriek wordt verzorgd door onderzoe- uitlevering. Die garanties worden gegeven. geschonden. In verband met de klacht over kers van de Universiteit Leiden, de VU Op 6 augustus 2013 wordt door het Kabinet schending van art. 3 EVRM bij zijn uitleve- Amsterdam en de RU Nijmegen. Onderstaan- van Ministers besloten tot uitlevering van ring naar de Verenigde Staten voor delicten de bewerking is verzorgd door mw. mr. dr. F.P. Čalovskis. Zijn uitlevering wordt uitgesteld inzake cybercriminaliteit, stelt het Hof niet Ölçer. (Universiteit Leiden). Alle uitspraken naar aanleiding van een door het EHRM toe- overtuigd te zijn dat Čalovskis daarbij bloot- van het EHRM staan op www.echr.coe.int; gekende interimmaatregel, strekkende tot staat aan een reëel risico van slechte behan- een selectie verschijnt uiteindelijk in Reports niet uitlevering tijdens de procedure bij het deling. Er zou geen indicatie zijn dat praktij- of Judgments and Decisions. De uitspraken Hof. Čalovskis wordt op 10 oktober 2013 in ken van de Verenigde Staten ter zake van van kamers van het EHRM worden drie vrijheid gesteld, omdat zijn uitlevering niet dergelijke delicten verdachte personen aan- maanden na de uitspraakdatum definitief, binnen de door de wet maximaal voorge- leiding dienen te geven tot zorgen voor het tenzij er intern appel wordt ingesteld bij de schreven termijn voor uitleveringsdetentie welzijn van Čalovskis. Voorts heeft Čalovskis Grote Kamer van het Hof. kan worden uitgevoerd. niet gesteld dat hij in een ‘supermax’ gevangenisstraf zou worden geplaatst dan wel dat B. Procedure hij zou worden onderworpen aan bijzondere Čalovskis heeft op 28 maart 2013 een klacht administratieve maatregelen. In verband met ingediend bij het EHRM. Hij klaagt over de klacht over schending van art. 3 EVRM schending van art. 3 EVRM, omdat hij, indien omdat straftoemeting in de Verenigde Staten hij wordt uitgeleverd aan de Verenigde Sta- veel hoger zal zijn dan in Letland, stelt het Artikel 3, 5 lid 1 en lid 4 EVRM. Geen reëel ten, het risico loopt onderworpen te worden Hof vast dat deze vergelijking niet toereikend risico van slechte behandeling bij uitleve- aan marteling en disproportionele bestraf- is om een ‘gross disproportionality’ aan te ring aan de Verenigde Staten in verband fing. Tevens klaagt hij over schending van tonen. Čalovskis heeft voorts niet gesteld dat met cybercrime delicten. Schending art. 3 art. 3 EVRM omdat hij tijdens een zitting is aan hem een levenslange gevangenisstraf zal EVRM wegens plaatsing in kooi tijdens zit- gedwongen in een kooi te zitten terwijl foto’s worden opgelegd of geklaagd dat eventueel ting en verspreid zijn foto’s daarvan in daarvan zijn gepubliceerd in de media. Hij consecutief ten uit over te leggen maximum- media. Rechtmatigheid uitleveringsdetentie klaagt over schending van art. 5 lid 1 EVRM straffen zullen worden opgelegd zonder dat en toetsing daarvan. omdat hij tijdens zijn aanhouding geen alle relevante strafverminderende en -verho- rechtsbijstand heeft genoten en nationale gende factoren op adequate wijze in aanmer- gerechten niet hebben beoordeeld of tegen king zullen worden genomen. Wat betreft hem een redelijk vermoeden van schuld zijn klacht dat de straf ver van zijn huis zal bestond ter zake van de delicten waarvoor worden tenuitvoergelegd stelt het Hof vast zijn uitlevering wordt verzocht. Hij klaagt dat Čalovskis niet naar enige exceptionele A. Feiten voorts over schending van art. 5 lid 4 EVRM omstandigheden in zijn privé- of familiele- Čalovskis wordt op 4 december 2012 in Let- omdat hij onvoldoende tijd heeft gekregen ven heeft verwezen die zich verzetten tegen land aangehouden naar aanleiding van een zich voor te bereiden op een zitting in ver- uitlevering en dat, gelet op de diplomatische uitleveringsverzoek van de Verenigde Staten, band met zijn detentie en daarna geen pro- garanties die zijn gegeven, de Verenigde Sta- in verband met samenspanning tot verschil- cedure beschikbaar was om de rechtmatig- ten, bij zijn veroordeling, ertoe zal streven lende fraudedelicten en computervrede- heid van zijn detentie te laten toetsen door zijn verzoek tot tenuitvoerlegging in Letland breuk. De verdenking ziet op zijn betrokken- een rechter. Op 8 augustus 2013 kent het Hof te honoreren. In verband met de klacht van heid, als lid van een criminele organisatie, bij het verzoek om een interimmaatregel strek- Čalovskis over schending van art. 5 lid 1 het ontwerpen en distribueren van schadelij- kende tot uitstel van de uitlevering toe. Aan EVRM omdat hij geen rechtsbijstand heeft ke software, ‘het ‘Gozi Virus’, beweerdelijk de zaak wordt onder Rule 41 van de Rules of genoten bij zijn aanhouding stelt het Hof bestemd tot diefstal van online gebruikersge- Court prioriteit status toegekend. vast dat hij op de hoogte is gesteld van zijn 2213 24 juli 2014, appl. nr.: 22205/13 (EVRM art. 3, 5 lid 1 en 4) Čalovskis vs. Letland recht op rechtsbijstand, tijdens de doorzoe- gevens, waarmee fondsen zouden zijn opgenomen van rekeningen van slachtoffers in de C. Uitspraak van het Hof king van zijn woning in de gelegenheid is Verenigde Staten en in Europa. Na een zit- (Vierde kamer: Hirvelä, (President), Ziemele, gesteld een advocaat te bellen, diezelfde dag ting op 6 december 2012, wordt Čalovskis Bianku, Tsotsoria, Kalaydjieva, Mahoney, een raadsman heeft gekozen en op de zitting door de rechter-commissaris in uitleve- Vehabović). van 6 december 2012 werd bijgestaan. Het ringsdetentie genomen. Het uitleveringsver- In verband met de klacht over schending van Hof acht deze klacht aldus kennelijk onge- zoek wordt op 20 december 2012 toegekend. art. 3 EVRM wegens de plaatsing van grond. In verband met de klacht over schen- 3072 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43 Rechtspraak ding van art. 5 lid 1 EVRM wegens het uitblij- ontvankelijk zijn en dat zijn overige klachten troleren en ter zake maatregelen te nemen ven van toetsing in het kader van toepassing niet ontvankelijk zijn. Eveneens unaniem ten opzichte van een werkgever die uitslui- van uitleveringsdetentie of sprake is van een komt het Hof tot het oordeel dat art. 3 EVRM tend aan de cao is gebonden op grond van redelijk vermoeden van schuld aan de delic- is geschonden wegens de plaatsing van de algemeen verbindendverklaring. 3. Duur ten waarvoor de uitlevering van Čalovskis Čalovskis in een kooi tijdens een zitting en van de bevoegdheid. De stichting was ook wordt verzocht, stelt het Hof vast dat niet dat deze bepaling niet is geschonden in ver- na afloop van de periode van verbindend- duidelijk is of de nationale rechter heeft vast- band met de toekenning van het uitleverings- verklaring bevoegd te onderzoeken of de gesteld of voldaan was aan de voorwaarde verzoek. Met vier stemmen tegen één komt werkgever gedurende de periode van ver- gesteld in het uitleveringsverdrag tussen Let- het Hof tot het oordeel dat art. 5 lid 1 EVRM bindendverklaring de cao had nageleefd. land en de Verenigde Staten, dat het uitleve- is geschonden vanwege de toepassing van uit- ringsverzoek informatie bevat die een redelij- leveringsdetentie en unaniem tot het oordeel ke basis verschaft dat het delict waarvoor dat art. 5 lid 4 EVRM is geschonden vanwege uitlevering is verzocht door betrokkene is het ontbreken van rechterlijk toezicht op die Tido Vesta, adv. mr. P.J.L.J. Duijsens, vs. Stich- begaan. In zijn motivering heeft de nationale detentie. Met zes stemmen tegen een besluit ting Naleving CAO voor Uitzendkrachten rechter niet verwezen naar dergelijke concre- het Hof onder Rule 39 van de Rules of Court (SNCU), adv. mrs. D.M. de Knijff en M.S. van te informatie en zijn beslissing was aldus nader te indiceren dat niet tot uitlevering der Keur. niet gebaseerd op deze voorwaarde in het wordt overgegaan totdat deze uitspraak in uitleveringsverdrag. De rechter heeft niet kracht van gewijsde gaat dan wel een nader Feiten en procesverloop gerespondeerd op de stelling van Čalovskis besluit wordt genomen. Eveneens met zes SNCU is in 2004 opgericht door werknemers- dat de beschuldiging tegen hem vaag was. stemmen tegen een kent het Hof schadever- en werkgeversorganisaties in de uitzendbran- Derhalve komt het Hof tot het oordeel dat de goeding toe van € 5000 voor immateriële che. Haar taken en bevoegdheden zijn neer- uitleveringsdetentie van Čalovskis niet in schade. Aan deze uitspraak zijn separate opi- gelegd in de CAO voor Uitzendkrachten overeenstemming met een door het recht nies van de rechters Kalaydjieva, Mahoney en 2004-2009 (de CAO) en de daarin opgenomen beschreven procedure is toegepast, in strijd Vehabović gehecht. statuten en reglementen. Zij heeft tot taak met art. 5 lid 1 EVRM. In verband met de (Wet AVV art. 3 lid 4, 10; Wet CAO art. 15) toe te zien op correcte naleving van de CAO. klacht van Čalovskis over schending van art. Tido Vesta is een uitzendorganisatie. Bij 5 lid 4 EVRM omdat hij zich niet voldoende Hoge Raad (civiele kamer) besluit van 13 september 2005 van de Minis- heeft kunnen voorbereiden op de zitting met Deze rubriek wordt verzorgd door mr. G.C.C. ter van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is betrekking tot uitleveringsdetentie stelt het Lewin, lid van het Gemeenschappelijk Hof de CAO algemeen verbindend verklaard voor Hof vast dat zijn raadsman een dag van tevo- van Justitie van het Caribische deel van het het tijdvak van 20 september 2005 tot en ren op de hoogte is gesteld van de zitting, Koninkrijk. De uitspraken zijn integraal in te met 1 april 2007. Op 11 december 2006 is in maar dat er geen indicaties waren dat hij die zien op www.rechtspraak.nl. opdracht van SNCU een onderzoek naar de dag heeft verzocht om toegang tot stukken met het oog op voorbereiding. Ook zou Čalovskis noch zijn raadsman de rechter- naleving van de CAO uitgevoerd bij Tido Ves- 2214 commissaris hebben verzocht om uitstel van ta. Hierbij heeft de onderzoeker overtredingen geconstateerd. Bij brief van 14 augustus 2007 heeft SNCU aan Tido Vesta een forfaitai- de zitting. Onder deze omstandigheden acht 28 november 2014, nr. 13/02749 re schadevergoeding aangezegd van € 51 751. het Hof deze klacht kennelijk ongegrond. Wat (Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem- In dit geding heeft SNCU veroordeling tot betreft de klacht over schending van art. 5 lid Spapens, G. Snijders, M.V. Polak, T.H. Tanja- betaling van dat bedrag gevorderd, alsmede 4 EVRM wegens het ontbreken van een mid- van den Broek; A-G mr. F.F. Langemeijer) een bevel tot naleving van de CAO, tot correc- del tegen het besluit tot toepassing van uitle- ECLI:NL:HR:2014:3458 tie van in de dagvaarding omschreven over- veringsdetentie stelt het Hof vast dat terwijl tredingen, en tot medewerking aan een her- het besluit van de rechter-commissaris ter Cao. Naleving. Privaatrechtelijke organisa- controle voor rekening van Tido Vesta. zake van 6 december 2012 een rechterlijk tie. Een cao voor de uitzendbranche is alge- De kantonrechter heeft de vorderingen besluit was, Čalovskis bij het vervolg van zijn meen verbindend verklaard tot en met 1 gedeeltelijk toegewezen. Het hof heeft de vor- uitleveringsdetentie niet beschikte over een april 2007. Een stichting die is opgericht deringen alsnog geheel toegewezen. middel om de rechtmatigheid van zijn deten- om op de naleving van de cao toe te zien, tie te laten toetsen. Op basis van art. 39 Rules constateert dat een werkgever in 2006 over- Hoge Raad of Court besluit het Hof tot slot nader te indi- tredingen heeft gepleegd. In augustus 2007 Middel 1 komt op tegen het oordeel van het ceren dat Čalovskis niet wordt uitgeleverd maakt de stichting aanspraak op een door hof dat SNCU bevoegd is jegens Tido Vesta de totdat deze uitspraak in kracht van gewijsde de werkgever te betalen forfaitaire schade- onderhavige vorderingen in te stellen. Deze is gegaan of totdat het Hof tot een nader oor- vergoeding. In rechte vordert zij betaling klacht faalt. Tido Vesta is geen partij bij de deel komt in deze kwestie. van de vergoeding, naleving van de cao en CAO noch lid van een werkgeversvereniging medewerking aan een hercontrole. HR: 1. die partij is bij de CAO. Als gevolg van de D. Slotsom Delegatie/volmacht. Procesbevoegdheid. De algemeen verbindendverklaring was Tido Het Hof komt o.a. unaniem tot het slotsom delegatie/volmacht aan en procesbevoegd- Vesta niettemin in de periode van 20 sep- dat de klachten van Čalovskis over schending heid van de stichting vloeien rechtstreeks tember 2005 tot en met 1 april 2007 gebon- van art. 3 en art. 5 lid 1 en lid 4 EVRM in ver- voort uit de cao. 2. Wettelijk kader. De Wet den aan de verbindend verklaarde bepalin- band met zijn plaatsing in een kooi tijdens de AVV verzet zich er niet tegen dat partijen gen van de CAO en van de daarbij behorende, zitting, het toekennen van het uitleverings- bij een cao die algemeen verbindend wordt eveneens verbindend verklaarde statuten en verzoek de toepassing en toetsing van de verklaard, een privaatrechtelijke organisa- reglementen van SNCU. rechtsmatigheid van zijn uitleveringsdetentie tie opzetten om naleving van de cao te con- Ingevolge art. 3 lid 4 van de Wet op het alge- NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43 3073 Rechtspraak meen verbindend en het onverbindend ver- slechts geldt voor de duur van de werking domsvoorbehoud wordt gedaan door een klaren van collectieve arbeidsovereenkomsten van de algemeen verbindendverklaring. De daartoe strekkende overeenkomst met de (Wet AVV) kunnen werkgevers- en werkne- klacht faalt. Tido Vesta was gedurende de wederpartij. Het oordeel van het hof dat mersverenigingen jegens werkgevers of werk- periode waarvoor de algemeen verbindend- een afstand van recht namens de wederpar- nemers die in strijd handelen met verbin- verklaring gold, gebonden aan de algemeen tij ook door een daartoe bevoegd vertegen- dend verklaarde bepalingen, vergoeding verbindend verklaarde CAO-bepalingen en woordiger kan worden aanvaard, is juist. 2. vorderen van de schade die zijzelf of hun bijbehorende statuten en reglementen. Die Bekrachtiging (convalescentie/heling). Om leden daardoor lijden. In het onderhavige gebondenheid eindigde met het verstrijken aan te nemen dat de onmiddellijk belang- geval hebben de partijen bij de CAO de van die periode. De art. 45 en 46 van de CAO hebbenden een rechtshandeling als geldig bevoegdheden die zij hadden op grond van en art. 6 van reglement II brengen evenwel hebben aangemerkt in de zin van art. 3:58 art. 3 Wet AVV (in verbinding met art. 15 Wet mee dat SNCU ook na afloop van bedoelde lid 1 BW, is voldoende dat zij zich niet op de CAO), blijkens de CAO overgedragen aan periode bevoegd was te onderzoeken of Tido nietigheid hebben beroepen of zich hebben SNCU. Nu de art. 45 en 46 CAO alsmede de Vesta gedurende de periode van verbindend- gedragen op een wijze die onverenigbaar is statuten en reglementen van SNCU algemeen verklaring de CAO had nageleefd. Een andere met de geldigheid van de rechtshandeling. verbindend zijn verklaard, is SNCU bevoegd opvatting zou ernstig afbreuk doen aan de de onderhavige vorderingen jegens Tido Vesta handhaafbaarheid van de CAO. Controle en in te stellen. Het oordeel van het hof dat de handhaving kunnen immers deels slechts delegatie/volmacht aan en procesbevoegd- achteraf plaatsvinden, omdat – onder meer Mr. F.G.H. Snippers q.q., curator in het faillis- heid van SNCU rechtstreeks voortvloeien uit – de loonadministratie over de periode waar- sement van Tatra Wood, adv. mr. S.M. King- de CAO en de bijbehorende statuten en regle- in de algemeen verbindendverklaring gold, ma, vs. Rabobank, adv. mr. J. de Bie Leuveling menten, en dat aparte schriftelijke volmach- pas achteraf, na het verstrijken van die perio- Tjeenk. ten hiervoor niet zijn vereist is juist. Middel 1 de, beschikbaar komt. Het oordeel van het klaagt voorts dat het hof heeft miskend dat hof is dan ook juist. Feiten en procesverloop de Wet AVV zich ertegen verzet dat partijen Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu- In januari 2007 is A in staat van faillissement bij een CAO die algemeen verbindend wordt sie van de A-G. verklaard, met aanstelling van mr. Terng tot verklaard, een privaatrechtelijke organisatie De A-G bespreekt onder 2.1-2.10 het wettelijk curator. In maart 2007 heeft Tatra Wood aan opzetten om naleving van de CAO te controle- kader met betrekking tot de handhaving van Rabobank een pandrecht verleend op onder ren en ter zake maatregelen te nemen ten cao’s. Onder 3.9-3.11 bespreekt hij de vraag meer haar huidige en toekomstige inventa- opzichte van een werkgever die uitsluitend hoe de bevoegdheden van de stichting zich ris. In april 2007 heeft mr. Terng de activa aan de CAO en de daarbij behorende bijlagen verhouden tot de Wet AVV. Onder 3.13-3.20 van A verkocht en geleverd aan Tatra Wood. is gebonden op grond van de algemeen ver- bespreekt hij de geldingsduur van de Hij behield zich namens de boedel van A de bindendverklaring. Art. 10 Wet AVV houdt in bevoegdheden van de stichting, met aandacht eigendom van die activa voor, tot zekerheid dat indien een of meer verenigingen van voor het leerstuk van de nawerking van cao- van volledige betaling daarvan. De door Tatra werkgevers of van werknemers op wier ver- bepalingen. Wood van A gekochte activa gingen behoren zoek een verbindendverklaring is uitgesproken, het vermoeden gegrond achten dat in een onderneming een of meer verbindend (BW art. 3:58, 3:60, 3:92) tot de inventaris van Tatra Wood. Bij ‘over- 2215 verklaarde bepalingen van de cao niet worden eenkomst van vuistpandrecht’ van begin november 2007 heeft Tatra Wood verklaard dat zij haar inboedel in de macht van Rabo- nageleefd, zij met het oog op het instellen van 28 november 2014, nr. 13/03390 bank brengt en dat Rabobank daarmee de een rechtsvordering als bedoeld in art. 3 Wet (Mrs. F.B. Bakels, A.M.J. van Buchem-Spa- inboedel in vuistpand verkrijgt. In november AVV de minister van Sociale Zaken en Werkge- pens, A.H.T. Heisterkamp, C.E. Drion, T.H. 2007 heeft mr. Terng vernomen dat Rabo- legenheid kunnen verzoeken een onderzoek Tanja-van den Broek; A-G mr. E.B. Rank- bank voornemens was over te gaan tot exe- daarnaar te doen instellen. Anders dan door Berenschot) cutieverkoop van de inventaris van Tatra Tido Vesta wordt bepleit, brengt de mogelijk- ECLI:NL:HR:2014:3460 Wood. Hij heeft daarover overleg met Rabo- heid om op de voet van art. 10 Wet AVV een bank gevoerd, en vervolgens bij e-mail van zodanig verzoek te doen, niet mee dat toe- De curator van A verkoopt en levert met 26 november 2007 aan Rabobank bericht: zicht en onderzoek door een privaatrechtelijke een eigendomsvoorbehoud de activa van A ‘Wij hebben afgesproken dat uit de executie- rechtspersoon als SNCU is uitgesloten. Zoals aan B. De bank van B is pandhouder van de opbrengst € 21 897, met rente, zal worden blijkt uit de parlementaire stukken, staat de inventaris van B en wil overgaan tot execu- voldaan aan de boedel van A.’ Hiermee heeft wetgever terughoudendheid voor bij het tieverkoop. De curator van A voert hierover Rabobank ingestemd. Begin december 2007 inzetten van publiekrechtelijke middelen in overleg met de bank. De executieverkoop heeft Rabobank de activa executoriaal ver- het kader van handhaving van uit algemeen gaat door. B gaat failliet. De curator van B kocht en geleverd aan derden. Half december verbindendverklaring van een cao voortvloei- vordert schadevergoeding van de bank 2007 is Tatra Wood in staat van faillissement ende verplichtingen. Noch de totstandko- wegens onrechtmatigheid van de executie- verklaard, met aanstelling van - thans - mr. mingsgeschiedenis noch het systeem van de verkoop, gelet op het eigendomsvoorbe- Snippers tot curator. Wet AVV biedt een aanknopingspunt voor de houd. Het hof oordeelt dat de executiever- In dit geding heeft de curator van Tatra juistheid van de stelling van Tido Vesta. Het koop niet onrechtmatig was, omdat Wood schadevergoeding gevorderd van oordeel van het hof is dus juist. aangenomen moet worden dat de curator € 234 064, met rente, wegens onrechtmatig- Middel 2 klaagt dat het hof heeft miskend van A afstand had gedaan van het eigen- heid van de verkoop van de activa van Tatra dat de bevoegdheid om controle uit te oefe- domsvoorbehoud. HR: 1. Afstand van recht. Wood begin december 2007. Volgens de cura- nen, voor zover gebaseerd op een algemeen Vertegenwoordiging. Afstand van een bij de tor rustte op diverse activa nog een eigen- verbindend verklaarde bepaling in een cao, overdracht van een zaak gemaakt eigen- domsvoorbehoud van A. De kantonrechter 3074 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43 Rechtspraak heeft de vordering toegewezen. Het hof heeft Wood het in vuistpand geven als geldig heb- sie van de A-G. de vordering alsnog afgewezen. Het hof heeft ben aangemerkt en dat mitsdien op grond De A-G bespreekt onder 2.4 het vuistpand, daartoe aangenomen dat mr. Terng op 26 van art. 3:58 lid 1 BW Rabobank alsnog, voor- onder 2.21 de bekrachtiging (convalescentie/ november 2007 namens de boedel van A afgaande aan het faillissement van Tatra heling) van art. 3:58 BW en onder 2.28 de ver- afstand heeft gedaan van het eerder door Wood, een geldig vuistpand heeft verkregen, tegenwoordiging. hem gemaakte eigendomsvoorbehoud. en vervolgens bevoegdelijk de executieveiling heeft doen houden. Het onderdeel 2216 Hoge Raad berust klaarblijkelijk op de rechtsopvatting De onderdelen 6 en 7 klagen dat mr. Terng dat een rechtshandeling (in dit geval: de niet tegenover een derde, Rabobank, rechts- overdracht, zie Parl. Gesch. Boek 3 (Inv. 3, 5 en 28 november 2014, nr. 13/04166 geldig afstand kon doen van het eigendoms- 6), p. 1176 onder 3) door de onmiddellijk (Mrs. E.J. Numann, A.H.T. Heisterkamp, G. de voorbehoud, in plaats van tegenover zijn belanghebbenden die zich op het gebrek had- Groot, M.V. Polak, T.H. Tanja-van den Broek; wederpartij, Tatra Wood. Op zichzelf is juist den kunnen beroepen slechts in de zin van A-G mr. E.B. Rank-Berenschot) dat afstand van een bij de overdracht van art. 3:58 lid 1 BW als geldig kan zijn aange- ECLI:NL:HR:2014:3463 een zaak gemaakt eigendomsvoorbehoud merkt door een daarop gerichte, of daartoe wordt gedaan door een daartoe strekkende strekkende, uitlating, handeling of gedraging. Pandrecht. Verjaring van de gezekerde vor- overeenkomst met de wederpartij. Het hof Deze rechtsopvatting is onjuist. Zoals valt af dering. Redelijkheid en billijkheid. Beper- heeft dit echter niet miskend, maar heeft te leiden uit het voorbeeld dat is gegeven in kende werking. In 2000 verstrekken X c.s. geoordeeld dat die wederpartij, Tatra Wood, de MvA II, Parl. Gesch. Boek 3, p. 249, eerste een pandrecht op aandelen in B aan Delta bij de aanvaarding van de afstand van het volle alinea, en past bij het streven van de Lloyd. In 2001 bepaalt de voorzieningen- eigendomsvoorbehoud werd vertegenwoor- wetgever om in de sinds 1992 geldende wet rechter bij wijze van uitwinningsmaatregel digd door haar financier, Rabobank, zulks op nietigheden en de gevolgen daarvan terug te dat de aandelen aan Delta Lloyd zullen ver- grond van een daartoe strekkend beding in dringen, is in dit verband voldoende dat deze blijven. Vervolgens wordt B ontbonden. In de door Tatra Wood aanvaarde algemene onmiddellijk belanghebbenden zich niet - in 2002 verzoekt Delta Lloyd tevergeefs om voorwaarden van Rabobank. Het hierin beslo- het tijdvak tussen het verrichten van de uitbetaling van het liquidatiesaldo van B ten liggende oordeel van het hof dat een rechtshandeling en de vervulling van een aan haar. In dit geding betogen X c.s. dat afstand van recht namens de wederpartij ook voor haar geldigheid gesteld wettelijk vereis- het pandrecht is tenietgegaan door verja- door een daartoe bevoegd vertegenwoordiger te - op de nietigheid hebben beroepen of zich ring van de door het pandrecht gezekerde kan worden aanvaard, is juist. De onderdelen hebben gedragen op een wijze die onverenig- vordering. Het hof acht het beroep hierop 6 en 7 klagen voorts over het oordeel van het baar is met de geldigheid van de desbetref- naar maatstaven van redelijkheid en billijk- hof dat het voor mr. Terng duidelijk moet fende rechtshandeling. Het onderdeel faalt. heid onaanvaardbaar. HR: Gelet op hetgeen zijn geweest dat Rabobank zowel voor zich- In aanmerking genomen (a) dat mr. Terng op het hof aan zijn oordeel ten grondslag heeft zelf als voor Tatra Wood optrad. Het ant- 26 november 2007 namens de boedel van A gelegd en de bijzondere omstandigheden woord op de vraag of in de gegeven omstan- rechtsgeldig afstand heeft gedaan van het van dit geval, getuigt het oordeel van het digheden Rabobank (mede) in haar eerder door hem gemaakte eigendomsvoor- hof niet van een onjuiste rechtsopvatting. hoedanigheid van bevoegd vertegenwoordi- behoud, en (b) dat mr. Terng, Rabobank en Het is ook niet onbegrijpelijk. ger van Tatra Wood deze afstand van recht Tatra Wood - als onmiddellijk belanghebben- heeft aanvaard, is afhankelijk van hetgeen den - het pandrecht van Rabobank als geldig (BW art. 2:23b lid 1, 3:229 lid 1, 3:251 lid 1, partijen jegens elkaar hebben verklaard en hebben aangemerkt in het tijdvak tussen de 3:323 lid 1 en 2, 3:324, 6:2 lid 2, 6:248 lid 2) over en weer uit elkaars verklaringen en verpanding van de onderhavige activa door gedragingen hebben afgeleid en mochten Tatra Wood aan Rabobank en 26 november X c.s., adv. mrs. R.L. Bakels en A. van Staden afleiden (HR 11 maart 1977, NJ 1977/521 2007, heeft Rabobank als houder van een ten Brink, vs. Delta Lloyd c.s., adv. mrs. R.P.J.L. (kribbenbijter)). In het arrest van het hof ligt rechtsgeldig pandrecht op die activa, en dus Tjittes, J.W. de Jong. besloten dat het deze maatstaf heeft gehan- bevoegdelijk, deze begin december 2007 exe- teerd. Zijn bevestigende beantwoording van cutoriaal verkocht en geleverd aan derden. Feiten en procesverloop deze vraag kan in cassatie niet verder op Ten overvloede verdient nog het volgende X c.s. zijn elk (indirect) aandeelhouder juistheid worden onderzocht en is begrijpe- opmerking. Uit hetgeen hiervoor is overwo- (geweest) van A en B. In 2000 heeft Delta lijk gemotiveerd. De onderdelen 6 en 7 kla- gen volgt dat mr. Terng voorafgaand aan de Lloyd een geldlening van € 12,5 miljoen ver- gen verder over de verdeling van de stelplicht executie ten behoeve van Rabobank afstand strekt aan A en hebben X c.s. tot zekerheid en bewijslast. Op zichzelf is juist dat op Rabo- heeft gedaan van het eigendomsvoorbehoud. van de nakoming van de betalingsverplich- bank de stelplicht en bewijslast rustten van Aangezien Rabobank in maart 2007 een tingen van A een pandrecht op aandelen in B haar stelling dat zij Tatra Wood vertegen- pandrecht op toekomstige inventaris van verstrekt aan Delta Lloyd. A is in verzuim woordigde. Het oordeel van het hof moet Tatra Wood had verkregen, bracht deze geraakt met de nakoming van haar betalings- aldus worden verstaan dat de curator de des- afstand van het eigendomsvoorbehoud mee verplichtingen. Delta Lloyd heeft de lening betreffende stelling van Rabobank onvol- dat Rabobank zich in november 2007 tevens opgeëist. Dit heeft niet tot betaling geleid. doende heeft betwist, zodat deze geen bewijs kon beroepen op een pandrecht uit hoofde Op 1 augustus 2001 heeft Delta Lloyd de behoefde. De daaraan ten grondslag liggende van de verpanding van maart 2007 en daar- voorzieningenrechter op de voet van art. rechtsopvatting is juist. Het oordeel van het mee tot veiling bevoegd was, ook indien zij 3:251 BW verzocht te bepalen dat de in pand hof is voor het overige feitelijk van aard en die bevoegdheid niet zou kunnen ontlenen gegeven aandelen voor een bedrag van ƒ 2,9 niet onbegrijpelijk gemotiveerd. aan de begin november 2007 gesloten ‘over- miljoen aan haar als koopster zullen verblij- Onderdeel 5 is gericht tegen het oordeel van eenkomst van vuistpandrecht’. ven, onder de voorwaarde dat Delta Lloyd de het hof dat mr. Terng, Rabobank en Tatra Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu- in de statuten van B opgenomen aanbie- NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43 3075 Rechtspraak dingsregeling zal naleven. Op 31 oktober dat Delta Lloyd met haar op de voet van art. bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van die 2001 heeft de voorzieningenrechter dit ver- 3:251 lid 1 BW ingediende verzoek enkel een beschikking laat onverlet dat bij gebreke van zoek toegewezen. Bij besluit van de algemene aanvang met de executie heeft gemaakt, voltooiing van de executie door levering van vergadering van aandeelhouders is B ontbon- maar dat de executie, bij gebreke van eigen- de aandelen of, na substitutie, uitbetaling den, met benoeming van een vereffenaar. De domsoverdracht van de aandelen dan wel van het liquidatiesaldo, het pandrecht op de vereffenaar heeft aan alle aandeelhouders uitkering van het liquidatiesaldo na de ont- voet van art. 3:323 lid 1 BW is tenietgegaan van B, met uitzondering van X c.s., het hun binding van B, niet is voltooid. Het hof heeft indien de onderliggende vordering op A is toekomende deel van het liquidatiesaldo uit- in het midden gelaten of de vordering van verjaard. betaald. De aan X c.s. toekomende delen van Delta Lloyd op A uit hoofde van de overeen- Onderdeel 1 van het middel klaagt dat het het liquidatiesaldo heeft de vereffenaar over- komst is verjaard. In cassatie moet daarom oordeel van het hof niet is te verenigen met gemaakt naar een rekening van Stichting veronderstellenderwijs van de verjaring van de terughoudende maatstaf die de rechter Amstel. Bij brief van 29 april 2002 heeft Del- die onderliggende vordering worden uitge- dient te hanteren bij zijn oordeel over de ta Lloyd verzocht om uitbetaling van het gaan. In cassatie is derhalve ook niet aan de vraag of een beroep op het verstrijken van liquidatiesaldo. X heeft desgevraagd gewei- orde of de ingezette executie en hetgeen een verjaringstermijn naar maatstaven van gerd daartoe volmacht te verlenen. Eind 2003 nadien tussen partijen is voorgevallen, de redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. zijn Delta Lloyd c.s. en X c.s. in een complex verjaring van die vordering heeft gestuit. Del- Bij de beoordeling van het onderdeel wordt van procedures met elkaar verwikkeld ta Lloyd c.s. hebben in cassatie het verweer vooropgesteld dat het in deze zaak gaat om geraakt, met als inzet over en weer verweten gevoerd dat X c.s. geen belang hebben bij een beroep van X c.s. als pandgever jegens onrechtmatig handelen. In de loop van deze hun cassatieklachten omdat na cassatie en Delta Lloyd c.s. als pandhouder op verjaring procedures hebben Delta Lloyd c.s. getracht verwijzing geen andere beslissing kan volgen van de gezekerde vordering met het oog op om het liquidatiesaldo als schade op X c.s. te dan dat Stichting Amstel op grond van de het in art. 3:323 lid 1 BW bedoelde rechtsge- verhalen. Bij vonnis van 14 november 2007 beschikking van de voorzieningenrechter het volg dat het pandrecht tenietgaat. In de zijn alle vorderingen over en weer afgewezen liquidatiesaldo terecht aan Delta Lloyd c.s. rechtsverhouding tussen X c.s. en Delta Lloyd en heeft de rechtbank overwogen dat de hebben uitgekeerd. Primair hebben Delta c.s. kan een zodanig beroep op verjaring naar vraag wie rechthebbende op het liquidatie- Lloyd c.s. daartoe gesteld dat, na de beschik- maatstaven van redelijkheid en billijkheid saldo is, niet in dat vonnis behoefde te wor- king van de voorzieningenrechter, verjaring onaanvaardbaar zijn. In dat geval is de krach- den beantwoord. van de onderliggende vordering niet meer tens art. 3:323 lid 1 BW geldende regel in de In dit geding hebben X c.s. een verklaring tot gevolg had dat Delta Lloyd haar pand- onderlinge verhouding tussen X c.s. en Delta voor recht gevorderd dat het pandrecht is recht op aanvankelijk de aandelen B en, ver- Lloyd c.s. niet van toepassing. Het verweer tenietgegaan en dat X c.s. gerechtigd zijn tot volgens, het liquidatiesaldo, niet meer kon van Delta Lloyd c.s. dat het beroep van X c.s. het liquidatiesaldo. Delta Lloyd c.s. hebben in uitoefenen. Delta Lloyd c.s. stellen met hun op verjaring naar maatstaven van redelijk- reconventie een verklaring voor recht gevor- verweer in de kern de vraag aan de orde of de heid en billijkheid onaanvaardbaar is, betreft derd dat zij gerechtigd zijn tot het liquidatie- bepaling van art. 3:323 lid 1 BW ook toepas- dan ook in wezen de onaanvaardbaarheid saldo en een bevel aan X c.s. om eraan mee sing vindt in een situatie als de onderhavige van het door X c.s. inroepen van het rechts- te werken dat Stichting Amstel het liquida- waarin een door de pandhouder op de voet gevolg van de verjaring, namelijk het teniet- tiesaldo aan Delta Lloyd c.s. betaalt. De recht- van art. 3:251 lid 1 BW ingediend verzoek tot gaan van het pandrecht, het beroep dus op bank heeft de vorderingen van X c.s. afgewe- het vaststellen van het bedrag waarvoor het art. 3:323 lid 1 BW. Aan art. 3:323 lid 1 BW zen en die van Delta Lloyd c.s. toegewezen. pand aan hem als koper zal verblijven, heeft ligt, blijkens de wetsgeschiedenis, de gedach- Vervolgens heeft Stichting Amstel het liqui- geresulteerd in een toewijzende beschikking, te ten grondslag dat in bedoelde gevallen een datiesaldo aan Delta Lloyd c.s. betaald. Het maar de aldus aangevangen executie niet is tenietgaan van het zekerheidsrecht redelijk hof heeft het vonnis van de rechtbank voleindigd op het moment van voltooiing is omdat dan sprake is geweest van een stil- bekrachtigd. Het hof heeft geoordeeld dat het van de verjaring van de gezekerde vordering. zitten van de schuldeiser. Van de schuldeiser beroep van X c.s. op verjaring van de gezeker- Noch uit de tekst van de wet noch uit de mag immers worden gevergd “dat hij tijdig de vordering naar maatstaven van redelijk- wetsgeschiedenis volgt dat die vraag, zoals tot aanmaning of inning overgaat, ook al heid en billijkheid onaanvaardbaar is. Delta Lloyd c.s. voorstaan, ontkennend moet bedong hij zich een zekerheidsrecht”. Blijft worden beantwoord. Gelet op de eisen van een tijdige aanmaning of inning door de Hoge Raad rechtszekerheid en eventuele rechten of ver- schuldeiser jegens de schuldenaar uit, dan Het gaat in deze zaak om een door X c.s. aan haalsmogelijkheden van derden op het ver- acht de wetgever het, mede gelet op eventue- Delta Lloyd verstrekt derdenpandrecht op bonden goed, kan ook niet worden aangeno- le rechten of verhaalsmogelijkheden van der- aandelen (op naam) in de besloten vennoot- men dat het onderhavige geval op één lijn den op het verbonden goed, niet redelijk dat schap B. Het hof is ervan uitgegaan dat het moet worden gesteld met de in art. 3:323 lid de schuldeiser nog aanspraken aan zijn posi- pandrecht na de ontbinding van B ingevolge 2 BW voorziene gevallen waarin de verjaring tie als zekerheidsgerechtigde kan ontlenen art. 3:229 lid 1 (in verbinding met art. 2:23b van de gezekerde vordering niet verhindert en zich kan verhalen op het verbonden goed. lid 1) BW is komen te rusten op de vordering dat het pandrecht op het verbonden goed Daarbij is ten aanzien van door derden gege- van X c.s. tot uitkering van het liquidatiesal- wordt uitgeoefend. Ook het beroep dat Delta ven zakelijke zekerheid nog van belang dat do. In dit oordeel, dat in cassatie niet is Lloyd c.s. subsidiair hebben gedaan op het voor hen duidelijk dient te zijn tot welk tijd- bestreden, ligt besloten dat, anders dan Delta bepaalde in art. 3:324 BW leidt niet ertoe dat stip het verbonden goed nog kan worden Lloyd c.s. in dit geding primair hebben het verweer slaagt. De beschikking van de uitgewonnen. De in lid 2 aanvaarde uitzonde- betoogd, de eigendom van de aandelen niet voorzieningenrechter hield enkel in dat de ring voor vuistpand berust onder meer erop met en evenmin na de beschikking van 31 aandelen aan Delta Lloyd als koopster verble- dat uit het feit dat de pandgever de verpande oktober 2001 op Delta Lloyd is overgegaan. ven (onder de voorwaarde van naleving van zaak in handen van de pandhouder dan wel Daarmee dient in cassatie tot uitgangspunt de statutaire aanbiedingsregeling). De een derde heeft gelaten, een vermoeden 3076 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43 Rechtspraak volgt dat de door dit pand gewaarborgde vor- naar inderdaad aanspraak gemaakt op uitbe- Feiten en procesverloop dering nog niet is voldaan en dat stilzitten taling van het liquidatiesaldo en hebben Partijen zijn gehuwd op huwelijkse voorwaar- van de schuldeiser/pandhouder kan zijn gedurende de eind 2003 aangevangen proce- den met een periodiek verrekenbeding, dat ingegeven door de omstandigheid dat hij het dures getracht om het bedrag van het aan de zij niet hebben uitgevoerd. De man heeft een pand onder zich heeft dan wel het pand zich aandelen verbonden liquidatiesaldo van X eenmanszaak die panden exploiteert. De van zijnentwege in handen van een derde c.s. te verkrijgen. vrouw vormt met drie anderen een maat- bevindt. De beoordeling of redelijkheid en Tegen deze achtergrond en gelet op de onder- schap die een snackbar exploiteert. billijkheid aan een beroep op het in art. linge verwevenheid van A en B, de omstan- In dit geding hebben partijen in verband met 3:323 lid 1 BW bedoelde rechtsgevolg in de digheid dat Delta Lloyd c.s. de executie voort- de beëindiging van hun huwelijk over en weg staan, vergt een beoordeling van alle varend hebben ingezet, dat deze buiten haar weer de vermogensrechtelijke afwikkeling omstandigheden van het geval in het licht toedoen en ondanks haar inspanningen daarvan gevorderd overeenkomstig het in de van de aard en strekking van die bepaling. daartoe langdurig niet kon worden voltooid, huwelijkse voorwaarden bepaalde. De recht- Het door de schuldeiser niet tijdig gestuit dat de oorzaak van de vertraging verband bank en het hof hebben hierover beslist. zijn van de verjaring van de gezekerde vorde- hield met de opstelling van X c.s. en nu ring is daarbij een mee te wegen omstandig- gesteld noch gebleken is dat belangen van Hoge Raad heid, maar behoeft, afhankelijk van de overi- derden als hiervoor bedoeld in het geding Onderdeel 1 heeft betrekking op de waarde- ge omstandigheden, niet aan een geslaagd waren, getuigt het oordeel van het hof niet ring van de door de eenmanszaak van de beroep op de beperkende werking van de van een onjuiste rechtsopvatting. Het is ook man geëxploiteerde panden. Volgens de redelijkheid en billijkheid in de weg te staan. niet onbegrijpelijk. vrouw heeft het hof miskend dat moet wor- Het hof heeft aan zijn bestreden oordeel, Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu- den uitgegaan van de getaxeerde verkoop- samengevat, ten grondslag gelegd dat sie van de A-G. waarde op de peildatum. Het onderdeel faalt. a. X c.s. met de indiening van het verzoek- De A-G bespreekt het tenietgaan van een Het miskent dat het antwoord op de vraag schrift van 1 augustus 2001 en met de pandrecht door verjaring van de gezekerde voor welke waarderingsmethode moet wor- beschikking van 31 oktober 2001 in elk geval vordering onder 2.6, met een vergelijking met den gekozen, ook indien het gaat om in het vanaf 2001 ervan op de hoogte waren dat borgtocht onder 2.7 (en 2.27). Zij bespreekt de kader van een onderneming gebruikte onroe- Delta Lloyd c.s. tot executie van het pand- beperkende werking van de redelijkheid en rende zaken, afhangt van de omstandighe- recht wilden overgaan; billijkheid onder 2.18, 2.19 en 2.23. den van het geval. Daarbij mag de rechter b. X c.s. geen enkele valide reden hebben genoemd waarom zij niet hebben ingestemd met de uitbetaling aan Delta Lloyd c.s. van acht slaan op de omstandigheid dat de 2217 het liquidatiesaldo, waarop ingevolge art. onderneming wordt voortgezet na de peildatum die is bepaald voor de vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk. Voorts 3:229 BW bij wege van substitutie het pand- 28 november 2014, nr. 13/04874 mag de rechter bij zijn keuze voor de waarde- recht van Delta Lloyd c.s. was komen te rus- (Mrs. F.B. Bakels, G. Snijders, G. de Groot, ringsmaatstaf betekenis toekennen aan het- ten, en M.V. Polak, T.H. Tanja-van den Broek; A-G geen partijen daaromtrent naar voren heb- c. het gebrek aan medewerking van X c.s. mr. E.M. Wesseling-van Gent) ben gebracht. Zoals blijkt uit het partijdebat, heeft geleid tot vertraging van de uitbetaling ECLI:NL:HR:2014:3462 is zowel de vrouw als de man ervan uitge- van het liquidatiesaldo. gaan dat de man op de peildatum niet het Daarnaast heeft het hof bij zijn oordeel ken- Huwelijksgoederenrecht. HR: 1. Waarde- voornemen had zijn onderneming te beëin- nelijk mede acht geslagen op de uit zijn fei- ringsmaatstaf. Bij zijn keuze voor een maat- digen. Bij dat uitgangspunt en gelet op de tenvaststelling blijkende bijzondere omstan- staf voor de waardering van een onroeren- door partijen bepleite uitgangspunten voor digheden van dit geval, in het bijzonder de de zaak, mag de rechter acht slaan op de de waardering van de panden, is de keuze navolgende. omstandigheid dat de onderneming die de van het hof voor een waardering gebaseerd - Met de indiening van het verzoek van 1 onroerende zaak gebruikt, na de peildatum op de huurwaarde van de panden, vermenig- augustus 2001 was voor X c.s. duidelijk dat wordt voortgezet, en betekenis toekennen vuldigd met een bepaalde factor, niet onbe- de door het pandrecht gewaarborgde vorde- aan hetgeen partijen daaromtrent naar grijpelijk. ring niet was voldaan en dat Delta Lloyd tot voren hebben gebracht. 