Taal als rode draad doorheen de kleuterschool

Taal als rode draad doorheen
de kleuterschool
Cahier Woordenschatverwerving
Kleuteronderwijs met
referentiewoordenlijst (WOK)
WOK
• Taal
Taal in
in W.O.
W.O.
• Taal
Taalin
inM.V.
M.V.
•Taal
Taalininwiskunde
wiskunde
• Taal
in in
taal
Taal
taal
• Taal in L.O.
Wat is de WOK?
Hoe de WOK gebruiken?
home
Wat is de WOK? Hoe WOK gebruiken?
Wat is de
WOK?
Waarom?
Hoe het cahier
WOK gebruiken?
Hoe
verwerven
kinderen taal?
home
Wat is de WOK?
Kleuterleraren hebben de laatste jaren heel wat competenties (kennis, vaardigheden,
attitudes) verworven om goed taalvaardigheidsonderwijs in de praktijk te brengen.
Toch stellen we vast dat het taalaanbod van de leraar nog vaak te weinig doelmatig
verloopt. Ook merken we dat er soms te weinig aandacht wordt besteed aan het
verwerven van de noodzakelijke schooltaal1.
Met dit cahier willen we kleuterleraren een instrument aanreiken dat hen in staat stelt
om een gerichter en meer gekaderd taalaanbod in te bouwen in hun thema’s en
activiteiten.
De WOK is een instrument waarbij een aanbod aan woordenschat gelinkt aan
leerplandoelen kleuteronderwijs van het GO! wordt aangeboden. Het geheel past in
een duidelijke visie op woordenschatonderwijs, die in het cahier ook een hoofdstuk
krijgt.
In de Wok vindt men dus:

De leerplandoelen kleuteronderwijs van het GO!, met aanduiding van de
doelgroep (jongste/oudste kleuters) en de mate waarin de doelen worden
aangezet of intensief nagestreefd.

Per leerplanthema een woordenlijst gelinkt aan de doelen. De woordenlijst moet
steeds als een referentielijst gelezen worden : de kleuterleidster bepaalt het
taalaanbod binnen haar activiteiten en kan de lijst raadplegen om haar aanbod
af te toetsen en eventueel bij te sturen. Het betreft de minimum woordenschat
die leerlingen best beheersen alvorens naar het eerste leerjaar te gaan. De
woordenlijst is door de PBD van het GO! opgesteld. Als basis werd de BAK
(Basiswoordenlijst Amsterdamse Kleuters) gebruikt. Deze lijst werd aangepast
aan de Vlaamse context en aan de leerplankeuzes. De keuze van woorden
heeft zowel te maken met hoogfrequent gebruik als het belang om bij aanvang
van de lagere school te bezitten. Er zit dus zowel schooltaal in als ‘wereldtaal’
(taal om de wereld rondom zich te leren beheersen).

Een passage met onze visie over woordenschatonderwijs en hoe de WOK
hierbij een hulpmiddel kan zijn.
De WOK sluit aan bij het begeleidings- en nascholingsaanbod van de Pedagogische
begeleidingsdienst rond het nieuwe leerplan Nederlands.
terug
1
Met schooltaal bedoelen we de specifieke taal die nodig is om op school de instructies van de leraar te begrijpen en
om de specifieke begrippen van de verschillende leergebieden te verstaan. De schooltaal bevat in
vergelijking met de thuistaal complexere begrippen, langere zinnen die grammaticaal complexer zijn,
functiewoorden (bv omdat, ondanks, tenslotte), … Kinderen hebben de schooltaal nodig om complexe
denkprocessen te verrichten en die in woorden uit te drukken, soms los van een concrete context.
home
Waarom dit cahier?
Belang van WOordenschatverwerving in het Kleuteronderwijs – ‘WOK’
Dit cahier is ontstaan vanuit de zorg die kleuterleraren hebben voor taalverwerving en
in het bijzonder voor die van taalzwakke kinderen. Deze kinderen blijken vaak een
grote achterstand te hebben op het gebied van taalvaardigheid, waardoor ze niet in
staat zijn succesvol te functioneren op school.
Een belangrijke hefboom voor de taalvaardigheid en dus ook voor de verdere
schoolloopbaan en het maatschappelijk functioneren is de woordenschatverwerving.
Woorden zijn niet alleen belangrijke elementen van taal, maar ook van denken.
Daarom speelt woordenschat een cruciale rol bij kennisopbouw en het schoolse leren.
Woordkennis speelt een rol in alle leergebieden en vraagt voortdurende aandacht.
Kinderen komen op school met een groot onderling verschil in de kwantiteit en de
kwaliteit van hun woordenschat. Sommige kinderen met een andere thuistaal dan het
Nederlands kennen een bepaald concept in hun eigen taal en dan moet er op school
enkel een ‘label’ op het in de eerste taal geleerde concept gekleefd worden. Maar
soms is ook het concept in de eerste taal nog niet verworven. Dat betekent dat een
woord, de achterliggende betekenis én de verbindingen van nul af aan geleerd moeten
worden.
De woordenschatontwikkeling moet de hoogste prioriteit hebben in het
kleuteronderwijs. In de WOK nemen we alle woorden op die tot de
basiswoordenschat behoren, m.a.w. die basisset aan woorden waarover alle
kinderen minimaal moeten beschikken om op school goed te kunnen
functioneren.
Woorden zijn geen doel op zich maar een middel om taalvaardiger te worden
Woordenschatontwikkeling vertrekt vanuit talige activiteiten in alle leergebieden en in
een rijke leeromgeving waar kinderen kansen krijgen om de woordenschat te oefenen,
te verbreden en te verdiepen. De leraar zorgt er voor dat de basiswoordenschat
expliciet en veelvuldig aan bod komt in verschillende natuurlijke situaties.
De basiswoordenschat die opgenomen is in de WOK mag dus niet als doel-op-zich
beschouwd worden. Het is niet de bedoeling dat leraren woorden uit de WOK
selecteren om die op een geïsoleerde wijze aan te leren. Het digitaal cahier wil aan
de leraar een overzicht bieden van welke woorden kleuters minimaal nodig hebben om
in de klas talig te kunnen functioneren. Zo kunnen leraren gericht woorden in hun
taalaanbod opnemen bij specifieke activiteiten, thema’s en hoeken.
Centraal in het taalonderwijs staat immers de vraag wat kinderen met de Nederlandse
taal moeten kunnen doen. De focus ligt dan op taalgebruik, op de vaardigheid om
talige boodschappen (instructies, verhalen, mededelingen, vragen, …) in een
communicatieve context te begrijpen en te produceren.
terug
home
Hoe kunnen we de WOK gebruiken?
In de WOK gebruiken we bij de doelenlijsten de volgende codes:
 een zwart doel is te intensifiëren in kleuteronderwijs;
 een rood doel is aan te zetten in kleuteronderwijs en zal geïntensifieerd worden in
de eerste graad;
 een J voor het doel is aan te zetten bij de jongste kleuters;
 de zwarte woorden in de woordenlijst verwijzen naar de GO4TY!, een
basiswoordenlijst van 40 woorden voor anderstalige kleuters.
Bij de woordenlijsten gebruiken we per woordenveld een andere kleur. De kleuren
louter ‘esthetisch’ en dus niet van belang.
Dit instrument kan op verschillende manieren gebruikt worden, afhankelijk van het
uitgangspunt. We bespreken 5 situaties:
Situatie 1: De leraar vertrekt vanuit leerplandoelen
Aanpak
De leraar klikt het leergebied en het desbetreffende domein aan en zoekt vervolgens
de inhoud van het geselecteerde leerplandoel.
De leraar navigeert verder naar het correlerende taalaanbod op zoek naar gepaste
‘wereldtaal - begrippen - schooltaal’.
Voorbeeld 1
Jens toont in de kring een poppetje dat thuis op de ijskast ‘plakt’. Wanneer het
poppetje ook op de radiator blijft plakken zijn de kinderen zeer gefascineerd.
Meester Kim zoekt in de WOK op wat het leerplan verwacht m.b.t. magnetisme en wat
de bijhorende woordenschat is en komt uit bij ‘natuurlijke verschijnselen’ als onderdeel
van het domein ‘natuur’ binnen WO. Met de WOK-woordenschat ‘natuurlijke
verschijnselen’ in het achterhoofd plant meester Kim enkele onderzoekjes en voorziet
hij extra materialen in de bouwhoek. Tijdens één van die activiteiten onderzoeken de
kleuters waar het poppetje van Jens nog blijft plakken en leggen ze hun bevindingen
vast. Daarna geeft meester Kim aan een paar kinderen de ontdekdoos met de
magneten en woorden als ‘magneet’ en ‘ijzer’ komen regelmatig in de interactie tussen
de kleuters en met de leraar aan bod.
home
Voorbeeld 2
Juf Anna wil met de kinderen volgende vaardigheden oefenen m.b.t. ‘hoeveelheden
ervaren en vergelijken’: de één-één-relatie. Hiervoor gaat ze in de WOK op zoek bij het
domein getallen van het leergebied wiskunde. Ze selecteert volgend doel en bekijkt in
de WOK welk taalaanbod erbij hoort. Daaruit selecteert ze de woorden die zeker aan
bod moeten komen:

handelend en verwoordend de ene concrete hoeveelheid dingen vergelijken
met een andere hoeveelheid dingen. Bij het verwoorden gebruiken zij daarbij de
passende hoeveelheidsbegrippen.
Juf Anna bedenkt volgende activiteit om dat doel te bereiken: ze zal de kinderen voor
een rekenconflict stellen: “Oma’s jas mist enkele knopen!”. De kinderen gaan haar
helpen en gebruiken de knopendoos. Tijdens de activiteit zal ze zorgen dat de
geselecteerde basiswoordenschat veelvuldig en op verschillende manieren geactiveerd
wordt.
Juf Anna bedenkt dat de kinderen bij die activiteit ook knopen met elkaar gaan
vergelijken en ordenen. Ze gaat kijken bij het domein meten, kwalitatief vergelijken. Juf
Anita kiest volgend doel en selecteert enkele woorden uit de bijhorende
basiswoordenschat:

dingen kwalitatief vergelijken en samenbrengen op basis van één of twee
gemeenschappelijke kenmerken. Taalaanbod bij woordenlijst: Meten:
Kwalitatief vergelijken: ordenen
home
Situatie 2: De leraar vertrekt vanuit een inhoud
Aanpak
De leraar navigeert naar het leergebied en het desbetreffende domein en vervolgens
naar de leerinhoud. Hij kiest leidinggevende doelen passend bij het thema en de
gekozen inhoud.
De leraar navigeert verder naar het correlerende taalaanbod op zoek naar gepaste
‘wereldtaal - begrippen - schooltaal’.
Voorbeeld
Meester Kobe wil graag met zijn driejarige kleuters rond het thema ‘boerderijdieren’
werken. Hij gaat op zoek naar geschikte leerplandoelen voor zijn jongste kleuters en
selecteert hierbij in de WOK de passende woordenschat.
home
Situatie 3: De leraar organiseert een onderzoekje
Aanpak
De leraar navigeert naar het leergebied en het desbetreffende domein en vervolgens
naar de leerinhoud. Hij kiest leidinggevende doelen passend bij het onderzoek.
De leraar navigeert verder naar het correlerende taalaanbod op zoek naar gepaste
‘wereldtaal - begrippen - schooltaal’
Voorbeeld
Er kruipt een slak tegen het raam van de klas. Paulo ziet het diertje meteen. Juf
Melissa merkt de verwondering bij de kinderen. “Juffrouw, hoe komt het dat die slak
zomaar omhoog kan lopen zonder te vallen?” vraagt Paulo. Juf Melissa organiseert
een onderzoekje over hoe kriebeldieren zich voortbewegen. Zij selecteert hiervoor in
de WOK de passende woordenschat.
home
Situatie 4: De leraar vertrekt van interesses van kinderen
Aanpak
De leraar navigeert naar het leergebied en het desbetreffende domein waarnaar de
interesse uitgaat en vervolgens naar de leerinhoud. Hij kiest leidinggevende doelen
passend bij het interesseveld.
De leraar navigeert verder naar het correlerende taalaanbod op zoek naar gepaste
‘wereldtaal - begrippen - schooltaal’.
Voorbeeld
Yinthe is opgenomen in het ziekenhuis omwille van een longontsteking. Alle kinderen
in de klas zijn heel erg met haar begaan. Juf Shana besluit om een bezoek te plannen
met de klas en dat te kaderen binnen een weekthema ‘ziek zijn’. In de WOK bekijkt ze
de basiswoordenschat bij gezondheidseducatie (binnen het domein natuur van het
leergebied Wereldoriëntatie). In de lijst ‘ziek of gezond’ selecteert ze de woorden
waarvan ze weet dat die door veel kinderen nog niet actief gekend zijn. Ze zorgt er
voor dat die woorden op heel veel verschillende manieren (voorlezen, vertellen,
interactie in de poppenhoek, bezoek aan het ziekenhuis, …) en in verschillende
contexten (ziek zijn thuis, ziek zijn in het ziekenhuis, …) actief en veelvuldig aan bod
komen.
home
Situatie 5: De leraar verrijkt een hoek
Aanpak
De leraar heeft leidinggevende leerplandoelen geselecteerd voor deze hoek.
De leraar gaat nu op zoek naar leerplandoelen en taalaanbod die bij de hoekverrijking
horen.
De leraar navigeert naar het leergebied en het desbetreffende domein waarnaar de
hoekverrijking uitgaat en vervolgens naar de leerinhoud en kiest leidinggevende doelen
passend bij de hoekverrijking.
De leraar navigeert verder naar het correlerende taalaanbod op zoek naar gepaste
‘wereldtaal - begrippen - schooltaal’.
Voorbeeld
Juf Chris wil samen met haar kleuters de winkel in een heuse groenten- en fruitkraam
verbouwen. Ze bekijkt eerst in de WOK de lijst bij ‘WO-natuur-gezondheidseducatievoeding’ en selecteert die woorden die nog niet goed gekend zijn. Dan denkt ze na
over de materialen die die woordenschat uitlokken en voegt die materialen toe aan de
winkelhoek.
terug
home
Hoe verwerven kinderen nieuwe woorden?
Kinderen zijn van nature wereldverkenners. In hun ontdekkende en onderzoekende
interactie met de wereld rondom hen is taal in het algemeen en woordenschat in het
bijzonder een belangrijk middel.
Kinderen leren graag dingen over de wereld, omdat ze die belangrijk vinden. Door een
rijke leeromgeving aan te bieden legt de leraar de basis voor goed
woordenschatonderwijs. De leraar zorgt in zijn voorbereiding voor een passend aanbod
van nieuwe woorden en organiseert samen met de kinderen activiteiten gelinkt aan de
leerplandoelen. Op die manier gaan kinderen nieuwe woorden leren.
Om een efficiënte en duurzame woordenschataanpak te garanderen, hanteren
leerkrachten best een goede woordenschatdidactiek. Enkel impliciete aandacht, zoals
voorlezen en praten is onvoldoende voor een effectieve woordenschatontwikkeling.
Zeker voor kinderen met een beperkte woordenschat is meer aandacht voor een
expliciete aanpak noodzakelijk. Maar uiteindelijk profiteren alle kinderen van die aanpak.
De meest gebruikte didactiek voor zo een expliciete aanpak van woordenschatonderwijs
is die van de Viertakt (Verhallen en Vermeer, 1994). Bij de viertakt gaat het om vier
aandachtspunten/fasen die wezenlijk zijn voor efficiënte woordenschatuitbreiding:
voorbewerken (introduceren), semantiseren (betekenis geven), consolideren ( herhalen
en vastleggen) en controleren
1 Tijdens het voorbewerken wordt de aandacht gericht op de beginsituatie. Het gaat
hier om een korte en krachtige introductie van de woorden die aangeleerd gaan
worden. Dit moet gebeuren in een duidelijke context. De leraar verwijst naar een
bekende gebeurtenis, biedt concrete materialen aan, laat beeldfragmenten zien,
doet iets voor … Omdat vaak woorden in clusters of in het kader van een thema
aan de orde komen, zullen de themaonderwerpen vaak de voorbewerking
bepalen..
Voorbeeld van een introductie:
Jarre vertelt tijdens de kring uitvoerig over zijn onderzoek bij de dokter, de andere
kinderen herkennen deze situatie en luisteren met hoge betrokkenheid. Jarre is er
vooral trots op dat hij weet hoe het ‘koortsding’ van de dokter heet :
“termimometer”. Er volgt een geanimeerd gesprek over de “termimometer”.
“Waarvoor dient dit, hoe voelt dat, wat moet je dan doen van de dokter …. en heet
het eigenlijk wel zo …. ?” Sommige kinderen twijfelen. We gaan het opzoeken en
komen erachter dat het juiste woord “thermometer” is. Ondertussen zijn er nog veel
‘dokterswoorden’ gevallen. De leerkracht zorgt ervoor dat alle woorden die niet
begrepen zijn aandacht krijgen en probeert zoveel mogelijk kleuters te betrekken bij
het gesprek om ervaringen te delen.
home
2 Tijdens het semantiseren wordt de betekenis van het woord of de woorden
verduidelijkt. Dit gebeurt niet los, maar in de context waarin het woord aan de orde
is. De leraar kan dit doen aan de hand van de drie ‘uitjes’: uitbeelden, uitleggen en
uitbreiden.



Het uitbeelden kan aan de hand van voorwerpen, met plaatjes of met foto’s,
en door voordoen en aanwijzen.
Het uitleggen is een korte betekenisomschrijving geven, zodat kraakhelder
wordt gemaakt wat de woorden betekenen. Dit, in aanvulling op het
uitbeelden, zorgt ervoor dat kinderen inzicht krijgen in de betekenis achter
de woorden.
Het uitbreiden houdt het kiezen van logische clusterwoorden in, die in relatie
tot elkaar in het voetlicht komen. Niet alleen de woorden maar ook de
logische betekenisverbindingen krijgen aandacht. Zo wordt gewerkt aan een
effectieve woordenschatopbouw.
De leraar moet ernaar streven een woord met alle uitjes betekenis te geven.
Voorbeeld van betekenis geven:
Naar aanleiding van het kringgesprek wordt het dokterstasje uit de poppenhoek
grondig bestudeerd. “Hebben wij ook een thermometer? Wat zit er nog in het
dokterstasje … hoe heet dat allemaal en waarvoor dient dat allemaal? Zitten er nog
dingen in die we niet kennen… ?”
Het woord “thermometer” komt in ons woordenboekje (stempelen + afbeelding).
Om te onthouden, spreken we af dat we zeggen: “dat ding waarmee de dokter jouw
koorts meet = een thermometer”. Misschien moeten we nog woorden ‘vastleggen’
(warm, koorts, zweten, ….). Hier kan de leraar differentiëren …. Welke woorden
zijn echt belangrijk (zie cahier), welke woorden MOETEN aan bod komen. Die
woorden kunnen geselecteerd worden voor ALLE kinderen, de andere woorden zijn
optioneel. De leraar zorgt ervoor dat hij dicht bij de beleving van de kleuter blijft (het
verhaal van Jarre en de aanvulling van de andere kinderen).
3 Daarna komt het consolideren/ herhalen en vastleggen. Woorden die zijn uitgelegd
moeten voldoende worden herhaald, zodat ze ook onthouden worden. Veel
consolideringsoefeningen zijn ‘voordoen’–activiteiten. Belangrijk bij zulke activiteiten
is dat de woorden en de clusterwoorden vaak gezegd worden. Leerlingen moeten
ook de gesproken vorm nog goed inprenten. Het is aangeraden om afbeeldingen of
representaties van de woorden die geconsolideerd moeten worden nog enige tijd in
de klas aanwezig te laten. Prikborden, flip- overs en magnetische borden zijn daarbij
erg behulpzaam. Ook tafels waarop de te consolideren voorwerpen uitgestald
liggen.
Voorbeeld van herhalen en vastleggen:
De poppenhoek wordt een doktershoek. De nieuwe woorden worden (vastgelegd
door kinderen) opgehangen in de doktershoek. We komen tot een thema. Er is
aanbod in meerdere hoeken (leeshoek, wachtzaal bouwen, de automat wordt een
ziekenhuiswagenpark, de winkel kan een apotheek worden, er is een
alarmcentrale, er volgt een bezoek van de dokter in de klas, we gaan op uitstap
naar het ziekenhuis … knutselen met gips ….enz)
De leraar zorgt ervoor dat de nieuwe woorden regelmatig terugkomen in verhalen
en gesprekken. Ook hier is differentiatie afhankelijk van de beginsituatie mogelijk.
home
4 Uiteindelijk gaat het consolideren over in het controleren. Bij het controleren is het
de bedoeling dat leraren uitzoeken of de leerlingen de woorden echt kennen. Dat
zal vaak spelenderwijs of terloops gebeuren bij het bezoeken van de hoeken.
Vaak zullen leraren plaatjes en tekeningen en foto’s van de woorden van een
thema bij de hand hebben. Op een collagevel aan de muur bijvoorbeeld.
De leraar kan op verschillende tijdstippen van de dag enkele kinderen apart nemen
en samen met hen voor dat vel gaan zitten en de woorden controleren.
Voorbeeld van controleren:
De leraar let erop of de kinderen de aangebrachte woordenschat spontaan
gebruiken in hun spel.
Om het proces van de viertakt als basis voor woordenschatverwerving te bekrachtigen
en alle kansen te geven hebben we er bewust voor gekozen om geen alfabetische
woordenlijst aan te bieden. Het digitaal cahier bevat woorden die gerelateerd zijn aan
clusters van leerplandoelen. Deze woorden kunnen in verschillende leerinhouden
opnieuw verschijnen. Zo wordt de leraar in staat gesteld om dezelfde woorden vanuit
verschillende invalshoeken en in verschillende contexten te activeren (consolidering).
terug
home
Taal in LO
Zelfconcept
Zelfconcept
en sociaal
en sociaal
functioneren
gezonde en
Gezonde
veiligeen
veilige
levensstijl
functioneren
levensstijl
Motorische
competenties
home
Motorische competenties
Zelfredzaamheid in
kindgerichte
bewegingssituaties
Zelfredzaamheid in
kindgerichte
bewegingssituaties
grootmotorische
vaardigheden
kleinmotorische
vaardigheden
Voorkeurlichaamszijde
Lichaams- en
bewegingsbeheersing
Complexe lichaams- en
bewegingsorganisatie
Opeenvolgende handelingen
Bewegingsantwoorden
Oplossen van kind-aangepaste
bewegingsproblemen
Lichaamsopbouw
Rustervaringen
Complexe ruimte- en
tijdsfactoren
Handelend omgaan met
betekenisinhouden
Beweging als expressie- en
ommunicatiemiddel
Leerplandoelen
Sensorische prikkels
Woorden lichaamsperceptie
Leerplandoelen
Woorden efficiënt
leren bewegen
Woorden tijdsperceptie
Woorden ruimteperceptie
Woorden ritmisch en
expressief bewegen
Leerplandoelen
Woorden specifieke
motorische vaardigheden
Woorden spel en
sportspelen
Leerplandoelen
Woorden
terug
home
Motorische competenties (1)
Complexe lichaams- en bewegingsorganisatie
Lichaams- en bewegingsbeheersing
J
J
J
J
•kunnen diverse ruimtelijke hindernissen
nemen d.m.v. klimmen en klauteren
stappen, lopen en springen.
•kunnen de eigen bewegingsbaan stoppen,
richten en wijzigen afhankelijk van statische
en dynamische objecten: andere bewegers,
obstakels, bewegende voorwerpen.
•kunnen vlot en spontaan de zijkanten van het
lichaam gebruiken en zijwaarts bewegen.
J
•kunnen het evenwicht behouden in
verplaatsingen en bij houdingen op diverse
steunvlakken.
•kunnen het eigen lichaamsgewicht veilig
opvangen d.m.v. landen en vallen.
J
•kunnen onder begeleiding kleuteraangepast
materiaal veilig heffen, dragen en
verplaatsen.
J
•kunnen met een eenvoudig
bewegingsantwoord snel reageren op
auditieve, visuele en tactiele signalen.
Opeenvolgende handelingen
•kunnen een eenvoudige reeks van
opeenvolgende handelingen
uitvoeren binnen
bewegingsactiviteiten.
