Taal als rode draad doorheen de kleuterschool Cahier Woordenschatverwerving Kleuteronderwijs met referentiewoordenlijst (WOK) WOK • Taal Taal in in W.O. W.O. • Taal Taalin inM.V. M.V. •Taal Taalininwiskunde wiskunde • Taal in in taal Taal taal • Taal in L.O. Wat is de WOK? Hoe de WOK gebruiken? home Wat is de WOK? Hoe WOK gebruiken? Wat is de WOK? Waarom? Hoe het cahier WOK gebruiken? Hoe verwerven kinderen taal? home Wat is de WOK? Kleuterleraren hebben de laatste jaren heel wat competenties (kennis, vaardigheden, attitudes) verworven om goed taalvaardigheidsonderwijs in de praktijk te brengen. Toch stellen we vast dat het taalaanbod van de leraar nog vaak te weinig doelmatig verloopt. Ook merken we dat er soms te weinig aandacht wordt besteed aan het verwerven van de noodzakelijke schooltaal1. Met dit cahier willen we kleuterleraren een instrument aanreiken dat hen in staat stelt om een gerichter en meer gekaderd taalaanbod in te bouwen in hun thema’s en activiteiten. De WOK is een instrument waarbij een aanbod aan woordenschat gelinkt aan leerplandoelen kleuteronderwijs van het GO! wordt aangeboden. Het geheel past in een duidelijke visie op woordenschatonderwijs, die in het cahier ook een hoofdstuk krijgt. In de Wok vindt men dus: De leerplandoelen kleuteronderwijs van het GO!, met aanduiding van de doelgroep (jongste/oudste kleuters) en de mate waarin de doelen worden aangezet of intensief nagestreefd. Per leerplanthema een woordenlijst gelinkt aan de doelen. De woordenlijst moet steeds als een referentielijst gelezen worden : de kleuterleidster bepaalt het taalaanbod binnen haar activiteiten en kan de lijst raadplegen om haar aanbod af te toetsen en eventueel bij te sturen. Het betreft de minimum woordenschat die leerlingen best beheersen alvorens naar het eerste leerjaar te gaan. De woordenlijst is door de PBD van het GO! opgesteld. Als basis werd de BAK (Basiswoordenlijst Amsterdamse Kleuters) gebruikt. Deze lijst werd aangepast aan de Vlaamse context en aan de leerplankeuzes. De keuze van woorden heeft zowel te maken met hoogfrequent gebruik als het belang om bij aanvang van de lagere school te bezitten. Er zit dus zowel schooltaal in als ‘wereldtaal’ (taal om de wereld rondom zich te leren beheersen). Een passage met onze visie over woordenschatonderwijs en hoe de WOK hierbij een hulpmiddel kan zijn. De WOK sluit aan bij het begeleidings- en nascholingsaanbod van de Pedagogische begeleidingsdienst rond het nieuwe leerplan Nederlands. terug 1 Met schooltaal bedoelen we de specifieke taal die nodig is om op school de instructies van de leraar te begrijpen en om de specifieke begrippen van de verschillende leergebieden te verstaan. De schooltaal bevat in vergelijking met de thuistaal complexere begrippen, langere zinnen die grammaticaal complexer zijn, functiewoorden (bv omdat, ondanks, tenslotte), … Kinderen hebben de schooltaal nodig om complexe denkprocessen te verrichten en die in woorden uit te drukken, soms los van een concrete context. home Waarom dit cahier? Belang van WOordenschatverwerving in het Kleuteronderwijs – ‘WOK’ Dit cahier is ontstaan vanuit de zorg die kleuterleraren hebben voor taalverwerving en in het bijzonder voor die van taalzwakke kinderen. Deze kinderen blijken vaak een grote achterstand te hebben op het gebied van taalvaardigheid, waardoor ze niet in staat zijn succesvol te functioneren op school. Een belangrijke hefboom voor de taalvaardigheid en dus ook voor de verdere schoolloopbaan en het maatschappelijk functioneren is de woordenschatverwerving. Woorden zijn niet alleen belangrijke elementen van taal, maar ook van denken. Daarom speelt woordenschat een cruciale rol bij kennisopbouw en het schoolse leren. Woordkennis speelt een rol in alle leergebieden en vraagt voortdurende aandacht. Kinderen komen op school met een groot onderling verschil in de kwantiteit en de kwaliteit van hun woordenschat. Sommige kinderen met een andere thuistaal dan het Nederlands kennen een bepaald concept in hun eigen taal en dan moet er op school enkel een ‘label’ op het in de eerste taal geleerde concept gekleefd worden. Maar soms is ook het concept in de eerste taal nog niet verworven. Dat betekent dat een woord, de achterliggende betekenis én de verbindingen van nul af aan geleerd moeten worden. De woordenschatontwikkeling moet de hoogste prioriteit hebben in het kleuteronderwijs. In de WOK nemen we alle woorden op die tot de basiswoordenschat behoren, m.a.w. die basisset aan woorden waarover alle kinderen minimaal moeten beschikken om op school goed te kunnen functioneren. Woorden zijn geen doel op zich maar een middel om taalvaardiger te worden Woordenschatontwikkeling vertrekt vanuit talige activiteiten in alle leergebieden en in een rijke leeromgeving waar kinderen kansen krijgen om de woordenschat te oefenen, te verbreden en te verdiepen. De leraar zorgt er voor dat de basiswoordenschat expliciet en veelvuldig aan bod komt in verschillende natuurlijke situaties. De basiswoordenschat die opgenomen is in de WOK mag dus niet als doel-op-zich beschouwd worden. Het is niet de bedoeling dat leraren woorden uit de WOK selecteren om die op een geïsoleerde wijze aan te leren. Het digitaal cahier wil aan de leraar een overzicht bieden van welke woorden kleuters minimaal nodig hebben om in de klas talig te kunnen functioneren. Zo kunnen leraren gericht woorden in hun taalaanbod opnemen bij specifieke activiteiten, thema’s en hoeken. Centraal in het taalonderwijs staat immers de vraag wat kinderen met de Nederlandse taal moeten kunnen doen. De focus ligt dan op taalgebruik, op de vaardigheid om talige boodschappen (instructies, verhalen, mededelingen, vragen, …) in een communicatieve context te begrijpen en te produceren. terug home Hoe kunnen we de WOK gebruiken? In de WOK gebruiken we bij de doelenlijsten de volgende codes: een zwart doel is te intensifiëren in kleuteronderwijs; een rood doel is aan te zetten in kleuteronderwijs en zal geïntensifieerd worden in de eerste graad; een J voor het doel is aan te zetten bij de jongste kleuters; de zwarte woorden in de woordenlijst verwijzen naar de GO4TY!, een basiswoordenlijst van 40 woorden voor anderstalige kleuters. Bij de woordenlijsten gebruiken we per woordenveld een andere kleur. De kleuren louter ‘esthetisch’ en dus niet van belang. Dit instrument kan op verschillende manieren gebruikt worden, afhankelijk van het uitgangspunt. We bespreken 5 situaties: Situatie 1: De leraar vertrekt vanuit leerplandoelen Aanpak De leraar klikt het leergebied en het desbetreffende domein aan en zoekt vervolgens de inhoud van het geselecteerde leerplandoel. De leraar navigeert verder naar het correlerende taalaanbod op zoek naar gepaste ‘wereldtaal - begrippen - schooltaal’. Voorbeeld 1 Jens toont in de kring een poppetje dat thuis op de ijskast ‘plakt’. Wanneer het poppetje ook op de radiator blijft plakken zijn de kinderen zeer gefascineerd. Meester Kim zoekt in de WOK op wat het leerplan verwacht m.b.t. magnetisme en wat de bijhorende woordenschat is en komt uit bij ‘natuurlijke verschijnselen’ als onderdeel van het domein ‘natuur’ binnen WO. Met de WOK-woordenschat ‘natuurlijke verschijnselen’ in het achterhoofd plant meester Kim enkele onderzoekjes en voorziet hij extra materialen in de bouwhoek. Tijdens één van die activiteiten onderzoeken de kleuters waar het poppetje van Jens nog blijft plakken en leggen ze hun bevindingen vast. Daarna geeft meester Kim aan een paar kinderen de ontdekdoos met de magneten en woorden als ‘magneet’ en ‘ijzer’ komen regelmatig in de interactie tussen de kleuters en met de leraar aan bod. home Voorbeeld 2 Juf Anna wil met de kinderen volgende vaardigheden oefenen m.b.t. ‘hoeveelheden ervaren en vergelijken’: de één-één-relatie. Hiervoor gaat ze in de WOK op zoek bij het domein getallen van het leergebied wiskunde. Ze selecteert volgend doel en bekijkt in de WOK welk taalaanbod erbij hoort. Daaruit selecteert ze de woorden die zeker aan bod moeten komen: handelend en verwoordend de ene concrete hoeveelheid dingen vergelijken met een andere hoeveelheid dingen. Bij het verwoorden gebruiken zij daarbij de passende hoeveelheidsbegrippen. Juf Anna bedenkt volgende activiteit om dat doel te bereiken: ze zal de kinderen voor een rekenconflict stellen: “Oma’s jas mist enkele knopen!”. De kinderen gaan haar helpen en gebruiken de knopendoos. Tijdens de activiteit zal ze zorgen dat de geselecteerde basiswoordenschat veelvuldig en op verschillende manieren geactiveerd wordt. Juf Anna bedenkt dat de kinderen bij die activiteit ook knopen met elkaar gaan vergelijken en ordenen. Ze gaat kijken bij het domein meten, kwalitatief vergelijken. Juf Anita kiest volgend doel en selecteert enkele woorden uit de bijhorende basiswoordenschat: dingen kwalitatief vergelijken en samenbrengen op basis van één of twee gemeenschappelijke kenmerken. Taalaanbod bij woordenlijst: Meten: Kwalitatief vergelijken: ordenen home Situatie 2: De leraar vertrekt vanuit een inhoud Aanpak De leraar navigeert naar het leergebied en het desbetreffende domein en vervolgens naar de leerinhoud. Hij kiest leidinggevende doelen passend bij het thema en de gekozen inhoud. De leraar navigeert verder naar het correlerende taalaanbod op zoek naar gepaste ‘wereldtaal - begrippen - schooltaal’. Voorbeeld Meester Kobe wil graag met zijn driejarige kleuters rond het thema ‘boerderijdieren’ werken. Hij gaat op zoek naar geschikte leerplandoelen voor zijn jongste kleuters en selecteert hierbij in de WOK de passende woordenschat. home Situatie 3: De leraar organiseert een onderzoekje Aanpak De leraar navigeert naar het leergebied en het desbetreffende domein en vervolgens naar de leerinhoud. Hij kiest leidinggevende doelen passend bij het onderzoek. De leraar navigeert verder naar het correlerende taalaanbod op zoek naar gepaste ‘wereldtaal - begrippen - schooltaal’ Voorbeeld Er kruipt een slak tegen het raam van de klas. Paulo ziet het diertje meteen. Juf Melissa merkt de verwondering bij de kinderen. “Juffrouw, hoe komt het dat die slak zomaar omhoog kan lopen zonder te vallen?” vraagt Paulo. Juf Melissa organiseert een onderzoekje over hoe kriebeldieren zich voortbewegen. Zij selecteert hiervoor in de WOK de passende woordenschat. home Situatie 4: De leraar vertrekt van interesses van kinderen Aanpak De leraar navigeert naar het leergebied en het desbetreffende domein waarnaar de interesse uitgaat en vervolgens naar de leerinhoud. Hij kiest leidinggevende doelen passend bij het interesseveld. De leraar navigeert verder naar het correlerende taalaanbod op zoek naar gepaste ‘wereldtaal - begrippen - schooltaal’. Voorbeeld Yinthe is opgenomen in het ziekenhuis omwille van een longontsteking. Alle kinderen in de klas zijn heel erg met haar begaan. Juf Shana besluit om een bezoek te plannen met de klas en dat te kaderen binnen een weekthema ‘ziek zijn’. In de WOK bekijkt ze de basiswoordenschat bij gezondheidseducatie (binnen het domein natuur van het leergebied Wereldoriëntatie). In de lijst ‘ziek of gezond’ selecteert ze de woorden waarvan ze weet dat die door veel kinderen nog niet actief gekend zijn. Ze zorgt er voor dat die woorden op heel veel verschillende manieren (voorlezen, vertellen, interactie in de poppenhoek, bezoek aan het ziekenhuis, …) en in verschillende contexten (ziek zijn thuis, ziek zijn in het ziekenhuis, …) actief en veelvuldig aan bod komen. home Situatie 5: De leraar verrijkt een hoek Aanpak De leraar heeft leidinggevende leerplandoelen geselecteerd voor deze hoek. De leraar gaat nu op zoek naar leerplandoelen en taalaanbod die bij de hoekverrijking horen. De leraar navigeert naar het leergebied en het desbetreffende domein waarnaar de hoekverrijking uitgaat en vervolgens naar de leerinhoud en kiest leidinggevende doelen passend bij de hoekverrijking. De leraar navigeert verder naar het correlerende taalaanbod op zoek naar gepaste ‘wereldtaal - begrippen - schooltaal’. Voorbeeld Juf Chris wil samen met haar kleuters de winkel in een heuse groenten- en fruitkraam verbouwen. Ze bekijkt eerst in de WOK de lijst bij ‘WO-natuur-gezondheidseducatievoeding’ en selecteert die woorden die nog niet goed gekend zijn. Dan denkt ze na over de materialen die die woordenschat uitlokken en voegt die materialen toe aan de winkelhoek. terug home Hoe verwerven kinderen nieuwe woorden? Kinderen zijn van nature wereldverkenners. In hun ontdekkende en onderzoekende interactie met de wereld rondom hen is taal in het algemeen en woordenschat in het bijzonder een belangrijk middel. Kinderen leren graag dingen over de wereld, omdat ze die belangrijk vinden. Door een rijke leeromgeving aan te bieden legt de leraar de basis voor goed woordenschatonderwijs. De leraar zorgt in zijn voorbereiding voor een passend aanbod van nieuwe woorden en organiseert samen met de kinderen activiteiten gelinkt aan de leerplandoelen. Op die manier gaan kinderen nieuwe woorden leren. Om een efficiënte en duurzame woordenschataanpak te garanderen, hanteren leerkrachten best een goede woordenschatdidactiek. Enkel impliciete aandacht, zoals voorlezen en praten is onvoldoende voor een effectieve woordenschatontwikkeling. Zeker voor kinderen met een beperkte woordenschat is meer aandacht voor een expliciete aanpak noodzakelijk. Maar uiteindelijk profiteren alle kinderen van die aanpak. De meest gebruikte didactiek voor zo een expliciete aanpak van woordenschatonderwijs is die van de Viertakt (Verhallen en Vermeer, 1994). Bij de viertakt gaat het om vier aandachtspunten/fasen die wezenlijk zijn voor efficiënte woordenschatuitbreiding: voorbewerken (introduceren), semantiseren (betekenis geven), consolideren ( herhalen en vastleggen) en controleren 1 Tijdens het voorbewerken wordt de aandacht gericht op de beginsituatie. Het gaat hier om een korte en krachtige introductie van de woorden die aangeleerd gaan worden. Dit moet gebeuren in een duidelijke context. De leraar verwijst naar een bekende gebeurtenis, biedt concrete materialen aan, laat beeldfragmenten zien, doet iets voor … Omdat vaak woorden in clusters of in het kader van een thema aan de orde komen, zullen de themaonderwerpen vaak de voorbewerking bepalen.. Voorbeeld van een introductie: Jarre vertelt tijdens de kring uitvoerig over zijn onderzoek bij de dokter, de andere kinderen herkennen deze situatie en luisteren met hoge betrokkenheid. Jarre is er vooral trots op dat hij weet hoe het ‘koortsding’ van de dokter heet : “termimometer”. Er volgt een geanimeerd gesprek over de “termimometer”. “Waarvoor dient dit, hoe voelt dat, wat moet je dan doen van de dokter …. en heet het eigenlijk wel zo …. ?” Sommige kinderen twijfelen. We gaan het opzoeken en komen erachter dat het juiste woord “thermometer” is. Ondertussen zijn er nog veel ‘dokterswoorden’ gevallen. De leerkracht zorgt ervoor dat alle woorden die niet begrepen zijn aandacht krijgen en probeert zoveel mogelijk kleuters te betrekken bij het gesprek om ervaringen te delen. home 2 Tijdens het semantiseren wordt de betekenis van het woord of de woorden verduidelijkt. Dit gebeurt niet los, maar in de context waarin het woord aan de orde is. De leraar kan dit doen aan de hand van de drie ‘uitjes’: uitbeelden, uitleggen en uitbreiden. Het uitbeelden kan aan de hand van voorwerpen, met plaatjes of met foto’s, en door voordoen en aanwijzen. Het uitleggen is een korte betekenisomschrijving geven, zodat kraakhelder wordt gemaakt wat de woorden betekenen. Dit, in aanvulling op het uitbeelden, zorgt ervoor dat kinderen inzicht krijgen in de betekenis achter de woorden. Het uitbreiden houdt het kiezen van logische clusterwoorden in, die in relatie tot elkaar in het voetlicht komen. Niet alleen de woorden maar ook de logische betekenisverbindingen krijgen aandacht. Zo wordt gewerkt aan een effectieve woordenschatopbouw. De leraar moet ernaar streven een woord met alle uitjes betekenis te geven. Voorbeeld van betekenis geven: Naar aanleiding van het kringgesprek wordt het dokterstasje uit de poppenhoek grondig bestudeerd. “Hebben wij ook een thermometer? Wat zit er nog in het dokterstasje … hoe heet dat allemaal en waarvoor dient dat allemaal? Zitten er nog dingen in die we niet kennen… ?” Het woord “thermometer” komt in ons woordenboekje (stempelen + afbeelding). Om te onthouden, spreken we af dat we zeggen: “dat ding waarmee de dokter jouw koorts meet = een thermometer”. Misschien moeten we nog woorden ‘vastleggen’ (warm, koorts, zweten, ….). Hier kan de leraar differentiëren …. Welke woorden zijn echt belangrijk (zie cahier), welke woorden MOETEN aan bod komen. Die woorden kunnen geselecteerd worden voor ALLE kinderen, de andere woorden zijn optioneel. De leraar zorgt ervoor dat hij dicht bij de beleving van de kleuter blijft (het verhaal van Jarre en de aanvulling van de andere kinderen). 3 Daarna komt het consolideren/ herhalen en vastleggen. Woorden die zijn uitgelegd moeten voldoende worden herhaald, zodat ze ook onthouden worden. Veel consolideringsoefeningen zijn ‘voordoen’–activiteiten. Belangrijk bij zulke activiteiten is dat de woorden en de clusterwoorden vaak gezegd worden. Leerlingen moeten ook de gesproken vorm nog goed inprenten. Het is aangeraden om afbeeldingen of representaties van de woorden die geconsolideerd moeten worden nog enige tijd in de klas aanwezig te laten. Prikborden, flip- overs en magnetische borden zijn daarbij erg behulpzaam. Ook tafels waarop de te consolideren voorwerpen uitgestald liggen. Voorbeeld van herhalen en vastleggen: De poppenhoek wordt een doktershoek. De nieuwe woorden worden (vastgelegd door kinderen) opgehangen in de doktershoek. We komen tot een thema. Er is aanbod in meerdere hoeken (leeshoek, wachtzaal bouwen, de automat wordt een ziekenhuiswagenpark, de winkel kan een apotheek worden, er is een alarmcentrale, er volgt een bezoek van de dokter in de klas, we gaan op uitstap naar het ziekenhuis … knutselen met gips ….enz) De leraar zorgt ervoor dat de nieuwe woorden regelmatig terugkomen in verhalen en gesprekken. Ook hier is differentiatie afhankelijk van de beginsituatie mogelijk. home 4 Uiteindelijk gaat het consolideren over in het controleren. Bij het controleren is het de bedoeling dat leraren uitzoeken of de leerlingen de woorden echt kennen. Dat zal vaak spelenderwijs of terloops gebeuren bij het bezoeken van de hoeken. Vaak zullen leraren plaatjes en tekeningen en foto’s van de woorden van een thema bij de hand hebben. Op een collagevel aan de muur bijvoorbeeld. De leraar kan op verschillende tijdstippen van de dag enkele kinderen apart nemen en samen met hen voor dat vel gaan zitten en de woorden controleren. Voorbeeld van controleren: De leraar let erop of de kinderen de aangebrachte woordenschat spontaan gebruiken in hun spel. Om het proces van de viertakt als basis voor woordenschatverwerving te bekrachtigen en alle kansen te geven hebben we er bewust voor gekozen om geen alfabetische woordenlijst aan te bieden. Het digitaal cahier bevat woorden die gerelateerd zijn aan clusters van leerplandoelen. Deze woorden kunnen in verschillende leerinhouden opnieuw verschijnen. Zo wordt de leraar in staat gesteld om dezelfde woorden vanuit verschillende invalshoeken en in verschillende contexten te activeren (consolidering). terug home Taal in LO Zelfconcept Zelfconcept en sociaal en sociaal functioneren gezonde en Gezonde veiligeen veilige levensstijl functioneren levensstijl Motorische competenties home Motorische competenties Zelfredzaamheid in kindgerichte bewegingssituaties Zelfredzaamheid in kindgerichte bewegingssituaties grootmotorische vaardigheden kleinmotorische vaardigheden Voorkeurlichaamszijde Lichaams- en bewegingsbeheersing Complexe lichaams- en bewegingsorganisatie Opeenvolgende handelingen Bewegingsantwoorden Oplossen van kind-aangepaste bewegingsproblemen Lichaamsopbouw Rustervaringen Complexe ruimte- en tijdsfactoren Handelend omgaan met betekenisinhouden Beweging als expressie- en ommunicatiemiddel Leerplandoelen Sensorische prikkels Woorden lichaamsperceptie Leerplandoelen Woorden efficiënt leren bewegen Woorden tijdsperceptie Woorden ruimteperceptie Woorden ritmisch en expressief bewegen Leerplandoelen Woorden specifieke motorische vaardigheden Woorden spel en sportspelen Leerplandoelen Woorden terug home Motorische competenties (1) Complexe lichaams- en bewegingsorganisatie Lichaams- en bewegingsbeheersing J J J J •kunnen diverse ruimtelijke hindernissen nemen d.m.v. klimmen en klauteren stappen, lopen en springen. •kunnen de eigen bewegingsbaan stoppen, richten en wijzigen afhankelijk van statische en dynamische objecten: andere bewegers, obstakels, bewegende voorwerpen. •kunnen vlot en spontaan de zijkanten van het lichaam gebruiken en zijwaarts bewegen. J •kunnen het evenwicht behouden in verplaatsingen en bij houdingen op diverse steunvlakken. •kunnen het eigen lichaamsgewicht veilig opvangen d.m.v. landen en vallen. J •kunnen onder begeleiding kleuteraangepast materiaal veilig heffen, dragen en verplaatsen. J •kunnen met een eenvoudig bewegingsantwoord snel reageren op auditieve, visuele en tactiele signalen. Opeenvolgende handelingen •kunnen een eenvoudige reeks van opeenvolgende handelingen uitvoeren binnen bewegingsactiviteiten. Bewegingsantwoorden •kunnen voor verschillende basisbewegingen de ledematen functioneel en gecoördineerd inschakelen. •voeren de voornaamste basisbewegingen uit zonder teveel overtollige meebewegingen. J terug J •kunnen een gepast bewegingsantwoord geven op eenvoudige speltaken, bewegingsopdrachten, afspraken en regels. Oplossen van kind-aangepaste bewegingsproblemen J •kunnen geconcentreerd bezig blijven met een bewegingsprobleem. J •tonen belangstelling voor aangereikte oplossingsstrategieën. J •tonen pogingen tot verwoorden van gestelde acties. •kunnen twee bewegingen aan elkaar schakelen. J •kunnen de armen en benen afwisselend bewegen. J •kunnen creatief verschillende oplossingen voorstellen. Sensorische prikkels J •kunnen gerichte aandacht opbrengen voor verschillende sensorische prikkels en deze rustig laten inwerken. •kunnen geleerde bewegingsprincipes toepassen in andere bewegings- situaties. J •kunnen zelfstandig en zoekend bezig zijn met het oplossen van bewegingsproblemen. Woordenlijst: MotorischeLichaamsperceptie competenties home (1) terug personen bewegingen ik signalen klimmen springen lopen spelen liggen stappen staan stilstaan landen zitten omvallen beginnen vallen hollen rennen doorgaan kijken heffen huppelen stampen stoppen voelen dragen opheffen rollen veranderen het signaal verplaatsen stoten kruipen afmaken het geluid draaien ronddraaien botsen omdraaien zwaaien stoppen klappen dansen jij horen bewegen algemeen hij luisteren zij zien rusten evenwicht rust het blok de bank de bal de kegel het touw het klimrek de muur de hoepel de doos de mens de volwassene de man de vrouw de tik het meisje de klap de jongen die/dat lichaamsdelen materialen de mat het kind het hoofd de borst het liefst rechts het best links de nek de buik de hals het lijf de rug het gezicht de bil de wang de schouder de kin de arm het been de neus de knie het oor de voet de teen de vinger de poep de hand Woordenlijst tijdsperceptie home tijd klein het evenwicht groot de rust terug wanneer altijd steeds soms vaak hoog nooit voor voordat na nadat laag laat later nu volgend vorig smal lichaamsdelen dadelijk straks meteen later snel de nek de hals daarna daarvoor duren even breed het hoofd vlug de buik het lijf eindelijk al bijna reeds dik de borst tegelijk weer opeens plots(eling) dun de rug het gezicht de bil het moment het ritme te klein de wang de schouder de kin even groot als de arm het been de neus de knie het oor de voet ... de teen de vinger de poep ineens vergelijken en nadoen doen alsof aanwijzen meten die proberen dat verstoppen bewegingen klimmen springen staan auditieve signalen lopen spelen liggen zitten horen stappen staan stilstaan liggen luisteren landen zitten zeggen bekijken tonen het lukt het signaal vallen hollen rennen wijzen het lukt niet het geluid heffen huppelen stampen de tik dragen opheffen rollen verplaatsen stoten kruipen draaien ronddraaien zwaaien botsen omdraaien omvallen stoppen dansen klappen doen de klap Woordenlijst: Ruimteperceptie terug bewegingen ruimte klimmen springen lopen spelen liggen waar hier daar stappen staan stilstaan ergens nergens overal landen zitten voor achter vallen hollen rennen beneden op heffen huppelen stampen boven opzij hoog dragen opheffen rollen laag bovenop onder verplaatsen stoten kruipen opzij zwaaien de kant midden in bij naast af tussen erbij in het rond draaien tegen botsen stoppen rondom ronddraaien wijzen richting/ de weg dichtbij ledematen ver naartoe heen over langs tot kant links rechts rechtdoor vooruit acheruit omlaag omhoog naar klappen vooruit achteruit kiezen waarheen waar naartoe dichtbij de zijkant langs omdraaien omvallen dansen richting proberen bedenken de arm die het been dit het evenwicht de rust dat omhoog omlaag links rechts tot over naartoe waarheen proberen waar naartoe bekijken over alleen heen samen hier het idee daar vinden home Motorische competenties (2) Complexe ruimte- en tijdsfactoren Voorkeurlichaamszijde •tonen een duidelijke linker of rechter voorkeur voor éénhandige taken. •kunnen in de ruimte snel een afgesproken plaats terugvinden en er rekening mee houden. •kunnen hun voorkeurhand tonen, wanneer het expliciet gevraagd wordt •kunnen tijdens het bewegen rekening houden met plaatsaanduidingen. •tonen in taken waar tweehandigheid vereist is een duidelijke taakverdeling in gebruik van linker- en rechterhand (-voet). •kunnen handelend rekening houden met een te overbruggen afstand. •kunnen in eenvoudige bewegings- en spelsituaties de meest efficiënte bewegingsrichting kiezen. Lichaamsopbouw J terug •passen de eigen beweging aan aan de snelheid en het tempo van bewegende objecten, of aan de tijdsduur van auditieve signalen. •kunnen zelf actief omgaan met wijzigingen in de lichaamshouding rekening houdend met de omgeving. •passen het eigen bewegingsritme spontaan aan aan een eenvoudig opgelegd ritme. J •tonen in het bewegen dat ze de opbouw van het lichaam aanvoelen en kennen en dat ze intuïtief rekening houden met de lichaamsopbouw en met lichaamsgrenzen en verhoudingen. •kunnen twee of meer opeenvolgende hindernissen nemen. •kunnen doelgericht een beweging onderbreken en laten opvolgen door een andere beweging. Handelend omgaan met betekenisinhouden J •tonen in het handelend omgaan met betekenisinhouden een toenemend begrijpen, toepassen en verwoorden van: - spelideeën van kinderspelen - lichaams-, bewegings-, ruimte- en tijdsbegrippen, facetten van fysische kennis; - voorstellingen (fantasie); symbolen en hun interpretatie, begrippen. •zoeken zelf een uitvoeringsvolgorde in een bepaalde opstelling van toestellen. Beweging als expressie- en communicatiemiddel Rustervaringen J •kunnen komen tot rustervaringen. J •tonen in hun vrije spel en in geleide opdrachten een spontaan aanwenden van beweging als expressie- en communicatiemiddel. home Woordenlijst: Efficiënt leren