2. Latente belasting- In onderdeel 2 klaagt de vrouw over de waar- uitwinning van het onderpand wenste over schuld. De enkele omstandigheid dat gewe- dering van de latente belastingschulden van te gaan. Na toewijzing van haar verzoek zen echtgenoten met inachtneming van de onderneming van de man. Het onderdeel kwam Delta Lloyd in de positie te verkeren een bepaalde datum met elkaar afrekenen, slaagt. In overeenstemming met het uit- als had zij de verpande aandelen executoriaal brengt niet mee dat toekomstige belasting- gangspunt dat de onderneming van de man geveild en die ter veiling gekocht. schulden moeten worden gewaardeerd als- werd voortgezet, heeft het hof aangenomen - Na het ontbindingsbesluit van B had de of ter zake op die datum een betalingsver- dat er ten aanzien van de belastingschulden door de voorzieningenrechter gestelde voor- plichting is ontstaan. 3. Kennelijke fout. De op de peildatum nog geen betalingsverplich- waarde de aanbiedingsregeling in acht te omstandigheid dat aan het hof een verzoek ting bestond. Gelet daarop en in het licht van nemen, iedere betekenis verloren, zodat voor om verbetering van de kennelijke fout kan hetgeen de vrouw in dit verband naar voren Delta Lloyd c.s. geen verdere handelingen worden gedaan, staat niet aan vernietiging heeft gebracht, is het oordeel van het hof dat nodig waren dan verhaal te nemen op het in cassatie in de weg. het redelijk en billijk is de belastingschulden liquidatiesaldo, hetzij als pandhouder (op de voet van art. 3:229 lid 1 in verbinding met tegen het nominale percentage van 52% in (BW art. 1:141; Rv art. 31, 399) art. 2:23b lid 1 BW), hetzij als aandeelhouder aanmerking te nemen – waarmee het hof klaarblijkelijk tot uitgangspunt heeft geno- (na levering van de aandelen). De vrouw, adv. mr. M.E. Bruning, vs. de man, men dat de belasting over de diverse vermo- - Delta Lloyd c.s. hebben jegens de vereffe- adv. mr. M.E.M.G. Peletier. gensbestanddelen vanaf de peildatum ver- NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43 3077 Rechtspraak schuldigd is – op de grond dat partijen tot beslissing van de rechter-commissaris van definitief erkende schuldvorderingen. F financiële afwikkeling wensen te komen, zon- stond hoger beroep open. De gefailleerde en de indirecte aandeelhouders hebben op der nadere motivering onbegrijpelijk. De kon hoger beroep instellen, de indirecte de voet van art. 67 Fw beroep ingesteld tegen enkele omstandigheid dat gewezen echtge- aandeelhouders niet. 2. Aanmelding door de beslissingen van de rechter-commissaris. noten met inachtneming van een bepaalde de curator. Schuldvorderingen moeten door De rechtbank heeft de beslissingen van de datum met elkaar afrekenen, brengt immers of namens de schuldeiser zelf ter verificatie rechter-commissaris vernietigd en de rech- niet mee dat toekomstige belastingschulden worden aangemeld. Dit kan niet gebeuren ter-commissaris opgedragen om de dag te met betrekking tot te verrekenen vermogens- door de curator op eigen gezag. 3. Meer dan bepalen waarop crediteuren van F uiterlijk bestanddelen moeten worden gewaardeerd één verificatievergadering. De rechtbank hun schuldvorderingen ingediend moeten alsof ter zake op die datum een betalingsver- heeft niet miskend dat de Faillissements- hebben alsmede dag, uur en plaats vast te plichting is ontstaan. wet niet voorziet in de mogelijkheid om stellen waarop de verificatievergadering Onderdeel 3.4 heeft betrekking op de waarde meer dan één verificatievergadering te hou- wordt gehouden. van de echtelijke woning. De klacht is den, maar heeft bepaald dat de verificatie- gegrond. In het licht van de eindbeslissing vergadering dient te worden heropend en Hoge Raad van het hof dat wordt uitgegaan van de WOZ- voortgezet. In het principale beroep: onderdeel 1 klaagt waarde van € 814.000, berust de beslissing in dat de rechtbank heeft miskend dat de Fail- het dictum dat de waarde wordt bepaald op (Fw art. 20, 26, 66, 67, 108 lid 1, 109, 110 lid 1, lissementswet niet aan de rechter-commissa- € 816.000, kennelijk op een vergissing. De 112, 121 lid 4, 122 lid 3, 126 lid 1, 127 lid 4, ris de bevoegdheid toekent een beslissing te omstandigheid dat aan het hof een verzoek 196, 197) nemen over de toelating tot de verificatie als bedoeld in art. 31 Rv kan worden gedaan, van bij de curator ingediende schuldvorderin- staat niet aan vernietiging in cassatie in de Mr. R.J. van Galen q.q., curator in het faillis- gen, en dat de rechter-commissaris een der- weg (HR 28 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:38, NJ sement van F in liquidatie, adv. mr. F.E. Ver- gelijke beslissing feitelijk ook niet heeft 2013/521). meulen, vs. F in liquidatie en de indirecte genomen. Gelet op de inhoud van het proces- Volgt vernietiging en verwijzing, overeen- aandeelhouders, adv. mrs. J.P. Heering en I.E. verbaal van de op 19 juli 2013 gehouden komstig de conclusie van de A-G. Reimert. verificatievergadering is niet onbegrijpelijk De A-G bespreekt onder 2.4-2.6 waarderings- dat de rechtbank heeft geoordeeld dat de maatstaven in het algemeen. Onder 2.15-2.18 Feiten en procesverloop rechter-commissaris, met verwerping van het gaat zij nader in op de waardering van laten- In 1987 is F failliet verklaard. In 2011 is dit bezwaar, tevens heeft beslist tot toelating te belastingschulden. Onder 2.35 bespreekt zij faillissement geëindigd door het verbindend van de desbetreffende vorderingen tot de het geval dat in cassatie wordt geklaagd over worden van de slotuitdelingslijst. De in dit verificatie, hoewel zij niet door de schuldei- een kennelijke fout die zich (ook) leent voor faillissement geverifieerde vorderingen zijn sers bij de curator zijn ingediend. Anders dan eenvoudig herstel door de rechter die de fout voor 100% (hoofdsommen en rente tot de onderdelen aanvoeren brengt de omstan- heeft gemaakt. datum faillissement) aan de betrokken digheid dat in art. 127 lid 4 Fw twee gevallen schuldeisers voldaan. Na afwikkeling van het worden genoemd waarin de rechter-commis- faillissement resteerde in de boedel nog een saris kan beslissen over de toelating van vor- bedrag van € 1,6 miljoen. deringen tot de verificatie, niet mee dat hij De rechtbank heeft mr. Van Galen, de curator die bevoegdheid mist in het onderhavige 28 november 2014, nr. 13/05525 in het eerste faillissement van F, benoemd geval, dat in die bepaling niet wordt (Mrs. F.B. Bakels, C.A. Streefkerk, G. Snijders, tot vereffenaar. Mr. Van Galen heeft vervol- genoemd. Zoals in HR 6 oktober 2006, M.V. Polak, T.H. Tanja-van den Broek; A-G gens de rechtbank verzocht om wederom het ECLI:NL:HR:2006:AX8295, NJ 2010/184 (ABN mr. J. Wuisman) faillissement van F uit te spreken. De recht- Amro vs. mr. Arts q.q.) is geoordeeld ten aan- ECLI:NL:HR:2014:3464 bank heeft het tweede faillissement uitge- zien van beslissingen van de rechter-com- sproken, met aanstelling van mr. Van Galen missaris die op de voet van art. 66 Fw zijn Verificatievergadering. Indiening van tot curator. De curator heeft de schuldeisers genomen, geldt ook voor andere beslissingen schuldvorderingen. Een faillissementscura- die op de uitdelingslijst van het eerste faillis- van de rechter-commissaris in het kader van tor plaatst schuldvorderingen op de lijst sement stonden, in kennis gesteld van zijn de uitoefening van zijn taak dat zij voor de van voorlopig erkende schuldvorderingen, voornemen om het bij F aanwezige tegoed toepassing van art. 67 Fw dienen te worden zonder dat de desbetreffende schuldeisers aan te wenden voor de voldoening van de in aangemerkt als beschikkingen. Dit is slechts die bij hem hebben ingediend. Tijdens de het eerste faillissement niet geverifieerde anders als het gaat om een door de wet voor- verificatievergadering maken de gefaillieer- rentevorderingen, en bericht dat de schuldei- geschreven beslissing of om een maatregel de en enige indirecte aandeelhouders van sers hun vordering bij hem konden indienen van orde, zoals die ter verzekering van de de gefaillieerde daar bezwaar tegen. De en dat de verificatievergadering op 19 juli geregelde loop van de verificatievergadering rechter-commissaris verwerpt het bezwaar 2013 zou worden gehouden. De curator heeft (vgl. HR 27 augustus 1943, NJ 1943/680 en en brengt de schuldvorderingen over naar op de lijst van voorlopig erkende schuldvor- HR 20 april 1979, ECLI:NL:HR:1979:AC6561, de lijst van definitief erkende schuldvorde- deringen 112 crediteuren geplaatst die zich NJ 1980/156 (Pakvries vs. De Vries)). Tot de ringen. De gefaillieerde en de indirect aan- niet bij hem hebben gemeld. Tijdens de veri- taak van de rechter-commissaris behoort deelhouders stellen hoger beroep in. De ficatievergadering heeft een advocaat mede het beslissen van geschilpunten die rechtbank vernietigt de beslissing van de namens F en een deel van de indirecte aan- rijzen bij de verificatievergadering, voor rechter-commissaris en draagt hem op dag deelhouders van F bezwaar daartegen zover deze niet beslecht dienen te worden in en uur vast te stellen waarop de verificatie- gemaakt. De rechter-commissaris heeft het een renvooiprocedure. Van die beslissingen vergadering zal worden gehouden. HR: 1. bezwaar verworpen en alle voorlopig erkende staat dus op de voet van art. 67 Fw beroep Appellabiliteit/ontvankelijkheid. Tegen de schuldvorderingen overgebracht naar de lijst open. Tot de geschilpunten die kunnen rijzen 2218 3078 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43 Rechtspraak bij de verificatievergadering behoren die met de voet van art. 110 Fw door de schuldeisers schiedenis. De in art. 110 Fw vereiste vermel- betrekking tot de hier aan de orde zijnde ter verificatie zijn ingediend, toch tot de veri- ding van de aard en het bedrag der vorde- vraag of vorderingen tot de verificatie kun- ficatie toe te laten. De omstandigheid dat het ring, overlegging van bewijsstukken of nen worden toegelaten. Hoger beroep daarte- onder het faillissementsbeslag vallende ver- afschriften daarvan, en opgave of op voor- gen wordt door de wet niet uitgesloten. De mogen aan de gefailleerde toebehoort, en dat recht, pand, hypotheek of retentierecht aan- klacht faalt derhalve. Het onderdeel voert een eventueel overschot na het verbindend spraak wordt gemaakt, kunnen uit hun aard subsidiair aan dat de beslissing van de rech- worden van de slotuitdelingslijst dus aan slechts door de desbetreffende schuldeiser(s) ter-commissaris tot toelating van de desbe- hem toekomt, brengt mee dat hij een rech- zelf worden gedaan. Hiermee strookt voorts treffende vorderingen tot de verificatie geen tens te respecteren belang heeft bij zijn dat volgens art. 26 Fw de daarin omschreven beschikking is, omdat die toelating voor de beroep tegen de beslissing om niet bij de vorderingen tegen de gefailleerde gedurende betrokken personen (nog) geen rechtsgevolg curator ingediende schuldvorderingen toe te het faillissement slechts ‘door aanmelding heeft. De beslissing van de rechter-commis- laten tot de verificatie. De gefailleerde dient ter verificatie’ kunnen worden ingesteld. Het saris tot verwijzing van alle op de lijst van in zoverre te worden beschouwd als “partij” voorgaande betekent derhalve dat schuldvor- voorlopig erkende schuldvorderingen voorko- bij de beschikking van de rechter-commissa- deringen door of namens de schuldeiser zelf mende vorderingen naar de lijst van defini- ris en kan daarom in zijn daartegen gerichte ter verificatie moeten worden aangemeld, tief erkende schuldvorderingen, was geba- beroep worden ontvangen. Een andere opvat- overeenkomstig de regels van de wet, en dat seerd op een juridische beoordeling door de ting zou meebrengen dat zijn vermogen, zon- dit niet kan gebeuren door de curator op rechter-commissaris van de over en weer der dat daartegen voor hem rechtsbescher- eigen gezag. Anders dan de onderdelen beto- aangevoerde argumenten. Zij had rechtsge- ming bestaat, blootstaat aan verhaal mede gen, is de omstandigheid dat in art. 112 Fw volg omdat daardoor schuldeisers die hun ten behoeve van derden van wie de vorderin- niet uitdrukkelijk is vermeld dat de door de vordering niet bij de curator hadden inge- gen op grond van de Faillissementswet niet curator goedgekeurde vorderingen door de diend, toch tot de verificatie werden toegela- tot de verificatie mochten worden toegelaten. desbetreffende schuldeiser(s) zelf moeten ten en daarmee in beginsel konden meede- De in art. 110 Fw voorgeschreven procedure worden ingediend, in dit verband niet van len in het boedelactief van € 1,6 miljoen. Het strekt dus ook ter bescherming van de belan- belang. Deze bepaling regelt een vervolgstap onderdeel faalt. gen van de gefailleerde. De klacht faalt. in de verificatieprocedure (het plaatsen van Onderdeel 3 klaagt dat aan de gefailleerde Onderdeel 3 keert zich voorts tegen het oor- vorderingen op een lijst van voorlopig erken- geen recht van hoger beroep toekomt tegen deel van de rechtbank dat ook de indirecte de schuldvorderingen dan wel op een lijst de onderhavige beslissingen van de rechter- aandeelhouders kunnen opkomen tegen de van betwiste vorderingen) die pas kan wor- commissaris. Het onderdeel berust op het beslissingen van de rechter-commissaris. De den gezet nadat de desbetreffende vorderin- juiste uitgangspunt dat, hoewel het onder klacht treft doel. In dit geding staat vast dat gen op de voet van art. 110 Fw bij de curator het faillissementsbeslag vallende vermogen alle aandelen in F worden gehouden door zijn ingediend. nog steeds aan de schuldenaar toebehoort haar (eveneens failliet verklaarde) moeder- In het incidentele beroep: het middel voert (art. 20 Fw), de vereffening en de verdeling maatschappij. Nu de beslissing van de rech- aan dat de rechtbank heeft miskend dat de van de opbrengst daarvan geschiedt ten ter-commissaris om de niet-ingediende vor- Faillissementswet niet voorziet in de moge- behoeve van diens gezamenlijke schuldeisers. deringen tot de verificatie in het lijkheid om meer dan één verificatievergade- Met de belangen van de gefailleerde wordt in faillissement van F toe te laten, niet de veref- ring te houden. Op zichzelf is juist dat de beginsel slechts in zoverre rekening gehou- fening van het vermogen van de indirecte Faillissementswet niet voorziet in die moge- den dat hem de bevoegdheid is gegeven zich aandeelhouders zelf betreft, hebben zij niet lijkheid, maar de rechtbank heeft dit niet te verzetten tegen de erkenning van een vor- het hiervoor bedoelde belang. De rechtbank miskend. Haar oordeel dient aldus te worden dering of van een gestelde voorrang (art. 126 heeft hen derhalve ten onrechte in hun verstaan dat de verificatievergadering dient lid 1 Fw). Over een zodanige betwisting hoeft beroep ontvangen. te worden heropend en voortgezet met over- niet in een renvooiprocedure te worden De onderdelen 1-4 zijn gericht tegen de oor- eenkomstige toepassing van de art. 108 en beslist; het gevolg daarvan is (slechts) dat, in delen van de rechtbank dat de curator de lijst 109 Fw. Aan de reeds gehouden verificatiever- afwijking van het in art. 196 Fw neergelegde van voorlopig erkende vorderingen heeft gadering is immers, naar het kennelijke en uitgangspunt, het proces-verbaal van de veri- opgesteld op een met art. 110 Fw strijdige niet onbegrijpelijke oordeel van de recht- ficatievergadering na beëindiging van het wijze en dat het hem niet vrijstond om bank, een zodanig onjuiste kennisgeving faillissement, tegenover de gefailleerde niet schuldeisers die hun vorderingen niet heb- voorafgegaan, dat voldoende aannemelijk is een voor tenuitvoerlegging vatbare titel ople- ben ingediend en zelfs in het geheel niet dat als gevolg daarvan schuldeisers ervan vert (art. 196 en 197 Fw). Dit stelsel brengt hebben gereageerd op de aan hen gerichte zijn weerhouden hun vordering ter verifica- mee dat de gefailleerde niet als “partij” in de brief van de curator, toch op de lijst van voor- tie in te dienen en ter verificatievergadering zin van art. 67 Fw kan opkomen tegen een lopig erkende schuldeisers te plaatsen. De te verschijnen. In verband met dit laatste beschikking van de rechter-commissaris over onderdelen falen. Het oordeel van de recht- dient tijdens de heropende verificatieverga- de erkenning van ter verificatie ingediende bank houdt in dat schuldeisers zelf de dering, voor zover nodig om de gevolgen van schuldvorderingen of tegen daarmee gelijk te schuldvorderingen bij de curator moeten de eerdere onjuiste kennisgeving te herstel- stellen beslissingen (HR 15 maart 2013, indienen waarvan zij verificatie wensen. Dit len, opnieuw of alsnog te worden beslist over ECLI:NL:HR:2013:BY4558, NJ 2013/173 (S. vs. oordeel is juist. Ook in faillissement is het alle kwesties die bij de aanvankelijk gehou- mr. Hoppenbrouwers q.q.)). In het onderhavi- aan de schuldeisers zelf om hun rechten gel- den, en heropende, verificatievergadering aan ge geval gaat het evenwel niet om een beroep dend te maken dan wel daarvan, desgewenst, de orde waren. Dat geldt ook voor de reeds tegen de erkenning van ter verificatie inge- af te zien, zoals niet alleen volgt uit de tekst gedane erkenningen, waaraan anders op de diende schuldvorderingen, maar om een van art. 110 lid 1 Fw, maar ook uit die van voet van art. 121 lid 4 Fw kracht van gewijsde beroep tegen de daaraan voorafgaande art. 108 lid 1, aanhef en onder 1, en art. 122 zou toekomen. Tijdens de heropende verifica- beslissing om schuldvorderingen die niet op lid 3 Fw. Dit stemt overeen met de wetsge- tievergadering bestaat derhalve de mogelijk- NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43 3079 Rechtspraak heid voor nieuw verschenen schuldeisers om en B waren werkzaam bij dezelfde werkgever. in art. 7:962 lid 3 BW voor ogen heeft schuldvorderingen alsnog te betwisten. B was daar werkzaam krachtens een arbeids- gestaan, nu dit formele begrip scherp is Betwistingen die op de aanvankelijk gehou- overeenkomst met de werkgever. A was ech- omlijnd en ziet op relaties die in het alge- den verificatie-vergadering zijn gedaan (en ter ingeleend via een uitzendbureau. Het meen duurzaam zijn. Daaraan staat niet in de verwijzing naar de renvooiprocedure) blij- dienstverband van A bij het uitzendbureau is de weg dat, zoals het hof heeft overwogen, de ven van kracht. Voor zover daartoe aanlei- na het ongeval beëindigd met terugwerkende wetgever zich bij deze bepaling heeft laten ding bestaat dient tijdens de heropende veri- kracht tot 3 juli 2009. Anderzorg heeft als leiden door de vrees dat arbeidsverhoudin- ficatievergadering mede in de beoordeling te zorgverzekeraar van B de kosten van diens gen verstoord zouden raken als gevolg van worden betrokken hetgeen tijdens de aanvan- medische behandeling vergoed. Voor de auto verhaal van de verzekeraar. Deze beweegre- kelijk gehouden verificatievergadering is aan- was een WAM-verzekering afgesloten bij den ziet immers op het scheppen van de uit- gevoerd of gebleken. London. zonderingspositie voor werknemers van Volgt in het principale beroep vernietiging, In dit geding heeft Anderzorg van A en dezelfde werkgever, en rechtvaardigt niet om doch uitsluitend voor zover het beroep van London vergoeding gevorderd van de kosten – met voorbijgaan aan hetgeen overigens uit de indirecte aandeelhouders gegrond is van medische behandeling van B. In cassatie de wetsgeschiedenis volgt – de uitzondering geacht, niet-ontvankelijkverklaring van de is uitsluitend aan de orde de vraag of A voor ruim uit te leggen zodat die ook arbeidsver- indirecte aandeelhouders in dat beroep, en de toepassing van het subrogatieverbod van houdingen omvat die naar hun aard minder verwerping voor het overige, en in het inci- art. 7:962 lid 3 BW dient te worden aange- duurzaam zijn. Het hof heeft terecht bena- dentele beroep verwerping. merkt als een persoon die in dienst staat tot drukt dat sprake moet zijn van een heldere De A-G concludeert dienovereenkomstig. Hij dezelfde werkgever als B. De rechtbank en het en niet voor veel discussie vatbare afgren- bespreekt onder 2.8.1 de vraag of de curator hof hebben die vraag bevestigend beantwoord zing van de uitzonderingscategorieën. schuldvorderingen op de lijst van voorlopig en op die grond de vordering afgewezen. Anders dan het vervolgens heeft overwogen, erkende schuldvorderingen mag plaatsen die zou het als ‘werknemer’ aanmerken van inge- niet door een schuldeiser ter verificatie zijn Hoge Raad leend personeel als hier aan de orde echter ingediend, onder 2.13 de vraag of het hoger Uit de totstandkomingsgeschiedenis van art. niet passen bij de strekking van art. 7:962 lid beroep openstond voor de gefaillieerde, onder 7:962 lid 3 BW moet in de eerste plaats wor- 3 BW. Aangenomen moet immers worden dat 2.15-2.15.3 de vraag of de beslissing van de den afgeleid dat de regeling de strekking ondernemingen kiezen voor een zodanig rechter-commissaris appellabel was en onder heeft te voorkomen dat verstoring plaats- inlenen van personeel – en voor verwante 3.3-3.4 de vraag of het mogelijk is meer dan vindt van een relatie van duurzame aard tus- figuren zoals het inschakelen van zogenoem- één verificatievergadering te houden. sen de verzekerde en degene op wie verhaal de zzp’ers – in plaats van het aangaan van wordt genomen. In de tweede plaats volgt arbeidsovereenkomsten, omdat zij juist geen daaruit dat de wetgever de onderhavige uit- duurzame relatie met dit personeel willen sluiting van subrogatie als een uitzondering aangaan. Bij dergelijke rechtsfiguren past aanmerkt en daarom heeft willen beperken daarom niet om ze voor de toepassing van 28 november 2014, nr. 14/00821 tot een klein aantal, limitatief in de wet art. 7:962 lid 3 BW op een lijn te stellen met (Mrs. F.B. Bakels, A.M.J. van Buchem- genoemde categorieën. In de derde plaats de op een arbeidsovereenkomst berustende Spapens, C.A. Streefkerk, A.H.T. Heister- kan uit deze wetsgeschiedenis worden afge- verhouding tussen werkgever en werknemer. kamp, C.E. Drion; A-G mr. J. Spier) leid dat de wetgever heeft beoogd om in de Het hof heeft nog overwogen dat een ruime, ECLI:NL:HR:2014:3461 bepaling scherp omlijnde en bij voorkeur bij ‘materiële’ uitleg van art. 7:962 lid 3 BW is bestaande juridische begrippen aansluitende aangewezen omdat deze overeenstemt met Verzekering. Subrogatieverbod. Bij een ver- categorieën op te nemen waarvan in de regel hetgeen op andere verwante terreinen wordt keersongeval van een door A bestuurde moet worden aangenomen dat subrogatie de geleerd. Ook dit argument kan zijn beslissing auto, loopt inzittende B letsel op. A en B onderlinge relatie zou verstoren, dat wil zeg- niet dragen. De door het hof genoemde bepa- zijn werkzaam bij dezelfde werkgever: A als gen categorieën relaties die in hun alge- lingen (art. 6:107a, 6:170 en 7:658 (oud) BW) uitzendkracht en B krachtens een arbeids- meenheid worden gekenmerkt door de duur- hebben een andere achtergrond dan art. overeenkomst met de werkgever. Dient A zaamheid waarop de bepaling het oog heeft. 7:962 lid 3 BW. Zij regelen vanuit een oog- voor de toepassing van het subrogatiever- In de vierde plaats volgt uit de wetsgeschie- punt van werknemersbescherming de aan- bod van art. 7:962 lid 3 BW te worden aan- denis dat de wetgever bij een en ander heeft sprakelijkheid van de werkgever voor arbeids- gemerkt als een persoon die in dienst staat onderkend en aanvaard dat art. 7:962 lid 3 gerelateerde ongevallen van zijn personeel tot dezelfde werkgever als B? HR: Neen. De BW niet voor alle relaties van duurzame aard en – bij schade van derden – de draagplicht wetgever heeft een formeel-juridisch begrip subrogatie uitsluit. Kort samengevat volgt uit in de onderlinge verhouding tussen de werk- ‘werkgever’ in art. 7:962 lid 3 BW voor ogen de wetsgeschiedenis dat de wetgever de voor- gever en de werknemer. Art. 7:962 lid 3 BW gestaan. keur heeft gegeven aan een limitatieve betreft de verhouding tussen enerzijds de opsomming van duidelijk afgebakende uit- verzekeraar van degene die schade heeft gele- zonderingscategorieën boven een meer open den en anderzijds degene die deze schade geformuleerde maatstaf aan de hand waar- heeft veroorzaakt, en beoogt niet de bescher- Anderzorg, adv. mr. K. Teuben, vs. A en van moet worden beoordeeld of het aan de ming van de vermogenspositie van degene London, adv. mr. R.A.A. Duk. orde zijnde concrete geval beantwoordt aan op wie verhaal zou kunnen worden geno- de motieven voor het opnemen van de rege- men. De strekking van art. 7:962 lid 3 BW Feiten en procesverloop ling in de wet. Op grond van het bovenstaan- biedt derhalve geen grond voor het aanne- Op 5 juli 2009 heeft B letsel opgelopen bij de moet worden aangenomen dat – anders men van een ‘materieel werkgeverschap’ een eenzijdig auto-ongeval. B was inzittende dan het hof heeft vooropgesteld – de wetge- waarbij ingeleend personeel als hier aan de van de auto. De auto werd bestuurd door A. A ver een formeel-juridisch begrip ‘werkgever’ orde wordt gelijkgesteld met personeel dat 2219 (BW art. 7:962 lid 3) 3080 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43 Rechtspraak op basis van een arbeidsovereenkomst is niet zonder meer kan worden gekarakteri- van justitie, zoals bewezenverklaard. Het feit tewerkgesteld. Opmerking verdient nog dat seerd als een misdrijf ‘dat gericht is tegen dat verdachte het niet eens is met een beslis- de vraag of het subrogatieverbod geldt, of gevaar veroorzaakt voor de onaantast- sing van het openbaar ministerie, i.c. tot niet beantwoord dient te worden naar het tijdstip baarheid van het lichaam van een of meer vervolging, mag geen reden zijn voor bela- waarop de schadetoebrengende gebeurtenis personen’ als bedoeld in eerstgenoemde ging van een officier van justitie. Artikel 12 zich heeft voorgedaan. Een later ontslag van bepaling – te motiveren waarom het de van het Wetboek van Strafvordering biedt de de werknemer doet de subrogatie dus niet dadelijke tenuitvoerlegging van de voor- mogelijkheid zich te beklagen over een ‘herleven’, ook al speelt het argument van waarden heeft bevolen, wanneer de bewe- beslissing tot niet vervolging. Wanneer dat verstoring van een duurzame relatie dan zenverklaring niet een gedraging bevat die rechtsmiddel niet of vergeefs is aangewend, geen rol meer. Opmerking verdient nog het onmiskenbaar is gericht tegen of gevaar dient de rechtzoekende zich daarbij neer te volgende. De arbeidsmarkt heeft zich ten veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van leggen. Het gaat in een rechtsstaat niet aan opzichte van die ten tijde van de totstandko- het lichaam van de aangever. In casu onvol- om vervolgens het openbare en privéleven ming van art. 7:962 lid 3 BW in die zin ont- doende sprake van zodanige motivering. van een ambtsdrager te verstoren teneinde op die manier zijn onvrede te betuigen. Het wikkeld, dat thans meer werkzaamheden dan voorheen worden verricht op flexibele basis (Sr art. 1, 14b, 14c, 14e, 285b) hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uit- in uiteenlopende gedaanten. Voor zover deze ontwikkeling uitbreiding van het subrogatie- Inleiding: treksel Justitiële Documentatie d.d. 31 juli verbod wenselijk maakt met betrekking tot Verdachte is veroordeeld wegens belaging 2013, waaruit blijkt dat de verdachte eerder buiten arbeidsovereenkomst tewerkgesteld (art. 285b Sr). onherroepelijk is veroordeeld voor het ple- personeel, is dit een kwestie die zozeer los- De bestreden uitspraak bevat ten aanzien gen van een soortgelijk feit. Dat heeft hem er staat van de achtergrond van art. 7:962 lid 3 van de strafoplegging onder meer de volgen- kennelijk niet van weerhouden het onderha- BW dat het aan de wetgever is om daarin te de beslissingen: ‘veroordeelt de verdachte tot vige feit te plegen. Voorts heeft het hof acht voorzien. een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) geslagen op het rapport van Reclassering Volgt vernietiging en verwijzing, overeen- maanden; bepaalt dat de gevangenisstraf Nederland, d.d. 22 februari 2012, waarin het komstig de conclusie van de A-G. niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de recidiverisico als hoog gemiddeld wordt inge- De A-G bespreekt de totstandkomingsgeschie- rechter later anders mocht gelasten omdat schat. Ter terechtzitting in hoger beroep denis van art. 7:962 lid 3 BW onder 4.8-4.22 de verdachte zich voor het einde van een heeft de verdachte op geen enkele wijze blijk en andere gezichtspunten onder 4.23-4.34. proeftijd van 3 (drie) jaren aan een strafbaar gegeven het laakbare van zijn handelingen in feit heeft schuldig gemaakt of ten behoeve te zien.’ van vaststelling identiteit geen medewerking Hoge Raad (strafkamer) heeft verleend aan het nemen van vingeraf- Inleiding vierde middel: Deze rubriek wordt verzorgd door prof. mr. drukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte P.H.P.H.M.C. van Kempen, hoogleraar in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter een proeftijd van drie jaren heeft vastgesteld. straf(proces)recht Radboud Universiteit Nij- inzage heeft aangeboden, dan wel de hierna megen. te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd; stelt als bijzondere voor- Hoge Raad, vierde middel onder meer: waarde dat: 4.2. Blijkens hetgeen hiervoor onder 2.3.1 is - het de veroordeelde gedurende de volledige weergegeven heeft het Hof een proeftijd van proeftijd verboden is zich te bevinden in Rot- drie jaren vastgesteld wat betreft de naleving 25 november 2014, nr. 13/05038 terdam binnen een straal van 100 meter van van de algemene en bijzondere voorwaarden. (Mrs. A.J.A. van Dorst, J. de Hullu, E.S.G.N.A.I. het gerechtsgebouw te Rotterdam, tenzij hij Het Hof heeft deze proeftijd ten onrechte van de Griend) aldaar dient te verschijnen met betrekking aldus vastgesteld nu deze ten aanzien van (Na conclusie van A-G mr. P.C. Vegter, strek- tot een rechtszaak; zowel de algemene voorwaarden als de bijzon- kende tot vernietiging wat betreft de duur - het de veroordeelde gedurende de volledige dere voorwaarde - gelet op het in deze zaak van de proeftijd, tot bepaling van die proef- proeftijd verboden is contact te leggen of te nog geldende art. 14b, tweede lid (oud), in ver- tijd op twee jaar en tot verwerping voor het laten leggen met [getuige 9]; binding met art. 14c, eerste lid (oud), respec- overige; adv. mr. B.P. de Boer, Amsterdam) - het de veroordeelde gedurende de volledige tievelijk art. 14c, tweede lid onder 5o (oud), Sr ECLI:NL:HR:2014:3379 proeftijd verboden is zich te bevinden in - ten hoogste twee jaren kon bedragen. Schiedam binnen een straal van 500 meter 4.3. Het middel is terecht voorgesteld. De Bevelen tot dadelijk uitvoerbaarheid van de van de woning van [getuige 9]; Hoge Raad zal deze misslag herstellen. op grond van art. 14c Sr gestelde voorwaar- - niet met sandwichborden om zal lopen, den en het op grond van art. 14d Sr uit te bevattende teksten met betrekking tot [getui- Inleiding vijfde middel: oefenen toezicht, art. 14e lid 1 Sr: de invoe- ge 9]; De klacht heeft betrekking op art. 14e lid 1 Sr. ring van de regeling in laatstgenoemde - geen pamfletten/flyers zal uitdelen of Deze bepaling is ingevoerd bij de Wet van 17 bepaling kan niet worden aangemerkt als opplakken, bevattende teksten met betrek- november 2011, Stb. 2011, 545 tot wijziging een wijziging van wetgeving ten aanzien king tot [getuige 9]; van het Wetboek van Strafrecht in verband van de strafbaarstelling of de strafbedrei- beveelt dat voormelde voorwaarden dadelijk met wijzigingen van de regeling van de voor- ging, zodat art. 1 lid 2 Sr op wijziging van uitvoerbaar zijn.’ waardelijke veroordeling en de regeling van die regeling niet van toepassing kan zijn. Het Hof heeft ten aanzien van de strafopleg- de voorwaardelijke invrijheidstelling. Deze wet Gelet op art. 14e lid 1 Sr dient de feiten- ging onder meer het volgende overwogen: is in werking getreden op 1 april 2012. Art. rechter bij een veroordeling voor belaging ‘Verdachte heeft zich een geruime tijd schul- 14e lid 1 Sr luidt: ‘De rechter kan bij zijn uit- in de zin van art. 285b Sr – welk misdrijf dig gemaakt aan belaging van een officier spraak, ambtshalve of op vordering van het 2220 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43 3081 Rechtspraak openbaar ministerie, bevelen dat de op grond belaging gericht is geweest tegen of gevaar lid 4, Europees Sociaal Handvest neergelegde van artikel 14c gestelde voorwaarden en het heeft veroorzaakt voor de onaantastbaarheid stakingsrecht ten grondslag gelegd alsmede op grond van artikel 14d uit te oefenen toe- van het lichaam van de aangever, zal de Hoge het aan een verdachte in art. 6 lid 3 onder c zicht, dadelijk uitvoerbaar zijn, indien er ern- Raad om redenen van doelmatigheid de zaak EVRM toegekende recht zich te laten bijstaan stig rekening mee moet worden gehouden dat zelf afdoen en voormeld bevel tot tenuitvoer- door een advocaat van zijn keuze. Het bij fax- de veroordeelde wederom een misdrijf zal legging bij voorraad, vernietigen. bericht gedane verzoek tot aanhouding van begaan dat gericht is tegen of gevaar veroor- Beslissing Hoge Raad: vernietigt de bestreden de zaak is een verzoek tot toepassing van art. zaakt voor de onaantastbaarheid van het uitspraak, doch uitsluitend ten aanzien van 281 lid 1 Sv op de voet van art. 328 Sv jo. art. lichaam van een of meer personen.’ de vastgestelde proeftijd van drie jaren en ten 331 lid 1 Sv en art. 415 lid 1 Sv. aanzien van het bevel dat de in de bestreden ’s Hofs bestreden arrest houdt onder meer Hoge Raad, vijfde middel onder meer: uitspraak vermelde algemene en bijzondere het volgende in: ‘Verzoek tot aanhouding[.] voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn; bepaalt De raadsvrouw heeft het hof voorafgaand 5.1. Het middel klaagt erover dat het Hof toe- dat de door het Hof opgelegde gevangenisstraf aan de zitting verzocht om de behandeling passing heeft gegeven aan art. 14e, eerste lid, van vier maanden niet ten uitvoer zal worden van de zaak aan te houden in verband met Sr. […] gelegd, tenzij de rechter later anders mocht een staking van de strafrechtadvocatuur. 