Bewegingsantwoorden
•kunnen voor verschillende basisbewegingen de
ledematen functioneel en gecoördineerd
inschakelen.
•voeren de voornaamste basisbewegingen uit
zonder teveel overtollige meebewegingen.
J
terug
J
•kunnen een gepast bewegingsantwoord
geven op eenvoudige speltaken,
bewegingsopdrachten, afspraken en regels.
Oplossen van kind-aangepaste bewegingsproblemen
J
•kunnen geconcentreerd bezig blijven met
een bewegingsprobleem.
J
•tonen belangstelling voor aangereikte
oplossingsstrategieën.
J
•tonen pogingen tot verwoorden van
gestelde acties.
•kunnen twee bewegingen aan elkaar
schakelen.
J
•kunnen de armen en benen afwisselend
bewegen.
J
•kunnen creatief verschillende oplossingen
voorstellen.
Sensorische prikkels
J
•kunnen gerichte aandacht opbrengen
voor verschillende sensorische prikkels
en deze rustig laten inwerken.
•kunnen geleerde bewegingsprincipes
toepassen in andere bewegings- situaties.
J
•kunnen zelfstandig en zoekend bezig zijn
met het oplossen van bewegingsproblemen.
Woordenlijst:
MotorischeLichaamsperceptie
competenties
home
(1)
terug
personen
bewegingen
ik
signalen
klimmen
springen
lopen
spelen
liggen
stappen
staan
stilstaan
landen
zitten
omvallen
beginnen
vallen
hollen
rennen
doorgaan
kijken
heffen
huppelen
stampen
stoppen
voelen
dragen
opheffen
rollen
veranderen
het signaal
verplaatsen
stoten
kruipen
afmaken
het geluid
draaien
ronddraaien
botsen
omdraaien
zwaaien
stoppen
klappen
dansen
jij
horen
bewegen
algemeen
hij
luisteren
zij
zien
rusten
evenwicht
rust
het blok
de bank
de bal
de kegel
het touw
het klimrek
de muur
de hoepel
de doos
de mens
de volwassene
de man
de vrouw
de tik
het meisje
de klap
de jongen
die/dat
lichaamsdelen
materialen
de mat
het kind
het hoofd
de borst
het liefst
rechts
het best
links
de nek
de buik
de hals
het lijf
de rug
het gezicht
de bil
de wang
de schouder
de kin
de arm
het been
de neus
de knie
het oor
de voet
de teen
de vinger
de poep
de hand
Woordenlijst tijdsperceptie
home
tijd
klein
het evenwicht
groot
de rust
terug
wanneer
altijd
steeds
soms
vaak
hoog
nooit
voor
voordat
na
nadat
laag
laat
later
nu
volgend
vorig
smal
lichaamsdelen
dadelijk
straks
meteen
later
snel
de nek
de hals
daarna
daarvoor
duren
even
breed
het hoofd
vlug
de buik
het lijf
eindelijk
al
bijna
reeds
dik
de borst
tegelijk
weer
opeens
plots(eling)
dun
de rug
het gezicht
de bil
het moment
het ritme
te klein
de wang
de schouder
de kin
even groot
als
de arm
het been
de neus
de knie
het oor
de voet
...
de teen
de vinger
de poep
ineens
vergelijken en nadoen
doen alsof
aanwijzen
meten
die
proberen
dat
verstoppen
bewegingen
klimmen
springen
staan
auditieve signalen
lopen
spelen
liggen
zitten
horen
stappen
staan
stilstaan
liggen
luisteren
landen
zitten
zeggen
bekijken
tonen
het lukt
het signaal
vallen
hollen
rennen
wijzen
het lukt niet
het geluid
heffen
huppelen
stampen
de tik
dragen
opheffen
rollen
verplaatsen
stoten
kruipen
draaien
ronddraaien
zwaaien
botsen
omdraaien
omvallen
stoppen
dansen
klappen
doen
de klap
Woordenlijst: Ruimteperceptie
terug
bewegingen
ruimte
klimmen
springen
lopen
spelen
liggen
waar
hier
daar
stappen
staan
stilstaan
ergens
nergens
overal
landen
zitten
voor
achter
vallen
hollen
rennen
beneden
op
heffen
huppelen
stampen
boven
opzij
hoog
dragen
opheffen
rollen
laag
bovenop
onder
verplaatsen
stoten
kruipen
opzij
zwaaien
de kant
midden
in
bij
naast
af
tussen
erbij
in het rond
draaien
tegen
botsen
stoppen
rondom
ronddraaien
wijzen
richting/ de weg
dichtbij
ledematen
ver
naartoe
heen
over
langs
tot
kant
links
rechts
rechtdoor
vooruit
acheruit
omlaag
omhoog
naar
klappen
vooruit
achteruit
kiezen
waarheen
waar naartoe
dichtbij
de zijkant
langs
omdraaien
omvallen
dansen
richting
proberen
bedenken
de arm
die
het been
dit
het
evenwicht
de rust
dat
omhoog
omlaag
links
rechts
tot
over
naartoe
waarheen
proberen
waar naartoe
bekijken
over
alleen
heen
samen
hier
het idee
daar
vinden
home
Motorische competenties (2)
Complexe ruimte- en tijdsfactoren
Voorkeurlichaamszijde
•tonen een duidelijke linker of rechter voorkeur voor éénhandige taken.
•kunnen in de ruimte snel een afgesproken plaats terugvinden en er rekening mee
houden.
•kunnen hun voorkeurhand tonen, wanneer het expliciet gevraagd wordt
•kunnen tijdens het bewegen rekening houden met plaatsaanduidingen.
•tonen in taken waar tweehandigheid vereist is een duidelijke taakverdeling in
gebruik van linker- en rechterhand (-voet).
•kunnen handelend rekening houden met een te overbruggen afstand.
•kunnen in eenvoudige bewegings- en spelsituaties de meest efficiënte
bewegingsrichting kiezen.
Lichaamsopbouw
J
terug
•passen de eigen beweging aan aan de snelheid en het tempo van bewegende
objecten, of aan de tijdsduur van auditieve signalen.
•kunnen zelf actief omgaan met wijzigingen in de lichaamshouding rekening
houdend met de omgeving.
•passen het eigen bewegingsritme spontaan aan aan een eenvoudig opgelegd ritme.
J
•tonen in het bewegen dat ze de opbouw van het lichaam aanvoelen en kennen en dat
ze intuïtief rekening houden met de lichaamsopbouw en met lichaamsgrenzen en verhoudingen.
•kunnen twee of meer opeenvolgende hindernissen nemen.
•kunnen doelgericht een beweging onderbreken en laten opvolgen door een andere
beweging.
Handelend omgaan met betekenisinhouden
J
•tonen in het handelend omgaan met betekenisinhouden een toenemend begrijpen,
toepassen en verwoorden van: - spelideeën van kinderspelen - lichaams-, bewegings-,
ruimte- en tijdsbegrippen, facetten van fysische kennis; - voorstellingen (fantasie); symbolen en hun interpretatie, begrippen.
•zoeken zelf een uitvoeringsvolgorde in een bepaalde opstelling van toestellen.
Beweging als expressie- en communicatiemiddel
Rustervaringen
J
•kunnen komen tot rustervaringen.
J
•tonen in hun vrije spel en in geleide opdrachten een spontaan aanwenden van
beweging als expressie- en communicatiemiddel.
home
Woordenlijst: Efficiënt leren bewegen
terug
materialen
signalen
horen
luisteren
zien
kijken
voelen
het signaal
het geluid
de tik
de klap
bewegen algemeen
de mat
beginnen
het blok
doorgaan
de bank
stoppen
de bal
veranderen
de kegel
afmaken
het touw
rusten
het klimrek
bewegen
de muur
starten
de hoepel
de doos
bewegingen
lichaamsdelen
klimmen
springen
het hoofd
de nek
de hals
lopen
spelen
liggen
de borst
de buik
het lijf
stappen
staan
stilstaan
zitten
de rug
het gezicht
de bil
landen
de wang
de schouder
de kin
vallen
hollen
rennen
de arm
het been
de neus
heffen
huppelen
stampen
de knie
het oor
de voet
dragen
opheffen
rollen
de teen
de vinger
de poep
verplaatsen
stoten
kruipen
draaien
ronddraaien
zwaaien
botsen
omdraaien
omvallen
stoppen
dansen
klappen
de hand
home
Kleinmotorische vaardigheden
J
• kunnen klein-motorische vaardigheden in verschillende situaties
voldoende nauwkeurig gedoseerd en ontspannen uitvoeren.
J
• kunnen de functionele grepen gebruiken voor het hanteren van
voorwerpen.
• tonen een toenemende bedrevenheid in het functioneel
aanwenden van klein- motorische vaardigheden.
terug
Woordenlijst: Kleinmotorische
home
terug
vaardigheden
problemen oplossen
bedenken
idee
bedoelen
begrijpen
nadenken
zoeken
vinden
makkelijk
moeilijk
vertellen
zeggen
handelingen
kneden
knopen
vragen
proberen
vinden
ontdekken
beginnen
weten
nadenken
oplossen
zien
kijken
lukken
mislukken
kunnen
willen
de oplossing
het probleem
rijgen
tekenen
scheuren
toedoen
openen
nemen
opendoen
bouwen passen
steken
materialen
de klei
de rits
het blok
de knoop
de veter
de kraal
de puzzel
de schaar
het papier
de lijm
het potlood
de stift
de pen
de vorm
het touw
het lint
de pittenzak
knippen
vasthouden
vouwen
tikken
draaien
rollen vangen
kleuren
schrijven
grijpen loslaten
duwen wrijven
werpen gooien
raken
blij
vrolijk
nieuwsgierig
woedend
alleen
bang
gelukkig
moe
kwaad
eenzaam
boos
tevreden
ongerust
verliefd
bezorgd
eerlijk
droevig
lief
Gevoelens
het lichaam
verdrietig
de hand – de vinger
de duim
de arm
de schouder
de pols
andere
vast
los
terug
tegen
in
op
uit
onder door
doorheen
weer voor
tussen snel
achter traag
voorzichtig
op en neer heen en
(on)gelukkig
verbaasd
beschaamd
zenuwachtig/nerveus
(on)rustig
op zijn gemak
kalm
in de war
(in) paniek
Woordenlijst: Specifieke motorische
vaardigheden
bewegingen
behendigheidsgrenzen
durven
pas op!
het lukt
goed
langzaam
gevaarlijk
pijn
niet kunnen
dat is flink
stoten
doorgaan
het lukt niet
beginnen
vast
vallen
proberen
willen
dat is goed
botsen
stoppen
fout
voorzichtig
los
de grond
kunnen
flink
opnieuw
durven
tijdsbegrippen
eerst
dan
daarna
durven
stoten
botsen
pas op!
doorgaan
stoppen
het lukt
het lukt niet
fout
goed
het begin
beginnen
voorzichtig
het einde
langzaam
vast
los
gevaarlijk
vallen
pijn
grond
en
klaar
klimmen
liggen
landen
rennen
dragen
toten
zwaaien
stoppen
trekken
zwemmen
springen
stappen
zitten
heffen
opheffen
kruipen
botsen
dansen
rollen
bewegen
problemen oplossen
lopen
staan
vallen
huppelen
rollen
draaien
omdraaien
klappen
glijden
spelen
stilstaan
hollen
stampen
verplaatsen
ronddraaien
omvallen
duwen
tikken
materialen
de bank
het touw
de ballon
het doek
de driewieler
de loopklos
de buis
de mat
de bal
de muur
de schommel
het lint
de hoepel
de fiets
de step
de kegel
de pittenzak
het blok
het klimrek
de doos
terug
bedenken
begrijpen
vertellen
proberen
beginnen
oplossen
lukken
willen
idee
nadenken
makkelijk
zeggen
vinden
weten
zien
mislukken
de oplossing
bedoelen
zoeken vinden
moeilijk
vragen
ontdekken
nadenken
kijken
kunnen
het probleem
lichaamsdelen
het hoofd
de nek
de borst
de hals
de buik
het lijf
de rug
het gezicht
de bil
het zwembad
de handdoek
de schouder
de kin
de arm
zwemmen
de rand/kant
de mond
het been
de hand
het badpak
diep/ondiep
de voet
de bikini
het water
de zwembroek
drijven
de duim
de poep
de knie
de vinger
Zwemmen
Grootmotorische vaardigheden
home
J
• tonen een toenemende bedrevenheid in basisbewegingen met betrekking tot de kind-eigen
bewegingscultuur.
J
• tonen actieve bewegingspogingen om de eigen behendigheidsgrens volgens eigen
aanvoelen te verleggen.
terug
home
Woordenlijst: Spel- en sportspelen
andere
regels en afspraken
zintuigen en handelingen
de regel
ja
de afspraak
nee
verboden
niet goed
mag wel
goed zo
mag niet
de straf
winnen
verliezen
het oog
het oor
de neus
de mond
de hand
zien
horen
ruiken
voelen
ruimte
waar
hier
daar
ergens nergens
overal voor
achter beneden boven
opzij
hoog
laag
op
midden bij
af
tussen eraan
rondom
boven onder
naast
tegen
erbij
in het rond
proeven
de stilte
het licht
zacht
stop
de kleur
stil
de rust
het lawaai
pijn
rustig
hard
klaar
luid
het geluid
de klap
de tik
tikspelen
tikken
lopen
weglopen
rennen
rusten
verstoppen
de tikker
terug
home
Woordenlijst: Ritmisch en expressief
bewegen
lichaamsdelen
handelingen
het hoofd
de nek
de borst
de hals
de buik
het lijf
het ritme
de rug
het gezicht
het geluid
de bil
de schouder
de muziek
de kin
de arm
de beweging
de mond
het been
de dans/het dansje
de hand
de knie
de oefening
de vinger
de voet
de duim
de poep
andere
bewegen
lopen
dansen
springen
rollen
kruipen
vallen
beginnen
stoppen
materiaal
Het springtouw
de hoepel
de bal
het lint
het doek
de kegel
de stok
terug
home
Gezonde en veilige levensstijl
gezond en veilig
bewegen
Aanzet tot fysieke fitheid
Ontwikkeling van een optimale fysieke
fitheid
Effecten vanfysieke fitheid
Hygiëne
Leerplandoelen
Woorden gezonde
en veilige levensstijl
Woorden hygiëne
terug
terug
Gezonde en veilige levensstijl
home
Ontwikkeling van een optimale fysieke fitheid
Aanzet tot fysieke fitheid
J
• nemen zelf initiatief om groot-motorisch te
bewegen.
J
• beleven zichtbaar plezier aan fysieke
inspanningen.
terug
J
•ontwikkelen een correcte lichaamshouding.
•behouden hun natuurlijke lenigheid.
• behouden de natuurlijke vitaliteit en bereidheid
om fysieke inspanningen te leveren.
J
Effecten van fysieke fitheid
J
• herkennen effecten van fysieke fitheid op het
eigen lichaam en kunnen dat op hun manier
verwoorden
J
J
•kunnen in diverse spelsituaties de nodige kracht tonen om het
eigen lichaamsgewicht en kleuter-aangepast spelmateriaal te
verplaatsen en te dragen. (ontwikkelen van kracht)
•kunnen een fysieke inspanning een tijdlang volhouden.
(ontwikkelen van uithouding)
•kunnen eenvoudige verplaatsingsvormen op snelheid uitvoeren.
(ontwikkelen van snelheid)
Hygiëne
J
•ontwikkelen een goede hygiënische gewoonte en
weten dat zij schoeisel en kledij moeten aanpassen
aan de omstandigheden.
Woordenlijst: Gezonde en veilige
levensstijl
home
terug
ontwikkelen van kracht/ bewegingen
klimmen
klauteren
springen
lopen
lopen
hollen
rennen
heffen
huppelen
stampen
dragen
optillen
rollen
verplaatsen
stoten
kruipen
sluipen
botsen
omdraaien
omvallen
stoppen
aanlopen
fietsen
trekken
zwaaien
duwen
voortduwen
ontwikkelen van uithouding en snelheid/ bewegingen
klimmen
springen
buigen
lopen
stappen
hollen
rennen
huppelen
rollen
het lukt niet
kruipen
fietsen
doorgaan
beginnen
afmaken
het lukt
struikelen
ademen
uitblazen
blazen
zweten
zwaaien
buiging
het spel
het hoofd
de nek
de hals
de borst
de buik
het lijf
de rug
het gezicht
de bil
de wang
de schouder
de kin
de arm
het been
de neus
de knie
het oor
de voet
de teen
de vinger
de poep
de hand
grijpen
leunen
lichaamsdelen
de wedstrijd
lichaamstaal
tijd
wanneer
altijd
steeds
soms
vaak
nooit
voor
voordat
na
nadat
laat
later
nu
volgend
vorig
dadelijk
straks
meteen
later
snel
vlug
daarna
daarvoor
duren
even
eindelijk
al
bijna
reeds
terwijl
tegelijk
weer
opeens
plots(eling)
ineens
home
Woordenlijst: Hygiëne
fysieke fitheid
rusten
doorgaan
hijgen
zweten
snel ademen
kloppen (hart)
uitblazen
blazen
afmaken
moe
rust
het lukt
het lukt niet
hygiëne
kledij
handen wassen
de pantoffels
de t-shirt
de broek
de training
de loopschoen
de sok
de handdoek
de regenjas
de fluovest
de trui
de zwembroek
het badpak
de bikini
terug
nat
aankleden
de doek
aandoen
de handdoek
opzetten
afdrogen
dragen
droog
uitdoen
vies
uitkleden
vuil
zich omkleden
proper
de douche
douchen
het water
de kraan
de zeep
lichaamsdelen
het hoofd
de nek
de hals
de borst
de buik
het lijf
de rug
het gezicht
de bil
de wang
de schouder
de kin
de arm
het been
de neus
de knie
het oor
de voet
de teen
de vinger
de poep
de hand
home
Zelfconcept en het sociaal
terug
functioneren
Omgaan met bewegingssituaties
Zelfvertrouwen in
bewegingssituaties
Functionaal en respectvol omgaan
met de andere en het andere
Afspraken
Bewegingslust
Zich motorisch en emotioneel uiten
leerplandoelen
woorden Ik beweeg graag
leerplandoelen
woorden Afspraken maken
woorden Omgaan met
materialen
home
Zelfconcept en het sociaal functioneren (1)
Omgaan met bewegingssituaties
J
•kunnen speels bezig zijn met de eigen beweging en
lichamelijkheid.
Bewegingslust
•tonen een persoonlijke stijl in spontane expressie.
J
•tonen in diverse bewegingssituaties een variatie aan innerlijk
beleven.
•tonen in het experimenteergedrag dat ze de eigen
mogelijkheden en begrenzingen aanvoelen.
J
terug
Zich motorisch en emotioneel uiten
•tonen een intrinsieke belangstelling om diverse nieuwe
bewegingssituaties te verkennen.
J
•durven de eigen bewegingsvormen en behendigheden tonen.
Zelfvertrouwen in bewegingssituaties
•tonen een rustige aanwezigheid in het eigen lichaam,
voelen de eigen grenzen en tonen een vertrouwdheid
met de eigenheid van het lichaam.
J
•kunnen zich emotioneel uiten binnen aanvaardbare grenzen.
•vinden een evenwicht tussen de eigen handelingsstijl en de
acceptatie door anderen.
Woordenlijst: Ik beweeg graag
home
bewegingen
klimmen
klauteren
springen
lopen
lopen
hollen
rennen
heffen
huppelen
stampen
dragen
optillen
rollen
verplaatsen
stoten
kruipen
sluipen
botsen
omdraaien
omvallen
stoppen
aanlopen
fietsen
trekken
zwaaien
duwen
voortduwen
lichaamsdelen
het hoofd
de nek
de hals
de borst
de buik
het lijf
de rug
het gezicht
de bil
de wang
de schouder
de kin
de arm
het been
de neus
de knie
het oor
de voet
de teen
de vinger
de poep
de hand
lichaamstaal
buigen
de buiging
grijpen
leunen
struikelen
trillen
zwaaien
probleem oplossen
bedenken
het idee
bedoelen
begrijpen
nadenken
zoeken
vinden
makkelijk
moeilijk
vertellen
zeggen
vragen
proberen
vinden
ontdekken
beginnen
weten
nadenken
oplossen
zien
kijken
lukken
mislukken
kunnen
willen
DEEL 2 WOORDVELDEN ‘IK BEWEEG GRAAG’ OP VOLGENDE PAGINA!
terug
Gevoelens
blij
vrolijk
nieuwsgierig
woedend
alleen
bang
gelukkig
moe
kwaad
eenzaam
boos
tevreden
ongerust
verliefd
bezorgd
eerlijk
durven
stoten
botsen
droevig
lief
doorgaan
stoppen
het lukt
(on)gelukkig
fout
goed
beginnen
verbaasd
langzaam
vast
los
vallen
afvallen
de grond
pas op!
het lukt niet
voorzichtig
pijn
gevaarlijk
verdrietig
beschaamd
zenuwachtig/nerveus
(on)rustig
op zijn gemak
kalm
in de war
(in) paniek
vergelijken
als
zoals
hetzelfde
anders
soort
alsof
iemand anders iets anders
zoiets
durven
Zelfconcept en het sociaal functioneren (2)
home
terug
Functioneel en respectvol omgaan met de ander en het andere
•kunnen in bewegingssituaties respectvol rekening houden met de veiligheid en de vermogens van andere kleuters en passen hun handelingen aan.
J
•kunnen kleuter-aangepast materiaal uithalen en weer opbergen op de afgesproken plaats.
•kunnen materiaal op de geëigende manier gebruiken.
Afspraken
J
•kunnen binnen een eenvoudige spelvorm één tot twee spelregels opvolgen.
•gaan spontaan over tot het maken van eenvoudige afspraken binnen het functioneren in subgroepjes.
Woordenlijst: Omgaan met materialen
home
omgaan met spullen
afspreken
halen
zorgen
brengen
aankomen
nemen
de bank
de schommel
het touw
aanraken
zetten
het lint
de ballon
de hoepel
afblijven
de doos
de regel
het doek
de fiets
de driewieler
voorzichtig
de kast
de afspraak
de step
de loopklos
de kegel
de buis
de pittenzak
de mat
het blok
de bal
het klimrek
de muur
de doos
gevaarlijk
afspraken en regels
verboden
oppassen
het rek
pas op!
de zak
kapotmaken
de klas
breken
kapot
stuk
kwijt
netjes
jammer vinden
opruimen
wegzetten
het speelgoed
materialen
mag wel
mag niet
ja
nee
niet goed
goed zo
terug
home
Woordenlijst: Afspraken maken
om de beurt
aan de beurt
één voor één
met twee
met drie
wachten!
samen
alleen
iedereen
allemaal
(met) elkaar
zelf
meedoen
nadoen
doen alsof
opletten
in de rij staan
willen
helpen
mogen
moeten
afspraken en regels
de regel
de afspraak
verboden
mag wel
mag niet
ja
nee
niet goed
goed zo
terug
home
Taal in wiskundige initiatie
ruimte
ruimte
meten
meten
getallen
getallen
terug
home
Ruimte in wiskundige
terug
initiatie
lichaamsbeweging en
perceptie
de ruimte beleven
en zich oriënteren
de ruimte
structureren
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Woorden
Woorden
Woorden
Ruimte: Lichaamsbeweging
en -perceptie
home
De kleuters beleven en hebben kennis van
j
• het eigen lichaam (via directe ervaring, waarneming of voorstelling).
j
• de positie van het eigen lichaam in de ruimte en van de lichaamsdelen
onderling.
terug
terug
terug
Woordenlijst: Ruimte:
home
terug
Lichaamsbeweging en -perceptie
Handelingen
(stil)staan
Ruimtebegrippen
stoppen
zitten
liggen
lopen
spelen
kruipen
voor, achter, ervoor, erachter, vooraan, achteraan, de voorkant, de achterkant, de
voorste, de achterste
de lichaamsdelen
de nek
de borst
stappen
springen
de hals
de buik
het lijf
huppelen
vallen
de rug
het gezicht
de bil
stampen
wijzen
de wang
de schouder
de kin
beginnen
(zich) stoten
de arm
de mond
het been
opheffen
rollen
de lip
de hand
de tand
gooien
doorgaan
de duim
de neus
de knie
neerleggen
neerzetten
het oor
de voet
het oog
zien
luisteren
de teen
de poep
de penis
kijken
proeven
de vagina
voelen
verstaan
horen
doen
ruiken
het hoofd
onder, boven, eronder, erboven, onderaan, bovenaan, de onderkant, de bovenkant,
onderste, bovenste
voorzijde, achterzijde, bovenzijde, onderzijde
tegen, tegenaan, tegenover
op, in, uit, naast,(in het) midden, tussen
links, rechts, de linkerkant, de rechterkant
ver, dicht, te ver, te dicht, veraf, dichtbij, verderaf, dichterbij, het dichtst, het verst
binnen, buiten
De ruimte beleven en zich
oriënteren
home
j
j
j
terug
terug
• ervaren de ruimte.