bewegen terug materialen signalen horen luisteren zien kijken voelen het signaal het geluid de tik de klap bewegen algemeen de mat beginnen het blok doorgaan de bank stoppen de bal veranderen de kegel afmaken het touw rusten het klimrek bewegen de muur starten de hoepel de doos bewegingen lichaamsdelen klimmen springen het hoofd de nek de hals lopen spelen liggen de borst de buik het lijf stappen staan stilstaan zitten de rug het gezicht de bil landen de wang de schouder de kin vallen hollen rennen de arm het been de neus heffen huppelen stampen de knie het oor de voet dragen opheffen rollen de teen de vinger de poep verplaatsen stoten kruipen draaien ronddraaien zwaaien botsen omdraaien omvallen stoppen dansen klappen de hand home Kleinmotorische vaardigheden J • kunnen klein-motorische vaardigheden in verschillende situaties voldoende nauwkeurig gedoseerd en ontspannen uitvoeren. J • kunnen de functionele grepen gebruiken voor het hanteren van voorwerpen. • tonen een toenemende bedrevenheid in het functioneel aanwenden van klein- motorische vaardigheden. terug Woordenlijst: Kleinmotorische home terug vaardigheden problemen oplossen bedenken idee bedoelen begrijpen nadenken zoeken vinden makkelijk moeilijk vertellen zeggen handelingen kneden knopen vragen proberen vinden ontdekken beginnen weten nadenken oplossen zien kijken lukken mislukken kunnen willen de oplossing het probleem rijgen tekenen scheuren toedoen openen nemen opendoen bouwen passen steken materialen de klei de rits het blok de knoop de veter de kraal de puzzel de schaar het papier de lijm het potlood de stift de pen de vorm het touw het lint de pittenzak knippen vasthouden vouwen tikken draaien rollen vangen kleuren schrijven grijpen loslaten duwen wrijven werpen gooien raken blij vrolijk nieuwsgierig woedend alleen bang gelukkig moe kwaad eenzaam boos tevreden ongerust verliefd bezorgd eerlijk droevig lief Gevoelens het lichaam verdrietig de hand – de vinger de duim de arm de schouder de pols andere vast los terug tegen in op uit onder door doorheen weer voor tussen snel achter traag voorzichtig op en neer heen en (on)gelukkig verbaasd beschaamd zenuwachtig/nerveus (on)rustig op zijn gemak kalm in de war (in) paniek Woordenlijst: Specifieke motorische vaardigheden bewegingen behendigheidsgrenzen durven pas op! het lukt goed langzaam gevaarlijk pijn niet kunnen dat is flink stoten doorgaan het lukt niet beginnen vast vallen proberen willen dat is goed botsen stoppen fout voorzichtig los de grond kunnen flink opnieuw durven tijdsbegrippen eerst dan daarna durven stoten botsen pas op! doorgaan stoppen het lukt het lukt niet fout goed het begin beginnen voorzichtig het einde langzaam vast los gevaarlijk vallen pijn grond en klaar klimmen liggen landen rennen dragen toten zwaaien stoppen trekken zwemmen springen stappen zitten heffen opheffen kruipen botsen dansen rollen bewegen problemen oplossen lopen staan vallen huppelen rollen draaien omdraaien klappen glijden spelen stilstaan hollen stampen verplaatsen ronddraaien omvallen duwen tikken materialen de bank het touw de ballon het doek de driewieler de loopklos de buis de mat de bal de muur de schommel het lint de hoepel de fiets de step de kegel de pittenzak het blok het klimrek de doos terug bedenken begrijpen vertellen proberen beginnen oplossen lukken willen idee nadenken makkelijk zeggen vinden weten zien mislukken de oplossing bedoelen zoeken vinden moeilijk vragen ontdekken nadenken kijken kunnen het probleem lichaamsdelen het hoofd de nek de borst de hals de buik het lijf de rug het gezicht de bil het zwembad de handdoek de schouder de kin de arm zwemmen de rand/kant de mond het been de hand het badpak diep/ondiep de voet de bikini het water de zwembroek drijven de duim de poep de knie de vinger Zwemmen Grootmotorische vaardigheden home J • tonen een toenemende bedrevenheid in basisbewegingen met betrekking tot de kind-eigen bewegingscultuur. J • tonen actieve bewegingspogingen om de eigen behendigheidsgrens volgens eigen aanvoelen te verleggen. terug home Woordenlijst: Spel- en sportspelen andere regels en afspraken zintuigen en handelingen de regel ja de afspraak nee verboden niet goed mag wel goed zo mag niet de straf winnen verliezen het oog het oor de neus de mond de hand zien horen ruiken voelen ruimte waar hier daar ergens nergens overal voor achter beneden boven opzij hoog laag op midden bij af tussen eraan rondom boven onder naast tegen erbij in het rond proeven de stilte het licht zacht stop de kleur stil de rust het lawaai pijn rustig hard klaar luid het geluid de klap de tik tikspelen tikken lopen weglopen rennen rusten verstoppen de tikker terug home Woordenlijst: Ritmisch en expressief bewegen lichaamsdelen handelingen het hoofd de nek de borst de hals de buik het lijf het ritme de rug het gezicht het geluid de bil de schouder de muziek de kin de arm de beweging de mond het been de dans/het dansje de hand de knie de oefening de vinger de voet de duim de poep andere bewegen lopen dansen springen rollen kruipen vallen beginnen stoppen materiaal Het springtouw de hoepel de bal het lint het doek de kegel de stok terug home Gezonde en veilige levensstijl gezond en veilig bewegen Aanzet tot fysieke fitheid Ontwikkeling van een optimale fysieke fitheid Effecten vanfysieke fitheid Hygiëne Leerplandoelen Woorden gezonde en veilige levensstijl Woorden hygiëne terug terug Gezonde en veilige levensstijl home Ontwikkeling van een optimale fysieke fitheid Aanzet tot fysieke fitheid J • nemen zelf initiatief om groot-motorisch te bewegen. J • beleven zichtbaar plezier aan fysieke inspanningen. terug J •ontwikkelen een correcte lichaamshouding. •behouden hun natuurlijke lenigheid. • behouden de natuurlijke vitaliteit en bereidheid om fysieke inspanningen te leveren. J Effecten van fysieke fitheid J • herkennen effecten van fysieke fitheid op het eigen lichaam en kunnen dat op hun manier verwoorden J J •kunnen in diverse spelsituaties de nodige kracht tonen om het eigen lichaamsgewicht en kleuter-aangepast spelmateriaal te verplaatsen en te dragen. (ontwikkelen van kracht) •kunnen een fysieke inspanning een tijdlang volhouden. (ontwikkelen van uithouding) •kunnen eenvoudige verplaatsingsvormen op snelheid uitvoeren. (ontwikkelen van snelheid) Hygiëne J •ontwikkelen een goede hygiënische gewoonte en weten dat zij schoeisel en kledij moeten aanpassen aan de omstandigheden. Woordenlijst: Gezonde en veilige levensstijl home terug ontwikkelen van kracht/ bewegingen klimmen klauteren springen lopen lopen hollen rennen heffen huppelen stampen dragen optillen rollen verplaatsen stoten kruipen sluipen botsen omdraaien omvallen stoppen aanlopen fietsen trekken zwaaien duwen voortduwen ontwikkelen van uithouding en snelheid/ bewegingen klimmen springen buigen lopen stappen hollen rennen huppelen rollen het lukt niet kruipen fietsen doorgaan beginnen afmaken het lukt struikelen ademen uitblazen blazen zweten zwaaien buiging het spel het hoofd de nek de hals de borst de buik het lijf de rug het gezicht de bil de wang de schouder de kin de arm het been de neus de knie het oor de voet de teen de vinger de poep de hand grijpen leunen lichaamsdelen de wedstrijd lichaamstaal tijd wanneer altijd steeds soms vaak nooit voor voordat na nadat laat later nu volgend vorig dadelijk straks meteen later snel vlug daarna daarvoor duren even eindelijk al bijna reeds terwijl tegelijk weer opeens plots(eling) ineens home Woordenlijst: Hygiëne fysieke fitheid rusten doorgaan hijgen zweten snel ademen kloppen (hart) uitblazen blazen afmaken moe rust het lukt het lukt niet hygiëne kledij handen wassen de pantoffels de t-shirt de broek de training de loopschoen de sok de handdoek de regenjas de fluovest de trui de zwembroek het badpak de bikini terug nat aankleden de doek aandoen de handdoek opzetten afdrogen dragen droog uitdoen vies uitkleden vuil zich omkleden proper de douche douchen het water de kraan de zeep lichaamsdelen het hoofd de nek de hals de borst de buik het lijf de rug het gezicht de bil de wang de schouder de kin de arm het been de neus de knie het oor de voet de teen de vinger de poep de hand home Zelfconcept en het sociaal terug functioneren Omgaan met bewegingssituaties Zelfvertrouwen in bewegingssituaties Functionaal en respectvol omgaan met de andere en het andere Afspraken Bewegingslust Zich motorisch en emotioneel uiten leerplandoelen woorden Ik beweeg graag leerplandoelen woorden Afspraken maken woorden Omgaan met materialen home Zelfconcept en het sociaal functioneren (1) Omgaan met bewegingssituaties J •kunnen speels bezig zijn met de eigen beweging en lichamelijkheid. Bewegingslust •tonen een persoonlijke stijl in spontane expressie. J •tonen in diverse bewegingssituaties een variatie aan innerlijk beleven. •tonen in het experimenteergedrag dat ze de eigen mogelijkheden en begrenzingen aanvoelen. J terug Zich motorisch en emotioneel uiten •tonen een intrinsieke belangstelling om diverse nieuwe bewegingssituaties te verkennen. J •durven de eigen bewegingsvormen en behendigheden tonen. Zelfvertrouwen in bewegingssituaties •tonen een rustige aanwezigheid in het eigen lichaam, voelen de eigen grenzen en tonen een vertrouwdheid met de eigenheid van het lichaam. J •kunnen zich emotioneel uiten binnen aanvaardbare grenzen. •vinden een evenwicht tussen de eigen handelingsstijl en de acceptatie door anderen. Woordenlijst: Ik beweeg graag home bewegingen klimmen klauteren springen lopen lopen hollen rennen heffen huppelen stampen dragen optillen rollen verplaatsen stoten kruipen sluipen botsen omdraaien omvallen stoppen aanlopen fietsen trekken zwaaien duwen voortduwen lichaamsdelen het hoofd de nek de hals de borst de buik het lijf de rug het gezicht de bil de wang de schouder de kin de arm het been de neus de knie het oor de voet de teen de vinger de poep de hand lichaamstaal buigen de buiging grijpen leunen struikelen trillen zwaaien probleem oplossen bedenken het idee bedoelen begrijpen nadenken zoeken vinden makkelijk moeilijk vertellen zeggen vragen proberen vinden ontdekken beginnen weten nadenken oplossen zien kijken lukken mislukken kunnen willen DEEL 2 WOORDVELDEN ‘IK BEWEEG GRAAG’ OP VOLGENDE PAGINA! terug Gevoelens blij vrolijk nieuwsgierig woedend alleen bang gelukkig moe kwaad eenzaam boos tevreden ongerust verliefd bezorgd eerlijk durven stoten botsen droevig lief doorgaan stoppen het lukt (on)gelukkig fout goed beginnen verbaasd langzaam vast los vallen afvallen de grond pas op! het lukt niet voorzichtig pijn gevaarlijk verdrietig beschaamd zenuwachtig/nerveus (on)rustig op zijn gemak kalm in de war (in) paniek vergelijken als zoals hetzelfde anders soort alsof iemand anders iets anders zoiets durven Zelfconcept en het sociaal functioneren (2) home terug Functioneel en respectvol omgaan met de ander en het andere •kunnen in bewegingssituaties respectvol rekening houden met de veiligheid en de vermogens van andere kleuters en passen hun handelingen aan. J •kunnen kleuter-aangepast materiaal uithalen en weer opbergen op de afgesproken plaats. •kunnen materiaal op de geëigende manier gebruiken. Afspraken J •kunnen binnen een eenvoudige spelvorm één tot twee spelregels opvolgen. •gaan spontaan over tot het maken van eenvoudige afspraken binnen het functioneren in subgroepjes. Woordenlijst: Omgaan met materialen home omgaan met spullen afspreken halen zorgen brengen aankomen nemen de bank de schommel het touw aanraken zetten het lint de ballon de hoepel afblijven de doos de regel het doek de fiets de driewieler voorzichtig de kast de afspraak de step de loopklos de kegel de buis de pittenzak de mat het blok de bal het klimrek de muur de doos gevaarlijk afspraken en regels verboden oppassen het rek pas op! de zak kapotmaken de klas breken kapot stuk kwijt netjes jammer vinden opruimen wegzetten het speelgoed materialen mag wel mag niet ja nee niet goed goed zo terug home Woordenlijst: Afspraken maken om de beurt aan de beurt één voor één met twee met drie wachten! samen alleen iedereen allemaal (met) elkaar zelf meedoen nadoen doen alsof opletten in de rij staan willen helpen mogen moeten afspraken en regels de regel de afspraak verboden mag wel mag niet ja nee niet goed goed zo terug home Taal in wiskundige initiatie ruimte ruimte meten meten getallen getallen terug home Ruimte in wiskundige terug initiatie lichaamsbeweging en perceptie de ruimte beleven en zich oriënteren de ruimte structureren Leerplandoelen Leerplandoelen Leerplandoelen Woorden Woorden Woorden Ruimte: Lichaamsbeweging en -perceptie home De kleuters beleven en hebben kennis van j • het eigen lichaam (via directe ervaring, waarneming of voorstelling). j • de positie van het eigen lichaam in de ruimte en van de lichaamsdelen onderling. terug terug terug Woordenlijst: Ruimte: home terug Lichaamsbeweging en -perceptie Handelingen (stil)staan Ruimtebegrippen stoppen zitten liggen lopen spelen kruipen voor, achter, ervoor, erachter, vooraan, achteraan, de voorkant, de achterkant, de voorste, de achterste de lichaamsdelen de nek de borst stappen springen de hals de buik het lijf huppelen vallen de rug het gezicht de bil stampen wijzen de wang de schouder de kin beginnen (zich) stoten de arm de mond het been opheffen rollen de lip de hand de tand gooien doorgaan de duim de neus de knie neerleggen neerzetten het oor de voet het oog zien luisteren de teen de poep de penis kijken proeven de vagina voelen verstaan horen doen ruiken het hoofd onder, boven, eronder, erboven, onderaan, bovenaan, de onderkant, de bovenkant, onderste, bovenste voorzijde, achterzijde, bovenzijde, onderzijde tegen, tegenaan, tegenover op, in, uit, naast,(in het) midden, tussen links, rechts, de linkerkant, de rechterkant ver, dicht, te ver, te dicht, veraf, dichtbij, verderaf, dichterbij, het dichtst, het verst binnen, buiten De ruimte beleven en zich oriënteren home j j j terug terug • ervaren de ruimte. • in de ruimte verschillende plaatsen innemen • in de ruimte een bepaalde richting volgen • pictogrammen in verband met “richtingen” als symbolen hanteren. j j • in de ruimte ervaren wat een afstand is • handelend, in concrete situaties de begrippen “in, op, boven, onder, naast, voor, achter, eerste, laatste, tussen, schuin, op elkaar, ver weg, dichtbij, binnen, buiten, omhoog en omlaag” in hun juiste betekenis gebruiken. Dit zowel in de werkelijke ruimte, als in de verkleinde ruimte als in de afgebeelde ruimte. terug Woordenlijst: Ruimte terug home beleven en zich oriënteren Handelingen Richting / de weg overal, ergens, nergens, omhoog, omlaag, beneden, boven, bovenop, vooruit, achteruit, rechtdoor, bij, erbij, eraan, andersom, opzij, in het rond, ondersteboven, hier, daar, ver weg de uitgang, de ingang, de plek, (de) kant waarheen?, waar naartoe?, waar?, naar, langs, tot, vlakbij, schuin, over liggen zitten (stil)staan stoppen lopen spelen kruipen stappen springen huppelen vallen wijzen beginnen opheffen rollen gooien doorgaan neerleggen neerzetten Ruimtebegrippen pictogrammen het toilet/ de WC de pijl de uitgang het pictogram voor, achter, ervoor, erachter, vooraan, achteraan, de voorkant, de achterkant, de voorste, de achterste onder, boven, eronder, erboven, onderaan, bovenaan, de onderkant, de bovenkant, onderste, bovenste voorzijde, achterzijde, bovenzijde, onderzijde tegen, tegenaan, tegenover op, in, uit, naast,(in het) midden, tussen links, rechts, de linkerkant, de rechterkant ver, dicht, te ver, te dicht, veraf, dichtbij, verderaf, dichterbij, het dichtst, het verst binnen, buiten De ruimte structureren home IN DE WERKELIJKE RUIMTE j •ruimtelijke relaties leggen •vanuit verschillende gezichtspunten die ze zelf concreet innemen, verwoorden hoe eenzelfde voorwerp, gebouw of patroon er telkens anders uitziet •in een concrete situatie oplossingen vinden voor een ruimtelijk probleem. IN DE AFGEBEELDE RUIMTE j • ruimtelijke relaties leggen • in een concrete situatie oplossingen vinden voor een ruimtelijk probleem. terug terug terug IN PATRONEN •vanuit een patroon een rij of een reeks dingen verder zetten. In het patroon kunnen aantallen (beperkt tot vijf) en/of kwalitatieve kenmerken (beperkt tot twee gemeenschappelijke) voorkomen home Woordenlijst: De ruimte structureren Ruimtebegrippen voor, achter, ervoor, erachter, vooraan, achteraan, de voorkant, de achterkant, de voorste, de achterste ergens onder, boven, eronder, erboven, onderaan, nergens bovenaan, de onderkant, de bovenkant, bovenste, overal onderste vooruit voorzijde, achterzijde, bovenzijde, onderzijde denktaal Extra begrippen omhoog personen omlaag bovenop bij ik iets de jongen iemand het meisje de mens achteruit eraan op, in, uit, naast, in het midden, tussen erbij andersom links - rechts, de linkerkant - de rechterkant opzij in het rond het kind de uitgang het ding tegen, tegenaan, tegenover ver, dicht, te ver, te dicht, veraf, dichtbij, verderaf, dichterbij, het dichtst, het verst de ingang ondersteboven binnen - buiten voor na voordat nadat dan daarna daarvoor nu de volgorde vinden vragen het probleem het idee gemakkelijk tekenen oplossen bedoelen moeilijk schrijven antwoorden begrijpen aanwijzen kijken de vraag nadenken gebruiken doen het antwoord leggen het klopt zetten bekijken werken uitkiezen wijzen zeggen proberen vertellen vergelijken ordenen eerst bedenken In mijn buurt voor, achter, ervoor, erachter, vooraan, achteraan, de voorkant, de achterkant, de voorste, de achterste het huis de fabriek de weg de tuin wonen moskee rijden het appartement de onder, boven, eronder, erboven, onderaan, bovenaan, de onderkant, de bovenkant, onderste, bovenste het bos de speeltuin leven spelen voorzijde, achterzijde, bovenzijde, onderzijde de school het restaurant het veld het dorp zijn tegen, tegenaan, tegenover de winkel de straat het park de stad zien op, in, uit, naast,(in het) midden, tussen de kerk het plein de wei wandelen links, rechts, de linkerkant, de rechterkant de buurt de zee de rivier de beek werken de berg rondlopen ver, dicht, te ver, te dicht, veraf, dichtbij, verderaf, dichterbij, het dichtst, het verst binnen, buiten terug home Meten Grootheden ervaren terug Kwalitatief vergelijken Kwantitatief vergelijken Bewerkingen Ordenen Leerplandoelen Woorden Leerplandoelen Seriëren Leerplandoelen Woorden Woorden Vergelijken van woorden en zinnen Het meetonderzoek Leerplandoelen Woorden Plaatsen en meten van gebeurtenissen in de tijd Leerplandoelen Woorden Gebeurtenissen plaatsen in de tijd Leerplandoelen Woorden Leerplandoelen Woorden Leerplandoelen Woorden Meten: Grootheden ervaren home j terug terug terug • ervaren dat dingen eigenschappen hebben en kunnen dat verwoorden j • ervaren dat er verschillende grootheden bestaan die we kunnen meten, nl. lengte, inhoud, gewicht, oppervlakte en tijd j • ervaren dat elke activiteit een bepaalde duur heeft en dat de duur wordt bepaald door een beginpunt en een eindpunt j • kunnen verandering, beweging, (snelheid) die ze met hun eigen lichaam ervaren of die ze bij voorwerpen, verschijnselen of bij andere mensen waarnemen, verwoorden home Woordenlijst: Meten: Grootheden ervaren vergelijken vraagwoorden als, zoals, gelijk, hetzelfde, verschillend, anders, iemand anders, iets anders, die, dat weinig, veel, minder, minst, meer, meest, groter dan, kleiner dan, even groot, even klein, evenveel, genoeg, ongeveer, precies, nogal, pas, zolang, zover, zoiets, zodra, voor, na hoog, hoger, hoogst, laag, lager, laagst, groot, groter, grootst, klein, kleiner, kleinst, kort, korter, korstst, lang, langer, langst, dik, dikker, dikst, dun, dunner, dunst, leeg, vol, voller, volst, zwaar, zwaarder, zwaarst, licht, lichter, lichtst, dicht, dichter, ver, verder te kort, te hoog, te ... even vlug, even hoog, even ... terug hoe belangrijke woordjes hoeveel en hoe (groot, ver, lang ...) ook waarom maar wie toch wat omdat welk want wanneer dus waar als of meten handelingen gieten ordenen rangschikken uitkiezen schatten meten scheppen rijtjes maken zetten duren wegen sorteren groepjes maken onderzoeken voelen leeg maken verdelen passen uitzoeken kijken leggen verzamelen kiezen overblijven proeven horen Meten: Kwalitatief home terug terug terug vergelijken: ordenen j j j j j j • vergelijkingen maken en eenvoudige onderlinge relaties beschrijven. • handelend en verwoordend twee dingen op hun kwalitatieve eigenschap vergelijken. • dingen kwalitatief vergelijken en samenbrengen op basis van één of twee gemeenschappelijke kenmerken. • rekening houden met meer dan één eigenschap. • het onderscheid tussen “sommige” en “alle” verwoorden. • beschrijven waarin dingen gelijk zijn of verschillen Woordenlijst: Meten: Kwalitatief vergelijken: Ordenen home terug meten handelingen meten ordenen de soort donker leeg de stapel licht vol hierachter oud hard hieronder nieuw zacht kleur warm hoog vorm koud laag . groot zwaar . klein licht . dik sterk . dun niet sterk . lang droog . kort nat gelijk- het verschil sommige - alle gieten meten wegen leeg maken leggen ordenen scheppen sorteren verdelen verzamelen rangschikken rijtjes maken groepjes maken passen kiezen uitkiezen zetten onderzoeken uitzoeken overblijven schatten duren voelen kijken proeven horen vergelijken als, zoals, gelijk, hetzelfde, verschillend, anders, iemand anders, iets anders, die, dat weinig, veel, minder, minst, meer, meest, groter dan, kleiner dan, even groot, even klein, evenveel, genoeg, ongeveer, precies, nogal, pas, zolang, zover, zoiets, zodra, voor, na hoog, hoger, hoogst, laag, lager, laagst, groot, groter, grootst, klein, kleiner, kleinst, kort, korter, korstst, lang, langer, langst, dik, dikker, dikst, dun, dunner, dunst, leeg, vol, voller, volst, zwaar, zwaarder, zwaarst, licht, lichter, lichtst, dicht, dichter, ver, verder te kort, te hoog, te ... even vlug, even hoog, even ... home Meten: Kwalitatief vergelijken: Seriëren terug terug terug • dingen rangschikken volgens de toenemende of afnemende mate van een welbepaald kwalitatief kenmerk. • personen (dieren) rangschikken volgens ouder-kind-relatie • personen rangschikken volgens drie generaties Woordenlijst: Meten: Kwalitatief vergelijken: Seriëren home terug mensen vergelijken de mens de jongen de baby het meisje ik de grootvader het kind de grootmoeder de opa de peuter mama de broer de kleuter papa de zus als, zoals, gelijk, hetzelfde, verschillend, anders, iemand anders, iets anders, die, dat weinig, veel, minder, minst, meer, meest, groter dan, kleiner dan, even groot, even klein, evenveel, genoeg, ongeveer, precies, nogal, pas, zolang, zover, zoiets, zodra, voor, na de oma de (oude/grote) mensen de volwassene hoog, hoger, hoogst, laag, lager, laagst, groot, groter, grootst, klein, kleiner, kleinst, kort, korter, korstst, lang, langer, langst, dik, dikker, dikst, dun, dunner, dunst, leeg, vol, voller, volst, zwaar, zwaarder, zwaarst, licht, lichter, lichtst, dicht, dichter, ver, verder geboren groeien te kort, te hoog, te ... veranderen blijven even vlug, even hoog, even ... groot worden zijn worden leven belangrijke woordjes en maar ook toch of dus omdat de volgorde het jong want het ei als het kuiken dieren het lam het schaap de kip meten handelingen de rups gieten ordenen rangschikken uitkiezen schatten ... meten scheppen rijtjes maken zetten duren wegen sorteren groepjes maken onderzoeken voelen leeg maken verdelen passen uitzoeken kijken leggen verzamelen kiezen overblijven proeven horen Meten: Kwalitatief terug home vergelijken: woorden en zinnen j j • een korte naam, zin, … opgeven. • een lange naam, zin, … opgeven. • een naam opgeven waarvan het uitspreken langer, korter, even lang duurt. home Woordenlijst: Meten: Kwalitatief vergelijken: Woorden en zinnen Handelingen de naam het woord de zin het rijm(t) de tekst het versje het verhaal terug luisteren duren lang-langer-langst horen denken kort-korter-kortst kijken nadenken even lang vergelijken vinden even kort zeggen kiezen nazeggen onderzoeken vragen antwoorden Meten: Kwalitatief terug terug home vergelijken: Gebeurtenissen terug plaatsen in de tijd • bij vergelijking van twee voor hen bekende activiteiten en bij voldoende duidelijke verschillen, verwoorden welke activiteit het langst en welke het kortst duurt • bepalen wat vlugger, trager of even vlug beweegt j j • van een gebeurtenis aangeven of ze nog moet komen (straks, later, erna, …) of dat ze reeds voorbij is (gisteren, vroeger, ervoor, toen, …) • terugblikken op minstens twee voorbije activiteiten door deze in de juiste volgorde te rangschikken en te verwoorden • gebeurtenissen (van een dag/week) chronologisch ordenen • verschillende gebeurtenissen in een omgekeerde volgorde plaatsen. home Woordenlijst: Meten: Kwalitatief vergelijken: terug Gebeurtenissen plaatsen in de tijd vlug-vlugger-vlugst-even vlug Week ordenen traag-trager-traagst-even traag kort-korter-kortst-even kort lang-langer-langst-even lang Dag meten vraagwoorden eerst hoe voor hoeveel straks gisteren na later vroeger voordat hoe (groot, ver, lang ...) erna ervoor nadat waarom vooruit toen dan wie terug daarna wat daarvoor welk nu wanneer de volgorde waar dagelijkse tijd Dag ordenen ordenen meten handelingen gieten ordenen rangschikken uitkiezen schatten meten scheppen rijtjes maken zetten duren wegen sorteren groepjes maken onderzoeken voelen leeg maken verdelen passen uitzoeken kijken leggen verzamelen kiezen overblijven proeven horen home Meten: Kwantitatief terug terug terug vergelijken: het meetonderzoek • kunnen de meest gepaste maateenheid kiezen. • kunnen op basis van een gekozen (natuurlijke) maateenheid vooraf het resultaat schatten. • kunnen bij benadering een voorwerp “meten” met een zelfgekozen maateenheid • kunnen het resultaat van de meting verwoorden • zien in dat het wisselen van de maateenheid een invloed heeft op het maatgetal en omgekeerd • zien in dat je steeds dezelfde maateenheid moet gebruiken om te kunnen vergelijken • kunnen verschillende meetresultaten vergelijken en interpreteren. Woordenlijst: Meten: Kwantitatief vergelijken: Het meetonderzoek terug home meten attributen vergelijken de weegschaal de hand het glas de voet de beker de duim passen de fles de arm belangrijke woordjes meten kiezen de lepel het lijf wegen uitkiezen de gieter de klok leeg maken zetten de kom de zandloper en, ook, of, maar, omdat, want, dus, als , eerst...dan, eerst...daarna, verder leggen onderzoeken de stok het horloge hoog, hoger, hoogst, laag, lager, laagst, groot, groter, grootst, klein, kleiner, kleinst, kort, korter, korstst, lang, langer, langst, dik, dikker, dikst, dun, dunner, dunst, leeg, vol, voller, volst, zwaar, zwaarder, zwaarst, licht, lichter, lichtst, dicht, dichter, ver, verder ordenen uitzoeken de meter het touw scheppen overblijven te kort, te hoog, te ... de lat (meetlat) sorteren schatten verdelen duren het blok verzamelen voelen rangschikken kijken rijtjes maken proeven meten handelingen gieten groepjes maken horen als, zoals, gelijk, hetzelfde, verschillend, anders, iemand anders, iets anders, die, dat weinig, veel, minder, minst, meer, meest, groter dan, kleiner dan, even groot, even