5.3. De in art. 14e Sr vervatte regeling voor- gelasten op de grond dat de verdachte vóór Deze staking is een reactie op de aangekon- ziet in de mogelijkheid te bevelen dat de op het einde van de proeftijd van twee jaren de digde bezuinigingsvoorstellen van de Staats- grond van art. 14c Sr gestelde voorwaarden hiervoor […] weergegeven algemene of bijzon- secretaris van Veiligheid en Justitie. De raads- en het op grond van art. 14d Sr uit te oefe- dere voorwaarden niet heeft nageleefd; ver- vrouw heeft verzocht om aanhouding omdat nen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn. De werpt het beroep voor het overige. zij de aangekondigde staking steunt. Dit verzoek is op voorhand door het hof niet toege- invoering van deze regeling kan dus niet worden aangemerkt als een wijziging van wetgeving ten aanzien van de strafbaarstel- 2221 wezen. De raadsvrouw is van deze beslissing op de hoogte gesteld en haar is medegedeeld dat het verzoek ter zitting kan worden her- ling of de strafbedreiging (vgl. HR 27 augustus 2013, ECLI:NL:HR:2013:493, NJ 2014/312). 25 november 2014, nr. 13/05615 haald. De raadsvrouw en de verdachte zijn Art. 1, tweede lid, Sr is mitsdien op deze wij- (Mrs. W.A.M. van Schendel, B.C. de Savornin niet ter zitting verschenen. Bij de beoorde- ziging niet van toepassing zodat de op een Lohman, H.A.G. Splinter-van Kan) ling van het verzoek tot aanhouding moet andere opvatting steunende klacht faalt. (Na conclusie van A-G mr. F.W. Bleichrodt, het hof alle betrokken belangen tegen elkaar 5.4. Voorts klaagt het middel dat het Hof strekkende tot vernietiging en terugwij- afwegen, waaronder de belangen van de ver- heeft verzuimd te vermelden dat en op welke zing; adv. mr. P. van der Geest, Utrecht) dachte en de samenleving bij een voortvaren- gronden ernstig rekening ermee moet wor- ECLI:NL:HR:2014:3421 de berechting van de zaak en het belang van een goede organisatie van de rechtspleging. den gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of Verzoek tot aanhouding van de behande- Het hof is van oordeel dat die belangen moe- gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaar- ling, art. 281 Sv: bij de beslissing op zoda- ten prevaleren boven het belang van een heid van het lichaam van een of meer perso- nig verzoek dient de rechter een afweging advocaat om te staken. Het hof wijst het ver- nen als bedoeld in art. 14e, eerste lid, Sr. te maken tussen alle daarbij betrokken zoek daarom af.’ 5.5. Gelet op art. 14e, eerste lid, Sr en mede in belangen, waaronder het belang van de ver- Het middel klaagt onder meer over de afwij- aanmerking genomen dat de bewezenverkla- dachte bij het kunnen uitoefenen van zijn zing door het hof van het verzoek tot aan- ring niet een gedraging bevat die onmisken- aanwezigheidsrecht, het belang dat niet houding van de behandeling van de zaak. baar is gericht tegen of gevaar veroorzaakt alleen de verdachte maar ook de samenle- voor de onaantastbaarheid van het lichaam ving heeft bij een doeltreffende en spoedi- Hoge Raad, onder meer: van de aangever terwijl het misdrijf ‘belaging’ ge berechting en het belang van een goede 2.5. Bij de beslissing op een verzoek tot aan- niet zonder meer kan worden gekarakteri- organisatie van de rechtspleging. In casu is houding van de behandeling van de zaak seerd als een misdrijf ‘dat gericht is tegen of door het hof alleen een afweging gemaakt dient de rechter een afweging te maken tus- gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid tussen het belang van de raadsman om te sen alle daarbij betrokken belangen, waaron- van het lichaam van een of meer personen’ als staken en het belang van een voortvarende der het belang van de verdachte bij het kun- bedoeld in voornoemde bepaling, diende het afdoening van de strafzaak, terwijl het ten nen uitoefenen van zijn aanwezigheidsrecht, Hof te motiveren waarom het de dadelijke onrechte niet is ingegaan op het aan het het belang dat niet alleen de verdachte maar tenuitvoerlegging van de voorwaarden heeft aanhoudingsverzoek mede ten grondslag ook de samenleving heeft bij een doeltreffen- bevolen. Dat het Hof heeft overwogen dat de gelegde recht van de verdachte op rechtsbij- de en spoedige berechting en het belang van verdachte ‘eerder onherroepelijk is veroor- stand door een raadsman van zijn keuze. een goede organisatie van de rechtspleging deeld voor het plegen van een soortgelijk feit’, dat ‘het recidiverisico als hoog gemiddeld (vgl. HR 26 januari 1999, (Sv art. 281, 328, 331, 415) wordt ingeschat’ en dat ‘de verdachte op geen ECLI:NL:HR:1999:ZD1314, NJ 1999/294). 2.6. Uit de motivering door het Hof van de enkele wijze blijk [heeft] gegeven het laakbare Inleiding: afwijzing van het verzoek tot aanhouding van zijn handelingen in te zien’, is geen toerei- Het gaat er in deze zaak om dat door de van het onderzoek ter terechtzitting blijkt kende motivering nu daaruit niet zonder raadsvrouwe van de verdachte enige dagen niet dat het Hof deze afweging van belangen meer volgt dat aan voormeld vereiste van art. vóór de terechtzitting een verzoek om aan- heeft gemaakt. Het Hof heeft kennelijk alleen 14e, eerste lid, Sr is voldaan. houding van de behandeling van de zaak is een afweging gemaakt tussen het belang van 5.6. De klacht is gegrond. Mede in aanmerking gedaan vanwege haar deelname aan een lan- de raadsman om te staken en het belang van genomen dat het bestreden arrest geen aan- delijke staking van strafrechtadvocaten. Aan een voortvarende afdoening van de strafzaak, knopingspunt biedt te veronderstellen dat de dat verzoek is mede het in art. 6, aanhef en terwijl het niet is ingegaan op het aan het 3082 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43 Rechtspraak aanhoudingsverzoek mede ten grondslag beurd heeft verklaard. Tegen dit vonnis is re omstandigheden handhavend optreden gelegde recht van de verdachte op rechtsbij- door [betrokkene] hoger beroep ingesteld, in verhouding tot de daarmee te dienen stand door een raadsman van zijn keuze. welk hoger beroep vervolgens op 27 januari belangen zodanig onevenredig zijn dat Daarom is de afwijzing door het Hof van het 2014 is ingetrokken, zodat het vonnis van de daarvan in die concrete situatie behoort te verzoek tot aanhouding van het onderzoek rechtbank onherroepelijk is. worden afgezien. ter terechtzitting ontoereikend gemotiveerd. Tegen deze achtergrond komt de Hoge Raad 2.7. Het middel is terecht voorgesteld. tot een ambtshalve beoordeling van de Volgt vernietiging en terugwijzing. bestreden uitspraak. (Gemw art. 125) Uitspraak op de hoger beroepen van: 1. het Hoge Raad, onder meer: college van burgemeester en wethouders van 2.3. Het volgende moet worden vooropge- Bergen op Zoom, 2. [appellant sub 2], wonend steld. Redelijke wetstoepassing brengt mee te [woonplaats], gemeente Bergen op Zoom, 25 november 2014, nr. 14/01759 dat, indien het gerecht dat bevoegd is tot appellanten, VS. de uitspraak van Rechtbank (Mrs. W.A.M. van Schendel, H.A.G. Splinter- afdoening van een klaagschrift als bedoeld Zeeland-West-Brabant van 4 juli 2013 in zaak van Kan, Y. Buruma) in art. 552a Sv constateert dat sedert de nr. 13/172 in het geding tussen: [appellant (Na conclusie van A-G mr. A.E. Harteveld, indiening daarvan de desbetreffende voor- sub 2] en het college. strekkende tot verwerping; adv. mr. J. Kuij- werpen bij inmiddels uitvoerbare beslissing per, Amsterdam) zijn verbeurdverklaard of onttrokken aan het Procesverloop ECLI:NL:HR:2014:3419 verkeer, dit klaagschrift moet worden opge- Bij besluit van 31 mei 2012 heeft het college vat als een klaagschrift als bedoeld in art. het verzoek van [appellant sub 2] om hand- Klaagschrift art. 552a Sv wordt klaagschrift 552b Sv. Indien evenbedoeld gerecht, gelet op havend op te treden tegen bouwen in strijd art. 552b Sv: indien het gerecht dat bevoegd het tweede lid van dat artikel, niet bevoegd is met de verleende vrijstelling en bouwvergun- is tot afdoening van een klaagschrift als tot behandeling van het aldus opgevatte ning op het perceel [locatie a] te [plaats] bedoeld in art. 552a Sv constateert dat klaagschrift dient het te bepalen dat de grif- (hierna: het perceel), afgewezen. sedert de indiening daarvan de desbetref- fier de stukken zal zenden naar het tot die Bij besluit van 16 november 2012 heeft het fende voorwerpen bij inmiddels uitvoerba- behandeling wel bevoegde gerecht (vgl. HR college het door [appellant sub 2] daartegen re beslissing zijn verbeurdverklaard of ont- 23 november 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC9284, gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. trokken aan het verkeer, moet dit NJ 1994/263). Bij uitspraak van 4 juli 2013 heeft de recht- klaagschrift worden opgevat als een klaag- 2.4. In dit geval is het vonnis met daarin de bank het door [appellant sub 2] daartegen schrift als bedoeld in art. 552b Sv. Indien verbeurdverklaring van het geldbedrag eerst ingestelde beroep gegrond verklaard, het evenbedoeld gerecht gelet op art. 552b lid 2 in de cassatiefase van de beklagzaak onherroe- besluit van 16 november 2012 vernietigd en Sv niet bevoegd is tot behandeling van het pelijk geworden. Ook voor die situatie heeft te het college opgedragen een nieuw besluit op aldus opgevatte klaagschrift, dient het te gelden dat het klaagschrift moet worden het bezwaar te nemen met inachtneming bepalen dat de griffier de stukken zal zen- opgevat als een klaagschrift als bedoeld in art. van de uitspraak. (…). den naar het tot die behandeling wel 552b Sv. De Hoge Raad zal met vernietiging Tegen deze uitspraak heeft het college hoger bevoegde gerecht. Ook indien het vonnis van de bestreden beschikking de zaak voor beroep ingesteld. met daarin de verbeurdverklaring van het verdere afdoening en behandeling verwijzen [appellant sub 2] heeft een verweerschrift geldbedrag eerst in de cassatiefase van de naar het ingevolge het tweede lid van art. ingediend en incidenteel hoger beroep inge- beklagzaak onherroepelijk is geworden, 552b Sv bevoegde gerecht. steld. heeft te gelden dat het klaagschrift moet De Hoge Raad: vernietigt de bestreden (…) worden opgevat als een klaagschrift als beschikking; bepaalt dat de stukken ter ver- bedoeld in art. 552b Sv. dere behandeling en afdoening zullen wor- Overwegingen den gezonden naar de rechtbank. (…) 2222 (Sv art. 552a, 552b) 6. Het college betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het terecht heeft besloten om Inleiding: Raad van State van handhavend optreden af te zien. Het Het gaat in deze zaak om een klaagschrift als Deze rubriek wordt verzorgd door mr. B. voert daartoe aan dat de overtreding, anders bedoeld in art. 552a Sv, ingekomen ter griffie Klein Nulent en mr. drs. J. de Vries werkzaam dan de rechtbank heeft overwogen, van van Rechtbank Oost-Brabant op 15 november bij de directie bestuursrechtspraak van de geringe aard en ernst is. In elk geval is hand- 2013, waarin de klaagster om teruggave heeft Raad van State. Volledige versies van deze havend optreden in deze situatie onevenre- verzocht van een op 28 augustus 2013 onder uitspraken zijn te vinden op www.raad- dig in verhouding tot de daarmee te dienen [betrokkene] inbeslaggenomen geldbedrag vanstate.nl. belangen, aldus het college. 6.1. De rechtbank is terecht tot het oordeel van € 2640, daartoe stellende dat dat geld haar toebehoort. De rechtbank heeft bij de bestreden beschikking het klaagschrift van 2223 gekomen dat de overtreding niet van geringe aard en ernst is. Zij heeft daarbij terecht in aanmerking genomen dat de gehele zijgevel de klaagster ongegrond verklaard. Uit door de Hoge Raad op de voet van art. 83 29 oktober 2014, nr. 201307452/1/A1 van de woning van circa 6 m hoog en 12 m RO ingewonnen inlichtingen blijkt dat (Mrs. Van Kreveld, Kramer, Van den Broek) lang, op een gemiddeld 15 cm kleinere [betrokkene] op 30 december 2013 door ECLI:NL:RVS:2014:3885 afstand van de zijdelingse erfgrens met het perceel van [appellant sub 2] is gebouwd dan Rechtbank Oost-Brabant is veroordeeld en dat de rechtbank het geldbedrag van € 2640, Ook buiten het geval van een overtreding was vergund. waarvan de klaagster teruggave verzoekt, ver- van geringe aard en ernst kan ook in ande- Echter, zoals de Afdeling eerder heeft overwo- NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43 3083 Rechtspraak gen (uitspraak van 20 februari 2008, in zaak Uitspraak in het geding tussen: 1. [appellant (…) nr. 200703164/1), kan buiten het geval van sub 1], wonend te Doetinchem, 2. de naamlo- 39.3. Ingevolge artikel 19j, eerste lid, houdt een overtreding van geringe aard en ernst ze vennootschap NV Nederlandse Gasunie, een bestuursorgaan bij het nemen van een ook in andere omstandigheden handhavend thans: de besloten vennootschap Gasunie besluit tot het vaststellen van een plan dat, optreden in verhouding tot de daarmee te Transport Services BV, gevestigd te Gronin- gelet op de instandhoudingsdoelstelling voor dienen belangen zodanig onevenredig zijn gen (hierna: de Gasunie), 3. [appellant sub een Natura 2000-gebied, de kwaliteit van de dat daarvan in die concrete situatie behoort 3], wonend te Doetinchem, 4. [appellant sub natuurlijke habitats en de habitats van soor- te worden afgezien. 4], wonend te Wehl, gemeente Doetinchem, 5. ten in dat gebied kan verslechteren of een Dit laatste is hier het geval. Handhavend [appellant sub 5A] en [appellant sub 5B], significant verstorend effect kan hebben op optreden zal ertoe leiden dat ofwel de gehele beiden wonend te Wehl, gemeente Doetin- de soorten waarvoor het gebied is aangewe- woning moet worden afgebroken, ofwel de chem, 6. [appellant sub 6A]en [appellant sub zen, ongeacht de beperkingen die ter zake in gehele zijmuur van de woning met gemid- 6B], beiden wonend te Wehl, gemeente Doe- het wettelijke voorschrift waarop het berust deld 15 centimeter moet worden verplaatst. tinchem, 7. [appellant sub 7], wonend te zijn gesteld, rekening met de gevolgen die De afwijking van hetgeen is vergund is Gaanderen, gemeente Doetinchem, 8. [appel- het plan kan hebben voor het gebied. beperkt in het licht van het totale bouwplan lant sub 8] en anderen, allen wonend te Ingevolge het tweede lid maakt het bestuurs- waarvan de woning deel uitmaakt en mede Gaanderen, gemeente Doetinchem, 9. [appel- orgaan voor plannen als bedoeld in het eer- in aanmerking genomen dat de afstand tus- lant sub 9A] en [appellant sub 9B], beiden ste lid, die niet direct verband houden met of sen beide woningen in de huidige situatie wonend te Gaanderen, gemeente Doetin- nodig zijn voor het beheer van een Natura steeds 5,75 m bedraagt. Voorts heeft [appel- chem, 10. [appellant sub 10A] en [appellante 2000-gebied maar die afzonderlijk of in com- lant sub 2] niet aannemelijk gemaakt dat de sub 10B], beiden wonend te Wehl, gemeente binatie met andere plannen of projecten sig- schade die hij in de vorm van geluids- en Doetinchem, 11. de Minister van Economi- nificante gevolgen kunnen hebben voor het stankoverlast, inbreuk op zijn privacy en sche Zaken, gevestigd te ’s-Gravenhage, desbetreffende gebied, alvorens het plan vast waardedaling van zijn woning stelt te lijden, 12. [appellant sub 12], wonend te Doetin- te stellen een passende beoordeling van de groter is dan indien volledig overeenkomstig chem, en anderen, ende raad van de gemeen- gevolgen voor het gebied waarbij rekening de bouwvergunning was gebouwd. De oorza- te Doetinchem, verweerder. wordt gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen van dat gebied. ken van het door [appellant sub 2] gestelde nadeel, te weten dat, naar hij stelt, aan de Procesverloop Ingevolge het derde lid wordt het besluit, zijkant van de woning afvalcontainers zijn Bij besluit van 18 juli 2013 heeft de raad het bedoeld in het eerste lid, in de gevallen, geplaatst, huisdieren hun behoefte doen en bestemmingsplan ‘Buitengebied 2012’ vast- bedoeld in het tweede lid, alleen genomen ramen in de zijgevel uitzicht bieden op zijn gesteld en besloten geen exploitatieplan vast indien is voldaan aan de voorwaarden perceel, zouden zich evenzeer voordoen als te stellen. genoemd in de artikelen 19g en 19h. wel geheel overeenkomstig de vergunning Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], Ingevolge artikel 19g, eerste lid, van de Nbw was gebouwd. Van betekenis is tenslotte dat de Gasunie, [appellant sub 3], [appellant sub 1998, kan een vergunning als bedoeld in arti- het college heeft meegedeeld dat het zal 4], [appellanten sub 5], [appellanten sub 6], kel 19d, eerste lid, indien een passende bewerkstellingen dat de afwijking in een [appellant sub 7], [appellant sub 8] en ande- beoordeling is voorgeschreven op grond van regulier vast te stellen bestemmingsplan zal ren, [appellanten sub 9], [appellanten sub artikel 19f, slechts worden verleend indien worden gelegaliseerd. Onder deze omstandig- 10], de minister en [appellant sub 12] en het college van gedeputeerde staten zich op heden zou het onevenredig zijn van de eige- anderen beroep ingesteld. grond van de passende beoordeling ervan naren van de woning aan de [locatie a] te (…) heeft verzekerd dat de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zullen worden aange- verlangen dat zij hun woning afbreken of de zijmuur over de gehele lengte met gemiddeld Overwegingen tast. 15 cm verplaatsen teneinde hun woning met (…) Ingevolge artikel 19h, eerste lid, verbindt het de bouwvergunning in overeenstemming te 39. (…) Voorts betogen [appellant sub 12] en college van gedeputeerde staten, indien een brengen. De rechtbank heeft dit niet onder- anderen dat het in het kader van het plan vergunning als bedoeld in artikel 19d, eerste kend. opgestelde milieueffectrapport ‘MER bestem- lid, om dwingende redenen van groot open- (…) mingsplan buitengebied – 2012’ (hierna: baar belang wordt verleend voor het realise- plan-MER) van 20 december 2012, van Arca- ren van projecten, waarvan niet met zeker- dis, en de daar bijgevoegde passende beoor- heid vaststaat dat die projecten de deling op onjuiste aannames zijn gebaseerd. natuurlijke kenmerken van het Natura Zij wijzen er in dit verband op dat in de pas- 2000-gebied niet aantasten, aan die vergun- 5 november 2014, nr. 201308949/1/R2 sende beoordeling gelet op artikel 19kd van ning in ieder geval het voorschrift inhouden- (Mrs. Hagen, Uylenburg, Pans) de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: de de verplichting compenserende maatrege- ECLI:NL:RVS:2014:3930 Nbw 1998) uit is gegaan van een onjuiste len te treffen. referentiesituatie. Ook is volgens [appellant Ingevolge artikel 7.2a, eerste lid, van de Wet Bij het bepalen van de referentiesituatie sub 12] en anderen bij het bepalen van de milieubeheer (hierna: Wm) wordt een milieu- voor de vaststelling van een bestemmings- referentiesituatie geen rekening gehouden effectrapport gemaakt bij de voorbereiding plan voor het buitengebied behoeft geen met een correctie ten gevolge van emissie- van een op grond van een wettelijke of rekening te worden gehouden met de emis- eisen in het Besluit ammoniakemissie huis- bestuursrechtelijke bepaling verplicht vast te siefactoren van het Besluit huisvesting. vesting veehouderij (hierna: Besluit huisves- stellen plan waarvoor, in verband met een ting). Daarnaast is geen rekening gehouden daarin opgenomen activiteit, een passende (Nb-wet 1998 art. 19j, Wm art. 7.2a, Huisves- met het vrijkomen van dierrechten en de beoordeling moet worden gemaakt op grond tingsbesluit art. 2) afschaffing van de melkquota in 2015. van artikel 19j, tweede lid, van de Nbw 1998. 2224 3084 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43 Rechtspraak Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Besluit nieken zullen moeten uitvoeren. In het 39.6. In de plantoelichting staat dat uit het huisvesting worden, indien in een veehoude- plan-MER staat dat de geurbelasting op plan-MER volgt dat uitbreiding van rij dieren worden gehuisvest van een dierca- omliggende geurgevoelige objecten is bere- veehouderij(bedrijven) in Doetinchem kan tegorie waarvoor in bijlage 1 bij het Besluit kend, en voorts de achtergrondbelasting en leiden tot een toename van de depositie van huisvesting een maximale emissiewaarde is daarmee de cumulatie van geur is berekend. stikstof op gevoelige natuurgebieden. Uit aangegeven, voor die dieren geen huisves- Ten aanzien van het aspect geur wordt in het recente jurisprudentie van de Afdeling blijkt tingssystemen toegepast met een emissiefac- plan-MER geconcludeerd dat het woon- en dat de maximale planologische mogelijkhe- tor die hoger is dan deze maximale emissie- leefmilieu in het voorkeursalternatief (worst- den in bestemmingsplannen, de toename waarde dan wel de emissiewaarde die het case invulling) verslechtert ten opzichte van van stikstofdepositie op gevoelige natuurge- bevoegd gezag heeft vastgesteld op grond de referentiesituatie. Deze verslechtering ont- bieden moet uitsluiten, aldus de plantoelich- van artikel 2a, eerste lid, van het Besluit huis- staat door de groei van intensieve veehoude- ting. Dit betekent dat uitbreiding van (inten- vesting. rijen waar het plan in voorziet. Uit het plan- sieve) veehouderijen in Doetinchem niet Ingevolge het tweede lid wordt aan het eerste MER volgt dat hierbij geen rekening is mogelijk is op grond van de Nbw 1998. Dit lid ook voldaan indien de som van de ammo- gehouden met de omschakeling van niet-iv moet in het bestemmingsplan goed zijn ver- niakemissies uit de tot de veehouderij beho- naar iv of van akkerbouw naar veehouderij, nu ankerd. In het plan is daarom als voorwaarde rende huisvestingssystemen niet groter is ervan uit wordt gegaan dat dit in het plan opgenomen dat bedrijfsontwikkeling slechts dan de som van de ammoniakemissies die niet langer is toegestaan. Bij het berekenen mogelijk is als dat niet leidt tot toename van deze huisvestingssystemen zouden veroorza- van de effecten is niet uitsluitend rekening de depositie, zo staat in de plantoelichting. ken indien voldaan wordt aan het eerste lid. gehouden met de toepasselijke normen uit de 39.7. Ten aanzien van het betoogde betreffen- In het Besluit huisvesting is een overgangs- Wgv, maar ook met de in bijlage 6 en 7 van de de de referentiesituatie overweegt de Afde- termijn geboden tot 1 januari 2010. Op ‘Handreiking bij de Wet geurhinder en vee- ling als volgt. Zoals volgt uit hetgeen hier- grond van (landelijk) gedoogbeleid, zoals houderij’ opgenomen milieukwaliteitscriteria. voor is overwogen onder 39.5 is in de neergelegd in het Actieplan Ammoniak Vee- In de passende beoordeling is onderzoek passende beoordeling als referentiekader de houderij (bijlage bij Kamerstukken II gedaan naar de gevolgen van het plan voor de feitelijke situatie aangehouden, gebaseerd op 2009/10, 30654, 76) kan onder voorwaarden genoemde Natura 2000-gebieden en het de vergunde situatie gecorrigeerd voor de een langere overgangstermijn worden beschermd natuurmonument De Zumpe. feitelijke stalbezetting zoals die volgt uit gegund dan de in het Besluit huisvesting Hierbij is geen rekening gehouden met de CBS-gegevens. Dit is in overeenstemming gestelde overgangstermijn tot 1 januari 2010, eisen uit het Besluit huisvesting. In de passen- met de vaste jurisprudentie van de Afdeling, namelijk tot 1 januari 2013. Het gedoogbe- de beoordeling is vermeld dat in de Natura bijvoorbeeld in de uitspraak van 5 december leid geldt niet voor inrichtingen die onder de 2000-gebieden en het beschermd natuurmo- 2012, met zaaknr. 201109053/1/R2, waaruit IPPC-richtlijn vallen. nument De Zumpe bij het voorkeursalterna- volgt dat moet worden uitgegaan van de hui- 39.4. Het plangebied ligt in de nabijheid van tief (worst-case invulling) een toename van de dige, feitelijke situatie als referentiekader. de Natura 2000-gebieden Veluwe, Gelderse stikstofdepositie per habitattype plaatsvindt Voor zover [appellant sub 12] en anderen Poort en Uiterwaarden IJssel, verscheidene ten opzichte van de huidige situatie. Dit bete- betogen dat in de onderzoeken ten onrechte Natura 2000-gebieden in Duitsland en het kent dat bij dit voorkeursalternatief een toe- is voorbijgegaan aan het vrijkomen van dier- beschermd natuurmonument De Zumpe. name van de ammoniakdepositie op de Natu- rechten en de afschaffing van de melkquota Niet in geschil is dat het plan ontwikkelin- ra 2000-gebieden Veluwe, Gelderse Poort en op 1 januari 2015 en daarbij verwijzen naar gen mogelijk maakt die de kwaliteit van de Uiterwaarden IJssel en het beschermd natuur- pagina 7 van het plan-MER, overweegt de natuurlijke habitats en de habitats van soor- monument De Zumpe niet kan worden uitge- Afdeling dat deze passage ziet op de referen- ten in deze gebieden kunnen verslechteren sloten. In de passende beoordeling is echter tiesituatie. Nu uit het vorenstaande volgt dat of een significant verstorend effect kunnen ook gerekend met een voorkeursalternatief in dit kader moet worden uitgegaan van de hebben op de soorten waarvoor deze gebie- (best-case invulling), waarbij ervan uit wordt huidige, feitelijke situatie, heeft de raad bij den zijn aangewezen, zodat een passende gegaan dat alle veehouderijen gebruikmaken het bepalen van de referentiesituatie terecht beoordeling en een MER gemaakt moesten van de inzet van de best beschikbare staltech- geen rekening gehouden met het vrijkomen worden. nieken. Per diersoort is de minimale ammoni- van dierrechten en de afschaffing van de (…) akemissie bepaald die op dit moment vergun- melkquota zoals die in de toekomst zullen 39.5. In het plan-MER is onderzocht wat de baar is en vervolgens zijn emissies van plaatsvinden. gevolgen voor het milieu zijn als gevolg van bestaande bedrijven bepaald, indien ze hun De betogen falen. de in het plan geboden ontwikkelingsruimte dieren zouden houden op stalsystemen met 39.8. Wat betreft het Besluit huisvesting oor- voor veehouderijen. Hierbij is onderzocht wat deze minimale emissies. In de passende deelt de Afdeling als volgt. het maximale milieueffect op onder meer beoordeling staat dat het voorkeursalternatief Uit de toelichting bij het Besluit huisvesting fijn stof en geur van de ontwikkelingsmoge- (best-case invulling) leidt tot een afname van volgt dat het Besluit is opgesteld om de lijkheden van agrarische bestemmingen in de stikstofdepositie op alle Natura 2000-gebie- emissie van ammoniak op landelijk niveau te het buitengebied zal zijn. In het plan-MER is den. Uitgaande van de inzet van dergelijke verminderen. Het Besluit huisvesting ver- een vergelijking gemaakt tussen de bestaan- technieken bij nieuwe maar ook bestaande plicht niet tot een reductie van ammoniake- de situatie en de toekomstige situatie. De bedrijven, is het mogelijk om gebruik te missie op bedrijfsniveau. Het Besluit huisves- bestaande situatie bestaat uit de huidige ver- maken van de geboden planologische ruimte, ting verplicht bedrijven hun bedrijfsvoering gunde milieusituatie in 2012, gecorrigeerd binnen de randvoorwaarden van de Nbw zodanig in te richten dat gemiddeld wordt voor de feitelijke stalbezetting op basis van 1998. In dat geval kunnen significant negatie- voldaan aan de maximale emissiefactor die CBS-cijfers en voor de eis uit het Besluit huis- ve effecten op voornoemde gebieden wel wor- voor een diersoort is vastgesteld. De veehou- vestiging dat veehouderijen binnen de plan- den uitgesloten, aldus de passende beoorde- der kan ervoor kiezen om bestaande stallen periode hun stallen met emissiearme tech- ling. die niet aan de emissiefactor voldoen te ver- NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43 3085 Rechtspraak bouwen, maar hij kan ook gebruik maken en wijziging van een veehouderij. Voor het aldus de Werkgroep. De Werkgroep verbindt van intern salderen door verdergaande tech- bepalen van de toegestane ammoniakemis- daaraan de conclusie dat een milieuvergun- nieken voor nieuwe stallen toe te passen sie in de referentiesituatie, in het geval die ning die betrekking heeft op een bedrijfssitu- waardoor het niet nodig is om de bestaande ontleend wordt aan een milieuvergunning atie die in strijd is met het Besluit huisves- stallen met een hoge emissie aan te passen. voor een bedrijfsvoering die niet voldoet ting in het geheel geen rol kan spelen bij het De hogere emissie van de bestaande stal aan het Besluit huisvesting, behoeft geen bepalen van de ammoniakemissie in de refe- wordt gecompenseerd door een verdergaan- rekening te worden gehouden met de emis- rentiesituatie. Als de milieuvergunning wel de reductie in een andere stal. siefactoren van het Besluit huisvesting. mag worden betrokken bij het bepalen van de ammoniakemissie in de referentiesituatie Vaststaat dat in de passende beoordeling bij het bepalen van de referentiesituatie geen (Nb-wet 1998 art. 19d, Huisvestingsbesluit dan ten hoogste voor 2199 x 1,4 kg/NH3/ rekening is gehouden met de maximale emis- art. 2) dier/jr = 3078,6 kg/NH3/jr, aldus de Werkgroep. siefactor voor een diersoort zoals die in het Besluit huisvesting is vastgesteld, maar uit is Uitspraak in het geding tussen: de stichting 4.1. Het college stelt zich in het besluit van 5 gegaan van de emissiefactor zoals die ten tijde Stichting Werkgroep Behoud de Peel te Deur- maart 2014 op het standpunt dat de uitbrei- van het bestreden besluit feitelijk bij de in het ne, gevestigd te Deurne, appellante, en ding van de varkens- en rundveehouderij met plangebied aanwezige veehouderijen voor- het college van gedeputeerde staten van een totale ammoniakemissie van 6570,3 kg/ kwam. De feitelijk aanwezige emissiefactor is Noord-Brabant, verweerder. NH3/jr kan worden vergund omdat de ammoniakemissie in de aangevraagde situatie lager in dit geval hoger dan de maximale emissiefactor uit het Besluit huisvesting, omdat nog Procesverloop is dan de ammoniakemissie van 6597 kg/ niet alle bedrijven in het plangebied hun Bij besluit van 10 september 2013, kenmerk NH3/jr in de referentiesituatie. De vergunde bedrijfsvoering hebben aangepast aan het C2069385/3459308, heeft het college aan ammoniakemissie in de referentiesituatie Besluit huisvesting. De Afdeling ziet geen aan- [belanghebbende] een vergunning krachtens betreft de ammoniakemissie die voortvloeit leiding voor het oordeel dat voor het bepalen de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: uit de veebezetting op grond van de milieu- van de omvang van de ammoniakemissie in Nb-wet 1999) verleend voor de uitbreiding en vergunning van 8 juli 1997, verminderd met de referentiesituatie rekening moet worden wijziging van een veehouderij aan de [loca- de ammoniakemissie die is toe te rekenen aan gehouden met de emissiefactoren van het tie] te Deurne. de bij besluit van 30 maart 2010 gedeeltelijke Besluit huisvesting, in de zin dat ervan moet Tegen dit besluit heeft de Werkgroep beroep intrekking van deze vergunning. worden uitgegaan dat de veestapel binnen het ingesteld. Het college stelt dat er geen aanleiding is de plangebied wordt gehouden in stalsystemen Bij besluit van 5 maart 2014, kenmerk milieuvergunning buiten beschouwing te die voldoen aan het Besluit huisvesting terwijl C2133148/3544813, heeft het college aan laten dan wel de emissie te corrigeren voor deze daaraan feitelijk nog niet zijn aangepast. [belanghebbende] opnieuw een vergunning de factor uit het Besluit huisvesting. Het Zoals hiervoor weergegeven heeft een veehou- krachtens de Nb-wet 1998 verleend voor de Besluit huisvesting laat de veehouder de der bij het aanpassen van de bedrijfsvoering uitbreiding en wijziging van een veehouderij keus op welke wijze hij uitvoering geeft aan aan de emissie-eisen uit het Besluit huisves- aan de [locatie] te Deurne. de daaruit voortvloeiende verplichtingen. ting de keuze om het bestaande stalsysteem (…) Het college wijst er voorts op dat de voorliggende vergunning juist ten doel heeft de aan te passen of om nieuwe stallen te bouwen waarbij op bedrijfsniveau gemiddeld wordt Overwegingen nodige aanpassingen in verband met het voldaan aan de emissiefactor, waardoor het (…) Besluit huisvesting in de bedrijfsvoering door niet nodig is om de bestaande stallen met een 4. De Werkgroep stelt dat de vergunning ten te voeren. hoge emissie aan te passen. Deze keuzemoge- onrechte is verleend. Zij voert aan dat het 4.2. De vergunning heeft betrekking op de lijkheid heeft een veehouder ongeacht of hij college de ammoniakemissie in de referentie- wijziging en uitbreiding van een bestaande zijn bedrijfsvoering tijdig of te laat in overeen- situatie onjuist heeft vastgesteld omdat het veehouderij. Zoals de Afdeling eerder heeft stemming brengt met het Besluit huisvesting. geen rekening heeft gehouden met het overwogen in de uitspraak van 31 maart De raad heeft bij het bepalen van de referen- Besluit ammoniakemissie huisvesting vee- 2010 in zaak nr. 200903784/1/R2 kan een tiesituatie dan ook in redelijkheid mogen uit- houderij (hierna: Besluit huisvesting). De vergunning voor een uitbreiding of wijziging gaan van een emissiefactor die op dat Werkgroep wijst erop dat de milieuvergun- van een veehouderij op grond van artikel moment feitelijk bij de in het plangebied aan- ning van 8 juli 1997 na de gedeeltelijke 19d, eerste lid, van de Nb-wet 1998 worden wezige veehouderijen voorkwam, zonder uit intrekking daarvan op 30 maart 2010, betrek- verleend als de wijziging of uitbreiding van te gaan van de emissiefactoren van het Besluit king heeft op het houden van 2199 vleesvar- de veehouderij niet leidt tot een verhoging huisvesting. kens in een stalsysteem met een emissiefac- van de stikstofdepositie ten opzichte van de Het betoog faalt. tor van 3 kg/NH3/dier/jr. Uit het Besluit vergunde situatie op de relevante referentie- (…) huisvesting volgt dat voor vleesvarkens een datum. De vergunde situatie op de referen- emissiefactor van maximaal 1,4 kg/NH3/ tiedatum kan worden ontleend aan hetgeen dier/jr is toegestaan en dat bedrijven ver- is vergund krachtens de Wet milieubeheer of plicht zijn hun bedrijfsvoering hierop aan te de daaraan voorafgaande Hinderwet. passen. Een veehouderij die zijn bedrijfssitu- Voorts heeft de Afdeling overwogen in de 5 november 2014, nr. 201309729/1/R2 atie niet tijdig heeft aangepast, zoals de uitspraak van 13 november 2013 in zaak nr. (Mr. Koeman) onderhavige, handelt in strijd met het Besluit 201211640/1/R2 dat de vergunde situatie op ECLI:NL:RVS:2014:3934 huisvesting en kan in het licht van de toepas- de referentiedatum niet zonder meer als uit- sing van artikel 19d van de Nb-wet 1998, niet gangspunt kan worden genomen bij de Verlening vergunning krachtens de Natuur- geacht worden nog over toestemming voor beoordeling van de vraag of de aangevraagde beschermingswet 1998 voor de uitbreiding het oorspronkelijke project te beschikken, situatie leidt tot een toename van stikstofde- 2225 3086 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43 Rechtspraak positie, indien de ten tijde van de referentie- gestelde overgangstermijn tot 1 januari 2010, bedrijf is nog steeds aan te merken als de datum geldende vergunning niet meer of namelijk tot 1 januari 2013. Het gedoogbe- voortzetting van een project waarvoor voor niet meer geheel van kracht is. Indien, zoals leid geldt niet voor inrichtingen die onder de de referentiedatum toestemming is verleend. in dit geval, na de referentiedatum een ver- IPPC-richtlijn vallen. Aan de milieuvergunning die relevant is voor gunning is verleend voor een activiteit die 4.5. Uit de toelichting bij het Besluit huisves- de berekening van de referentiesituatie komt minder ammoniakemissie tot gevolg heeft ting volgt dat het Besluit is opgesteld om de derhalve, anders dan de Werkgroep stelt, nog dan de op de referentiedatum vergunde situ- emissie van ammoniak landelijk te vermin- steeds betekenis toe. atie en voor de exploitatie niet eerder een deren. Het Besluit huisvesting verplicht niet 4.8. De Afdeling ziet evenmin aanleiding vergunning op grond van de Nb-wet 1998 of tot een reductie van ammoniakemissie op voor het oordeel dat voor het bepalen van de de Natuurbeschermingswet (oud) is verleend bedrijfsniveau. Het Besluit huisvesting ver- toegestane ammoniakemissie in de referen- maakt de op de referentiedatum vergunde plicht bedrijven hun bedrijfsvoering zodanig tiesituatie rekening moet worden gehouden situatie slechts voor een deel onderdeel uit in te richten dat gemiddeld wordt voldaan met de emissiefactoren van het Besluit huis- van de aangevraagde situatie. Dit betekent aan de maximale emissiefactor die voor een vesting, in de zin dat ervan moet worden uit- dat bij de beoordeling van de vraag of de diersoort is vastgesteld. De veehouder kan gegaan dat de in de referentiesituatie ver- aangevraagde situatie leidt tot een toename ervoor kiezen om bestaande stallen die niet gunde veestapel wordt gehouden in van stikstofdepositie een vergelijking dient aan de emissiefactor voldoen te verbouwen, stalsystemen die voldoen aan het Besluit te worden gemaakt tussen de stikstofdeposi- maar hij kan ook gebruik maken van intern huisvesting. Zoals in 4.5 weergegeven heeft tie als gevolg van de voorgenomen activiteit salderen door verdergaande technieken voor een veehouder bij het aanpassen van de met de stikstofdepositie in de vergunde situ- nieuwe stallen toe te passen waardoor het bedrijfsvoering aan de emissie-eisen uit het atie met de laagst toegestane ammoniake- niet nodig is om de bestaande stallen met Besluit huisvesting de keuze om het bestaan- missie in de periode vanaf de referentieda- een hoge emissie aan te passen. De hogere de stalsysteem aan te passen of om nieuwe tum tot de datum van het nemen van het emissie van de bestaande stal wordt gecom- stallen te bouwen waarbij op bedrijfsniveau bestreden besluit. penseerd door een verdergaande reductie in gemiddeld wordt voldaan aan de emissiefac- 4.3. Tussen partijen is niet in geschil dat de een andere stal. tor, waardoor het niet nodig is om de milieuvergunning van 8 juli 1997 de vergun- 4.6. De hier aan de orde zijnde varkenshoude- bestaande stallen met een hoge emissie aan de situatie op de referentiedatum is. Verder rij die onder de IPPC-richtlijn valt diende te passen. Deze keuzemogelijkheid heeft een is niet in geschil dat deze vergunning op 30 uiterlijk op 1 januari 2010 te voldoen aan de veehouder ongeacht of hij zijn bedrijfsvoe- maart 2010 gedeeltelijk is ingetrokken. De emissie-eisen van het Besluit huisvesting. De ring tijdig of te laat in overeenstemming vergunde situatie op 30 maart 2010 betrof maximale emissiefactor voor vleesvarkens is brengt met het Besluit huisvesting. Het het houden van 2199 vleesvarkens in een daarin bepaald op 1,4 kg/NH3/dier/jr. Een Besluit huisvesting verplicht niet tot het rea- stalsysteem met een emissiefactor van 3 kg/ bedrijfsvoering met een emissiefactor van 3 liseren van een reductie van ammoniakemis- NH3/dier/jr. kg/NH3/dier/jr waarop de vergunde situatie sie op bedrijfsniveau. Het Besluit huisvesting 4.4. Bij de beoordeling van de ammoniake- op 30 maart 2010 betrekking heeft, is niet in staat er dan ook niet aan in de weg dat een missie in de referentiesituatie is geen reke- overeenstemming met het Besluit huisves- milieuvergunning wordt verleend voor een ning gehouden met het Besluit huisvesting. ting en behoeft derhalve aanpassing. De hui- bedrijfsvoering met een ammoniakemissie Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Besluit dige aanvraag strekt ertoe een Nb-wet-ver- die gelijk is aan de emissie van de bedrijfs- huisvesting worden, indien in een veehoude- gunning te krijgen voor een bedrijfsvoering voering die aanpassing behoeft om aan die rij dieren worden gehuisvest van een dierca- die voldoet aan het Besluit huisvesting. Tus- eisen te voldoen, als op bedrijfsniveau maar tegorie waarvoor in bijlage 1 bij het Besluit sen partijen is niet in geschil dat het Besluit wordt voldaan aan de voorgeschreven maxi- huisvesting een maximale emissiewaarde is huisvesting niet in de weg staat aan de verle- male emissiefactor. aangegeven, voor die dieren geen huisves- ning van een milieuvergunning voor de aan- De Afdeling ziet gelet op het voorgaande tingssystemen toegepast met een emissiefac- gevraagde situatie met een totale emissie geen aanleiding voor het oordeel dat voor tor die hoger is dan deze maximale emissie- van 6570,3 kg. het bepalen van de toegestane ammoniake- waarde dan wel de emissiewaarde die het 4.7. Ten aanzien van het betoog dat een vee- missie in de referentiesituatie, in het geval bevoegd gezag heeft vastgesteld op grond houderij die zijn bedrijfssituatie niet tijdig die ontleend wordt aan een milieuvergun- van artikel 2a, eerste lid, van het Besluit huis- heeft aangepast aan het Besluit huisvesting ning voor een bedrijfsvoering die niet vol- vesting. in het licht van de toepassing van artikel 19d doet aan het Besluit huisvesting, rekening Ingevolge het tweede lid wordt aan het eerste van de Nb-wet 1998 niet geacht kan worden moet worden gehouden met de emissiefacto- lid ook voldaan indien de som van de ammo- nog over toestemming voor het oorspronke- ren van het Besluit huisvesting. Het betoog niakemissies uit de tot de veehouderij beho- lijke project te beschikken, wordt het volgen- faalt. rende huisvestingssystemen niet groter is de overwogen. 