• in de ruimte verschillende plaatsen innemen
• in de ruimte een bepaalde richting volgen
• pictogrammen in verband met “richtingen” als symbolen hanteren.
j
j
• in de ruimte ervaren wat een afstand is
• handelend, in concrete situaties de begrippen “in, op, boven, onder, naast, voor, achter, eerste, laatste, tussen,
schuin, op elkaar, ver weg, dichtbij, binnen, buiten, omhoog en omlaag” in hun juiste betekenis gebruiken. Dit
zowel in de werkelijke ruimte, als in de verkleinde ruimte als in de afgebeelde ruimte.
terug
Woordenlijst: Ruimte
terug
home
beleven en zich oriënteren
Handelingen
Richting / de weg
overal, ergens, nergens, omhoog, omlaag, beneden, boven, bovenop, vooruit, achteruit, rechtdoor, bij,
erbij, eraan, andersom, opzij, in het rond, ondersteboven, hier, daar, ver weg
de uitgang, de ingang, de plek, (de) kant
waarheen?, waar naartoe?, waar?, naar, langs, tot, vlakbij, schuin, over
liggen
zitten
(stil)staan
stoppen
lopen
spelen
kruipen
stappen
springen
huppelen
vallen
wijzen
beginnen
opheffen
rollen
gooien
doorgaan
neerleggen
neerzetten
Ruimtebegrippen
pictogrammen
het toilet/ de WC
de pijl
de uitgang
het pictogram
voor, achter, ervoor, erachter, vooraan, achteraan, de voorkant, de achterkant, de voorste, de achterste
onder, boven, eronder, erboven, onderaan, bovenaan, de onderkant, de bovenkant, onderste, bovenste
voorzijde, achterzijde, bovenzijde, onderzijde
tegen, tegenaan, tegenover
op, in, uit, naast,(in het) midden, tussen
links, rechts, de linkerkant, de rechterkant
ver, dicht, te ver, te dicht, veraf, dichtbij, verderaf, dichterbij, het dichtst, het verst
binnen, buiten
De ruimte structureren
home
IN DE WERKELIJKE RUIMTE
j
•ruimtelijke relaties leggen
•vanuit verschillende gezichtspunten die ze zelf
concreet innemen, verwoorden hoe eenzelfde
voorwerp, gebouw of patroon er telkens
anders uitziet
•in een concrete situatie oplossingen vinden
voor een ruimtelijk probleem.
IN DE AFGEBEELDE RUIMTE
j
• ruimtelijke relaties leggen
• in een concrete situatie
oplossingen vinden voor een
ruimtelijk probleem.
terug
terug
terug
IN PATRONEN
•vanuit een patroon een rij of een reeks
dingen verder zetten. In het patroon kunnen
aantallen (beperkt tot vijf) en/of
kwalitatieve kenmerken (beperkt tot twee
gemeenschappelijke) voorkomen
home
Woordenlijst: De ruimte structureren
Ruimtebegrippen
voor, achter, ervoor, erachter, vooraan, achteraan, de
voorkant, de achterkant, de voorste, de achterste
ergens
onder, boven, eronder, erboven, onderaan,
nergens
bovenaan, de onderkant, de bovenkant, bovenste,
overal
onderste
vooruit
voorzijde, achterzijde, bovenzijde, onderzijde
denktaal
Extra begrippen
omhoog
personen
omlaag
bovenop
bij
ik
iets
de jongen
iemand
het meisje
de mens
achteruit
eraan
op, in, uit, naast, in het midden, tussen
erbij
andersom
links - rechts, de linkerkant - de rechterkant
opzij
in het rond het kind
de uitgang het ding
tegen, tegenaan, tegenover
ver, dicht, te ver, te dicht, veraf, dichtbij, verderaf,
dichterbij, het dichtst, het verst
de ingang
ondersteboven
binnen - buiten
voor
na
voordat
nadat
dan
daarna
daarvoor
nu
de volgorde
vinden
vragen
het probleem
het idee
gemakkelijk
tekenen
oplossen
bedoelen
moeilijk
schrijven
antwoorden
begrijpen
aanwijzen
kijken
de vraag
nadenken
gebruiken
doen
het antwoord
leggen
het klopt
zetten
bekijken
werken
uitkiezen
wijzen
zeggen
proberen
vertellen
vergelijken
ordenen
eerst
bedenken
In mijn buurt
voor, achter, ervoor, erachter, vooraan, achteraan, de voorkant, de
achterkant, de voorste, de achterste
het huis
de fabriek
de weg
de tuin
wonen
moskee
rijden
het appartement
de
onder, boven, eronder, erboven, onderaan, bovenaan, de onderkant,
de bovenkant, onderste, bovenste
het bos
de speeltuin
leven
spelen
voorzijde, achterzijde, bovenzijde, onderzijde
de school
het restaurant
het veld het dorp
zijn
tegen, tegenaan, tegenover
de winkel
de straat
het park de stad
zien
op, in, uit, naast,(in het) midden, tussen
de kerk
het plein
de wei
wandelen links, rechts, de linkerkant, de rechterkant
de buurt
de zee
de rivier de beek
werken
de berg
rondlopen ver, dicht, te ver, te dicht, veraf, dichtbij, verderaf, dichterbij, het
dichtst, het verst
binnen, buiten
terug
home
Meten
Grootheden ervaren
terug
Kwalitatief vergelijken
Kwantitatief vergelijken
Bewerkingen
Ordenen
Leerplandoelen
Woorden
Leerplandoelen
Seriëren
Leerplandoelen
Woorden
Woorden
Vergelijken van
woorden en zinnen
Het meetonderzoek
Leerplandoelen
Woorden
Plaatsen en meten van
gebeurtenissen in de
tijd
Leerplandoelen
Woorden
Gebeurtenissen
plaatsen in de tijd
Leerplandoelen
Woorden
Leerplandoelen
Woorden
Leerplandoelen
Woorden
Meten: Grootheden ervaren
home
j
terug
terug
terug
• ervaren dat dingen eigenschappen hebben en kunnen dat verwoorden
j
• ervaren dat er verschillende grootheden bestaan die we kunnen meten, nl. lengte,
inhoud, gewicht, oppervlakte en tijd
j
• ervaren dat elke activiteit een bepaalde duur heeft en dat de duur wordt bepaald door
een beginpunt en een eindpunt
j
• kunnen verandering, beweging, (snelheid) die ze met hun eigen lichaam ervaren of die ze
bij voorwerpen, verschijnselen of bij andere mensen waarnemen, verwoorden
home
Woordenlijst: Meten:
Grootheden ervaren
vergelijken
vraagwoorden
als, zoals, gelijk, hetzelfde, verschillend, anders, iemand anders, iets anders,
die, dat
weinig, veel, minder, minst, meer, meest, groter dan, kleiner dan, even groot,
even klein, evenveel, genoeg, ongeveer, precies, nogal, pas, zolang, zover,
zoiets, zodra, voor, na
hoog, hoger, hoogst, laag, lager, laagst, groot, groter, grootst, klein, kleiner,
kleinst, kort, korter, korstst, lang, langer, langst, dik, dikker, dikst, dun, dunner,
dunst, leeg, vol, voller, volst, zwaar, zwaarder, zwaarst, licht, lichter, lichtst,
dicht, dichter, ver, verder
te kort, te hoog, te ...
even vlug, even hoog, even ...
terug
hoe
belangrijke
woordjes
hoeveel
en
hoe (groot, ver,
lang ...)
ook
waarom
maar
wie
toch
wat
omdat
welk
want
wanneer
dus
waar
als
of
meten handelingen
gieten
ordenen
rangschikken
uitkiezen
schatten
meten
scheppen
rijtjes maken
zetten
duren
wegen
sorteren
groepjes maken
onderzoeken
voelen
leeg maken
verdelen
passen
uitzoeken
kijken
leggen
verzamelen
kiezen
overblijven
proeven
horen
Meten: Kwalitatief
home
terug
terug
terug
vergelijken: ordenen
j
j
j
j
j
j
• vergelijkingen maken en eenvoudige onderlinge relaties beschrijven.
• handelend en verwoordend twee dingen op hun kwalitatieve eigenschap vergelijken.
• dingen kwalitatief vergelijken en samenbrengen op basis van één of twee
gemeenschappelijke kenmerken.
• rekening houden met meer dan één eigenschap.
• het onderscheid tussen “sommige” en “alle” verwoorden.
• beschrijven waarin dingen gelijk zijn of verschillen
Woordenlijst: Meten:
Kwalitatief vergelijken:
Ordenen
home
terug
meten handelingen
meten ordenen
de soort
donker
leeg
de stapel
licht
vol
hierachter
oud
hard
hieronder
nieuw
zacht
kleur
warm
hoog
vorm
koud
laag
.
groot
zwaar
.
klein
licht
.
dik
sterk
.
dun
niet sterk
.
lang
droog
.
kort
nat
gelijk- het
verschil
sommige - alle
gieten
meten
wegen
leeg maken
leggen
ordenen
scheppen
sorteren
verdelen
verzamelen
rangschikken
rijtjes maken
groepjes maken passen
kiezen
uitkiezen
zetten
onderzoeken
uitzoeken
overblijven
schatten
duren
voelen
kijken
proeven
horen
vergelijken
als, zoals, gelijk, hetzelfde, verschillend, anders, iemand anders, iets anders, die, dat
weinig, veel, minder, minst, meer, meest, groter dan, kleiner dan, even groot, even klein, evenveel, genoeg,
ongeveer, precies, nogal, pas, zolang, zover, zoiets, zodra, voor, na
hoog, hoger, hoogst, laag, lager, laagst, groot, groter, grootst, klein, kleiner, kleinst, kort, korter, korstst,
lang, langer, langst, dik, dikker, dikst, dun, dunner, dunst, leeg, vol, voller, volst, zwaar, zwaarder, zwaarst,
licht, lichter, lichtst, dicht, dichter, ver, verder
te kort, te hoog, te ...
even vlug, even hoog, even ...
home
Meten: Kwalitatief
vergelijken: Seriëren
terug
terug
terug
• dingen rangschikken volgens de toenemende of afnemende mate van een
welbepaald kwalitatief kenmerk.
• personen (dieren) rangschikken volgens ouder-kind-relatie
• personen rangschikken volgens drie generaties
Woordenlijst: Meten: Kwalitatief
vergelijken: Seriëren
home
terug
mensen
vergelijken
de mens
de jongen
de baby
het meisje
ik
de grootvader
het kind
de grootmoeder de opa
de peuter
mama
de broer
de kleuter
papa
de zus
als, zoals, gelijk, hetzelfde, verschillend, anders, iemand anders, iets anders, die, dat
weinig, veel, minder, minst, meer, meest, groter dan, kleiner dan, even groot, even
klein, evenveel, genoeg, ongeveer, precies, nogal, pas, zolang, zover, zoiets, zodra,
voor, na
de oma
de (oude/grote) mensen de volwassene
hoog, hoger, hoogst, laag, lager, laagst, groot, groter, grootst, klein, kleiner, kleinst,
kort, korter, korstst, lang, langer, langst, dik, dikker, dikst, dun, dunner, dunst, leeg,
vol, voller, volst, zwaar, zwaarder, zwaarst, licht, lichter, lichtst, dicht, dichter, ver,
verder
geboren
groeien
te kort, te hoog, te ...
veranderen
blijven
even vlug, even hoog, even ...
groot worden
zijn
worden
leven
belangrijke woordjes
en
maar
ook
toch
of
dus
omdat de volgorde
het jong
want
het ei
als
het kuiken
dieren
het lam
het schaap
de kip
meten handelingen
de rups
gieten
ordenen
rangschikken
uitkiezen
schatten
...
meten
scheppen
rijtjes maken
zetten
duren
wegen
sorteren
groepjes maken
onderzoeken
voelen
leeg maken
verdelen
passen
uitzoeken
kijken
leggen
verzamelen
kiezen
overblijven
proeven
horen
Meten: Kwalitatief
terug
home
vergelijken: woorden en zinnen
j
j
• een korte naam, zin, … opgeven.
• een lange naam, zin, … opgeven.
• een naam opgeven waarvan het uitspreken langer, korter,
even lang duurt.
home
Woordenlijst: Meten:
Kwalitatief vergelijken:
Woorden en zinnen
Handelingen
de naam
het woord
de zin
het rijm(t)
de tekst
het versje
het verhaal
terug
luisteren
duren
lang-langer-langst
horen
denken
kort-korter-kortst
kijken
nadenken
even lang
vergelijken
vinden
even kort
zeggen
kiezen
nazeggen
onderzoeken
vragen
antwoorden
Meten: Kwalitatief
terug
terug
home
vergelijken: Gebeurtenissen
terug
plaatsen in de tijd
• bij vergelijking van twee voor hen bekende activiteiten en bij voldoende duidelijke verschillen, verwoorden welke
activiteit het langst en welke het kortst duurt
• bepalen wat vlugger, trager of even vlug beweegt
j
j
• van een gebeurtenis aangeven of ze nog moet komen (straks, later, erna, …) of dat ze reeds voorbij is (gisteren,
vroeger, ervoor, toen, …)
• terugblikken op minstens twee voorbije activiteiten door deze in de juiste volgorde te rangschikken en te verwoorden
• gebeurtenissen (van een dag/week) chronologisch ordenen
• verschillende gebeurtenissen in een omgekeerde volgorde plaatsen.
home
Woordenlijst: Meten:
Kwalitatief vergelijken:
terug
Gebeurtenissen plaatsen in de tijd
vlug-vlugger-vlugst-even vlug
Week ordenen
traag-trager-traagst-even traag
kort-korter-kortst-even kort
lang-langer-langst-even lang
Dag meten
vraagwoorden
eerst
hoe
voor
hoeveel
straks
gisteren
na
later
vroeger
voordat
hoe (groot, ver,
lang ...)
erna
ervoor
nadat
waarom
vooruit
toen
dan
wie
terug
daarna
wat
daarvoor
welk
nu
wanneer
de volgorde
waar
dagelijkse tijd
Dag ordenen
ordenen
meten handelingen
gieten
ordenen
rangschikken
uitkiezen
schatten
meten
scheppen
rijtjes maken
zetten
duren
wegen
sorteren
groepjes maken
onderzoeken
voelen
leeg maken
verdelen
passen
uitzoeken
kijken
leggen
verzamelen
kiezen
overblijven
proeven
horen
home
Meten: Kwantitatief
terug
terug
terug
vergelijken: het meetonderzoek
• kunnen de meest gepaste maateenheid kiezen.
• kunnen op basis van een gekozen (natuurlijke) maateenheid vooraf het resultaat schatten.
• kunnen bij benadering een voorwerp “meten” met een zelfgekozen maateenheid
• kunnen het resultaat van de meting verwoorden
• zien in dat het wisselen van de maateenheid een invloed heeft op het maatgetal en omgekeerd
• zien in dat je steeds dezelfde maateenheid moet gebruiken om te kunnen vergelijken
• kunnen verschillende meetresultaten vergelijken en interpreteren.
Woordenlijst: Meten:
Kwantitatief vergelijken: Het
meetonderzoek
terug
home
meten attributen
vergelijken
de weegschaal
de hand
het glas
de voet
de beker
de duim
passen
de fles
de arm
belangrijke woordjes
meten
kiezen
de lepel
het lijf
wegen
uitkiezen
de gieter
de klok
leeg maken
zetten
de kom
de zandloper
en, ook, of, maar, omdat,
want, dus, als , eerst...dan,
eerst...daarna, verder
leggen
onderzoeken
de stok
het horloge
hoog, hoger, hoogst, laag, lager, laagst, groot, groter, grootst, klein,
kleiner, kleinst, kort, korter, korstst, lang, langer, langst, dik, dikker,
dikst, dun, dunner, dunst, leeg, vol, voller, volst, zwaar, zwaarder,
zwaarst, licht, lichter, lichtst, dicht, dichter, ver, verder
ordenen
uitzoeken
de meter
het touw
scheppen
overblijven
te kort, te hoog, te ...
de lat (meetlat)
sorteren
schatten
verdelen
duren
het blok
verzamelen
voelen
rangschikken
kijken
rijtjes maken
proeven
meten handelingen
gieten
groepjes maken horen
als, zoals, gelijk, hetzelfde, verschillend, anders, iemand anders, iets
anders, die, dat
weinig, veel, minder, minst, meer, meest, groter dan, kleiner dan,
even groot, even klein, evenveel, genoeg, ongeveer, precies, nogal,
pas, zolang, zover, zoiets, zodra, voor, na
even vlug, even hoog, even ...
Getallen
één
zes
de eerste
twee
zeven
de tweede
het onderzoek
het plan
drie
acht
de derde
het idee
het stappenplan
de oplossing
de stap
vier
negen het cijfer
vijf
tien
Meten: Kwantitatief
terug
terug
terug
home
vergelijken: Plaatsen en meten
van gebeurtenissen in de tijd
• kunnen de dagindeling (weekindeling) chronologisch weergeven.
• kunnen in de dagindeling (weekindeling) gebeurtenissen onderbrengen
• kunnen aan de hand van een kalender de dagen aftellen tussen het nu en een speciale
gebeurtenis waarvan de dag is aangegeven binnen de periode van een week
• kunnen de duur van een gebeurtenis meten met een gekozen (natuurlijke) maateenheid
Woordenlijst: Meten:
home
terug
Kwantitatief vergelijken: Plaatsen en
meten van gebeurtenissen in de tijd
Dagelijkse tijd
vlug-vlugger-vlugst-even vlug
Dag ordenen
Week ordenen
traag-trager-traagst-even traag
kort-korter-kortst-even kort
lang-langer-langst-even lang
straks
gisteren
later
vroeger
erna
ervoor
vooruit
toen
terug
Dag meten
meten handelingen
gieten
meten
wegen
leeg maken
leggen
ordenen
scheppen
sorteren
verdelen
verzamelen
rangschikken
rijtjes maken
groepjes maken passen
kiezen
hoe (groot, ver, lang ...)
uitkiezen
zetten
onderzoeken
uitzoeken
overblijven
waarom
schatten
duren
voelen
kijken
proeven
vraagwoorden
hoe
Getallen
één
twee
zes
zeven
hoeveel
de eerste
de tweede
drie
acht
de derde
vier
negen
het cijfer
vijf
tien
wie
wat
welk
wanneer
waar
horen
Meten: Bewerkingen
home
j
• in concrete situaties handelingen uitvoeren met vormen,
grootheden en figuren, in functie van een kwalitatief kenmerk
• ervaren de wezenlijke en niet-wezenlijke aspecten van een
grootheid.
terug
Woordenlijst: Meten:
Bewerkingen
home
iets vergroten
gelijk maken
iets verkleinen
bijdoen
bij
wegdoen
weg
evenveel
even klein
samentellen
erbij
korter maken
minder
even groot
gelijk
langer maken
en
lager maken
af
even zwaar
gelijk maken
hoger maken
samen
lichter maken
eraf
zwaarder maken
meer
kleiner maken
even lang
groter maken
het getal
het aantal
hoeveel
de hoeveelste
welke
die
dat
terug
verdelen
Handelingen
Vormen en kleuren
blauw
paars
rond
de lijn
bruin
rood
de bol
de stip
geel
wit
de driehoek
de vorm
groen
zwart
het vierkant
de streep
oranje
de kleur
de punt
denken
weten
kijken
tellen
doen
controleren
home
Getallen
terug
terug
Hoeveelheden
ervaren en
vergelijken
Bewerkingen
Representeren
Tellen als
vaardigheid
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Woorden
Woorden
Woorden
Woorden
Getallen: Hoeveelheden
home
ervaren
j
j
j
terug
terug
• ervaren hoeveelheden en kunnen passende hoeveelheidsbegrippen gebruiken
• ervaren verschillende verschijningsvormen van getallen
• handelend en verwoordend de ene concrete hoeveelheid dingen vergelijken met een andere hoeveelheid dingen.
Bij het verwoorden gebruiken zij daarbij de passende hoeveelheidsbegrippen. (evenveel/niet evenveel dingen,
veel/weinig dingen, te veel/te weinig dingen, dingen over/dingen te kort, meer/minder dingen, meest/minst
dingen)
• kwantitatief vergelijken
• verzamelingen samenbrengen die evenveel elementen bevatten.
• verzamelingen ordenen naar het aantal elementen. dozen met respectievelijk drie, zes, twee, vijf en vier knikkers
ordenen van weinig naar veel en ook zeggen in welke doos de meeste knikkers en waar de minste knikkers in
zitten
home
Woordenlijst: Getallen:
Hoeveelheden ervaren
terug
hoeveelheidsbegrippen
veel
(niet) even veel
weinig
over (hebben)
te kort (hebben)
geen
niks
nul
meer
minder
meest
minst
een paar
enkele
(niet) gelijk
het cijfer
het aantal
hoeveel
de hoeveelste
welke
rest
die
dat
één
twee
drie
vier
vijf
zes
zeven
acht
negen
tien
alleen
met z'n tweeën
met z'n drieën
allebei/beide
alle drie
allemaal
alles
samen
Handelingen
tellen
denken
gelijk maken
vergelijken
kijken
groter maken
rekenen
weten
bijdoen
schatten
doen
kleiner maken
vragen
antwoorden
wegdoen
zoeken
vinden
verdelen
Getallen: Bewerkingen
home
j
terug
• hoeveelheden groter en kleiner maken
• hoeveelheden gelijkmaken.
• hoeveelheden verdelen in gelijke/ongelijke delen.
j
• in concrete situaties rekenhandelingen uitvoeren met betrekking tot aantal en hoeveelheid. Zij
kunnen deze handelingen verwoorden door de gepaste begrippen te hanteren. (evenveel maken,
bijdoen, wegdoen, samentellen, vermeerderen, verminderen, verdelen)
• ervaren de wezenlijke en niet-wezenlijke aspecten van een hoeveelheid door handelend en
verwoordend te vergelijken, aangeven dat er een bepaalde hoeveelheid dingen dezelfde blijft, hoe ze
ook geplaatst of geordend zijn in de ruimte.
Woordenlijst: Getallen:
Bewerkingen
home
Samentellen
gelijk maken/evenveel maken
samen
evenveel
evenveel maken
samentellen
even groot
gelijk
bij elkaar
even klein
gelijk maken
iets vergroten
terug
iets verkleinen
er bij doen
bij
wegdoen
weg
vermeerderen
er bij
kleiner maken
minder
en
meer
verminderen
af
eraf doen
eraf
hoeveelheidsbegrippen
verdelen
verdelen
een paar
niks
gelijk
enkele
nul
niet gelijk
veel
een stuk
weinig
een deel
geen
veel
(niet) even veel
weinig
over (hebben)
te kort (hebben)
geen
niks
nul
meer
minder
meest
minst
een paar
enkele
(niet) gelijk
het cijfer
het aantal
hoeveel
de hoeveelste
welke
rest
die
dat
één
twee
drie
vier
vijf
zes
zeven
acht
negen
tien
alleen
met z'n tweeën
met z'n drieën
allebei/beide
alle drie
allemaal
alles
samen
home
Getallen: Representeren
• een hoeveelheid weergeven
• een structuur weergeven
terug
home
Woordenlijst: Getallen:
Representeren
Handelingen
schrijven
tekenen
lezen
het cijfer
terug
Getallen: Tellen als
vaardigheid
home
j
terug
terug
terug
• de telrij correct opzeggen (bv. als een versje)
• met aanwijzing vijf dingen correct (simultaan) tellen en daarna zeggen
hoeveel dingen er geteld zijn (resultatief)
• zonder aanwijzing vijf dingen correct tellen en daarna zeggen hoeveel
dingen er geteld zijn
• doortellen en terugtellen
• een rangorde (tot vijfde) aanduiden en verwoorden (ordinaal tellen) als
begin en richting zijn afgesproken
home
Woordenlijst: Getallen:
terug
Tellen als vaardigheid
hoeveelheidsbegrippen
Rangorde
het begin
achteraan
het einde
vooraan
voor
de laatste
naast
de eerste
achter
de tweede
tussen
de derde
de vierde
de vijfde
de zesde
veel
(niet) even veel
weinig
over (hebben)
te kort (hebben)
geen
niks
nul
meer
minder
meest
minst
een paar
enkele
(niet) gelijk
het cijfer
het aantal
hoeveel
de hoeveelste
welke
rest
die
dat
Handelingen
tellen
samen tellen
tel door
tel door
tel terug
tel terug
op een rij zetten
één
twee
drie
vier
vijf
zes
zeven
acht
negen
tien
alleen
met z'n tweeën
met z'n drieën
allebei/beide
alle drie
allemaal
alles
samen
terug
Op straat
home
• het huis
de fabriek
de weg
de tuin
• wonen
rijden
het appartement
de moskee
• het bos
de speeltuin
leven
spelen
• de school
het restaurant het veld
het dorp
zijn
• de winkel
de straat
het park
de stad
zien
• de kerk
het plein
de wei
de berg
wandelen
• de buurt
de zee
de rivier
de beek
rondlopen
• werken
home
Taal in W.O.