klein, evenveel, genoeg, ongeveer, precies, nogal, pas, zolang, zover, zoiets, zodra, voor, na even vlug, even hoog, even ... Getallen één zes de eerste twee zeven de tweede het onderzoek het plan drie acht de derde het idee het stappenplan de oplossing de stap vier negen het cijfer vijf tien Meten: Kwantitatief terug terug terug home vergelijken: Plaatsen en meten van gebeurtenissen in de tijd • kunnen de dagindeling (weekindeling) chronologisch weergeven. • kunnen in de dagindeling (weekindeling) gebeurtenissen onderbrengen • kunnen aan de hand van een kalender de dagen aftellen tussen het nu en een speciale gebeurtenis waarvan de dag is aangegeven binnen de periode van een week • kunnen de duur van een gebeurtenis meten met een gekozen (natuurlijke) maateenheid Woordenlijst: Meten: home terug Kwantitatief vergelijken: Plaatsen en meten van gebeurtenissen in de tijd Dagelijkse tijd vlug-vlugger-vlugst-even vlug Dag ordenen Week ordenen traag-trager-traagst-even traag kort-korter-kortst-even kort lang-langer-langst-even lang straks gisteren later vroeger erna ervoor vooruit toen terug Dag meten meten handelingen gieten meten wegen leeg maken leggen ordenen scheppen sorteren verdelen verzamelen rangschikken rijtjes maken groepjes maken passen kiezen hoe (groot, ver, lang ...) uitkiezen zetten onderzoeken uitzoeken overblijven waarom schatten duren voelen kijken proeven vraagwoorden hoe Getallen één twee zes zeven hoeveel de eerste de tweede drie acht de derde vier negen het cijfer vijf tien wie wat welk wanneer waar horen Meten: Bewerkingen home j • in concrete situaties handelingen uitvoeren met vormen, grootheden en figuren, in functie van een kwalitatief kenmerk • ervaren de wezenlijke en niet-wezenlijke aspecten van een grootheid. terug Woordenlijst: Meten: Bewerkingen home iets vergroten gelijk maken iets verkleinen bijdoen bij wegdoen weg evenveel even klein samentellen erbij korter maken minder even groot gelijk langer maken en lager maken af even zwaar gelijk maken hoger maken samen lichter maken eraf zwaarder maken meer kleiner maken even lang groter maken het getal het aantal hoeveel de hoeveelste welke die dat terug verdelen Handelingen Vormen en kleuren blauw paars rond de lijn bruin rood de bol de stip geel wit de driehoek de vorm groen zwart het vierkant de streep oranje de kleur de punt denken weten kijken tellen doen controleren home Getallen terug terug Hoeveelheden ervaren en vergelijken Bewerkingen Representeren Tellen als vaardigheid Leerplandoelen Leerplandoelen Leerplandoelen Leerplandoelen Woorden Woorden Woorden Woorden Getallen: Hoeveelheden home ervaren j j j terug terug • ervaren hoeveelheden en kunnen passende hoeveelheidsbegrippen gebruiken • ervaren verschillende verschijningsvormen van getallen • handelend en verwoordend de ene concrete hoeveelheid dingen vergelijken met een andere hoeveelheid dingen. Bij het verwoorden gebruiken zij daarbij de passende hoeveelheidsbegrippen. (evenveel/niet evenveel dingen, veel/weinig dingen, te veel/te weinig dingen, dingen over/dingen te kort, meer/minder dingen, meest/minst dingen) • kwantitatief vergelijken • verzamelingen samenbrengen die evenveel elementen bevatten. • verzamelingen ordenen naar het aantal elementen. dozen met respectievelijk drie, zes, twee, vijf en vier knikkers ordenen van weinig naar veel en ook zeggen in welke doos de meeste knikkers en waar de minste knikkers in zitten home Woordenlijst: Getallen: Hoeveelheden ervaren terug hoeveelheidsbegrippen veel (niet) even veel weinig over (hebben) te kort (hebben) geen niks nul meer minder meest minst een paar enkele (niet) gelijk het cijfer het aantal hoeveel de hoeveelste welke rest die dat één twee drie vier vijf zes zeven acht negen tien alleen met z'n tweeën met z'n drieën allebei/beide alle drie allemaal alles samen Handelingen tellen denken gelijk maken vergelijken kijken groter maken rekenen weten bijdoen schatten doen kleiner maken vragen antwoorden wegdoen zoeken vinden verdelen Getallen: Bewerkingen home j terug • hoeveelheden groter en kleiner maken • hoeveelheden gelijkmaken. • hoeveelheden verdelen in gelijke/ongelijke delen. j • in concrete situaties rekenhandelingen uitvoeren met betrekking tot aantal en hoeveelheid. Zij kunnen deze handelingen verwoorden door de gepaste begrippen te hanteren. (evenveel maken, bijdoen, wegdoen, samentellen, vermeerderen, verminderen, verdelen) • ervaren de wezenlijke en niet-wezenlijke aspecten van een hoeveelheid door handelend en verwoordend te vergelijken, aangeven dat er een bepaalde hoeveelheid dingen dezelfde blijft, hoe ze ook geplaatst of geordend zijn in de ruimte. Woordenlijst: Getallen: Bewerkingen home Samentellen gelijk maken/evenveel maken samen evenveel evenveel maken samentellen even groot gelijk bij elkaar even klein gelijk maken iets vergroten terug iets verkleinen er bij doen bij wegdoen weg vermeerderen er bij kleiner maken minder en meer verminderen af eraf doen eraf hoeveelheidsbegrippen verdelen verdelen een paar niks gelijk enkele nul niet gelijk veel een stuk weinig een deel geen veel (niet) even veel weinig over (hebben) te kort (hebben) geen niks nul meer minder meest minst een paar enkele (niet) gelijk het cijfer het aantal hoeveel de hoeveelste welke rest die dat één twee drie vier vijf zes zeven acht negen tien alleen met z'n tweeën met z'n drieën allebei/beide alle drie allemaal alles samen home Getallen: Representeren • een hoeveelheid weergeven • een structuur weergeven terug home Woordenlijst: Getallen: Representeren Handelingen schrijven tekenen lezen het cijfer terug Getallen: Tellen als vaardigheid home j terug terug terug • de telrij correct opzeggen (bv. als een versje) • met aanwijzing vijf dingen correct (simultaan) tellen en daarna zeggen hoeveel dingen er geteld zijn (resultatief) • zonder aanwijzing vijf dingen correct tellen en daarna zeggen hoeveel dingen er geteld zijn • doortellen en terugtellen • een rangorde (tot vijfde) aanduiden en verwoorden (ordinaal tellen) als begin en richting zijn afgesproken home Woordenlijst: Getallen: terug Tellen als vaardigheid hoeveelheidsbegrippen Rangorde het begin achteraan het einde vooraan voor de laatste naast de eerste achter de tweede tussen de derde de vierde de vijfde de zesde veel (niet) even veel weinig over (hebben) te kort (hebben) geen niks nul meer minder meest minst een paar enkele (niet) gelijk het cijfer het aantal hoeveel de hoeveelste welke rest die dat Handelingen tellen samen tellen tel door tel door tel terug tel terug op een rij zetten één twee drie vier vijf zes zeven acht negen tien alleen met z'n tweeën met z'n drieën allebei/beide alle drie allemaal alles samen terug Op straat home • het huis de fabriek de weg de tuin • wonen rijden het appartement de moskee • het bos de speeltuin leven spelen • de school het restaurant het veld het dorp zijn • de winkel de straat het park de stad zien • de kerk het plein de wei de berg wandelen • de buurt de zee de rivier de beek rondlopen • werken home Taal in W.O. Mens en maatschappij Natuur Tijd Ruimte Techniek M&M Natuur Tijd Ruimte Techniek home Tijd terug Dagelijkse tijd Dag ordenen Week ordenen Leerplandoelen Leerplandoelen Woorden Woorden Dag meten Week plannen Leerplandoelen Leerplandoelen Woorden Woorden Dag Plannen Historische tijd Leeftijd Leerplandoelen Leerplandoelen Woorden Woorden Leerplandoelen Woorden Dag: Ordenen home terug • De chronologisch geordende activiteiten van de dag associëren met de begrippen nu, (daar)voor, (daar)na. • De chronologisch geordende activiteiten van de dag associëren met de begrippen nu, later, vroeger j • Delen van de dag associëren met al dan niet typische activiteiten • Verwoorden hoe een dag (etmaal) is ingedeeld (ochtend, voormiddag, middag, namiddag, avond, nacht). • De duur van de verschillende activiteiten van de dag vergelijken met gebruik van de termen ‘lang, kort, heel kort, even, langer’. • Vergelijken en associëren van zonnestanden bij aanvang van de schooltijd, middagpauze, einde schooltijd door middel van zonnefiguurtjes. • Ervaren en verwoorden dat niet iedereen dezelfde tijdsinvulling, dagindeling, weekinde-ling … heeft; bijv. het daggebruik van anderen (een ouder, zus, broer …) beschrijven en dit vergelijken met eigen daggebruik. • De verschillende activiteiten van de dag beschrijven en chronologisch ordenen met behulp van een daglijn home Woordenlijst: dag ordenen De dag de dag de halve dag de ochtend de voormiddag de middag de namiddag de avond de nacht vandaag morgen Tijdsbegrippen nu, straks, meteen, onmiddellijk, direct, bijna tijd, dadelijk, even…, binnenkort, een tijdje, eventjes, nooit, altijd, steeds, soms, af en toe, dikwijls, op tijd, later, te laat, later dan, vroeg, vroeger, te vroeg, vroeger dan, te lang, te kort, duurt even lang, eerder, eerst, dan, daarna, na, nog eens, daarvoor, voor, (het) begin, (het) eind(e) Mijn dag in de klas de juf, de meester, het kind, de jongen, het meisje, de kleuter, de afspraak, de (lievelings)pop, de knuffel/de beer, het boek, het spel(letje), de boekentas, het blok, de doos, klaar de speeltijd, het (keuze)bord, kaartje(s), naar huis, de klok, de wijzer, het uur, de kalender, de daglijn aan de beurt, één voor één, om de beurt, samen, allemaal gisteren overdag 's nachts 's morgens alweer, tegelijk, om (tijdstip), onder/tijdens, al, vanaf, totdat, voordat, nadat, voortaan, voorbij, op tijd, ineens, plots(eling), vlug, snel, gauw, opeens, tussendoor, ondertussen, ooit, juist (net), daarnet, pas, terwijl, eindelijk de klas, de gang, de kapstok, de jas, de stoel, de bank, de tafel, de kast, het rek, de muur, het raam, de deur, de hoek, de kring/zithoek, de mat, de zandtafel, de wasbak (lavabo), de plaats 's middags 's avonds vanmorgen vanavond Handelingen en werkwoorden beginnen wachten naar huis gaan weten proberen opruimen stoppen meedoen drinken duren komen eten zoeken lezen komen kiezen zitten rusten willen spelen kunnen verder doen praten leren plassen/pipi doen tonen Mijn dag op school de speelplaats, de bel, de poort, de rij, de hal, de trap, de turnzaal, de speelzaal, het toilet/de WC, de bank, het gras, de zandbak , de refter/eetzaal de school, de kleuterschool, de lagere school, het bureau van de directeur terug home Dag: Meten terug • De duur van activiteiten met behulp van een meetinstrument (zandloper, de loop van de wijzers van een echte klok zonder kloklezen …) meten en deze vergelijken door gebruik te maken van de termen lang, kort, langer, korter, langst, kortst. • Aangeven dat de tijd op verschillende manieren kan worden gemeten: met behulp van zandloper, minutenteller, analoge klok, digitale klok, chronometer • Een beperkt aantal wijzerstanden/digitale aanduidingen associëren met relevante, dagelijks terugkerende momenten van de dag home Woordenlijst: dag meten terug De tijd meten de tijd Tijdsbegrippen nu, straks, meteen, onmiddellijk, direct, bijna tijd, dadelijk, even…, binnenkort, een tijdje, eventjes, nooit, altijd, steeds, soms, af en toe, dikwijls, op tijd, later, te laat, later dan, vroeg, vroeger, te vroeg, vroeger dan, te lang, te kort, duurt even lang, eerder, eerst, dan, daarna, na, nog eens, daarvoor, voor, (het) begin, (het) eind(e) duren het uur de dag de kalender de klok het horloge de wekker de wijzer een moment de zon de maan de ster slapen dromen alweer, tegelijk, om (tijdstip), onder/tijdens, al, vanaf, totdat, voordat, nadat, voortaan, voorbij, op tijd, ineens, plots(eling), vlug, snel, gauw, opeens, tussendoor, ondertussen, ooit, juist (net), daarnet, pas, terwijl, eindelijk wakker opstaan beginnen stoppen tonen wijzen licht donker de dag de nacht Dag: plannen home j j terug • Een eenvoudig visueel voorgesteld plan zelfstandig uitvoeren • Terugblikken op minstens twee voorbije activiteiten door deze in de juiste volgorde te rangschikken en te verwoorden. • Minstens twee opeenvolgende activiteiten plannen (zelfstandig werk, contractwerk …). home Woordenlijst: dag plannen terug Handelingen en werkwoorden plannen rusten eten beginnen wachten drinken weten proberen praten de ochtend, de voormiddag, de middag, de namiddag stoppen meedoen leren de namiddag, de avond, de nacht, de dag, overdag, 's nachts duren tekenen komen zoeken lezen kunnen kiezen zitten willen spelen verder doen opruimen Delen van de dag 's avonds, 's morgens,'s middags, plassen/pipi doen tonen Tijdsbegrippen nu, straks, meteen, onmiddellijk, direct, bijna tijd, dadelijk, even…, binnenkort, een tijdje, eventjes, nooit, altijd, steeds, soms, af en toe, dikwijls, op tijd, later, te laat, later dan, vroeg, vroeger, te vroeg, vroeger dan, te lang, te kort, duurt even lang, eerder, eerst, dan, daarna, na, nog eens, daarvoor, voor, (het) begin, (het) eind(e) alweer, tegelijk, om (tijdstip), onder/tijdens, al, vanaf, totdat, voordat, nadat, voortaan, voorbij, op tijd, ineens, plots(eling), vlug, snel, gauw, opeens, tussendoor, ondertussen, ooit, juist (net), daarnet, pas, terwijl, eindelijk wijzen Mijn dag in de klas de juf, de meester, het kind, de jongen, het meisje, de kleuter, de afspraak, de (lievelings)pop, de knuffel/de beer, het boek, het spel(letje), de boekentas, het blok, de doos, klaar Mijn dag op school de speeltijd, het (keuze)bord, kaartje(s), naar huis, de klok, de wijzer, het uur, de kalender, de daglijn de speelplaats, de bel, de poort, de rij, de hal, de trap, de turnzaal, de speelzaal, het toilet/de WC, de bank, het gras, de zandbak , de refter/eetzaal aan de beurt, één voor één, om de beurt, samen, allemaal de klas, de gang, de kapstok, de jas, de stoel, de bank, de tafel, de kast, het rek, de muur, het raam, de deur, de hoek, de kring/zithoek, de mat, de zandtafel, de wasbak (lavabo), de plaats de school, de kleuterschool, de lagere school, het bureau van de directeur Week: ordenen home j • De dagen van de week benoemen • Onderscheiden, identificeren en vergelijken van de verschillende dagen van de week a.d.h.v. specifieke kenmerken (zwemdag = dinsdag) met behulp van een weeklijn. • De chronologisch geordende dagen van de week associëren met de begrippen: vandaag, morgen,gisteren overmorgen, eergisteren. • De onderlinge volgorde weergeven: na zondag komt maandag, voor dinsdag komt maandag … en gebruik maken van de termen nu, daarvoor, daarna, later en vroeger. • Gebeurtenissen, ontwikkelingen en personen ordenen op een weeklijn • Tellend met de tijd omgaan, zoals: nog 2 nachten slapen en dan … j • Vaardig en functioneel omgaan met een gevarieerd aanbod aan kalenders (verschillende soorten weekkalenders). terug home Woordenlijst: week ordenen terug Dagen van de week maandag dinsdagmorgen de dag dinsdag woensdagnamiddag de week woensdag zondagavond het weekend donderdag vrijdag zaterdag zondag gisteren, vandaag, morgen eergisteren, overmorgen het begin, het einde, volgend, vorig Week: plannen home j j terug • Een eenvoudig visueel voorgesteld plan zelfstandig uitvoeren • Terugblikken op minstens twee voorbije activiteiten door deze in de juiste volgorde te rangschikken en te verwoorden • Minstens twee opeenvolgende activiteiten plannen (zelfstandig werk, contractwerk …). home Woordenlijst: week plannen terug Tijdsbegrippen eerst, dan, daarna, daarvoor, tenslotte vroeg, vroeger, eerder even, een tijdje het begin, het einde deze week, volgende week, vorige week nog ... keer slapen op tijd, laat, later, te laat, later dan …,te vroeg, vroeger dan …, toen, (lang) geleden binnenkort Dagen van de week maandag dinsdagmorgen de dag dinsdag woensdagnamiddag de week woensdag zondagavond het weekend donderdag vrijdag zaterdag zondag Leeftijd home j • Hun eigen leeftijd zeggen. terug home Woordenlijst: leeftijd terug nul één twee jarig zijn verjaren verjaardag ik ben... jaar drie vier vijf zes home Historische tijd terug • Eigen ervaringen situeren op een levenslijn, waarbij de chronologie gerespecteerd wordt. home terug terug Woordenlijst: historische tijd het jaar vroeger, later, eerder, nu laat, later, laatst voor, voordat, na, nadat eerst, dan, daarna, daarvoor oud, ouder, jong, jonger het begin lang geleden, toen duren voorbij voortaan Museum van mezelf mama de tand papa naar school de baby de peuter de zus de kleuter de broer praten de doos babbelen de (het) tut(je)/de fopspeen stappen de geboortekaart kruipen de verjaardagskaart zitten het schoentje het museum de fruitpap de foto home Mens en maatschappij Ik en de anderen Zelfbewustzijn en weerbaarheid Leerplandoelen Woorden Empathie en zorg voor elkaar Leerplandoelen Woorden Conflicthantering Leerplandoelen Woorden Ik en de groep Participatie, democratie en samenwerking Ik en de samenleving Talenten Leerplandoelen Woorden Leerplandoelen Woorden Regels en afspraken Leerplandoelen Woorden Rechten en plichten Omgaan met gelijkenissen en verschillen Ik als consument Ik en de media Leerplandoelen Leerplandoelen Woorden Woorden Leerplandoelen Woorden Arbeid, vrije tijd en studiekeuze Leerplandoelen Woorden Gezin en familie Leerplandoelen Woorden Migratie Leerplandoelen Woorden Ongelijke verdeling van welvaart Leerplandoelen Leerplandoelen Woorden Woorden terug Zelfbewustzijn en weerbaarheid home j terug • voor zichzelf opkomen door signalen te geven die voor anderen begrijpbaar en aanvaardbaar zijn • In concrete situaties voldoende zelfvertrouwen in eigen mogelijkheden tonen Woordenlijst: zelfbewustzijn en weerbaarheid home Groeten Afscheid Welkom dag terug opendoen dag straks terug kom binnen laat naar huis hallo wuiven de hand geven goedemiddag tot ziens heten gaan brengen goedemorgen de naam halen komen tot straks de kus/het kusje meegaan weg welterusten slaapwel Personen Handelingen helpen brengen de juf ik je/jij Begrippen komen halen de meester mij jou de eerste werken wuiven de moeder mijn jouw aan de beurt kunnen meegaan mama/ma hij zij/ze één voor één gaan haar/hem haar/zijn om de beurt weten de vader papa we/wij jullie samen die/dat ons/onze hun alleen zijn last hebben van Empathie en zorgen voor elkaar home j terug • gevoelens als bang, blij, boos of verdrietig zijn bij zichzelf onderkennen en die op een eenvoudige wijze uitdrukken • Gevoelens van bang, blij, boos en verdrietig zijn bij anderen herkennen, dat gevoel verwoorden en meeleven in dit gevoel. • In een eenvoudige taal een recent gebeurde situatie waarbij zij betrokken waren in dialoog met een volwassene, beschrijven en vertellen hoe zij zich daarbij voelden • Tonen in hun omgang met anderen een gevoeligheid voor de behoeften van de ander • Met eigen woorden aangeven dat mensen eenzelfde situatie op een verschillende wijze kunnen ervaren en er verschillend kunnen op reageren. • Tonen dat ze kunnen omgaan met uitgestelde aandacht. • Tonen in hun omgang met anderen respect en waardering • Tonen in de dagelijkse omgang dat ze solidariteit en zorg opbrengen voor iemand anders home Woordenlijst: empathie en zorgen terug voor elkaar Gevoelens Empathie en zorgen voor elkaar zich... voelen, genieten, schrikken, lachen, zich schamen, zich vervelen (iemand) missen, helpen, zorgen voor, willen, last hebben van, spijt hebben van, wenen, huilen, verdriet hebben, troosten, pech hebben/geluk hebben, houden van blij vrolijk nieuwsgierig woedend alleen bang gelukkig moe kwaad eenzaam boos tevreden ongerust verliefd bezorgd eerlijk droevig lief verdrietig (on)gelukkig verbaasd beschaamd dank u (wel), alstublieft, goed zo! zenuwachtig/nerveus (on)rustig ja/jazeker, nee, voor/met elkaar, alleen, samen op zijn gemak kalm in de war (in) paniek Verdriet hebben de traan op schoot troosten zakdoek Handelingen verdrietig zuchten zich schamen willen doen alsof triestig/droevig schrikken van plan zijn beleefd zijn zorgen voor huilen geloven verstoppen komen troosten wenen ongelukkig lachen (weg) gaan mislukken helpen gelukkig in de war hopen vervelen missen pech hebben geluk hebben (iemand) missen Conflicthantering home j • met eigen woorden uitleggen wat ruzie, pijn doen, geweld … betekenen • In een eenvoudige taal een recent gebeurd conflict waarbij zij betrokken waren in dialoog met een volwassene, beschrijven en vertellen hoe zij zich daarbij voelden • Het verschil aangeven tussen geweldloze en gewelddadige oplossingen voor conflicten terug Woordenlijst: conflicthantering home terug Handelingen omgaan met elkaar de ruzie stout de mop/grap slecht pijn de knuffel met opzet goed nee ok de kus/het kusje ja het is genoeg lief van (bezit) niet lief akkoord de vriend(in) klaar stiekem wacht even per ongeluk dat mag niet geduld bijten slaan Ruzie duwen de baas spelen ruzie trekken verklappen pijn doen vechten storen plagen weglopen spuwen foppen roepen knijpen afpakken storen zeuren liegen klikken/overdragen stelen uitlachen uitpraten nemen verwennen vechten spijt hebben goed - fout lief-stout flink Problemen oplossen Personen aankijken kijken de klas iedereen mama hij/hem/zijn stoppen tegenhouden de speelplaats iemand papa zij/ze/haar zwijgen uitpraten de gang elkaar de meester wij/ons goed maken luisteren de hoek zelf de juf jullie/hen/hun handen geven spijt hebben niet doen het meisje het kind die/dat gelijk hebben helpen ruilen de jongen de volwassene teruggeven terugbrengen (samen)spelen de mevrouw ik/mij/mijn knuffelen nemen geven de meneer jij/je/jou/jouw home Participatie, Democratie en terug samenwerking • Een taak binnen de groep op een verantwoordelijke wijze oppakken • Samenwerken met anderen in de groep, zonder onderscheid van sociale achtergrond, geslacht of etnische origine home Woordenlijst: participatie, terug democratie en samenwerking Handelingen meedoen zwijgen vinger opsteken Samenwerking opletten aan de beurt één voor één luisteren willen om de beurt iemand opletten meegaan samen alleen in de rij staan wachten allemaal iedereen samen spelen helpen straffen moeten (met) elkaar opgelet zelf gezellig mogen Afspraken dat mag niet dat mag wel luister eens goed zo! kijk eens hier let op niet doen dat is goed/flink Personen iedereen mama hij/hem/zijn iemand papa zij/ze/haar ja elkaar de meester wij/ons de school nee zelf de juf jullie/hen/hun de speelplaats goed het meisje het kind die/dat de refter de fout de jongen de (oude/grote) mensen de gang de straf de mevrouw ik/mij/mijn de meneer jij/je/jou/jouw de afspraak de rij de klas het toilet/de WC Regels en afspraken home j terug • begrijpbare en uitvoerbare instructies van de leraar uitvoeren • In concrete situaties met de hulp van een volwassene afspraken maken • Met eigen voorbeelden illustreren dat er school- en klasregels nodig zijn en dat er ook in de samenleving regels zijn. • Omgangsvormen, leefregels en afspraken die van belang zijn voor het samenleven in een groep verwoorden. • De klasregels en de schoolregels die voor hen van toepassing zijn opsommen. • Aangeven dat er binnen de eigen groep afspraken nodig zijn • Afspraken maken over aspecten van het werk of het samenleven in de groep en deze vastleggen in pictogrammen of tekst. • Met hulp van de leraar gemaakte afspraken in een groep evalueren en zo nodig verfijnen of bijstellen Woordenlijst: regels en afspraken home Handelingen doen niet doen maken gaan vinden nemen mogen willen niet mogen straffen moeten opruimen terug Afspraken de regel ja de klas het toilet/de WC de afspraak nee de school de rij verboden niet goed de speelplaats de gang mag wel goed zo de refter de poort mag niet de straf In de refter In de klas de klas dat mag wel de meester zitten dat mag niet de juf de speelplaats de kring/zithoek één voor één de jongen vinger opsteken afspraak om de beurt Op de speelplaats de refter de vork roepen de rij het mes ruzie maken duwen eten de lepel het meisje samen spelen de gang drinken de stoel stil zijn het kind de bel de kapstok roepen de tafel aan de beurt roepen samen de rij de jas zitten beleefd naar elkaar luisteren lopen flink vechten het bord netjes de stoel de tafel winnen verliezen handen wassen koud de hoek rustig warm home Rechten en plichten terug • Bij een activiteit of een spel in een kleine groep, controleren of de anderen zich aan de regels houden. • Voorbeelden geven van mensen die waken over het naleven van regels. Woordenlijst: rechten en plichten home terug Op straat Begrippen Handelingen en werkwoorden de politie de agent uitkijken wachten mag wel ja moeten kunnen het verkeer oversteken mag niet nee niet moeten niet kunnen om de beurt niet goed mogen willen het verkeerslicht ik aan de beurt goed zo! niet mogen niet willen voorzichtig verboden één voor één samen doen spelen de gordel mag wel wachten niet doen afspreken vlug/snel mag niet de auto/wagen het zebrapad de fiets het voetpad/de stoep In huis Op school thuis gevaarlijk braaf de school de kring mama de afspraak flink de speelplaats de hoek papa mag wel luisteren de gang spelen de broer mag niet de straf de poort de klas de zus ja de kus het spelletje het kind ik nee de knuffel juist/goed-fout afspreken stout voorzichtig samen luisteren Talenten home j j • Opsommen welke activiteiten en klastaken ze graag en niet zo graag doen en die waarderend vergelijken met klasgenoten. • Waardering uitdrukken voor wat klasgenoten goed kunnen. terug home Woordenlijst: talenten graag doen, niet graag doen, iets goed kunnen, iets niet goed kunnen leuk, niet leuk, saai, fijn, plezant willen, kunnen terug Arbeid, vrije tijd en studiekeuze home j • op een eenvoudige wijze beroepen en bezigheden van volwassenen die ze kennen beschrijven j • Waardering uitdrukken en respect tonen voor het werk van mensen uit hun omgeving terug Woorden terug Op reis Woorden In de vrije tijd Beroepen en werken Woorden Feest vieren Woordenlijst: arbeid, vrije tijd en studiekeuze home Woorden home Woordenlijst: Beroepen en werken Beroepen de chauffeur de kapper de dokter de muzikant/zanger de directeur de politieagent de postbode de bakker de brandweerman de schilder de juf de verpleegster de kok de meester de tandarts de poetsvrouw de baas de fotograaf de soldaat de metser de presentator de slager de journalist de tuinman boer/boerin de verpleger/verpleegster De politie de politieagent de pet de politieauto de gevangenis het geweer de dief het verkeer de winkeljuffrouw/winkelier De brandweer de brandweerman de helm blussen De dokter de dokter de verpleegster de brandweerauto redden de dokterstas de koorts in brand staan het touw het ziekenhuis ziek de ladder het zwaailicht de ziekenwagen pijn de (brandweer)slang terug home Woordenlijst: Feest vieren terug De verjaardag de verjaardag (uit)blazen jarig het pakje/het cadeau het feest(je) uitpakken/inpakken vieren krijgen de kroon de verrassing versieren bedankt de versiering uitdelen de slinger de taart de ballon de slagroom aansteken de (het) kaars(je) de vriend(in) Feest vieren feest vieren de clown bellen blazen de vlag geluk wensen een feest geven dansen de uitnodiging de kaart de film trakteren de brief fijn de lichtjes plezant het toneel opblijven Feesten de feestdag carnaval Sinterklaas het Offerfeest Kerstmis Nieuwjaar Pasen vaderdag het Suikerfeest moederdag de Ramadan het grootoudersfeest het schoolfeest in de handen klappen het circus Woordenlijst: In de vrije tijd home terug Spelen het spel(letje)/het speelgoed, de