4.9. Het beroep tegen het besluit van 5 maart dan de som van de ammoniakemissies die Voor de oprichting van deze veehouderij is 2014 is ongegrond. deze huisvestingssystemen zouden veroorza- door verlening van een milieuvergunning (…) ken indien voldaan wordt aan het eerste lid. voor de referentiedatum toestemming ver- In het Besluit huisvesting is een overgangs- leend. Die toestemming is niet geheel of termijn geboden tot 1 januari 2010. Op gedeeltelijk vervallen door de inwerkingtre- grond van (landelijk) gedoogbeleid, zoals ding van het Besluit huisvesting, de niet tijdi- neergelegd in het Actieplan Ammoniak Vee- ge aanpassing van de bedrijfsvoering aan de houderij (bijlage bij Kamerstukken II emissie-eisen uit het Besluit huisvesting of 2009/10, 30654, 76) kan onder voorwaarden de mogelijkheid tot handhavend optreden een langere overgangstermijn worden vanwege het niet voldoen aan het Besluit gegund dan de in het Besluit huisvesting huisvesting. De exploitatie van het bestaande NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43 3087 Rechtspraak 2226 ingesteld rechtsmiddel, gelet op de - soms 6.7. Gezien hetgeen hiervoor onder 6.2 is ver- zeer verstrekkende - bevoegdheden waarover meld, heeft [juridisch adviseur 1] dan wel 19 november 2014, nr. 201311752/1/A3 de overheid beschikt en welke een burger in [juridisch adviseur 2] achtereenvolgens zes (Mrs. Polak, Slump, Hammerstein) de regel niet pleegt te hebben. In het licht op de WOB gebaseerde verzoeken om toezen- ECLI:NL:RVS:2014:4129 daarvan en gelet op artikel 13, tweede lid, ding van documenten betreffende de aan van Boek 3 van het BW en de uitspraak van [appellante] opgelegde verkeersboete inge- Beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard de Afdeling van 21 juli 2003 in zaak nr. diend. [juridisch adviseur 1] en [juridisch wegens misbruik WOB. 200302497/1 (AB 2004, 9) zijn in geval van adviseur 2] hadden moeten begrijpen dat het een dergelijk rechtsmiddel zwaarwichtige over afzonderlijke WOB-verzoeken spreiden gronden onder meer aanwezig indien rech- van de wens om samenhangende documen- ten of bevoegdheden zodanig evident zijn ten te ontvangen, een tijdige besluitvorming Uitspraak op het hoger beroep van: [appel- aangewend zonder redelijk doel of voor een kan bemoeilijken. Ook heeft [juridisch advi- lante] vs. de uitspraak van Rechtbank Rotter- ander doel dan waartoe zij gegeven zijn, dat seur 1] dan wel [juridisch adviseur 2] meer- dam van 24 december 2013 in zaak nr. het aanwenden van die rechten of bevoegd- malen om dezelfde documenten gevraagd 13/4146 in het geding tussen: [appellante] heden blijk geeft van kwade trouw. Zoals zonder reden te geven voor die herhalingen. en de Minister van Veiligheid en Justitie. volgt uit de uitspraak van 21 juli 2003, levert Verder heeft [juridisch adviseur 1] dan wel een min of meer overmatig beroep op door [juridisch adviseur 2] een WOB-verzoek neer- (…) de overheid geboden faciliteiten in het alge- gelegd in een brief die primair een beroep 5.1. De in artikel 13, eerste lid, van Boek 3 meen op zichzelf geen misbruik van recht tegen een besluit op administratief beroep van het BW neergelegde regel dat een op. Elk beroep op die faciliteiten brengt betreffende een verkeersboete inhield, het- bevoegdheid niet kan worden ingeroepen immers kosten met zich voor de overheid en geen de herkenning van het Wob-verzoek als voor zover deze wordt misbruikt, vindt inge- benadeelt de overheid in zoverre. Wel kan het zodanig kon bemoeilijken. Weliswaar hebben volge artikel 15 van Boek 3 van het BW ook aantal malen dat een bepaald recht of een zij hun correspondentie steeds gericht aan toepassing buiten het vermogensrecht, tenzij bepaalde bevoegdheid wordt aangewend, in een aan de CVOM toebehorend postadres of de aard van de rechtsbetrekking zich daarte- combinatie met andere omstandigheden bij- faxnummer, doch meermalen ging het daar- gen verzet. De bestuursrechtelijke aard van dragen aan de conclusie dat misbruik van bij om een postadres of faxnummer dat een rechtsbetrekking verzet zich niet tegen recht heeft plaatsgevonden. afwijkt van het aan hen medegedeelde post- toepassing van deze regel, zoals wordt beves- (…) adres of faxnummer van het ‘Cluster WOB’ tigd door artikel 3:3 en artikel 3:4, tweede lid, 6.6. Zoals hiervoor onder 6.4 is overwogen, van de CVOM of van een ander postadres of van de Awb, waarin voor bestuursorganen moet ervan worden uitgegaan dat [juridisch faxnummer dat met het oog op een eventue- soortgelijke normen zijn neergelegd. Boven- adviseur 1] en [juridisch adviseur 2] wisten le reactie was vermeld in het besluit of de dien liggen soortgelijke normen - ook voor dat [appellante] stukken betreffende de aan brief waarop zij reageerden. Deze wijze van particulieren - besloten in artikel 6:15, derde haar opgelegde verkeersboete op grond van corresponderen heeft een tijdige besluitvor- lid, artikel 8:18, vierde lid, en artikel 8:75, eer- artikel 7:18, vierde lid, van de Awb en de ming eveneens bemoeilijkt. Het tegengaan ste lid, van de Awb, welke bepalingen voor- genoemde Wahv-bepalingen had kunnen ver- van factoren die een tijdige besluitvorming zien in sancties in geval van misbruik van krijgen en derhalve daartoe geen Wob-ver- konden bemoeilijken, was voor [juridisch bestuursprocesrechtelijke bevoegdheden. Die zoek had hoeven doen. Gezien hun kennis en adviseur 1] en [juridisch adviseur 2] temeer bepalingen bevestigen tevens dat processue- ervaring, zoals hiervoor onder 6.4 genoemd, geboden wegens de vele correspondentie die le bevoegdheden vatbaar zijn voor misbruik, moet tevens ervan worden uitgegaan dat zij zij ook in andere zaken aan de CVOM hebben zodat het derde lid van artikel 13 van Boek 3 wisten dat een op artikel 7:18, vierde lid, van gericht. van het BW niet van toepassing is. de Awb of de genoemde Wahv-bepalingen 6.8. Voor het hiervoor onder 6.7 vermelde Gelet op het voorgaande, kan ingevolge arti- gebaseerd informatieverzoek, anders dan een procesgedrag kan geen andere plausibele kel 13, gelezen in verbinding met artikel 15, Wob-verzoek, er niet toe kan leiden dat het verklaring worden gevonden dan het oog- van Boek 3 van het BW de bevoegdheid om aangezochte bestuursorgaan, in geval van merk om ten laste van de overheid dwang- bij de bestuursrechter beroep in te stellen, het niet tijdig beslissen op het verzoek, aan sommen en proceskostenvergoedingen te niet worden ingeroepen voor zover deze de aanvrager een dwangsom of proceskosten- incasseren. Dit geldt temeer, nu [juridisch bevoegdheid wordt misbruikt. Deze artikelen vergoeding moet betalen. Uit het hiervoor adviseur 1] en [juridisch adviseur 2] de aan verzetten zich derhalve tegen inhoudelijke onder 6.2 beschreven procesgedrag van [juri- [appellante] in deze zaak verleende rechtsbij- behandeling van een bij de bestuursrechter disch adviseur 1] en [juridisch adviseur 2] stand, blijkens de in de aangevallen uitspraak ingesteld beroep dat misbruik van recht blijkt dat de keuze om de informatieverzoe- aangehaalde machtigingen die zij aan hen behelst en bieden dan ook een wettelijke ken op de WOB te baseren, niet erin gelegen heeft gegeven, op ‘no cure no pay’-basis heb- grondslag voor niet-ontvankelijkverklaring kan zijn om het aangezochte bestuursorgaan ben verricht, waarbij het te betalen bedrag van een zodanig beroep. Het betoog faalt. door middel van het risico van een verplich- voor de rechtsbijstand is gelijkgesteld aan de (…) ting tot betaling van een dwangsom en pro- hoogte van toegekende proceskostenvergoe- 6.1. Voor het niet-ontvankelijk verklaren van ceskostenvergoeding te stimuleren tot een dingen. Ter zitting bij de Afdeling heeft [juri- een bij een rechter ingesteld rechtsmiddel spoedige beslissing op de verzoeken. Het pro- disch adviseur 1] verklaard dat het in zijn wegens misbruik van recht zijn zwaarwichti- cesgedrag geeft immers blijk van handelin- werkwijze voorkomt dat hij met cliënten ge gronden vereist, aangezien met de niet- gen waarvan [juridisch adviseur 1] en [juri- afspreekt dat aan hen wegens het niet tijdig ontvankelijkverklaring de betrokkene in feite disch adviseur 2] geweten moeten hebben nemen van een besluit verbeurde dwangsom- het recht op toegang tot de rechter wordt dat die een tijdige besluitvorming onnodig men deels of geheel aan hem moeten wor- ontzegd. Dit geldt temeer wanneer het gaat konden bemoeilijken. Daartoe is het volgen- den betaald. Een dergelijke wijze van rechts- om een door een burger tegen de overheid de van belang. bijstandverlening maakt de (BW art. 3:13, 3:15; WOB) 3088 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43 Rechtspraak rechtsbijstandverlener rechtstreeks gebaat bij 1.3. Appellant heeft op 3 oktober 2013 een punt gehandhaafd dat er sprake is van een het verbeuren van dwangsommen door het wrakingsverzoek ingediend bij de rechtbank. verplichting om de ten onrechte betaalde bestuursorgaan aan zijn cliënt en bij een ver- 1.4. De rechtbank heeft op 8 oktober 2013 de voorschotten terug te vorderen, behoudens oordeling van het bestuursorgaan tot beta- aangevallen uitspraak gedaan. dat in geval van een dringende reden van ling van een proceskostenvergoeding aan 1.5. De voorzitter van de wrakingskamer van terugvordering kan worden afgezien. Een der- zijn cliënt. Nu [juridisch adviseur 1] en [juri- de rechtbank heeft op 18 oktober 2013 aan gelijk standpunt verdraagt zich niet met het disch adviseur 2] de bevoegdheid om WOB- appellant een brief geschreven. Daarin staat per 1 juli 2009 gewijzigde wettelijk stelsel, verzoeken in te dienen, hebben gebruikt met dat de rechtbank ten onrechte niet tijdig waarbij de terugvordering van in het kader kennelijk geen ander doel dan om ten laste genoeg heeft onderkend dat er sprake was van de Wet WIA verstrekte voorschotten van de overheid geldsommen te incasseren, van een wrakingsverzoek, dat het wrakings- wordt beheerst door artikel 4:95, vierde lid, hebben zij die bevoegdheid gebruikt voor verzoek niet op juiste wijze is doorgeleid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). een ander doel dan waarvoor die bevoegd- naar de voor wrakingsafdoening verantwoor- Dit betekent dat met besluit 2 bij de terug- heid is gegeven, zodanig dat dit gebruik blijk delijke personen binnen de rechtbank en dat vordering een belangenafweging als bedoeld geeft van kwade trouw. Derhalve hebben zij dit een omissie van de rechtbank betreft. De in artikel 3:4 van de Awb had moeten plaats- misbruik gemaakt van een wettelijke conclusie die de voorzitter van de wrakings- vinden. De Raad verwijst naar zijn uitspraak bevoegdheid. Dit geldt evenzeer voor het kamer vervolgens trekt is: van 8 januari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:12. gebruik van de bevoegdheid om het beroep ‘Omdat er uitspraak is gedaan in uw zaken, is 7.3. Bij brief van 4 maart 2014 heeft het UWV bij de rechtbank in te stellen, nu dat beroep het gevolg hiervan dat uw verzoek, hoewel het besluit tot terugvordering nader onder- niet los kan worden gezien van het doel dit tijdig is ingediend, niet meer kan worden bouwd met inachtneming van voornoemde waarmee [juridisch adviseur 1] en [juridisch behandeld. Wraking is er op gericht de rech- uitspraak van de Raad van 8 januari 2014. adviseur 2] de Wob hebben gebruikt. Deze ter van (verdere) deelname aan de behande- Aan de brief van 4 maart 2014 wordt het vol- handelwijze moet aan [appellante] worden ling van de zaak af te houden. Dat doel kan gende ontleend: toegerekend, aangezien [juridisch adviseur 1] niet meer worden bereikt als er al uitspraak ‘UWV heeft besloten voor alle zaken waarin en [juridisch adviseur 2] de betrokken hande- is gedaan. Een uitspraak die is gedaan heeft voorschotten op WIA-uitkering worden terug- lingen namens [appellante] hebben verricht rechtskracht en kan slechts in hoger beroep gevorderd en waarbij de datum van het pri- en [appellante] hen daartoe heeft gemach- worden aangetast. Dat is erg vervelend voor maire terugvorderingsbesluit ligt tussen 1 tigd. u en dat spijt mij zeer.’ juli 2009 en 1 januari 2013, wederom het (…) 2. Appellant heeft onder meer beroepsgron- oude beleid van vóór de Wet BMTI (per 1 den ingediend tegen het feit dat de recht- augustus 1996) toe te passen. Dat beleid was bank uitspraak heeft gedaan, ondanks het neergelegd in de circulaire van 28 september Centrale Raad van Beroep door appellant ingediende wrakingverzoek. 1992, nr. C820, van de Federatie van Bedrijfs- Deze rubriek wordt verzorgd door mr. A.B.J. 3. Deze beroepsgrond slaagt. De rechtbank verenigingen. Op grond van dat beleid was van der Ham, vice-president van de Centrale had bij het blijken van het wrakingsverzoek de bedrijfsvereniging, thans het UWV, Raad van Beroep, en mr. J.E. Jansen, hoofd haar uitspraak wegens schending van funda- bevoegd de onverschuldigd betaalde bedra- Wetenschappelijk bureau van de Centrale mentele procedurevoorschriften vervallen gen terug te vorderen, indien op grond van Raad van Beroep. moeten verklaren, vervolgens het wrakings- één van de SV-wetten onverschuldigd is verzoek moeten behandelen en afhankelijk betaald wegens toedoen (de a-grond) dan wel van de beslissing op dat verzoek op de regu- indien het redelijkerwijs duidelijk is geweest liere weg de behandeling van het beroep dat onverschuldigd werd betaald (b-grond). moeten voortzetten. Nu dit niet is gebeurd, Onder “toedoen” wordt - kort samengevat - 12 november 2014, nr. 13/6186 AWBZ komt de aangevallen uitspraak voor vernieti- verstaan dat de onverschuldigde betaling van (Mrs. Schaap, Van Zeben-De Vries, De Vries) ging in aanmerking en worden beide zaken voorschotten het gevolg is van overtreden ECLI:NL:CRVB:2014:3870 terugverwezen naar de rechtbank. Gelet hier- van de informatieplicht van betrokkene. op komt de Raad aan een beoordeling van de Gemakshalve worden de overige situaties andere beroepsgronden niet meer toe. geschaard onder “redelijkerwijs duidelijk”. Of 2227 De rechtbank had bij het blijken van het sprake is van redelijkerwijs duidelijk situatie, wrakingsverzoek haar uitspraak wegens schending van fundamentele procedurevoorschriften vervallen moeten verklaren, 2228 moet van geval tot geval worden beoordeeld, waarbij onder andere de door UWV verstrekte informatie over het recht op en de hoogte vervolgens het wrakingsverzoek moeten behandelen en afhankelijk van de beslis- 21 november 2014, nr. 12/2489 WIA van het voorschot een rol speelt. In afwach- sing op dat verzoek op de reguliere weg de (Mrs. Van der Kolk, Van der Kris, Schoor) ting van de definitieve beslissing over het behandeling van het beroep moeten voort- ECLI:NL:CRVB:2014:3840 recht op een WIA-uitkering, werd aan betrokkene, met besluit van 13 januari 2011, voor- zetten. Terugvordering voorschot. Beleid. schotten toegekend van bruto € 1535,94 per (Awb art. 8:15, 8:119) Belangenafweging. maand. Ook staat in dit besluit aangegeven, (...) (Awb art. 4:95) Overwegingen (…) dat indien betrokkene geen recht heeft op een WIA-uitkering, dan dient hij de voorschotten terug te betalen. Met het besluit van 1 juni 2011 werd betrokkene meegedeeld dat hij niet in aanmerking werd gebracht 1.2. De behandeling ter zitting bij de rechtbank heeft plaatsgevonden op 27 augustus Overwegingen voor een WIA-uitkering omdat hij voor min- 2013. 7.2. Bij besluit 2 heeft het Uwv zijn stand- der dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43 3089 Rechtspraak Tevens werd hem kenbaar gemaakt dat de beroep slaagt en dat uitspraak 2 moet wor- partijen is niet in geschil dat ACM bevoegd is betaling van de voorschotten werd gestopt den vernietigd. Doende wat de rechtbank zou om een boete op te leggen indien de voor- per 1 juni 2011 en dat hij onverschuldigd behoren te doen, wordt het beroep gegrond waarden die een energieleverancier heeft betaalde bedrag aan voorschotten van verklaard en besluit 2 vernietigd vanwege vastgesteld, niet redelijk zijn. Zij verschillen € 15 844,90 moet terugbetalen. Hierover zou strijd met artikel 4:95, vierde lid, in verbin- echter van mening of de niet-naleving van op hij nader bericht krijgen. In aansluiting op de ding met artikel 3:4 van de Awb. Nu het UWV zich zelf redelijke contractsvoorwaarden een aankondiging van 1 juni 2011, werd - met het bij brief van 4 maart 2014 in dit geval alsnog overtreding vormt in de zin van artikel 95b, besluit van 9 augustus 2011 - het onverschul- op juiste wijze toepassing heeft gegeven aan eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 en digd betaalde bedrag van € 15 844,90 van zijn bevoegdheid tot terugvordering, zal de artikel 44, eerste lid, van de Gaswet. betrokkene teruggevorderd. Gelet op de infor- Raad bepalen dat de rechtsgevolgen van het Artikel 95b, eerste lid van de Elektriciteitswet matieverstrekking aan betrokkene over de vernietigde besluit 2 geheel in stand blijven. 1998, luidt, voor zover van belang: toekenning en de mogelijke terugbetaling Het verzoek om schadevergoeding moet ‘Een houder van een vergunning heeft de van de voorschotten, zijn wij van oordeel dat daarom worden afgewezen. plicht op een betrouwbare wijze en tegen redelijke tarieven en voorwaarden zorg te op de juiste gronden werd besloten om het dragen voor de levering van elektriciteit aan bedrag van € 15 844,90 van betrokkene terug iedere (…) afnemer die daarom verzoekt.’ Arti- 7.4. Met het in 7.3 weergegeven beleid blijft College van Beroep voor het bedrijfsleven het UWV binnen de grenzen van een redelij- Deze rubriek wordt verzorgd door mw. mr. levering van gas – nagenoeg gelijkluidend. ke beleidsbepaling. Uitgangspunt van dit J.M.M. Bancken, mw. mr. M.B.L. van der Weele De letterlijke tekst van deze bepalingen biedt beleid is dat het UWV niet tot terugvorderen en mw. mr. A.G.J. van Ouwerkerk, allen geen aanknopingspunt dat het naleven van overgaat als de betrokkene zijn informatie- gerechtsauditeur bij het College. contractsvoorwaarden onder de normstelling te vorderen.’ valt; de tekst verplicht alleen tot het hante- plicht is nagekomen en voorts het hem redelijkerwijs niet duidelijk is geweest dat onverschuldigd werd betaald. kel 44, eerste lid, van de Gaswet is – voor de 2229 ren van redelijke voorwaarden. Dat dit, zoals ACM meent, wel de bedoeling van de wetgever is geweest, blijkt niet uit de wetsgeschie- 7.5. De vraag of het UWV op juiste wijze dit beleid heeft toegepast in het geval van appel- 4 september 2014, 14/15, 14/23, 14/24 en denis. Met de invoering van de twee paragra- lant, beantwoordt de Raad bevestigend. Met 14/223 fen per 1 januari 2002 is voorzien in een het besluit van 13 januari 2011 zijn voor- (Mrs. Eggeraat, Stam, Stuldreher) vergunningstelsel voor de levering van elek- schotten toegekend, waarbij expliciet is mee- ECLI:NL:CBB:2014:318 triciteit, respectievelijk gas aan kleinverbruikers. De wetgever heeft beoogd om hiermee gedeeld dat als appellant geen recht heeft op een Wet WIA-uitkering hij de voorschotten ACM is niet bevoegd om een bestuurlijke te bewerkstelligen dat kleinverbruikers ook moet terugbetalen. Het had appellant dan boete op te leggen wegens de niet-naleving in een vrije markt nog een zekere mate van ook redelijkerwijs duidelijk moeten zijn van contractsvoorwaarden die op zich zelf bescherming genieten. Dat met deze bepalin- (geweest) dat als de aanvraag om een Wet redelijk zijn. gen een zekere mate van consumentenbescherming is beoogd kan echter niet de con- WIA-uitkering zou worden afgewezen, de voorschotten onverschuldigd zouden zijn (Elektriciteitswet 1998 art. 95b lid 1; Gaswet clusie dragen dat ACM de bevoegdheid heeft betaald. Appellant heeft dit niet betwist, art. 44 lid 1) om aan een energieleverancier wegens nietnaleving van contractvoorwaarden een boete maar er - slechts - op gewezen dat het UWV eerder een besluit had moeten nemen over Niet in geschil is dat Greenchoice – leveran- op te leggen. Veeleer moet de eis van het zijn aanspraak op een Wet WIA-uitkering, cier van elektriciteit en gas – in een groot hebben van redelijke voorwaarden worden zodat hiermee de financiële risico’s voor hem aantal gevallen heeft nagelaten om binnen gezien in het licht van de verlening, wijziging hadden kunnen worden beperkt. De Raad acht weken een eindnota te sturen aan afne- of intrekking van een vergunning waarover kan appellant hierin niet volgen. Zoals het mers die naar een andere energieleverancier de paragrafen gaan waarin de bepalingen UWV terecht bij het verweerschrift heeft overstapten. ACM heeft hiervoor aan Green- zijn opgenomen. opgemerkt, werd de behandeling van de aan- choice boetes opgelegd van in totaal Nu de bepalingen uit de Elektriciteitswet vraag om Wet WIA-uitkering vertraagd omdat € 7 202 000. Aan twee natuurlijke personen 1998 en de Gaswet geen betrekking hebben appellant niet op de geplande spreekuren heeft ACM als feitelijk leidinggevers even- op de niet-naleving van op zich zelf redelijke van 27 juli en 8 september 2010 was versche- eens boetes opgelegd van in totaal per per- contractsvoorwaarden, mist ACM de bevoegd- nen. Eerst op 11 januari 2011 heeft hij aan soon € 404 000. De rechtbank heeft de boetes heid om op die grond een bestuurlijke boete een hernieuwde oproep van de verzekerings- voor Greenchoice verlaagd tot in totaal op te leggen. Volgt vernietiging van de uit- arts gevolg gegeven en zijn hem naar aanlei- € 6 136 000 en de boetes voor de twee spraak van de rechtbank en herroeping van ding van zijn aanvraag bij het besluit van 13 natuurlijke personen in stand gelaten. de boetes. januari 2011 met terugwerkende kracht per 28 juli 2010 voorschotten verleend. Appel- ACM heeft de boetes opgelegd wegens over- lant heeft tegen het verweer van het UWV treding van artikel 95b, eerste lid, van de niets aangevoerd. De omstandigheden van Elektriciteitswet 1998 en artikel 44, eerste lid, appellant in ogenschouw nemend is de Raad van de Gaswet. Op grond van deze bepalin- 29 september 2014, nr. 13/398 dan ook van oordeel dat ten aanzien van gen heeft een houder van een vergunning, (Mrs. E. Dijt, R.R. Winter, E.R. Eggeraat) appellant niet gezegd kan worden dat het kort weergegeven, de plicht op een betrouw- ECLI:NL:CBB:2014:357 UWV in redelijkheid niet tot zijn beslissing bare wijze en tegen redelijke tarieven en tot terugvordering heeft kunnen komen. voorwaarden zorg te dragen voor de levering De afschaffing van het papieren treinkaart- 7.6. Uit 7.1 tot en met 7.5 volgt dat het hoger van elektriciteit, respectievelijk gas. Tussen je levert een schending op van de Europese 3090 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43 2230 Rechtspraak Verordening betreffende rechten en plich- oneel oogpunt gelijkwaardig zijn, in het bij- waardige wijze bewijs geleverd van de ver- ten van reizigers in het treinverkeer, indien zonder wat betreft de bewijskracht van het voerovereenkomst als met een papieren tijdens de treinreis onvoldoende is gewaar- vervoerbewijs, dat door deze elektronische vervoerbewijs. Het College overweegt, naar borgd dat de treinreiziger kennis kan gegevens wordt gevormd. Uit de woorden aanleiding van het betoog van de staatssecre- nemen van de op de OV-chipkaart opgesla- ‘functioneel gelijkwaardig’ volgt dat het taris en NS Reizigers dat de reiziger via zijn gen reisgegevens. Vóór aanvang en na bewijs dat met het elektronische vervoerbe- telefoon, tablet of laptop kennis kan nemen afloop van de treinreis zijn er al wel vol- wijs (de OV-chipkaart) kan worden geleverd van de transactiegegevens en op die manier doende mogelijkheden om kennis te niet gelijk hoef te zijn als bij een papieren het bewijs kan worden geleverd, dat deze nemen van deze gegevens. Met de toezeg- vervoerbewijs. mogelijkheid niet voor elke reiziger open- ging van de NS om een werkinstructie op te Gebleken is dat er na het inchecken met de staat. In dat geval kan het bewijs uitsluitend stellen die de treinreiziger het recht geeft OV-chipkaart verschillende manieren zijn om worden geleverd door de reiziger desgewenst om desgewenst mee te kijken op het uit- op de kaart geregistreerde gegevens zicht- kennis te laten nemen van de op de OV-chip- leesapparaat van de conducteur, wordt de baar te maken: kaart geregistreerde gegevens via het uitlees- schending van het Europese recht opgehe- (1) op het display van een incheckpaal of apparaat van de conducteur. Dit kan in ven. Gelet op die toezegging hoeft de staats- -poortje ziet de reiziger, zeer kort, dat hij tot beginsel gelijkwaardig bewijs opleveren, nu secretaris de NS niet op te dragen het de reis is toegelaten omdat er voldoende sal- daarop alle relevante gegevens over de ver- papieren reiskaartje weer in te voeren. do is, de klasse waarmee wordt gereisd en of voerovereenkomst zijn te zien, maar dan is er al dan niet een voltarief wordt berekend; wel vereist dat voldoende gewaarborgd is dat (Wet Personenvervoer 2000; Verordening (EG) (2) bij een kaartautomaat op het station kun- de reiziger desverlangd kan meekijken met nr. 1371/2007 van het Europees parlement nen op het display de laatste tien transacties de conducteur om te zien welke informatie en de Raad van 23 oktober 2007 betreffende ingezien worden; van de OV-chipkaart op het uitleesapparaat is rechten en plichten van reizigers in het (3) bij een NS-servicebalie kan om een papie- te zien. Er is, zo blijkt uit antwoorden van NS treinverkeer) ren uitdraai van de NS-transacties gevraagd Reizigers, echter geen werkinstructie voor worden; conducteurs die daarin voorziet. Dat het con- Appellant is houder van een OV-chipkaart. (4) via internet kunnen transactiegegevens ducteurs niet wordt verboden of afgeraden Hij heeft bij de Staatssecretaris van Infra- worden opgeroepen indien de houder van de om reizigers mee te laten kijken op het uit- structuur en Milieu een verzoek ingediend OV-chipkaart daarvoor een account heeft leesapparaat biedt naar het oordeel van het om handhavend op te treden tegen NS Reizi- aangemaakt; College onvoldoende waarborgen. Gelet hier- gers in die zin dat de NS wordt gelast de (5) op het uitleesapparaat van de conducteur op kan met de OV-chipkaart, in aanmerking afschaffing van de papieren kaartjes en zicht- is zichtbaar of is ingecheckt, het station waar nemend dat de reiziger in veel gevallen voor abonnementen te staken, dan wel het papie- is ingecheckt, de inchecktijd, de klasse waar- het bewijs van de vervoerovereenkomst ren treinkaartje opnieuw in te voeren, zolang mee wordt gereisd, alsmede gegevens over afhankelijk is van het uitleesapparaat, tijdens de OV-chipkaart niet voldoet aan de eisen die een eventueel op de kaart geladen reispro- de treinreis niet op een gelijkwaardige wijze de Europese Verordening betreffende rechten duct (bijvoorbeeld een bepaald soort abonne- bewijs van de vervoerovereenkomst worden en plichten van reizigers in het treinverkeer ment). geleverd als met een papieren vervoerbewijs. daaraan stelt (hierna: de Verordening). Het College overweegt dat de reiziger vóór Dit levert een schending op van de bij de Ver- In artikel 30, tweede lid, van de Verordening aanvang van de reis met de onder (1) en (2) ordening neergelegde rechten van de reizi- is neergelegd dat elke reiziger bij de aange- beschreven mogelijkheden kan beschikken ger. De klacht van appellant is om die reden wezen instantie een klacht kan indienen over over de op de OV-chipkaart opgeslagen infor- gegrond, voor zover deze betrekking heeft op een vermeende schending van de verorde- matie over de aan te vangen reis. Deze moge- het bewijs van de vervoerovereenkomst tij- ning. Het College oordeelt allereerst dat lijkheden, tezamen genomen, bieden naar dens de reis. Het besluit op bezwaar, waarbij appellant als houder van een OV-chipkaart het oordeel van het College een gelijkwaardi- de afwijzing van het verzoek om handhaving aangemerkt kan worden als een reiziger die ge verificatiemogelijkheid als voor het papie- is gehandhaafd, komt voor vernietiging in op grond van dat artikel gerechtigd is een ren vervoerbewijs is vereist op grond van de aanmerking. klacht in te dienen. Verordening. Het College ziet echter aanleiding de rechts- Uit de artikelen 6, tweede en derde lid, en Vervolgens is de vraag aan de orde of met de gevolgen van het besluit in stand te laten. NS artikel 7, tweede en derde lid, van Bijlage I bij OV-chipkaart ook tijdens en na afloop van de Reizigers heeft verklaard bereid te zijn een de Verordening, in samenhang gelezen, volgt reis op een gelijkwaardige wijze bewijs van instructie aan conducteurs te realiseren om dat de treinreiziger recht heeft op een ver- de vervoerovereenkomst kan worden gele- reizigers desgevraagd mee laten kijken op voerbewijs dat hem in staat stelt zich ervan verd. Na afloop van de reis kan de reiziger, het uitleesapparaat. Ervan uitgaande dat NS te overtuigen dat dit met zijn aanwijzingen ook indien hij geen account heeft aange- Reizigers deze toezegging gestand zal doen overeenstemt en dat, behoudens tegenbewijs, maakt, via een bij een NS-servicebalie te ver- en deze instructie op korte termijn opstelt en het volledig bewijs levert van het sluiten en krijgen papieren uitdraai kennis nemen van onder haar personeel bekend maakt, wordt de inhoud van de vervoerovereenkomst. Het de transactiegegevens van de gemaakte rei- daarmee aan de Verordening voldaan en is er vervoerbewijs mag ingevolge artikel 7, vijfde zen. Dit vormt naar het oordeel van het Col- geen noodzaak tot het nemen van een nieuw lid, ook worden opgesteld in de vorm van lege eveneens een gelijkwaardig alternatief besluit door de staatssecretaris. Het College elektronische registratie van gegevens. De voor het papieren vervoerbewijs. zal daarom de rechtsgevolgen van het besluit voor de registratie en bewerking van de gege- Tijdens de treinreis wordt met de OV-chip- in stand laten. vens gebruikte procedures moeten uit functi- kaart echter niet zonder meer op een gelijk- NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43 3091 2231 Boeken Tussen fout en fraude Integriteit en oneerlijk gedrag in wetenschappelijk onderzoek De toegenomen aandacht voor integriteit kan men nog het beste bezien als onderdeel van een omvattender beroepscultuur in een verhard en kil maatschappelijk klimaat, waarin integriteit, als kernwaarde van het professionele handelen, niet meer vanzelfsprekend is. Aandacht voor wetenschappelijke integriteit past geheel in deze ontwikkeling. Maar wat is nu eigenlijk wetenschappelijke integriteit? Is het van belang om er zoveel aandacht aan te besteden? Om welke problemen gaat het? Is er iets bekend over aard en omvang van het probleem ? In dit boek verkent Kees Schuyt het begrip ‘integriteit’, beschrijft gevallen van fraude en andere vormen van oneerlijk gedrag in de praktijk van het wetenschappelijk onderzoek en formuleert een expliciete norm wanneer sprake is van schending van wetenschappelijke integriteit. Hij gaat in op vragen over plagiaat en bestrijdt genuanceerd de opvatting dat zelfplagiaat (hergebruik van eigen teksten) als wangedrag moet worden gezien. Ook beantwoordt hij de vraag hoe de wetenschappelijke houding, waar integriteit een onderdeel van vormt, het beste kan worden overgedragen aan studenten en jonge generaties onderzoekers. Kees Schuyt Leiden University Press 2014, 199 p., € 22,50 ISBN 978 90 8728 223 3 De ordening van mechanismen van rechtsvorming in de democratische rechtsstaat Het primaat van wetgeving vanuit verschillende perspectieven belicht De Raad van State heeft het voornemen om de komende jaren een aantal studies ter hand te nemen over het thema rechtsvorming in de democratische rechtsstaat, waarmee wordt gedoeld op het proces waarop maatschappelijke veranderingen in nieuwe rechtsconcepten, ideeën over gerechtigheid en rechtsbeginselen worden vertaald, die ten grondslag moeten liggen aan nieuwe wetgeving en beleid. In dit boek wordt verslag 3092 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43 gedaan van een eerste studie die is gericht op het proces van rechtsvorming zelf; op de verschillende mechanismen van rechtsvorming, op de uitgangspunten die daaraan ten grondslag liggen en de ordeningsprincipes daartussen. In het bijzonder wordt aandacht besteed aan de vraag wat de betekenis nog is en nog kan zijn van het primaat van de wetgever. Het onderzoek is in opdracht van de Raad van State uitgevoerd door onderzoekers van de Universiteit van Tilburg (Maurice Adams, Willem Witteveen, Gerhard van der Schyff en Jurgen de Poorter) en van de Erasmus Universiteit Rotterdam (Elaine Mak). J.C.A. de Poorter (red.) Boom Juridische uitgevers 2014, 149 p., € 39 ISBN 978 94 6290 015 8 Een man een man, een woord een woord Werken ter nagedachtenis aan Jannes Eggens Vijftig jaar geleden overleed Jannes Eggens (1891-1964), één van de grote civilisten van de afgelopen eeuw. Zijn werk behoort niet meer tot de standaardliteratuur voor de hedendaagse jurist. Toch biedt het werk van Eggens voor moderne juristen nog voldoende uitdaging en verrijking. Om dat te illustreren gaan hedendaagse juristen in deze bundel twaalf maal de dialoog aan met Eggens. Steeds is een tekst van Eggens opgenomen, waarna een hedendaagse auteur in een eigen bijdrage de materie bespreekt. Welke gedachten ontwikkelt Eggens? Hoe moeten deze gedachten geplaatst worden in (de ontwikkeling van) het privaatrecht? Staan de gedachten van Eggens nog overeind, of zijn ze inmiddels achterhaald? Welke nieuwe ideeën roepen de teksten van Eggens op? Deze vragen worden voor het verbintenissenrecht beantwoord door Carla Sieburgh, Floris Bakels en Inge Bij de Vaate. De goederenrechtelijke ideeën van Eggens worden besproken door Jelle Jansen en Steven Bartels. De methodologie van Eggens komt aan de orde in bijdragen van Corjo Jansen, Peter van Schilfgaarde en Tom Booms. De breedte van Eggens’ werk blijkt uit de bijdragen van Bert van Schaick (bewijsrecht), Martin Jan van Mourik (erfrecht), Ton Jongbloed (beslag- en executierecht) en Willem Hoyng en Léon Dijkman (intellectueel eigendomsrecht). T.E. Booms (red.) Uitgeverij Belvédère 2014, 540 p., € 30,60 ISBN 978 90 7345 947 2 Forumshopping In dit boekje zijn twee preadviezen voor de Vereniging voor Burgerlijk Recht opgenomen, met als thema ‘Forumshopping’. Het preadvies van prof. mr. drs. F.E.J. Beekhoven van den Boezem heeft de internationale bedrijfsfinanciering als speerpunt. In dat segment is een expliciete rechtsen forumkeuze gebruikelijk. Maar wat te kiezen, nu partijen ingeval hun overeenkomst een internationaal karakter draagt vrijwel onbegrensde keuzemogelijkheden hebben voor wat betreft het op hun overeenkomst toepasselijke recht en de beslechting van de geschillen die uit deze overeenkomst eventueel voortvloeien? Welke overwegingen spelen daarbij een rol en worden die keuzemogelijkheden ook strategisch gebruikt? En zouden verschillende jurisdicties de keuze voor het eigen recht moeten stimuleren door met elkaar te concurreren? Het preadvies van prof. mr. drs. A.A.H. van Hoek is gericht op het rechtspersonenrecht en de rol die de statutaire zetel speelt in het IPR. Personen die een rechtspersoon willen