Mens en
maatschappij
Natuur
Tijd
Ruimte
Techniek
M&M
Natuur
Tijd
Ruimte
Techniek
home
Tijd
terug
Dagelijkse tijd
Dag ordenen
Week ordenen
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Woorden
Woorden
Dag meten
Week plannen
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Woorden
Woorden
Dag Plannen
Historische tijd
Leeftijd
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Woorden
Woorden
Leerplandoelen
Woorden
Dag: Ordenen
home
terug
• De chronologisch geordende activiteiten van de dag associëren met de begrippen nu, (daar)voor, (daar)na.
• De chronologisch geordende activiteiten van de dag associëren met de begrippen nu, later, vroeger
j
• Delen van de dag associëren met al dan niet typische activiteiten
• Verwoorden hoe een dag (etmaal) is ingedeeld (ochtend, voormiddag, middag, namiddag, avond, nacht).
• De duur van de verschillende activiteiten van de dag vergelijken met gebruik van de termen ‘lang, kort, heel kort,
even, langer’.
• Vergelijken en associëren van zonnestanden bij aanvang van de schooltijd, middagpauze, einde schooltijd door
middel van zonnefiguurtjes.
• Ervaren en verwoorden dat niet iedereen dezelfde tijdsinvulling, dagindeling, weekinde-ling … heeft; bijv. het
daggebruik van anderen (een ouder, zus, broer …) beschrijven en dit vergelijken met eigen daggebruik.
• De verschillende activiteiten van de dag beschrijven en chronologisch ordenen met behulp van een daglijn
home
Woordenlijst: dag ordenen
De dag
de dag
de halve dag
de ochtend
de voormiddag
de middag
de namiddag
de avond
de nacht
vandaag
morgen
Tijdsbegrippen
nu, straks, meteen, onmiddellijk, direct, bijna tijd,
dadelijk, even…, binnenkort, een tijdje, eventjes, nooit,
altijd, steeds, soms, af en toe, dikwijls, op tijd, later, te
laat, later dan, vroeg, vroeger, te vroeg, vroeger dan,
te lang, te kort, duurt even lang, eerder, eerst, dan,
daarna, na, nog eens, daarvoor, voor, (het) begin, (het)
eind(e)
Mijn dag in de klas
de juf, de meester, het kind, de jongen, het meisje, de kleuter, de
afspraak, de (lievelings)pop, de knuffel/de beer, het boek, het spel(letje),
de boekentas, het blok, de doos, klaar
de speeltijd, het (keuze)bord, kaartje(s), naar huis, de klok, de wijzer, het
uur, de kalender, de daglijn
aan de beurt, één voor één, om de beurt, samen, allemaal
gisteren
overdag
's nachts
's morgens
alweer, tegelijk, om (tijdstip), onder/tijdens, al, vanaf,
totdat, voordat, nadat, voortaan, voorbij, op tijd,
ineens, plots(eling), vlug, snel, gauw, opeens,
tussendoor, ondertussen, ooit, juist (net), daarnet,
pas, terwijl, eindelijk
de klas, de gang, de kapstok, de jas, de stoel, de bank, de tafel, de kast,
het rek, de muur, het raam, de deur, de hoek, de kring/zithoek, de mat,
de zandtafel, de wasbak (lavabo), de plaats
's middags
's avonds
vanmorgen
vanavond
Handelingen en werkwoorden
beginnen
wachten
naar huis gaan
weten
proberen
opruimen
stoppen
meedoen
drinken
duren
komen
eten
zoeken
lezen
komen
kiezen
zitten
rusten
willen
spelen
kunnen
verder doen
praten
leren
plassen/pipi doen
tonen
Mijn dag op school
de speelplaats, de bel, de poort, de rij, de hal, de trap, de turnzaal, de speelzaal,
het toilet/de WC, de bank, het gras, de zandbak , de refter/eetzaal
de school, de kleuterschool, de lagere school, het bureau van de directeur
terug
home
Dag: Meten
terug
• De duur van activiteiten met behulp van een meetinstrument (zandloper, de loop van
de wijzers van een echte klok zonder kloklezen …) meten en deze vergelijken door
gebruik te maken van de termen lang, kort, langer, korter, langst, kortst.
• Aangeven dat de tijd op verschillende manieren kan worden gemeten: met behulp van
zandloper, minutenteller, analoge klok, digitale klok, chronometer
• Een beperkt aantal wijzerstanden/digitale aanduidingen associëren met relevante,
dagelijks terugkerende momenten van de dag
home
Woordenlijst: dag meten
terug
De tijd meten
de tijd
Tijdsbegrippen
nu, straks, meteen, onmiddellijk, direct,
bijna tijd, dadelijk, even…, binnenkort, een
tijdje, eventjes, nooit, altijd, steeds, soms,
af en toe, dikwijls, op tijd, later, te laat,
later dan, vroeg, vroeger, te vroeg, vroeger
dan, te lang, te kort, duurt even lang,
eerder, eerst, dan, daarna, na, nog eens,
daarvoor, voor, (het) begin, (het) eind(e)
duren
het uur
de dag
de kalender
de klok
het horloge
de wekker
de wijzer
een moment
de zon
de maan
de ster
slapen
dromen
alweer, tegelijk, om (tijdstip),
onder/tijdens, al, vanaf, totdat, voordat,
nadat, voortaan, voorbij, op tijd, ineens,
plots(eling), vlug, snel, gauw, opeens,
tussendoor, ondertussen, ooit, juist (net),
daarnet, pas, terwijl, eindelijk
wakker
opstaan
beginnen
stoppen
tonen
wijzen
licht
donker
de dag
de nacht
Dag: plannen
home
j
j
terug
• Een eenvoudig visueel voorgesteld plan zelfstandig uitvoeren
• Terugblikken op minstens twee voorbije activiteiten door deze in de juiste volgorde
te rangschikken en te verwoorden.
• Minstens twee opeenvolgende activiteiten plannen (zelfstandig werk, contractwerk
…).
home
Woordenlijst: dag plannen
terug
Handelingen en werkwoorden
plannen
rusten
eten
beginnen
wachten
drinken
weten
proberen
praten
de ochtend, de voormiddag, de middag,
de namiddag
stoppen
meedoen
leren
de namiddag, de avond, de nacht, de
dag, overdag, 's nachts
duren
tekenen
komen
zoeken
lezen
kunnen
kiezen
zitten
willen
spelen
verder doen
opruimen
Delen van de dag
's avonds, 's morgens,'s middags,
plassen/pipi doen
tonen
Tijdsbegrippen
nu, straks, meteen, onmiddellijk, direct, bijna tijd, dadelijk, even…,
binnenkort, een tijdje, eventjes, nooit, altijd, steeds, soms, af en toe,
dikwijls, op tijd, later, te laat, later dan, vroeg, vroeger, te vroeg, vroeger
dan, te lang, te kort, duurt even lang, eerder, eerst, dan, daarna, na, nog
eens, daarvoor, voor, (het) begin, (het) eind(e)
alweer, tegelijk, om (tijdstip), onder/tijdens, al, vanaf, totdat, voordat,
nadat, voortaan, voorbij, op tijd, ineens, plots(eling), vlug, snel, gauw,
opeens, tussendoor, ondertussen, ooit, juist (net), daarnet, pas, terwijl,
eindelijk
wijzen
Mijn dag in de klas
de juf, de meester, het kind, de jongen, het meisje, de kleuter, de
afspraak, de (lievelings)pop, de knuffel/de beer, het boek, het
spel(letje), de boekentas, het blok, de doos, klaar
Mijn dag op school
de speeltijd, het (keuze)bord, kaartje(s), naar huis, de klok, de
wijzer, het uur, de kalender, de daglijn
de speelplaats, de bel, de poort, de rij, de hal, de trap, de turnzaal, de
speelzaal, het toilet/de WC, de bank, het gras, de zandbak , de
refter/eetzaal
aan de beurt, één voor één, om de beurt, samen, allemaal
de klas, de gang, de kapstok, de jas, de stoel, de bank, de tafel, de
kast, het rek, de muur, het raam, de deur, de hoek, de
kring/zithoek, de mat, de zandtafel, de wasbak (lavabo), de plaats
de school, de kleuterschool, de lagere school, het bureau van de
directeur
Week: ordenen
home
j
• De dagen van de week benoemen
• Onderscheiden, identificeren en vergelijken van de verschillende dagen van de week a.d.h.v. specifieke
kenmerken (zwemdag = dinsdag) met behulp van een weeklijn.
• De chronologisch geordende dagen van de week associëren met de begrippen: vandaag, morgen,gisteren
overmorgen, eergisteren.
• De onderlinge volgorde weergeven: na zondag komt maandag, voor dinsdag komt maandag … en gebruik
maken van de termen nu, daarvoor, daarna, later en vroeger.
• Gebeurtenissen, ontwikkelingen en personen ordenen op een weeklijn
• Tellend met de tijd omgaan, zoals: nog 2 nachten slapen en dan …
j
• Vaardig en functioneel omgaan met een gevarieerd aanbod aan kalenders (verschillende soorten
weekkalenders).
terug
home
Woordenlijst: week ordenen
terug
Dagen van de week
maandag
dinsdagmorgen
de dag
dinsdag
woensdagnamiddag
de week
woensdag
zondagavond
het weekend
donderdag
vrijdag
zaterdag
zondag
gisteren, vandaag, morgen
eergisteren, overmorgen
het begin, het einde,
volgend, vorig
Week: plannen
home
j
j
terug
• Een eenvoudig visueel voorgesteld plan zelfstandig uitvoeren
• Terugblikken op minstens twee voorbije activiteiten door deze in de juiste volgorde te
rangschikken en te verwoorden
• Minstens twee opeenvolgende activiteiten plannen (zelfstandig werk, contractwerk …).
home
Woordenlijst: week plannen
terug
Tijdsbegrippen
eerst, dan, daarna, daarvoor, tenslotte
vroeg, vroeger, eerder
even, een tijdje
het begin, het einde
deze week, volgende week, vorige week
nog ... keer slapen
op tijd, laat, later, te laat, later dan …,te vroeg,
vroeger dan …,
toen, (lang) geleden
binnenkort
Dagen van de week
maandag
dinsdagmorgen
de dag
dinsdag
woensdagnamiddag
de week
woensdag
zondagavond
het weekend
donderdag
vrijdag
zaterdag
zondag
Leeftijd
home
j
• Hun eigen leeftijd zeggen.
terug
home
Woordenlijst: leeftijd
terug
nul
één
twee
jarig zijn
verjaren
verjaardag
ik ben... jaar
drie
vier
vijf
zes
home
Historische tijd
terug
• Eigen ervaringen situeren op een levenslijn, waarbij de chronologie gerespecteerd wordt.
home
terug
terug
Woordenlijst: historische tijd
het jaar
vroeger, later, eerder, nu
laat, later, laatst
voor, voordat, na, nadat
eerst, dan, daarna,
daarvoor
oud, ouder, jong,
jonger
het begin
lang geleden, toen
duren
voorbij
voortaan
Museum van mezelf
mama
de tand
papa
naar school
de baby
de peuter
de zus
de kleuter
de broer
praten
de doos
babbelen
de (het) tut(je)/de fopspeen
stappen
de geboortekaart
kruipen
de verjaardagskaart
zitten
het schoentje
het museum
de fruitpap
de foto
home
Mens en maatschappij
Ik en de
anderen
Zelfbewustzijn en
weerbaarheid
Leerplandoelen
Woorden
Empathie en zorg
voor elkaar
Leerplandoelen
Woorden
Conflicthantering
Leerplandoelen
Woorden
Ik en de
groep
Participatie,
democratie en
samenwerking
Ik en de samenleving
Talenten
Leerplandoelen
Woorden
Leerplandoelen
Woorden
Regels en
afspraken
Leerplandoelen
Woorden
Rechten en
plichten
Omgaan
met
gelijkenissen
en verschillen
Ik als
consument
Ik en de
media
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Woorden
Woorden
Leerplandoelen
Woorden
Arbeid, vrije tijd
en studiekeuze
Leerplandoelen
Woorden
Gezin en familie
Leerplandoelen
Woorden
Migratie
Leerplandoelen
Woorden
Ongelijke
verdeling van
welvaart
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Woorden
Woorden
terug
Zelfbewustzijn en weerbaarheid
home
j
terug
• voor zichzelf opkomen door signalen te geven die voor anderen
begrijpbaar en aanvaardbaar zijn
• In concrete situaties voldoende zelfvertrouwen in eigen mogelijkheden
tonen
Woordenlijst: zelfbewustzijn en
weerbaarheid
home
Groeten
Afscheid
Welkom
dag
terug
opendoen
dag
straks
terug
kom binnen
laat
naar huis
hallo
wuiven
de hand geven
goedemiddag
tot ziens
heten
gaan
brengen
goedemorgen
de naam
halen
komen
tot straks
de kus/het kusje
meegaan
weg
welterusten
slaapwel
Personen
Handelingen
helpen
brengen
de juf
ik
je/jij
Begrippen
komen
halen
de meester
mij
jou
de eerste
werken
wuiven
de moeder
mijn
jouw
aan de beurt
kunnen
meegaan
mama/ma
hij
zij/ze
één voor één
gaan
haar/hem
haar/zijn
om de beurt
weten
de vader
papa
we/wij
jullie
samen
die/dat
ons/onze
hun
alleen
zijn
last hebben van
Empathie en zorgen voor elkaar
home
j
terug
• gevoelens als bang, blij, boos of verdrietig zijn bij zichzelf onderkennen en die op een eenvoudige wijze uitdrukken
• Gevoelens van bang, blij, boos en verdrietig zijn bij anderen herkennen, dat gevoel verwoorden en meeleven in dit gevoel.
• In een eenvoudige taal een recent gebeurde situatie waarbij zij betrokken waren in dialoog met een volwassene,
beschrijven en vertellen hoe zij zich daarbij voelden
• Tonen in hun omgang met anderen een gevoeligheid voor de behoeften van de ander
• Met eigen woorden aangeven dat mensen eenzelfde situatie op een verschillende wijze kunnen ervaren en er verschillend
kunnen op reageren.
• Tonen dat ze kunnen omgaan met uitgestelde aandacht.
• Tonen in hun omgang met anderen respect en waardering
• Tonen in de dagelijkse omgang dat ze solidariteit en zorg opbrengen voor iemand anders
home
Woordenlijst: empathie en zorgen
terug
voor elkaar
Gevoelens
Empathie en zorgen voor elkaar
zich... voelen, genieten, schrikken, lachen, zich schamen, zich vervelen
(iemand) missen, helpen, zorgen voor, willen, last hebben van, spijt hebben
van, wenen, huilen, verdriet hebben, troosten, pech hebben/geluk hebben,
houden van
blij
vrolijk
nieuwsgierig
woedend
alleen
bang
gelukkig
moe
kwaad
eenzaam
boos
tevreden
ongerust
verliefd
bezorgd
eerlijk
droevig
lief
verdrietig
(on)gelukkig
verbaasd
beschaamd
dank u (wel), alstublieft, goed zo!
zenuwachtig/nerveus
(on)rustig
ja/jazeker, nee, voor/met elkaar, alleen, samen
op zijn gemak
kalm
in de war
(in) paniek
Verdriet hebben
de traan
op schoot
troosten
zakdoek
Handelingen
verdrietig
zuchten
zich schamen
willen
doen alsof
triestig/droevig
schrikken
van plan zijn
beleefd zijn
zorgen voor
huilen
geloven
verstoppen
komen
troosten
wenen
ongelukkig
lachen
(weg) gaan
mislukken
helpen
gelukkig
in de war
hopen
vervelen
missen
pech hebben
geluk hebben
(iemand) missen
Conflicthantering
home
j
• met eigen woorden uitleggen wat ruzie, pijn doen, geweld … betekenen
• In een eenvoudige taal een recent gebeurd conflict waarbij zij betrokken waren in
dialoog met een volwassene, beschrijven en vertellen hoe zij zich daarbij voelden
• Het verschil aangeven tussen geweldloze en gewelddadige oplossingen voor
conflicten
terug
Woordenlijst: conflicthantering
home
terug
Handelingen
omgaan met elkaar
de ruzie
stout
de mop/grap
slecht
pijn
de knuffel
met opzet
goed
nee
ok
de kus/het kusje ja
het is genoeg
lief
van (bezit)
niet lief
akkoord
de vriend(in)
klaar
stiekem
wacht even
per ongeluk
dat mag niet
geduld
bijten
slaan
Ruzie
duwen
de baas spelen
ruzie
trekken
verklappen
pijn doen
vechten
storen
plagen
weglopen
spuwen
foppen
roepen
knijpen
afpakken
storen
zeuren
liegen
klikken/overdragen
stelen
uitlachen
uitpraten
nemen
verwennen
vechten
spijt hebben
goed - fout
lief-stout
flink
Problemen oplossen
Personen
aankijken
kijken
de klas
iedereen
mama
hij/hem/zijn
stoppen
tegenhouden
de speelplaats
iemand
papa
zij/ze/haar
zwijgen
uitpraten
de gang
elkaar
de meester
wij/ons
goed maken
luisteren
de hoek
zelf
de juf
jullie/hen/hun
handen geven
spijt hebben
niet doen
het meisje
het kind
die/dat
gelijk hebben
helpen
ruilen
de jongen
de volwassene
teruggeven
terugbrengen
(samen)spelen
de mevrouw
ik/mij/mijn
knuffelen
nemen
geven
de meneer
jij/je/jou/jouw
home
Participatie, Democratie en
terug
samenwerking
• Een taak binnen de groep op een verantwoordelijke wijze oppakken
• Samenwerken met anderen in de groep, zonder onderscheid van sociale
achtergrond, geslacht of etnische origine
home
Woordenlijst: participatie,
terug
democratie en samenwerking
Handelingen
meedoen
zwijgen
vinger opsteken
Samenwerking
opletten
aan de beurt
één voor één
luisteren
willen
om de beurt
iemand
opletten
meegaan
samen
alleen
in de rij staan
wachten
allemaal
iedereen
samen spelen
helpen
straffen
moeten
(met) elkaar
opgelet
zelf
gezellig
mogen
Afspraken
dat mag niet
dat mag wel
luister eens
goed zo!
kijk eens hier
let op
niet doen
dat is goed/flink
Personen
iedereen
mama
hij/hem/zijn
iemand
papa
zij/ze/haar
ja
elkaar
de meester
wij/ons
de school
nee
zelf
de juf
jullie/hen/hun
de speelplaats
goed
het meisje
het kind
die/dat
de refter
de fout
de jongen
de (oude/grote) mensen
de gang
de straf
de mevrouw
ik/mij/mijn
de meneer
jij/je/jou/jouw
de afspraak
de rij
de klas
het toilet/de WC
Regels en afspraken
home
j
terug
• begrijpbare en uitvoerbare instructies van de leraar uitvoeren
• In concrete situaties met de hulp van een volwassene afspraken maken
• Met eigen voorbeelden illustreren dat er school- en klasregels nodig zijn en dat er ook in de samenleving regels
zijn.
• Omgangsvormen, leefregels en afspraken die van belang zijn voor het samenleven in een groep verwoorden.
• De klasregels en de schoolregels die voor hen van toepassing zijn opsommen.
• Aangeven dat er binnen de eigen groep afspraken nodig zijn
• Afspraken maken over aspecten van het werk of het samenleven in de groep en deze vastleggen in pictogrammen
of tekst.
• Met hulp van de leraar gemaakte afspraken in een groep evalueren en zo nodig verfijnen of bijstellen
Woordenlijst: regels en afspraken
home
Handelingen
doen
niet doen
maken
gaan
vinden
nemen
mogen
willen
niet mogen
straffen
moeten
opruimen
terug
Afspraken
de regel
ja
de klas
het toilet/de WC
de afspraak
nee
de school
de rij
verboden
niet goed
de speelplaats
de gang
mag wel
goed zo
de refter
de poort
mag niet
de straf
In de refter
In de klas
de klas
dat mag wel
de meester
zitten
dat mag niet
de juf
de speelplaats
de kring/zithoek
één voor één
de jongen
vinger opsteken
afspraak
om de beurt
Op de speelplaats
de refter
de vork
roepen
de rij
het mes
ruzie maken
duwen
eten
de lepel
het meisje
samen spelen
de gang
drinken
de stoel
stil zijn
het kind
de bel
de kapstok
roepen
de tafel
aan de beurt
roepen
samen
de rij
de jas
zitten
beleefd
naar elkaar luisteren
lopen
flink
vechten
het bord
netjes
de stoel
de tafel
winnen
verliezen
handen wassen koud
de hoek
rustig
warm
home
Rechten en plichten
terug
• Bij een activiteit of een spel in een kleine groep, controleren of de anderen zich
aan de regels houden.
• Voorbeelden geven van mensen die waken over het naleven van regels.
Woordenlijst: rechten en plichten
home
terug
Op straat
Begrippen
Handelingen en werkwoorden
de politie
de agent
uitkijken
wachten
mag wel
ja
moeten
kunnen
het verkeer
oversteken
mag niet
nee
niet moeten
niet kunnen
om de beurt
niet goed
mogen
willen
het verkeerslicht ik
aan de beurt
goed zo!
niet mogen
niet willen
voorzichtig
verboden
één voor één
samen
doen
spelen
de gordel
mag wel
wachten
niet doen
afspreken
vlug/snel
mag niet
de auto/wagen het zebrapad
de fiets
het voetpad/de stoep
In huis
Op school
thuis
gevaarlijk
braaf
de school
de kring
mama
de afspraak
flink
de speelplaats
de hoek
papa
mag wel
luisteren
de gang
spelen
de broer
mag niet
de straf
de poort
de klas
de zus
ja
de kus
het spelletje
het kind
ik
nee
de knuffel
juist/goed-fout
afspreken
stout
voorzichtig
samen
luisteren
Talenten
home
j
j
• Opsommen welke activiteiten en klastaken ze graag en niet zo
graag doen en die waarderend vergelijken met klasgenoten.