schommel, de glijbaan, de vorpmpjes, de schep, de fiets, de step, de bal, het springtouw, de boom de (lievelings)pop, de knuffel/de beer, het poppenhuis, de poppenkast, de wieg, de kinderwagen, het boek, de bak, het bed, de toren, verstooppertje, de winkel, de kassa, het geld, de puzzel, het kasteel, de auto, het blok/de blokken, de TV, de verkleedkoffer, het liedje, de muziek Plaatsen Handelingen de speelplaats de kermis Zwemmen spelen fietsen tekenen het park het circus het zwembad de handdoek glijden springen rijden de tuin de bioscoop zwemmen de rand/kant zwemmen voetballen bouwen het bos de speeltuin het badpak diep/ondiep zich verstoppen opruimen zoeken de zandbak het speelplein de bikini het water TV kijken vinden kopen het theater het museum de zwembroek drijven betalen zingen dansen knutselen toneel spelen bellen blazen home Woordenlijst: op reis terug Handelingen Vervoermiddelen rijden aankomen meekomen de fiets fietsen vertrekken meegaan de straat de vijver de auto/wagen sturen naartoe gaan meerijden de lucht het bos de trein vliegen wegbrengen skiën de berg de rivier de bus stil zitten wandelen de zee het land het vliegtuig instappen spelen de wereld het strand de boot uitstappen zwemmen het station varen inpakken Allerlei op reis Op vakantie warm koud ver dichtbij de schoolreis de rugzak de vakantie de koffer op reis de zonnebril waar het hotel het fototoestel waarheen de tent het pakje/cadeautje naartoe de camping de kaart (post) het huis(je) logeren Gezin en familie home j • opsommen wie er allemaal bij hen thuis woont en uitleggen dat die huisgenoten samen een gezin vormen • Bekende soorten gezinnen, grote gezinnen, kleine gezinnen, één-oudergezinnen, inwonende mensen, 2 mama’s, 2 papa’s, gezinnen met adoptiekinderen … inventariseren terug home Woordenlijst: gezin en familie terug Familie Handelingen/werkwoorden wonen blijven de naam dood leven zijn worden veranderen trouwen scheiden/gescheiden de moeder de oom de vader de tante mama de neef papa de nicht de broer de zoon de zus de dochter de oma de tweeling de opa de ouders de grootvader de grootouders de grootmoeder het kleinkind de familie Andere personen de mens de vriend(in) de baby de buren het kind de meneer de jongen de mevrouw het meisje de man de vrouw de volwassene home Omgaan met gelijkenissen en terug verschillen • In concrete situaties verschillende manieren van omgaan met elkaar herkennen en erover praten. • Gelijkenissen en verschilpunten m.b.t. levenswijze tussen henzelf en mensen uit een andere cultuur verwoorden. • Verwoorden gevoelens bij eigen ervaringen m.b.t. waardering van anders-zijn, afwijzing en uitsluiting home Woordenlijst: omgaan met terug gelijkenissen en verschillen Verschillen groot - klein anders dik - dun doof hetzelfde donker - licht blind het verschil rijk - arm de rolstoel het meisje - de jongen oud - jong de huidskleur de hoofddoek de bril kaal home Migratie terug • Met eigen woorden uitleggen wat verhuizen is (ook naar een ander land). • Positieve (bijv. een nieuw huis, een nieuwe job …) en negatieve redenen (bijv. onveilige omgeving …) opsommen waarom mensen verhuizen. • Met eigen voorbeelden illustreren dat leven in een nieuwe woonomgeving niet altijd gemakkelijk is (andere gewoontes, andere taal, andere mensen …). home Woordenlijst: migratie verhuizen wonen weggaan komen ergens anders nieuw het appartement het dorp de stad het land het huis de verhuiswagen het adres terug home Ongelijke verdeling van de welvaart • Verschillen en overeenkomsten tussen eigen leefwijze en leefwijze van mensen in ontwikkelingslanden verwoorden. • Zich inleven in de leefwereld van leeftijdsgenoten in ontwikkelingslanden. terug home Woordenlijst: ongelijke verdeling terug van de welvaart wonen arm - rijk de jongen - het meisje spelen eten werken anders hetzelfde Geld home j terug • in concrete situaties het verschil aangeven tussen delen, ruilen, geven , krijgen , lenen, kopen en verkopen • Uitleggen waar geld vandaan komt (werken) en waar geld heen gaat (uitgeven, sparen) home Woordenlijst: geld terug Handelingen Geld betalen nemen het geld verdelen kopen de euro ruilen verkopen (terug) geven wegen krijgen tellen de bankkaart de portemonnee de portefeuille één twee drie vier vijf geld afhalen boodschappen doen/winkelen Wiskundige begrippen tellen meer duur hoeveel? hoeveel meer? hoeveel minder? allebei/beide alletwee te veel alles allemaal te weinig zoveel weinig goedkoop minder veel prijs een beetje evenveel wegen leeg vol de weegschaal een paar heel (erg) nog het getal Naar de winkel de winkel de kassa de supermarkt de winkelkar de winkelier de tas de winkeljuffrouw het rek de bank de rekening de prijs home Media-educatie terug • Het onderscheid verwoorden tussen fictie en non-fictie in media home Woordenlijst: media-educatie terug Media de TV het fototoestel de radio de camera de computer de CD de tablet de DVD de spelcomputer de GSM de e-mail de smartphone het computerspelletje de SMS/het bericht Beroepen de acteur de presentator de journalist de fotograaf echt - niet echt alsof Handelingen de film de bioscoop toneel spelen de tekenfilm het theater optreden de poppenkast de reclame kijken het toneel foppen doen alsof home Ruimte Lichaamsoriëntatie Oriëntatie in de ruimte Ruimtebeleving Leerplandoelen In de vertrouwde omgeving Leerplandoelen Leerplandoelen Woorden Woorden In de klas Leerplandoelen Woorden terug Woorden In de school Windstreken Topografische kennis en landschappen Te voet, met de wagen, met de fiets Leerplandoelen Leerplandoelen Woorden Pictogrammen Leerplandoelen Leerplandoelen Woorden Woorden Verkeer Woorden Leerplandoelen Woorden Veilig in de schoolomgeving Leerplandoelen Woorden Lichaamsoriëntatie home j j j j j j terug • Uitgebeelde lichaamshoudingen en bewegingen nabootsen • Beschreven lichaamshoudingen en bewegingen uitvoeren • Lichaamshoudingen en bewegingen benoemen. • De belangrijkste lichaamsdelen aanwijzen en benoemen • Een menselijke figuur tekenen met de belangrijkste lichaamsdelen op de juiste plaats (hoofd, romp, benen, armen, oren, ogen, neus en mond). • Inschatten hoeveel ruimte hun eigen lichaam inneemt (bijv. kledingstukken passen). • Bij eenhandige taken een duidelijke voorkeur tonen voor de linker- of rechterhand • Hun voorkeurhand tonen, wanneer er expliciet naar gevraagd wordt • De begrippen links en rechts in de juiste context gebruiken home Woordenlijst: lichaamsoriëntatie Handelingen (stil)staan stoppen zitten liggen lopen spelen kruipen stappen springen huppelen vallen stampen wijzen beginnen (zich) stoten opheffen rollen gooien doorgaan neerleggen neerzetten de lichaamsdelen het hoofd de nek de borst de hals de buik het lijf klaar de rug het gezicht de bil stop de wang de schouder de kin fout de arm de mond het been goed de lip de hand de tand prima de duim de neus de knie knap het oor de voet het oog goed zo de teen de poep de penis de vinger de vagina Ruimtebegrippen voor, achter, ervoor, erachter, vooraan, achteraan, de voorkant, de achterkant, de voorste, de achterste onder, boven, eronder, erboven, onderaan, bovenaan, de onderkant, de bovenkant, onderste, bovenste voorzijde, achterzijde, bovenzijde, onderzijde tegen, tegenaan, tegenover op, in, uit, naast,(in het) midden, tussen links, rechts, de linkerkant, de rechterkant ver, dicht, te ver, te dicht, veraf, dichtbij, verderaf, dichterbij, het dichtst, het verst binnen, buiten terug Ruimtebeleving in de werkelijke home terug ruimte j • Ruimtebegrippen gebruiken om relaties te duiden tussen zichzelf en elementen in de werkelijke ruimte (bijv. ik zit tussen Joke en Stan, Joke zit links van mij …). j • Ruimtebegrippen gebruiken om relaties te duiden tussen elementen in de werkelijke ruimte (bijv. wie zit achter Joke en voor Stan? Wie zit links van de juf? …). j • Mits aanwijzingen (bijv. getekende silhouetten, foto’s, symbolen, verbale instructies …) orde brengen in een beperkte ruimte zoals hun tafel, de speelhoek, de klas … j • Een ruimte inrichten in functie van hun spel (bijv. plaats maken om een vloerpuzzel te leggen) en suggesties geven voor het (her)inrichten van een speelhoek (bijv. de winkelhoek wordt een dokterspraktijk). • Orde houden en brengen in een beperkte ruimte (bijv. de speelhoek; hun bank ordelijk houden …); • Orde houden en brengen in de klas (bijv. de klas opruimen, turntoestellen terug op de afgesproken plaats zetten …) • Suggesties geven voor het (her)inrichten vande klas (bijv. de klasinrichting wijzigen, de stoelen schikken rond een tafel …) Woordenlijst: ruimtebeleving in home terug de werkelijke ruimte Personen Handelingen de school de juf liggen staan de meester de speelplaats de boom zitten zijn ik de refter de bank leggen zetten het kind de gang het gras opruimen (op)hangen de jongen wegdoen vegen het meisje terugzetten nemen de vriend(in) de turnzaal In de klas de kleuter Ruimtebegrippen voor, achter, ervoor, erachter, vooraan, achteraan, de voorkant, de achterkant, de voorste, de achterste onder, boven, eronder, erboven, onderaan, bovenaan, de onderkant, de bovenkant, onderste, bovenste voorzijde, achterzijde, bovenzijde, onderzijde tegen, tegenaan, tegenover op, in, uit, naast,(in het) midden, tussen links, rechts, de linkerkant, de rechterkant ver, dicht, te ver, te dicht, veraf, dichtbij, verderaf, dichterbij, het dichtst, het verst binnen, buiten In huis Oriënteren in de klas home j j j j j • Zelfstandig hun weg vinden in een vertrouwde omgeving. • De werkelijke ruimte vrij verkennen en terugkeren naar een afgesproken, vooraf verkende plaats • Vanuit hun standpunt de richting naar een bepaalde locatie aanwijzen • Een beschreven route afleggen • Aan elkaar een route beschrijven j • Zelf een route zinvol uitstippelen en afleggen (bijv. zonder omweg, rekening houdend met hindernissen …) j • Mentaal een standpunt innemen (bijv. op basis van een foto de locatie en kijkrichting van de fotograaf achterhalen, wat zie je als je thuis uit het raam kijkt …) terug home Woordenlijst: oriëntatie in de klas Ruimtebegrippen Richting / de weg overal, ergens, nergens, omhoog, omlaag, beneden, boven, bovenop, vooruit, achteruit, rechtdoor, bij, erbij, eraan, andersom, opzij, in het rond, ondersteboven, hier, daar, ver weg klaar stop fout goed prima de uitgang, de ingang, de plek, (de) kant knap goed zo waarheen?, waar naartoe?, waar?, naar, langs, tot, vlakbij, schuin, over voor, achter, ervoor, erachter, vooraan, achteraan, de voorkant, de achterkant, de voorste, de achterste onder, boven, eronder, erboven, onderaan, bovenaan, de onderkant, de bovenkant, onderste, bovenste voorzijde, achterzijde, bovenzijde, onderzijde tegen, tegenaan, tegenover op, in, uit, naast,(in het) midden, tussen links, rechts, de linkerkant, de rechterkant ver, dicht, te ver, te dicht, veraf, dichtbij, verderaf, dichterbij, het dichtst, het verst binnen, buiten Handelingen De klas zitten beginnen komen tonen de klas het raam rusten wachten zoeken ophangen de gang de deur vinger opsteken naar huis gaan lezen stil zijn weten kiezen de kapstok de hoek zwijgen proberen willen de jas de kring/zithoek roepen stoppen kunnen de stoel de mat naar elkaar luisteren meedoen verder doen de bank de zandtafel lopen drinken praten de tafel de wasbak (lavabo) opruimen eten leren het rek de plaats spelen duren plassen/pipi doen de muur terug home In de school • De werkelijke ruimte vrij verkennen en terugkeren naar een afgesproken, vooraf verkende plaats • Vanuit hun standpunt de richting naar een bepaalde locatie aanwijzen • Een beschreven route afleggen • Aan elkaar een route beschrijven • Zelf een route zinvol uitstippelen en afleggen (bijv. zonder omweg, rekening houdend met hindernissen …) • Mentaal een standpunt innemen (bijv. op basis van een foto de locatie en kijkrichting van de fotograaf achterhalen, wat zie je als je thuis uit het raam kijkt …) terug home Woordenlijst: oriënteren op school Richting / de weg Op school de speelplaats, de bel, de poort, de rij, de hal, de trap, de turnzaal, de speelzaal, het toilet/de WC, de bank, het gras, de zandbak, de refter/eetzaal de school, de kleuterschool, de lagere school, het bureau van de directeur overal, ergens, nergens, omhoog, omlaag, beneden, boven, bovenop, vooruit, achteruit, rechtdoor, bij, erbij, eraan, andersom, opzij, in het rond, ondersteboven, hier, daar, ver weg de uitgang, de ingang, de plek, (de) kant waarheen?, waar naartoe?, waar?, naar, langs, tot, vlakbij, schuin, over Ruimtebegrippen Handelingen voor, achter, ervoor, erachter, vooraan, achteraan, de voorkant, de achterkant, de voorste, de achterste klaar duwen onder, boven, eronder, erboven, onderaan, bovenaan, de onderkant, de bovenkant, onderste, bovenste fout samen spelen voorzijde, achterzijde, bovenzijde, onderzijde goed vechten tegen, tegenaan, tegenover prima winnen op, in, uit, naast,(in het) midden, tussen verliezen links, rechts, de linkerkant, de rechterkant wachten ver, dicht, te ver, te dicht, veraf, dichtbij, verderaf, dichterbij, het dichtst, het verst roepen ruzie maken binnen, buiten stop knap goed zo terug home In de vertrouwde omgeving • Zelfstandig hun weg vinden in een vertrouwde omgeving terug home Woordenlijst: oriënteren in de terug vertrouwde omgeving Ruimtebegrippen klaar in mijn buurt in de buurt, de straat, de weg, het plein, de speeltuin, het park, de kerk, de moskee, de winkel, het restaurant, de fabriek het dorp, de stad, het veld, het bos, de wei, de berg, de zee, de rivier, de beek de stoep/het voetpad, het fietspad, het zebrapad, het verkeersbord, het verkeerslicht, druk, gevaarlijk, rustig stop voor, achter, ervoor, erachter, vooraan, achteraan, de voorkant, de achterkant, de voorste, de achterste fout onder, boven, eronder, erboven, onderaan, bovenaan, de onderkant, de bovenkant, onderste, bovenste goed voorzijde, achterzijde, bovenzijde, onderzijde prima tegen, tegenaan, tegenover knap op, in, uit, naast,(in het) midden, tussen goed zo links, rechts, de linkerkant, de rechterkant pas op ver, dicht, te ver, te dicht, veraf, dichtbij, verderaf, dichterbij, het dichtst, het verst binnen, buiten In huis Handelingen liggen rijden (stil)staan stoppen zitten neerleggen lopen spelen neerzetten rennen kruipen doorgaan stappen springen gooien huppelen vallen rollen wijzen opheffen beginnen oversteken Richting / de weg overal, ergens, nergens, omhoog, omlaag, beneden, boven, bovenop, vooruit, achteruit, rechtdoor, bij, erbij, eraan, andersom, opzij, in het rond, ondersteboven, hier, daar, ver weg de uitgang, de ingang, de plek, (de) kant waarheen?, waar naartoe?, waar?, naar, langs, tot, vlakbij, schuin, over home Windstreken • De plaats van de zon aanwijzen gedurende de dag. terug home Woordenlijst: windstreken de zon, de wind, de wolk hier-daar eerst-daarnadan-nu-straks de zon in de ogen de schaduw zien niet zien terug Pictogrammen home j • Kennen de betekenis van de volgende pictogrammen: het toilet/de wc, de pijl, de uitgang terug home Woordenlijst: pictogrammen het toilet/de WC de uitgang de pijl het pictogram terug De maquette van de klas home • De maquette oriënteren (richten) op basis van herkenningspunten in de werkelijke ruimte • Van de werkelijke ruimte een maquette maken (schaal- en schaalaanduidingen) j • De relatie leggen tussen een symbool en datgene/diegene waar het symbool voor staat. (Legende) terug Woordenlijst: de maquette van de home klas (herkennen en lokaliseren) Klaslokaal de bank Handelingen de tafel zitten de kast klein - groot binnen - buiten de zandtafel de stoel Plaatsen de klas, de hoek, de kring, het rek staan zijn hangen liggen de muur plaatsen het raam de deur Ruimtebegrippen voor, achter, ervoor, erachter, vooraan, achteraan, de voorkant, de achterkant, de voorste, de achterste Personen onder, boven, eronder, erboven, onderaan, bovenaan, de onderkant, de bovenkant, onderste, bovenste de juf voorzijde, achterzijde, bovenzijde, onderzijde de meester tegen, tegenaan, tegenover het kind op, in, uit, naast,(in het) midden, tussen ik links, rechts, de linkerkant, de rechterkant ver, dicht, te ver, te dicht, veraf, dichtbij, verderaf, dichterbij, het dichtst, het verst binnen, buiten terug In de verkleinde ruimte home j j j j j j j • De voorgestelde elementen identificeren en benoemen • Iets of iemand lokaliseren • Aan elkaar een route beschrijven/een beschreven route aanduiden • Zelf een zinvolle route uitstippelen • Mentaal een standpunt innemen (bijv. Wat ziet het poppetje als het hier staat? Waar stond de fotograaf? …) • De relatie leggen tussen een symbool en datgene/diegene waar het symbool voor staat (Legende) • Afbeeldingen en/of miniatuurweergaven van vertrouwde plaatsen en voorwerpen herkennen. (schaal en schaalaanduidingen) • Aangeven dat de werkelijkheid vergroot of verkleind kan worden voorgesteld (schaal en schaalaanduidingen) • Ruimtebegrippen gebruiken om relaties te duiden tussen elementen in verkleinde ruimtes en/of maquettes. terug home Woordenlijst: oriënteren in de terug verkleinde ruimte Personen mama papa het kind het huis de garage de broer de zus de oma de opa de mens Plaatsbegrippen voor, achter, ervoor, erachter, vooraan, achteraan, de voorste, de achterste, de voorkant, de achterkant, onder, boven, eronder, erboven, onderaan, bovenaan, de onderste,de bovenste, de onderkant, de bovenkant, in, op, uit, naast, in het midden, tussen links, rechts, de linkerkant, de rechterkant ver, dicht, te ver, te dicht, veraf, dichtbij, verderaf, dichterbij, het dichtst bij, het verst af binnen - buiten home Het huis terug het huis het gordijn het appartement de tafel de brievenbus zijn de woonkamer de stoel de verwarming staan de slaapkamer de trap de deur zitten de badkamer het bed het slot hangen de sleutel liggen de keuken wonen de zolder de koelkast het raam komen de kelder de gang het dak gaan de garage de kapstok de zetel de telefoon de TV de auto/wagen plaatsen de tuin spelen home De garage terug de garage het verkeerslicht de auto/wagen oversteken rood gaan de auto's oranje voorzichtig groen parkeren gevaarlijk het ongeval kijken botsen de bestelwagen wachten de straat het voetpad/de stoep stoppen de weg de vrachtwagen rijden de fiets de bromfiets botsen Topografische kennis en home landschappen j • Aan een bekende volwassene hun naam en de gemeente waar ze wonen zeggen • Eenvoudige landschapselementen in de eigen omgeving benoemen (bijv. weiden, bomen, woningen, straten, pleinen, bossen, fabrieken …). • Opvallende verschillen in landschappen en omgevingen, door mensen ingericht, verwoorden (bijv. veel huizen versus weinig huizen). • Hun adres meedelen (straat, huisnummer, gemeente/stad). terug home Woordenlijst: topografische kennis terug en landschappen Gebouwen het huis, het appartement, de hut, de school, de winkel, de fabriek, het restaurant, de kerk, de moskee de straat, het plein, de weg, het adres het bos, het veld, het park, de wei, de tuin, de speeltuin het dorp, de stad Handelingen wonen leven zijn wandelen zien rondlopen werken rijden spelen de mens, het dier, de boom, de bloem de berg, de zee de rivier, de beek, de vijver home In huis terug wonen thuis het huis het appartement het dak de sleutel de garage de zolder het raam de tuin de deur de trap het hek het slot de kelder de brievenbus de keuken de badkamer de slaapkamer de woonkamer het gordijn de telefoon het bed het rek de tafel de TV de auto de zetel de verwarming de kast de stoel de koelkast de fietsen Verkeer home terug TE VOET j MET DE WAGEN/AUTO •Aangeven dat zij op de stoep moeten stappen j •Onder begeleiding op de stoep stappen zonder zichzelf of anderen in gevaar te brengen j •Aangeven dat zij moeten oversteken op een zebrapad of bij een gemachtigd opzichter j j •Aangeven dat hun plaats in de wagen het kinderzitje of het verhoogkussen is. •Aangeven dat iedereen in de wagen een gordel moet dragen. OP DE FIETS j • Aangeven dat het veilig is om op de fiets steeds een valhelm te dragen. j • Met een loopfiets fietsen, sturen en remmen j • Met een driewieler fietsen, sturen en remmen. j • Aangeven dat ze beter opvallen met een vlaggetje aan de fiets •Onder begeleiding veilig voorbij een hindernis op de stoep stappen •Veilig een straat oversteken met hulp van een gemachtigd opzichter •Onder begeleiding veilig een straat met verkeerslichten oversteken •Aangeven dat het veilig is om overdag fluorescerend materiaal te dragen. j •Onder toezicht met het openbaar vervoer/schoolbus meerijden zonder zichzelf en an-deren in gevaar te brengen. •Aangeven dat het veiliger is om aan de stoepkant uit de wagen te stappen • Met de fiets uit stilstand vertrekken, sturen en afremmen • Aangeven dat het veilig is om overdag fluorescerend materiaal te dragen. Woordenlijst: te voet, met de wagen, met de fiets home terug Handelingen Ruimtebegrippen gaan stoppen stappen niet spelen wandelen wachten oversteken uitkijken (goed) kijken rijden de weg vragen zitten de weg wijzen instappen onder, boven, eronder, erboven, onderaan, bovenaan, de onderkant, de bovenkant, onderste, bovenste weggaan tonen voorzijde, achterzijde, bovenzijde, onderzijde uitstappen zien parkeren voorbijsteken tegen, tegenaan, tegenover remmen sturen (rond)draaien in/uitladen links, rechts, de linkerkant, de rechterkant fietsen trappen bellen botsen ver, dicht, te ver, te dicht, veraf, dichtbij, verderaf, dichterbij, het dichtst, het verst pijn doen vallen binnen, buiten voor, achter, ervoor, erachter, vooraan, achteraan, de voorkant, de achterkant, de voorste, de achterste Op straat het voetpad/de stoep, het fietspad, de weg, het spoor het verkeerslicht, rood, groen, oranje, het verkeersbord, de pijl, het zebrapad, de straat, het plein, druk, gevaarlijk, voorzichtig, de politie(agent), de boete, het ongeluk/ongeval, de botsing, de overkant, de fluovest, de werken, in de buurt, rustig, onderweg op, in, uit, naast,(in het) midden, tussen op de fiets, te voet, met de wagen/auto, met de bus, de vrachtwagen, de bromfiets, de vuilniswagen, de bestelwagen richting/de weg overal bij de plek waarheen? ergens erbij (de) kant waar naartoe? nergens eraan waar? omhoog andersom naar omlaag opzij langs beneden in het rond tot boven ondersteboven vlakbij vooruit hier schuin achteruit daar over rechtdoor ver weg met de fiets dat mag dat mag niet verboden niet doen pas op! let op! met de wagen de wagen/de auto de chauffeur de gordel de kinderstoel/het zitje het stuur de fiets het zadel zitten de pedaal rijden de bel sturen de ketting remmen het wiel trappen de rem Veilig in de schoolomgeving home j • In de eigen omgeving plaatsen herkennen waar ze veilig kunnen spelen en waar niet • In de eigen omgeving gevaarlijke verkeerssituaties herkennen en veilige oplossingen aangeven voor het probleem terug home Woordenlijst: Veilig in de terug schoolomgeving Vervoermiddelen de bestelwagen de fiets de step de vrachtwagen de driewieler de bromfiets de vuilniswagen de bus de kraan de trein de tractor de tram de metro de wagen/auto de rolschaatsen de taxi Handelingen rijden wachten de weg vragen wandelen oversteken de weg wijzen stappen vallen (goed) kijken lopen sturen gaan fietsen omdraaien spelen bellen instappen zien stoppen uitstappen tonen remmen uitkijken Op straat het voetpad/de stoep, het fietspad, de weg, het spoor dat mag het verkeerslicht, rood, groen, oranje, het verkeersbord, de pijl, het zebrapad, de straat, het plein, druk, gevaarlijk, voorzichtig, de politie(agent), de boete, het ongeluk/ongeval, de botsing, de overkant, de fluovest, de werken, in de buurt, rustig, onderweg dat mag niet op de fiets, te voet, met de wagen/auto, met de bus, de vrachtwagen, de bromfiets, de vuilniswagen, de bestelwagen verboden met de wagen de wagen/de auto de chauffeur pas op! de gordel opgelet! de kinderstoel/het zitje home Natuur Algemene vaardigheden Levende natuur Planten Leerplandoelen Leerplandoelen Woorden terug Niet levende natuur Het weer Gezondheidseducatie Voeding Leerplandoelen Leerplandoelen Woorden Woorden Hemellichamen Lichaamshygiëne Leerplandoelen Leerplandoelen Woorden Woorden Woorden Dieren Leerplandoelen Woorden Mensen Leerplandoelen Woorden Milieueducatie Afval sorteren Leerplandoelen Woorden Natuurlijke verschijnselen Veiligheid Leerplandoelen Leerplandoelen Woorden Woorden Materialen Omgaan met ziektes, handicap Leerplandoelen Leerplandoelen Woorden Woorden Planten home terug • Veel voorkomende planten en zwammen uit hun omgeving herkennen en benoemen. • De belangrijkste delen van planten (wortel, stam/stengel, tak, knop, loofblad/naald, bol, knol) aanduiden, benoemen en in eigen woorden de functie ervan uitleggen. • Planten met elkaar vergelijken op basis van minstens 1 zelfgekozen criterium. j • Bij planten eenvoudige verzorgingshandelingen uitvoeren en verwoorden. • Aangeven dat planten en zwammen soms nuttig, soms gevaarlijk zijn voor de mens (giftige planten, giftige paddenstoelen …). home Woordenlijst: Planten terug Planten de plant(en) de bloem Handelingen de stengel zaaien gieten het water de bijl planten de druppel de boom de bloempot plukken nat de stam de tuinslang omhakken de modder de tak de kuil de wortel de schaduw het zaad(je) water geven spuiten het blad de paddenstoel verzorgen de aarde de grond giftig gevaarlijk eetbaar de naam van enkele veel voorkomende planten uit de directe omgeving (bv roos) Dieren home j • Veel voorkomende dieren uit hun omgeving herkennen en benoemen (bijv. huisdieren, vogels, boerderijdieren …). j • Met eigen woorden uitleggen dat de geboorte van een dier wordt voorafgegaan door een periode van gedragen worden van de moeder of door ontwikkeling in een ei. j • De verschillende stadia van de ontwikkeling van dieren vanaf de bevruchting tot volwassen dier verwoorden (bijv. ei-kuiken-kip, van ei tot vlinder …). • Dieren met elkaar vergelijken op basis van minstens 1 zelfgekozen criterium. • Voorbeelden geven van producten die afkomstig zijn van dieren (bijv. melk, wol, leder …). j • Eenvoudige verzorgingshandelingen bij dieren uitvoeren en verwoorden. terug home Woordenlijst: Dieren terug Dieren Producten van dieren Huisdieren Handelingen rond verzorgen verzorgen Kriebeldieren het vlees zorgen voor de melk eten geven de wol Tuin en park het leder/leer drinken geven Dierentuin voeren het ei kammen Bos het hok/de stal/de kooi schoonmaken Boerderij Ontwikkeling het jong het ei het kuiken de kip de rups de vlinder geboren worden uit het ei komen Delen van het lichaam de poot de vleugel de kop het lijf de staart de pluim/veer de bek de pels/vacht de snavel het vel/de huid de snuit het dier één twee drie vier vijf zes Woordenlijst: Kriebeldieren Kriebeldieren home terug de vlieg de kop het slakkenhuis vliegen de spin de poot het spinnenweb kruipen de mug de vleugel steken de mier het lijf zoemen de vlinder het dier wegjagen de wesp de rups de slak de worm de bij het lieveheersbeestje ontsnappen Woordenlijst: Dierentuin Dierentuin home terug de giraf de zeehond het aquarium de slurf grommen de tijger de dolfijn de kooi de poot bijten de krokodil de kameel de stal de kop ontsnappen de leeuw de kangoeroe de wei/weide de staart opeten de aap de neushoorn het hok de bek