oprichten, kunnen binnen de EU vrij kiezen uit de daar aanwezige rechtsstelsels. Maar welke gevolgen heeft zo’n keuze, met name als de economische activiteiten zich feitelijk afspelen in een ander land dan het land van incorporatie? Het preadvies onderzoekt welke rol de statutaire zetel speelt als aanknopingsfactor in het IPR en in welke mate het recht dat van toepassing is op de rechtspersoon en haar deelnemers door de vrije keuze van het vennootschapsstatuut uiteen dreigt te vallen oftewel ‘ontbundeld’. Speciale aandacht gaat daarbij uit naar het recht dat van toepassing is op het faillissement van de onderneming en de aansprakelijkheid van bestuurders. Prof. mr. drs. F.E.J. Beekhoven van den Boezem, prof. mr. drs. A.A.H. van Hoek Uitgeverij Paris 2014, 92 p., € 32,50 ISBN 978 94 6251 057 9 Tijdschriften 2232 Burgerlijk (proces)recht ANWB Verkeersrecht 62e jrg. nr. 11, november 2014 Prof. mr. C.C. van Dam Het EVRM en de aansprakelijkheid van private partijen – De verhouding tussen EVRM en aansprakelijkheid heeft al veel pennen in beweging gebracht. In deze bijdrage staat de invloed van het EVRM op verhoudingen tussen particulieren centraal. Dit onderwerp heeft ook een breder belang, nu bedrijven in toenemende mate ter verantwoording worden geroepen voor betrokkenheid bij schending van mensenrechten. Op grond van het internationale recht kunnen bedrijven hiervoor niet worden aangesproken, omdat op hen geen afdwingbare mensenrechtelijke verplichtingen rusten, ook al zijn ze tegenwoordig soms machtiger dan de Staten op wie deze verplichtingen wel rusten. Het privaatrecht biedt wel de mogelijkheid om bedrijven aansprakelijk te houden voor betrokkenheid bij schending van mensenrechten. Deze bijdrage raakt daarmee ook aan het bredere perspectief van de verhouding tussen internationaal publiekrecht en nationaal aansprakelijkheidsrecht. Bij de verhouding tussen het EVRM en het aansprakelijkheidsrecht tussen private partijen gaat het in de eerste plaats om de vraag hoe de rechten die in het EVRM worden beschermd zich verhouden tot de rechten die in het aansprakelijkheidsrecht worden beschermd. Zijn deze rechten principieel verschillend of dekken ze dezelfde lading? In de tweede plaats is het de vraag hoe de verplichtingen van Staten op grond van het EVRM zich verhouden tot de verplichtingen van particulieren in het aansprakelijkheidsrecht om geen inbreuk te maken op andermans recht. Ter beantwoording van deze vragen behandelt schr. de aard van de rechten en verplichtingen die uit het EVRM voortvloeien en de aard van de rechten en verplichtingen die uit het aansprakelijkheidsrecht voortvloeien. Tot slot volgt een synthese. Maandblad voor Vermogensrecht Nr. 11, november 2014 Mr. R.J. Philips Pre-auction agreement: mag dat? Ja, dat mag (onder voorwaarden) – Als een geschikte koper is gevonden voor een te executeren onroerend goed, is het doorlopen van het wettelijke executietraject vaak nog nodig om het goed te bevrijden van rechten van derden of omdat de hypotheekgever weigert mee te werken. Een pre-auction agreement biedt dan uitkomst. In deze bijdrage worden de inhoud en toelaatbaarheid van een pre-auction agreement beschreven. Schr. pleit voor een regeling die onderhandse executoriale verkoop buiten het stramien van rechtsvordering mogelijk maakt. Mr. E.M. van Orsouw, mr. A.M. Morssinkhof Stuiting van verjaring per e-mail – Deze bijdrage gaat over een ‘oude gewoonte’ die voor herziening vatbaar is. Namelijk die om een stuiting altijd schriftelijk te doen, zelfs wanneer de rest van de communicatie per e-mail plaatsvindt. Het idee daarachter is dat het schriftelijkheidsvereiste van art. 3:317 BW te allen tijde in de weg zou staan aan een stuiting per e-mail. In dit artikel lichten schrs. toe dat die vrees ongegrond is. Daarbij gaan zij eerst in op de vraag of een stuiting per e-mail rechtsgeldig is en werpen vervolgens enkele vragen op die in geval van e-mailcommunicatie spelen met het oog op de ontvangsttheorie van art. 3:37 lid 3 BW. Mr. M. Raas, mr. J.E. Polet Buitencontractuele opzegging duurovereenkomst voor bepaalde tijd. Knelt het keurslijf van Mondia/ Calanda? – In deze bijdrage bespreken schrs. een recente beschikking van het Hof Arnhem-Leeuwarden over een buitencontractuele opzegging van een duurovereenkomst voor bepaalde tijd. Ze vergelijken de sterk verschillende opzeggingsregimes die gelden voor duurovereenkomsten voor bepaalde tijd en onbepaalde tijd en gaan in op de vraag of het regime voor bepaalde tijd nog houdbaar is. Mr. drs. W. Jansen Verkoop van een gemeenschappelijke woning: de mogelijkheden in kort geding – De afgelopen jaren zijn er in toene- mende mate kort gedingen gevoerd over de verdeling van gemeenschappelijke woningen, veelal na echtscheiding of na beëindiging van een ‘affectieve relatie’. In deze bijdrage worden de mogelijkheden in kort geding onderzocht om te komen tot verkoop en levering van een gemeenschappelijke woning aan een derde. De dwangsom volstaat vaak niet als executiemiddel en het is raadzaam een machtiging tot reële executie te vorderen. Wanneer sprake is van een gewichtige reden kan in kort geding met succes een machtiging tot te gelde maken als bedoeld in art. 3:174 BW worden gevorderd. In andere gevallen moet het verkoopproces worden opgeknipt en per onderdeel een executiemiddel worden gevorderd. WPNR 145e jrg. nr. 7041, 29 november 2014 Prof. mr. F.W.J.M. Schols De vermoedelijke huwelijksvermogensrechtelijke wil – Schr. gaat in het kader van het voorstel betreffende de wijziging van de omvang van de wettelijke gemeenschap op zoek naar de vermoedelijke huwelijksvermogensrechtelijke wil van aanstaande echtgenoten. Hij pleit er onder meer voor om, nu er een tweede huwelijksvermogensrechtelijke kans geboden wordt, niet te fragmentarisch te werk te gaan. Mr. drs. J.H. Lieber De gemeenschap van goederen alsnog beperkt – In deze bijdrage bespreekt schr. het wetsvoorstel 33987 dat beoogt de algehele gemeenschap van goederen te beperken en het voorhuwelijkse vermogen, giften en erfenissen daarbuiten te laten. Eerst komen het doel van het wetsvoorstel en de argumenten voor de invoering daarvan aan de orde; vervolgens de afzonderlijke bepalingen. Voor het gemak van de lezer zijn de tekst van de huidige artt. 1:94 en 1:95 BW en de voorgestelde wijzigingen aan het slot van deze bijdrage opgenomen. Prof. mr. B.F. Assink De bevoegdheid tot vaststelling van bestuurdersbezoldiging door bestuurders van N.V.’s en B.V.’s in een monistisch of dualistisch bestuursmodel – Een pleidooi voor restrictie (zonder wetswijziging) – Dit artikel betreft de – mede voor de notariële ondernemingsrechtprak- NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43 3093 Tijdschriften tijk relevante – problematiek van de bevoegdheid tot vaststelling van bestuurdersbezoldiging door bestuurders bij naamloze vennootschappen (N.V.’s) en besloten vennootschappen (B.V.’s), zowel in een monistisch bestuursmodel (art. 2:129a/ 239a jo. 2:135/245 BW) als in een dualistisch bestuursmodel (art. 2:135/245 BW. Daarin bepleit schr. ter zake – naar huidig recht – een restrictievere lijn dan wel wordt aangenomen in de literatuur. Mr. M.J. van Uchelen-Schipper Rechtskenmerken van de stichting. Wanneer is sprake van spanning met het ledenverbod? – Stichtingen dienen rekening te houden met het ledenverbod, het materiële kenmerk waarmee zij zich organisatorisch onderscheiden van andere rechtspersonen. De vraag wat de grenzen van het ledenverbod zijn komt de laatste tijd regelmatig op in de literatuur, voornamelijk in verband met stichtingen in de semipublieke sector. In dit artikel wordt allereerst kort stilgestaan bij de inhoud en achtergrond van het ledenverbod geplaatst in het licht van een ander rechtskenmerk van de stichting: het hebben van een doelgebonden vermogen. Betoogd wordt dat de achtergrond van het ledenverbod vooral is dat een stichting geen orgaan mag hebben dat – handelend naar eigen inzicht – het doel en daarmee de bestemming van het doelvermogen kan bepalen. Advocatenblad 94e jrg. nr. 12, december 2014 L. Westerwoudt Standaardbedingen: is het feest voorbij? – De Richtlijn oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten bepaalt in artikel 3 en 4 wanneer er sprake is van een oneerlijk beding. Het moet gaan om een beding waarover door partijen niet afzonderlijk is onderhandeld en waarbij de consument geen invloed op de inhoud heeft gehad. Het Hof van Justitie bepaalde dat de nationale rechter beoordeelt of een beding oneerlijk is en actief moet optreden teneinde de onevenwichtige verhouding tussen professi- 3094 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43 onele gebruiker en consument indien nodig te corrigeren. De rechter moet dus ambtshalve onderzoeken of een beding oneerlijk is. Auteur bespreekt op welke wijze de beschermingsgedachte van de richtlijn in de praktijk tot uiting komt en geeft een kleine bloemlezing van jurisprudentie op dit gebied. De richtlijn is volgens auteur een zegen voor de consument; door toepassing van deze richtlijn sneuvelen bedingen die ongenuanceerd of eenzijdig en algemeen geformuleerd zijn. Advocatenblad Special december 2014 E.J. Bolsius Cliënten doen het zelf wel Op internet is veel juridische informatie te vinden. Particulieren kunnen bijvoorbeeld al veel modelcontracten en standaardbrieven van internet halen. Deze doe-het-zelf trend heeft ook gevolgen voor advocaten en kan volgens auteur nauwelijks worden onderschat. Auteur bespreekt de digitale concurrenten van de advocaat met aandacht voor de doe-het-zelfnotaris, de contractensite Legalloyd, doehet-zelfdiensten door advocatenkantoren, rechtsbijstandverzekeraars, het juridisch loket en thematische sites (bijvoorbeeld de site nutestament.nl en dagvaard.nu). Ook in het buitenland is deze trend waarneembaar; op Rocketlawyer (van Google) zijn al duizenden contracten beschikbaar voor consumenten en bedrijven. Auteur geeft de advocaat tips over hoe deze concurrentie het hoofd te bieden. WSNP 5e jrg. nr. 4, november 2014 H. De Coninck-Smolders De weg naar de Wsnp na eigen aangifte tot faillietverklaring geblokkeerd? – De schuldsaneringsregeling natuurlijke personen (Wsnp) is een goed instrument voor natuurlijke personen om op een relatief korte termijn uit de financiële problemen te raken. Voor toelating tot de Wsnp dient de schuldenaar eerst een minnelijk traject te hebben gevolgd. Dat traject is niet altijd eenvoudig toegankelijk en neemt tijd in beslag, waardoor schuldenaren naar andere mogelijkheden zoeken om sneller tot de Wsnp te worden toegelaten. Dit resulteert veelal in een eigen aangif- te tot faillietverklaring. Dit artikel gaat in op de eigen aangifte tot failietverklaring met het oogmerk om het faillissement te laten omzetten in de Wsnp en het daaraan verbonden risico van nul op het rekest. 2233 Fiscaal recht Weekblad Fiscaal Recht 143e jrg. nr. 7074, 27 november 2014 Mr. V.E. Broeders, F.M. van der Zeijden LLM, WFR 2014/1496 De interactie tussen het civiele en het fiscale recht – In de fiscale rechtsvinding wordt nogal eens gebruikgemaakt van termen en definities uit andere rechtsgebieden, in het bijzonder het civiele. Over de rol van het civiele recht bij de toepassing van de fiscale wet- en regelgeving bestaan verschillende visies. Schrs. becshrijven deze visies en in het bijzonder de rechtseenheidsgedachte, waarvan zij een voorstander zijn. Ook beschrijven ze op welke wijze deze verschillende manieren van rechtsvinding tot een verschillende fiscale uitkomst kunnen leiden. Ze maken hierbij gebruik van een beslismodel dat zij toepassen op de (fiscale) kwalificatie van financiële instrumenten, de fiscale kwalificatie van rechtspersonen/ samenwerkingsverbanden en bekijken de zogenoemde zakelijkheidscorrecties. Mr. J.A.R. van Eijsden, WFR 2014/1506 Kathedraal van het recht – Op 28 oktober 2014 vond ter gelegenheid van het afscheid van Geert Corstens als president van de Hoge Raad het rechtswetenschappelijk symposium plaats met als thema ‘De toegang tot de rechter in een moderne rechtsstaat’. Dit artikel is een bewerking van de bijdrage van schr. aan dat symposium. Hij gaat in op de toegang tot de rechter en met name de Hoge Raad. Tevens wordt aandacht besteed aan het bieden van rechtsbescherming door de Hoge Raad. Vervolgens komt de vraag aan de orde of er zaken zijn die kunnen worden verbeterd. In dat kader komt schr. met een concreet voorstel, dat weliswaar niet nieuw is, maar wel alle aandacht verdient. Tijdschriften 2234 Handels- & economisch recht De Gemeentestem 164e jrg. nr. 7412, 24 november 2014 Prof. dr. B. Hessel, mr. M. Vidal, Gst. 2014/106 De nieuwe Algemene groepsvrijstellingsverordening voor staatssteun (deel II) – Uit het eerste deel van deze bijdrage (Gst. 2014/99) mag duidelijk blijken dat decentrale overheden het overgrote deel van hun steunmaatregelen (subsidieverordeningen en ad-hocsteun) onder de nieuwe AGV kunnen brengen om daarmee aanmelden te voorkomen. In de oorspronkelijke AGV werden al duidelijke eisen gesteld die overheden in acht moeten nemen bij het benutten van de AGV. In de nieuwe AGV komen deels vergelijkbare en deels nieuwe vergaande eisen voor die overheden in acht moeten nemen. In dit tweede deel van deze bijdrage gaan schrs. daarop in. Het blijkt dat decentrale overheden even moeten doorzetten met de nieuwe AGV maar dat dat zeker de moeite waard is: langdurige aanmeldingsprocedures en terugvorderingsacties die ten koste gaan van gesteunde ondernemingen kunnen worden voorkomen. WPNR 5e jrg. nr. 4, november 2014 B. Engberts Afkoop van een levensverzekering in faillissement en schuldsanering in de jurisprudentie (I) – In deze tweedelige bijdrage bespreekt schr. vijf tamelijk recente uitspraken over afkoop van een levensverzekering. Ter introductie wordt eerst een korte schets gegeven van de regelingen betreffende afkoop van levensverzekeringen. In dit eerste deel worden besproken Hof Arnhem 16 oktober 2012, LJN BY0621, Rechtbank Rotterdam 11 mei 2012, LJN BW7584 en Rechtbank Oost-Brabant 1 februari 2013, LJN BZ0566. In het tweede deel worden besproken Rechtbank OostBrabant 8 februari 2013, LJN BZ1801 (geldt het fiscaal afkoopverbod ook voor ‘oude’ levensverzekeringen?) en Rechtbank Haarlem 29 april 2011, LJN BQ4139 (afkoop onredelijk benadelend?). Tevens wordt een samenvattende analyse van de vijf uitspraken gegeven. 2235 Internationaal publiekrecht International Organizations Law Review 11e jrg. nr. 1, november 2014 N. Voulgaris Rethinking indirect Responsibility: a study of article 17 of the Draft Articles on the Responsibility of International Organizations – In its Draft Articles on the Responsibility of International Organizations, the International Law Commission included article 17 in order to regulate instances in which binding decisions and authorizations were made by international organizations that bound or applied in respect of their member States. The article offers an integrated normative analysis of all Chapter IV provisions, and calls on the reader to rethink indirect responsibility in a way that advances and promotes coherence in the law of international responsibility. The paper adopts a contextual approach, and suggests that this understanding of article 17 offers courts a twofold opportunity: first, the ability to effectively tackle cases that have troubled them to date; and second, to initiate a change in the way in which States and international organizations interact in the international arena. A.S. Barros, C. Ryngaert The position of member States in (autonomous) institutional decision-making: implications for the establishment of Responsibility – This paper discusses the relationship between international organizations and their members through the lens of decision-making processes. Looking beyond the veil of an organization’s decisions, it confronts institutional autonomy with the prominent role assumed by member States in the processes of the formation of institutional will, with a view by asserting the legal significance of the latter for responsibility purposes. To that end, this paper first discusses member States’ participation in international organizations, and possible responsibility as a result of such participation, by reference to wrongful conduct perpetrated by the international organization. Subsequently, it concentrates on member States’ responsibility for their own conduct performed in an institutional setting. Based on the premise that member State voting behaviour may be qualified as an act of the State, the paper goes on to show that State participation could entail legal consequences in its own right, provided that international norms binding upon the State dictate particular courses of action in an institutional context. M. Ambrus Legitimacy narratives in polycentric water law and governance: the strategies of the Danube Commission – Global water law and governance is horizontally and vertically fragmented, very complex, involves borth state and non-state parties, and is established under and/or mandated by national, supranational (EU) and international law. Accordingly, it can be qualified as polycentric governance. Any governance system – but a polycentric governance system in particular – raises questions of its legitimacy. The paper aims to look at one specific segment of this legitimacy discourse, namely how an international organization that is a ‘centrepiece’ in a polycentric governance system attempts to legitimize itself: that is, to justify its activities in order to gain social acceptance. For this purpose, the legitimacy narratives of a rather successful river basin organization – the International Commission for the Protection of the DAnube River – will be analysed as a case study for obtaining a better understanding of the specific nature of polycentric governance and its legitimacy narratives. A. Orakhelashvili Responsibility and immunities: similarities and differences between International Organizations and States – Rules, instruments, practices and institutions for protecting individuals in peacetime as well as during times of war keep multiplying and becoming more imperative. How NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43 3095 Tijdschriften does the law respond to underlying the dilemmas this presents: through developing a system of effective remedies, or by admitting and tolerating substantial gaps in accountability? The present contribution covers the law of the responsibility of international organizations and the multiple grounds of attribution under it. mainly focusing on the International Law Commission’s Draft Articles on the Responsibility of International Organizations and their applicability in practice. It also focuses on the immunities of international organizations, their sources and scope, and on the relationship between their competing or conflicting standards. L. Zhao Soft or hard law: effective implementation of uniform Sea Transport Rules through the World Trade Organization Framework – This article argues that greater global uniformity in maritime transport rules could be achieved through the framework of the World Trade Organization (WTO). The WTO could update these rules dynamically, and could also enforce them. A WTObased negotiating forum could generate uniform seaborne cargo rules in two ways. Through a selective referral approach, it could incorporate the existing rules – including the UNadministered rules – within the WTo framework. It could also develop new uniform rules. The WTO also provides international communities with a quasi-judicial procedure – the WTO dispute settlement mechanism (DSM) – which could also be used to protect and promote the global uniformity of seaborne cargo rules. Such an approach could further reduce divergent interpretations of uniform transport rules by providing a centralised system for the implementation of those rules. 2236 Jeugd-, relatie- & erfrecht Rechtskundig Weekblad 78e jrg. nr. 12, 22 november 2014 A. van Thienen Kroniek vereffening en verdeling van de huwelijksgemeenschap 2009-2013 3096 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43 – (België) In deze kroniek wordt een overzicht gegeven van de recente rechtspraak (2009-2013) met betrekking tot de materiële vereffening en verdeling van de huwelijksgemeenschap in het kader van het wettelijk stelsel. De vereffening, met opmaak van vergoedingsrekeningen en verrekening van de lasten, komt eerst aan bod. Daarna wordt verder ingegaan op de verdeling. 2237 Omgevingsrecht Markt & Mededinging 17e jrg. nr. 5, november 2014 Mr. S. Dielemans-Goossens, mr. drs. J.E. Janssen De nieuwe richtsnoeren staatssteun milieubescherming en energie – Op 1 juli 2014 zijn de Richtsnoeren staatssteun ten behoeve van milieubescherming en energie 20142020 in werking getreden. (Pb. EU 2014, C 200/01). De Richtsnoeren vervangen de Richtsnoeren inzake staatssteun voor milieubescherming uit 2008 (Pb. EU 2008, C/82/01). (hierna: de Richtsnoeren 2008). Dit artikel geeft een overzicht van de Richtsnoeren en belicht de belangrijkste verschillen met de Richtsnoeren 2008. Nieuw Juridisch Weekblad 13e jrg. nr. 311, 26 november 2014 P. Devisscher Bouwen in Vlaanderen. Europese dimensie – (België) Het Vlaams Grond- en Pandendecreet raakt aan een aantal fundamentele regels van het EU-recht, waaronder de regels inzake staatssteun, het vrij verkeer van diensten, vestiging en kapitaal alsook het vrij verkeer van werknemers en het EUburgerschap. De in deze bijdrage besproken arresten van het Grondwettelijk Hof zijn niet alleen relevant vanwege hun uitgebreide EU-dimensie, maar ook omdat de vastberadenheid van het Hof van Justitie in zijn interpretatie sterk afhankelijk is van de regels ter discussie en in het bijzonder omdat het Hof van Justitie indicaties verstrekt omtrent de toetsing van de Altmark-criteria en de uitspraak het debat omtrent de invulling van ‘puur interne situaties’ terug kan doen oplaaien. Tijdschrift voor Agrarisch Recht Nr. 11, november 2014 Mr. F.H. Damen Wetsvoorstel dieraantallen en volksgezondheid: nodig of overbodig? – Op 16 juni 2014 maakte Staatssecretaris Dijksma het concept voorstel van wet Wijziging van de Wet dieren houdende bepalingen betreffende de regulering van aantallen productiedieren in relatie tot de volksgezondheid bekend. Het wetsvoorstel kent aan provincies en gemeenten bevoegdheden toe tot regulering van aantallen dieren. Schr. gaat in op de vraag of het wetsvoorstel uitvoerbaar is en of de hierin voorgestelde bevoegdheden een toegevoegde waarde hebben ten opzichte van het al bestaande instrumentarium. Mr. I.M. van der Heijden De Omgevingswet: ruimte voor maatwerk? – Op 16 juni 2014 heeft de regering het voorstel voor de Omgevingswet aangeboden aan de Tweede Kamer. Het wetsvoorstel wordt gepresenteerd als het fundament voor de bundeling van het omgevingsrecht in één wet, zoals de Algemene wet bestuursrecht dat heeft gedaan voor het algemene bestuurs(proces)recht. Met dit wetsvoorstel toont de regering dan ook over een flinke dosis ambitie te beschikken. Zo moet de Omgevingswet twee maatschappelijke doelen dienen, die zijn neergelegd in het wetsvoorstel (art. 1.3). De Omgevingswet is, met het oog op een duurzame ontwikkeling, gericht op het in onderlinge samenhang (a) bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en (b) doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke functies. Deze maatschappelijke doelen komen terug in de volledige titel van het wetsvoorstel (‘Regels over het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving’) en in het motto ‘ruimte voor ontwikkeling en waarborgen voor kwaliteit’. Tijdschriften 2238 Rechten van de mens Nederlands Tijdschrift voor de Mensenrechten 39e jrg. nr. 5, september-oktober 2014 Themanummer: De horizontale werking van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie anno 2014 – Eind augustus presenteerde het kabinet het ‘Actieprogramma integrale aanpak jihadisme’. Hoewel het alleszins begrijpelijk is dat het kabinet jihadisme met ferme hand wil aanpakken, is een actieprogramma dat zich eenzijdig richt op sterke repressie en de te nemen maatregelen niet stevig en ondubbelzinnig voorziet van mensenrechtelijke waarborgen aanleiding tot zorg. R. van Hulle De horizontale werking van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie anno 2014 – Op 15 januari 2014 heeft het Hof van Justitie opnieuw een belangrijk arrest gewezen over het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie. In het AMS-arrest van die datum heeft het Hof duidelijk gemaakt dat het Handvest ook in een geschil tussen particulieren onderling van toepassing kan zijn. Wel geldt dat in een dergelijk geschil niet op iedere bepaling van het Handvest een beroep kan worden gedaan. Daarvoor is vereist dat een bepaling als zodanig volstaat om aan particulieren een subjectief recht te verlenen. Art. 21, eerste lid, van het Handvest, waarin onder meer het beginsel van non-discriminatie op grond van leeftijd is neergelegd, is hier een voorbeeld van. Het Hof gaat in het AMS-arrest echter volledig voorbij aan het in het Handvest gemaakte onderscheid tussen ‘rechten’ en ‘beginselen’, en aan art. 52, vijfde lid, daarvan. De betekenis van dit onderscheid en deze bepaling blijft hierdoor onduidelijk. Daarnaast blijft het de vraag welke andere bepalingen van het Handvest dan art. 27, eerste lid, in geschillen tussen particulieren inroepbaar zijn. R. Biholar From women’s rights in the books to women’s rights as lived realities. Can the disconnect be mended? – This article is based on socio-legal research, which entailed, besides a theoretical study, qualitative data collection, which author concluded in Jamaica from 2009 until 2012 on the implementation of article 5 (a) CEDAW for the elimination of GBVAW. Her research findings show that multiple actors, multifaceted actions and strategies come into play in the process of implementing this provision. In an organic, integrated fashion they have the potential to bring about social and cultural transformation. Based on these findings, author argues that rights holders can take an active role in the implementation of this provision in particular, and of women’s human rights in general. 2239 Rechtshulp Advocatenblad 94e jrg. nr. 12, december 2014 S. Droogleever Fortuyn Wie neemt er nog een stagiaire aan? – Het aantal stageplaatsen in de advocatuur neemt af. De afgelopen jaren traden er steeds minder stagiairs toe tot de beroepsgroep zo blijkt uit cijfers van de Nederlandse Orde van Advocaten (NovA). Auteur onderzoekt waarom er terugloop is van het aantal stage-plaatsen, hoe daar in de advocatuur mee wordt omgegaan en of het erg is. Auteur concludeert dat er voor dit verschijnsel geen eenduidige oplossing is te geven. De advocatuur verandert momenteel structureel en de tot enige tijd geleden vanzelfsprekend geachte groei is steeds minder vanzelfsprekend. Een en ander wordt geïllustreerd aan de hand van vier portretten van afgestudeerde rechtenstudenten. P. Louwerse Idealisme aan de Zuidas – Met een rondgang langs enkele grote kantoren brengt auteur in beeld op welke wijze grote kantoren gratis rechtshulp verlenen en of het helpt. Grote advocatenkantoren heb- ben voor Pro-Bonowerk een apart beleid. Kantoren hebben het ideële werk in tijd begrensd en er zijn criteria opgesteld waaraan wordt beoordeeld of een zaak voor juridische ondersteuning in aanmerking komt. Een aantal voorbeelden van maatschappelijke organisaties die door een advocatenkantoor juridisch worden ondersteund worden door auteur besproken. Vertegenwoordigers van die maatschappelijke organisaties geven desgevraagd aan dat de juridische ondersteuning die zij ontvangen, hen zeker helpt. Advocatenblad special december 2014 F. de Korte Het nieuwe leren – E-learning in de juridische wereld is toenemend populair. Auteur bespreekt wat e-learning inhoudt, wat de voor- en nadelen ervan zijn en wat dit de jurist kan bieden. Onder e-learning vallen nascholingscursussen, online vaardigheidstrainingen en video on demand (soort van hoorcolleges). Daarnaast is er het webinar (webcollege/online seminar). Hierbij volgt de deelnemer live een sessie samen met andere cursisten waarbij elk achter hun eigen computer zit. Ook de Orde van Advocaten heeft in de nieuwe beroepsopleiding de digitale leeromgeving ingevoerd en eist van aanbieders van e-learning dat zij aan strenge eisen voldoen voordat zij trainingen mogen geven. Kritiek op e-learning is er ook omdat bijvoorbeeld het netwerkelement ontbreekt. Auteur adviseert om naast de klassieke cursus, e-learning gewoon eens uit te proberen. F. de Korte Van papier naar byte – De advocatuur zal in de komende jaren de omslag naar het papierloze werken moeten maken mede vanwege het feit dat vanaf 2016 de rechtbanken volledig digitaal gaan werken. Auteur onderzoekt hoe het er op dit gebied eigenlijk voor staat in de advocatuur. Uit een analyse van de ING blijkt dat technologie de advocatuur zeker kan helpen. Ondanks de nodige belemmeringen hebben veel kantoren de afgelopen jaren hierin dan ook geïnvesteerd. De ervaring is dat door de digitalisering er veel werkzaamheden veranderen; de secretaresse wordt veel meer een NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43 3097 Tijdschriften personal assistant en het automatisch uitgevoerde werk moet gecontroleerd worden. Het digitale werken kent natuurlijk ook nadelen. Vaak zijn de verbindingen slecht en is met name het werken op afstand moeizaam, maar de grootste zorg is de beveiliging van alle dossiers. N. Cloudemans-Voogd Advocatuurlijke social media – Kan de advocatuur social media zakelijk inzetten? Dat is de vraag waar auteur in deze bijdrage een antwoord op probeert te geven. Het antwoord is ; ja, social media vormen een business development tool en kunnen derhalve helpen om bepaalde gestelde doelen te bereiken. Het is bijvoorbeeld mogelijk om via social media bezoekers naar een website te trekken. Daarnaast zijn social media aantrekkelijk omdat deze het mogelijk maken om beter op de hoogte te blijven van wat er leeft en kan er, als gevolg daarvan, beter op ontwikkelingen worden geanticipeerd. Het is voor advocaten raadzaam om een social media strategie te ontwikkelen. Advocaten gebruiken voor zakelijke doeleinden vooral Linked In en Twitter. Hoewel Facebook voornamelijk wordt gezien als een privé sociaal netwerk blijkt dat succesvol zakelijk gebruik in de advocatuur mogelijk is. 2240 Rechtspleging & procesrecht Tijdschrift voor civiele rechtspleging 22e jrg. nr. 4, november 2014 Mr. I.P.M. van den Nieuwendijk De nieuwe arbitragewet bezien vanuit het perspectief van de gewone rechter – De nieuwe arbitragewet treedt op 1 januari 2015 in werking. Er wordt een overzicht gegeven van de belangrijkste wijzigingen van de arbitragewet vanuit het perspectief van de gewone rechter. Naast de afbakening van de bevoegdheid van de gewone rechter in verband met het bestaan van een geldige arbitrageovereenkomst, heeft de gewone rechter een assisterende 3098 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43 rol en een controlerende rol ten aanzien van arbitrage. Aan de orde komen onder andere de plaatsing van het arbitraal beding in algemene voorwaarden op de zwarte lijst, de institutionele wraking, de tenuitvoerlegging en vernietiging van een arbitraal vonnis, de mogelijkheid tot terugverwijzing naar het scheidsgerecht en het overgangsrecht. Tijdschrift voor de procespraktijk Nr. 5, november 2014 M.K.M. Enderink, A. Al Mansouri Nieuwe regeling buitengerechtelijke kosten – Vanuit de rechtspraktijk bestaat behoefte aan meer zekerheid over de hoogte van de toekenning van buitengerechtelijke kosten omdat procederen grote financiële risico’s met zich meebrengt. Sommige partijen durven een geschil daarom niet aanhangig te maken. In het rapport BGK-Integraal 2013 zijn aanbevelingen gedaan ter bevordering van een zo uniform mogelijke beoordeling van gevorderde buitengerechtelijke kosten. Weliswaar zijn in 2012 de Wet normering van de vergoeding voor kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte (WIK) en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten ingevoerd, deze regelingen regelen echter niet alle situaties genoemd in het rapport Voorwerk II uit 2000, dat werd gepubliceerd voordat het rapport BGK-Integraal werd uitgebracht. Er is nog een lange wet te gaan voordat uniformiteit bij de toekenning van buitengerechtelijke kosten is bereikt. S.J.W. van der Putten Beroepsaansprakelijkheid van de gerechtsdeurwaarder – Er is weinig jurisprudentie over de aansprakelijkheid van de gerechtsdeurwaarder. In deze bijdrage wordt aan de hand van literatuur en jurisprudentie de rechtsverhouding en de grondslag voor aansprakelijkheid geschetst. In een volgende bijdrage worden de beroepsfouten in de praktijk belicht. De algemene zorgvuldigheidsnorm voor deurwaarders ligt vast in de Verordening beroeps- en gedragsregels gerechtsdeurwaarders, waarin is opgenomen dat de gerechtsdeurwaarder zich gedraagt zoals een goed gerechtsdeurwaarder betaamt. De deurwaarder moet beoordelen of het verantwoord is om de ambtshandeling uit te voeren en op welke wijze dit moet gebeuren. De gerechtsdeurwaarder is contractueel aansprakelijk jegens de rekwirant indien hij een beroepsfout begaat. Het verdient aanbeveling om de overeenkomst tot ambtelijke dienstverlening als specialis van de overeenkomst van opdracht te codificeren in de Gerechtsdeurwaarderswet. Ook verdient het aanbeveling dat de KBvG in haar kwaliteitsnormen een minimumbedrag noemt waar de gerechtsdeurwaarder zich voor moet verzekeren en bestpractice voor schrijft dat de gerechtsdeurwaarder zich jegens de rekwirant voor verdergaande aansprakelijkheid moet exonereren. Advocatenblad 94e jrg. nr. 12, december 2014 T. Scheltema Reflecteren op het recht – Tijdens het afscheidssymposium voor Geert Corstens werd ingegaan op de vraag wat bezuinigingen, efficiency en ‘verbestuurlijking’ voor het het recht betekenen. De rechtspraak wordt steeds meer gezien als een overheidsdienst. Deze verzakelijking zet de verhoudingen van de trias politica machten op scherp doordat geen tegenwicht meer wordt geboden aan politiek en bestuur. Door toegenomen werkdruk komt de rechter niet meer toe aan zijn taak om te reflecteren op het recht en dat is funest voor de rechtsstaat. Een van de sprekers, Maurits Barendrecht, wees op het feit dat rechters zelf het heft in handen moeten nemen bij het bedenken van betaalbare procedures. Ybo Buruma besprak de verhouding tussen het bestuur en de burger aan de hand van de bestuurlijke boetepraktijk. 2241 Staats- & bestuursrecht De Gemeentestem 164e jrg. nr. 7412, 24 november 2014 Mr. dr. S.A.J. Munneke, Gst. 2014/111 Kroniek bestuurlijk organisatierecht – Deze kroniek behandelt de ontwikkelingen op het terrein van het bestuurlijk organisatierecht voor zover dat voor decentrale overheden, Tijdschriften in het bijzonder gemeenten, relevant is. De vorige kroniek over dit onderwerp behandelde de ontwikkelingen tot 1 oktober 2013 (Gst. 2013/130). In deze kroniek komen de ontwikkelingen aan de orde die zich nadien en tot 1 oktober 2014 hebben voorgedaan. Advocatenblad 94e jrg. nr. 12, december 2014 T. Scheltema Tombola van het Turkse recht – In Turkije wachten advocaten die ooit de leider van de Koerdische arbeiders partij PKK hebben bijgestaan, op hun berechting. De verdachte advocaten zijn van mening dat zij worden vervolgd vanwege de uitoefening van hun beroep en dat het in wezen gaat om een afrekening van premier Erdogan met zijn politieke tegenstanders. In een andere politiek getinte zaak verwees de rechter door naar het Constitutionele Hof op grond van het argument dat de 1 Sv; Richtlijn 2012/13/EU – Twee jaar na de inwerkingtreding van de wet processtukken is het het volgens auteur mogelijk te bezien hoe de verdediging in strafzaken met deze wet haar voordeel kan doen nu enige jurisprudentie over deze wet is verschenen. Daarnaast is het voor verdachten mogelijk om een direct beroep te doen op de nog niet in de Nederlandse wet geïmplementeerde Europese richtlijn betreffende het recht op informatie in strafprocedures. Auteur bespreekt het recht op inzage in processtukken, de mogelijkheid van bezwaar tegen het weigeren van inzage of het geheel niet reageren op een verzoek tot inzage en tot slot de mogelijkheid van het OM te bepalen dat bepaalde stukken wel in kunnen worden gezien, maar dat geen afschrift wordt verstrekt. Al met al bieden zowel de wet processtukken als de Richtlijn volgens auteur mogelijkheden, maar dan moet de verdediging wel beschikken over de nodige creativiteit en vasthoudendheid. zaak behandeld was door een speciale rechtbank die inmiddels is opgeheven vanwege onder meer corruptie. De verdachte advocaten willen nu dat hun zaak ook wordt voorgelegd aan het Constitutionele Hof. Tijdens eerdere zittingen in dit proces werd dit verzoek door de rechter steeds afgewezen. Tijdens de laatste zitting echter werd de zaak verdaagd tot volgend jaar mei en kregen de vervolgde advocaten hun telefoons terug en werden alle opgelegde beperkingen opgeheven. Volgens een betrokkene is het nu afwachten wat er in de tussentijd allemaal gaat gebeuren. 