• Waardering uitdrukken voor wat klasgenoten goed kunnen.
terug
home
Woordenlijst: talenten
graag doen,
niet graag doen,
iets goed
kunnen, iets niet
goed kunnen
leuk, niet leuk,
saai, fijn, plezant
willen, kunnen
terug
Arbeid, vrije tijd en studiekeuze
home
j
• op een eenvoudige wijze beroepen en bezigheden van volwassenen die
ze kennen beschrijven
j
• Waardering uitdrukken en respect tonen voor het werk van mensen uit
hun omgeving
terug
Woorden
terug
Op reis
Woorden
In de vrije tijd
Beroepen en werken
Woorden
Feest vieren
Woordenlijst: arbeid, vrije tijd en
studiekeuze
home
Woorden
home
Woordenlijst: Beroepen en werken
Beroepen
de chauffeur
de kapper
de dokter
de muzikant/zanger
de directeur
de politieagent
de postbode
de bakker
de brandweerman
de schilder
de juf
de verpleegster
de kok
de meester
de tandarts
de poetsvrouw
de baas
de fotograaf
de soldaat
de metser
de presentator
de slager
de journalist
de tuinman
boer/boerin
de verpleger/verpleegster
De politie
de politieagent
de pet
de politieauto
de gevangenis
het geweer
de dief
het verkeer
de winkeljuffrouw/winkelier
De brandweer
de brandweerman
de helm
blussen
De dokter
de dokter
de verpleegster
de brandweerauto
redden
de dokterstas
de koorts
in brand staan
het touw
het ziekenhuis
ziek
de ladder
het zwaailicht
de ziekenwagen pijn
de (brandweer)slang
terug
home
Woordenlijst: Feest vieren
terug
De verjaardag
de verjaardag
(uit)blazen
jarig
het pakje/het cadeau
het feest(je)
uitpakken/inpakken
vieren
krijgen
de kroon
de verrassing
versieren
bedankt
de versiering
uitdelen
de slinger
de taart
de ballon
de slagroom
aansteken
de (het) kaars(je)
de vriend(in)
Feest vieren
feest vieren
de clown
bellen blazen
de vlag
geluk wensen
een feest geven dansen
de uitnodiging
de kaart
de film
trakteren
de brief
fijn
de lichtjes
plezant
het toneel
opblijven
Feesten
de feestdag
carnaval
Sinterklaas
het Offerfeest
Kerstmis
Nieuwjaar
Pasen
vaderdag
het Suikerfeest
moederdag
de Ramadan
het grootoudersfeest
het schoolfeest
in de handen klappen
het circus
Woordenlijst: In de vrije tijd
home
terug
Spelen
het spel(letje)/het speelgoed, de schommel, de glijbaan, de vorpmpjes, de schep, de fiets, de step, de bal, het
springtouw, de boom
de (lievelings)pop, de knuffel/de beer, het poppenhuis, de poppenkast, de wieg, de kinderwagen, het boek, de bak, het
bed, de toren, verstooppertje, de winkel, de kassa, het geld, de puzzel, het kasteel, de auto, het blok/de blokken, de TV,
de verkleedkoffer, het liedje, de muziek
Plaatsen
Handelingen
de speelplaats
de kermis
Zwemmen
spelen
fietsen
tekenen
het park
het circus
het zwembad
de handdoek
glijden
springen
rijden
de tuin
de bioscoop
zwemmen
de rand/kant
zwemmen
voetballen
bouwen
het bos
de speeltuin
het badpak
diep/ondiep
zich verstoppen opruimen
zoeken
de zandbak
het speelplein
de bikini
het water
TV kijken
vinden
kopen
het theater
het museum
de zwembroek
drijven
betalen
zingen
dansen
knutselen
toneel spelen
bellen blazen
home
Woordenlijst: op reis
terug
Handelingen
Vervoermiddelen
rijden
aankomen
meekomen
de fiets
fietsen
vertrekken
meegaan
de straat
de vijver
de auto/wagen
sturen
naartoe gaan
meerijden
de lucht
het bos
de trein
vliegen
wegbrengen
skiën
de berg
de rivier
de bus
stil zitten
wandelen
de zee
het land
het vliegtuig
instappen
spelen
de wereld
het strand
de boot
uitstappen
zwemmen
het station
varen
inpakken
Allerlei op reis
Op vakantie
warm
koud
ver
dichtbij
de schoolreis
de rugzak
de vakantie
de koffer
op reis
de zonnebril
waar
het hotel
het fototoestel
waarheen
de tent
het pakje/cadeautje
naartoe
de camping
de kaart (post)
het huis(je)
logeren
Gezin en familie
home
j
• opsommen wie er allemaal bij hen thuis woont en uitleggen dat die huisgenoten
samen een gezin vormen
• Bekende soorten gezinnen, grote gezinnen, kleine gezinnen, één-oudergezinnen,
inwonende mensen, 2 mama’s, 2 papa’s, gezinnen met adoptiekinderen …
inventariseren
terug
home
Woordenlijst: gezin en familie
terug
Familie
Handelingen/werkwoorden
wonen
blijven
de naam
dood
leven
zijn
worden
veranderen
trouwen
scheiden/gescheiden
de moeder
de oom
de vader
de tante
mama
de neef
papa
de nicht
de broer
de zoon
de zus
de dochter
de oma
de tweeling
de opa
de ouders
de grootvader
de grootouders
de grootmoeder het kleinkind
de familie
Andere personen
de mens
de vriend(in)
de baby
de buren
het kind
de meneer
de jongen
de mevrouw
het meisje
de man
de vrouw
de volwassene
home
Omgaan met gelijkenissen en
terug
verschillen
• In concrete situaties verschillende manieren van omgaan met elkaar herkennen en
erover praten.
• Gelijkenissen en verschilpunten m.b.t. levenswijze tussen henzelf en mensen uit een
andere cultuur verwoorden.
• Verwoorden gevoelens bij eigen ervaringen m.b.t. waardering van anders-zijn,
afwijzing en uitsluiting
home
Woordenlijst: omgaan met
terug
gelijkenissen en verschillen
Verschillen
groot - klein
anders
dik - dun
doof
hetzelfde
donker - licht
blind
het verschil
rijk - arm
de rolstoel
het meisje - de jongen
oud - jong
de huidskleur
de hoofddoek
de bril
kaal
home
Migratie
terug
• Met eigen woorden uitleggen wat verhuizen is (ook naar een ander land).
• Positieve (bijv. een nieuw huis, een nieuwe job …) en negatieve redenen (bijv.
onveilige omgeving …) opsommen waarom mensen verhuizen.
• Met eigen voorbeelden illustreren dat leven in een nieuwe woonomgeving
niet altijd gemakkelijk is (andere gewoontes, andere taal, andere mensen …).
home
Woordenlijst: migratie
verhuizen
wonen
weggaan
komen
ergens anders
nieuw
het appartement
het dorp
de stad
het land
het huis
de verhuiswagen
het adres
terug
home
Ongelijke verdeling van de
welvaart
• Verschillen en overeenkomsten tussen eigen leefwijze en
leefwijze van mensen in ontwikkelingslanden verwoorden.
• Zich inleven in de leefwereld van leeftijdsgenoten in
ontwikkelingslanden.
terug
home
Woordenlijst: ongelijke verdeling
terug
van de welvaart
wonen
arm - rijk
de jongen - het meisje
spelen
eten
werken
anders
hetzelfde
Geld
home
j
terug
• in concrete situaties het verschil aangeven tussen delen, ruilen, geven , krijgen ,
lenen, kopen en verkopen
• Uitleggen waar geld vandaan komt (werken) en waar geld heen gaat (uitgeven,
sparen)
home
Woordenlijst: geld
terug
Handelingen
Geld
betalen
nemen
het geld
verdelen
kopen
de euro
ruilen
verkopen
(terug) geven
wegen
krijgen
tellen
de bankkaart
de portemonnee
de portefeuille
één
twee
drie
vier
vijf
geld afhalen
boodschappen doen/winkelen
Wiskundige begrippen
tellen
meer
duur
hoeveel?
hoeveel meer? hoeveel minder?
allebei/beide
alletwee
te veel
alles
allemaal
te weinig
zoveel
weinig
goedkoop
minder
veel
prijs
een beetje
evenveel
wegen
leeg
vol
de weegschaal
een paar
heel (erg)
nog
het getal
Naar de winkel
de winkel
de kassa
de supermarkt
de winkelkar
de winkelier
de tas
de winkeljuffrouw
het rek
de bank
de rekening
de prijs
home
Media-educatie
terug
• Het onderscheid verwoorden tussen fictie en non-fictie in media
home
Woordenlijst: media-educatie
terug
Media
de TV
het fototoestel
de radio
de camera
de computer
de CD
de tablet
de DVD
de spelcomputer
de GSM
de e-mail
de smartphone
het computerspelletje
de SMS/het bericht
Beroepen
de acteur
de presentator
de journalist
de fotograaf
echt - niet echt
alsof
Handelingen
de film
de bioscoop
toneel spelen
de tekenfilm
het theater
optreden
de poppenkast de reclame
kijken
het toneel
foppen
doen alsof
home
Ruimte
Lichaamsoriëntatie
Oriëntatie in de ruimte
Ruimtebeleving
Leerplandoelen
In de vertrouwde
omgeving
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Woorden
Woorden
In de klas
Leerplandoelen
Woorden
terug
Woorden
In de school
Windstreken
Topografische
kennis en
landschappen
Te voet, met de wagen,
met de fiets
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Woorden
Pictogrammen
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Woorden
Woorden
Verkeer
Woorden
Leerplandoelen
Woorden
Veilig in de
schoolomgeving
Leerplandoelen
Woorden
Lichaamsoriëntatie
home
j
j
j
j
j
j
terug
• Uitgebeelde lichaamshoudingen en bewegingen nabootsen
• Beschreven lichaamshoudingen en bewegingen uitvoeren
• Lichaamshoudingen en bewegingen benoemen.
• De belangrijkste lichaamsdelen aanwijzen en benoemen
• Een menselijke figuur tekenen met de belangrijkste lichaamsdelen op de juiste plaats (hoofd, romp, benen, armen, oren,
ogen, neus en mond).
• Inschatten hoeveel ruimte hun eigen lichaam inneemt (bijv. kledingstukken passen).
• Bij eenhandige taken een duidelijke voorkeur tonen voor de linker- of rechterhand
• Hun voorkeurhand tonen, wanneer er expliciet naar gevraagd wordt
• De begrippen links en rechts in de juiste context gebruiken
home
Woordenlijst: lichaamsoriëntatie
Handelingen
(stil)staan
stoppen
zitten
liggen
lopen
spelen
kruipen
stappen
springen
huppelen
vallen
stampen
wijzen
beginnen
(zich) stoten
opheffen
rollen
gooien
doorgaan
neerleggen
neerzetten
de lichaamsdelen
het hoofd
de nek
de borst
de hals
de buik
het lijf
klaar
de rug
het gezicht
de bil
stop
de wang
de schouder
de kin
fout
de arm
de mond
het been
goed
de lip
de hand
de tand
prima
de duim
de neus
de knie
knap
het oor
de voet
het oog
goed zo
de teen
de poep
de penis
de vinger
de vagina
Ruimtebegrippen
voor, achter, ervoor, erachter, vooraan, achteraan, de voorkant, de achterkant, de voorste, de achterste
onder, boven, eronder, erboven, onderaan, bovenaan, de onderkant, de bovenkant, onderste, bovenste
voorzijde, achterzijde, bovenzijde, onderzijde
tegen, tegenaan, tegenover
op, in, uit, naast,(in het) midden, tussen
links, rechts, de linkerkant, de rechterkant
ver, dicht, te ver, te dicht, veraf, dichtbij, verderaf, dichterbij, het dichtst, het verst
binnen, buiten
terug
Ruimtebeleving in de werkelijke
home
terug
ruimte
j
• Ruimtebegrippen gebruiken om relaties te duiden tussen zichzelf en elementen in de werkelijke ruimte (bijv. ik zit
tussen Joke en Stan, Joke zit links van mij …).
j
• Ruimtebegrippen gebruiken om relaties te duiden tussen elementen in de werkelijke ruimte (bijv. wie zit achter
Joke en voor Stan? Wie zit links van de juf? …).
j
• Mits aanwijzingen (bijv. getekende silhouetten, foto’s, symbolen, verbale instructies …) orde brengen in een
beperkte ruimte zoals hun tafel, de speelhoek, de klas …
j
• Een ruimte inrichten in functie van hun spel (bijv. plaats maken om een vloerpuzzel te leggen) en suggesties geven
voor het (her)inrichten van een speelhoek (bijv. de winkelhoek wordt een dokterspraktijk).
• Orde houden en brengen in een beperkte ruimte (bijv. de speelhoek; hun bank ordelijk houden …);
• Orde houden en brengen in de klas (bijv. de klas opruimen, turntoestellen terug op de afgesproken plaats zetten …)
• Suggesties geven voor het (her)inrichten vande klas (bijv. de klasinrichting wijzigen, de stoelen schikken rond een tafel …)
Woordenlijst: ruimtebeleving in
home
terug
de werkelijke ruimte
Personen
Handelingen
de school
de juf
liggen
staan
de meester
de speelplaats
de boom
zitten
zijn
ik
de refter
de bank
leggen
zetten
het kind
de gang
het gras
opruimen
(op)hangen
de jongen
wegdoen
vegen
het meisje
terugzetten
nemen
de vriend(in)
de turnzaal
In de klas
de kleuter
Ruimtebegrippen
voor, achter, ervoor, erachter, vooraan, achteraan, de voorkant, de achterkant, de voorste, de
achterste
onder, boven, eronder, erboven, onderaan, bovenaan, de onderkant, de bovenkant, onderste,
bovenste
voorzijde, achterzijde, bovenzijde, onderzijde
tegen, tegenaan, tegenover
op, in, uit, naast,(in het) midden, tussen
links, rechts, de linkerkant, de rechterkant
ver, dicht, te ver, te dicht, veraf, dichtbij, verderaf, dichterbij, het dichtst, het verst
binnen, buiten
In huis
Oriënteren in de klas
home
j
j
j
j
j
• Zelfstandig hun weg vinden in een vertrouwde omgeving.
• De werkelijke ruimte vrij verkennen en terugkeren naar een afgesproken, vooraf verkende
plaats
• Vanuit hun standpunt de richting naar een bepaalde locatie aanwijzen
• Een beschreven route afleggen
• Aan elkaar een route beschrijven
j
• Zelf een route zinvol uitstippelen en afleggen (bijv. zonder omweg, rekening houdend met
hindernissen …)
j
• Mentaal een standpunt innemen (bijv. op basis van een foto de locatie en kijkrichting van de
fotograaf achterhalen, wat zie je als je thuis uit het raam kijkt …)
terug
home
Woordenlijst: oriëntatie in de klas
Ruimtebegrippen
Richting / de weg
overal, ergens, nergens, omhoog, omlaag,
beneden, boven, bovenop, vooruit, achteruit,
rechtdoor, bij, erbij, eraan, andersom, opzij,
in het rond, ondersteboven, hier, daar, ver
weg
klaar
stop
fout
goed
prima
de uitgang, de ingang, de plek, (de) kant
knap
goed zo
waarheen?, waar naartoe?, waar?, naar,
langs, tot, vlakbij, schuin, over
voor, achter, ervoor, erachter, vooraan, achteraan, de
voorkant, de achterkant, de voorste, de achterste
onder, boven, eronder, erboven, onderaan, bovenaan, de
onderkant, de bovenkant, onderste, bovenste
voorzijde, achterzijde, bovenzijde, onderzijde
tegen, tegenaan, tegenover
op, in, uit, naast,(in het) midden, tussen
links, rechts, de linkerkant, de rechterkant
ver, dicht, te ver, te dicht, veraf, dichtbij, verderaf,
dichterbij, het dichtst, het verst
binnen, buiten
Handelingen
De klas
zitten
beginnen
komen
tonen
de klas
het raam
rusten
wachten
zoeken
ophangen
de gang
de deur
vinger opsteken
naar huis gaan
lezen
stil zijn
weten
kiezen
de kapstok
de hoek
zwijgen
proberen
willen
de jas
de kring/zithoek
roepen
stoppen
kunnen
de stoel
de mat
naar elkaar luisteren
meedoen
verder doen
de bank
de zandtafel
lopen
drinken
praten
de tafel
de wasbak (lavabo)
opruimen
eten
leren
het rek
de plaats
spelen
duren
plassen/pipi doen
de muur
terug
home
In de school
• De werkelijke ruimte vrij verkennen en terugkeren naar een afgesproken, vooraf verkende plaats
• Vanuit hun standpunt de richting naar een bepaalde locatie aanwijzen
• Een beschreven route afleggen
• Aan elkaar een route beschrijven
• Zelf een route zinvol uitstippelen en afleggen (bijv. zonder omweg, rekening houdend
met hindernissen …)
• Mentaal een standpunt innemen (bijv. op basis van een foto de locatie en kijkrichting van
de fotograaf achterhalen, wat zie je als je thuis uit het raam kijkt …)
terug
home
Woordenlijst: oriënteren op school
Richting / de weg
Op school
de speelplaats, de bel, de poort, de rij, de hal, de trap, de turnzaal, de
speelzaal, het toilet/de WC, de bank, het gras, de zandbak, de
refter/eetzaal
de school, de kleuterschool, de lagere school, het bureau van de
directeur
overal, ergens, nergens, omhoog, omlaag, beneden, boven,
bovenop, vooruit, achteruit, rechtdoor, bij, erbij, eraan,
andersom, opzij, in het rond, ondersteboven, hier, daar, ver
weg
de uitgang, de ingang, de plek, (de) kant
waarheen?, waar naartoe?, waar?, naar, langs, tot, vlakbij,
schuin, over
Ruimtebegrippen
Handelingen
voor, achter, ervoor, erachter, vooraan, achteraan, de voorkant, de achterkant, de
voorste, de achterste
klaar
duwen
onder, boven, eronder, erboven, onderaan, bovenaan, de onderkant, de
bovenkant, onderste, bovenste
fout
samen spelen
voorzijde, achterzijde, bovenzijde, onderzijde
goed
vechten
tegen, tegenaan, tegenover
prima
winnen
op, in, uit, naast,(in het) midden, tussen
verliezen
links, rechts, de linkerkant, de rechterkant
wachten
ver, dicht, te ver, te dicht, veraf, dichtbij, verderaf, dichterbij, het dichtst, het verst
roepen
ruzie maken
binnen, buiten
stop
knap
goed zo
terug
home
In de vertrouwde omgeving
• Zelfstandig hun weg vinden in een vertrouwde omgeving
terug
home
Woordenlijst: oriënteren in de
terug
vertrouwde omgeving
Ruimtebegrippen
klaar
in mijn buurt
in de buurt, de straat, de weg, het plein, de speeltuin, het park,
de kerk, de moskee, de winkel, het restaurant, de fabriek
het dorp, de stad, het veld, het bos, de wei, de berg, de zee, de
rivier, de beek
de stoep/het voetpad, het fietspad, het zebrapad, het
verkeersbord, het verkeerslicht, druk, gevaarlijk, rustig
stop
voor, achter, ervoor, erachter, vooraan, achteraan, de voorkant,
de achterkant, de voorste, de achterste
fout
onder, boven, eronder, erboven, onderaan, bovenaan, de
onderkant, de bovenkant, onderste, bovenste
goed
voorzijde, achterzijde, bovenzijde, onderzijde
prima
tegen, tegenaan, tegenover
knap
op, in, uit, naast,(in het) midden, tussen
goed zo
links, rechts, de linkerkant, de rechterkant
pas op
ver, dicht, te ver, te dicht, veraf, dichtbij, verderaf, dichterbij,
het dichtst, het verst
binnen, buiten
In huis
Handelingen
liggen
rijden
(stil)staan
stoppen
zitten
neerleggen
lopen
spelen
neerzetten
rennen
kruipen
doorgaan
stappen
springen
gooien
huppelen
vallen
rollen
wijzen
opheffen
beginnen
oversteken
Richting / de weg
overal, ergens, nergens, omhoog, omlaag, beneden, boven, bovenop, vooruit,
achteruit, rechtdoor, bij, erbij, eraan, andersom, opzij, in het rond,
ondersteboven, hier, daar, ver weg
de uitgang, de ingang, de plek, (de) kant
waarheen?, waar naartoe?, waar?, naar, langs, tot, vlakbij, schuin, over
home
Windstreken
• De plaats van de zon aanwijzen gedurende de dag.
terug
home
Woordenlijst: windstreken
de zon, de wind,
de wolk
hier-daar
eerst-daarnadan-nu-straks
de zon in de
ogen
de schaduw
zien
niet zien
terug
Pictogrammen
home
j
• Kennen de betekenis van de volgende pictogrammen: het toilet/de wc, de
pijl, de uitgang
terug
home
Woordenlijst: pictogrammen
het
toilet/de WC
de uitgang
de pijl
het
pictogram
terug
De maquette van de klas
home
• De maquette oriënteren (richten) op basis van herkenningspunten in
de werkelijke ruimte
• Van de werkelijke ruimte een maquette maken (schaal- en
schaalaanduidingen)
j
• De relatie leggen tussen een symbool en datgene/diegene waar het
symbool voor staat. (Legende)
terug
Woordenlijst: de maquette van de
home
klas (herkennen en lokaliseren)
Klaslokaal
de bank
Handelingen
de tafel
zitten
de kast
klein - groot
binnen - buiten
de zandtafel
de stoel
Plaatsen
de klas, de hoek, de kring,
het rek
staan
zijn
hangen
liggen
de muur
plaatsen
het raam
de deur
Ruimtebegrippen
voor, achter, ervoor, erachter, vooraan, achteraan, de voorkant, de achterkant, de voorste, de achterste
Personen
onder, boven, eronder, erboven, onderaan, bovenaan, de onderkant, de bovenkant, onderste, bovenste
de juf
voorzijde, achterzijde, bovenzijde, onderzijde
de meester
tegen, tegenaan, tegenover
het kind
op, in, uit, naast,(in het) midden, tussen
ik
links, rechts, de linkerkant, de rechterkant
ver, dicht, te ver, te dicht, veraf, dichtbij, verderaf, dichterbij, het dichtst, het verst
binnen, buiten
terug
In de verkleinde ruimte
home
j
j
j
j
j
j
j
• De voorgestelde elementen identificeren en benoemen
• Iets of iemand lokaliseren
• Aan elkaar een route beschrijven/een beschreven route aanduiden
• Zelf een zinvolle route uitstippelen
• Mentaal een standpunt innemen (bijv. Wat ziet het poppetje als het hier staat? Waar stond de fotograaf? …)
• De relatie leggen tussen een symbool en datgene/diegene waar het symbool voor staat (Legende)
• Afbeeldingen en/of miniatuurweergaven van vertrouwde plaatsen en voorwerpen herkennen. (schaal en
schaalaanduidingen)
• Aangeven dat de werkelijkheid vergroot of verkleind kan worden voorgesteld (schaal en schaalaanduidingen)
• Ruimtebegrippen gebruiken om relaties te duiden tussen elementen in verkleinde ruimtes en/of maquettes.
terug
home
Woordenlijst: oriënteren in de
terug
verkleinde ruimte
Personen
mama
papa
het kind
het huis
de garage
de broer
de zus
de oma
de opa
de mens
Plaatsbegrippen
voor, achter, ervoor, erachter, vooraan, achteraan, de voorste, de achterste, de voorkant, de achterkant, onder,
boven, eronder, erboven, onderaan, bovenaan, de onderste,de bovenste, de onderkant, de bovenkant,
in, op, uit, naast, in het midden, tussen
links, rechts, de linkerkant, de rechterkant
ver, dicht, te ver, te dicht, veraf, dichtbij, verderaf, dichterbij, het dichtst bij, het verst af
binnen - buiten
home
Het huis
terug
het huis
het gordijn
het appartement
de tafel
de brievenbus
zijn
de woonkamer
de stoel
de verwarming
staan
de slaapkamer
de trap
de deur
zitten
de badkamer
het bed
het slot
hangen
de sleutel
liggen
de keuken
wonen
de zolder
de koelkast
het raam
komen
de kelder
de gang
het dak
gaan
de garage
de kapstok
de zetel
de telefoon
de TV
de auto/wagen
plaatsen
de tuin
spelen
home
De garage
terug
de garage
het verkeerslicht
de auto/wagen
oversteken
rood
gaan
de auto's
oranje
voorzichtig
groen
parkeren
gevaarlijk
het ongeval
kijken
botsen
de bestelwagen
wachten
de straat
het voetpad/de stoep
stoppen
de weg
de vrachtwagen
rijden
de fiets
de bromfiets
botsen
Topografische kennis en
home
landschappen
j
• Aan een bekende volwassene hun naam en de gemeente waar ze wonen zeggen
• Eenvoudige landschapselementen in de eigen omgeving benoemen (bijv. weiden, bomen, woningen, straten, pleinen, bossen, fabrieken …).
• Opvallende verschillen in landschappen en omgevingen, door mensen ingericht, verwoorden (bijv. veel huizen versus weinig huizen).