eten geven de omheining de snavel zorgen voor de olifant de slang het lievelingsdier de snuit de papegaai het dier de vleugel de beer de dierentuin de pels/vacht de ijsbeer pas op! de schildpad gevaarlijk Woordenlijst: Dieren in het bos Bos home het hert het bos de poot ontsnappen de eekhoorn de boom de kop opeten de vos het nest de staart voeren de haas het hol de vleugel klimmen het konijn de bek vluchten de vogel de snavel jagen de uil de snuit wegjagen de pels/vacht schieten de pluim de jager de veer terug Woordenlijst: Dieren op de Boerderij Boerderij home de koe de boerderij de stal de poot knorren de ezel de kinderboerderij de wei/weide de kop kakelen de geit de boer de prikkeldraad de staart blaffen het schaap de boerin de omheining de snuit miauwen het lam het hok de bek zorgen voor het paard de mand de snavel voeren het hek de pels/vacht eten geven het konijn de melk het varken het ei de vleugel pikken de kat het vlees de veer opeten de kip de wol het stro de pluim snuffelen de haan het leder/leer het hooi vliegen het kuiken de mest(hoop) het gras lopen terug Woordenlijst: Dieren in Tuin en park Tuin en park home de vogel het nest het ei de poot kwaken de mus het hol het gras de kop piepen de gans het hok de omheining de staart kakelen de eend de vijver de bek springen de duif de beek de snavel vliegen de pauw het park de kip de snuit zwemmen de haas de pluim lopen het konijn de veer opeten de muis de vleugel pikken de egel graven de mol de kikker de slak de vis terug Woordenlijst: Huisdieren Huisdieren home de hond het hok de snuit blaffen de kat de kooi de bek miauwen de poes de mand de snavel snuffelen het konijn het aquarium het vel/de huid aaien de vogel de poot bijten de vis de staart zorgen voor de pels/vacht eten geven het dier de vleugel voeren lievelingsdier de kop terug home Mensen j • M.b.t. de voortplanting van mensen verwoorden dat de geboorte voorafgegaan wordt door een periode van gedragen worden door de moeder. j • M.b.t. de voortplanting van mensen verwoorden dat de geboorte het verlaten van het moederlichaam betekent. • Illustreren met enkele voorbeelden dat elke mens een aantal ontwikkelingsfases (bijv. baby, kind, volwassene, ouderling …) doormaakt. j j j • De lichaamsdelen bij zichzelf en anderen aanduiden en benoemen. • De functie van de belangrijkste zichtbare lichaamsdelen benoemen. • Aangeven welke lichaamsdelen instaan voor het horen, zien, ruiken, proeven en voelen en een aantal zintuiglijke waarnemingen verwoorden en benoemen. terug home Woordenlijst: mensen terug de lichaamsdelen het lijf het gezicht de arm de baby de huid/het vel het haar het been de peuter het hoofd de wang de knie de kleuter de nek de kin de pols het kind de hals de neus de voet de mens de borst het oor de teen de volwassene de buik het oog de hand de (oude/grote) mensen de rug de mond de duim de jongen de schouder de tong de vinger het meisje het hart de lip de nagel de man de poep de tand de vrouw de bil de keel dood de penis van baby tot ... de vagina Ontwikkeling in de buik dikke buik geboren (worden) mama klein groeien groot worden leven sterven Handelingen liggen luisteren wenen lopen ruiken huilen kruipen spelen werken zitten bewegen proeven praten stil staan voelen stampen eten bijten drinken knijpen kijken zien horen home Het weer j terug • Dagelijks eenvoudige weerselementen benoemen en noteren a.d.h.v. symbolen en voorbeelden geven van gevolgen van het weer voor zichzelf. • Dagelijks eenvoudige weerselementen benoemen en noteren in een tabel met conventionele tekens (bijv. een weerkalender). j • Met voorbeelden illustreren dat het weer invloed heeft op het gedrag van de mens (aangepaste kledij …). Woordenlijst: Het weer home terug Zich aanpassen aan het weer rillen zweten verbranden insmeren aankleden aandoen Het weer het weer het weerbericht de weervrouw de weerman de weerkalender de regen bewolkt warm het regent de mist de warmte de plas het onweer koud de sneeuw de storm bevriezen de sneeuwvlok de bliksem het vriest het sneeuwt de donder het ijs de hagel het hagelt de zon de zon schijnt zonnig de wind het waait glad uitdoen schuilen de paraplu de regenjas de kap de laars de trui de sjaal de jas de muts de handschoen de wanten de verwarming de bikini de zwembroek het T-shirt het badpak de short/korte broek de sandaal het kleedje home Hemellichamen j • Zon, maan en sterren als dusdanig correct benoemen en verwoorden: dat de zon licht en warmte geeft, dat we sterren zien als lichtjes aan de hemel, dat we de maan niet altijd in dezelfde vorm zien en dat we zon en maan niet altijd op dezelfde plaats zien. terug home Woordenlijst: Hemellichamen Dag de zon de zon de hemel de maan warm de lucht de ster licht de dag de zon schijnt Nacht de maan de hemel de maan schijnt rond donker vorm de ster de nacht de lichtjes terug home Natuurlijke verschijnselen • Enkele natuurlijke verschijnselen beschrijven: sneeuw smelt, water bevriest, een magneet trekt ijzer aan … terug home Woordenlijst: natuurlijke terug verschijnselen smelten, koken, (be)vriezen, drijven, zinken, roesten het vriest het sneeuwt het water de sneeuw het ijs de hagel koud warm smelten het water het vuur heel warm/heet de magneet koken het ijzer verbranden de damp home Materialen j • In hun omgeving veel voorkomende grondstoffen en materialen benoemen en beschrijven (bijv. nat en droog zand / droge klei is vast, wol is zacht, een kei is hard …). • Aan de hand van een al dan niet zelf gevonden eigenschappen (bijv. sterkte, hardheid, brandbaarheid, weerbestendigheid, veerkracht, gewicht, absorptievermogen, drijfvermogen, stroomgeleiding, warmtegeleiding, oplosbaarheid, mengbaarheid) veel voorkomende grondstoffen en materialen ordenen. terug home Woordenlijst: Materialen Grondstoffen het zand de klei de steen het hout het ijzer het water terug Eigenschappen zacht droog hard sterk de wol zwaar warm het leder/leer licht koud nat Vergelijken Handelingen Materialen sterker warmer voelen breken (het) plastic zachter kouder wegen kneden (het) papier harder droger zien mengen (het) karton lichter natter ruiken drijven (het) glas plooien zinken (de) stof zwaarder Voeding home j j terug • Een aantal belangrijke voedingsmiddelen benoemen (bijv. groenten, fruit, brood, water, melk, vlees …). • Voedingsgedrag verwoorden als gezond of ongezond. Woordenlijst: Eten algemeen Eten algemeen home terug het ontbijt het brood de aardappel de frituur opeten het middageten de boterham de soep het restaurant eten de maaltijd de choco de pudding het tussendoortje de kaas de yoghurt vies honger hebben het dessert de gelei de mayonaise heerlijk tafel dekken het eten de confituur de koek lekker smeren het ei de pannenkoek het vlees de frietjes het gehakt de pizza de worst de couscous de drinkbus de rijst de spaghetti de brooddoos de pasta de kebab (niet) lusten Woordenlijst: Fruit Fruit home terug de appel vers schillen de banaan rijp plukken de sinaasappel rot snijden de peer de schil opeten de kiwi het sap eten de citroen de moes (niet) lusten de meloen de fruitsla de aardbei gezond de kers lekker de druif de mandarijn het fruit Woordenlijst: Groenten terug Groenten home de groente de kool snijden de sla de ajuin/ui schillen de tomaat rauw koken de wortel vers eten de spinazie gezond opeten de boon de komkommer de erwt (niet) lusten Woordenlijst: Zoet terug Zoet home de/het snoep de suiker zoet het snoepje de honing lekker de lolly de choco ongezond het ijsje de confituur eten de wafel de siroop opeten de koek/het koekje de pudding (niet) lusten de chocolade de slagroom likken de cake snoepen de taart kauwen de pannenkoek het dessert Woordenlijst: koken terug Koken . home de keuken koken de pan de damp het fornuis eten maken de zeef lekker de oven bakken de kookpot pas op! de microgolfoven snijden roeren de lepel het mes warm mengen de schep scheppen de schort de peper proeven het zout ruiken Woordenlijst: Drinken Drinken home terug de drank het water drinken vol dorst de melk opdrinken leeg de slok de chocomelk dorst hebben de drinkbus het sap gieten/ingieten de fles de koffie slurpen de beker de thee schudden het glas de cola morsen de kop het fruitsap zuigen het rietje de limonade het brik het café het brik het terras het blik het terras home Woordenlijst: voeding terug Eten en drinken Groenten Smaken Zoet gezond ongezond Koken Drinken Eten algemeen zoet niet lekker zout vies zuur Fruit Handelingen en werkwoorden eten lekker Aan tafel honger de tafel netjes drinken schillen dorst het tafelkleed beleefd proeven snijden de refter/eetzaal de stoel de mond smaken (op)smeren smakelijk het bord de brooddoos opeten dorst hebben de maaltijd het glas de drinkbus honger hebben morsen het ontbijt de beker de koek tafel dekken likken het middageten de kom de melk tafel afruimen scheppen het dessert de schotel het drankje snoepen kauwen het tussendoortje de vork aan tafel (niet) lusten zitten de hap/het hapje het mes het suk/stukje de lepel handen wassen home Lichaamshygiëne j terug • Goede gewoonten tonen in hun dagelijkse hygiëne en eenvoudige handelingen uitvoeren die daarvoor nodig zijn (bijv. wassen, toiletgebruik, haarverzorging, handhygiëne, tandhygiëne, hygiëne eigen aan de puberteit …). home Woordenlijst: lichaamshygiëne Lichaamsdelen terug Lichaamshygiëne het hoofd de nek het oog vies de zeep de kam de buik de hals de neus vuil de shampoo de borstel de borst het lijf het oor schoon het schuim de tandenborstel de wasdraad de rug het gezicht de tand proper het washandje de tandpasta de wasmachine het haar de mond de huid/het vel het bad de spons het toilet/de WC de wasmand de schouder de lip de knie de douche nat het WC-papier de wasknijper de arm de hand de poep het water de doek de kaka de kraan het been de nagel de penis de handdoek de plas/pipi koud droog de voet de vinger de vagina het potje warm de luier heet de teen de duim de bil de spiegel de was Handelingen zich wassen afvegen wassen kaka doen handen wassen plassen/pipi doen de haren kammen/borstelen doorspoelen de tanden poetsen uitspoelen afdrogen ophangen de wasbak (lavabo) home Veiligheid • Signaleren wanneer er gevaar dreigt of iemand in gevaar is. (bijv. als iemand bloedt, bewusteloos is, met lucifers wordt gespeeld …). • In een noodsituatie adequaat reageren door hulp van volwassenen in te roepen. • Gangbare pictogrammen in verband met gezondheid en veiligheid herkennen (bijv. nooduitgang, chemische producten, medicijnkastje …). terug home Woordenlijst: Veiligheid gevaar gevaarlijk veilig voorzichtig let op! pas op! help! kom hier! kom mee! kom helpen! pijn de uitgang de pijl het pictogram terug Handelingen Personen opletten mama oppassen papa komen ik helpen de volwassene afblijven de meneer niet aankomen de mevrouw niet eten de juf niet drinken de meester Omgaan met ziektes, home terug handicap en verslaving j • Bij zichzelf en bij anderen het verschil tussen ziek, gezond en gewond zijn herkennen • Verwoorden dat ze door inname van en/of contact met sommige producten en planten ziek kunnen worden. • Met voorbeelden illustreren dat sommige mensen met een handicap leven. Woordenlijst “omgaan met ziektes, handicap en verslaving” home Ziek of gewond ziek - gezond ziek zijn gewond zijn pijn misselijk de bult het pilletje verkouden de hik de pijn gezond de koorts het bloed de buikpijn de zakdoek de prik de traan de hoofdpijn de zweetdruppels de oorpijn de neusdruppels de spuit dood -levend Pijn de pleister de thermometer het verband de keelpijn de wond beter de adem de tandpijn de zalf de bloedneus de siroop Handicap doof blind de rolstoel de kruk de wandelstok Handelingen Lichaamsdelen het hoofd het been het lijf het oog de borst de knie het gezicht het oor hoesten thuis blijven zien de dokter niezen verzorgen horen voelen ruiken Bij de dokter de buik de voet de wang de tong de dokterstas overgeven de rug de teen de mond de penis het ziekenhuis spuwen ademen proeven de bil de vinger de tand de vagina de ziekenwagen insmeren jeuken slapen de schouder de nek de lip de verpleegster bibberen krabben zweten het hart het vel/de huid de neus de apotheker rusten luisteren bloeden snuiten kijken de arm de keel de poep terug Afval sorteren home j terug • Afval sorteren aan de hand van eenvoudige, gangbare criteria (bijv. glas, papier, karton …). • Afval deponeren in de daarvoor bestemde opslagmogelijkheden in de klas en de school (bijv. papier, karton, glas, gft, pmd, batterijen, inktpatronen …). home Woordenlijst: afval sorteren Afval sorteren Materialen het afval het papier de fles de vuilnisbak het karton de doos de papiermand het glas de zak de vuilniszak het plastic het blik de vuilniswagen het brik(je) de container de batterij vuil vies rot slecht proper netjes terug Handelingen weggooien oprapen kuisen/poetsen opruimen sorteren opnieuw gebruiken Algemene vaardigheden home j • Met hulp van een volwassene, eenvoudige bronnen hanteren om meer te weten te komen over de natuur j • Een explorerende en experimenterende aanpak tonen om meer te weten te komen over de natuur j j • Verschillen onderscheiden in geluid, geur, kleur, smaak en voelen • Een houding van zorg en respect voor de natuur. terug home Woordenlijst: algemene vaardigterug heden en attitudes natuur De smaak proeven Het gehoor lusten het oor zin hebben horen Het zicht voelen nat lekker klinken het oog de huid/het vel droog vies het geluid kijken de vinger koud zoet het lawaai zien de pijn warm zout stil de kleur zacht ruw zuur luid hard glad de tong luisteren De tast De reuk de neus ruiken stinken lekker de geur de mond Onderzoekende handelingen (uit)proberen zoeken rangschikken/ordenen (be)kijken vinden verzamelen herkennen kunnen sorteren maken vergelijken passen (bij) (mis)lukken vragen uit elkaar halen het lukt antwoorden in elkaar steken het lukt niet aanwijzen controleren onderzoeken (na)denken weten (uit)zoeken begrijpen uitleggen ontdekken (uit)kiezen uitvinden verbeteren Respect voor de natuur hoe? waarom? het gerief/de spullen pas op! afspreken kapot maken zorgen (voor) kapot/stuk wie? aanraken weg wat? afblijven verloren welk? voorzichtig kwijt raken oppassen kwijt opruimen netjes home Techniek Algemene vaardigheden terug Techniek begrijpen Onderdelen van technische systemen Techniek hanteren Techniek duiden Leerplandoelen Woorden Grondstoffen en materialen Technische systemen maken Leerplandoelen Leerplandoelen Woorden Woorden Onderhouden van technische systemen Leerplandoelen Woorden Functioneren van technische systemen Leerplandoelen Woorden Leerplandoelen Woorden Technische systemen gebruiken Leerplandoelen Woorden Leerplandoelen Woorden Algemene vaardigheden en home attitudes techniek • Bij een technisch probleem creatieve oplossingen bedenken en toelichten. j j • Een explorerende en experimentele aanpak tonen om meer te weten te komen over techniek. • Hygiënisch, veilig en zorgzaam werken. • Hygiënisch, veilig, zorgzaam en nauwkeurig werken. j • Systematisch onderhouden van technische systemen. terug home Woordenlijst: algemene vaardig- heden techniek het probleem het idee de oplossing gelukt het werkt het werkt niet klaar goed zo die/dat pas op! gevaarlijk voorzichtig veilig Onderzoekende handelingen (uit)proberen zoeken rangschikken/ordenen (be)kijken vinden verzamelen herkennen kunnen sorteren maken vergelijken passen (bij) (mis)lukken vragen uit elkaar halen het lukt antwoorden in elkaar steken het lukt niet aanwijzen controleren onderzoeken (na)denken weten (uit)zoeken begrijpen uitleggen ontdekken (uit)kiezen uitvinden verbeteren terug De onderdelen van technische home terug systemen j j j • Van veel voorkomende en zelf vaak gebruikte technische systemen de functie benoemen. • Van veel voorkomende en zelf vaak gebruikte technische systemen een aantal zichtbare onderdelen benoemen. • Van veel voorkomende en zelf vaak gebruikte technische systemen de functie van verschillende onderdelen verwoorden. • Van veel voorkomende en zelf vaak gebruikte technische systemen de specifieke functie van verschillende onderdelen onderzoeken en verwoorden via hanteren, monteren en demonteren. home Woordenlijst: onderdelen van een technisch systeem Mogelijke gereedschappen en handelingen de hamer kloppen de nagel de schroef de schroevendraaier Handelingen de sleutel de machine onderzoeken afbreken het toestel proberen uit elkaar halen waarvoor dient het? een deel maken (herstellen) in elkaar steken hoe werkt het? een stuk zien gebruiken kijken draaien de vijs los (maken) de sleutel op slot toe doen/open doen de zaag zagen het hout de schaar knippen het mes snijden de lijm (dicht) plakken/lijmen de plakband kleven hangen de knop(jes) Ruimtebegrippen het wiel de voorkant voor vooraan de zijkant de achterkant achter achteraan opzij de onderkant onder onderaan links de bovenkant boven bovenaan rechts vast (maken) de rits de bol de afstandsbediening de draad het deksel het scherm het blok bouwen terug Grondstoffen en materialen van home technische systemen j • Van veel voorkomende en zelf vaak gebruikte technische systemen of van hun onderdelen aangeven of ze gemaakt zijn uit metaal, steen, hout, glas, papier, textiel of kunststof. terug home Woordenlijst: grondstoffen en materialen het zand het karton het papier de stof het plastic het glas het hout de steen de klei het ijzer het water de wol het leder/leer terug home Onderhouden van technische systemen • Van veel voorkomende en zelf vaak gebruikte technische systemen illustreren dat sommige moeten worden onderhouden: Aantonen dat materialen nodig zijn om technische systemen te onderhouden. j • Van veel voorkomende en zelf vaak gebruikte technische systemen illustreren dat sommige moeten worden onderhouden: Aantonen dat technische systemen op de juiste manier moeten opgeborgen worden. terug home Woordenlijst: onderhouden van technische systemen terug Handelingen onderhouden de machine het toestel het instrument die/dat opruimen (af)wassen opbergen afdrogen het stof (vuil) voorzichtig wegsteken afstoffen vuil opgelet! wegzetten kuisen/poetsen kapot let op! oprollen proper rustig! opvouwen netjes omdraaien opheffen Wassen het water de handdoek de zeep de borstel de doek de vod de kast de bak het rek de pot de doos de zak de sleutel op slot home Het functioneren van technische systemen • Van veel voorkomende en zelf vaak gebruikte technische systemen onderzoeken hoe het komt dat ze niet of slecht functioneren. • Van veel voorkomende en zelf vaak gebruikte technische systemen de stappen van het technische proces herkennen in concrete ervaringen. • Van veel voorkomende en zelf vaak gebruikte technische systemen de kerncomponenten (technische systemen, het technisch proces, hulpmiddelen en/ of keuzen) herkennen binnen de verschillende toepassingsgebieden van techniek. terug Woordenlijst: functioneren van home terug technische systemen Onderzoekende handelingen Functioneren Het lukt niet het werkt kapot het werkt niet mislukt het lukt spijtig het lukt niet jammer kunnen opnieuw niet kunnen nog Het lukt gelukt! goed zo! het plan het stappenplan de stap (uit)proberen zoeken rangschikken/ordenen (be)kijken vinden verzamelen herkennen kunnen sorteren maken vergelijken passen (bij) (mis)lukken vragen uit elkaar halen leuk eerst het lukt antwoorden in elkaar steken fijn dan het lukt niet aanwijzen controleren daarna onderzoeken (na)denken weten (uit)zoeken begrijpen uitleggen ontdekken (uit)kiezen uitvinden verbeteren klaar home Technische systemen maken DOORLOPEN VAN EEN TECHNISCH PROCES ONTWERPEN VAN EEN TECHNISCH SYSTEEM j j •In eenvoudige situaties nagaan welk technisch systeem best tegemoet komt aan een behoefte. •“De behoefte” en “het probleem” voor het maken van een technisch systeem expliciteren. j •Voor een technisch systeem dat ze willen gebruiken of realiseren eigen criteria verwoorden. •Technische systemen in verschillende toepassingsgebieden van techniek gebruiken en/of realiseren. ONTSTAAN VANUIT EEN BEHOEFTE OF EEN PROBLEEM REALISEREN VAN EEN TECHNISCH SYSTEEM •Voor een technisch systeem dat ze willen ontwerpen rekening houden met aangereikte criteria: •grootte, dikte, gewicht, beschikbare ruimte, hoogte, sterkte, waterdichtheid, duurzaamheid, eetbaarheid, veiligheid, … •Een probleem, ontstaan vanuit een behoefte, technisch oplossen door verschillende stappen van het technisch proces te doorlopen. •Door gebruik nagaan of het doel werd bereikt met een zelfgemaakt technisch systeem. •Aangeven hoe het zelf gerealiseerd technisch systeem kan onderhouden worden. •Na evaluatie, op het einde van het technisch proces, eventueel criteria verfijnen j terug •Ideeën voor een ontwerp van een eenvoudig technisch systeem bedenken via “trial and error”. EVALUEREN VAN HET TECHNISCH SYSTEEM •Ideeën voor een ontwerp van een eenvoudig technisch systeem verzamelen via een probleemoplossende denkwijze. •Na evaluatie of tussentijds evalueren, op het einde van het technisch proces, het ontwerp aanpassen. j j •Uit verschillende ontwerpen kiezen en deze keuze realiseren door rekening te houden met beschikbare grondstoffen en materialen •Een eenvoudig technisch systeem al dan niet aan de hand van een stappenplan realiseren •Uit verschillende ontwerpen kiezen en deze keuze realiseren door rekening te houden met hanteerbare en beschikbare machines/ gereedschappen •Uit verschillende ontwerpen kiezen en deze keuze realiseren door rekening te houden met inzetbare personen (taken – opdrachten) home Woordenlijst: Technische systemen maken Tijdsbegrippen Onderzoekende handelingen het idee het plan (uit)proberen zoeken rangschikken/ordenen (be)kijken vinden verzamelen eerst dan herkennen kunnen sorteren maken vergelijken passen (bij) de machine het stappenplan (mis)lukken vragen uit elkaar halen nu het toestel de stap het lukt antwoorden in elkaar steken straks het lukt niet aanwijzen controleren onderzoeken (na)denken weten (uit)zoeken begrijpen uitleggen het begin ontdekken (uit)kiezen uitvinden het einde het probleem de oplossing nodig daarna verbeteren en het werkt het werkt niet goed/beter/best het lukt het lukt niet kunnen niet kunnen klaar Mogelijke gereedschappen en handelingen Het lukt gelukt! goed zo! leuk handeling maken de hamer kloppen knippen de nagel draaien snijden een plan maken de schroef vast (maken) (dicht) plakken/lijmen de vijs los (maken) kleven de schroevendraaier toe doen/open doen hangen de zaag zagen tekenen schrijven fijn wijzen klaar gebruiken nog de schaar het blok werken het mes het hout tonen de lijm bouwen de plakband knippen Mogelijke grondstoffen en materialen terug Het lukt niet kapot mislukt spijtig opnieuw home Technische systemen gebruiken HET ONTSTAAN VAN EEN BEHOEFTE EN/OF PROBLEEM j • In eenvoudige situaties kiezen welk technisch systeem best tegemoet komt aan een behoefte. HET TECHNISCH SYSTEEM GEBRUIKEN EN ONDERHOUDEN j •Een probleem, ontstaan vanuit een behoefte oplossen door een gepast technisch systeem correct te gebruiken. •Technische systemen in verschillende toepassingsgebieden van techniek correct gebruiken. j j •Aangeven hoe je het technisch systeem gebruikt. •Correct gebruiken van het technisch systeem al dan niet a.d.h.v. een stappenplan, handleiding, werktekening … •Correct onderhouden van het technisch systeem al dan niet a.d.h.v. voorschriften. terug HET GEBRUIK VAN HET TECHNISCH SYSTEEM EVALUEREN • Bespreken welk technisch systeem het meest gepast is. • Onderzoeken waarom het gebruikte technisch systeem niet of onvoldoende functioneert. • Aangeven of het gebruikte technisch systeem correct en/of voldoende onderhouden is. Woordenlijst: Technische systemen gebruiken home Handelingen onderhouden opruimen (af)wassen opbergen afdrogen wegsteken afstoffen wegzetten kuisen/poetsen oprollen opvouwen omdraaien opheffen Onderhouden handelingen gebruiken het stof (vuil) voorzichtig het vuil het probleem opgelet! terug de oplossing het idee het plan uitleggen aanzetten het stappenplan oplossen uitzetten de stap helpen open doen herstellen dicht/toe doen gebruiken graag hebben werken graag doen kapot pas op! proper rustig! dan netjes zeep daarna het water de doek de handdoek de vod die/dat eerst draaien trekken drukken de borstel Onderzoekende handelingen (uit)proberen zoeken rangschikken/ordenen (be)kijken vinden verzamelen herkennen kunnen sorteren maken vergelijken passen (bij) de machine (mis)lukken vragen uit elkaar halen het lukt antwoorden in elkaar steken het lukt niet aanwijzen controleren onderzoeken (na)denken weten (uit)zoeken begrijpen uitleggen ontdekken (uit)kiezen uitvinden verbeteren het werkt de kast de bak anders het werkt niet het toestel het rek de pot goed het lukt een deel/een stuk de doos de zak beter het lukt niet de sleutel op slot best kunnen niet kunnen Het lukt Het lukt niet gelukt! kapot goed zo! mislukt leuk spijtig fijn opnieuw klaar nog home Techniek duiden j • Aangeven dat een technisch systeem dat ze gebruiken nuttig, gevaarlijk en/ of schadelijk kan zijn. • Aan de hand van eigen voorbeelden uit verschillende toepassingsgebieden van techniek illustreren dat technische systemen nuttig, gevaarlijk en/of schadelijk kunnen zijn voor henzelf, voor anderen of voor natuur en milieu. terug home Woordenlijst: Techniek duiden terug gevaarlijk ik giftig ongezond gezond de mens kapot veilig het dier opgelet! goed zo! de plant pas op! voorzichtig de natuur home Taal in muzische vorming Beeld Muziek Drama Beweging Beeld Muziek Drama Beweging home Beeld terug terug Woordenlijst materialen en gereedschappen Woordenlijst technieken en handelingen Impressie Maken - productief Beschouwen - reflectief Leerplandoelen Woorden Expressie: exploreren en experimenteren Leerplandoelen Woorden Leerplandoelen Expressie: imiteren Leerplandoelen Woorden Expressie: creatieve vormgeving Leerplandoelen Woorden Woorden Beeld maken: Impressie home j j j j • vertonen belangstelling voor hun omgeving. • ondergaan en verwerken indrukken uit de omgeving tot een intense beleving. • nemen bewust de typische eigenschappen waar. • verwoorden hun beleving. j • kunnen visuele waarneming en beeldend geheugen versterken en vergroten door beeldelementen te herkennen. j • kunnen ervan genieten bezig te zijn met de dingen die hen omringen om hun expressiemogelijkheden te ontdekken. terug terug Woordenlijst: Beeld - Impressie home terug Vergelijken mooi - lelijk de tekening groot - klein het schilderij Handelingen vlug - traag de foto kijken lang - kort de film zien recht - krom de tekenfilm voelen hoog - laag het beeld dik - dun het standbeeld vinden (mening) breed -smal het kunstwerk willen ver-dichtbij het werk/werkje maken in-uit Vormen De kleuren lijnen de vorm de kleur roze rond blauw bruin plat rood grijs de bol geel zwart de cirkel oranje wit de hoek paars groen de driehoek dit het punt die de stip dat de lijn deze de dikke lijn welke? de dunne lijn waar? de kromme lijn wat? de streep het vierkant binnen-buiten Gevoelens textuur compositie licht hard donker zacht licht glad veel,... minder licht voor-achter-vooraan-achteraanervoor-erachter-voorste-achterstevoorkant-achterkant blij vrolijk nieuwsgierig woedend alleen bang gelukkig moe kwaad eenzaam