2242 Straf (proces)recht, penitentiair recht & criminologie Advocatenblad 94e jrg. nr. 12, december 2014 J. Baar, P. Verweijen art. 1 Wet processtukken; art. 30 lid AANWIJZINGEN VOOR AUTEURS Het verdient aanbeveling vóór het inzenden van artikelen contact op te nemen met het redactiebureau; dit kan dubbel of vergeefs werk voorkomen. • Opinies zijn in beginsel gebonden aan de omvang van één pagina. Dit is 800 woorden. • Bijdragen voor de rubriek O&M omvatten maximaal 1200 woorden. • Bijdragen voor de rubriek Reacties blijven binnen de 600 woorden Het NJB kent verschillende soorten hoofdartikelen. Voor alle artikelen en een naschrift binnen de 300 woorden. geldt dat de auteur in de eerste alinea’s duidelijk maakt aan de NJBlezers waarom dit artikel interessant is om verder te lezen. - Noten kunnen alleen bij artikelen worden geplaatst; daarin geen meningen, toelichtingen of andere uitweidingen, maar alleen vin- • Wetenschappelijke artikelen: omvang inclusief notenapparaat 3 000 tot maximaal 5 000 woorden. Uitgebreidere versies kunnen op de NJB-site worden geplaatst. Deze artikelen voldoen aan de maatstaven van het wetenschappelijk forum. Zij vermeerderen de dplaatsen. - Meestal ontvangt de auteur binnen 1 maand bericht of de inzending zal worden geplaatst. - Artikelen of andere bijdragen die elders in dezelfde of vrijwel dezelf- bestaande kennis met relevante nieuwe inzichten die methodisch de vorm zijn of worden gepubliceerd worden niet aanvaard. worden verantwoord. Bij inzending dient vermeld te worden of en waar het artikel of de Auteurs van wetenschappelijke artikelen kunnen de redactie verzoeken hun artikel aan peer review te laten onderwerpen. Meer informatie op www.njb.nl onder Voor Auteurs • Lessen voor de praktijk: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2 500 woorden. Dit is een analyse van een expert met als doel de praktijk te informeren over ‘best practices’. • Focus: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2500 woor- andere bijdrage eveneens ter plaatsing is aangeboden. - Auteurs die bij een zaak of onderwerp waarover zij in het NJB willen schrijven, betrokken zijn of zijn geweest, dienen dat in een voetnoot te vermelden met een korte uitleg van de aard van hun betrokkenheid. - Het al dan niet op verzoek van de redactie aanbieden van artikelen aan het NJB impliceert toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB. den. Deze artikelen geven een schets en ordening van interessante actuele ontwikkelingen in een deelgebied. • Essays: indicatie van de omvang 3 000 woorden. Dit is een prikkelende beschouwing over een breder onderwerp. Verwijzingen Een uitgebreide toelichting op het bovenstaande is te lezen in de brochure Schrijven voor het NJB, te vinden op www.njb.nl onder Voor Auteurs staan bij voorkeur in de tekst zelf. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43 3099 Wetgeving Een overzicht van aanhangige wetsvoorstellen en gepubliceerde staatsbladen met links naar de integrale Kamerstukken is opgenomen op de NJB-site www.njb.nl Staatsblad Financieel-economische criminaliteit 2243 - Wet tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en de Wet op de economische delicten met het oog op het vergroten van de mogelijkheden tot opsporing, vervolging, alsmede het voorkomen van financieel-economische criminaliteit (verruiming mogelijkheden bestrijding financieeleconomische criminaliteit) – Deze wet beoogt een aanscherping van de strafposities bij financieeleconomische criminaliteit alsmede een verruiming van de mogelijkheden voor opsporing, vervolging en adequate bestraffing van dit soort feiten. In de wet wordt in de eerste plaats de omschrijving van een aantal delicten verruimd en geactualiseerd, die centraal staan in de bestrijding van financieel-economische criminaliteit. Het gaat om de strafbaarstelling inzake misbruik van gemeenschapsgeld, de strafbaarstelling van witwassen en de strafbaarstellingen inzake ambtelijke corruptie en corruptie in de private sector. Ook wordt een strafverzwaringsgrond geïntroduceerd gericht op het harder aanpakken van het stelselmatig plegen van misdrijven in de sfeer van de Wet op de economische delicten. Voorts wordt een flexibel boeteplafond in het strafrecht ingevoerd zodat rekening kan worden gehouden met de draagkracht van ondernemingen die strafbare feiten plegen. Verder wordt de aftrek van kosten bij ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een wettelijke regeling voorzien. Daarnaast beoogt de wet de mogelijkheden tot opsporing van financieel-economische criminaliteit verder te verbeteren door het invoeren van een snellere procedure om te oorde- 3100 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43 len over de inbeslagneming van stukken, wanneer onder andere advocaten en notarissen zich beroepen op hun verschoningsrecht. Met de wet wordt uitvoering gegeven aan diverse toezeggingen aan de Tweede Kamer inzake de bestrijding van financieel-economische criminaliteit. Ook geeft de wet uitvoering aan de voornemens van dit kabinet, zoals vermeld in het regeerakkoord, om de financiële en georganiseerde criminaliteit hard aan te pakken. De wet komt tevens tegemoet aan enkele aanbevelingen gedaan door internationale organisaties. Inwerkingtreding op een bij kb te bepalen tijdstip. Wet van 19-011-2014, Stb. 2014, 445 (Kamerstukken 33 685) Verduidelijking rookverbod 2244 - Wet tot verduidelijking van de rookverboden in de Tabakswet, met inbegrip van een algemeen rookverbod in de horeca – Deze wet bevat twee kernen: 1. een, inhoudelijk gezien, technische modernisering van paragraaf 5 inzake de rookverboden; 2. een wettelijke verankering van het rookverbod in de horeca met daaruit voortvloeiend een schrapping van de uitzondering voor kleine cafés. De wetswijziging is in beginsel uitsluitend bedoeld om bestaande ambities duidelijker rechtstreeks in de wet te verankeren. De wettelijke verankering van het rookverbod ziet onder meer en met zoveel woorden op de horeca, zonder uitzondering voor de kleine cafés. Inwerkingtreding op een bij kb te bepalen tijdstip. Wet van 5-11-2014, Stb. 2014, 447 (Kamerstukken 33 791) Toelating van startende buitenlandse ondernemers 2245 - Besluit tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 in verband met de introductie van een grondslag voor toelating van startende buitenlandse ondernemers en het afschaffen van de meldplicht voor kort verblijf van vreemdelingen van buiten de Europese Unie – Dit besluit bevat een aanpassing van het Vb 2000 waardoor vreemdelingen van buiten de EU/EER die een innovatieve onderneming in Nederland willen starten, een verblijfsvergunning kunnen verkrijgen. In het VV 2000 en de Vreemdelingencirculaire 2000 worden nadere regels gesteld over het verlenen van de verblijfsvergunning aan startende ondernemers. Het kabinet heeft ervoor gekozen om enige flexibiliteit in de regeling in te bouwen door nog niet alle voorwaarden in het Vb 2000 op te nemen. Op dit moment worden de voorwaarden dat de vreemdeling één jaar een verblijfsvergunning als startende ondernemer mag hebben en dat de vreemdeling duurzaam over voldoende middelen van bestaan moet beschikken, in het Vb 2000 neergelegd. Verder wordt de algemene verplichting voor kort verblijvende vreemdelingen van buiten de EU om zich binnen drie dagen na binnenkomst in Nederland te melden (artikel 4.48 Vb 2000) geschrapt. Inwerkingtreding m.i.v. 01-01-2015, m.u.v. artikel I, onderdeel D (vervallenverklaring artikel 4.48 Vb 2000), dat in werking treedt m.i.v. 28-11-2014 en terugwerkt tot en met 01-01-2014. Besluit van 19-11-2014, Stb. 2014, 450 Definitie hoofdverblijf in dezelfde woning en einde voorschotregeling AOW Inwerkingtreding 2246 - Besluit tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de wet van 9 juli 2014 tot wijziging van de Algemene Ouderdomswet in verband met beëindiging van de voorschotregeling en vaststelling van een grondslag voor het stellen van regels ten aanzien van hetgeen wordt verstaan onder het hebben van het hoofdverblijf in dezelfde woning (Stb. 2014, 307) en het Besluit regels hoofdverblijf in dezelfde woning AOW (Stb. 2014, 385) – De artikelen I, onderdelen A, B, D en E, III en IV van de wet en het besluit treden in werking m.i.v. 28-112014 en werken terug tot en met 01-02-2014. De artikelen I, onderdeel C, en II, van de wet treden in werking m.i.v. 28-11-2014. Inwerkingtredingsbesluit van 18-11-2014, Stb. 2014, 451 Wetgeving Op afstand uitleesbare meetinrichtingen Inwerkingtreding 2247 - Besluit houdende vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van enkele onderdelen van de Elektriciteitswet 1998, de Gaswet en het Besluit op afstand uitleesbare meetinrichtingen en het vervallen van enkele onderdelen van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet – De in dit besluit genoemde artikelen gaan over de plaatsing van op afstand uitleesbare meetinrichtingen gedurende de grootschalige uitrol. De uitrol vindt plaats vanaf januari 2015 en resulteert op 31 december 2020 in een situatie waarin aan alle kleinverbruikers een op afstand uitleesbare meetinrichting ter beschikking is gesteld. De artikelen I, onderdeel J, artikel 26ae van de Elektriciteitswet 1998, en artikel II, onderdeel E, artikel 13e van de Gaswet, van de Wet van 26 februari 2011 tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet ter verbetering van de werking van de elektriciteitsen gasmarkt (Stb. 2011, 130) treden in werking met ingang van 01-012015. De artikelen 26ad van de Elektriciteitswet 1998 en 13d van de Gaswet vervallen met ingang van 01-012015. De artikelen 4, derde lid, en 5, derde lid, van het Besluit op afstand uitleesbare meetinrichtingen (Stb. 2011, 426) treden in werking met ingang van 01-01-2015 en artikel 5, eerste lid, onderdeel c, van dat besluit treedt in werking met ingang van 01-07-2016. Inwerkingtredingsbesluit van 19-11-2014, Stb. 2014, 453 E-sigaret 2248 - Besluit houdende tijdelijke regels met betrekking tot de elektronische sigaret (Tijdelijk warenwetbesluit elektronische sigaret) – De elektrische sigaret werd in eerste instantie in Nederland aangemerkt als geneesmiddel in de zin van artikel 1 van de Geneesmiddelenwet. Naar aanleiding van een uitspraak van het Haagse gerechtshof van 26 juni 2012 met betrekking tot de e-sigaretten van een specifieke fabrikant, is in de tweede helft van 2012 besloten de e-sigaret aan te merken als een waar in de zin van de Warenwet. Signalen over het toenemende gebruik van de e-sigaret en vragen over de veiligheid van e-sigaretten en navulverpakkingen zijn voor de Staatssecretaris van VWS aanleiding geweest om de Nederlandse Voedselen Warenautoriteit (hierna: NVWA) en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (hierna: RIVM) te vragen een signaaladvies over de veiligheid van deze producten op te stellen. Vanwege de conclusies uit het onderzoek van de NVWA en het RIVM is overgegaan tot het opstellen van dit besluit om daarmee op het gebied van de veiligheid van de e-sigaret regels te stellen. Tevens wordt door middel van de voorschriften van dit besluit informatie verschaft aan de consument over de eigenschappen van de e-sigaret. Dit besluit wordt genomen vooruitlopend op de implementatie van Richtlijn 2014/40/EU5 (hierna: herziene Tabaksproductenrichtlijn). Implementatie van deze richtlijn wordt verwacht in de eerste helft van 2016. Het besluit wordt ingetrokken zodra de herziene Tabaksproductenrichtlijn in 2016 wordt geïmplementeerd. Inwerkingtreding m.i.v. 01-02-2015. Besluit van 24-11-2014, Stb. 2014, 456 Beëindiging publieke taak Wereldomroep Inwerkingtreding 2249 - Besluit houdende vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel AA, van de Wet van 28 juni 2012 tot wijziging van onder meer de Mediawet 2008 in verband met aanpassing van de rijksmediabijdrage, beëindiging van de wettelijke taken van de Stichting Radio Nederland Wereldomroep en aanpassingen van meer technische aard (Stb. 2012, 319) – Artikel I, onderdeel AA, van de wet treedt in werking met ingang van 01-01-2015 voor zover het betreft vervanging van artikel 2.137, eerste en tweede lid, van de Mediawet 2008. Inwerkingtredingsbesluit van 20-11-2014, Stb. 2014, 461 Nieuwe wetsvoorstellen Herziening strafrechtelijke tenuitvoerlegging 2250 - Wetsvoorstel (21-11-2014) tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met een herziening van de wettelijke regeling van de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen (Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen) – Dit wetsvoorstel strekt ertoe de huidige wetgeving rondom de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen te herzien. Doelstellingen voor de tenuitvoerlegging zijn het sneller starten van de tenuitvoerlegging, het daadwerkelijk tenuitvoerleggen van straffen en het goed informeren van alle relevante partners binnen en buiten de strafrechtsketen. Daarnaast wil het kabinet ook in de fase van tenuitvoerlegging en bij de beëindiging van straffen en maatregelen de positie van slachtoffers en nabestaanden versterken. Een voorwaarde voor het bereiken van deze doelen is dat de regie op en de samenwerking binnen de uitvoeringsketen wordt versterkt. Om dit te realiseren wordt onder meer de coördinatie van de feitelijke tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen centraal belegd bij een uitvoeringsdienst van het Ministerie van VenJ, te weten het Centraal Justitieel Incassobureau (verder: CJIB). De regie op de tenuitvoerlegging komt bij de Minister van VenJ te liggen. Hiertoe wordt voorgesteld de Minister van VenJ wettelijk te belasten met de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen. Het openbaar ministerie – thans nog formeel belast met de tenuitvoerlegging – verstrekt in de nieuwe situatie alle voor tenuitvoerlegging vatbare beslissingen aan de minister. Daarnaast blijft het openbaar ministerie verantwoordelijk voor specifieke taken binnen de tenuitvoerlegging, zoals het waar dat nodig is in het kader van de tenuitvoerlegging aanbrengen van zaken bij de strafrechter, teneinde deze een vervolgbe- NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43 3101 Wetgeving slissing te laten nemen. Deze bevoegdheidsverdeling en de verdergaande centralisatie sluit volgens het kabinet aan bij de praktijk, waarbij de formele verantwoordelijkheid voor de tenuitvoerlegging en de feitelijke tenuitvoerlegging steeds verder uit elkaar zijn komen te liggen. Deze centralisatie moet de regie bevorderen op de tenuitvoerlegging als onderdeel van de strafrechtsketen en draagt bij aan een efficiënte strafrechtspleging als geheel. Naast de verschuiving van de verantwoordelijkheid in de tenuitvoerlegging worden met dit wetsvoorstel enkele andere inhoudelijke wijzigingen voorgesteld. Dit betreft onder meer een wijziging van de huidige betekeningsregeling, waarmee het mogelijk wordt gemaakt gerechtelijke mededelingen elektronisch te betekenen. Verder wordt voorgesteld de minister de bevoegdheid te geven de tenuitvoerlegging van niet-gratieerbare beslissingen – zoals onherroepelijke geldboetevonnissen onder de € 340 – te beëindigen indien met de verdere tenuitvoerlegging daarvan geen redelijk doel wordt gediend. Daarnaast wordt wettelijk voorzien in termijnen waarbinnen het vonnis moet zijn verstrekt aan de Minister van VenJ (het CJIB), zodat snel met de ten uitvoerlegging kan worden gestart. Een vierde voorbeeld van een inhoudelijke wijziging is dat wordt voorgesteld de standaardtermijn waarbinnen een taakstraf moet worden uitgevoerd te verlengen, onder schrapping van de mogelijkheid deze termijn eenmaal te verlengen. Buiten deze inhoudelijke wijzigingen wordt voorgesteld de bepalingen die zien op de tenuitvoerlegging van sancties en thans versnipperd zijn te vinden in het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering zoveel mogelijk bij elkaar te brengen in één nieuw boek binnen het Wetboek van Strafvordering. Hiertoe wordt het huidige Boek V van het Wetboek van Strafvordering integraal opnieuw vastgesteld. Kamerstukken II 2014/15, 34 086, nrs. 1-4 3102 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43 Implementatie Procedure- en Opvangrichtlijn 2251 - Wetsvoorstel (24-11-2014) tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 ter implementatie van Richtlijn 2013/32/EU van het Europees parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (PbEU 2013, L 180) en Richtlijn 2013/33/EU van het Europees parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming (PbEU 2013, L 180) – Zie de rubriek Nieuws in NJB 2014/2200, afl. 42, p. 3039. Kamerstukken II 2014/15, 34 088, nrs. 1-4 Digitale (straf)processtukken 2252 - Wetsvoorstel (24-11-2014) tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering en de Wet op de economische delicten in verband met het gebruik van elektronische processtukken (digitale processtukken Strafvordering) – Het voorliggende wetsvoorstel is van belang voor de verdere ontwikkeling van een moderne strafrechtspleging. Het beoogt het gebruik van digitale processtukken te faciliteren en te kanaliseren. Daartoe bevat het een drietal regelingen: (1) een regeling voor de integriteit van processtukken in elektronische vorm, (2) een regeling voor het elektronisch ondertekenen van processtukken, en (3) een regeling voor het langs elektronische weg doen van aangifte, indienen van verzoeken, schrifturen en klaagschriften, instellen van rechtsmiddelen en kennisnemen van processtukken. Het wetsvoorstel is gebaseerd op de volgende uitgangspunten: de gelijkstelling van papieren en elektronische documenten, het niet voorschrijven van de toepassing van bepaalde technieken, het behoud van bestaande regels en verantwoordelijkheden en ten slotte het uitgangspunt van nevenschikking. De ontwikkelingen op het gebied van de informatie- en communicatietechnologie bieden de opsporingsambtenaren de mogelijkheid een procesverbaal in elektronische vorm op te stellen en vast te leggen. Daarnaast is het mogelijk een proces-verbaal in papieren vorm te scannen zodat een proces-verbaal in elektronische vorm wordt verkregen. De voor een strafzaak relevante gegevens kunnen vervolgens langs elektronische weg aan het openbaar ministerie ter beschikking worden gesteld. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van het internet. Als de officier van justitie besluit tot strafvervolging dan kan een elektronisch strafdossier worden samengesteld, dat langs elektronische weg aan de griffie van het gerecht ter beschikking wordt gesteld. Nadat de uitspraak van de rechter onherroepelijk is, kan het strafdossier beschikbaar worden gesteld ten behoeve van de tenuitvoerlegging van het vonnis. Ook voor de justitiabelen, zoals de verdachte, diens raadsman, een slachtoffer of een getuige, kan het van belang zijn om langs elektronische weg met het openbaar ministerie of het gerecht in contact te komen, omdat daardoor sneller en eenvoudiger kan worden gecommuniceerd. Tot het moment waarop de aanlevering, het gebruik en de verwerking van schriftelijke documenten in elektronische vorm ten behoeve van een strafdossier volledig is gerealiseerd, zullen de papieren documenten door middel van scannen in een elektronisch dossier (zijnde een digitale kopie van het papieren dossier) kunnen worden opgenomen. De Archiefwet en daarop gebaseerde nadere regelgeving maken het mogelijk de papieren documenten te vervangen. Indien voldaan wordt aan de eisen van vervanging kan voor het papieren origineel een elektronisch origineel in de plaats komen. Dit wetsvoorstel geeft in de eerste plaats regels voor de integriteit van processtukken in elektronische vorm. Daaronder zijn ook begrepen de elektronische processtukken die geen schrifttekens bevatten, bijvoorbeeld elektronische bestanden van foto’s of video-opnamen. Vanwege de aansluiting bij het begrip processtukken zijn de normen van het wetsvoorstel van toepassing op de elektronische processtukken die onderdeel vormen van het strafdossier. Voor de opsporingsinstanties, het openbaar ministerie en de rechtspraak betekent dit dat zij ervoor moeten zorgdragen dat Wetgeving de integriteit van ieder processtuk kan worden nagegaan. Dit geldt ook voor processtukken die eerder als een aangifte, verzoek, deskundigenrapport of anderszins bij die instanties zijn ingediend. Dit wetsvoorstel bevat tevens een grondslag voor een nadere regeling bij algemene maatregel van bestuur voor het ondertekenen of waarmerken van elektronische processtukken met behulp van een elektronische handtekening. In de gevallen waarin de wet het vereiste stelt van het ondertekenen of waarmerken van een processtuk, is de regeling voor de elektronische handtekening van toepassing op eenieder tot wie het betreffende wettelijke voorschrift is gericht. Hiervoor kan worden verwezen naar het overzicht van de ondertekening en waarmerking van stukken, opgenomen in Bijlage I. Dit betreft in het bijzonder de officier van justitie, de rechter, de rechtercommissaris of de griffier. Dit kan onder omstandigheden ook de verdachte, een getuige, deskundige of raadsman zijn. Het wetsvoorstel geeft verder regels voor het elektronische berichtenverkeer tussen de burger en de rechterlijke macht. Dit betreft het langs elektronische weg doen van aangifte, indienen van klaagschriften, schrifturen en verzoeken, en het instellen van rechtsmiddelen door de justitiabele. Aan de indiening bij het openbaar ministerie of de rechtspraak van elektronische documenten door getuigen of getuigen-deskundigen worden geen nadere regels gesteld. De indiening kan geschieden op een wijze als voorgeschreven in het procesreglement van de rechtspraak. Het is van belang dat hierover zoveel mogelijk landelijk eenvormige kaders gelden. Ook aan de indiening van stukken door onder andere advocaten, deskundigen en de Reclassering zijn geen nadere regels gesteld. Voor de rechtstreeks belanghebbenden, zoals de verdachte of het slachtoffer, ligt dit anders. Het voorstel regelt dat zij zich voor het elektronisch doen van aangiften, het indienen van klaagschriften, schrifturen of verzoeken en het instellen van rechtsmiddelen gebruik moeten maken van een daartoe aangewezen elektronische voorziening. Kamerstukken II 2014/15, 340 90, nrs. 1-4 Strafbaarheid prostituant 2253 - Initiatiefwetsvoorstel (25-112014) tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafrecht BES, houdende de invoering van de strafbaarstelling van misbruik van prostitué(e)s die slachtoffer van mensenhandel zijn (Wet strafbaarstelling misbruik prostitué(e)s die slachtoffer zijn van mensenhandel) – Dit wetsvoorstel (initiatief van de leden Segers, Rebel en Kooiman) strekt tot strafbaarstelling van degene die seksuele handelingen verricht met een prostitué(e) terwijl hij of zij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat hij of zij daartoe is gedwongen of bewogen, dat wil zeggen een slachtoffer van mensenhandel is. In het Wetboek van Strafrecht is het uitbuiten van personen die tegen betaling seksuele handelingen verrichten expliciet strafbaar gesteld. Dergelijke uitbuiting geldt als een vorm van mensenhandel. Artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht stelt zowel het uitbuiten strafbaar als het voordeel trekken uit deze uitbuiting. Recente, wetenschappelijke analyse (de quickscan ‘Prostituant en strafrecht, quickscan van de strafrechtelijke verantwoordelijkheden van de prostituant bij mensenhandel en minderjarigheid’, mr. dr. Kai Lindenberg, RuG, 2014) laat zien dat het niet waarschijnlijk is dat ook klanten van prostitué(e)s, die gebruik maken van de diensten van een slachtoffer van mensenhandel, onder het huidige in artikel 273f geformuleerde begrip ‘voordeel trekken’ kunnen vallen. Initiatiefnemers achten het noodzakelijk dat er een eenduidige strafbepaling komt voor prostituanten die weten of redelijkerwijs moeten weten gebruik te maken van diensten van een prostitué(e) die het slachtoffer is van uitbuiting en/of mensenhandel. Daarbij hebben de initiatiefnemers, behalve naar de voorstellen van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en de genoemde quickscan, ook gekeken naar de internationale context. Kamerstukken II 2014/15, 34 091, nrs. 1-3 Ontvreemde cultuurgoederen 2254 - Wetsvoorstel (28-11-2014) tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek en enige andere wetten ter implementatie van Richtlijn 2014/60/EU betreffende teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht en houdende wijziging van Verordening (EU) nr. 1024/2012 (herschikking) (PbEU 2014, L 159) – Richtlijn 2014/60/EU beoogt een wijziging en herschikking van richtlijn 93/7/EEG teneinde de mogelijkheid voor de lidstaten te verbeteren om teruggave te verkrijgen van als nationaal beschermd bezit aangemerkte cultuurgoederen die sinds 1993 op onrechtmatige wijze buiten hun grondgebied zijn gebracht, waardoor een betere bescherming van het erfgoed van de lidstaten wordt bevorderd. Het toepassingsgebied is uitgebreid tot alle cultuurgoederen die uit hoofde van nationale wetgeving of van nationale administratieve procedures door een lidstaat zijn aangemerkt of omschreven als nationaal artistiek, historisch of archeologisch bezit in de zin van artikel 36 van het VwEU. Ter bevordering van een meer doeltreffende en uniforme toepassing van de richtlijn moet de administratieve samenwerking tussen de lidstaten worden versterkt. Hiertoe wordt het informatiesysteem interne markt (IMI) ingezet dat de uitwisseling tussen centrale autoriteiten van lidstaten zal vergemakkelijken. De termijn dat binnen 2 maanden moet worden nagegaan of het in een andere lidstaat ontdekte cultuurgoed inderdaad een cultuurgoed is in de zin van de richtlijn, is verlengd tot 6 maanden. De verjaringstermijn van een rechtsvordering tot teruggave van een cultuurgoed wordt verlengd van 1 naar 3 jaren. De bezitter van het cultuurgoed heeft verder recht op een naar omstandigheden van het geval vast te stellen billijke vergoeding, mits hij bij de verkrijging van de zaak de nodige zorgvuldigheid heeft betracht. Om een uniforme interpretatie van het begrip ‘de nodige zorgvuldigheid’ te vergemakkelijken is ten slotte een niet-limitatieve lijst van criteria opgenomen Kamerstukken II 2014/15, 34 097, nrs. 1-3 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43 3103 Wetgeving 2255 Vervolgstukken Cliëntenrechten zorg Verslag van een schriftelijk overleg (27-11-2014) over het wetsvoorstel houdende regels ter bevordering van de kwaliteit van zorg en de behandeling van klachten en geschillen in de zorg (Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg). Kamerstukken I 2014/15, 32 402, J Winstuitkering medisch-specialistische zorgaanbieders Verslag (03-12-2014) en nota naar aanleiding van het verslag (04-122014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet cliëntenrechten zorg en enkele andere wetten om het mogelijk te maken dat aanbieders van medisch-specialistische zorg, mits zij aan een aantal voorwaarden voldoen, winst uitkeren (voorwaarden voor winstuitkering aanbieders medisch-specialistische zorg). Kamerstukken I 2014/15, 33 168, F-G Vestigingseisen voor Nederlanders uit Aruba, Curaçao en St. Maarten Voorlichting van de Afdeling advisering van de Raad van State (02-122014) over het wetsvoorstel van het lid Bosman houdende regulering van de vestiging van Nederlanders van Aruba, Curaçao en Sint Maarten in Nederland (Wet regulering vestiging van Nederlanders van Aruba, Curaçao en Sint Maarten in Nederland). – De Afdeling concludeert dat een toelatingsregeling die bedoeld is voor Nederlanders uit de andere landen van het Koninkrijk, omdat zij daar wonen (of hebben gewoond), daar hoofdverblijf hebben of daar geboren zijn uit ouders met de Nederlandse nationaliteit (afstamming), tot gevolg heeft dat een onderscheid wordt gemaakt op grond van de nationale afkomst van deze personen. Op grond van de gelijkheidsgeboden en discriminatieverboden kan een dergelijk onderscheid alleen door zwaarwegende redenen worden gerechtvaardigd. De Afdeling wijst erop dat een toelatingsregeling 3104 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43 die is gericht op alle Nederlanders van elk van de drie landen Aruba, Curaçao en Sint Maarten zo breed en ongedifferentieerd is, dat er ernstige twijfels zijn of een dergelijke regeling een proportioneel middel vormt om de nagestreefde doelen, te weten bescherming van de Nederlandse openbare orde in Nederland en bescherming van het economisch welzijn door het tegengaan van een onevenredig gebruik van sociale voorzieningen zoals de bijstand, te bereiken. Daarom zijn er ook ernstige twijfels of het onderscheid naar nationale afkomst gerechtvaardigd kan worden geacht. Indien al zou moeten worden aangenomen dat er sprake is van onderscheid naar etniciteit of ras geldt dit temeer, omdat de redenen voor het maken van dergelijk onderscheid ingevolge de jurisprudentie van het EHRM nog zwaarwegender moeten zijn dan bij het onderscheid naar nationale afkomst. Naar aanleiding van de tweede voorlichtingsvraag heeft de Afdeling ook sterke twijfels of de voorwaarde van het ontbreken van een strafblad en van het beschikken over een startkwalificatie (om zich vrij te kunnen vestigen en geen aanvraag om een vestigingsvergunning te hoeven doen) een geschikt, noodzakelijk en proportioneel middel is ter bescherming van de Nederlandse openbare orde en van het economische welzijn door het tegengaan van een onevenredig gebruik van sociale voorzieningen zoals de bijstand. Deze twijfels maken dat het onderscheid naar nationale afkomst vooralsnog niet als gerechtvaardigd kan worden beschouwd. Kamerstukken II 2014/15, 33 325, nr. 11 Verticale integratie zorg Nader voorlopig verslag over (25-112014) en nadere memorie van antwoord bij (28-11-2014) en eindverslag (02-12-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet marktordening gezondheidszorg en enkele andere wetten, teneinde te voorkomen dat zorgverzekeraars zelf zorg verlenen of zorg laten aanbieden door zorgaanbieders waarin zij zelf zeggenschap hebben. Kamerstukken I 2014/15, 33 362, G-H-I Vastleggen kentekengegevens Brief van de Minister van VenJ (1711-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met de regeling van het vastleggen en bewaren van kentekengegevens door de politie. – Brief met een reactie van het kabinet naar aanleiding van de ongeldigverklaring van de richtlijn dataretentie. Kamerstukken II 2014/15, 33 542, nr. 16 Afschaffing plusregio’s Eindverslag (25-11-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen en enkele andere wetten in verband met de afschaffing van de plusregio’s. Kamerstukken I 2014/15, 33 659, I Meldplicht datalekken Nota naar aanleiding van het nader verslag (02-12-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet bescherming persoonsgegevens en de Telecommunicatiewet in verband met de invoering van een meldplicht bij de doorbreking van maatregelen voor de beveiliging van persoonsgegevens (meldplicht datalekken). Kamerstukken II 2014/15, 33 662, nr. 11 Langdurige Zorg Brief (04-12-2014) van de voorzitter van de vaste cie. voor VWS inzake het wetsvoorstel met Regels inzake de verzekering van zorg aan mensen die zijn aangewezen op langdurige zorg (Wet langdurige zorg). – Met deze brief meldt de voorzitter dat de commissie zich genoodzaakt ziet af te zien van een nadere reactie op de voorhang van het Besluit langdurige zorg nu is gebleken dat het Besluit reeds ter advisering naar de Raad van State is gestuurd en deze inmiddels advies heeft uitgebracht. Kamerstukken I 2014/15, 33 891, N Kiesrecht niet-Nederlandse ingezetenen BES-eilanden Verslag van een schriftelijk overleg (02-12-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Kieswet en de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, houdende aanpassing van de regeling met betrekking tot het kiesrecht van niet-Nederlanders bij eilandsraadsverkiezingen. Kamerstukken I 2014/15, 33 900, A Wetgeving Verkorting duur voortgezette uitkering Appa Brief van de Minister van BZK (26-11-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers en van de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer in verband met een verkorting van de duur van de voortgezette uitkering en in verband met enkele wijzigingen van technische aard (Wet verkorting duur voortgezette uitkering Appa). – Brief over uitstel beantwoording verzoek Nederlandse Genootschap van Burgemeesters (NGB) om het overgangsrecht in het wetsvoorstel op twee punten aan te passen tot het voornemen van de regering om een voorstel tot verkorting van de voortgezette uitkering opnieuw in te dienen (zie nr. 8) is uitgevoerd. Kamerstukken II 2014/15, 33 946, nr. 9 Elektronische vispas Nader voorlopig verslag (05-12-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Visserijwet 1963 om de mogelijkheid op te nemen om gegevens van de schriftelijke toestemming voor sportvisserij op de binnenwateren elektronisch te kunnen verstrekken i.p.v. uitsluitend op schrift. Kamerstukken I 2014/15, 33 947, C voorstel tot wijziging van de Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting. – Met de brieven aan beide Kamers wordt een nota van wijziging met betrekking tot de Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting toegezonden alsmede de integrale wettekst van de Herzieningswet, zoals voorgesteld na de novelle en de drie nota’s van wijziging. Kamerstukken II en I 2014/15, 33 966, nrs. 15-16, E Financieel toetsingskader pensioenen Verslag (28-11-2014), nota naar aanleiding van het verslag (04-12-2014) en brief (04-12-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling en de Invoeringsen aanpassingswet Pensioenwet in verband met aanpassing van het financieel toetsingskader voor pensioenfondsen (Wet aanpassing financieel toetsingskader). – Met de brief wordt een afschrift gestuurd van de brief aan de Tweede Kamer over de reactie van De Nederlandsche Bank (DNB) op het verzoek om af te zien van toepassing van de zogenoemde bijdrage aan hersteleis op de vaststelling van de pensioenpremies voor het jaar 2015. en enige andere wetten (Belastingplan 2015). Kamerstukken II en I 2014/15, 34 002, nrs. 77-78, C Inkomensondersteuning AOW-ers Nota van wijziging (03-12-2014) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Algemene Ouderdomswet, de Wet Financiering sociale verzekeringen, de Participatiewet en de Wet op de huurtoeslag in verband met het toekennen van een inkomensondersteuning aan personen die een uitkering ontvangen op grond van de Algemene Ouderdomswet en intrekking van de Wet mogelijkheid koopkrachttegemoetkoming oudere belastingplichtigen. Kamerstukken II 2014/15, 34 015, nr. 7 Uitvoeringswet erkenning beschermingsmaatregelen Nota naar aanleiding van het verslag (01-12-2014) over het wetsvoorstel tot uitvoering van Verordening (EU) Nr. 606/2013 van 12 juni 2013 betreffende de wederzijdse erkenning van beschermingsmaatregelen in burgerlijke zaken (PbEU 2013, L181) (Uitvoeringswet verordening wederzijdse erkenning van beschermingsmaatregelen in burgerlijke zaken). Kamerstukken II 2014/15, 34 021 nr. 6 Kamerstukken I 2014/15, 33 972, C, D (herdruk), E Financieel toezicht Eindverslag (02-12-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet bekostiging financieel toezicht in verband met de afschaffing van de overheidsbijdrage, de invoering van Europees bankentoezicht en de bestemming van door de Autoriteit Financiële Markten en de Nederlandsche Bank opgelegde dwangsommen en boetes. Kamerstukken I 2014/15, 33 957, D Beloningsbeleid banken Memorie van antwoord (28-11-2014) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht houdende regels met betrekking tot het beloningsbeleid van financiële ondernemingen (Wet beloningsbeleid financiële ondernemingen). Buitengerechtelijke geschillenbeslechting consumenten Nota naar aanleiding van het verslag (02-12-2014) over het wetsvoorstel (02-07-2014) strekkende tot Implementatie van de Richtlijn 2013/11/ EU van 21 mei 2013 betreffende alternatieve beslechting van consumentengeschillen en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004 en Richtlijn 2009/22/EG en uitvoering van de Verordening (EU) nr. 524/2013 van 21 mei 2013 betreffende onlinebeslechting van consumentengeschillen en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004 en Richtlijn 2009/22/EG (Implementatiewet buitengerechtelijke geschillenbeslechting consumenten). Kamerstukken II 2014/15, 33 982, nr. 6 Kamerstukken I 2014/15, 33 964, C Belastingwet 2015 Novelle kerntaken volkshuisvesting Brieven (01-12-2014) en derde nota van wijziging over en bij het Wets- Lijsten van vragen en antwoorden (18-11-2014) en voorlopig verslag (0412-2014) over het wetsvoorstel tot wijziging van enkele belastingwetten Opzegging sociaal zekerheidsverdrag met Marokko Verslag (01-1-2014) over het wetsvoorstel houdende goedkeuring van het voornemen tot opzegging van het op 14 februari 1971 te Rabat tot stand gekomen Algemeen Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko (Trb. 1972, 34), en het op 3 november 1972 te Rabat tot stand gekomen Administratief Akkoord betreffende de wijze van toepassing van het Algemeen Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko (Trb. 1973, 130). Kamerstukken II 2014/15, 34 052, nr. 6 Jeugdverblijven Verslag (04-12-2014) over het wetsvoorstel over het wetsvoorstel tot vaststelling van bepalingen op het gebied van jeugdverblijven (Wet op de jeugdverblijven) Kamerstukken II 2014/15, 34 053, nr. 5 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43 3105 Wetgeving 2256 Nota’s, rapporten & verslagen Fraudebestrijding Brief van de Minister van VenJ (21-11-2014) over de coördinatie van de fraudebestrijding. – Het kabinet heeft in juni 2013 besloten tot de oprichting van de ministeriële commissie aanpak fraude, met als doel een verdere versterking van de fraudebestrijding en de coördinatie daarvan. Zoals alle ministeriële commissies staat ook deze onder voorzitterschap van de Minister-President en de coördinerend bewindspersoon is de Minister van VenJ. De inspanningen zijn momenteel volledig gericht op de uitrol en implementatie van het actieplan dat volgens vier hoofdlijnen moet leiden tot een ‘ontkokerde’ en integrale manier van werken: fraudebestendige regelgeving, goed functionerende basisregistraties en een verbeterde informatiepositie, de bestrijding van faciliterende fraudefenomenen en een gerichte aanpak van fraudeurs. Deze strategie is gebaseerd op de overtuiging van het kabinet dat het antifraudebeleid alleen effectief kan zijn als de aangescherpte opsporing van fraudeurs samengaat met het wegnemen van kwetsbaarheden in beleid en regelgeving en versterking van het toezicht. De leden Gesthuizen en Berndsen hebben voorstellen gedaan voor oprichting van een nationale fraudeautoriteit en het aanstellen