• Hun adres meedelen (straat, huisnummer, gemeente/stad).
terug
home
Woordenlijst: topografische kennis
terug
en landschappen
Gebouwen
het huis, het appartement, de
hut, de school, de winkel, de
fabriek, het restaurant, de kerk,
de moskee
de straat, het
plein, de weg,
het adres
het bos, het veld, het
park, de wei, de tuin, de
speeltuin
het dorp, de stad
Handelingen
wonen
leven
zijn
wandelen
zien
rondlopen
werken
rijden
spelen
de mens, het dier, de
boom, de bloem
de berg, de zee
de rivier, de beek, de
vijver
home
In huis
terug
wonen
thuis
het huis
het appartement
het dak
de sleutel
de garage
de zolder
het raam
de tuin
de deur
de trap
het hek
het slot
de kelder
de brievenbus
de keuken
de badkamer de slaapkamer
de woonkamer
het gordijn
de telefoon
het bed
het rek
de tafel
de TV
de auto
de zetel
de verwarming
de kast
de stoel
de koelkast
de fietsen
Verkeer
home
terug
TE VOET
j
MET DE WAGEN/AUTO
•Aangeven dat zij op de stoep moeten stappen
j
•Onder begeleiding op de stoep stappen zonder
zichzelf of anderen in gevaar te brengen
j
•Aangeven dat zij moeten oversteken op een
zebrapad of bij een gemachtigd opzichter
j
j
•Aangeven dat hun plaats in de wagen het
kinderzitje of het verhoogkussen is.
•Aangeven dat iedereen in de wagen een
gordel moet dragen.
OP DE FIETS
j
• Aangeven dat het veilig is om op de
fiets steeds een valhelm te dragen.
j
• Met een loopfiets fietsen, sturen en
remmen
j
• Met een driewieler fietsen, sturen en
remmen.
j
• Aangeven dat ze beter opvallen met
een vlaggetje aan de fiets
•Onder begeleiding veilig voorbij een hindernis op
de stoep stappen
•Veilig een straat oversteken met hulp van een
gemachtigd opzichter
•Onder begeleiding veilig een straat met
verkeerslichten oversteken
•Aangeven dat het veilig is om overdag
fluorescerend materiaal te dragen.
j
•Onder toezicht met het openbaar
vervoer/schoolbus meerijden zonder
zichzelf en an-deren in gevaar te brengen.
•Aangeven dat het veiliger is om aan de
stoepkant uit de wagen te stappen
• Met de fiets uit stilstand vertrekken,
sturen en afremmen
• Aangeven dat het veilig is om overdag
fluorescerend materiaal te dragen.
Woordenlijst: te voet, met de wagen, met
de fiets
home
terug
Handelingen
Ruimtebegrippen
gaan
stoppen
stappen
niet spelen
wandelen
wachten
oversteken
uitkijken
(goed) kijken
rijden
de weg vragen
zitten
de weg wijzen
instappen
onder, boven, eronder, erboven, onderaan,
bovenaan, de onderkant, de bovenkant,
onderste, bovenste
weggaan
tonen
voorzijde, achterzijde, bovenzijde, onderzijde
uitstappen
zien
parkeren
voorbijsteken
tegen, tegenaan, tegenover
remmen
sturen
(rond)draaien
in/uitladen
links, rechts, de linkerkant, de rechterkant
fietsen
trappen
bellen
botsen
ver, dicht, te ver, te dicht, veraf, dichtbij,
verderaf, dichterbij, het dichtst, het verst
pijn doen
vallen
binnen, buiten
voor, achter, ervoor, erachter, vooraan,
achteraan, de voorkant, de achterkant, de
voorste, de achterste
Op straat
het voetpad/de stoep, het fietspad, de weg, het spoor
het verkeerslicht, rood, groen, oranje, het verkeersbord, de pijl, het
zebrapad, de straat, het plein, druk, gevaarlijk, voorzichtig, de
politie(agent), de boete, het ongeluk/ongeval, de botsing, de
overkant, de fluovest, de werken, in de buurt, rustig, onderweg
op, in, uit, naast,(in het) midden, tussen
op de fiets, te voet, met de wagen/auto, met de bus, de
vrachtwagen, de bromfiets, de vuilniswagen, de bestelwagen
richting/de weg
overal
bij
de plek
waarheen?
ergens
erbij
(de) kant
waar naartoe?
nergens
eraan
waar?
omhoog
andersom
naar
omlaag
opzij
langs
beneden
in het rond
tot
boven
ondersteboven
vlakbij
vooruit
hier
schuin
achteruit
daar
over
rechtdoor
ver weg
met de fiets
dat mag
dat mag niet
verboden
niet doen
pas op!
let op!
met de wagen
de wagen/de auto
de chauffeur
de gordel
de kinderstoel/het zitje
het stuur
de fiets
het zadel
zitten
de pedaal
rijden
de bel
sturen
de ketting
remmen
het wiel
trappen
de rem
Veilig in de schoolomgeving
home
j
• In de eigen omgeving plaatsen herkennen waar ze veilig
kunnen spelen en waar niet
• In de eigen omgeving gevaarlijke verkeerssituaties herkennen
en veilige oplossingen aangeven voor het probleem
terug
home
Woordenlijst: Veilig in de
terug
schoolomgeving
Vervoermiddelen
de bestelwagen
de fiets
de step
de vrachtwagen
de driewieler
de bromfiets
de vuilniswagen
de bus
de kraan
de trein
de tractor
de tram
de metro
de wagen/auto
de rolschaatsen
de taxi
Handelingen
rijden
wachten
de weg vragen
wandelen
oversteken
de weg wijzen
stappen
vallen
(goed) kijken
lopen
sturen
gaan
fietsen
omdraaien
spelen
bellen
instappen
zien
stoppen
uitstappen
tonen
remmen
uitkijken
Op straat
het voetpad/de stoep, het fietspad, de weg, het spoor
dat mag
het verkeerslicht, rood, groen, oranje, het verkeersbord, de pijl, het
zebrapad, de straat, het plein, druk, gevaarlijk, voorzichtig, de
politie(agent), de boete, het ongeluk/ongeval, de botsing, de
overkant, de fluovest, de werken, in de buurt, rustig, onderweg
dat mag niet
op de fiets, te voet, met de wagen/auto, met de bus, de
vrachtwagen, de bromfiets, de vuilniswagen, de bestelwagen
verboden
met de wagen
de wagen/de auto
de chauffeur
pas op!
de gordel
opgelet!
de kinderstoel/het zitje
home
Natuur
Algemene
vaardigheden
Levende
natuur
Planten
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Woorden
terug
Niet levende
natuur
Het weer
Gezondheidseducatie
Voeding
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Woorden
Woorden
Hemellichamen
Lichaamshygiëne
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Woorden
Woorden
Woorden
Dieren
Leerplandoelen
Woorden
Mensen
Leerplandoelen
Woorden
Milieueducatie
Afval sorteren
Leerplandoelen
Woorden
Natuurlijke
verschijnselen
Veiligheid
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Woorden
Woorden
Materialen
Omgaan met
ziektes, handicap
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Woorden
Woorden
Planten
home
terug
• Veel voorkomende planten en zwammen uit hun omgeving herkennen en
benoemen.
• De belangrijkste delen van planten (wortel, stam/stengel, tak, knop, loofblad/naald,
bol, knol) aanduiden, benoemen en in eigen woorden de functie ervan uitleggen.
• Planten met elkaar vergelijken op basis van minstens 1 zelfgekozen criterium.
j
• Bij planten eenvoudige verzorgingshandelingen uitvoeren en verwoorden.
• Aangeven dat planten en zwammen soms nuttig, soms gevaarlijk zijn voor de mens
(giftige planten, giftige paddenstoelen …).
home
Woordenlijst: Planten
terug
Planten
de plant(en)
de bloem
Handelingen
de stengel
zaaien
gieten
het water
de bijl
planten
de druppel
de boom
de bloempot
plukken
nat
de stam
de tuinslang
omhakken
de modder
de tak
de kuil
de wortel
de schaduw
het zaad(je)
water geven
spuiten
het blad
de paddenstoel
verzorgen
de aarde
de grond
giftig
gevaarlijk
eetbaar
de naam van enkele veel
voorkomende planten uit de
directe omgeving (bv roos)
Dieren
home
j
• Veel voorkomende dieren uit hun omgeving herkennen en benoemen (bijv. huisdieren,
vogels, boerderijdieren …).
j
• Met eigen woorden uitleggen dat de geboorte van een dier wordt voorafgegaan door
een periode van gedragen worden van de moeder of door ontwikkeling in een ei.
j
• De verschillende stadia van de ontwikkeling van dieren vanaf de bevruchting tot
volwassen dier verwoorden (bijv. ei-kuiken-kip, van ei tot vlinder …).
• Dieren met elkaar vergelijken op basis van minstens 1 zelfgekozen criterium.
• Voorbeelden geven van producten die afkomstig zijn van dieren (bijv. melk, wol, leder …).
j
• Eenvoudige verzorgingshandelingen bij dieren uitvoeren en verwoorden.
terug
home
Woordenlijst: Dieren
terug
Dieren
Producten van dieren
Huisdieren
Handelingen rond verzorgen
verzorgen
Kriebeldieren
het vlees
zorgen voor
de melk
eten geven
de wol
Tuin en park
het leder/leer
drinken geven
Dierentuin
voeren
het ei
kammen
Bos
het hok/de stal/de kooi schoonmaken
Boerderij
Ontwikkeling
het jong
het ei
het kuiken
de kip
de rups
de vlinder
geboren worden
uit het ei komen
Delen van het lichaam
de poot
de vleugel
de kop
het lijf
de staart
de pluim/veer
de bek
de pels/vacht
de snavel
het vel/de huid
de snuit
het dier
één
twee
drie
vier
vijf
zes
Woordenlijst: Kriebeldieren
Kriebeldieren
home
terug
de vlieg
de kop
het slakkenhuis
vliegen
de spin
de poot
het spinnenweb
kruipen
de mug
de vleugel
steken
de mier
het lijf
zoemen
de vlinder
het dier
wegjagen
de wesp
de rups
de slak
de worm
de bij
het lieveheersbeestje
ontsnappen
Woordenlijst: Dierentuin
Dierentuin
home
terug
de giraf
de zeehond
het aquarium
de slurf
grommen
de tijger
de dolfijn
de kooi
de poot
bijten
de krokodil
de kameel
de stal
de kop
ontsnappen
de leeuw
de kangoeroe
de wei/weide
de staart
opeten
de aap
de neushoorn
het hok
de bek
eten geven
de omheining
de snavel
zorgen voor
de olifant
de slang
het lievelingsdier
de snuit
de papegaai
het dier
de vleugel
de beer
de dierentuin
de pels/vacht
de ijsbeer
pas op!
de schildpad
gevaarlijk
Woordenlijst: Dieren in het bos
Bos
home
het hert
het bos
de poot
ontsnappen
de eekhoorn
de boom
de kop
opeten
de vos
het nest
de staart
voeren
de haas
het hol
de vleugel
klimmen
het konijn
de bek
vluchten
de vogel
de snavel
jagen
de uil
de snuit
wegjagen
de pels/vacht
schieten
de pluim
de jager
de veer
terug
Woordenlijst: Dieren op de Boerderij
Boerderij
home
de koe
de boerderij
de stal
de poot
knorren
de ezel
de kinderboerderij
de wei/weide
de kop
kakelen
de geit
de boer
de prikkeldraad
de staart
blaffen
het schaap
de boerin
de omheining
de snuit
miauwen
het lam
het hok
de bek
zorgen voor
het paard
de mand
de snavel
voeren
het hek
de pels/vacht
eten geven
het konijn
de melk
het varken
het ei
de vleugel
pikken
de kat
het vlees
de veer
opeten
de kip
de wol
het stro
de pluim
snuffelen
de haan
het leder/leer
het hooi
vliegen
het kuiken
de mest(hoop)
het gras
lopen
terug
Woordenlijst: Dieren in Tuin en park
Tuin en park
home
de vogel
het nest
het ei
de poot
kwaken
de mus
het hol
het gras
de kop
piepen
de gans
het hok
de omheining
de staart
kakelen
de eend
de vijver
de bek
springen
de duif
de beek
de snavel
vliegen
de pauw
het park
de kip
de snuit
zwemmen
de haas
de pluim
lopen
het konijn
de veer
opeten
de muis
de vleugel
pikken
de egel
graven
de mol
de kikker
de slak
de vis
terug
Woordenlijst: Huisdieren
Huisdieren
home
de hond
het hok
de snuit
blaffen
de kat
de kooi
de bek
miauwen
de poes
de mand
de snavel
snuffelen
het konijn
het aquarium
het vel/de huid
aaien
de vogel
de poot
bijten
de vis
de staart
zorgen voor
de pels/vacht
eten geven
het dier
de vleugel
voeren
lievelingsdier
de kop
terug
home
Mensen
j
• M.b.t. de voortplanting van mensen verwoorden dat de geboorte voorafgegaan
wordt door een periode van gedragen worden door de moeder.
j
• M.b.t. de voortplanting van mensen verwoorden dat de geboorte het verlaten
van het moederlichaam betekent.
• Illustreren met enkele voorbeelden dat elke mens een aantal ontwikkelingsfases
(bijv. baby, kind, volwassene, ouderling …) doormaakt.
j
j
j
• De lichaamsdelen bij zichzelf en anderen aanduiden en benoemen.
• De functie van de belangrijkste zichtbare lichaamsdelen benoemen.
• Aangeven welke lichaamsdelen instaan voor het horen, zien, ruiken, proeven en
voelen en een aantal zintuiglijke waarnemingen verwoorden en benoemen.
terug
home
Woordenlijst: mensen
terug
de lichaamsdelen
het lijf
het gezicht
de arm
de baby
de huid/het vel
het haar
het been
de peuter
het hoofd
de wang
de knie
de kleuter
de nek
de kin
de pols
het kind
de hals
de neus
de voet
de mens
de borst
het oor
de teen
de volwassene
de buik
het oog
de hand
de (oude/grote) mensen
de rug
de mond
de duim
de jongen
de schouder
de tong
de vinger
het meisje
het hart
de lip
de nagel
de man
de poep
de tand
de vrouw
de bil
de keel
dood
de penis
van baby tot ...
de vagina
Ontwikkeling
in de buik
dikke buik
geboren (worden)
mama
klein
groeien
groot worden
leven
sterven
Handelingen
liggen
luisteren
wenen
lopen
ruiken
huilen
kruipen
spelen
werken
zitten
bewegen
proeven
praten
stil staan
voelen
stampen
eten
bijten
drinken
knijpen
kijken
zien
horen
home
Het weer
j
terug
• Dagelijks eenvoudige weerselementen
benoemen en noteren a.d.h.v. symbolen
en voorbeelden geven van gevolgen van
het weer voor zichzelf.
• Dagelijks eenvoudige weerselementen
benoemen en noteren in een tabel met
conventionele tekens (bijv. een
weerkalender).
j
• Met voorbeelden illustreren dat het
weer invloed heeft op het gedrag
van de mens (aangepaste kledij …).
Woordenlijst: Het weer
home
terug
Zich aanpassen aan het weer
rillen
zweten
verbranden
insmeren
aankleden
aandoen
Het weer
het weer
het weerbericht
de weervrouw
de weerman
de weerkalender
de regen
bewolkt
warm
het regent
de mist
de warmte
de plas
het onweer
koud
de sneeuw
de storm
bevriezen
de sneeuwvlok
de bliksem
het vriest
het sneeuwt
de donder
het ijs
de hagel
het hagelt
de zon
de zon schijnt
zonnig
de wind
het waait
glad
uitdoen
schuilen
de paraplu
de regenjas
de kap
de laars
de trui
de sjaal
de jas
de muts
de handschoen
de wanten
de verwarming
de bikini
de zwembroek
het T-shirt
het badpak
de short/korte broek
de sandaal
het kleedje
home
Hemellichamen
j
• Zon, maan en sterren als dusdanig correct benoemen en verwoorden:
dat de zon licht en warmte geeft, dat we sterren zien als lichtjes aan de
hemel, dat we de maan niet altijd in dezelfde vorm zien en dat we zon
en maan niet altijd op dezelfde plaats zien.
terug
home
Woordenlijst: Hemellichamen
Dag
de zon
de zon
de hemel
de maan
warm
de lucht
de ster
licht
de dag
de zon schijnt
Nacht
de maan
de hemel
de maan schijnt rond
donker
vorm
de ster
de nacht
de lichtjes
terug
home
Natuurlijke verschijnselen
• Enkele natuurlijke verschijnselen beschrijven: sneeuw smelt,
water bevriest, een magneet trekt ijzer aan …
terug
home
Woordenlijst: natuurlijke
terug
verschijnselen
smelten, koken, (be)vriezen,
drijven, zinken, roesten
het vriest
het sneeuwt
het water
de sneeuw
het ijs
de hagel
koud
warm
smelten
het water
het vuur
heel warm/heet
de magneet
koken
het ijzer
verbranden
de damp
home
Materialen
j
• In hun omgeving veel voorkomende grondstoffen en materialen benoemen en
beschrijven (bijv. nat en droog zand / droge klei is vast, wol is zacht, een kei is
hard …).
• Aan de hand van een al dan niet zelf gevonden eigenschappen (bijv. sterkte,
hardheid, brandbaarheid, weerbestendigheid, veerkracht, gewicht,
absorptievermogen, drijfvermogen, stroomgeleiding, warmtegeleiding,
oplosbaarheid, mengbaarheid) veel voorkomende grondstoffen en materialen
ordenen.
terug
home
Woordenlijst: Materialen
Grondstoffen
het zand
de klei
de steen
het hout
het ijzer
het water
terug
Eigenschappen
zacht
droog
hard
sterk
de wol
zwaar
warm
het leder/leer
licht
koud
nat
Vergelijken
Handelingen
Materialen
sterker
warmer
voelen
breken
(het) plastic
zachter
kouder
wegen
kneden
(het) papier
harder
droger
zien
mengen
(het) karton
lichter
natter
ruiken
drijven
(het) glas
plooien
zinken
(de) stof
zwaarder
Voeding
home
j
j
terug
• Een aantal belangrijke voedingsmiddelen benoemen (bijv.
groenten, fruit, brood, water, melk, vlees …).
• Voedingsgedrag verwoorden als gezond of ongezond.
Woordenlijst: Eten algemeen
Eten algemeen
home
terug
het ontbijt
het brood
de aardappel
de frituur
opeten
het middageten
de boterham
de soep
het restaurant
eten
de maaltijd
de choco
de pudding
het tussendoortje
de kaas
de yoghurt
vies
honger hebben
het dessert
de gelei
de mayonaise
heerlijk
tafel dekken
het eten
de confituur
de koek
lekker
smeren
het ei
de pannenkoek
het vlees
de frietjes
het gehakt
de pizza
de worst
de couscous
de drinkbus
de rijst
de spaghetti
de brooddoos
de pasta
de kebab
(niet) lusten
Woordenlijst: Fruit
Fruit
home
terug
de appel
vers
schillen
de banaan
rijp
plukken
de sinaasappel
rot
snijden
de peer
de schil
opeten
de kiwi
het sap
eten
de citroen
de moes
(niet) lusten
de meloen
de fruitsla
de aardbei
gezond
de kers
lekker
de druif
de mandarijn
het fruit
Woordenlijst: Groenten
terug
Groenten
home
de groente
de kool
snijden
de sla
de ajuin/ui
schillen
de tomaat
rauw
koken
de wortel
vers
eten
de spinazie
gezond
opeten
de boon
de komkommer
de erwt
(niet) lusten
Woordenlijst: Zoet
terug
Zoet
home
de/het snoep
de suiker
zoet
het snoepje
de honing
lekker
de lolly
de choco
ongezond
het ijsje
de confituur
eten
de wafel
de siroop
opeten
de koek/het koekje
de pudding
(niet) lusten
de chocolade
de slagroom
likken
de cake
snoepen
de taart
kauwen
de pannenkoek
het dessert
Woordenlijst: koken
terug
Koken .
home
de keuken
koken
de pan
de damp
het fornuis
eten maken
de zeef
lekker
de oven
bakken
de kookpot
pas op!
de microgolfoven
snijden
roeren
de lepel
het mes
warm
mengen
de schep
scheppen
de schort
de peper
proeven
het zout
ruiken
Woordenlijst: Drinken
Drinken
home
terug
de drank
het water
drinken
vol
dorst
de melk
opdrinken
leeg
de slok
de chocomelk
dorst hebben
de drinkbus
het sap
gieten/ingieten
de fles
de koffie
slurpen
de beker
de thee
schudden
het glas
de cola
morsen
de kop
het fruitsap
zuigen
het rietje
de limonade
het brik
het café
het brik
het terras
het blik
het terras
home
Woordenlijst: voeding
terug
Eten en drinken
Groenten
Smaken
Zoet
gezond
ongezond
Koken
Drinken
Eten algemeen
zoet
niet lekker
zout
vies
zuur
Fruit
Handelingen en werkwoorden
eten
lekker
Aan tafel
honger
de tafel
netjes
drinken
schillen
dorst
het tafelkleed
beleefd
proeven
snijden
de refter/eetzaal
de stoel
de mond
smaken
(op)smeren
smakelijk
het bord
de brooddoos
opeten
dorst hebben
de maaltijd
het glas
de drinkbus
honger hebben morsen
het ontbijt
de beker
de koek
tafel dekken
likken
het middageten
de kom
de melk
tafel afruimen
scheppen
het dessert
de schotel
het drankje
snoepen
kauwen
het tussendoortje
de vork
aan tafel
(niet) lusten
zitten
de hap/het hapje
het mes
het suk/stukje
de lepel
handen wassen
home
Lichaamshygiëne
j
terug
• Goede gewoonten tonen in hun dagelijkse hygiëne en eenvoudige handelingen
uitvoeren die daarvoor nodig zijn (bijv. wassen, toiletgebruik, haarverzorging,
handhygiëne, tandhygiëne, hygiëne eigen aan de puberteit …).
home
Woordenlijst: lichaamshygiëne
Lichaamsdelen
terug
Lichaamshygiëne
het hoofd
de nek
het oog
vies
de zeep
de kam
de buik
de hals
de neus
vuil
de shampoo
de borstel
de borst
het lijf
het oor
schoon
het schuim
de tandenborstel
de wasdraad
de rug
het gezicht
de tand
proper
het washandje
de tandpasta
de wasmachine
het haar
de mond
de huid/het vel
het bad
de spons
het toilet/de WC
de wasmand
de schouder
de lip
de knie
de douche
nat
het WC-papier
de wasknijper
de arm
de hand
de poep
het water
de doek
de kaka
de kraan
het been
de nagel
de penis
de handdoek
de plas/pipi
koud
droog
de voet
de vinger
de vagina
het potje
warm
de luier
heet
de teen
de duim
de bil
de spiegel
de was
Handelingen
zich wassen
afvegen
wassen
kaka doen
handen wassen
plassen/pipi doen
de haren kammen/borstelen
doorspoelen
de tanden poetsen
uitspoelen
afdrogen
ophangen
de wasbak (lavabo)
home
Veiligheid
• Signaleren wanneer er gevaar dreigt of iemand in gevaar is. (bijv.
als iemand bloedt, bewusteloos is, met lucifers wordt gespeeld …).
• In een noodsituatie adequaat reageren door hulp van volwassenen
in te roepen.
• Gangbare pictogrammen in verband met gezondheid en veiligheid
herkennen (bijv. nooduitgang, chemische producten,
medicijnkastje …).
terug
home
Woordenlijst: Veiligheid
gevaar
gevaarlijk
veilig
voorzichtig
let op!
pas op!
help!
kom hier!
kom mee!
kom helpen!
pijn
de uitgang
de pijl
het pictogram
terug
Handelingen
Personen
opletten
mama
oppassen
papa
komen
ik
helpen
de volwassene
afblijven
de meneer
niet aankomen
de mevrouw
niet eten
de juf
niet drinken
de meester
Omgaan met ziektes,
home
terug
handicap en verslaving
j
• Bij zichzelf en bij anderen het verschil tussen ziek, gezond en
gewond zijn herkennen
• Verwoorden dat ze door inname van en/of contact met sommige
producten en planten ziek kunnen worden.
• Met voorbeelden illustreren dat sommige mensen met een
handicap leven.