boos tevreden ongerust verliefd bezorgd eerlijk droevig lief verdrietig (on)gelukkig boven-onder-bovenaan-onderaanerboven-eronder-bovenste-onderstebovenkant-onderkant verbaasd de ster naast-tussen-midden de lamp (on)rustig op stekelig de schaduw scherp de maan het vuur grof de zon fijn de bliksem beschaamd zenuwachtig/nerveus op zijn gemak kalm in de war (in) paniek Beeld: Expressie: Exploreren en experimenteren home j j • kunnen materiaalgevoeligheid ontwikkelen door exploreren. • kunnen materiaalgevoeligheid ontwikkelen door experimenteren terug terug home Woordenlijst: Beeld -Expressie: exploreren en experimenteren terug opruimen morsen opkuisen onderzoekende handelingen vuil wassen proberen onderzoeken opruimen wegzetten zien ontdekken vuilnisbak doos kijken vinden rommel deksel voelen zoeken weggooien uitspoelen maken kunnen blik netjes lukken mislukken borstel proper Materialen en gereedschappen Technieken en handelingen zo anders hetzelfde opnieuw Beeld: Expressie: imiteren home j j • herhalen een succesvolle ervaring (zelfimitatie). • imiteren anderen. • aanvaarden technische suggesties van de kleuteronderwijzer(es) en werken ze uit. terug terug home Woordenlijst: Beeld - expressie: Imiteren beoordelen/evalueren/beschouwen (niet) graag doen, iets (niet) goed kunnen, willen, weten, zijn, helpen, vinden (mening), (niet) durven. gelukt!, mislukt!, het lukt (niet), goed zo, opnieuw, nog eens. Handelingen graag, liever, liefst. proberen uitproberen klappen, het applaus, het publiek, bravo, de traan, de zakdoek, kippenvel, de (slappe) lach. kijken lukken klaar, stop. zien mislukken nadoen kunnen prima, knap, mooi, prachtig, flink, fijn, gezellig, heerlijk, plezant, (niet) leuk, eng, lelijk, slordig, erg, griezelig, gek, raar, gewoon, normaal, vervelend, saai, grappig, droevig. oefenen niet kunnen jammer, spijtig, goed, juist , fout, verkeerd, het klopt (niet), beter, best, bijna (niet) tevreden, hetzelfde, anders, als, zo, zoals, moeilijk, gemakkelijk, moeite. blij, bang, boos, verdrietig. (on)rustig, op zijn gemak, kalm, in de war, (in) paniek, zacht, dapper, deftig. samen eerst alleen dan ik daarna de juf tenslotte de meester klaar het kind die/dat terug Beeld: Expressie: Creatieve vormgeving terug terug home •hebben een mentaal beeld van hetgeen ze willen weergeven •kunnen verschillende beeldende, technische middelen aanwenden en samen gebruiken om tot beeldend werk te komen j •kunnen de volgorde van een reeks voorwerpen en beelden vaststellen, veranderen, schikken, herschikken en er een nieuw verhaal rond vertellen. •zoeken naar een eigen en oorspronkelijke vormgeving •kunnen impressies uiten in een persoonlijke, authentieke creatie en plezier scheppen in het zoeken en vinden. •verwoorden hun werkwijze, oplossing en resultaat. •kunnen vertrouwen op hun expressiemogelijkheden en durven hun eigen expressiestijl tonen. •evalueren hun resultaat in functie van hun doelvoorstelling (reflecteren op hun handelen) j •kunnen vaststellen dat klanken, beelden en bewegingen elkaar wederzijds beïnvloeden. •kunnen samenwerken j •kunnen respect betonen voor uitingen van leeftijdgenoten, behorend tot de eigen en de andere culturen. Woordenlijst: Beeld - Expressie: Creatieve terug home vormgeving beoordelen/evalueren/beschouwen eerst het idee zo/zoals (niet) graag doen, iets (niet) goed kunnen, willen, weten, zijn, helpen, vinden (mening), (niet) durven. dan het plan omdat gelukt!, mislukt!, het lukt (niet), goed zo, opnieuw, nog eens. daarna het stappenplan want graag, liever, liefst. en de stap daarom klappen, het applaus, het publiek, bravo, de traan, de zakdoek, kippenvel, de (slappe) lach. tenslotte het probleem ook klaar, stop. klaar de oplossing dus nodig toch prima, knap, mooi, prachtig, flink, fijn, gezellig, heerlijk, plezant, (niet) leuk, eng, lelijk, slordig, erg, griezelig, gek, raar, gewoon, normaal, vervelend, saai, grappig, droevig. jammer, spijtig, goed, juist , fout, verkeerd, het klopt (niet), beter, best, bijna (niet) tevreden, hetzelfde, anders, als, zo, zoals, moeilijk, gemakkelijk, moeite. blij, bang, boos, verdrietig. (on)rustig, op zijn gemak, kalm, in de war, (in) paniek, zacht, dapper, deftig. Materialen en gereedschappe n Technieken en handelingen Mogelijke beeldende resultaten Vormen de vorm het werk/werkje rond het kunstwerk plat het schilderij de bol de tekening de cirkel het beeld de hoek de foto de driehoek de film het vierkant lijnen het punt de stip de lijn de dikke lijn de dunne lijn de kromme lijn de streep DEEL 2 WOORDVELDEN ‘CREATIEVE VORMGEVING’ OP VOLGENDE PAGINA! licht De kleuren de kleur roze blauw bruin rood grijs geel zwart oranje wit paars groen donker licht veel,... minder licht de schaduw de maan de zon de ster de bliksem het vuur textuur hard zacht glad stekelig compositie voor-achter-vooraan-achteraan-ervoor-erachter-voorste-achterste- voorkant-achterkant boven-onder-bovenaan-onderaan-erboven-eronder-bovenste-onderste-bovenkant-onderkant naast-tussen-midden scherp op grof fijn de lamp Gevoelens blij vrolijk nieuwsgierig woedend alleen bang gelukkig moe kwaad eenzaam boos tevreden ongerust verliefd bezorgd eerlijk droevig lief verdrietig (on)gelukkig verbaasd beschaamd zenuwachtig/nerveus (on)rustig op zijn gemak kalm in de war (in) paniek Beeld: Beschouwen home j j terug terug • kunnen openstaan voor nieuwe dingen uit hun omgeving. • kunnen alert omgaan met voor hen bestemde audiovisuele boodschappen. j • kunnen bewuster luisteren en kijken naar de hoeveelheden geluiden en klanken en zeer eenvoudige audiovisuele boodschappen. j • kunnen visuele waarneming en beeldend geheugen versterken en vergroten door beeldelementen te herkennen. • kunnen kleur, lijn, vlak, ritme, vorm en versiering onderscheiden en de ontdekking van beeldelementen verwoorden. j • kunnen respect betonen voor uitingen van leeftijdgenoten, behorend tot de eigen en de andere culturen. j • kunnen genieten van de fantasie, de originaliteit, de creativiteit en de zelfexpressie in “kunstwerken”. Woordenlijst: Beeld: Beschouwen home terug Gevoelens Mogelijke resultaten de tekening het standbeeld het schilderij de foto het kunstwerk de film Handelingen luisteren kijken zien het werk/werkje de tekenfilm het beeld horen voelen ruiken Mening vinden (mening) goed niet goed anders hetzelfde blij vrolijk nieuwsgierig woedend alleen bang gelukkig moe kwaad eenzaam boos tevreden ongerust verliefd bezorgd eerlijk droevig lief verdrietig (on)gelukkig verbaasd beschaamd zenuwachtig/nerveus beter (on)rustig slecht op zijn gemak kalm in de war (in) paniek Vormen de vorm rond plat de bol de cirkel de hoek de driehoek het vierkant De kleuren de kleur lijnen het punt de stip de lijn de dikke lijn de dunne lijn de kromme lijn de streep Vergelijken licht blauw donker compositie rood licht geel veel,... minder licht voor-achter-vooraanachteraan-ervoor-erachtervoorste-achterste- voorkantachterkant oranje de schaduw paars de maan roze de zon bruin de ster boven-onder-bovenaanonderaan-erboven-eronderbovenste-onderstebovenkant-onderkant grijs de bliksem naast-tussen-midden zwart het vuur op wit de lamp mooi - lelijk textuur groot - klein hard vlug - traag zacht lang - kort glad recht - krom stekelig hoog - laag scherp dik - dun grof breed -smal fijn ver-dichtbij in-uit binnen-buiten groen Materialen en gereedschappen Technieken en handelingen gereedschappen materialen en Woordenlijst: materialen en gereedschappen het papier het krantenpapier het tijdschrift het tekenpapier het karton het hout de plank de lat het blad het zand de steen de schelp de tak de vrucht de pluim de plakband het glas de fles de spiegel de klei het deeg de lijm de koord het touw de stof de draad de nagel het blik de spons het plastic de kraal de (vinger)verf de stift het krijt het (kleur)potlood de gom het penseel de kwast de verfborstel de (water)beker de schildersezel het mengpotje de naald de priknaald de mat de verfrol het palet de stempel terug de hamer de zaag de schroevendraaier de wasknijper de schaar de slijper de rits de knoop de lepel handelingen Technieken en home Woordenlijst: Technieken en handelingen drukken plakken snijden strooien knippen vouwen scheuren verfrommelen kneden vullen versieren (uit)knippen wassen drogen wrijven prikken krassen (over)tekenen (in)kleuren schilderen verven mengen boetseren kleien (op)hangen (op)bouwen afbreken in-aan elkaar zetten hameren zagen draaien blazen smelten gieten inpakken (op)rollen terug stempelen home Muziek Ritmiek Stemvorming en zingen Stemvorming Leerplandoelen Leerplandoelen Woorden Woorden Zingen terug terug Muziek beluisteren Luisteren en onderscheiden Leerplandoelen Woorden Luisteren en beleven Werken met instrumenten Improviseren Impressie Leerplandoelen Woorden Expressie Leerplandoelen Leerplandoelen Leerplandoelen Woorden Woorden Woorden Leerplandoelen Woorden Ritmiek home terug BASISBEWEGINGEN j j j • ritme in beluisterde muziek en liedjes ervaren, herkennen en nabootsen • vaststellen dat klanken, beelden en bewegingen elkaar wederzijds beïnvloeden. RUIMTE • verkennen de ruimte. j • op een speelse manier de beluisterde ritmes omzetten in de juiste beweging. EXPRESSIE j • vertrouwen op hun expressiemogelijkheden en durven hun eigen expressiestijl tonen j • respect betonen voor uitingen van leeftijdgenoten, behorend tot de eigen en de andere culturen BEWEGEN MET MATERIAAL • ervaren dat bewegen op muziek met diverse materialen telkens anders is j MUZIKALE TEGENSTELLINGEN EN MUZIKALE VORM j • nemen muzikale tegenstellingen waar en zetten ze om in beweging. • herkennen nieuwe en gekende melodieën en drukken dit uit met beweging. Woordenlijst: Ritmiek home lichaamsdelen Handelingen de muziek het lied/liedje het ritme het geluid de klank het lawaai terug luisteren klinken klappen het hoofd de nek horen fluiten stampen de borst de hals Tegenstellingen kijken zingen tikken de buik het lijf hevig - rustig zien meezingen kloppen de ballon de doek voelen neuriën draaien de bal de stok springen het lint ... huppelen het touw bewegen dansen praten lopen Mogelijke materialen de rug het gezicht de bil de schouder luid - zacht hard - stil langzaam/traag - snel/vlug de kin de arm botsen de mond het been lang - kort de hand de duim puntig - gebonden stappen fluisteren gooien wandelen vangen kruipen rollen op de tippen lopen de knie de voet de poep de vinger hoog - laag Plaatsen de zaal de klas Ruimtebegrippen ik jij de juf nieuw de speelplaats mezelf die/dat de meester anders de kamer eigen het kind iemand hetzelfde de gang van mij van jou/hem/haar kennen overal één meer andere herkennen plek/plekje alleen samen of en ook hier daar ergens Wel of niet voor, achter, ervoor, erachter, vooraan, achteraan, voorkant, achterkant kennen onder, boven, eronder, erboven, onderaan, bovenaan, onderkant, bovenkant durven willen doen tegen, tegenaan, tegenover op, in, uit, naast, midden, tussen wel ver-dichtbij niet binnen-buiten links - rechts, linkerkant - rechterkant home Stemvorming ADEMHALING j j • komen tot een meer beheerste uitademing terug STEMBEWEEGLIJKHEID, ARTICULATIE EN SPRAAKORGANEN j •kunnen lippen en tong bewuster aanwenden om te sissen, klakken en klanken pittig en scherp uit te spreken. • kunnen een klank “aanhouden”. j j j j •luisteren naar (herkennen of herinneren zich) geluiden en bootsen ze na. •kunnen met plezier een toenemend vermogen tot experimenteren en improviseren ontwikkelen met klank, stem of instrument. •bootsen geluiden na met glissando-karakter. •bootsen meertonige geluiden na. • een ziekenwagen, klokken •luisteren naar een voorgezongen eentonig geluid en nemen het over. •ontwikkelen een toenemende stembeheersing. RESONANS j • ervaren steeds meer bewust lichte en donkere resonans. home Woordenlijst: Stemvorming terug Handelingen de muziek Tegenstellingen het lied/liedje de mond hevig - rustig het ritme de tong luid - zacht de klank de lip hard - stil het geluid de tand langzaam/traag - snel/vlug het woord de adem hoog - laag de stem de lucht lang - kort het muziekinstrument puntig - gebonden horen spreken nadoen luisteren praten kunnen zingen fluisteren kennen nazingen sissen durven neuriën klakken willen fluiten voelen vertellen klinken ademen inademen uitademen blazen Onderzoeken proberen het idee uitvinden het plan ontdekken de oplossing onderzoeken oplossen doen verbeteren Zingen home j j • komen tot het zingen van heel eenvoudige naar meer uitgebreide muziekpatronen. • komen tot het aanvoelen van de ééndelige naar de twee- en driedelige (meestal ABA) liedvorm. • kunnen inwendig lieddelen zingen. • komen tot het samen aanzetten en zingen van een lied. • ontwikkelen een toenemende stembeheersing. terug terug home Woordenlijst: Zingen terug ik de muziek Handelingen alleen klinken ademen kennen willen luisteren praten kunnen ontdekken het woord horen fluisteren weten vinden het ritme voelen roepen proberen voelen de stem zingen spreken onderzoeken het geluid neuriën het lied/liedje de klank het kind het lukt samen het lukt niet de klas gelukt! de groep mislukt! ook en of beoordelen/evalueren/beschouwen (niet) graag doen, iets (niet) goed kunnen, willen, weten, zijn, helpen, vinden (mening), (niet) durven. Tegenstellingen hevig - rustig luid - zacht hard - stil langzaam/traag - snel/vlug hoog - laag lang - kort puntig - gebonden gelukt!, mislukt!, het lukt (niet), goed zo, opnieuw, nog eens. de klank graag, liever, liefst. klinken klappen, het applaus, het publiek, bravo, de traan, de zakdoek, kippenvel, de (slappe) lach. anders klaar, stop. gelijk hetzelfde prima, knap, mooi, prachtig, flink, fijn, gezellig, heerlijk, plezant, (niet) leuk, eng, lelijk, slordig, erg, griezelig, gek, raar, gewoon, normaal, vervelend, saai, grappig, droevig. jammer, spijtig, goed, juist , fout, verkeerd, het klopt (niet), beter, best, bijna (niet) tevreden, hetzelfde, anders, als, zo, zoals, moeilijk, gemakkelijk, moeite. blij, bang, boos, verdrietig. (on)rustig, op zijn gemak, kalm, in de war, (in) paniek, zacht, dapper, deftig. home Beweging Lichaam Impressie terug Ruimte Impressie Leerplandoelen Leerplandoelen Woorden Woorden Expressie Expressie Tijd Impressie Leerplandoelen Woorden Expressie Leerplandoelen Leerplandoelen Leerplandoelen Woorden Woorden Woorden terug Beweging: Lichaam: Impressie home j j • tonen belangstelling voor klanken en geluiden, bewegingen en kindgerichte bewegingsthema’s. • nemen precies en gedetailleerd waar. j • kunnen genieten van een gevarieerd aanbod van lichaamsexpressie van kinderen en volwassenen j • kunnen genieten van de fantasie, de originaliteit, de creativiteit en de zelfexpressie in “kunstwerken” terug Woordenlijst: Beweging: lichaam: home Impressie terug Lichaamsdelen Handelingen bewegen horen voelen durven luisteren afmaken kijken zien vinden (mening) (na)doen (uit)kiezen proberen de klank het hoofd de nek het gezicht de mond de lip het lawaai de buik de hals de borst het lijf zeggen de dans/het dansje het gezicht wijzen het verhaal de rug herhalen de mond mislukken beginnen lukken het woord de bil de lip vergelijken kunnen de oefening de schouder willen de opdracht verbeteren de arm het been de knie de poep de hand de voet beoordelen/evalueren/beschouwen Bewegingswerkwoorden bewegen huppelen (niet) graag doen, iets (niet) goed kunnen, willen, weten, zijn, helpen, vinden (mening), (niet) durven. spelen hinkelen stoppen stappen rollen vallen tikken dansen draaien wachten springen stampen duwen lopen wandelen trekken kruipen wuiven gooien (zich) stoten zingen doorgaan neuriën fluiten zitten klappen gelukt!, mislukt!, het lukt (niet), goed zo, opnieuw, nog eens. graag, liever, liefst. klappen, het applaus, het publiek, bravo, de traan, de zakdoek, kippenvel, de (slappe) lach. klaar, stop. prima, knap, mooi, prachtig, flink, fijn, gezellig, heerlijk, plezant, (niet) leuk, eng, lelijk, slordig, erg, griezelig, gek, raar, gewoon, normaal, vervelend, saai, grappig, droevig. jammer, spijtig, goed, juist , fout, verkeerd, het klopt (niet), beter, best, bijna (niet) tevreden, hetzelfde, anders, als, zo, zoals, moeilijk, gemakkelijk, moeite. blij, bang, boos, verdrietig. (on)rustig, op zijn gemak, kalm, in de war, (in) paniek, zacht, dapper, deftig. Beweging: Lichaam: Expressie home EXPERIMENTEREN j •bewegen spontaan mee met het totale lichaam, uitgelokt door geluiden, klanken, verhalen, gebeurtenissen, … •ervaren bewegingsplezier. j IMITEREN j j •tonen belangstelling om een getoonde beweging of houding zo nauwkeurig mogelijk na te bootsen. •voeren bewegingen uit. CREATIEVE VORMGEVING j •worden zich bewust van de beweging en gaan ze bewust aanwenden j •stemmen hun bewegingen af op de muziek, op de geluiden, ... j •voeren (na een gegeven opdracht) alleen of samen met anderen bewegingen en houdingen uit j j •worden zich steeds meer van het eigen lichaam en de eigen lichaamsdelen bewust en gaan bewegingen bewuster aanwenden. j •bootsen houdingen na. terug j j j •kiezen bewegingen of houdingen. •stellen bewegingen en houdingen voor •spelen in op de beweging van een andere kleuter •kunnen zelfgevonden bewegingsscenario uitvoeren j •kunnen ervaren dat ze een persoonlijke stijl kunnen ontwikkelen j •kunnen vertrouwen op hun expressiemogelijkheden en durven hun eigen expressiestijl tonen Woordenlijst: Beweging: Lichaam: home terug Expressie (1/2) Lichaamsdelen Gevoelens/uitdrukkingen het hoofd de nek het gezicht de mond de muziek fijn bang wild het lied/liedje leuk gelukkig kalm het ritme de hals niet leuk boos vlug het geluid de borst het lijf rustig traag hevig de klank de rug het gezicht plezant snel genieten de bil de mond de schouder de lip de lip de buik het lawaai de dans/het dansje de arm het verhaal het been het woord de knie de oefening de poep de opdracht de hand de voet Vergelijken hetzelfde eerst daarvoor het einde zo dan toen klaar anders en nu gedaan verschillend daarna straks af ja tenslotte duren nog een keer nee laatst lang juist het lukt kort fout het lukt niet het begin bijna home Woordenlijst: Beweging: Lichaam: terug Expressie (2/2) Bewegingswerkwoorden extra begrippen bewegen huppelen spelen nergens hinkelen stoppen stappen ergens rollen vallen tikken ergens anders dansen draaien wachten hier springen stampen duwen daar lopen wandelen trekken kruipen wuiven gooien overal (zich) stoten de plek(je) zingen doorgaan neuriën zitten klappen fluiten Handelingen bewegen horen voelen durven luisteren afmaken kijken zien vinden (mening) (na)doen (uit)kiezen zeggen proberen herhalen wijzen mislukken beginnen lukken willen vergelijken kunnen verbeteren Omgaan met elkaar ik jij het kind de juf niemand/iemand mezelf van jou/hem/haar die/dat de meester iemand anders eigen iets van mij de klas iets anders één meer andere niets alleen of en ook samen met twee met drie met elkaar Beweging: ruimte: impressie home j j • nemen de ruimte waar (waarin ze zullen bewegen). • nemen de gebruikte ruimtelijke begrippen in zich op. terug terug home Woordenlijst: Beweging: Ruimte: terug Impressie Ruimtebegrippen voor, achter, ervoor, erachter, vooraan, achteraan, de voorkant, de achterkant, de voorste, de achterste Waar? de muziek onder, boven, eronder, erboven, onderaan, bovenaan, de onderkant, de bovenkant, onderste, bovenste het lied/liedje het ritme voorzijde, achterzijde, bovenzijde, onderzijde overal ik jij het kind de juf niemand/iemand de plek/het plekje mezelf van jou/hem/haar die/dat de meester iemand anders hier eigen iets van mij de klas iets anders daar het geluid tegen, tegenaan, tegenover de klank op, in, uit, naast,(in het) midden, tussen het lawaai links, rechts, de linkerkant, de rechterkant Omgaan met elkaar één meer andere niets ergens alleen of en ook nergens samen met twee met drie met elkaar ver, dicht, te ver, te dicht, veraf, dichtbij, verderaf, dichterbij, het dichtst, het verst binnen, buiten Bewegingswerkwoorden bewegen hinkelen rollen dansen huppelen stoppen vallen draaien stappen tikken wachten groot - klein springen stampen duwen smal - breed lopen wandelen trekken kruipen wuiven gooien (zich) stoten doorgaan zitten zingen neuriën fluiten Handelingen spelen klappen bewegen horen voelen durven luisteren afmaken kijken (mening) zien vinden (na)doen (uit)kiezen zeggen proberen herhalen wijzen mislukken beginnen lukken willen vergelijken kunnen verbeteren home Beweging: Ruimte: Expressie EXPERIMENTEREN j j • zichzelf situeren in de ruimte (bewust worden van de plaats van het eigen lichaam in de ruimte). • zichzelf situeren t.o.v. anderen in de ruimte. IMITEREN j terug terug CREATIEVE VORMGEVING • bootsen een beweging of houding na in de ruimte. • gebruiken en verwoorden de ruimtebegrippen correct. j j • kennen en herkennen de ruimte. • bewegen zich vlot, zelfzeker en aangepast (aan de spelinhoud) in de ruimte. • de ruimte inschatten en indelen. • richten zelf de ruimte efficiënt in in functie van de beweging. Woordenlijst: Beweging: Ruimte: home terug Expressie (1/2) Bewegingswerkwoorden bewegen huppelen spelen hinkelen stoppen stappen rollen vallen tikken dansen draaien wachten springen stampen duwen lopen wandelen trekken kruipen wuiven gooien (zich) stoten doorgaan zitten zingen neuriën klappen fluiten Ruimtebegrippen voor, achter, ervoor, erachter, vooraan, achteraan, de voorkant, de achterkant, de voorste, de achterste onder, boven, eronder, erboven, onderaan, bovenaan, de onderkant, de bovenkant, onderste, bovenste voorzijde, achterzijde, bovenzijde, onderzijde Richting / de weg overal, ergens, nergens, omhoog, omlaag, beneden, boven, bovenop, vooruit, achteruit, rechtdoor, bij, erbij, eraan, andersom, opzij, in het rond, ondersteboven, hier, daar, ver weg tegen, tegenaan, tegenover op, in, uit, naast,(in het) midden, tussen links, rechts, de linkerkant, de rechterkant ver, dicht, te ver, te dicht, veraf, dichtbij, verderaf, dichterbij, het dichtst, het verst de uitgang, de ingang, de plek, (de) kant waarheen?, waar naartoe?, waar?, naar, langs, tot, vlakbij, schuin, over binnen, buiten beoordelen/evalueren/beschouwen (niet) graag doen, iets (niet) goed kunnen, willen, weten, zijn, helpen, vinden (mening), (niet) durven. gelukt!, mislukt!, het lukt (niet), goed zo, opnieuw, nog eens. graag, liever, liefst. klappen, het applaus, het publiek, bravo, de traan, de zakdoek, kippenvel, de (slappe) lach. klaar, stop. prima, knap, mooi, prachtig, flink, fijn, gezellig, heerlijk, plezant, (niet) leuk, eng, lelijk, slordig, erg, griezelig, gek, raar, gewoon, normaal, vervelend, saai, grappig, droevig. jammer, spijtig, goed, juist , fout, verkeerd, het klopt (niet), beter, best, bijna (niet) tevreden, hetzelfde, anders, als, zo, zoals, moeilijk, gemakkelijk, moeite. blij, bang, boos, verdrietig. (on)rustig, op zijn gemak, kalm, in de war, (in) paniek, zacht, dapper, deftig. idee bedenken vinden begrijpen denken oplossing afspreken afspraak regel home Woordenlijst: Beweging: Ruimte: Expressie (2/2) terug Handelingen bewegen Plaatsen ideehoren bedenken luisteren voelen de school de hoek durven de speelplaats de speelzaal kijken de refter het podium (na)doen begrijpen (uit)kiezen zeggen de gang voor de spiegel proberen vinden zien afmaken vinden (mening) denken herhalen wijzen de turnzaal mislukken oplossing beginnen lukken de klas willen afspreken vergelijken kunnen verbeteren afspraak regel Omgaan met elkaar ik jij het kind de juf niemand/iemand mezelf van jou/hem/haar die/dat de meester iemand anders eigen iets van mij de klas iets anders één meer andere niets alleen of en ook samen met twee met drie met elkaar Beweging: Tijd: Impressie home terug terug j j • nemen eenvoudige ritmes en ritmische motieven waar. • herkennen en reageren op klanken en geluiden van verschillende duur, sterkte, tempo, ritme en maat. • vergelijken duur, sterkte, tempo, ritme en maat. Woordenlijst: Beweging: Tijd: home terug Impressie Bewegingswerkwoorden Tijdsbegrippen het geluid de klank het lied/liedje het lawaai nu, straks, meteen, onmiddellijk, direct, bijna tijd, dadelijk, even…, binnenkort, een tijdje, eventjes, nooit, altijd, steeds, soms, af en toe, dikwijls, op tijd, later, te laat, later dan, vroeg, vroeger, te vroeg, vroeger dan, te lang, te kort, duurt even lang, eerder, eerst, dan, daarna, na, nog eens, daarvoor, voor, (het) begin, (het) eind(e) het ritme de muziek alweer, tegelijk, om (tijdstip), onder/tijdens, al, vanaf, totdat, voordat, nadat, voortaan, voorbij, op tijd, ineens, plots(eling), vlug, snel, gauw, opeens, tussendoor, ondertussen, ooit, juist (net), daarnet, pas, terwijl, eindelijk bewegen huppelen spelen hinkelen stoppen stappen rollen vallen tikken dansen draaien wachten springen stampen duwen lopen wandelen trekken kruipen wuiven gooien (zich) stoten doorgaan zitten zingen neuriën klappen fluiten beoordelen/evalueren/beschouwen Handelingen (niet) graag doen, iets (niet) goed kunnen, willen, weten, zijn, helpen, vinden (mening), (niet) durven. gelukt!, mislukt!, het lukt (niet), goed zo, opnieuw, nog eens. bewegen horen voelen graag, liever, liefst. durven luisteren afmaken klappen, het applaus, het publiek, bravo, de traan, de zakdoek, kippenvel, de (slappe) lach. kijken zien vinden (mening) klaar, stop. (na)doen (uit)kiezen zeggen prima, knap, mooi, prachtig, flink, fijn, gezellig, heerlijk, plezant, (niet) leuk, eng, lelijk, slordig, erg, griezelig, gek, raar, gewoon, normaal, vervelend, saai, grappig, droevig. proberen herhalen wijzen mislukken beginnen lukken jammer, spijtig, goed, juist , fout, verkeerd, het klopt (niet), beter, best, bijna (niet) tevreden, hetzelfde, anders, als, zo, zoals, moeilijk, gemakkelijk, moeite. willen vergelijken kunnen verbeteren stoppen wachten duren tellen blij, bang, boos, verdrietig. (on)rustig, op zijn gemak, kalm, in de war, (in) paniek, zacht, dapper, deftig. home Beweging: Tijd: Expressie: EXPERIMENTEREN j • kunnen spontaan meebewegen op muziek terug IMITEREN CREATIEVE VORMGEVING •bootsen eenvoudige tijdstructuren na. •stemmen hun bewegingen af op ritmes die dicht bij hun natuurlijke bewegingsritme liggen. j •voeren eenvoudige kleuterdansjes uit in de juiste bewegingsvolgorde. •kunnen afwisselende bewegingen uitvoeren. j •kunnen waargenomen klanken omzetten in beweging. (O.D. 4.4.) •creëren, door een gegeven ritme ondersteund, een beweging in de ruimte. j j •bewegen in groep door rekening te houden met eenvoudige afspraken. •leggen zelf de ruimte-tijdsrelatie in hun beweging. j •kunnen improviseren op een afgesproken moment binnen een beweging. •kunnen vrij (op een thema) improviseren. home Woordenlijst: Beweging: Tijd: terug Expressie (1/2) Afspraken het einde het geluid de regel ja stoppen de klank de afspraak nee de rust het lied/liedje verboden niet goed doorgaan het lawaai mag wel goed zo het ritme mag niet de straf de muziek afspreken beginnen gedaan klinken klaar de dans/het dansje beoordelen/evalueren/beschouwen Tijdsbegrippen (niet) graag doen, iets (niet) goed kunnen, willen, weten, zijn, helpen, vinden (mening), (niet) durven. lang nadat en kort tijdens tenslotte snel daarna begin klappen, het applaus, het publiek, bravo, de traan, de zakdoek, kippenvel, de (slappe) lach. vlug daarvoor einde klaar, stop. traag even midden voor tegelijk opnieuw prima, knap, mooi, prachtig, flink, fijn, gezellig, heerlijk, plezant, (niet) leuk, eng, lelijk, slordig, erg, griezelig, gek, raar, gewoon, normaal, vervelend, saai, grappig, droevig. voordat eerst na dan gelukt!, mislukt!, het lukt (niet), goed zo, opnieuw, nog eens. graag, liever, liefst. jammer, spijtig, goed, juist , fout, verkeerd, het klopt (niet), beter, best, bijna (niet) tevreden, hetzelfde, anders, als, zo, zoals, moeilijk, gemakkelijk, moeite. blij, bang, boos, verdrietig. (on)rustig, op zijn gemak, kalm, in de war, (in) paniek, zacht, dapper, deftig. Woordenlijst: Beweging: Tijd: home terug Expressie (2/2) Handelingen bewegen horen voelen durven luisteren afmaken kijken zien vinden (mening) (na)doen (uit)kiezen zeggen proberen herhalen wijzen mislukken beginnen lukken willen vergelijken kunnen het idee wie bedenken wat vinden wanneer begrijpen hoe denken welk(e) de oplossing verbeteren Bewegingswerkwoorden bewegen Omgaan met elkaar hinkelen huppelen stoppen spelen stappen ik jij het kind de juf niemand/iemand mezelf van jou/hem/haar die/dat de meester iemand anders eigen iets van mij de klas iets anders springen stampen duwen één meer andere niets lopen wandelen trekken alleen of en ook kruipen wuiven gooien samen met twee met drie met elkaar (zich) stoten doorgaan zitten rollen vallen tikken dansen draaien wachten zingen neuriën fluiten klappen Muziek beluisteren home terug LUISTEREN EN ONDERSCHEIDEN j j j • aandachtig luisteren en zo verschillende geluiden waarnemen, benoemen en erover praten. • klanken, geluiden, stilte en stemmingen in beluisterde muziek ervaren en herkennen • ritme in beluisterde muziek en liedjes ervaren, herkennen en nabootsen • verschillende muzikale elementen herkennen (tempo, toonhoogte, geluidssterkte, herkomst, maatsoort, timbre of klankkleur, articulatie, ritme en vorm j • signalen, functie en sfeer van beluisterde muziek of liedjes ervaren en herkennen, en alleen of in groep reproduceren. HERKENNEN VAN EEN EXTRA MUZIKALE INHOUD j • hun fantasiebeelden naar aanleiding van het beluisteren van muziek verwoorden. home Woordenlijst: Muziek beluisteren: Luisteren en onderscheiden Wel of niet de muziek kennen Handelingen het lied/liedje kunnen horen neurieën drukken de klank durven luisteren voelen trekken de klank het geluid willen fluisteren bewegen opzetten klinken het lawaai doen spreken draaien telefoneren anders zingen aanzetten fluiten gelijk meezingen uitzetten praten hetzelfde de stilte weten het muziekinstrument (na)doen de stem vinden (mening) vertellen zeggen verzinnen het ritme wel denken beluisteren vinden (mening) niet Materialen/instrumenten de radio de TV de telefoon de knop de gsm de koptelefoon de smartphone de computer de microfoon de tablet de CD het scherm de DVD de muis het hoofd het oor het idee de mond het verhaal de tong DEEL 2 WOORDVELDEN ‘LUISTEREN EN ONDERSCHEIDEN’ OP VOLGENDE PAGINA! terug beoordelen/evalueren/beschouwen (niet) graag doen, iets (niet) goed kunnen, willen, weten, zijn, helpen, vinden (mening), (niet) durven. Tegenstellingen gelukt!, mislukt!, het lukt (niet), goed zo, opnieuw, nog eens. hevig - rustig graag, liever, liefst. luid - zacht klappen, het applaus, het publiek, bravo, de traan, de zakdoek, kippenvel, de (slappe) lach. hard - stil klaar, stop. prima, knap, mooi, prachtig, flink, fijn, gezellig, heerlijk, plezant, (niet) leuk, eng, lelijk, slordig, erg, griezelig, gek, raar, gewoon, normaal, vervelend, saai, grappig, droevig. jammer, spijtig, goed, juist , fout, verkeerd, het klopt (niet), beter, best, bijna (niet) tevreden, hetzelfde, anders, als, zo, zoals, moeilijk, gemakkelijk, moeite. blij, bang, boos, verdrietig. (on)rustig, op zijn gemak, kalm, in de war, (in) paniek, zacht, dapper, deftig. Gevoelens blij vrolijk nieuwsgierig woedend alleen bang gelukkig moe kwaad eenzaam boos tevreden ongerust verliefd bezorgd eerlijk droevig lief verdrietig (on)gelukkig verbaasd beschaamd zenuwachtig/nerveus (on)rustig op zijn gemak kalm in de war (in) paniek langzaam/traag snel/vlug hoog - laag lang - kort puntig - gebonden home Muziek beluisteren: Beleven • bewegen op muziek, het muziekstuk dramatiseren, erbij tekenen of schilderen of het misschien zelfs begeleiden met muziekinstrumenten. terug home Woordenlijst: Muziek beluisteren: terug Beleven Mogelijke verwerking binnen drama Mogelijke verwerking binnen beweging uitbeelden het woord dansen draaien toneel spelen de zin bewegen huppelen vertellen de tekst springen ... spreken het verhaal lopen Mogelijke verwerking binnen beeld tekenen schrijven schilderen het schilderij verven ... het versje/het gedicht rollen de tekening het potlood de gom de pen de stift het penseel de verf het blad het papier kleien de klei het mes boetseren de plasticine de deegrol het deeg ... Mogelijke verwerking binnen muziek horen muziek spelen de stilte de trompet luisteren de muziek de stem de fluit beluisteren het lied/liedje de gitaar spreken de klank zingen neuriën fluisteren het muziekinstrument Algemene handelingen doen onderzoeken durven maken verbeteren willen de bellenkrans proberen kennen voelen het geluid de tamboerijn uitvinden kunnen het lawaai de piano ontdekken weten ... beoordelen/evalueren/beschouwen (niet) graag doen, iets (niet) goed kunnen, willen, weten, zijn, helpen, vinden (mening), (niet) durven. gelukt!, mislukt!, het lukt (niet), goed zo, opnieuw, nog eens. graag, liever, liefst. klappen, het applaus, het publiek, bravo, de traan, de zakdoek, kippenvel, de (slappe) lach. klaar, stop. prima, knap, mooi, prachtig, flink, fijn, gezellig, heerlijk, plezant, (niet) leuk, eng, lelijk, slordig, erg, griezelig, gek, raar, gewoon, normaal, vervelend, saai, grappig, droevig. jammer, spijtig, goed, juist , fout, verkeerd, het klopt (niet), beter, best, bijna (niet) tevreden, hetzelfde, anders, als, zo, zoals, moeilijk, gemakkelijk, moeite. blij, bang, boos, verdrietig. (on)rustig, op zijn gemak, kalm, in de war, (in) paniek, zacht, dapper, deftig. Tegenstellingen hevig - rustig luid - zacht hard - stil langzaam/traag - snel/vlug hoog - laag lang - kort puntig - gebonden home Drama Bewegingen en handelen Ruimtelijk en zintuiglijk bewustzijn vergroten terug terug Emotionele houding en gedrag Rolneming: emoties Leerplandoelen Woorden Woorden Leerplandoelen Woorden Woorden Rolverdeling Leerplandoelen Leerplandoelen Woorden Woorden Rolneming: suggesties en leiding Theaterbeleving Leerplandoelen Leerplandoelen Woorden Woorden Samenspelen Leerplandoelen Rolneming: kledij en attributen Leerplandoelen Verbale communicatie Publiek Leerplandoelen Leerplandoelen Woorden Woorden Bewegingen en handelen home j • kunnen alert omgaan met voor hen bestemde audiovisuele boodschappen j • kunnen vaststellen dat klanken, beelden en bewegingen elkaar wederzijds beïnvloeden. j • kunnen de volgorde van een reeks klanken en geluiden vaststellen, veranderen, schikken, herschikken en er een nieuw verhaal rond vertellen. j • kunnen zich inleven in personages en dingen uit de omgeving en deze uitbeelden. • voeren eenvoudige pantomime-activiteiten uit en begrijpen ze als toeschouwer. terug terug Woordenlijst: Drama: Bewegingen home en handelingen klank Vergelijken luid - zacht de klank snel - traag het beeld hoog - laag de beweging rustig - hevig ... het geluid horen de stem het woord luisteren de mond de zin voelen de tong het verhaal spreken de lip de foto zien het gezicht ... de film kijken het hoofd de tekening voelen het oog ... ... ... het gedicht/het versje praten de muziek zingen het lied/liedje neuriën ... fluisteren Beeld roepen beweging de beweging het lijf dansen de dans(je) het hoofd springen ... de hand rollen de arm lopen de voet ... het been ... ik iemand alleen iets het kind iemand anders de mens iets anders samen anders uitbeelden doen alsof nadoen proberen onderzoeken ontdekken vinden veranderen verbeteren wel of niet kennen kunnen weten begrijpen voelen willen niet wel terug Ruimtelijk en zintuiglijk bewustzijn home RUIMTELIJK BEWUSTZIJN j • gebruiken correct ruimtelijke begrippen. (bv. voor, achter, naast, …) j • kunnen de ruimte indelen. j • kunnen zich vlot, zelfzeker en aangepast (aan de spelinhoud) bewegen in de ruimte. ZINTUIGLIJK BEWUSTZIJN j j • nemen zowel voorwerpen als situaties, handelingen, bewegingen, mimiek , ... precies en gedetailleerd waar (met zoveel mogelijk zintuigen). • letten op de verbale en non-verbale taal van andere kleuters en kunnen ze correct interpreteren. • kunnen uiterlijk, kleding, en attributen van personages gedetailleerd beschrijven. • kunnen de mimiek, lichaamshouding en bewegingen van een personage beschrijven. terug terug home Woordenlijst: Drama: Ruimtelijk en zintuiglijk bewustzijn Handelingen Ruimtebegrippen liggen zitten (stil)staan stoppen lopen spelen kruipen kijken onder, boven, eronder, erboven, onderaan, bovenaan, de onderkant, de bovenkant, onderste, bovenste stappen springen voorzijde, achterzijde, bovenzijde, onderzijde huppelen vallen wijzen beginnen opheffen rollen gooien doorgaan neerleggen neerzetten bewegen toneel spelen uitbeelden nadoen/doen alsof voor, achter, ervoor, erachter, vooraan, achteraan, de voorkant, de achterkant, de voorste, de achterste tegen, tegenaan, tegenover op, in, uit, naast,(in het) midden, tussen links, rechts, de linkerkant, de rechterkant ver, dicht, te ver, te dicht, veraf, dichtbij, verderaf, dichterbij, het dichtst, het verst binnen, buiten Waarnemen Richting / de weg overal, ergens, nergens, omhoog, omlaag, beneden, boven, bovenop, vooruit, achteruit, rechtdoor, bij, erbij, eraan, andersom, opzij, in het rond, ondersteboven, hier, daar, ver weg de uitgang, de ingang, de plek, (de) kant waarheen?, waar naartoe?, waar?, naar, langs, tot, vlakbij, schuin, over terug het oog zien het beeld het woord het oor kijken de film de tekst de neus horen de foto het verhaal de mond luisteren het geluid het gedicht/ de hand ruiken de klank het versje het lijf voelen de stem het toneel de muziek het lied/liedje DEEL 2 WOORDVELDEN ‘RUIMTELIJK EN ZINTUIGLIJK BEWUSTZIJN’ OP VOLGENDE PAGINA! ik de mama mezelf de papa jij/je de juf het kind de meester de mens die/dat iemand deze iets Beschrijven Eruit zien Uiterlijk Kleding Attributen luid vlug mooi zacht snel groot hard rustig klein stil kalm griezelig traag hevig recht langzaam wild krom Gevoelens blij vrolijk nieuwsgierig woedend alleen bang gelukkig moe kwaad eenzaam boos tevreden ongerust verliefd bezorgd eerlijk droevig lief verdrietig (on)gelukkig verbaasd beschaamd zenuwachtig/nerveus (on)rustig op zijn gemak kalm in de war (in) paniek Emotionele houding en gedrag: home Rolneming: Emoties j • de non-verbale taal van anderen begrijpen en correct interpreteren. • ervaren dat de juiste verhouding tussen woord en beweging de expressie kan vergroten. • emoties (bv. fragment van een verhaal) genuanceerd en precies verbaal en nonverbaal uiten j • zich inleven in personages en dingen uit de omgeving en deze uitbeelden terug Woordenlijst: Emotionele houding home en gedrag: Rolneming: Emoties terug Handelingen kijken spreken schrikken missen (iemand) zien praten huilen verbergen het geluid horen zuchten vertellen de beweging luisteren troosten graag hebben ontdekken huilen houden van begrijpen bewonderen ik iets de klank mezelf iets anders het beeld iemand anders het ding het woord het kind de mens proberen voelen geloven toneel spelen het verhaal vervelen zich schamen van plan zijn nadoen de muziek hopen pech hebben geluk hebben doen alsof flauw doen last hebben van uitbeelden Gevoelens blij vrolijk nieuwsgierig woedend alleen bang gelukkig moe kwaad eenzaam boos tevreden ongerust verliefd bezorgd eerlijk gek grappig moeite droevig lief verdrietig Gedragingen raar griezelig onrustig (on)gelukkig gewoon in de war paniek verbaasd normaal kalm zacht beschaamd dapper kippenvel zenuwachtig/nerveus deftig lach (on)rustig de slappe lach lol op zijn gemak flink lui kalm in de war (in) paniek Emotionele houding en gedrag: home Rolneming: Kledij en attributen j • kiezen zelfstandig gepaste kledij en attributen. terug terug Woordenlijst: Emotionele houding home terug en gedrag: Rolneming: Kledij en attributen Handelingen kiezen proberen dichtdoen kijken aandoen opendoen zien uitdoen knopen gebruiken aankleden verkleden voelen uitkleden opzetten toneel spelen afzetten uitbeelden passen nadoen dragen doen alsof Kledij de broek de onderbroek de pantoffel het hemd de jeans het onderhemd de jas de mouw de broekspijp de pyjama de regenjas de pet de rok de sok de mantel de jurk de kous de veter de schoen de knoop het T-shirt de laars de rits de trui de sandaal de hak Attributen de hoed de hoofddoek de ketting de tas de schmink de bril de pet de helm de armband de handtas de lippenstift de zonnebril de sjaal de haarband de ring de boekentas de nagellak de paraplu de muts de elastiek het juweel de rugzak de kam de snor de handschoen de speld de strik de zak de borstel de baard de kap de riem de mand de spiegel de oorbel Emotionele houding en gedrag: Rolneming: Suggesties en leiding terug home terug • staan open voor suggesties vanwege de kleuteronderwijzer(es) of andere kleuters en passen ze toe. • vinden zelf gepaste suggesties voor de eigen rol of die van anderen. • controleren of alles klaar is om te spelen. Woordenlijst: Drama: Emotionele home houding: Rolneming: Suggesties Handelingen kiezen vertellen kijken knikken vragen luisteren schreeuwen voordoen zeggen raden nadoen fluisteren helpen doen alsof praten geven uitbeelden roepen stoppen opletten zien klaar om te beginnen klaar afmaken slordig beginnen stoppen prima start fout lukken einde verkeerd het lukt bezig goed aan de beurt doorgaan goed zo om de beurt terug denken Vraagwoorden bedenken volgens vergeten idee eigenlijk weten bedoelen natuurlijk gemakkelijk begrijpen waar moeilijk wie? snappen zeker oplossing wat? nadenken vast en zeker vinden zomaar doen alsof in het echt anders hetzelfde als zoals hoe? waarom? welk? doen (denktaal) aanwijzen zetten bijvoorbeeld deze leggen bekijken die werken uitkiezen dat wijzen dit proberen gebruiken het klopt Emotionele houding en gedrag: Groepsfunctioneren: Samenspelen home • conflictloos met anderen samenspelen. • respect betonen voor uitingen van leeftijdgenoten, behorend tot de eigen en andere culturen. j • vertrouwen op hun expressiemogelijkheden en durven hun eigen expressiestijl tonen. terug terug Woordenlijst: Emotionele houding: home Groepsfunctioneren: Samenspelen terug beoordelen/evalueren/beschouwen (niet) graag doen, iets (niet) goed kunnen, willen, weten, zijn, helpen, vinden (mening), (niet) durven. Handelingen gelukt!, mislukt!, het lukt (niet), goed zo, opnieuw, nog eens. kijken vinden ophouden klappen horen zoeken aankijken luisteren spelen wachten doen alsof klaar, stop. voelen hebben meegaan nadoen bewegen geven meedoen toneel spelen prima, knap, mooi, prachtig, flink, fijn, gezellig, heerlijk, plezant, (niet) leuk, eng, lelijk, slordig, erg, griezelig, gek, raar, gewoon, normaal, vervelend, saai, grappig, droevig. doen helpen durven uitbeelden proberen nemen erbij horen graag, liever, liefst. klappen, het applaus, het publiek, bravo, de traan, de zakdoek, kippenvel, de (slappe) lach. jammer, spijtig, goed, juist , fout, verkeerd, het klopt (niet), beter, best, bijna (niet) tevreden, hetzelfde, anders, als, zo, zoals, moeilijk, gemakkelijk, moeite. blij, bang, boos, verdrietig. (on)rustig, op zijn gemak, kalm, in de war, (in) paniek, zacht, dapper, deftig. omgaan met elkaar Personen ik met z'n tweeën dank je wel zelf de juf ik je/jij het kind met z'n drieën aan de hand zich de meester mij jou samen allemaal de ruzie van (bezit) de moeder mijn jouw alleen iedereen stout terugbrengen de mama/ma hij zij/ze de pestkop teruggeven de vader haar/hem haar/zijn ieder niemand iemand de groep aan de beurt de papa we/wij jullie de klas allebei/beide om beurt die ons/onze hun aan zonder één voor één de vriend(in) het kind de mens voor alsjeblieft elkaar het meisje de mevrouw de volwassene met alstublieft eigen de jongen de meneer de oude/grote mensen Emotionele houding en gedrag: Groepsfunctioneren: Rolverdeling home j j • tonen een voorkeur voor een bepaalde rol (willen meedoen). • kunnen een eigen keuze maken. • aanvaarden de rolverdeling terug terug Woordenlijst: Emotionele houding: home Groepsfunctioneren: Rolverdeling terug Handelingen idee in het echt hoe bijvoorbeeld alsof die wie graag doen alsof dit wat liever vinden nadoen dat waarom akkoord kiezen weten uitbeelden welke wanneer ja uitkiezen zeggen toneel spelen verkleden aankleden schminken aanwijzen bedenken willen gebruiken begrijpen graag hebben deze wijzen denken vragen proberen nadenken bekijken nee rolverdeling het masker de koning de tovenaar iemand de clown de hoed de postbode rijk het kind de ridder de koningin de reus in het echt de cowboy blind de piraat arm de jongen de directeur de prins de draak alsof de indiaan doof de zeerover de helm het meisje de boef de prinses de dwerg het sprookje verkleden de baas de robot de vreemde de man de dief de kroon het monster het verhaal omdoen de kok de tweeling de pruik de vrouw de politie toveren het dier het boek aandoen de kapitein het zwaard ik de volwassene de gevangenis de fee het ding eruit zien als schminken de boot goed de mens de oude mens de kabouter de heks iets lijken op mooi staan met het schip slecht de baby de juf de papa de mama de meester de spiegel Emotionele houding en gedrag: home Groepsfunctioneren: Publiek j • genieten van de fantasie, de originaliteit, de creativiteit en de zelfexpressie in “kunstwerken”. j • vertrouwen op hun expressiemogelijkheden en durven hun eigen expressiestijl tonen. terug terug home Woordenlijst: Emotionele houding: Groepsfunctioneren: Publiek terug Handelingen op bezoek gaan fluisteren willen van plan zijn worden bezoeken stil zijn klappen vervelen veranderen kijken stil zitten lachen kiezen blijven luisteren raden huilen uitkiezen doen alsof meedoen begrijpen wenen vertellen meespelen vinden (mening) schrikken durven aanwijzen knikken vergelijken mislukken opletten mogen zuchten lukken voelen moeten bewonderen zijn ik ander iemand anders beoordelen/evalueren/beschouwen (niet) graag doen, iets (niet) goed kunnen, willen, weten, zijn, helpen, vinden (mening), (niet) durven. gelukt!, mislukt!, het lukt (niet), goed zo, opnieuw, nog eens. graag, liever, liefst. deze hoe klappen, het applaus, het publiek, bravo, de traan, de zakdoek, kippenvel, de (slape) lach. die wie klaar, stop. dit wat prima, knap, mooi, prachtig, flink, fijn, gezellig, heerlijk, plezant, (niet) leuk, eng, lelijk, slordig, erg, griezelig, gek, raar, gewoon, normaal, vervelend, saai, grappig, droevig. dat waarom welke wanneer jammer, spijtig, goed, juist , fout, verkeerd, het klopt (niet), beter, best, bijna (niet) tevreden, hetzelfde, anders, als, zo, zoals, moeilijk, gemakkelijk, moeite. blij, bang, boos, verdrietig. (on)rustig, op zijn gemak, kalm, in de war, (in) paniek, zacht, dapper, deftig. home Drama: Verbale communicatie: DIALOOG j •de verhaalinhoud beknopt en chronologisch verwoorden en/of weergeven. •dialogen onthouden en met gepaste intonatie reproduceren. •zelf dialogen improviseren. •situaties uit de realiteit op een originele en oorspronkelijke manier ontwerpen (scenario en dialogen) en weergeven. •gefantaseerde situaties (scenario en dialogen) op een originele en oorspronkelijke manier weergeven. STEM • met een creatief stem- en taalgebruik expressief reageren terug terug MENING UITEN •eigen belevenissen, ervaringen, gedachten, gevoelens, handelingen verwoorden. Woordenlijst: Drama: Verbale communicatie home Handelingen dialoog vertellen proberen voorzeggen zeggen luisteren voordoen denken verzinnen tekenen nadenken bedenken kiezen onthouden maken uitkiezen nazeggen schrijven beginnen op je beurt wachten wijzen helpen veranderen opzeggen terug Tijdsbegrippen het begin vaak nu opeens het einde soms vandaag klaar eerst nooit volgend dan altijd straks en voor later daarna voordat duren tenslotte na ineens laat nadat plots(eling) gedaan het idee het probleem het lukt het lukt niet opnieuw Omgaan met elkaar eerste aan iemand anders aan de beurt voor niemand om beurt met met z'n tweeën allebei/beide zonder met z'n direën samen ik voor/met elkaar alleen de ander (doen) alsof in het echt beoordelen/evalueren/beschouwen (niet) graag doen, iets (niet) goed kunnen, willen, weten, zijn, helpen, vinden (mening), (niet) durven. Handelingen stem gelukt!, mislukt!, het lukt (niet), goed zo, opnieuw, nog eens. fluisteren vragen hard de klank roepen zingen luid het geluid schreeuwen mompelen zacht de microfoon zeggen snikken stilletjes het woord lachen zuchten deftig de zin wenen zeuren geeuwen nazeggen stil lang kort duidelijk graag, liever, liefst. klappen, het applaus, het publiek, bravo, de traan, de zakdoek, kippenvel, de (slappe) lach. Handelingen mening willen worden blijven kijken denken begrijpen klaar, stop. vinden (mening) durven prima, knap, mooi, prachtig, flink, fijn, gezellig, heerlijk, plezant, (niet) leuk, eng, lelijk, slordig, erg, griezelig, gek, raar, gewoon, normaal, vervelend, saai, grappig, droevig. aanwijzen vergelijken mislukken opletten mogen lukken moeten bewonderen zijn jammer, spijtig, goed, juist , fout, verkeerd, het klopt (niet), beter, best, bijna (niet) tevreden, hetzelfde, anders, als, zo, zoals, moeilijk, gemakkelijk, moeite. blij, bang, boos, verdrietig. (on)rustig, op zijn gemak, kalm, in de war, (in) paniek, zacht, dapper, deftig. Drama: Theaterbeleving home j • genieten van een gevarieerd aanbod van hedendaags en klassieke kinderliteratuur, en voor hen bestemde culturele activiteiten. (O.D. 3.5.) genieten van de fantasie, de originaliteit, de creativiteit en de zelfexpressie in “kunstwerken”. terug terug Woordenlijst: Drama: home terug Theaterbeleving het toneel het podium de dans het licht het poppenspel/de poppenkast Handelingen donker het orkest de voorstelling de bioscoop de zaal kijken begrijpen de lampen zien weten het gordijn horen doen de plaats luisteren meedoen het geluid voelen toneel spelen in de handen klappen het verhaal het theater Gevoelens Beleven blij vrolijk nieuwsgierig woedend alleen bang gelukkig moe kwaad eenzaam boos tevreden ongerust verliefd bezorgd eerlijk droevig lief verdrietig leuk goed die/dat plezant prima en niet leuk bravo mooi het applaus omdat lelijk beschaamd het publiek griezelig ook zenuwachtig/nerveus raar maar (on)gelukkig verbaasd (on)rustig op zijn gemak kalm in de war (in) paniek home Uiterlijk terug het gezicht het lijf de vlecht bloot het hoofd de arm de krul in je blootje de ogen de hand blond anders de neus het been bruin hetzelfde de oren de voet zwart schminken de mond de snor ros de tand de baard eruit zien het haar kaal lijken op home Kleding ; terug de broek het onderhemd de schoen zich verkleden maat de jeans de pyjama de sandaal dragen passen de broekspijp de mantel de laars aanhebben te groot de rok de regenjas de pantoffel afzakken te klein de jurk de jas aandoen knopen een paar het hemd de sok zich aankleden de knoop de T-shirt de kous uitdoen de rits de trui de zwembroek zich uitkleden de kraag de mouw de regenjas de onderbroek de slip aantrekken de bikini de pet de stof toedoen losmaken veter hoofddoek home Attributen terug de hoed de mand de kam de ring de sjaal de pet de bril de borstel het juweel de muts de sjaal de zonnebril de haarband de pruik de want de riem de spiegel de speld de helm de handschoen de tas aandoen de elastiek de hoofddoek de paraplu de handtas opzetten de strik de schmink de kap de boekentas meenemen de ketting de lippenstift de rugzak kammen de armband de nagellak het masker passen de oorbel het zwaard Muziek: Werken met instrumenten: Expressie home j j j j j • kunnen met plezier een toenemend vermogen tot experimenteren en improviseren ontwikkelen met klank, stem of instrument. • ervaren dat men veel instrumenten op meer dan één manier kan bespelen. • kunnen een instrument correct hanteren door te imiteren. • kunnen vertrouwen op hun expressiemogelijkheden en durven hun eigen expressiestijl tonen. • proberen gevoelens, natuurfenomenen, verhaaltjes, … te verklanken. terug terug Woordenlijst: Muziek: Werken met instrumenten home terug Gevoelens ontdekken onderzoeken proberen/uitproberen de muziek maken het lied/liedje spelen (instrument) Waarnemingen nadoen kijken het ritme opnieuw proberen zien het geluid verbeteren horen de klank slaan (kloppen) luisteren het lawaai duwen voelen de stem blazen klinken zo/zoals hetzelfde anders gelijk het idee eerst het plan dan blij vrolijk nieuwsgierig woedend alleen bang gelukkig moe kwaad eenzaam boos tevreden ongerust verliefd bezorgd eerlijk droevig lief verdrietig (on)gelukkig het stappenplan daarna verbaasd de stap en de oplossing tenslotte beschaamd zenuwachtig/nerveus klaar (on)rustig op zijn gemak drukken kalm fluiten in de war bewegen (in) paniek muziekinstrumenten en onderdelen de fluit de knop de gitaar de toets de piano de stok de toeter het muziekinstrument de trompet de tamboerijn de trom de bellenkrans de trommel de bel Lichaam als instrument de mond zingen, fluiten, ... de stem zingen, neuriën, ... de hand tikken, slaan, klappen, kloppen, de voet stampen ... Tegenstellingen Elementen uit de directe omgeving als instrument hevig - rustig luid - zacht de deur piepen, kraken, ... hard - stil de tak tikken, kloppen, ... langzaam/traag - snel/vlug het blad /het papier verfrommelen ritselen, scheuren, hoog - laag lang - kort puntig - gebonden Muziek: Werken met instrumenten: Impressie home j j j j j j • kunnen openstaan voor nieuwe dingen uit hun omgeving. • kunnen ervan genieten bezig te zijn met de dingen die hen omringen om hun expressiemogelijkheden te ontdekken. • ontdekken dat de verschillende instrumenten anders klinken (klankkleur of timbre). • kunnen gelijk en verschillend klinkende timbres van elkaar onderscheiden. • kunnen diverse instrumenten benoemen en bespreken. • kunnen hun impressie i.v.m. het uiterlijk en het timbre van verschillende instrumenten verwoorden. terug terug home Muziek: Improvisatie TEKSTIMPROVISATIE GEZONGEN IMPROVISATIE j j j • kunnen met plezier een toenemend vermogen tot experimenteren en improviseren ontwikkelen met klank, stem of instrument. • improviseren één of meer woorden in een lied. j • improviseren zingend. • uiten zich sprekend of zingend in klanken die geen betekenis hebben, maar waarvan de intonatie toch vraag-antwoordspel mogelijk maakt. INTSTRUMENTALE IMPROVISATIE BEWEGINGSIMPROVISATIE j j terug terug • improviseren vrij bewegend op achtergrondmuziek • nemen de vrije bewegingsimprovisatie van een kind over. j j •kunnen met plezier een toenemend vermogen tot experimenteren en improviseren ontwikkelen met klank, stem of instrument. •improviseren aansluitend bij een extra-muzikaal gegeven met lichaams-, vind-, zelfgemaakte en bestaande instrumenten home Woordenlijst: Muziek: Improviseren: Gezongen improvisatie Vergelijken