van een nationale fraudecommissaris. Het kabinet verkiest de geïntensiveerde coördinatie door middel van een ministeriële commissie en de inrichting van het stelsel zoals hiervoor beschreven, boven de oprichting van een fraudeautoriteit of de aanstelling van een nationale fraudecommissaris. In de eerste plaats is de huidige verdeling van verantwoordelijkheden tussen bewindspersonen helder en bestaat er bij hen of de betrokken diensten geen misverstand over de prioriteit die de fraudebestrijding heeft. In de 3106 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43 praktijk is ook niet zozeer behoefte aan een concentratie van verantwoordelijkheden bij één partij die als regisseur optreedt, maar aan een verbetering van het instrumentarium en de randvoorwaarden die partijen in staat stellen om op te treden en krachtiger samen te werken. Bovendien acht het kabinet doorzettingsmacht van één partij niet verenigbaar met de ministeriële verantwoordelijkheid. Het wenst daarom niet te tornen aan de systematiek die bewindslieden zonder inmenging van anderen verantwoordelijk maakt voor hun portefeuille. king van inwilligingspercentages uitgesplitst naar het land van herkomst van de asielzoeker. Vooral wat dit laatste punt betreft, is het immers belangrijk om een indicatie te hebben over de wijze waarop lidstaten omgaan met een asielverzoek van personen uit hetzelfde land van herkomst. Dit is immers relevante informatie in het licht van de Nederlandse ambitie om te komen tot een harmonisatie van het Europees asielsysteem waarin een vergelijkbaar asielverzoek in alle lidstaten tot dezelfde uitkomst leidt. Kamerstukken II 2014/15, 19 637, nr. 1927 Kamerstukken II 2014/15, 17 050, nr. 491 Mensensmokkel Inwilligingspercentages asielaanvragen Brief van de Staatssecretaris van VenJ (24-11-2014) over de inwilligingspercentages bij asielaanvragen. – In 2013 bedroeg het inwilligingspercentage in Nederland 61 procent. Dit percentage is berekend door het totaal aantal positieve beslissingen op asielaanvragen af te zetten tegenover alle beslissingen van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) op asielaanvragen. Bij deze positieve beslissingen is geen verder onderscheid gemaakt naar de wettelijke grondslag waarop de asielvergunning is verleend. Indien bij de berekening van het inwilligingspercentage uitsluitend rekening wordt gehouden met de positieve beslissingen waarbij op internationale gronden verblijf is toegekend, zoals dat de voorkeur heeft van het Europees Asielondersteuningsbureau (EASO), komt het inwilligingspercentage in Nederland lager te liggen. Het inwilligingspercentage in Nederland is dan 30 procent, waar het gemiddelde in de Europese Unie 29 procent betreft. In de jaarrapportage van EASO wordt hierover ook inzicht gegeven. Deze rapportage is als bijlage meegestuurd. Nederland sluit bij het vaststellen van het nationale inwilligingspercentage, steeds meer aan bij de methodiek die EASO en Eurostat hanteren. Nederland deelt immers het Europese streven om te komen tot eenduidige inwilligingspercentages, die een goede Europese vergelijking van deze percentages mogelijk maken. Het betreft dan zowel een vergelijking van de algemene inwilligingspercentages, als een vergelij- Brief van de Staatssecretaris van VenJ (24-11-2014) over de resultaten van de maatregelen die zijn genomen om mensensmokkel naar Nederland tegen te gaan. – De KMar, het OM, de politie, de IND, het COA en het Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel (EMM) hebben de afgelopen maanden intensief samengewerkt om meer zicht te krijgen op de verhoogde migratiestroom van Eritreeërs en Syriërs. Daarnaast was het doel om de georganiseerde smokkel van deze groepen op te sporen en smokkelaars te vervolgen. Hiervoor is een Landelijke Staf Grootschalig Bijzonder Optreden (LSGBO) migratiecriminaliteit, een landelijke samenwerkingsstructuur, opgericht. Vanuit de LSGBO is gestuurd op de handhaving, opsporing en intelligence van de KMar en Politie rondom de aanpak van mensensmokkel van Eritreeërs en Syriërs. In de periode mei tot en met oktober 2014 zijn meer dan 230 personen geregistreerd voor aan mensensmokkel gerelateerde incidenten. Verder zijn ruim 110 verdachten aangehouden. De IND, KMar en Politie hebben de reisroutes en modus operandi van de smokkelaars dan wel de faciliteerders, zoals reisagenten, in dit proces onderzocht. Dit hebben ze onder meer gedaan aan de hand van gehoren van asielzoekers. Hierdoor was het mogelijk om binnen een kort tijdsbestek een beter beeld te krijgen van de migratiestromen en modus operandi van de mensensmokkel van Eritreeërs en Syriërs naar Nederland. Uit dit beeld blijkt dat het merendeel van de Eritreeërs en Syriërs via de zuidelijke lidstaten, met name via Ita- Wetgeving lië, het Schengengebied binnenkomt. Deze migranten gebruiken vervolgens verschillende vervoersmiddelen om door te reizen naar andere lidstaten, waaronder Nederland. De LSGBO heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan de aanpak van mensensmokkel. Daarom heeft de bewindsman besloten dat het werk van de LSGBO binnen de bestaande organisaties structureel wordt voortgezet. In Europees verband zijn maatregelen getroffen om mensensmokkel naar de EU nog effectiever aan te pakken. Het project illegale immigratie van het European Multidisciplinary Platform Against Crime Threat (EMPACT) richt zich specifiek op de bestrijding van mensensmokkel naar en binnen het Schengengebied. Binnen dit project worden verschillende operationele acties door de lidstaten uitgevoerd om mensensmokkel aan te pakken. In 2015 zal onder leiding van Frankrijk en in nauwe samenwerking met Nederland en het Verenigd Koninkrijk een operationele actie worden uitgevoerd om mensensmokkel vanuit de zuidelijke lidstaten naar Noorden West Europa tegen te gaan. Daarnaast is een liaison van het OM geplaatst in Italië. Kamerstukken II 2014/15, 28 638, nr. 127 met die van de Belastingdienst is gebleken dat op 16 juni j.l. 42 ambtenaren lid waren van een OMG. Daarnaast is 1 lidmaatschap bij het Rijk door eigen melding aan het licht gekomen. Bij het Rijk werken er 2, bij de rechterlijke macht en de provincies geen, bij gemeenten 13, bij de waterschappen 1 en bij Defensie 27. Met deze preciezere cijfers kunnen verdere stappen genomen worden. De minister acht het wenselijk dat betrokken overheidswerkgevers signaleringen dat zij OMG-leden in hun dienst hebben, zullen laten volgen door passende maatregelen. In die gevallen waarbij bekend is dat een medewerker van Defensie (burger of militair, waaronder reservist) lid is van een OMG wordt de medewerker hierop aangesproken. Tijdens dit gesprek worden de eventuele consequenties van het lidmaatschap geschetst, afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het geval en de aard van de functie. Daarnaast wordt bezien of de gedragingen aanleiding kunnen zijn voor ontslag of dat binnen de mogelijkheden van de wet de Verklaring van Geen Bezwaar van de desbetreffende medewerker dient te worden ingetrokken. Kamerstukken II 2014/15, 28 684, nr. 424 Ambtenaren-outlaws Brief van de Minister van VenJ (24-112014) over de mogelijkheid om het aantal mensen in overheidsdienst dat lid is van een Outlaw Motorcycle Gang (OMG) terug te dringen. – Alle overheden en overheidsonderdelen onderschrijven de norm dat het ongewenst is dat ambtenaren, ook in privésituaties, willens en wetens verkeren in omgevingen met personen die min of meer structureel normen en wetten overtreden, of beraden zich daarop. Er zijn in 2014 als gevolg hiervan geen bij de politie bekende OMG-leden bij de overheid meer werkzaam die in 2013 niet al bij de overheid werkzaam waren. De aanpak is als volgt. De politie brengt, op basis van eigen constateringen actief in kaart wie lid zijn van OMG’s. Zij doet dat op basis van fysieke waarneming van de zogenaamde club colours in combinatie met identificatie, en eigen verklaringen van personen die melden lid, supporter of hang around te zijn. Uit vergelijking van deze gegevens van politie Recidivecijfers Brief van de Staatssecretaris van VenJ (24-11-2014) bij de toezending van het WODC-onderzoek met de meest recente recidivecijfers. – Deze cijfers geven een compleet beeld van de recidiveontwikkeling in de periode 2002–2010, waarover eerder een kabinetsdoelstelling is vastgesteld. De rapportage bevat tevens een verdiepend onderzoek naar de mogelijke verklaringen van de geconstateerde afname van de recidive. Daarbij staat de vraag centraal of aannemelijk kan worden gemaakt dat het kabinetsbeleid uit de onderzochte periode gericht op een dadergerichte aanpak heeft bijgedragen aan de gemeten afname van de strafrechtelijke recidive onder jeugdige daders en volwassen ex-gedetineerden. Het is de onderzoekers gelukt om op basis van het nu beschikbare cijfermateriaal en de nu beschikbare technieken, hierover voorzichtige conclusies te trekken. Op basis van dit onderzoek stelt de staatssecreta- ris vast dat, naast andere factoren, de dadergerichte aanpak binnen het gevoerde kabinetsbeleid een belangrijke rol heeft gespeeld bij de afname van recidive. Dit geeft hem voldoende vertrouwen om het ingezette beleid voort te zetten. In 2007 nam het toenmalige kabinet zich voor het ‘7-jaars’ percentage recidivisten in de periode 2002–2010 met 10 procentpunten terug te brengen: bij ex-gedetineerden van circa 75% naar 65% en bij jeugdige daders van circa 60% naar 50%. Voor de groepen waarvoor de recidivedoelstellingen werden geformuleerd is de recidive tussen 2002 en 2010 gedaald. Onder ex-gedetineerden is de afname van de recidive het grootst. Van alle volwassenen die in 2010 een penitentiaire inrichting verlieten, had 47,3% binnen twee jaar een nieuw justitiecontact naar aanleiding van enig misdrijf. Van degenen die in 2002 uitstroomden, was dit nog 56,6%. In de populatie van jeugdige daders met een strafzaak is de recidive ook afgenomen, maar minder sterk dan bij de ex-gedetineerden. De daling deed zich ook later voor, vanaf 2006. Over het geheel genomen is de prevalentie van recidive binnen twee jaar met 4,1 procentpunten gedaald, van 39,5% in 2002 naar 35,4% in 2010. Ook andere dadergroepen zijn in beeld gebracht. Ook daar is het beeld bemoedigend, zij het dat voor deze groepen de daling zich in het laatste waarnemingsjaar niet lijkt voort te zetten. Dit geldt voor de ex-JJI-pupillen, voor ex-reclassenten en voor de totale populatie van volwassen daders. De verschillen zijn niet groot, maar de stijging is wel opmerkelijk, aangezien in de vier laatste Recidiveberichten van het WODC steeds sprake was van een daling van de strafrechtelijke recidive, in alle sectoren van de strafrechtpleging. Mede naar aanleiding van dit onderzoek is besloten nog eens kritisch te kijken naar het kwaliteitssysteem van erkende gedragsinterventies. In 2005 zijn er een tiental kwaliteitscriteria opgesteld, waaraan gedragsinterventies moeten voldoen en is de Erkenningscommissie Gedragsinterventies Justitie ingesteld. De bewindsman wil het kwaliteitssysteem van gedragsinterventies aanpassen en het systeem meer op één NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43 3107 Wetgeving lijn brengen met ontwikkelingen op het terrein van kwaliteitsverbetering in de forensische zorg, jeugdzorg en methodiekontwikkeling in de penitentiaire en justitiële jeugdinrichtingen. De focus op recidivevermindering blijft, maar het kan eenvoudiger en goedkoper. Hij verwacht de Kamer in het voorjaar van 2015 hierover nader te kunnen informeren. Kamerstukken II 2014/15, 29 270, nr. 94 Politie en strafrecht Brief van de Minister van VenJ (2111-2014) met een reactie op het rapport ‘Politiemensen over het strafrecht’ en in het bijzonder over het punt daaruit dat de terugkoppeling vanuit het Openbaar Ministerie en de rechtspraak richting de politie over een strafzaak verbetering behoeft. – In 2012 is door de Radboud Universiteit in opdracht van Politie en Wetenschap onderzoek verricht naar de beleving van uitvoerende politiemensen over het strafrechtelijk vervolg van hun werk. Uit het onderzoek blijkt dat de ondervraagde politieagenten van mening zijn dat het strafrecht niet altijd voldoende aansluit op hun eigen werkzaamheden en daaraan onvoldoende ondersteuning biedt. Deze constatering richt zich op drie thema’s: de eisen die aan het bewijs worden gesteld, de hoogte van de opgelegde straffen en de toepassing van voorlopige hechtenis. Uit het onderzoek blijkt dat de meeste politiemensen gemotiveerd zijn; ook zij die in het onderzoek aangeven ongenoegen te voelen. Een deel komt tot een zekere relativering, zowel over het strafrecht als over de taak en positie van de politie. Het onderzoek geeft volgens de minister een nuttige analyse van de opvatting van politiemensen over de werking van de strafrechtketen. Hij ziet echter geen aanleiding voor maatregelen bovenop de maatregelen die hij voor een goede werking van de strafrechtketen reeds heeft getroffen. Deze maatregelen maken onderdeel uit van het programma Versterking Prestaties Strafrechtketen. Kamerstukken II 2014/15, 29 279, nr. 213 Versterking Prestaties Strafrechtketen (VPS) Brief van de Minister van VenJ (2111-2014) met een voortgangsrappor- 3108 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43 tage op het gebied van de Versterking Prestaties Strafrechtketen. – De rapportage is als bijlage bij deze brief te vinden. Aan de ingezette koers wordt vastgehouden. Een groot aantal verbeterslagen is gemaakt of gaande. De planning van het wetgevingsprogramma is in overleg met de ketenpartners aangepast. In de voortgangsrapportage is de doelstelling van het programma op dit punt dan ook aangepast; het wetgevingsprogramma zal niet in het jaar 2016 maar in 2017 worden afgerond. De aanpak van de werkhoeveelheden bij het OM heeft, door het tijdelijk aantrekken van juristen en de vorming van een Centraal Voorraadteam voor de verwerking van pieken in te beoordelen zaken, het beoogde effect. Het aantal te beoordelen zaken daalt conform verwachting. Hierdoor stijgt de omvang van het onderhanden werk. De start van het project ‘Mobiel Effectief Op Straat’ (MEOS) heeft op 17 november j.l. plaatsgevonden. Gefaseerd vindt een eerste uitrol in een proefsituatie plaats van 1000 smartphones. Bij een voorspoedig verloop zal binnen enkele maanden de zogenaamde Digibon-functionaliteit aan MEOS worden toegevoegd, waarmee veelvoorkomende overtredingen kunnen worden afgehandeld, zoals verkeersovertredingen en feiten die met een strafbeschikking kunnen worden afgedaan. Met de smartphone wordt het strafbare feit dan zonder papieren bon afgehandeld. In maart 2015 zullen nadere besluiten worden genomen over het verdere tempo van uitrol van MEOS. Kamerstukken II 2014/15, 29 279, nr. 215 Invloed griffierecht op aantal (handels)zaken Brief van de Minister van VenJ (2411-2014) waarin wordt gereageerd op berichtgeving dat het aantal handelszaken met financieel belang dat door de rechter in eerste aanleg is behandeld met 26 procent is gedaald. – Op 2 april 2014 publiceerde de Raad voor de rechtspraak op zijn website het bericht dat uit onderzoek van de Raad blijkt dat het aantal handelszaken met financieel belang dat door de rechter in eerste aanleg is behandeld, tussen 2010 en 2013 met 26 procent is gedaald. De analyses van de Raad voor de rechtspraak zouden er op wijzen dat de hogere griffierechttarieven het beroep op de rechter bij dit soort zaken aanzienlijk hebben geremd. Op 14 april 2014 publiceerde de Raad het rapport ‘In de schaduw van de rechter - Individuele en maatschappelijke kosten en baten van de juridische infrastructuur’. Behalve op het onderzoek van de Raad wordt in deze brief ingegaan op het WODC-onderzoek ‘Evaluatie competentiegrensverhoging 2011’, een wetenschappelijk forum over ‘Daling handelszaken onderzocht’ en een evaluatie van de Stichting Economisch Onderzoek. Het onderzoek van de Raad is een theoretisch model dat de bredere maatschappelijke effecten van individuele beslissingen over het al dan niet starten van een rechtszaak in kaart beoogt te brengen. Door de heffing van griffierechten is volgens het model in 2012 naar schatting ca. 1 miljard euro aan transacties weggevallen of tenminste anders verlopen dan zonder griffierechten het geval zou zijn geweest. Het WODC heeft onderzoek gedaan naar de daadwerkelijke ontwikkelingen tussen 2009 en 2012. Het WODC concludeert op basis van analyse van de ontwikkeling van de feitelijke – dus niet theoretisch berekende – instroom- en uitstroomcijfers dat veranderingen in de hoogte van de griffierechten geen sterk effect op de instroom van zaken hebben gehad. De dalende trend in het aantal civiele zaken blijkt al te zijn ingezet in 2009. Dus vóór de invoering van de Wet griffierechten burgerlijke zaken, die plaatsvond in november 2010. WODC en Raad hebben naar aanleiding van het verschijnen van deze twee onderzoeksrapporten een wetenschappelijk forum georganiseerd. Twee onafhankelijke wetenschappers – dr. P.A.T.M. Geurts (Universiteit Twente, Methoden en Technieken) en dr. B.C.J. Van Velthoven (Universiteit Leiden, Rechtseconomie) – werd gevraagd de onderzoeken kritisch tegen het licht te houden. Een verslag van die bijeenkomst is onlangs gepubliceerd op de website van het WODC. Het verslag bevat tevens de repliek van de onderzoekers en een nawoord van het WODC en de Raad. Uit het verslag van het symposium valt op te maken dat de twee wetenschappelijk referenten de conclusie van de Raad – dat hogere griffierechten de daling Wetgeving van handelszaken hebben veroorzaakt – niet onderschrijven. Kamerstukken II 2014/15, 29 279, nr. 216 Dublin-overdracht Italië Brief van de Staatssecretaris van VenJ (20-11-2014) over de uitspraak van 4 november 2014 van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak van de familie Tarakhel tegen Zwitserland (No. 29217/12). – De zaak gaat over de Dublin-overdracht van een Afghaans echtpaar en hun zes minderjarige kinderen naar Italië door de Zwitserse autoriteiten. Verzoekers hebben bij het EHRM gesteld dat een terugkeer naar Italië in strijd zou zijn met artikel 3 EVRM (verbod op een onmenselijke behandeling). Verzoekers wezen op de systematische tekortkomingen in het Italiaanse opvangsysteem en het ontbreken van afdoende garanties voor een goede opvang. Nederland heeft, evenals Italië, Noorwegen, Zweden en het Verenigd Koninkrijk, als derde partij geïntervenieerd in de procedure. Verzoekers – een echtpaar en hun vijf oudste kinderen – zijn per boot Italië binnengekomen en hebben daarna in Zwitserland een asielaanvraag ingediend. In Zwitserland is een zesde kind geboren. De Zwitserse autoriteiten hebben een Dublinclaim op Italië gelegd, omdat gelet op de EU-Dublinverordening Italië verantwoordelijk zou zijn voor de asielaanvraag. Het Hof overweegt dat de opvang van asielzoekers in Italië weliswaar niet te vergelijken valt met Griekenland, maar dat bij terugsturen naar Italië wel de mogelijkheid bestaat dat asielzoekers in overbevolkte en slecht gefaciliteerde opvang terechtkomen, of helemaal geen opvang krijgen. Families met kinderen zijn bovendien een extra kwetsbare groep. Het EHRM acht dat een ontoereikende garantie is gegeven voor een bij de leeftijd van de kinderen passende ontvangst bij terugkeer. Bij gebreke van gedetailleerde en betrouwbare informatie over de specifieke opvangfaciliteit, de materiële opvangvoorzieningen en het behoud van de gezinseenheid, beschikten de Zwitserse autoriteiten over onvoldoende garanties dat het gezin zou worden opgevangen op een wijze die voor de leeftijd van de kinderen passend zou zijn. Daarom acht het EHRM het in deze zaak noodzakelijk dat garanties worden verkregen voorafgaand aan de overdracht. De uitspraak van het EHRM heeft consequenties voor de overdracht van gezinnen met minderjarige kinderen door alle Dublinlanden naar Italië. In die gevallen zijn garanties van de Italiaanse autoriteiten nodig. De garanties dienen concreet te waarborgen dat het gezin bijeen wordt gehouden en de opvang passend is voor de leeftijd van de kinderen. Momenteel wordt door de IND bij de Italiaanse autoriteiten gevraagd op welke wijze deze individuele garanties, in individuele zaken kunnen worden verkregen. Het is nog niet bekend hoe de Italiaanse autoriteiten daarop zullen reageren. Kamerstukken II 2014/15, 29 344, nr. 122 Total Loss Absorbing Capacity banken Brief van de Minister van Financiën (17-11-2014) over het Total Loss Absorbing Capacity (TLAC) concept. – Op 10 november jl. is door de Financial Stability Board (FSB) een formeel conceptvoorstel gepubliceerd voor een Total Loss Absorbing Capacity (TLAC), een minimumvereiste voor de hoeveelheid bail-inbaar kapitaal en schuld die mondiale systeemrelevante banken in de toekomst zullen moeten aanhouden. In deze brief wordt ingegaan op de belangrijkste elementen van dit recente voorstel, de verhouding tot het Europese bail-in-raamwerk, het Nederlandse standpunt en het verdere proces. Kamerstukken II 2014/15, 32 013, nr. 86 Big data en profilering Brief van de Minister van EZ (19-112014) over big data en profilering. – Deze brief, die mede namens de Minister van BZK en de Staatssecretaris van VenJ is geschreven, vormt een aanzet tot een kabinetsvisie op de fenomenen big data en profilering in de private sector, in relatie tot het recht op privacy en het recht op gelijke behandeling. De ontwikkeling van informatie- en communicatietechnologie en het internet zorgen voor een snelgroeiende stroom aan gegevens die vaak herleidbaar zijn tot personen. Deze grote hoeveelheid gegevens, vaak aangeduid met de term big data, kan steeds beter worden geanalyseerd en gebruikt voor tal van nieuwe toepassingen. Om de maatschappelijke en economische potentie van big data ten volle te benutten is het belangrijk dat de gebruiker met vertrouwen gebruik maakt van het internet en de daarmee verbonden apparatuur. Een van de pijlers voor het vertrouwen is de manier waarop met de gegevens wordt omgegaan. Gebruikers willen erop kunnen vertrouwen dat hun privacy daarbij wordt gerespecteerd en dat ze op grond van hun persoonsgegevens niet worden gediscrimineerd. Deze brief gaat nader in op het economisch en maatschappelijk potentieel van big data en profilering en beschrijft tegelijkertijd hoe de wet daarbij bescherming biedt tegen een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer en een ongelijke behandeling. Waar de wet niet altijd aansluit op de praktijk van big data en profilering zullen, bovenop het voldoen aan de formele eisen van de wet, andere manieren moeten worden gevonden om het vertrouwen van de burger te borgen, zodat hij zijn data beschikbaar kan blijven stellen voor innovatief gebruik van big data en profilering. Deze brief verkent welke mogelijkheden daartoe bestaan. De brief richt zich op het gebruik van big data en profilering in de private sector. Het gebruik van big data in de publieke sector, meer in het bijzonder in het domein van de veiligheid, zal aan bod komen in een advies van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid over het thema ‘big data, veiligheid en privacy’. Dit advies is gevraagd door de Ministers van VenJ en BZK, en wordt medio 2015 verwacht. Kamerstukken II 2014/15, 32 761, nr. 78 Integratiebeleid Brief van de Minister van SZW (21-11-2014) over de voortgang van de Agenda Integratie het afgelopen jaar. – In de bijlage bij deze brief is het volledige overzicht meegestuurd van de voortgang langs de drie lijnen uit de Agenda: ‘omgaan met anderen en verinnerlijken van waarden’, ‘grenzen stellen en opvoeden’, ‘meedoen en zelfredzaamheid’. In het in november verschenen Jaarrapport Integratie 2014 van het CBS, dat ook met deze brief wordt aangeboden, wordt geconstateerd dat er op onderdelen NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43 3109 Wetgeving vooruitgang is geboekt op de emancipatie van migranten. Goed nieuws is dat de criminaliteitscijfers onder migranten zijn teruggelopen en dat de achterstand in het onderwijs ten opzichte van autochtone Nederlanders in 2013 kleiner is geworden. Toch is er nog steeds sprake van een aanzienlijke sociaaleconomische achterstandspositie van migranten. De economische recessie treft migranten harder dan autochtonen. Daarnaast is de hoge werkloosheid onder migrantenjongeren zorgelijk. In de brief wordt vervolgens ingegaan op de oplopende maatschappelijke spanningen naar aanleiding van de situatie in het Midden-Oosten, het onderzoek onder Nederlandse moslimjongeren dat tot commotie heeft geleid en de benodigde inzet van overheid en samenleving. zorgers van cliënten met een Wlzindicatie ook recht zouden hebben op respijtzorg vanuit Jeugdwet of Wmo 2015, zou dit tot dubbele bekostiging leiden. Voor kortdurend eerstelijns verblijf onder de Zvw is bepalend dat het gaat om een tijdelijke behoefte van de verzekerde aan medisch noodzakelijk verblijf in verband met geneeskundige zorg. De medische noodzaak tot geneeskundige zorg van voorbijgaande aard moet de verzekerde zelf aangaan (en niet de mantelzorger van de verzekerde). In afwachting van onderbrenging in de Zvw per 2016 wordt eerstelijns verblijf voor één jaar via een subsidieregeling gefinancierd, de subsidieregeling eerstelijns verblijf 2015. Wlz cliënten vallen buiten deze subsidieregeling. Kamerstukken II 2014/15, 33 578, nr. 13 Kamerstukken II 2014/15, 32 824, nr. 79 Eerstelijnszorg Parlementaire enquête Woningcorporaties Brief van de Staatssecretaris van VWS (21-11-2014) over kortdurende zorg met verblijf en de vraag wie waarvoor verantwoordelijk is na 1 januari 2015. – In de bijlage bij deze brief wordt uitvoerig ingegaan op verblijf met kortdurende zorg in het gemeentelijk domein (Jeugdwet en Wmo 2015), in de Zvw en in de Wlz waarbij ook wordt stilgestaan bij de huidige situatie in de AWBZ. Het gemeentelijk domein (Wmo 2015/Jeugdwet) is verantwoordelijk voor het ondersteunen van mantelzorgers van cliënten zonder een Wlz-indicatie. Een belangrijke vorm van ondersteuning kan zijn het bieden van respijtzorg, dat wil zeggen: zorg waardoor een mantelzorger tijdelijk ontlast wordt van zijn taak. Als onderdeel van de aan cliënten te verstrekken voorziening kan een gemeente ervoor kiezen deze in te vullen door kortdurend verblijf in een instelling in te kopen. Indien er tijdens de respijtzorg wijkverpleging noodzakelijk is dienen gemeenten en zorgverzekeraars hierover afspraken te maken. Indien er sprake is van een thuiswonende verzekerden met een Wlz-indicatie komt logeeropvang (om de mantelzorg te ontlasten) ten laste van de Wlz. Indien iemand een indicatie heeft voor de Wlz, kan door de mantelzorger geen beroep worden gedaan op respijtzorg vanuit het gemeentelijk domein. Indien mantel- Lijst van vragen en antwoorden (vastgesteld 21-11-2014) inzake het parlementaire onderzoeksrapport ‘Ver van huis’ van de Parlementaire enquêtecommissie Woningcorporaties (Kamerstuk 33 606, nr. 4) aan resp. de Minister voor WRD (nr. 11) en de enquêtecommissie (nr. 12). – De Minster heeft de beantwoording van de vragen voorzien van een algemenere inleiding. De openbare verhoren, de analyses, de conclusies en aanbevelingen van de enquêtecommissie tonen aan dat toegelaten instellingen in het verleden zijn afgeweken van hun kerntaak. De enquêtecommissie noemt als de klassieke kerntaak van de toegelaten instelling het zorg dragen voor de huisvesting van mensen die daar niet zelfstandig toe in staat zijn. De enquêtecommissie uit hiermee dezelfde opvatting over het stelsel als de regering. De regering heeft onlangs een novelle op het wetsvoorstel Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting ingediend (Kamerstuk 33 966). Met het wetsvoorstel Herzieningswet inclusief de novelle wordt beoogd de gestelde ambitie om de toegelaten instellingen meer te laten focussen op hun kerntaak te bereiken. Het wetsvoorstel bevat voorstellen waarmee een flink aantal aanbevelingen in wetgeving omgezet wordt. Het betreft dan bijvoorbeeld de afbakening van het werkdomein van toege- 3110 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43 laten instellingen, de positie van huurders en gemeenten, de inrichting van het externe toezicht en de regeling en positionering van het WSW. Andere aanbevelingen, zoals de aanbevelingen over het toezicht op het WSW, vragen een nadere analyse. Het wetsvoorstel voorziet erin dat het stelsel van toegelaten instellingen verbeterd wordt, maar een goede regulering zal om onderhoud en nieuwe maatregelen blijven vragen. De parlementaire enquêtecommissie Woningcorporaties hecht er aan om te benadrukken dat zij de gestelde feitelijke vragen heeft beantwoord op basis van de resultaten van haar onderzoek en in lijn met de conclusie en aanbevelingen die zij op basis daarvan heeft geformuleerd in haar rapport. Vragen die zich buiten de reikwijdte van het onderzoek en/of de conclusies en aanbevelingen van de enquêtecommissie bevinden zijn zo goed mogelijk in lijn met het rapport van een antwoord voorzien. Er worden 134 vragen beantwoord. Kamerstukken II 2014/15, 33 606, nrs. 11 en 12 Bijzondere bevoegdheden in de digitale wereld Brief van de Ministers van BZK en Defensie (21-11-2014) met het kabinetsstandpunt ter zake van het advies van de Commissie evaluatie Wiv 2002 (commissie Dessens) inzake bijzondere bevoegdheden in de digitale wereld. – In haar advies komt de commissie tot de conclusie dat de techniekafhankelijke interceptiebepalingen van de Wiv 2002 op basis van het onderscheid tussen de ether en de kabel niet meer te rijmen valt met de snel voortschrijdende technologische ontwikkelingen op het gebied van dataverkeer en communicatie. Aanpassing van de desbetreffende bepalingen in de Wet op de inlichtingenen veiligheidsdiensten 2002 (Wiv 2002) (i.c. de artikelen 25 t/m 27) acht de commissie dan ook aangewezen. Het kabinet is alles afwegende met de commissie van oordeel dat het maken van onderscheid tussen niet-kabelgebonden en kabelgebonden communicatie door de technologische ontwikkelingen op het vlak van communicatie is achterhaald en dat het desbetreffende technologieafhankelijke onderscheid in de Wiv 2002 dient te komen vervallen, mits Wetgeving tegelijkertijd wordt voorzien in een duidelijk normatief kader met toereikende waarborgen. Door de enorme groei van de hoeveelheid gegevens die in de wereld wordt geproduceerd (en elke twee tot drie jaar verdubbelt) en het feit dat inmiddels ongeveer 90% van alle telecommunicatie via kabelnetwerken verloopt is het kabinet, met de commissie Dessens, van oordeel dat er een nieuwe balans gevonden moet worden tussen veiligheid en privacy. Het kabinet is tot de conclusie gekomen dat een technologieonafhankelijke en daarmee ook toekomstbestendige herformulering van de bevoegdheden tot interceptie (als bedoeld in de artikelen 26 en 27 van de Wiv 2002) is aangewezen, zij het onder gelijktijdige aanscherping van bestaande en introductie van nieuwe waarborgen. In de huidige wet is reeds limitatief vastgelegd op welke wijze de diensten door gebruikmaking van de aan hen toegekende bevoegdheden op het recht op privacy een inbreuk mogen maken. In alle gevallen moet daarbij worden voldaan aan de eisen van noodzakelijkheid, proportionaliteit en subsidiariteit. Deze bevoegdheidsuitoefening is bovendien uitsluitend toegestaan als het belang van de nationale veiligheid daartoe noodzaakt. Van oudsher werd tot voor kort aangenomen dat hoe dichter bij de inhoud van telecommunicatie wordt gekomen, des te groter de inbreuk op grondrechten wordt. Het onderscheid tussen inhoud en nietinhoud is echter niet het enige bepalende element bij het vaststellen van de ernst van de inbreuk en bij het daarop toe te snijden model van toestemming. Evenzeer is van belang de schaal waarop de gegevens worden verzameld en hoe ingrijpend de gehanteerde methodiek voor (verdere) verwerking van de gegevens is voor de privacy van de burger. In het licht daarvan wordt in het nieuwe stelsel voor de interceptie van telecommunicatie (bulk) op hoofdlijnen een drietal fasen onderscheiden. Deze hoofdlijnen zullen – ter vervanging van de huidige artikelen 26 (verkenning van de communicatie) en 27 (ongerichte interceptie niet-kabelgebonden telecommunicatie) – in het voor te bereiden wetsvoorstel nader worden uitgewerkt en toegelicht. De onderscheiden fasen zijn: 1) doelgericht verwerven van telecommunicatie, 2) voorbewerken van de geïntercepteerde telecommunicatie, en 3) (verder) verwerken van de telecommunicatie. Ter verduidelijking zijn de hiervoor genoemde fasen in het interceptiestelsel in een diagram, die als bijlage bij deze brief is gevoegd, weergegeven. Daarbij is in het kort aangeduid welke activiteiten de onderscheiden fasen omvatten alsmede de waarborgen die ter zake in het nieuwe wettelijk stelsel zullen worden neergelegd. Van fase tot fase wordt in oplopende mate inzicht verkregen in de persoonlijke levenssfeer. De waarborgen die in de wet zullen worden opgenomen, worden zwaarder naarmate de persoonlijke levenssfeer van individuen indringender in beeld komt. Voor de uitoefening van de bevoegdheid tot intercepteren van kabelgebonden telecommunicatie als hier bedoeld zal in de praktijk de medewerking vereist zijn van de desbetreffende netwerkaanbieder. Deze vorm van interceptie is altijd aan een bepaald onderzoeksdoel van de diensten verbonden. De ministeriële toestemming tot interceptie (last) geldt daarbij als een wettelijke opdracht aan een netwerkaanbieder om medewerking te verlenen aan de interceptie. Waar het gaat om het gebruik van de aldus geïntercepteerde telecommunicatie voor het inlichtingenproces kan dat betrekking hebben op zowel gebruik van geïntercepteerde metadata als op de inhoud van de telecommunicatie. Alleen voor dit laatste is op dit moment in artikel 27 van de Wiv 2002 het vereiste van ministeriële toestemming gesteld. De vorm van metadata-analyse waarbij wordt beoogd subjecten te identificeren en zicht te krijgen op patronen zal in het nieuwe stelsel worden onderworpen aan de wettelijk vast te leggen eis van ministeriële toestemming. De uitwisseling van grote hoeveelheden ruwe gegevens (bulkdata) door de AIVD en MIVD met buitenlandse collega-diensten zal worden onderworpen aan ministeriële toestemming. De Wiv 2002 zal daarop worden aangepast. Kamerstukken II 2014/15, 33 820, nr. 4 Evaluatie Wet controle op rechtspersonen Brief van de Minister van VenJ (nr. 2) (18-11-2014) ter beantwoording van een aantal vragen over de evaluatie Wet controle op rechtspersonen en verslag van een schriftelijk overleg (nr. 3) (vastgesteld 20-11-2014) over hetzelfde onderwerp. – De minister legt o.a. uit dat De Wcr is opgesteld om met het verstrekken van risicomeldingen fraude en misbruik van rechtspersonen tegen te gaan. De wet Bibob is opgesteld om te voorkomen dat het openbaar bestuur ongewild georganiseerde misdaad faciliteert met vergunningen, subsidies, aanbestedingen en vastgoedtransacties. Beide instrumenten versterken elkaar door screening van rechtspersonen. Daar waar het toezicht op rechtspersonen doorlopend wordt uitgevoerd, vindt controle op grond van de wet Bibob aan de voorkant plaats, dat wil zeggen op de beoordeling voorafgaand aan het verstrekken van subsidies, vergunningen of het aanbesteden of aangaan van transacties. Raakvlak bestaat tussen de twee toepassingsgebieden, bijvoorbeeld wanneer malafide ondernemers door middel van een rechtspersoon fraude plegen of vergunningen of onterechte subsidies aanvragen. Vanwege dit raakvlak is het op grond van artikel 6, onderdeel g, van het Besluit controle op rechtspersonen voor het Landelijk Bureau Bibob (LBB) mogelijk om informatie op te vragen uit de registratie van het toezicht op rechtspersonen. Zo verzoekt het LBB met enige regelmaat netwerktekeningen. Kamerstukken II 2014/15, 33 857, nrs. 2 en 3 Evaluatie Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens Verslag van een schriftelijk overleg (19-11-2014) met de Minister van VenJ over een brief inzake de Evaluatie van de Wet bewaarplicht telecommunicatie- en internetgegevens (Kamerstuk 33 870, nr. 1). – Het verslag is als volgt opgebouwd: I. 1. Inleiding; 2. De wetsgeschiedenis en Europese regelgeving inzake de bewaarplicht van verkeersgegevens; 2.1 Notificatie; 2.2 De bewaartermijn; 2.3 Kosten; 2.4 Effectiviteit van de wet; 2.5 Privacy; 2.6 Omzetting richtlijn in de landen van de Europese Unie; 2.7 Evaluatie van de richtlijn; NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43 3111 Wetgeving 3. Het bewaren en beveiligen van de gegevens in de praktijk; 3.1 De toezichthouders; 3.2 De aanbieders; 3.3 Verzoek om inzage eigen verkeers- en locatiegegevens; 4. Het gebruik van historische verkeersgegevens in de praktijk; 4.1 Relevantie van de opgeslagen gegevens; 4.2 Notificeren en vernietigen; 4.3 Wat wordt er bewaard? 4.4 Relatief weinig ingezet; 4.5 De bruikbaarheid van de bewaarde gegevens; 4.6 Alternatieven voor de bewaarplicht? 