Woordenlijst “omgaan met ziektes,
handicap en verslaving”
home
Ziek of gewond
ziek - gezond
ziek zijn
gewond zijn
pijn
misselijk
de bult
het pilletje
verkouden
de hik
de pijn
gezond
de koorts
het bloed
de buikpijn
de zakdoek
de prik
de traan
de hoofdpijn
de zweetdruppels
de oorpijn
de neusdruppels de spuit
dood -levend
Pijn
de pleister
de thermometer het verband
de keelpijn
de wond
beter
de adem
de tandpijn
de zalf
de bloedneus
de siroop
Handicap
doof
blind
de rolstoel
de kruk
de wandelstok
Handelingen
Lichaamsdelen
het hoofd
het been
het lijf
het oog
de borst
de knie
het gezicht
het oor
hoesten
thuis blijven
zien
de dokter
niezen
verzorgen
horen
voelen
ruiken
Bij de dokter
de buik
de voet
de wang
de tong
de dokterstas
overgeven
de rug
de teen
de mond
de penis
het ziekenhuis
spuwen
ademen
proeven
de bil
de vinger
de tand
de vagina
de ziekenwagen
insmeren
jeuken
slapen
de schouder
de nek
de lip
de verpleegster
bibberen
krabben
zweten
het hart
het vel/de huid de neus
de apotheker
rusten
luisteren
bloeden
snuiten
kijken
de arm
de keel
de poep
terug
Afval sorteren
home
j
terug
• Afval sorteren aan de hand van eenvoudige, gangbare criteria (bijv. glas, papier,
karton …).
• Afval deponeren in de daarvoor bestemde opslagmogelijkheden in de klas en de school
(bijv. papier, karton, glas, gft, pmd, batterijen, inktpatronen …).
home
Woordenlijst: afval sorteren
Afval sorteren
Materialen
het afval
het papier
de fles
de vuilnisbak
het karton
de doos
de papiermand
het glas
de zak
de vuilniszak
het plastic
het blik
de vuilniswagen
het brik(je)
de container
de batterij
vuil
vies
rot
slecht
proper
netjes
terug
Handelingen
weggooien
oprapen
kuisen/poetsen
opruimen
sorteren
opnieuw gebruiken
Algemene vaardigheden
home
j
• Met hulp van een volwassene, eenvoudige bronnen hanteren om meer te
weten te komen over de natuur
j
• Een explorerende en experimenterende aanpak tonen om meer te weten te
komen over de natuur
j
j
• Verschillen onderscheiden in geluid, geur, kleur, smaak en voelen
• Een houding van zorg en respect voor de natuur.
terug
home
Woordenlijst: algemene vaardigterug
heden en attitudes natuur
De smaak
proeven
Het gehoor
lusten
het oor
zin hebben
horen
Het zicht
voelen
nat
lekker
klinken
het oog
de huid/het vel
droog
vies
het geluid
kijken
de vinger
koud
zoet
het lawaai
zien
de pijn
warm
zout
stil
de kleur
zacht
ruw
zuur
luid
hard
glad
de tong
luisteren
De tast
De reuk
de neus
ruiken
stinken
lekker
de geur
de mond
Onderzoekende handelingen
(uit)proberen
zoeken
rangschikken/ordenen
(be)kijken
vinden
verzamelen
herkennen
kunnen
sorteren
maken
vergelijken
passen (bij)
(mis)lukken
vragen
uit elkaar halen
het lukt
antwoorden
in elkaar steken
het lukt niet
aanwijzen
controleren
onderzoeken
(na)denken
weten
(uit)zoeken
begrijpen
uitleggen
ontdekken
(uit)kiezen
uitvinden
verbeteren
Respect voor de natuur
hoe?
waarom?
het gerief/de spullen
pas op!
afspreken
kapot maken
zorgen (voor)
kapot/stuk
wie?
aanraken
weg
wat?
afblijven
verloren
welk?
voorzichtig
kwijt raken
oppassen
kwijt
opruimen
netjes
home
Techniek
Algemene vaardigheden
terug
Techniek begrijpen
Onderdelen van technische
systemen
Techniek hanteren
Techniek duiden
Leerplandoelen
Woorden
Grondstoffen en materialen
Technische systemen maken
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Woorden
Woorden
Onderhouden van technische
systemen
Leerplandoelen
Woorden
Functioneren van technische
systemen
Leerplandoelen
Woorden
Leerplandoelen
Woorden
Technische systemen gebruiken
Leerplandoelen
Woorden
Leerplandoelen
Woorden
Algemene vaardigheden en
home
attitudes techniek
• Bij een technisch probleem creatieve oplossingen bedenken en toelichten.
j
j
• Een explorerende en experimentele aanpak tonen om meer te weten te komen
over techniek.
• Hygiënisch, veilig en zorgzaam werken.
• Hygiënisch, veilig, zorgzaam en nauwkeurig werken.
j
• Systematisch onderhouden van technische systemen.
terug
home
Woordenlijst: algemene vaardig-
heden techniek
het probleem
het idee
de oplossing
gelukt
het werkt
het werkt niet
klaar
goed zo
die/dat
pas op!
gevaarlijk
voorzichtig
veilig
Onderzoekende handelingen
(uit)proberen
zoeken
rangschikken/ordenen
(be)kijken
vinden
verzamelen
herkennen
kunnen
sorteren
maken
vergelijken
passen (bij)
(mis)lukken
vragen
uit elkaar halen
het lukt
antwoorden
in elkaar steken
het lukt niet
aanwijzen
controleren
onderzoeken
(na)denken
weten
(uit)zoeken
begrijpen
uitleggen
ontdekken
(uit)kiezen
uitvinden
verbeteren
terug
De onderdelen van technische
home
terug
systemen
j
j
j
• Van veel voorkomende en zelf vaak gebruikte technische systemen de functie benoemen.
• Van veel voorkomende en zelf vaak gebruikte technische systemen een aantal zichtbare
onderdelen benoemen.
• Van veel voorkomende en zelf vaak gebruikte technische systemen de functie van verschillende
onderdelen verwoorden.
• Van veel voorkomende en zelf vaak gebruikte technische systemen de specifieke functie van
verschillende onderdelen onderzoeken en verwoorden via hanteren, monteren en demonteren.
home
Woordenlijst: onderdelen van een
technisch systeem
Mogelijke gereedschappen en handelingen
de hamer
kloppen
de nagel
de schroef
de schroevendraaier
Handelingen
de sleutel
de machine
onderzoeken
afbreken
het toestel
proberen
uit elkaar halen
waarvoor dient het?
een deel
maken (herstellen)
in elkaar steken
hoe werkt het?
een stuk
zien
gebruiken
kijken
draaien
de vijs
los (maken)
de sleutel
op slot
toe doen/open doen
de zaag
zagen
het hout
de schaar
knippen
het mes
snijden
de lijm
(dicht) plakken/lijmen
de plakband
kleven
hangen
de knop(jes)
Ruimtebegrippen
het wiel
de voorkant
voor
vooraan
de zijkant
de achterkant
achter
achteraan
opzij
de onderkant
onder
onderaan
links
de bovenkant
boven
bovenaan
rechts
vast (maken)
de rits
de bol
de afstandsbediening
de draad
het deksel
het scherm
het blok
bouwen
terug
Grondstoffen en materialen van
home
technische systemen
j
• Van veel voorkomende en zelf vaak gebruikte technische systemen of van hun onderdelen
aangeven of ze gemaakt zijn uit metaal, steen, hout, glas, papier, textiel of kunststof.
terug
home
Woordenlijst: grondstoffen en
materialen
het zand
het karton
het papier
de stof
het plastic
het glas
het hout
de steen
de klei
het ijzer
het water
de wol
het leder/leer
terug
home
Onderhouden van technische
systemen
• Van veel voorkomende en zelf vaak gebruikte technische systemen
illustreren dat sommige moeten worden onderhouden: Aantonen dat
materialen nodig zijn om technische systemen te onderhouden.
j
• Van veel voorkomende en zelf vaak gebruikte technische systemen
illustreren dat sommige moeten worden onderhouden: Aantonen dat
technische systemen op de juiste manier moeten opgeborgen worden.
terug
home
Woordenlijst: onderhouden van
technische systemen
terug
Handelingen onderhouden
de machine
het toestel
het instrument
die/dat
opruimen
(af)wassen
opbergen
afdrogen
het stof (vuil)
voorzichtig
wegsteken
afstoffen
vuil
opgelet!
wegzetten
kuisen/poetsen
kapot
let op!
oprollen
proper
rustig!
opvouwen
netjes
omdraaien
opheffen
Wassen
het water
de handdoek
de zeep
de borstel
de doek
de vod
de kast
de bak
het rek
de pot
de doos
de zak
de sleutel
op slot
home
Het functioneren van technische
systemen
• Van veel voorkomende en zelf vaak gebruikte technische systemen onderzoeken
hoe het komt dat ze niet of slecht functioneren.
• Van veel voorkomende en zelf vaak gebruikte technische systemen de stappen van
het technische proces herkennen in concrete ervaringen.
• Van veel voorkomende en zelf vaak gebruikte technische systemen de
kerncomponenten (technische systemen, het technisch proces, hulpmiddelen en/ of
keuzen) herkennen binnen de verschillende toepassingsgebieden van techniek.
terug
Woordenlijst: functioneren van
home
terug
technische systemen
Onderzoekende handelingen
Functioneren
Het lukt niet
het werkt
kapot
het werkt niet
mislukt
het lukt
spijtig
het lukt niet
jammer
kunnen
opnieuw
niet kunnen
nog
Het lukt
gelukt!
goed zo!
het plan
het stappenplan
de stap
(uit)proberen
zoeken
rangschikken/ordenen
(be)kijken
vinden
verzamelen
herkennen
kunnen
sorteren
maken
vergelijken
passen (bij)
(mis)lukken
vragen
uit elkaar halen
leuk
eerst
het lukt
antwoorden
in elkaar steken
fijn
dan
het lukt niet
aanwijzen
controleren
daarna
onderzoeken
(na)denken
weten
(uit)zoeken
begrijpen
uitleggen
ontdekken
(uit)kiezen
uitvinden
verbeteren
klaar
home
Technische systemen maken
DOORLOPEN VAN EEN TECHNISCH PROCES
ONTWERPEN VAN EEN TECHNISCH SYSTEEM
j
j
•In eenvoudige situaties nagaan welk technisch
systeem best tegemoet komt aan een behoefte.
•“De behoefte” en “het probleem” voor het maken
van een technisch systeem expliciteren.
j
•Voor een technisch systeem dat ze willen gebruiken of
realiseren eigen criteria verwoorden.
•Technische systemen in verschillende
toepassingsgebieden van techniek gebruiken en/of
realiseren.
ONTSTAAN VANUIT EEN BEHOEFTE
OF EEN PROBLEEM
REALISEREN VAN EEN TECHNISCH SYSTEEM
•Voor een technisch systeem dat ze willen ontwerpen rekening houden
met aangereikte criteria:
•grootte, dikte, gewicht, beschikbare ruimte, hoogte, sterkte,
waterdichtheid, duurzaamheid, eetbaarheid, veiligheid, …
•Een probleem, ontstaan vanuit een behoefte, technisch
oplossen door verschillende stappen van het technisch
proces te doorlopen.
•Door gebruik nagaan of het doel werd bereikt
met een zelfgemaakt technisch systeem.
•Aangeven hoe het zelf gerealiseerd technisch
systeem kan onderhouden worden.
•Na evaluatie, op het einde van het technisch proces, eventueel
criteria verfijnen
j
terug
•Ideeën voor een ontwerp van een eenvoudig technisch
systeem bedenken via “trial and error”.
EVALUEREN VAN HET TECHNISCH SYSTEEM
•Ideeën voor een ontwerp van een eenvoudig technisch
systeem verzamelen via een probleemoplossende denkwijze.
•Na evaluatie of tussentijds evalueren, op het einde van het
technisch proces, het ontwerp aanpassen.
j
j
•Uit verschillende ontwerpen kiezen en deze keuze realiseren
door rekening te houden met beschikbare grondstoffen en
materialen
•Een eenvoudig technisch systeem al dan niet aan de hand
van een stappenplan realiseren
•Uit verschillende ontwerpen kiezen en deze keuze realiseren
door rekening te houden met hanteerbare en beschikbare
machines/ gereedschappen
•Uit verschillende ontwerpen kiezen en deze keuze realiseren
door rekening te houden met inzetbare personen (taken –
opdrachten)
home
Woordenlijst: Technische systemen maken
Tijdsbegrippen
Onderzoekende handelingen
het idee
het plan
(uit)proberen
zoeken
rangschikken/ordenen
(be)kijken
vinden
verzamelen
eerst
dan
herkennen
kunnen
sorteren
maken
vergelijken
passen (bij)
de machine
het
stappenplan
(mis)lukken
vragen
uit elkaar halen
nu
het toestel
de stap
het lukt
antwoorden
in elkaar steken
straks
het lukt niet
aanwijzen
controleren
onderzoeken
(na)denken
weten
(uit)zoeken
begrijpen
uitleggen
het begin
ontdekken
(uit)kiezen
uitvinden
het einde
het probleem
de oplossing
nodig
daarna
verbeteren
en
het werkt
het werkt niet
goed/beter/best
het lukt
het lukt niet
kunnen
niet kunnen
klaar
Mogelijke gereedschappen en handelingen
Het lukt
gelukt!
goed zo!
leuk
handeling
maken
de hamer
kloppen
knippen
de nagel
draaien
snijden
een plan
maken
de schroef
vast (maken)
(dicht) plakken/lijmen
de vijs
los (maken)
kleven
de schroevendraaier
toe doen/open doen
hangen
de zaag
zagen
tekenen
schrijven
fijn
wijzen
klaar
gebruiken
nog
de schaar
het blok
werken
het mes
het hout
tonen
de lijm
bouwen
de plakband
knippen
Mogelijke grondstoffen
en materialen
terug
Het lukt
niet
kapot
mislukt
spijtig
opnieuw
home
Technische systemen gebruiken
HET ONTSTAAN VAN EEN BEHOEFTE EN/OF PROBLEEM
j
• In eenvoudige situaties kiezen welk technisch
systeem best tegemoet komt aan een behoefte.
HET TECHNISCH SYSTEEM GEBRUIKEN EN ONDERHOUDEN
j
•Een probleem, ontstaan vanuit een behoefte oplossen door een gepast
technisch systeem correct te gebruiken.
•Technische systemen in verschillende toepassingsgebieden van techniek
correct gebruiken.
j
j
•Aangeven hoe je het technisch systeem gebruikt.
•Correct gebruiken van het technisch systeem al dan niet a.d.h.v. een
stappenplan, handleiding, werktekening …
•Correct onderhouden van het technisch systeem al dan niet a.d.h.v.
voorschriften.
terug
HET GEBRUIK VAN HET TECHNISCH SYSTEEM EVALUEREN
• Bespreken welk technisch systeem het meest
gepast is.
• Onderzoeken waarom het gebruikte technisch
systeem niet of onvoldoende functioneert.
• Aangeven of het gebruikte technisch systeem
correct en/of voldoende onderhouden is.
Woordenlijst: Technische systemen
gebruiken
home
Handelingen onderhouden
opruimen
(af)wassen
opbergen
afdrogen
wegsteken
afstoffen
wegzetten
kuisen/poetsen
oprollen
opvouwen
omdraaien
opheffen
Onderhouden
handelingen gebruiken
het stof (vuil)
voorzichtig
het vuil
het probleem
opgelet!
terug
de oplossing
het idee
het plan
uitleggen
aanzetten
het stappenplan
oplossen
uitzetten
de stap
helpen
open doen
herstellen
dicht/toe doen
gebruiken
graag hebben
werken
graag doen
kapot
pas op!
proper
rustig!
dan
netjes
zeep
daarna
het water
de doek
de handdoek
de vod
die/dat
eerst
draaien
trekken
drukken
de borstel
Onderzoekende handelingen
(uit)proberen
zoeken
rangschikken/ordenen
(be)kijken
vinden
verzamelen
herkennen
kunnen
sorteren
maken
vergelijken
passen (bij)
de machine
(mis)lukken
vragen
uit elkaar halen
het lukt
antwoorden
in elkaar steken
het lukt niet
aanwijzen
controleren
onderzoeken
(na)denken
weten
(uit)zoeken
begrijpen
uitleggen
ontdekken
(uit)kiezen
uitvinden
verbeteren
het werkt
de kast
de bak
anders
het werkt niet
het toestel
het rek
de pot
goed
het lukt
een deel/een
stuk
de doos
de zak
beter
het lukt niet
de sleutel
op slot
best
kunnen
niet kunnen
Het lukt
Het lukt niet
gelukt!
kapot
goed zo!
mislukt
leuk
spijtig
fijn
opnieuw
klaar
nog
home
Techniek duiden
j
• Aangeven dat een technisch systeem dat ze gebruiken nuttig, gevaarlijk en/ of
schadelijk kan zijn.
• Aan de hand van eigen voorbeelden uit verschillende toepassingsgebieden
van techniek illustreren dat technische systemen nuttig, gevaarlijk en/of
schadelijk kunnen zijn voor henzelf, voor anderen of voor natuur en milieu.
terug
home
Woordenlijst: Techniek duiden
terug
gevaarlijk
ik
giftig
ongezond
gezond
de mens
kapot
veilig
het dier
opgelet!
goed zo!
de plant
pas op!
voorzichtig
de natuur
home
Taal in muzische vorming
Beeld
Muziek
Drama
Beweging
Beeld
Muziek
Drama
Beweging
home
Beeld
terug
terug
Woordenlijst materialen en gereedschappen
Woordenlijst technieken en handelingen
Impressie
Maken - productief
Beschouwen - reflectief
Leerplandoelen
Woorden
Expressie: exploreren en experimenteren
Leerplandoelen
Woorden
Leerplandoelen
Expressie: imiteren
Leerplandoelen
Woorden
Expressie: creatieve vormgeving
Leerplandoelen
Woorden
Woorden
Beeld maken: Impressie
home
j
j
j
j
• vertonen belangstelling voor hun omgeving.
• ondergaan en verwerken indrukken uit de omgeving tot een intense beleving.
• nemen bewust de typische eigenschappen waar.
• verwoorden hun beleving.
j
• kunnen visuele waarneming en beeldend geheugen versterken en vergroten door
beeldelementen te herkennen.
j
• kunnen ervan genieten bezig te zijn met de dingen die hen omringen om hun
expressiemogelijkheden te ontdekken.
terug
terug
Woordenlijst: Beeld - Impressie
home
terug
Vergelijken
mooi - lelijk
de tekening
groot - klein
het schilderij
Handelingen
vlug - traag
de foto
kijken
lang - kort
de film
zien
recht - krom
de tekenfilm
voelen
hoog - laag
het beeld
dik - dun
het standbeeld
vinden
(mening)
breed -smal
het kunstwerk
willen
ver-dichtbij
het
werk/werkje
maken
in-uit
Vormen
De kleuren
lijnen
de vorm
de kleur
roze
rond
blauw
bruin
plat
rood
grijs
de bol
geel
zwart
de cirkel
oranje
wit
de hoek
paars
groen
de driehoek
dit
het punt
die
de stip
dat
de lijn
deze
de dikke lijn
welke?
de dunne lijn
waar?
de kromme lijn
wat?
de streep
het vierkant
binnen-buiten
Gevoelens
textuur
compositie
licht
hard
donker
zacht
licht
glad
veel,... minder licht
voor-achter-vooraan-achteraanervoor-erachter-voorste-achterstevoorkant-achterkant
blij
vrolijk
nieuwsgierig
woedend
alleen
bang
gelukkig
moe
kwaad
eenzaam
boos
tevreden
ongerust
verliefd
bezorgd
eerlijk
droevig
lief
verdrietig
(on)gelukkig
boven-onder-bovenaan-onderaanerboven-eronder-bovenste-onderstebovenkant-onderkant
verbaasd
de ster
naast-tussen-midden
de lamp
(on)rustig
op
stekelig
de schaduw
scherp
de maan
het vuur
grof
de zon
fijn
de bliksem
beschaamd
zenuwachtig/nerveus
op zijn gemak
kalm
in de war
(in) paniek
Beeld: Expressie: Exploreren en
experimenteren
home
j
j
• kunnen materiaalgevoeligheid ontwikkelen door exploreren.
• kunnen materiaalgevoeligheid ontwikkelen door experimenteren
terug
terug
home
Woordenlijst: Beeld -Expressie:
exploreren en experimenteren
terug
opruimen
morsen
opkuisen
onderzoekende handelingen
vuil
wassen
proberen
onderzoeken
opruimen
wegzetten
zien
ontdekken
vuilnisbak
doos
kijken
vinden
rommel
deksel
voelen
zoeken
weggooien
uitspoelen
maken
kunnen
blik
netjes
lukken
mislukken
borstel
proper
Materialen en
gereedschappen
Technieken en
handelingen
zo
anders
hetzelfde
opnieuw
Beeld: Expressie: imiteren
home
j
j
• herhalen een succesvolle ervaring (zelfimitatie).
• imiteren anderen.
• aanvaarden technische suggesties van de kleuteronderwijzer(es) en
werken ze uit.
terug
terug
home
Woordenlijst: Beeld - expressie:
Imiteren
beoordelen/evalueren/beschouwen
(niet) graag doen, iets (niet) goed kunnen, willen, weten, zijn, helpen, vinden (mening), (niet) durven.
gelukt!, mislukt!, het lukt (niet), goed zo, opnieuw, nog eens.
Handelingen
graag, liever, liefst.
proberen
uitproberen
klappen, het applaus, het publiek, bravo, de traan, de zakdoek, kippenvel, de (slappe) lach.
kijken
lukken
klaar, stop.
zien
mislukken
nadoen
kunnen
prima, knap, mooi, prachtig, flink, fijn, gezellig, heerlijk, plezant, (niet) leuk, eng, lelijk, slordig, erg, griezelig, gek,
raar, gewoon, normaal, vervelend, saai, grappig, droevig.
oefenen
niet kunnen
jammer, spijtig, goed, juist , fout, verkeerd, het klopt (niet), beter, best, bijna (niet) tevreden, hetzelfde, anders, als,
zo, zoals, moeilijk, gemakkelijk, moeite.
blij, bang, boos, verdrietig.
(on)rustig, op zijn gemak, kalm, in de war, (in) paniek, zacht, dapper, deftig.
samen
eerst
alleen
dan
ik
daarna
de juf
tenslotte
de meester
klaar
het kind
die/dat
terug
Beeld: Expressie: Creatieve vormgeving
terug
terug
home
•hebben een mentaal beeld van hetgeen ze willen weergeven
•kunnen verschillende beeldende, technische middelen aanwenden en samen gebruiken om tot beeldend werk te komen
j
•kunnen de volgorde van een reeks voorwerpen en beelden vaststellen, veranderen, schikken, herschikken en er een nieuw verhaal rond vertellen.
•zoeken naar een eigen en oorspronkelijke vormgeving
•kunnen impressies uiten in een persoonlijke, authentieke creatie en plezier scheppen in het zoeken en vinden.
•verwoorden hun werkwijze, oplossing en resultaat.
•kunnen vertrouwen op hun expressiemogelijkheden en durven hun eigen expressiestijl tonen.
•evalueren hun resultaat in functie van hun doelvoorstelling (reflecteren op hun handelen)
j
•kunnen vaststellen dat klanken, beelden en bewegingen elkaar wederzijds beïnvloeden.
•kunnen samenwerken
j
•kunnen respect betonen voor uitingen van leeftijdgenoten, behorend tot de eigen en de andere culturen.
Woordenlijst: Beeld - Expressie: Creatieve
terug
home
vormgeving
beoordelen/evalueren/beschouwen
eerst
het idee
zo/zoals
(niet) graag doen, iets (niet) goed kunnen, willen, weten, zijn, helpen, vinden (mening), (niet) durven.
dan
het plan
omdat
gelukt!, mislukt!, het lukt (niet), goed zo, opnieuw, nog eens.
daarna
het stappenplan want
graag, liever, liefst.
en
de stap
daarom
klappen, het applaus, het publiek, bravo, de traan, de zakdoek, kippenvel, de (slappe) lach.
tenslotte
het probleem
ook
klaar, stop.
klaar
de oplossing
dus
nodig
toch
prima, knap, mooi, prachtig, flink, fijn, gezellig, heerlijk, plezant, (niet) leuk, eng, lelijk, slordig, erg, griezelig, gek, raar,
gewoon, normaal, vervelend, saai, grappig, droevig.
jammer, spijtig, goed, juist , fout, verkeerd, het klopt (niet), beter, best, bijna (niet) tevreden, hetzelfde, anders, als, zo,
zoals, moeilijk, gemakkelijk, moeite.
blij, bang, boos, verdrietig.