Handelingen de muziek horen proberen nadoen luisteren ontdekken verbeteren het geluid zingen onderzoeken zien de klank neuriën vinden kijken het ritme spelen (muziek) uitvinden voelen het muziekinstrument maken verzinnen rijmen de stem spreken kunnen schreeuwen het lawaai vertellen willen roepen bewegen fluisteren het lied/liedje terug lang - kort Wel of niet luid - zacht hard - stil hoog - laag puntig - gebonden traag - snel langzaam - vlug zo/zoals de klank kennen het woord kunnen de zin willen de tekst doen het gedicht/het versje durven het verhaal wel niet anders - gelijk hetzelfde - bijna beoordelen/evalueren/beschouwen (niet) graag doen, iets (niet) goed kunnen, willen, weten, zijn, helpen, vinden (mening), (niet) durven. gelukt!, mislukt!, het lukt (niet), goed zo, opnieuw, nog eens. Mogelijke instrumenten en handelingen naar gelang de gekozen instrumentale improvisatie ik het kind alleen samen één meer graag, liever, liefst. de hand klappen, kloppen, tikken, slaan, ... klappen, het applaus, het publiek, bravo, de traan, de zakdoek, kippenvel, de (slappe) lach. de tamboerijn slaan, wrijven, tikken, krabben, ... klaar, stop. het papier ritselen, scheuren, verfrommelen, ... de bellenkrans bellen, rinkelen, ... prima, knap, mooi, prachtig, flink, fijn, gezellig, heerlijk, plezant, (niet) leuk, eng, lelijk, slordig, erg, griezelig, gek, raar, gewoon, normaal, vervelend, saai, grappig, droevig. ... jammer, spijtig, goed, juist , fout, verkeerd, het klopt (niet), beter, best, bijna (niet) tevreden, hetzelfde, anders, als, zo, zoals, moeilijk, gemakkelijk, moeite. blij, bang, boos, verdrietig. (on)rustig, op zijn gemak, kalm, in de war, (in) paniek, zacht, dapper, deftig. home Taal in taal Schriftelijke taalvaardigheid Mondelinge taalvaardigheid Attitudes Luisteren Technisch luisteren Leerplandoelen Leerplandoelen Begrijpend luisteren algemeen Leerplandoelen Begrijpend luisteren naar teksten Leerplandoelen Woorden Spreken Technisch spreken Leerplandoelen Communicatief spreken algemeen Gesprekken voeren Leerplandoelen Woorden Lezen Schrijven Leerplandoelen Leerplandoelen Woorden Woorden Overleggen, uitwisselen, gespreksconventies Leerplandoelen Leerplandoelen Communicatief spreken: Praatsoorten Attitudes Woorden Leerplandoelen Attitudes mondelinge taalvaardigheid home j j j j • Bereid zijn zo veel mogelijk Standaardnederlands te hanteren, ondersteund door volwassenen. • Bereid zijn de eigen gevoelens en verlangens op een persoonlijke manier uit te drukken. • Bereid zijn om te luisteren en te spreken en zich in te leven in de boodschap. • Plezier beleven aan luisteren en spreken. • Bereid zijn na te denken en te reflecteren over het eigen luister- en spreekgedrag. • Bereid zijn om in communicatie met anderen respect en waardering op te brengen. • Bereid zijn om spontaan te spreken. • Bereid zijn de luister- en spreekconventies na te leven. terug Technisch luisteren home j j j j j j • Geluiden en signalen uit de omgeving opmerken en benoemen. • Richting en sterkte van geluiden bepalen en onderscheiden. • Duur en toonhoogte van geluiden bepalen en onderscheiden. • Geluiden vergelijken en rubriceren. • Auditieve signalen verklaren. • Geluiden op basis van hun gevoelswaarde onderscheiden. terug Luistervaardigheden: Begrijpend luisteren algemeen home j j • Verschillende vormen van mondelinge communicatie herkennen. • Zich vragen stellen over taal en taalgebruik in concrete luistersituaties. • Reflecteren op de functie van en de onderlinge relatie tussen lichaamstaal, gebarentaal, beeldtaal en gesproken taal. • Reflecteren op de standaardtaal Nederlands en andere taalvariëteiten. • Vreemde talen en Nederlands onderscheiden en erover reflecteren. • In concrete luistersituaties reflecteren op de factoren van het communicatieproces: wie de zender en/of ontvanger is. • Reflecteren op woordbetekenissen in concrete luistersituaties. • Reflecteren op normen, houdingen, vooroordelen en rolgedrag in concrete luistersituaties. terug Luistervaardigheden: naar Luisteren naar narratieveBegrijpend en atistiek-literaire teksten luisteren home teksten LUISTEREN NAAR INFORMATIEVE TEKSTEN LUISTEREN NAAR PRESCRIPTIEVE TEKSTEN •Voor hen bestemde enkelvoudige instructies begrijpen en uitvoeren. j •Voor hen bestemde meervoudige instructies begrijpen en uitvoeren j terug j •Informatieve mededelingen begrijpen met betrekking tot het klasgebeuren. •Op basis van voor hen bestemde informatieve boodschappen uit (multi)mediale bronnen: •de essentie van de boodschap begrijpen; •de informatie vrij letterlijk reconstrueren; •persoonlijke meningen over de informatie formuleren. •Voor hen bestemde instructies waarbij hen gevraagd wordt mondeling te handelen, begrijpen en uitvoeren. j •Informatieve mededelingen begrijpen in verband met het brede schoolgebeuren. •Eenvoudige instructies bij opdrachten die opgebouwd zijn uit ten hoogste twee duidelijk onderscheiden stappen, begrijpen en uitvoeren. LUISTEREN NAAR NARRATIEVE EN ARTISTIEK-LITERAIRE TEKSTEN j j •Op basis van op hun leeftijd afgestemde gesproken verhalen: •de essentie van het verhaal begrijpen, de verhaallijn volgen en begrijpen; •de verhaallijn vrij letterlijk reconstrueren; •de hoofdpersoon bepalen; •de bedoeling; •het plan en de handelingen van de hoofdpersoon bepalen; •persoonlijke gevoelens en meningen over het verhaal weergeven; •werkelijkheid en fantasie onderscheiden; •verhaalgegevens op juistheid beoordelen. • Eenvoudige vragen begrijpen in verband met narratieve en artistiekliteraire teksten. •Op basis van een uiteenzetting van de leraar of medeleerlingen: de hoofdgedachte van de uiteenzetting herkennen, hoofd- en bijzaken onderscheiden, de gedachtegang ontdekken. LUISTEREN NAAR ARGUMENTATIEVE TEKSTEN •Op basis van voor hen bestemde beluisterde reclameboodschappen: •de essentie begrijpen; •de boodschap vrij letterlijk reconstrueren. •Een door leeftijdgenoten geformuleerde oproep aan hen gericht begrijpen. Woordenlijst: Luisteren Luisteren naarargumentatieve argumentatieve teksten Luisteren naar teksten home vergelijken gevoelens en emoties blij leuk boos angstig fijn plezant verdrietig grappig gelukkig mooi eng graag prachtig gek liever vrolijk griezelig kippenvel raar kwaad liefst bang gewoon ongerust heerlijk schrikken normaal onrustig woedend zich...voelen kalm rustig gezellig stemnuances zuchten niezen stil(letjes) huilen hoesten wenen geeuwen luid snikken mopperen hard schreeuwen hijgen roepen duidelijk fluisteren hoog snuiven laag zacht als deze kort daarna iets anders lang en vanaf hetzelfde korter tenslotte nog een keer anders voor langer tot de soort midden even lang het begin die achter eerst het einde dat na dan klaar stop tussen zoals hier daar (dicht)bij ver(der) of want naar dus af ook omdat klinken het ritme denktaal communiceren signalen kritisch luisteren ja roepen horen (ja)wel schreeuwen bedoelen knikken fluisteren begrijpen het geluid de telefoon het klopt mis nee (op)noemen verstaan de klank de klok het klopt niet fout zo opsommen betekenen het lawaai de muziek echt (waar) juist echt (waar) (uit)spreken weten stil klinken goed zo akkoord niet echt zwijgen raden de stilte de sirene dat kan niet akkoord alsof herhalen merken dat kan niet niet goed (na)zeggen opletten lezen vragen waarschuwen vertellen antwoorden nodig hebben praten luisteren nodig zijn de melodie verder terug terug home mensen kringconventies de juf ik/mij/mijn de (grote/oude) mensen vandaag (na)vertellen voordoen de muur de meester je/jou/jouw de baby de mevrouw gisteren omhoog houden voorlezen de hoek de moeder hij/hem/zijn het kind de volwassene morgen praten voorzeggen de kring mama/ma zij/haar de jongen zijn kiezen opschuiven wiebelen het (keuze)bord de vader wij/we/ons het meisje worden naast opsteken zeggen het symbool papa jullie/hen/hun de man blijven de plaats opzeggen rangschikken de prent die ze/hen/ hun de vrouw veranderen de vraag overslaan leggen om de beurt de meneer het ding vragen het hebben over tonen aan de beurt het antwoord stil zitten wijzen de vinger antwoorden wachten dat in het midden spreekvormen/begrippen denktaal de klank de foto het woord de prent doen bekijken (aan)wijzen bedenken hoe de zin het geluid de idee kunnen rangschikken bedoelen waar het rijm(t) het beeld zetten begrijpen denken hebben het gedicht/het versje het verhaal het plaatje uitkiezen nadenken de volgorde vinden zijn misschien proberen eigenlijk vraagwoorden wanneer wie het deel (betekenis: woorddeel) welke het kruisje de tekening zeker moeten vergeten mogen waarom het ritme de radio weten willen ontdekken zullen wat het boek de reclame het prentenboek de TV moeilijk hoeven onderzoeken geloven het lied het sprookje waarmee het raadsel (ge)makkelijk natuurlijk het lukt/het lukt niet snappen home Technisch spreken • Correct spreken door juist woordgebruik, juiste woordvorming en juiste zinsopbouw. • Verstaanbaar, vlot en begrijpelijk spreken. terug home Communicatief spreken terug Praatsoorten Beraden Leerplandoelen Instrueren Vertellen en voordragen Leerplandoelen Leerplandoelen Verslag uitbrengen Leerplandoelen Telefoneren Presenteren Leerplandoelen Leerplandoelen Communicatief spreken: Algemeen home j • Zich vragen stellen over taal en taalgebruik in concrete spreeksituaties onder aansturing van de leraar. • In concrete spreeksituaties reflecteren op de factoren van het communicatieproces: wie de zender en/of ontvanger is • Reflecteren op woordbetekenissen in concrete spreeksituaties. • Reflecteren op normen, houdingen, vooroordelen en rolgedrag in concrete spreeksituaties. terug Praatsoorten: Beraden home j j j j • Correct vraagzinnen formuleren. • Spontaan om hulp vragen. • Spontaan vragen stellen om informatie in te winnen. • Bij een behandeld onderwerp binnen de verschillende leergebieden gesloten (janee)vragen stellen om de gewenste informatie te bekomen. • Bij een behandeld onderwerp binnen de verschillende leergebieden zowel gesloten, open als keuzevragen stellen om de gewenste informatie te bekomen. terug Praatsoorten: Instrueren home j • Instructies herformuleren zodat de inhoud herkenbaar overkomt. • Met eigen woorden eenvoudige instructies geven. terug Praatsoorten: Vertellen en voordragen home j • Hun spel en actie begeleiden met taal. j • Zich inleven in herkenbare rollen en situaties en vanuit de eigen verbeelding daarop inspelen. j • Op vraag over zichzelf en de eigen leefwereld vertellen. j • Op vraag vertellen over wat ze van anderen vernomen hebben. j • Op vraag vertellen over gevoelens. j • Spontaan vertellen over gevoelens. j j •Spontaan een concreet voorwerp of een persoon volgens kleur, vorm, grootte of specifieke eigenschappen beschrijven. •Met eigen woorden een gelezen, beluisterd of bekeken verhaal navertellen met steun van illustraties. •Spontaan vertellen over gebeurtenissen, zowel in het hier en nu als buiten het hier en nu. j •Spontaan vertellen over zichzelf en hun leefwereld, hun interesses en intenties, de eigen taal en cultuur, zowel in het hier en nu, als buiten het hier en nu. •Met eigen woorden een gelezen, beluisterd of bekeken verhaal zonder steun van illustraties navertellen. terug Praatsoorten: Verslag uitbrengen home j j j j j j • Op vraag een relevant voorwerp of persoon in een concrete situatie beschrijven. • Op vraag een gebeurtenis uit de eigen leefwereld beschrijven. • Op vraag uitleggen hoe ze in concrete situaties hebben gehandeld of willen handelen. • Uitleggen hoe ze bij een activiteit van plan zijn te werk te gaan of hoe ze te werk zijn gegaan. • Eenvoudige en concrete mededelingen doorgeven aan leeftijdgenoten of bekende volwassenen. • Relevante mededelingen herformuleren zodat de inhoud herkenbaar overkomt. • Eenvoudige mededelingen doen over zichzelf aan leeftijdgenoten en bekende volwassenen. • Verslag uitbrengen over een gelezen boek, een onderzoek binnen een WO-thema, eigen belevenissen en ervaringen … : de essentie vertellen. terug home Praatsoorten: Telefoneren • Eenvoudige mededelingen formuleren aan bekende leeftijdgenoten en volwassenen via de telefoon (gesimuleerd en niet-gesimuleerd). • Vragen stellen om informatie in te winnen via de telefoon bij leeftijdgenoten en bekende volwassenen (gesimuleerd en niet-gesimuleerd). terug home Praatsoorten: Presenteren • Een presentatie geven over een gelezen boek, een project, een coöperatieve opdracht …: • de essentie vertellen; • passende visuele en auditieve ondersteuning gebruiken. terug Woordenlijst: Spreken en gesprekken voeren home vraagwoorden hoe taal waarom Nederlands wie Frans wat Engels welk(e) andere taal wanneer taal wat waarmee ordenen en eerst ook dan of daarna maar verder toch deze omdat die want dat dus het lukt als het lukt niet stemnuances zuchten niezen stil huilen hoesten wenen geeuwen luid snikken mopperen hard schreeuwen hijgen zacht roepen duidelijk fluisteren hoog snuiven laag stilletjes spreekvormen/begrippen kringconventies de klank de foto het woord de prent de zin het geluid vandaag (na)vertellen voordoen de muur het rijm(t) het beeld gisteren omhoog houden voorlezen de hoek morgen praten voorzeggen de kring het gedicht/het versje het verhaal het plaatje kiezen opschuiven wiebelen het (keuze)bord het deel (betekenis: woorddeel) naast opsteken zeggen het symbool het kruisje de tekening de plaats opzeggen rangschikken de prent het ritme de radio de vraag overslaan leggen om de beurt het boek de reclame vragen het hebben over tonen aan de beurt het prentenboek de TV het antwoord stil zitten wijzen de vinger het lied het sprookje antwoorden wachten in het midden het raadsel verder terug terug home denktaal communiceren mensen emoties de juf ik/mij/mijn de (oude/grote) mensen bang graag bezorgd op zijn gemak de meester jou/jouw/je de baby de mevrouw boos liever droevig ongelukkig hij/hem/zijn het kind de kwaad liefst doodmoe ongerust de moeder volwassene blij vrolijk eenzaam tevreden mama/ma zij/haar/hem de jongen zijn gelukkig alleen eerlijk verbaasd de vader wij/we/ons het meisje worden verdrietig samen verliefd woedend papa jullie/hen/hun de man blijven zenuwachtig nieuwsgierig die ze/hen/ hun de vrouw veranderen de meneer het ding dat ja roepen horen (ja)wel schreeuwen bedoelen knikken fluisteren begrijpen nee (op)noemen verstaan zo opsommen betekenen echt (waar) (uit)spreken weten niet echt zwijgen raden alsof herhalen merken (na)zeggen opletten lezen vragen waarschuwen vertellen antwoorden nodig hebben praten luisteren nodig zijn beoordelen/evalueren/beschouwen (niet) graag doen, iets (niet) goed kunnen, willen, weten, zijn, helpen, vinden (mening), (niet) durven. gelukt!, mislukt!, het lukt (niet), goed zo, opnieuw, nog eens. denktaal graag, liever, liefst. klappen, het applaus, het publiek, bravo, de traan, de zakdoek, kippenvel, de (slappe) lach. doen klaar, stop. de idee kunnen rangschikken bedoelen prima, knap, mooi, prachtig, flink, fijn, gezellig, heerlijk, plezant, (niet) leuk, eng, lelijk, slordig, erg, griezelig, gek, raar, gewoon, normaal, vervelend, saai, grappig, droevig. zetten begrijpen denken hebben uitkiezen nadenken de volgorde vinden jammer, spijtig, goed, juist , fout, verkeerd, het klopt (niet), beter, best, bijna (niet) tevreden, hetzelfde, anders, als, zo, zoals, moeilijk, gemakkelijk, moeite. zijn misschien proberen eigenlijk zeker moeten vergeten mogen weten wlllen ontdekken zullen moeilijk hoeven onderzoeken geloven blij, bang, boos, verdrietig. (on)rustig, op zijn gemak, kalm, in de war, (in) paniek, zacht, dapper, deftig. bekijken bedenken (ge)makkelijk natuurlijk het lukt/het lukt niet aanwijzen snappen Gespreksvaardigheden home OVERLEGGEN j j • Onderhandelende gesprekken voeren om een taak gezamenlijk aan te pakken of een oplossing te vinden voor een probleem. • De eigen mening verwoorden in een kleine kring en hun standpunt verduidelijken. • De eigen mening verwoorden in een grote kring en hun standpunt verduidelijken aan de hand van voorbeelden. • De mening van een ander erkennen en erop reageren. UITWISSELEN • Reageren op radio- of tv-programma’s, actualiteit, boeken of eigen werk. GESPREKSCONVENTIES • In een gesprek voldoende hoorbaar spreken. • In een gesprek aangeven dat zij zelf aan het woord willen komen. terug Attitudes schriftelijke taalvaardigheid home j j j • Bereid zijn om te lezen en te schrijven. • Plezier beleven aan lezen en schrijven. • Bereid zijn spontaan voor hen bestemde boeken en andere informatiebronnen te raadplegen. • Bereid zijn hun waardering uit te spreken over schriftelijke producten. terug home Schiftelijke taalvaardigheid: Lezen: Ontluikende en beginnende geletterdheid Boekoriëntatie Verhaalbegrip Functies van geschreven taal Relatie tussen gesproken en geschreven taal Fonologisch en fonemisch bewustzijn Alfabetisch principe Technisch lezen Begrijpend lezen Leerplan- Leerplan- Leerplan- Leerplan- Leerplan- Leerplan- Leerplan- Leerplan- doelen doelen doelen doelen doelen doelen doelen doelen Woorden: Lezen terug Boekoriëntatie home j j • Aangeven dat illustraties en tekst samen een verhaal vertellen. • Aangeven dat boeken van voor naar achter worden gelezen. • Aangeven dat bladzijden van boven naar beneden worden gelezen. • Aangeven dat regels van links naar rechts worden gelezen. • Aangeven dat verhalen in boeken een opbouw hebben. • Aan de hand van de omslag van het boek de inhoud van het boek al enigszins voorspellen. terug Verhaalbegrip home j j j • Voorwerpen, dieren en gekende personages op prenten benoemen. • Gebeurtenissen op prenten beschrijven en interpreteren. • Visueel voorgestelde boodschappen begrijpen en verwoorden. • Een voorgelezen verhaal uitbeelden terwijl de leraar vertelt. • Een voorgelezen verhaal aan de hand van visueel materiaal reconstrueren. • Conclusies trekken uit een voorgelezen verhaal. • Voorspellingen doen over de afloop van een verhaal. • Aangeven dat verhalen zijn opgebouwd uit een situatieschets (wie, waar, wanneer) en een episode (wat, hoe). • Een voorglezen verhaal navertellen of naspelen met steun van illustraties. • Een voorgelezen verhaal navertellen of naspelen zonder steun van illustraties. terug Functies van geschreven taal home j j j • Aangeven dat geschreven taal een communicatief doel heeft. Taal dient om: gelezen te worden, iets te onthouden, een boodschap over te brengen, een verhaal weer te geven. • Aangeven dat geschreven taal tijd en afstand overbrugt. • Aangeven dat symbolen, zoals logo’s en pictogrammen, een boodschap bevatten. j • Niet-gestandaardiseerde pictogrammen in de school herkennen en de betekenis ervan verwoorden. j • Gestandaardiseerde pictogrammen in en rond de school herkennen en de betekenis ervan verwoorden. • Voor hen bestemde instructies bestaande uit prenten of symbolen begrijpen en uitvoeren. terug Relatie tussen gesproken en geschreven taal home j j j • Aangeven dat geschreven woorden kunnen worden uitgesproken. • Lettertekens van andere tekens onderscheiden. • Voor hen belangrijke woorden als globale eenheden lezen (bv. de eigen naam). terug terug home Fonologisch en fonemisch bewustzijn • Aangeven dat zinnen bestaan uit woorden. • Woorden in zinnen onderscheiden. • Rijmwoorden herkennen en bedenken. • Woorden in klankgroepen verdelen. • Klankgroepen verbinden tot woorden. • Samengestelde woorden in afzonderlijke delen verdelen. • Verschillende klanken van elkaar onderscheiden. • Klanken in woorden onderscheiden. • Klanken in woorden in de juiste volgorde onderscheiden. • Afzonderlijke klanken tot een woord samenvoegen. terug home Alfabetisch principe • Aangeven dat woorden zijn opgebouwd uit klanken. • Aangeven dat letters corresponderen met klanken. • Aangeven dat dezelfde lettertekens verschillende verschijningsvormen hebben. terug home Technisch lezen • Minimaal tien leesletters met een eenduidige klank-letterkoppeling op een speelse manier herkennen en benoemen (bv. k, r …). • Reflecteren op de plaats van klanken in woorden: begin-, midden- en eindklank. terug home Woordenlijst lezen terug denktaal communiceren ja roepen horen (ja)wel schreeuwen bedoelen knikken fluisteren begrijpen het woord nee (op)noemen verstaan het geluid zo opsommen betekenen echt (waar) (uit)spreken weten niet echt zwijgen raden alsof herhalen merken (na)zeggen opletten lezen vragen waarschuwen vertellen antwoorden nodig hebben praten luisteren nodig zijn de klank de letter het stuk/deel het rijm(t) de zin de vraag de naam denktaal vergelijken leesrichting als, zoals, gelijk, hetzelfde, verschillend, anders, iemand anders, iets anders, die, dat weinig, veel, minder, minst, meer, meest, groter dan, kleiner dan, even groot, even klein, evenveel, genoeg, ongeveer, precies, nogal, pas, zolang, zover, zoiets, zodra, voor, na hoog, hoger, hoogst, laag, lager, laagst, groot, groter, grootst, klein, kleiner, kleinst, kort, korter, korstst, lang, langer, langst, dik, dikker, dikst, dun, dunner, dunst, leeg, vol, voller, volst, zwaar, zwaarder, zwaarst, licht, lichter, lichtst, dicht, dichter, ver, verder links rechts het begin het einde vooraan (in) het midden te kort, te hoog, te ... achteraan even vlug, even hoog, even ... verder doen bekijken (aan)wijzen bedenken de idee kunnen rangschikken bedoelen zetten begrijpen denken hebben uitkiezen nadenken de volgorde vinden zijn misschien proberen eigenlijk zeker moeten vergeten mogen weten wlllen ontdekken zullen moeilijk hoeven onderzoeken geloven (ge)makkelijk natuurlijk het lukt/het lukt niet snappen terug home teksten/lezen het verhaal het plan de titel de naam het geluid het sprookje de bladzijde de zin het beeld de strip de (prent)kaart het woord de foto de krant de brief de letter de prent het tijdschrift het lijstje het cijfer de plaat/het plaatje het schrift het verkeersbord het teken de tekening het boek de schrijver het prentenboek de SMS de tekenaar de affiche de e-mail de reclame de GSM gaan over omslaan het symbool de computer de pijl het toilet/de WC de uitgang het pictogram Begrijpend lezen home j j j • Verschillende vormen van schriftelijke communicatie in hun omgeving herkennen. • Zich vragen stellen over taal en taalgebruik in concrete leessituaties onder begeleiding van de leraar. • Zelfstandig prentenboeken lezen. terug home Schiftelijke taalvaardigheid: Schrijven: Ontluikende en beginnende geletterdheid terug Verhaalbegrip Functies van geschreven taal Relatie tussen gesproken en geschreven taal Alfabetisch principe Handschriftontwikkeling Communicatief schrijven Leerplandoelen Leerplandoelen Leerplandoelen Leerplandoelen Leerplandoelen Leerplandoelen Woorden: Schrijven Verhaalbegrip home j j • Elementen uit een verhaal, gebeurtenis of activiteit met behulp van tekeningen, prenten … weergeven. • Een onvolledig verhaal met behulp van tekeningen, prenten … aanvullen. • Elementen van een verhaal door middel van ‘geschreven’ taal met behulp van een volwassene weergeven. terug Functies van geschreven taal home j • Aangeven dat tekenen en tekens produceren de mogelijkheid biedt om persoonlijke boodschappen over te brengen. • Aangeven dat geschreven taal kan dienen als persoonlijk geheugensteuntje. • In het spel gebruik maken van een eigen schrijftaal en aangeven waar die schrijftaal voor staat. terug Relatie tussen gesproken en geschreven taal home j • Aangeven dat gesproken woorden kunnen geschreven worden. terug home Alfabetisch principe • Aangeven dat klanken corresponderen met letters. • Letters aan klanken koppelen. terug Handschriftontwikkeling home j j j j j terug •Grootmotorische bewegingen uitvoeren die voorbereidend zijn op het schrijven. •Experimenteren met schrijfbewegingen op groot formaat. •Vanuit experimenten een voorkeurszijde ontwikkelen. •Fijnmotorische bewegingen uitvoeren die voorbereidend zijn op het schrijven. •Begrippen gebruiken die horen bij de schooltaal van het schriftonderwijs: duim, hand, hoofd …, onder, boven, midden …, rechtdoor, naar boven …, rond, gebogen, rechte lijn, lussen, schuin … . •Basisschrijfpatronen met materialen overtrekken. • Basisschrijfpatronen met de ogen en het lichaam volgen. • Schrijfpatronen met elkaar verbinden. • Een goede schrijfhouding aannemen: een goede rughouding, voldoende afstand tussen ogen en schrijfhand en een correcte pengreep. • Hun blad in de voor hen juiste richting leggen. • Bij het schrijven aan de computer een gezonde lichaamshouding aannemen. • Zelfstandig en uit het hoofd alle regelmatig voorkomende schrijfletters reproduceren. home Woordenlijst: Schrijven terug vergelijken de klank schrijfrichting de letter links het woord rechts het geluid het begin het stuk/deel het einde het rijm(t) vooraan de zin (in) het midden de vraag achteraan de naam als, zoals, gelijk, hetzelfde, verschillend, anders, iemand anders, iets anders, die, dat weinig, veel, minder, minst, meer, meest, groter dan, kleiner dan, even groot, even klein, evenveel, genoeg, ongeveer, precies, nogal, pas, zolang, zover, zoiets, zodra, voor, na hoog, hoger, hoogst, laag, lager, laagst, groot, groter, grootst, klein, kleiner, kleinst, kort, korter, korstst, lang, langer, langst, dik, dikker, dikst, dun, dunner, dunst, leeg, vol, voller, volst, zwaar, zwaarder, zwaarst, licht, lichter, lichtst, dicht, dichter, ver, verder te kort, te hoog, te ... even vlug, even hoog, even ... denktaal doen bekijken (aan)wijzen bedenken de idee kunnen rangschikken bedoelen zetten begrijpen denken hebben uitkiezen nadenken de volgorde vinden zijn misschien proberen eigenlijk zeker moeten vergeten mogen weten willlen ontdekken zullen moeilijk hoeven onderzoeken geloven (ge)makkelijk natuurlijk snappen het lukt/het lukt niet verder terug home schrijven schrijfmotoriek het papier de naam het kleurpotlood het blad de zin de stift de computer het woord het krijt(je) hand schrijven de letter de (bal)pen hoofd opschrijven de hoofdletter het penseel tekenen de kleine letter het punt (potlood) schilderen het cijfer de slijper kleuren het teken drukken duim vraagwoorden onder hoe boven waarom midden de gom wie rechtdoor het symbool de lijn wat naar boven stempelen het potlood typen welk(e) naar omhoog de streep de tekening de gebogen lijn wanneer naar omlaag wat hoog waarmee laag de lus rond gebogen schuin teksten het verhaal het plan de titel de SMS het geluid het sprookje de bladzijde de e-mail het beeld de strip het prentenboek de foto de krant de (prent)kaart de prent het tijdschrift de brief de plaat/het plaatje het schrift het lijstje de tekening het boek het verkeersbord de reclame de affiche Communicatief schrijven home j j j j • Zich vragen stellen over taal en taalgebruik in concrete schrijfsituaties onder aansturing van de leraar. • Voor hen belangrijke woorden als globale eenheden schrijven (bv. de eigen naam). • Ervaringen en gevoelens kenbaar maken door beeldtaal. • Eigen boodschappen vastleggen door middel van symbolen met behulp van een volwassene. • Zelf verschillende soorten teksten ontwerpen (bv. uitnodiging, gedicht …). • Functionele teksten, door de leraar neergeschreven, letterlijk en verzorgd overschrijven.. • Zelf functionele teksten schrijven, zoals lijstjes, briefjes, opschriften en verhaaltjes. terug
© Copyright 2024 ExpyDoc