5. Het gebruik van historische verkeersgegevens in cijfers II. Reactie van de Minister. Kamerstukken II 2014/15, 33 870, nr. 2 Wetenschapsvisie 2025 Brief van de Minister en Staatssecretaris van OCW en de Minister van EZ (25-11-2014) bij de aanbieding van de ‘Wetenschapsvisie 2025: keuzes voor de toekomst’ alsmede het rapport ‘Drijfveren van onderzoekers’ van het Rathenau Instituut en een advies over de governancestructuur van NWO. – De ‘Wetenschapsvisie 2025: keuzes voor de toekomst’ bevat de kabinetsreactie op het Interdepartementaal Beleidsonderzoek Wetenschappelijk onderzoek en de beleidsreacties op de AWT-adviezen ‘Boven het maaiveld’ en ‘Maatwerk in onderzoeksinfrastructuur’. Met de visie wordt tegemoet gekomen aan de nog openstaande punten bij de NWO- en KNAW-evaluatie en wordt uitvoering gegeven aan een reeks toezeggingen die als bijlage bij de visie zijn opgenomen. De bewindslieden beschouwen de ‘Wetenschapsvisie 2025: keuzes voor de toekomst’ als het wetenschapsbudget in de zin van artikel 16a en 17 van de NWO-wet. Alle documenten zijn als bijlage bij deze brief te vinden. Kamerstukken I 2014/15, 34 ooo VIII, B Herstelbemiddeling binnen het strafrecht Geleidende brief (nr. 1) en Initiatiefnota (nr. 2) (27-11-2014) ‘De toepassing van herstelbemiddeling binnen het strafrecht’ van het lid Recourt. – Deze initiatiefnota dient ter verbetering van de positie van het slachtoffer in het strafrecht door het toepassen van herstelbemiddeling. Met de toepassing van herstelbemiddeling wordt tevens beoogd tegemoet te komen aan de emotionele 3112 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43 behoeften van de verdachte en het verlichten van de druk op het rechtssysteem. Het is een duurzame oplossing; de uitkomst van de herstelbemiddeling wordt door zowel het slachtoffer als de verdachte ondersteund. De initiatiefnota is opgedeeld in 4 paragrafen. De eerste paragraaf gaat in op de motivatie achter de initiatiefnota en het concrete doel ervan. Ook wordt dieper ingegaan op de huidige positie van het slachtoffer. De tweede paragraaf verduidelijkt wanneer, hoe en in welke vorm herstelbemiddeling kan plaatsvinden. In de derde paragraaf worden de vooren nadelen van de verschillende vormen van herstelbemiddeling benoemd. Deze voor- en nadelen zijn gebaseerd op meningen van experts uit het veld. Er bestaat nog geen wetenschappelijk onderzoek om deze meningen te onderbouwen. In de laatste paragraaf wordt vervolgens vastgesteld of de toepassing van herstelbemiddeling binnen het strafrecht inderdaad een positieve bijdrage aan de positie van het slachtoffer kan leveren. Ook worden er aanbevelingen gedaan om de meerwaarde van herstelbemiddeling binnen het strafrecht voor het slachtoffer te vergroten. De nota mondt uit in een aantal aanbevelingen. Kamerstukken II 2014/15, 34 093, nrs. 1-2 Centraal aandeelhoudersregister tegen witwassen Geleidende brief (nr. 1) en Initiatiefnota (nr. 2) (28-11-2014) ‘Het centraal aandeelhoudersregister in de strijd tegen witwassen’ van de leden Gesthuizen en Markies. – In 2010 werd naar ruwe schatting 16,2 miljard euro witgewassen in Nederland. Witwassen houdt in dat illegaal verkregen vermogen legaal wordt gemaakt, zodat de illegale herkomst niet langer zichtbaar is. De Nederlandse regering heeft geen inzicht in de voornaamste witwasrisico’s en in de resultaten van witwasbestrijding, terwijl de gegevens er wel zijn. Ons land is bovendien één van de kwetsbaarste landen in de EU gebleken als het gaat om het witwassen van crimineel geld. Door de Europese Commissie is inmiddels in het kader van de herziening van de antiwitwasrichtlijn voorgesteld om een zogenaamd UBO-register in te stellen. In dit register dienen kort gezegd alle rechtspersonen in de EU zelf informatie over hun uiteindelijke belanghebbende bij te houden. Deze informatie zal minimaal moeten bestaan uit de namen, geboorteplaats, geboortedata, nationaliteit, contactgegevens, het aantal aandelen, categorieën van aandelen en het aandeel van de aandeelhouder in de controle. Het UBO-register moet ervoor zorgen dat cliëntenonderzoeken door financiële instellingen en vrije beroepsbeoefenaren goed kan worden uitgevoerd. Om privacyredenen is het door de Minister van VenJ voorgestelde centraal aandeelhoudersregister echter niet openbaar toegankelijk. Het register is alleen toegankelijk voor de aandeelhouders, notarissen en overheidsdiensten zoals Justis, Bureau Bibob, de Belastingdienst, bijzondere opsporingsdiensten, veiligheids- en inlichtingendiensten, politie en OM. Het zal naar verwachting per 1 januari 2016 ingevoerd worden en ondergebracht worden bij het Handelsregister van de Kamer van Koophandel. Maar de verplichting tot het verrichten van cliëntenonderzoek strekt zich zoals hiervoor reeds is vermeld niet alleen uit tot het notariaat. Andere financiele instellingen en vrije beroepsbeoefenaren die dezelfde verplichting hebben op grond van de Wwft blijven aangewezen op het onbetrouwbare aandeelhoudersregister van artikel 2:194 BW, het beperkte handelsregister van de Kamer van Koophandel, de verklaringen van derden en zoekmachines op internet. De inititatiefnemers doen dan ook de volgende Aanbevelingen: 1. Maar het centraal aandeelhoudersregister toegankelijk voor alle Wwftinstellingen om de transparantie, rechtszekerheid en het voorkomen van misbruik en witwaspraktijken te verbeteren. 2. Onderzoek op welke manier de privacy van de aandeelhouders daarbij het best kan worden gewaarborgd. Dit kan bijvoorbeeld door wettelijk vast te leggen dat Wwft-instellingen verplicht zijn tot geheimhouding, of hen per inzage te laten tekenen voor geheimhouding. Kamerstukken II 2014/15, 34 095, nrs. 1-2 Nieuws 2257 Geloofwaardigheid homo asielzoekers Een asielzoeker moet aanvullend bewijs leveren van mogelijke vervolging wegens homoseksuele gerichtheid. Maar de overheid mag daarbij niet te zware eisen stellen. Dat heeft het EU-Hof geantwoordt op vragen van de Raad van State. H et gaat om het arrest van het EU-Hof van 2 december 2014 in de gevoegde zaken C-148/13–C-150/13, A, B, C tegen de Staatssecretaris van VenJ. A, B en C hebben in Nederland een asielaanvraag ingediend met een beroep op hun vrees om in hun land van herkomst te worden vervolgd wegens hun homoseksualiteit. Hun aanvragen werden afgewezen omdat hun beroep op vervolging wegens seksuele gerichtheid niet geloofwaardig werd geacht. De Raad van State vroeg het Europese Hof van Justitie welke grenzen het Unierecht stelt aan de verificatie van de seksuele gerichtheid van asielzoekers. In zijn arrest van 2 december 2014 merkt het Hof vooraf op dat de verklaringen van een asielzoeker over diens seksuele gerichtheid slechts het uitgangspunt van de onderzoeksprocedure vormen en dat daarvoor bevestiging nodig kan zijn. De wijze waarop de bevoegde autoriteiten deze verklarin- gen en het tot staving van de asielaanvragen overgelegde bewijsmateriaal beoordelen, moet echter in overeenstemming zijn met het Unierecht en met name met de door het Handvest gewaarborgde grondrechten, zoals het recht op eerbiediging van de menselijke waardigheid en het recht op eerbiediging van het privé- en het familie- en gezinsleven. Bovendien moet deze beoordeling op individuele basis plaatsvinden en moet daarin rekening worden gehouden met de individuele situatie en de persoonlijke omstandigheden van de verzoeker (waartoe factoren behoren zoals achtergrond, geslacht en leeftijd). Aanwijzingen Vervolgens verschaft het Hof een aantal aanwijzingen ten aanzien van de wijze van de beoordeling door de nationale autoriteiten. De eerste aanwijzing stelt dat als een asielzoeker vragen, gesteld vanuit met homoseksuelen verbonden stereotype opvattingen, niet weet te beantwoorden, dat op zich geen voldoende grond biedt voor de conclusie dat hij niet geloofwaardig is. Ten tweede mogen de nationale autoriteiten in voorkomend geval weliswaar ondervragingen uitvoeren ter beoordeling van de feiten en omstandigheden betreffende de gestelde seksuele gerichtheid, maar zijn ondervragingen over de details van de wijze waarop deze asielzoeker praktisch invulling geeft aan zijn seksuele gerichtheid, in strijd met de door het Handvest gewaarborgde grondrechten. Ten derde beklemtoont het Hof dat het als bewijs aanvaarden, zoals verscheidene asielzoekers hebben gesteld, dat zij homoseksuele handelingen moeten verrichten, dat zij zich aan ‘tests’ onderwerpen om hun homoseksualiteit te bewijzen of dat zij video-opnamen van hun intieme handelingen moeten overleggen, afbreuk doet aan de menselijke waardigheid, waarvan het Handvest de eerbiediging waarborgt en dat dergelijke elementen bovendien niet noodzakelijkerwijs bewijswaarde hebben. Ten vierde kan, gelet op de gevoeligheid van vragen over iemands persoonlijke levenssfeer en zijn seksualiteit, uit het enkele feit dat deze persoon, wegens zijn terughoudendheid bij het onthullen van intieme aspecten van zijn leven, niet meteen heeft verklaard homoseksueel zijn, niet de conclusie worden getrokken dat hij niet geloofwaardig is. 2258 Richtsnoeren voor ‘vergeten worden’ Internetzoekmachines moeten wereldwijd het EU-recht om vergeten te worden eerbiedigen. Meldingen dat koppelingen naar specifieke websites verwijderd zijn, moeten achterwege blijven. Over deze en andere richtsnoeren hebben de privacy toezichthouders van de EU-lidstaten overeenstemming bereikt. D e Europese privacy-toezichthouders, verenigd in de ‘artikel 29’ werkgroep, heeft de richtsnoeren opgesteld om duidelijk te maken op welke wijze het arrest van het EU-Hof in de zaak C-131/12, Google Spain tegen C. door hen zal worden toegepast. Uitspraak Hof De exploitanten van internetzoekmachines zijn volgens het Hof gegevensverwerkers en als zodanig verantwoordelijk voor verwerking van persoonsgegevens in de zin van artikel 2 van Richtlijn 95/46/EG inzake bescherming van persoonsgegevens. De exploitant van een internetzoek- machine moet op verzoek van een belanghebbende onder bepaalde voorwaarden de koppeling naar een webpagina met informatie over die persoon uit de resultatenlijst verwijderen. Bij afwijzing van een dergelijk verzoek mag deze persoon de kwestie aan de bevoegde toezichthouder of rechter voorleggen, zodat de benodigde controle kan worden uitgevoerd en een besluit kan worden genomen in overeenstemming met hun bevoegdheden onder nationaal recht. NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43 3113 Nieuws Richtsnoeren De artikel 29 werkgroep heeft nu richtsnoeren uitgebracht waarin wordt beschreven op welke wijze de uitspraak door hen geïmplementeerd zal worden. Het document bevat een algemene interpretatie van de uitspraak en concrete criteria die een consistente klachtenafhandeling moeten verzekeren. Hoewel iedereen het recht heeft op gegevensbescherming onder Europees recht, zullen de toezichthouders de focus leggen op klachten waarin er een link is tussen betrokkene en de EU. De klachten zullen worden behandeld als formele klachten volgens artikel 28, lid 4 van de richtlijn. Hiernaast is het bijzonder belangrijk voor de effectiviteit van de gegevensbescherming dat EU recht niet omzeild kan worden. Dit betekent dat de vereiste verwijdering van de relevante gegevens moet worden gerealiseerd op alle relevante domei- nen, ook op .com domeinen. Het argument dat internetgebruikers doorgaans via hun nationale domeinen zoeken biedt onvoldoende bescherming van persoonsgegevens. Een ander punt is dat in de praktijk aan internetgebruikers vaak zichtbaar wordt gemaakt dat er specifieke koppelingen naar websites om redenen van gegevensbescherming niet zichtbaar zijn. Dit doet afbreuk aan het doel van de-listing. Exploitanten van zoekmachines wordt geadviseerd een algemene opmerking op hun website te plaatsen dat er zoekresultaten kunnen ontbreken in verband met gegevensbescherming. Ook websitebeheerders hoeven niet geïnformeerd te worden over de verwijdering van de koppeling naar hun website. Een dergelijke mededeling valt zelfs in veel gevallen onder verwerking van persoonsgegevens en is niet legitiem zonder rechtsgrond. De artikel 29 werkgroep moe- digt de exploitanten van zoekmachines wel aan om de criteria beschikbaar te maken die worden gehanteerd bij de behandeling van verwijderingsverzoeken. Verder heeft de werkgroep dertien concrete criteria opgesteld op basis van een eerste analyse van tot dusver ontvangen klachten. Deze criteria kunnen worden gebruikt bij het bepalen of in overeenstemming met de gegevensbeschermingswetgeving is gehandeld. De criteria zullen worden toegepast in overeenstemming met nationale wetgeving en moeten worden gezien als flexibel werkinstrument. Elk criterium moet worden toegepast in het licht van de beginselen die het Hof heeft vastgesteld en specifiek in het licht van het publieke belang bij toegang tot de informatie. http://www.minbuza.nl/ecer/nieuws/ 2014/12/ alwaar de richtsnoeren kunnen worden 2259 Parlementen sinds Lissabon Nationale parlementen hebben hun Europese invloed geleidelijk verstevigd. Veel parlementen gebruiken de instrumenten uit het Lissabon verdrag actief. De Tweede Kamer is hiervan een toonbeeld: met grote toewijding heeft zij een sterke positie ingenomen in het interparlementaire netwerk, een grote bijdrage geleverd aan het Europese besluitvormingsproces en een ambitieuze agenda opgesteld. D it stelt Ellen Mastenbroek, Universitair hoofddocent Bestuurskunde van de Radboud Universiteit. In opdracht van de Tweede Kamer heeft zij een evaluatieonderzoek uitgevoerd naar het gebruik van de Lissaboninstrumenten. Het eindrapport, getiteld ‘Gericht op Europa: nationale parlementaire controle op Europese besluitvorming na het Verdrag van Lissabon’ is op 3 december aangeboden aan de Voorzitter van de Tweede Kamer. 3114 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43 Grip op besluitvorming Gelekaartprocedure Een van de doelen van het Verdrag van Lissabon was om de rol van nationale parlementen te vergroten. Zo moest er door het verdrag meer duidelijkheid komen over de verdeling van de verantwoordelijkheid: welke zaken moet Europa doen en welke zaken kunnen de EU-lidstaten beter zelf regelen? Hiervoor is in het Verdrag van Lissabon de subsidiariteitstoets in het leven geroepen. Een ander gevolg van het Verdrag van Lissabon is dat niet alleen de nationale parlementen, maar ook het Europees Parlement meer te zeggen krijgt over Europese besluitvorming. Het onderzoeksteam heeft door heel Europa gesprekken gevoerd met parlementariërs en hun staf, op zoek naar parlementaire activiteit na ‘Lissabon’. Het doel was om aanbevelingen te formuleren voor de Kamer, met het oog op het versterken van grip op de Europese besluitvorming. Het rapport mondt uit in drie aanbevelingen: wees selectief, werk samen, vereenvoudig bestaande instrumenten. De Tweede Kamer krijgt in het rapport het advies om de gelekaartprocedure selectief en gericht in te zetten, in aanvulling op de dagelijkse overleggen met de regering over het Europabeleid. Dat vergt actieve samenwerking met gelijkgezinde parlementen. Voor zo’n actieve inzet is het aanstellen van een rapporteur een nuttig instrument. In Europa kan de Kamer zich inspannen voor langere deadlines voor de gele kaart. Dat is een goede inzet voor het aankomende Nederlandse EU-voorzitterschap in de eerste helft van 2016. Ook de conferenties die de beide Kamers in die periode zullen organiseren, bieden daarvoor een platform. Bestaande instrumenten kunnen worden vereenvoudigd. Het rapport is te vinden op www. tweedekamer.nl STRAFRECHT Onder redactie van: Prof. mr. C.P.M. Cleiren Prof. mr. J.H. Crijns Dr. mr. M.J.M. Verpalen Boek: ISBN 9789013120349 10e druk 3300 pagina’s ¤ 265 (incl. btw) Online: ¤ 105,00 (excl. btw) NIEUW IN 5 TOT 10 MINUTEN TOT DE KERN VAN DE ZAAK Alle artikelen van het actuele Wetboek van Strafrecht In ‘Tekst & Commentaar Strafrecht’ vindt u alle artikelen van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze er per 1 juli 2014 uitzagen. Om de toepassing van de wet in de praktijk te vereenvoudigen, zijn alle artikelen voorzien van deskundig commentaar dat steeds eenzelfde opbouw heeft - wat het lezen sterk vergemakkelijkt. De auteurs hebben bovendien verwijzingen opgenomen naar voor de praktijk belangrijke richtlijnen en aanwijzingen voor vervolging, strafbeschikking en transactie. Aanvullende wetteksten Daarnaast vindt u in deze uitgave de volgende wetteksten met wederom deskundig commentaar op de voor de praktijk belangrijkste onderdelen: • Penitentiaire beginselenwet • Beginselenwet verpleging TBS-gestelden • Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen • Opiumwet • WVW 1994 • Wet administratieve handhaving verkeersvoorschriften • Euthanasiewet Prijswijzigingen voorbehouden. Meer informatie en bestellen op www.kluwer.nl/tekstencommentaar TEKST & COMMENTAAR Kunt u zonder? Universitair Nieuws Wilt u dat uw (juridische) proefschrift of dat van iemand die u kent aangekondigd wordt in deze rubriek dan kunt u het proefschrift en een samenvatting sturen naar het redactiebureau; zie colofon. Oraties Mijn broeders hoeder? Ingrijpen in een ander land bij zaken als massamoord, of niet? Dat is het dilemma waar de internationale gemeenschap mee worstelt. Prof. drs. H.A. (Herman) Schaper besprak dit vraagstuk in zijn oratie op 5 december jl. bij de aanvaarding van de Peter Kooijmans wisselleerstoel aan de Universiteit Leiden. Volgens het Handvest van de VN is een mandaat van de Veiligheidsraad nodig voordat landen, voorbij gaande aan de soevereiniteit, om humanitaire redenen in een ander land kunnen ingrijpen. In zijn oratie `Ben ik mijn broeders hoeder?’ behandelt Schaper de situatie die ontstaat als landen zoals Rusland en China hun vetorecht uitoefenen. Moet de internationale gemeenschap dan toch actie ondernemen om de lijdende bevolking te beschermen? In antwoord op de behoefte aan ingrijpen op humanitaire gronden, ontwikkelde Canada het concept Responsibility to protect. Dit is in 2005 door de VN omarmd. Het uitgangspunt is dat overheden verplicht zijn om hun burgers te beschermen tegen geweld of de gevolgen van rampen. Als een land dat niet kan of wil, heeft de internationale gemeenschap een verantwoordelijkheid, waarbij uiteindelijk ook militair ingrijpen een optie is. Hiervoor is echter nog steeds het mandaat van de Veiligheidsraad nodig. Daardoor biedt in de praktijk dus ook Responsibility to protect geen volledige houvast voor humanitaire interventie. Wel is het beginsel sinds 2005 26 keer aangehaald in resoluties van de Veiligheidsraad. Van proportionaliteit naar professionaliteit Op 9 december 2014 hield prof. mr. dr. H.D. van Romburgh, hoogleraar aanbestedingsrecht aan de Rijksuniversiteit Groningen, zijn oratie: ‘Quod non est in actis ... Van proportionaliteit naar professionaliteit’. Binnen de Europese Unie staat het interstatelijk handelsverkeer als één van de pijlers van het Europees recht centraal. Interstatelijk handelsverkeer is alleen mogelijk bij een voldoende borging van non-discriminatie naar nationaliteit en het gelijkheidsbeginsel. Een dergelijke waarborg bestaat alleen bij voldoende transparantie. Dat beogen de Europese richtlijnen met betrekking tot het verstrekken van overheidsopdrachten te bereiken. De Nederlandse wetgever heeft met de Aanbestedingswet 2012 niet alleen de Europese richtlijnen in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd, maar ook een nationale invulling gegeven aan onder meer het begrip proportionaliteit. Van Romburgh schetst in zijn oratie de complexiteit van de aanbestedingsregelgeving. Zeker bij casuïstische regelgeving als de onderhavige lijkt het minder verstandig Europeesrechtelijke begrippen nationaal nader in te vullen. Dat is veel meer een zaak van de rechter. Daarnaast heeft het Europese Hof van Justitie immers altijd het laatste woord. Het meer regelen dan Europeesrechtelijk noodzakelijk, kan risico’s met zich brengen ten aanzien van flexibiliteit door aanbestedende diensten. Dat kan de doelmatigheid en de mogelijkheden voor innovatie beperken. Van Romburgh suggereert om de koers te verleggen van een palet regels gericht op onder meer proportionaliteit naar een streven naar professionaliteit. Ook de Europese Commissie heeft afgelopen zomer een voorzichtig voornemen daartoe uitgesproken. Promoties Bestuuraansprakelijkheid bij stichtingen Al sinds de zestiende eeuw nemen stichtingen deel aan het maatschappelijk verkeer. Pas in 1957 is de stichting als rechtspersoon in de wet verankerd. De regeling van en over het bestuur is summier en niet duidelijk. Een toezichthoudend orgaan is in het geheel niet van een wettelijke basis voorzien. De wet gaat er vanuit dat het toezicht op het reilen en zeilen van (het bestuur van) de stichting bij het Openbaar Ministerie in goede handen is. Van dat toezicht zijn weinig sporen in de rechtspraak te vinden. Uit het in art. 2:285 lid 1 BW opgenomen ledenverbod en de beperkte bevoegdheid van derden om leden van het bestuur te benoemen, art. 2:285 lid 2 BW volgt, naar uit de wetsgeschiedenis blijkt, dat het hoogste gezag binnen de stichting bij het bestuur dient te berusten. De overheid gedraagt zich op vele terreinen, zoals sociale woningbouw, onderwijs en zorg alsof titel 6 van boek 2 BW (de stichting) niet geldt voor die stichtingen waarin de overheid overwegende invloed heeft of wenst te hebben. Ook de structuur en inrichting van de Stichting NLFI (houder van aandelen ABNAMRO, ASR en SNS) is duidelijk in strijd met de wet. Het hoogste gezag binnen die stichting berust bij de Minister van Financiën en niet bij het bestuur. Het aantal stichtingen in Nederland neemt sterk toe. Zo steeg het aantal van 2011 tot 2014 van 160.000 tot 202.000. Voor stichtingen die een onderneming in stand houden gelden nadere regels. Het begrip onderneming komt in vele wetten en besluiten voor, zoals in de Wet op de Ondernemingsraden, de Wet op de omzetbelasting, de Wet op de Vennootschapsbelasting als ook in het Handelsregisterbesluit. Geen der in de wet of rechtspraak ontwikkelde definities luiden gelijk. Voor bestuursaansprakelijkheid is voornamelijk relevant of de stichting materieel gezien onderworpen is aan de heffing van de vennootschapsbelasting. Met name speelt dat een rol bij de aansprakelijkheid van bestuurders bij niet tijdige melding van de betalingsonmacht der verschuldigde loon-, omzet- en/of vennootschapsbelastingbelasting en of accijns en in geval de stichting failliet is verklaard. Onderzoek is gedaan naar de vraag of die bestuursaansprakelijkheid en de aansprakelijkheid van de toezichthouders, zoals die al bekend was bij de kapitaalvennootschappen, ook bij stichtingen tot wasdom is gekomen en of de beperkte wettelijke regeling van de stichting daar al dan niet een NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43 3117 2260 Universitair Nieuws belemmering voor vormt. Mede gezien ontbrekende dan wel afwijkende wetgeving zijn de mogelijkheden om bestuursleden en leden van de raad van toezicht van een stichting aansprakelijk te stellen, beperkter. Voor wat de aansprakelijkheid van leden van de raad van toezicht betreft wordt betoogd dat het niet nodig is dat de rechtspraak haar toevlucht neemt tot art. 6:162 BW bij de vraag of de raad van toezicht haar taak naar behoren heeft verricht, nu sprake is van een contractuele relatie tussen de stichting en de raad van toezicht namelijk een overeenkomst van opdracht. Wetsvoorstellen zijn gedaan tot aanpassing van structuur en inrichting van de stichting en in het bijzonder ten aan zien van de raad van toezicht waarbij taak en aansprakelijkheid wordt geregeld en waarin is bepaald wanneer het bestuur de verplichting heeft die raad in te stellen De rechtspraak van de laatste vijfentwintig jaren inzake interne en externe bestuursaansprakelijkheid ex 2:9 en 6:162 BW is in ogenschouw genomen waarbij telkens is nagegaan of dat aldus ook toepasselijk is bij de al dan niet ondernemende stichting. In het bijzonder is aandacht besteed aan de feitelijke beleidsbepaler (art. 2:138/248 lid 7 BW), waar mede tegen de achtergrond van de rechtspraak over dat zelfde begrip in de Invorderingswet wordt geconcludeerd dat het terzijde schuiven van de formele bestuurder ten onrechte als eis wordt gesteld. Voorts is extra aandacht besteed aan de administratieplicht (art. 2:10 BW) en publicatieplicht (art. 2:394 BW) in het kader van de bestuursaansprakelijkheid in faillissement. Frits Udo promoveerde op 19 november 2014 aan Maastricht University. Zijn promotor was prof. mr. C.A. Schwartz. Mr. F.W. Udo Bestuuraansprakelijkheid bij de ondernemende stichting Een handelseditie wordt verwacht in 2015. Wilsdelegatie in het erfrecht Mag in een testament aan een derde de bevoegdheid worden verleend om – na erflaters overlijden – te bepalen wie, bijvoorbeeld, de erfgenamen zijn 3118 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43 of wie als executeur optreedt? Ofwel, in hoeverre is wilsdelegatie in het erfrecht geoorloofd? In het proefschrift van Nathalie Bauduin staat deze vraag centraal. Het proefschrift heeft tot doel de civielrechtelijke grenzen van wilsdelegatie in het erfrecht bloot te leggen. Het belang hiervan is gelegen in een praktische behoefte om flexibel te kunnen testeren. Met een flexibel testament kan namelijk optimaal, zowel civiel- als fiscaalrechtelijk, worden ingespeeld op de omstandigheden ten tijde van het overlijden. Het proefschrift is opgedeeld in drie delen. In het eerste deel wordt nagegaan of het Nederlandse erfrecht een algemeen delegatieverbod kent. Aan de hand van de bestudering van het beginsel van testeervrijheid (hoofdstuk 1), de algemene aard van de uiterste wilsbeschikking (hoofdstuk 2) en een vergelijking met het Duitse beginsel van die materielle Höchstpersönlichkeit (hoofdstuk 3), wordt schoon schip gemaakt met de idee van een algemeen erfrechtelijk delegatieverbod. Noch de testeervrijheid, noch het algemene karakter van de uiterste wilsbeschikking, noch de geldigheidsvereisten van art. 4:42 lid 3 BW – met name het vereiste dat van erflater verlangt dat hij persoonlijk zijn uiterste wilsbeschikking maakt – spreken een dergelijk algemeen delegatieverbod expliciet of impliciet uit. Het tweede deel van het onderzoek betreft de vraag naar de grenzen van wilsdelegatie ten aanzien van de inhoud van de uiterste wilsbeschikking. Indien erflater de inhoud van zijn uiterste wilsbeschikkingen wil delegeren, waarmee dient dan rekening te worden gehouden? Ofwel: aan de hand van welk criterium of welke criteria kan worden beoordeeld in hoeverre wilsdelegatie ten aanzien van de inhoud van een uiterste wilsbeschikking geoorloofd is (hoofdstuk 4)? En wat is er op grond van dit criterium of deze criteria dan concreet mogelijk (hoofdstuk 5)? Kort samengevat kan worden gesteld dat de sleutel van het vraagstuk naar de toelaatbaarheid van wilsdelegatie ten aanzien van de inhoud van een uiterste wilsbeschikking gelegen is in de opvatting van het bepaaldheidsvereiste dat geldt voor iedere soort uiterste wilsbeschikking. Deze opvatting van het bepaaldheidsvereiste kan worden achterhaald door bestudering van de materiële aard van de te onderscheiden soorten uiterste wilsbeschikkingen. Hierbij geldt dat een goederenrechtelijke aard tot een striktere opvatting van het bepaaldheidsvereiste leidt dan een verbintenisrechtelijke aard. In het derde deel – tot slot – staan de grenzen van wilsdelegatie ten aanzien van de werking van een uiterste wilsbeschikking centraal. Omdat wilsdelegatie ten aanzien van de werking van een uiterste wilsbeschikking kan worden verwezenlijkt met behulp van voorwaarden, wordt in dit deel ingegaan op de vraag in hoeverre wilsafhankelijke voorwaarden in het erfrecht zijn toegestaan (hoofdstuk 6). Naar voren komt dat wilsafhankelijke voorwaarden zijn toegestaan, mits de voorwaarde niet bewerkstelligt dat er wordt gehandeld in strijd met het wezen van de beschikking en de ander (de gedelegeerde) bij het maken van zijn beslissing steeds de redelijkheid en billijkheid in acht neemt. Een handelen met inachtneming van de redelijkheid en billijkheid voorkomt namelijk een willekeurig handelen. Omdat de redelijkheid en billijkheid in het gehele vermogensrecht een belangrijke plaats inneemt, zal voor willekeur niet gauw gevreesd hoeven te worden. De belangrijkste conclusie uit het proefschrift is dat wilsdelgatie niet per definitie ongeoorloofd is. Spreken over het leerstuk van ongeoorloofde wilsdelegatie dient dan ook passé te zijn en plaats te maken voor het ‘leerstuk van wilsdelegatie’. Bauduin zal op 19 december 2014 haar proefschrift verdedigen aan de Radboud Universiteit. Haar promotoren zijn prof. mr. B.M.E.M. Schols en prof. mr. F.W.J.M. Schols. Mr. N.V.C.E. Bauduin Wilsdelegatie in het erfrecht Publicaties vanwege het Centrum voor Notarieel Recht, deel XI Kluwer 2014, 412 p., € 59 ISBN 978 90 1312 728 7 (onder embargo tot 20 december 2014) Personalia NVOR/Mentink Award CCBE Human Rights Award Op 28 november 2014 ontving Ali Mohammad de NVOR/Mentink award voor zijn artikel ‘Instellingen voor hoger onderwijs op de markt’, verschenen in het Nederlands Tijdschrift voor Onderwijsrecht en Onderwijsbeleid (NTOR 2013, nr. 3). Deze prijs wordt eens per twee jaar uitgereikt voor het door de jury als best beoordeelde artikel, boek of publicatie van een debuterend auteur op onderwijsrechtelijk gebied en is bedoeld ter aanmoediging en bevordering van nieuwe en innovatieve publicaties. De plenaire vergadering van de Council of Bars and Law Societies of Europe (CCBE) heeft de Human Rights Award 2014 verleend aan Valdênia Aparecida Paulino Lanfranchi, een Braziliaanse advocate die haar leven heeft gewijd aan de bescherming en verdediging van de meest kwetsbare groepen in de favela’s van Brazilië. De CCBE vertegenwoordigt de Balies van 32 lidstaten en 13 geassocieerde landen en hiermee meer dan 1 miljoen Europese advocaten. Sinds 2007 kent de CCBE jaarlijks een Human Rights Award toe aan een advocaat of organisatie van advocaten die eer heeft gebracht aan de advocatuur door handhaving van de hoogste waarden van professioneel en persoonlijk gedrag op het gebied van de mensenrechten. Piet Gilhuis-scriptieprijs 2014 Uit acht ingezonden scripties koos de jury als winnaar de scriptie van: Miranda Geelhoed, ‘Naar een Europees Actierecht voor milieuorganisaties? De wenselijkheid van een handhavingsrol van milieuorganisaties op Europees niveau beoordeeld aan de hand van Nederlandse en Amerikaanse ervaringen.’ De prijs zal op 19 maart 2015 worden uitgereikt tijdens de VMR Actualiteitendag 2015. Molengraaff prijs 2014 Op 1 december 2014 is de Molengraaff prijs over het onderwijsjaar 2013/2014 toegekend aan Maaike Breugem voor haar scriptie ‘Tegenstrijdige beslissingen in dezelfde uitspraak, een onderzoek naar tegenstrijdige beslissingen binnen dezelfde uitspraak in hoger beroep en de (on)wenselijk- Voor het plaatsen van berichten in deze rubriek kunt u uw tips en informatie sturen naar [email protected]. heid daarvan’. Ter bevordering van het zelfstandig verrichten van wetenschappelijk onderzoek op het gebied van het privaatrecht looft het Molengraaff Instituut voor Privaatrecht (van het departement Rechtsgeleerdheid van de Universiteit Utrecht) jaarlijks de Molengraaff Prijs uit. Kandidaten voor de prijs zijn Utrechtse studenten die een uitmuntende scriptie hebben geschreven, gepubliceerd hebben in een vakblad of een daarmee gelijkstaande prestatie hebben geleverd. Advocatuur Per 1 oktober is Michiel Heffels partner bij Spiegeler Advocaten. Hij is afkomstig van KPN, waar hij twaalf jaar werkte als Senior Legal Counsel bij de afdeling Corporate Legal & Regulatory. Bij KPN hield hij zich onder meer bezig met consumentenrecht, bestuursrecht, mededingingsrecht, contractenrecht, recht van intellectuele eigendom, mediarecht, ict-recht, distributie- en agentuurrecht. Agenda 21 01 2015 Werkcollege CAOP: veiligheidsonderzoeken Sinds 1 februari 1997 is de Wet veiligheidsonderzoeken (Stb. 1996, 525) van kracht. Die wet regelt het veiligheidsonderzoek dat wordt ingesteld wanneer iemand in aanmerking komt voor een vertrouwensfunctie in de publieke of de private sector. Voorbeelden van vertrouwensfuncties zijn alle functies achter de douane op Schiphol en alle militaire functies. Het kan ook gaan om een functie waarin de functionaris veel te maken krijgt met staatsgeheime informatie. Bijvoorbeeld bij een ministerie. Het kan voorkomen dat de verklaring van geen bezwaar niet wordt afgegeven of dat een eerder afgegeven verklaring van geen bezwaar op grond van een hernieuwd veiligheidsonderzoek wordt ingetrokken omdat de gegevens voor het onderzoek in Nederland niet beschikbaar zijn en in het buitenland niet kunnen worden ver- 2261 2262 zameld. Zijn de criteria hiervoor nog wel actueel en voldoende transparant? Passen ze in een globaliserende arbeidsmarkt met internationale relaties anno 2015? En waarom volgen de AIVD en de MIVD adviezen van hun bezwaaradviescommissie niet altijd op? Aan de hand van twee inleidingen worden de dilemma’s in kaart gebracht die hierbij spelen. Sprekers zijn mr. Paul Stolk, mr. Michael Ruperti en prof. mr. Jon Schilder. De titel van het werkcollege NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43 3119 Agenda is ‘Dilemma’s in uitvoering van en advisering over veiligheidsonderzoeken: tijd voor een ander beleid?’ Tijd: woensdag 21 januari 2015 van 14.30 uur tot 17.00 uur Plaats: CAOP, Lange Voorhout 9-13 te Den haag Aanmelding: via: www.caop.nl/werkcollege/aanmelden/ Inlichtingen: via: [email protected], tel: 0703765726 22 01 2015 Advocatenblad Live! Hoe vinden advocatenkantoren zichzelf opnieuw uit om te overleven? Hoe krijgt u mensen mee bij innovatie? Wat zijn de laatste ontwikkelingen op verschillende rechtsgebieden? Keynotespreker op dit event is Rob Wijnberg, publicist, filosoof en oprichter van het crowdfunded journalistieke forum ‘De Correspondent’ en hij vertelt hoe advocaten het web kunnen inzetten om zichzelf te vernieuwen en te verbeteren. Dagvoorzitter Roxanne van Iperen vraagt drie advocaten naar ‘de zaak die hun car- rière bepaalde’. Mr. Sander de Lang (SAP Advocaten) vertelt over het bijstaan van slachtoffers van de Tripoliramp. Mr. Marielle van Essen (Korver & Van Essen advocaten) over de verdediging van de waxinelichthoudergooier. Mr. Bart Stapert (Stapertlaw) vertelt over zijn ervaringen als advocaat van ter dood veroordeelden in de Verenigde Staten. Daarnaast kunnen deelnemers aan Advocatenblad Live! tijdens verschillende masterclasses hun kennis opfrissen. Ook kunnen aanwezigen hun stem uitbrengen op een van de drie genomineerden voor de titel ‘Meest gewaardeerde advocaat van 2014’. Tijdens de afsluitende borrel wordt de winnaar bekend gemaakt. Tijd: donderdag 22 januari vanaf 10.30 uur Plaats: De Fabrique, Westkanaaldijk 7 te Utrecht Aanmelding: via: www.advocatenbladlive.nl/site/inschrijven.html Inlichtingen: via: www.advocatenbladlive.nl/site/home. Jan van Dijk Victomology and Victim’s rights Award Ken jij of ben jij iemand die een Masterscriptie of PhD dissertatie heeft geschreven die relevant is voor de rechtspositie van of hulpverlening (juridisch, sociaal, psychologisch) aan slachtoffers van criminaliteit en ongevallen, of voor de ontwikkeling van wetenschappelijke inzichten hieromtrent? Misschien maakt deze scriptie kans op de Jan van Dijk Victimology and Victims’ Rights Award. De Jan van Dijk Victimology and Victims’ Rights Award bestaat uit een prijs voor de beste PhD dissertatie (€ 2.500,-) en een prijs voor de beste Masterscriptie (€ 1.750,-). Bezoek www.janvandijk.nl voor de reglementen, de samenstelling van de jury en meer informatie over de prijs. De deadline voor het aanleveren van de dissertatie of scriptie is 31 maart 2015. html. Deelname kost € 199. Bij drie advocaten of meer ontvangt u 20% korting. Agenda kort 12 12 2014 eHealth Law conference NJB 2014/1415, afl. 27, p. 1914 15 12 2014 VU Symposium Grensdoden en Mensenrechten 21 t/m 23 01 2015 Interaction between legal systems NJB 2014/1957, afl. 37, p. 2692 NJB 2014/1722, afl. 32, p. 2284 12 12 2014 Najaarsvergadering NVvP NJb 2014/1902, afl. 36, p. 2622 12 12 2014 Privacy in het bestuursrecht NJB 2014/2054, afl. 39, p. 2836 17 12 2014 Jurisprudentielunch octrooirecht 2014 12 01 en 27 04 2015 Studiemiddagen Europees burgerlijk procesrecht NJB 2014/2054, afl. 39, p. 2837 NJB 2014/2205, afl. 42, p. 3044 19 12 2014 Staatsrechtconferentie 2014 16 01 t/m 19 06 2015 Fraude, Compliance & Onderneming bijeenkomsten NJB 2014/1902, afl. 36, p. 2622 12 12 2014 Rechtsvinding en de evolutie van het recht NJB 2014/2054, afl. 39, p. 2837 12 12 2014 Procesrecht op de schop NJB 2014/2054, afl. 39, p. 2837 NJB 2014/2205, afl. 42, p. 3044 21 01 2015 Werkcollege CAOP: veiligheidsonderzoeken 29 01 2015 De rechtspraak van morgen NJB 2014/2262, afl. 43, p. 3119 NJB 2014/2154, afl. 41, p. 2974 22 01 2015 Advocatenblad Live! 06 02 2015 IFR jaarsymposium NJB 2014/2262, afl. 43, p. 3120 NJB 2014/2205, afl. 42, p. 3045 12 12 2014 Erfenisvakdag najaar 2014 NJB 2014/2107, afl. 40. p. 2914 Een uitgebreide versie van deze agenda is te raadplegen op www.njb.nl. 3120 NEDERLANDS JURISTENBLAD – 12-12-2014 – AFL. 43 Deskundige bijstand in civiele cassaties en prejudiciële procedures Lawyers’ Specialist Menno Bruning | 06 - 48 71 67 42 | [email protected] | www.lawyers-specialist.nl Mr. 2015 Ŷ Top-50 Advocatuur Ŷ Opleidingen Ŷ Deal van het jaar Ŷ Recruitment Bel: 024-360 77 10 of mail: PROFILERING + [email protected] NEW BUSINESS? www.mr-online.nl Ben jij een inspirerende leider? Werken bij de Rijksoverheid betekent een bijdrage leveren aan een beter Nederland. Je werkt mee aan vraagstukken als inkomensbeleid en het combineren van arbeid en zorg. Thema’s die zorgen voor werk - en bestaanszekerheid voor iedereen. Manager afdeling JA-BBS m/v Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Den Haag Opleiding en salarisindicatie Je hebt een academische juridische opleiding afgerond. Je hebt ervaring met leidinggeven en doet dit op een inspirerende en enthousiasmerende manier, met oog voor het welzijn van je medewerkers. Je maximale salaris is € 6.726,- bij 36 uur per week. Aanvullend hierop ontvang je een toelage voor het plaatsvervangend directeurschap. www.werkenvoornederland.nl Je leidt de afdeling Juridische Aangelegenheden, Bijstand, Bedrijfsjuridisch en Subsidies (JA-BBS). Daarnaast ben je plaatsvervangend directeur van de directie Wetgeving, Bestuurlijke en Juridische Aangelegenheden (WBJA). Ook ben je contactambtenaar voor de Landsadvocaat en neem je deel aan het interdepartementaal overleg met hoofden Juridische Zaken. Je zet je in voor verbetertrajecten binnen de directie WBJA. Zo draag je bij aan de strategische doelstellingen van de afdeling. Info www.werkenvoornederland.nl/SZW140116 VU LAW ACADEMY Groeit u ook mee in 2015? Voor 2015 wordt verwacht dat de Nederlandse economie verder groeit, alle bedrijfssectoren zullen hiervan profiteren. En u? Groeit u mee? Vergroot uw juridische kennis en vaardigheden met de PO en VSO/PO cursussen en specialiseer met onze leergangen. www.vula.nl
© Copyright 2024 ExpyDoc