(on)rustig, op zijn gemak, kalm, in de war, (in) paniek, zacht, dapper, deftig.
Materialen en
gereedschappe
n
Technieken en
handelingen
Mogelijke
beeldende
resultaten
Vormen
de vorm
het werk/werkje
rond
het kunstwerk
plat
het schilderij
de bol
de tekening
de cirkel
het beeld
de hoek
de foto
de driehoek
de film
het vierkant
lijnen
het punt
de stip
de lijn
de dikke lijn
de dunne lijn
de kromme lijn
de streep
DEEL 2 WOORDVELDEN ‘CREATIEVE VORMGEVING’ OP VOLGENDE PAGINA!
licht
De kleuren
de kleur
roze
blauw
bruin
rood
grijs
geel
zwart
oranje
wit
paars
groen
donker
licht
veel,... minder licht
de schaduw
de maan
de zon
de ster
de bliksem
het vuur
textuur
hard
zacht
glad
stekelig
compositie
voor-achter-vooraan-achteraan-ervoor-erachter-voorste-achterste- voorkant-achterkant
boven-onder-bovenaan-onderaan-erboven-eronder-bovenste-onderste-bovenkant-onderkant
naast-tussen-midden
scherp
op
grof
fijn
de lamp
Gevoelens
blij
vrolijk
nieuwsgierig
woedend
alleen
bang
gelukkig
moe
kwaad
eenzaam
boos
tevreden
ongerust
verliefd
bezorgd
eerlijk
droevig
lief
verdrietig
(on)gelukkig
verbaasd
beschaamd
zenuwachtig/nerveus
(on)rustig
op zijn gemak
kalm
in de war
(in) paniek
Beeld: Beschouwen
home
j
j
terug
terug
• kunnen openstaan voor nieuwe dingen uit hun omgeving.
• kunnen alert omgaan met voor hen bestemde audiovisuele boodschappen.
j
• kunnen bewuster luisteren en kijken naar de hoeveelheden geluiden en klanken en zeer
eenvoudige audiovisuele boodschappen.
j
• kunnen visuele waarneming en beeldend geheugen versterken en vergroten door
beeldelementen te herkennen.
• kunnen kleur, lijn, vlak, ritme, vorm en versiering onderscheiden en de ontdekking van
beeldelementen verwoorden.
j
• kunnen respect betonen voor uitingen van leeftijdgenoten, behorend tot de eigen en de andere
culturen.
j
• kunnen genieten van de fantasie, de originaliteit, de creativiteit en de zelfexpressie in
“kunstwerken”.
Woordenlijst: Beeld: Beschouwen
home
terug
Gevoelens
Mogelijke resultaten
de tekening
het standbeeld
het schilderij
de foto
het kunstwerk
de film
Handelingen
luisteren
kijken
zien
het werk/werkje de tekenfilm
het beeld
horen
voelen
ruiken
Mening
vinden (mening)
goed
niet goed
anders
hetzelfde
blij
vrolijk
nieuwsgierig
woedend
alleen
bang
gelukkig
moe
kwaad
eenzaam
boos
tevreden
ongerust
verliefd
bezorgd
eerlijk
droevig
lief
verdrietig
(on)gelukkig
verbaasd
beschaamd
zenuwachtig/nerveus
beter
(on)rustig
slecht
op zijn gemak
kalm
in de war
(in) paniek
Vormen
de vorm
rond
plat
de bol
de cirkel
de hoek
de driehoek
het vierkant
De kleuren
de kleur
lijnen
het punt
de stip
de lijn
de dikke lijn
de dunne lijn
de kromme lijn
de streep
Vergelijken
licht
blauw
donker
compositie
rood
licht
geel
veel,... minder licht
voor-achter-vooraanachteraan-ervoor-erachtervoorste-achterste- voorkantachterkant
oranje
de schaduw
paars
de maan
roze
de zon
bruin
de ster
boven-onder-bovenaanonderaan-erboven-eronderbovenste-onderstebovenkant-onderkant
grijs
de bliksem
naast-tussen-midden
zwart
het vuur
op
wit
de lamp
mooi - lelijk
textuur
groot - klein
hard
vlug - traag
zacht
lang - kort
glad
recht - krom
stekelig
hoog - laag
scherp
dik - dun
grof
breed -smal
fijn
ver-dichtbij
in-uit
binnen-buiten
groen
Materialen en
gereedschappen
Technieken en
handelingen
gereedschappen
materialen en
Woordenlijst: materialen en
gereedschappen
het papier
het krantenpapier
het tijdschrift
het tekenpapier
het karton
het hout
de plank
de lat
het blad
het zand
de steen
de schelp
de tak
de vrucht
de pluim
de plakband
het glas
de fles
de spiegel
de klei
het deeg
de lijm
de koord
het touw
de stof
de draad
de nagel
het blik
de spons
het plastic
de kraal
de (vinger)verf
de stift
het krijt
het (kleur)potlood
de gom
het penseel
de kwast
de verfborstel
de (water)beker
de schildersezel
het mengpotje
de naald
de priknaald
de mat
de verfrol
het palet
de stempel
terug
de hamer
de zaag
de schroevendraaier
de wasknijper
de schaar
de slijper
de rits
de knoop
de lepel
handelingen
Technieken en
home
Woordenlijst: Technieken en
handelingen
drukken
plakken
snijden
strooien
knippen
vouwen
scheuren
verfrommelen
kneden
vullen
versieren
(uit)knippen
wassen
drogen
wrijven
prikken
krassen
(over)tekenen
(in)kleuren
schilderen
verven
mengen
boetseren
kleien
(op)hangen
(op)bouwen
afbreken
in-aan elkaar zetten
hameren
zagen
draaien
blazen
smelten
gieten
inpakken
(op)rollen
terug
stempelen
home
Muziek
Ritmiek
Stemvorming
en zingen
Stemvorming
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Woorden
Woorden
Zingen
terug
terug
Muziek
beluisteren
Luisteren en
onderscheiden
Leerplandoelen
Woorden
Luisteren en beleven
Werken met
instrumenten
Improviseren
Impressie
Leerplandoelen
Woorden
Expressie
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Woorden
Woorden
Woorden
Leerplandoelen
Woorden
Ritmiek
home
terug
BASISBEWEGINGEN
j
j
j
• ritme in beluisterde muziek en liedjes
ervaren, herkennen en nabootsen
• vaststellen dat klanken, beelden en
bewegingen elkaar wederzijds beïnvloeden.
RUIMTE
• verkennen de ruimte.
j
• op een speelse manier de beluisterde ritmes
omzetten in de juiste beweging.
EXPRESSIE
j
• vertrouwen op hun
expressiemogelijkheden en durven
hun eigen expressiestijl tonen
j
• respect betonen voor uitingen van
leeftijdgenoten, behorend tot de
eigen en de andere culturen
BEWEGEN MET MATERIAAL
• ervaren dat bewegen op muziek met diverse
materialen telkens anders is
j
MUZIKALE TEGENSTELLINGEN EN MUZIKALE VORM
j
• nemen muzikale tegenstellingen waar en
zetten ze om in beweging.
• herkennen nieuwe en gekende melodieën
en drukken dit uit met beweging.
Woordenlijst: Ritmiek
home
lichaamsdelen
Handelingen
de muziek
het
lied/liedje
het ritme
het geluid
de klank
het lawaai
terug
luisteren
klinken
klappen
het hoofd
de nek
horen
fluiten
stampen
de borst
de hals
Tegenstellingen
kijken
zingen
tikken
de buik
het lijf
hevig - rustig
zien
meezingen
kloppen
de ballon
de doek
voelen
neuriën
draaien
de bal
de stok
springen
het lint
...
huppelen
het touw
bewegen
dansen
praten
lopen
Mogelijke materialen
de rug
het gezicht
de bil
de schouder
luid - zacht
hard - stil
langzaam/traag - snel/vlug
de kin
de arm
botsen
de mond
het been
lang - kort
de hand
de duim
puntig - gebonden
stappen
fluisteren
gooien
wandelen
vangen
kruipen
rollen
op de tippen lopen
de knie
de voet
de poep
de vinger
hoog - laag
Plaatsen
de zaal
de klas
Ruimtebegrippen
ik
jij
de juf
nieuw
de speelplaats
mezelf
die/dat
de meester
anders
de kamer
eigen
het kind
iemand
hetzelfde
de gang
van mij
van jou/hem/haar
kennen
overal
één
meer
andere
herkennen
plek/plekje
alleen
samen
of
en
ook
hier
daar
ergens
Wel of
niet
voor, achter, ervoor, erachter, vooraan,
achteraan, voorkant, achterkant
kennen
onder, boven, eronder, erboven, onderaan,
bovenaan, onderkant, bovenkant
durven
willen
doen
tegen, tegenaan, tegenover op, in, uit, naast,
midden, tussen
wel
ver-dichtbij
niet
binnen-buiten
links - rechts, linkerkant - rechterkant
home
Stemvorming
ADEMHALING
j
j
• komen tot een meer beheerste
uitademing
terug
STEMBEWEEGLIJKHEID, ARTICULATIE EN
SPRAAKORGANEN
j
•kunnen lippen en tong bewuster aanwenden om
te sissen, klakken en klanken pittig en scherp uit
te spreken.
• kunnen een klank “aanhouden”.
j
j
j
j
•luisteren naar (herkennen of herinneren zich)
geluiden en bootsen ze na.
•kunnen met plezier een toenemend vermogen
tot experimenteren en improviseren ontwikkelen
met klank, stem of instrument.
•bootsen geluiden na met glissando-karakter.
•bootsen meertonige geluiden na.
•􀂊 een ziekenwagen, klokken
•luisteren naar een voorgezongen eentonig geluid
en nemen het over.
•ontwikkelen een toenemende stembeheersing.
RESONANS
j
• ervaren steeds meer bewust lichte en
donkere resonans.
home
Woordenlijst: Stemvorming
terug
Handelingen
de muziek
Tegenstellingen
het lied/liedje
de mond
hevig - rustig
het ritme
de tong
luid - zacht
de klank
de lip
hard - stil
het geluid
de tand
langzaam/traag - snel/vlug
het woord
de adem
hoog - laag
de stem
de lucht
lang - kort
het muziekinstrument
puntig - gebonden
horen
spreken
nadoen
luisteren
praten
kunnen
zingen
fluisteren
kennen
nazingen
sissen
durven
neuriën
klakken
willen
fluiten
voelen
vertellen
klinken
ademen
inademen
uitademen
blazen
Onderzoeken
proberen
het idee
uitvinden
het plan
ontdekken
de oplossing
onderzoeken
oplossen
doen
verbeteren
Zingen
home
j
j
• komen tot het zingen van heel eenvoudige naar meer uitgebreide muziekpatronen.
• komen tot het aanvoelen van de ééndelige naar de twee- en driedelige (meestal
ABA) liedvorm.
• kunnen inwendig lieddelen zingen.
• komen tot het samen aanzetten en zingen van een lied.
• ontwikkelen een toenemende stembeheersing.
terug
terug
home
Woordenlijst: Zingen
terug
ik
de muziek
Handelingen
alleen
klinken
ademen
kennen
willen
luisteren
praten
kunnen
ontdekken
het woord
horen
fluisteren
weten
vinden
het ritme
voelen
roepen
proberen
voelen
de stem
zingen
spreken
onderzoeken
het geluid
neuriën
het lied/liedje
de klank
het kind
het lukt
samen
het lukt niet
de klas
gelukt!
de groep
mislukt!
ook
en
of
beoordelen/evalueren/beschouwen
(niet) graag doen, iets (niet) goed kunnen, willen, weten, zijn, helpen, vinden (mening), (niet) durven.
Tegenstellingen
hevig - rustig
luid - zacht
hard - stil
langzaam/traag - snel/vlug
hoog - laag
lang - kort
puntig - gebonden
gelukt!, mislukt!, het lukt (niet), goed zo, opnieuw, nog eens.
de klank
graag, liever, liefst.
klinken
klappen, het applaus, het publiek, bravo, de traan, de zakdoek, kippenvel, de (slappe) lach.
anders
klaar, stop.
gelijk
hetzelfde
prima, knap, mooi, prachtig, flink, fijn, gezellig, heerlijk, plezant, (niet) leuk, eng, lelijk, slordig, erg, griezelig,
gek, raar, gewoon, normaal, vervelend, saai, grappig, droevig.
jammer, spijtig, goed, juist , fout, verkeerd, het klopt (niet), beter, best, bijna (niet) tevreden, hetzelfde,
anders, als, zo, zoals, moeilijk, gemakkelijk, moeite.
blij, bang, boos, verdrietig.
(on)rustig, op zijn gemak, kalm, in de war, (in) paniek, zacht, dapper, deftig.
home
Beweging
Lichaam
Impressie
terug
Ruimte
Impressie
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Woorden
Woorden
Expressie
Expressie
Tijd
Impressie
Leerplandoelen
Woorden
Expressie
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Woorden
Woorden
Woorden
terug
Beweging: Lichaam: Impressie
home
j
j
• tonen belangstelling voor klanken en geluiden, bewegingen en kindgerichte
bewegingsthema’s.
• nemen precies en gedetailleerd waar.
j
• kunnen genieten van een gevarieerd aanbod van lichaamsexpressie van
kinderen en volwassenen
j
• kunnen genieten van de fantasie, de originaliteit, de creativiteit en de
zelfexpressie in “kunstwerken”
terug
Woordenlijst: Beweging: lichaam:
home
Impressie
terug
Lichaamsdelen
Handelingen
bewegen
horen
voelen
durven
luisteren
afmaken
kijken
zien
vinden (mening)
(na)doen
(uit)kiezen
proberen
de klank
het hoofd
de nek
het gezicht
de mond
de lip
het lawaai
de buik
de hals
de borst
het lijf
zeggen
de dans/het
dansje
het gezicht
wijzen
het verhaal
de rug
herhalen
de mond
mislukken
beginnen
lukken
het woord
de bil
de lip
vergelijken
kunnen
de oefening
de schouder
willen
de opdracht
verbeteren
de arm
het been
de knie
de poep
de hand
de voet
beoordelen/evalueren/beschouwen
Bewegingswerkwoorden
bewegen
huppelen
(niet) graag doen, iets (niet) goed kunnen, willen, weten, zijn, helpen, vinden (mening), (niet) durven.
spelen
hinkelen
stoppen
stappen
rollen
vallen
tikken
dansen
draaien
wachten
springen
stampen
duwen
lopen
wandelen
trekken
kruipen
wuiven
gooien
(zich) stoten
zingen
doorgaan
neuriën
fluiten
zitten
klappen
gelukt!, mislukt!, het lukt (niet), goed zo, opnieuw, nog eens.
graag, liever, liefst.
klappen, het applaus, het publiek, bravo, de traan, de zakdoek, kippenvel, de (slappe) lach.
klaar, stop.
prima, knap, mooi, prachtig, flink, fijn, gezellig, heerlijk, plezant, (niet) leuk, eng, lelijk, slordig, erg,
griezelig, gek, raar, gewoon, normaal, vervelend, saai, grappig, droevig.
jammer, spijtig, goed, juist , fout, verkeerd, het klopt (niet), beter, best, bijna (niet) tevreden, hetzelfde,
anders, als, zo, zoals, moeilijk, gemakkelijk, moeite.
blij, bang, boos, verdrietig.
(on)rustig, op zijn gemak, kalm, in de war, (in) paniek, zacht, dapper, deftig.
Beweging: Lichaam: Expressie
home
EXPERIMENTEREN
j
•bewegen spontaan mee met het
totale lichaam, uitgelokt door
geluiden, klanken, verhalen,
gebeurtenissen, …
•ervaren bewegingsplezier.
j
IMITEREN
j
j
•tonen belangstelling om een
getoonde beweging of houding
zo nauwkeurig mogelijk na te
bootsen.
•voeren bewegingen uit.
CREATIEVE VORMGEVING
j
•worden zich bewust van de beweging en gaan ze
bewust aanwenden
j
•stemmen hun bewegingen af op de muziek, op de
geluiden, ...
j
•voeren (na een gegeven opdracht) alleen of samen
met anderen bewegingen en houdingen uit
j
j
•worden zich steeds meer van het
eigen lichaam en de eigen
lichaamsdelen bewust en gaan
bewegingen bewuster aanwenden.
j
•bootsen houdingen na.
terug
j
j
j
•kiezen bewegingen of houdingen.
•stellen bewegingen en houdingen voor
•spelen in op de beweging van een andere kleuter
•kunnen zelfgevonden bewegingsscenario uitvoeren
j
•kunnen ervaren dat ze een persoonlijke stijl kunnen
ontwikkelen
j
•kunnen vertrouwen op hun expressiemogelijkheden
en durven hun eigen expressiestijl tonen
Woordenlijst: Beweging: Lichaam:
home
terug
Expressie (1/2)
Lichaamsdelen
Gevoelens/uitdrukkingen
het hoofd
de nek
het gezicht
de mond
de muziek
fijn
bang
wild
het lied/liedje
leuk
gelukkig
kalm
het ritme
de hals
niet leuk
boos
vlug
het geluid
de borst
het lijf
rustig
traag
hevig
de klank
de rug
het gezicht
plezant
snel
genieten
de bil
de mond
de schouder
de lip
de lip
de buik
het lawaai
de dans/het
dansje
de arm
het verhaal
het been
het woord
de knie
de oefening
de poep
de opdracht
de hand
de voet
Vergelijken
hetzelfde
eerst
daarvoor
het einde
zo
dan
toen
klaar
anders
en
nu
gedaan
verschillend
daarna
straks
af
ja
tenslotte
duren
nog een keer
nee
laatst
lang
juist
het lukt
kort
fout
het lukt niet
het begin
bijna
home
Woordenlijst: Beweging: Lichaam:
terug
Expressie (2/2)
Bewegingswerkwoorden
extra begrippen
bewegen
huppelen
spelen
nergens
hinkelen
stoppen
stappen
ergens
rollen
vallen
tikken
ergens anders
dansen
draaien
wachten
hier
springen
stampen
duwen
daar
lopen
wandelen
trekken
kruipen
wuiven
gooien
overal
(zich) stoten
de plek(je)
zingen
doorgaan
neuriën
zitten
klappen
fluiten
Handelingen
bewegen
horen
voelen
durven
luisteren
afmaken
kijken
zien
vinden (mening)
(na)doen
(uit)kiezen
zeggen
proberen
herhalen
wijzen
mislukken
beginnen
lukken
willen
vergelijken
kunnen
verbeteren
Omgaan met elkaar
ik
jij
het kind
de juf
niemand/iemand
mezelf
van jou/hem/haar
die/dat
de meester
iemand anders
eigen
iets
van mij
de klas
iets anders
één
meer
andere
niets
alleen
of
en
ook
samen
met twee
met drie
met elkaar
Beweging: ruimte: impressie
home
j
j
• nemen de ruimte waar (waarin ze zullen bewegen).
• nemen de gebruikte ruimtelijke begrippen in zich op.
terug
terug
home
Woordenlijst: Beweging: Ruimte:
terug
Impressie
Ruimtebegrippen
voor, achter, ervoor, erachter, vooraan,
achteraan, de voorkant, de achterkant, de
voorste, de achterste
Waar?
de muziek
onder, boven, eronder, erboven, onderaan,
bovenaan, de onderkant, de bovenkant,
onderste, bovenste
het lied/liedje
het ritme
voorzijde, achterzijde, bovenzijde, onderzijde
overal
ik
jij
het kind
de juf
niemand/iemand
de plek/het plekje
mezelf
van jou/hem/haar
die/dat
de meester
iemand anders
hier
eigen
iets
van mij
de klas
iets anders
daar
het geluid
tegen, tegenaan, tegenover
de klank
op, in, uit, naast,(in het) midden, tussen
het lawaai
links, rechts, de linkerkant, de rechterkant
Omgaan met elkaar
één
meer
andere
niets
ergens
alleen
of
en
ook
nergens
samen
met twee
met drie
met elkaar
ver, dicht, te ver, te dicht, veraf, dichtbij,
verderaf, dichterbij, het dichtst, het verst
binnen, buiten
Bewegingswerkwoorden
bewegen
hinkelen
rollen
dansen
huppelen
stoppen
vallen
draaien
stappen
tikken
wachten
groot - klein
springen
stampen
duwen
smal - breed
lopen
wandelen
trekken
kruipen
wuiven
gooien
(zich) stoten
doorgaan
zitten
zingen
neuriën
fluiten
Handelingen
spelen
klappen
bewegen
horen
voelen
durven
luisteren
afmaken
kijken
(mening)
zien
vinden
(na)doen
(uit)kiezen
zeggen
proberen
herhalen
wijzen
mislukken
beginnen
lukken
willen
vergelijken
kunnen
verbeteren
home
Beweging: Ruimte: Expressie
EXPERIMENTEREN
j
j
• zichzelf situeren in de ruimte
(bewust worden van de plaats van
het eigen lichaam in de ruimte).
• zichzelf situeren t.o.v. anderen in
de ruimte.
IMITEREN
j
terug
terug
CREATIEVE VORMGEVING
• bootsen een beweging of houding
na in de ruimte.
• gebruiken en verwoorden de
ruimtebegrippen correct.
j
j
• kennen en herkennen de
ruimte.
• bewegen zich vlot, zelfzeker
en aangepast (aan de
spelinhoud) in de ruimte.
• de ruimte inschatten en indelen.
• richten zelf de ruimte
efficiënt in in functie van de
beweging.
Woordenlijst: Beweging: Ruimte:
home
terug
Expressie (1/2)
Bewegingswerkwoorden
bewegen
huppelen
spelen
hinkelen
stoppen
stappen
rollen
vallen
tikken
dansen
draaien
wachten
springen
stampen
duwen
lopen
wandelen
trekken
kruipen
wuiven
gooien
(zich) stoten
doorgaan
zitten
zingen
neuriën
klappen
fluiten
Ruimtebegrippen
voor, achter, ervoor, erachter, vooraan, achteraan, de
voorkant, de achterkant, de voorste, de achterste
onder, boven, eronder, erboven, onderaan, bovenaan,
de onderkant, de bovenkant, onderste, bovenste
voorzijde, achterzijde, bovenzijde, onderzijde
Richting / de weg
overal, ergens, nergens, omhoog, omlaag, beneden, boven, bovenop,
vooruit, achteruit, rechtdoor, bij, erbij, eraan, andersom, opzij, in het rond,
ondersteboven, hier, daar, ver weg
tegen, tegenaan, tegenover
op, in, uit, naast,(in het) midden, tussen
links, rechts, de linkerkant, de rechterkant
ver, dicht, te ver, te dicht, veraf, dichtbij, verderaf,
dichterbij, het dichtst, het verst
de uitgang, de ingang, de plek, (de) kant
waarheen?, waar naartoe?, waar?, naar, langs, tot, vlakbij, schuin, over
binnen, buiten
beoordelen/evalueren/beschouwen
(niet) graag doen, iets (niet) goed kunnen, willen, weten, zijn, helpen, vinden (mening), (niet) durven.
gelukt!, mislukt!, het lukt (niet), goed zo, opnieuw, nog eens.
graag, liever, liefst.
klappen, het applaus, het publiek, bravo, de traan, de zakdoek, kippenvel, de (slappe) lach.
klaar, stop.
prima, knap, mooi, prachtig, flink, fijn, gezellig, heerlijk, plezant, (niet) leuk, eng, lelijk, slordig, erg,
griezelig, gek, raar, gewoon, normaal, vervelend, saai, grappig, droevig.
jammer, spijtig, goed, juist , fout, verkeerd, het klopt (niet), beter, best, bijna (niet) tevreden, hetzelfde,
anders, als, zo, zoals, moeilijk, gemakkelijk, moeite.
blij, bang, boos, verdrietig.
(on)rustig, op zijn gemak, kalm, in de war, (in) paniek, zacht, dapper, deftig.
idee
bedenken
vinden
begrijpen
denken
oplossing
afspreken
afspraak
regel
home
Woordenlijst: Beweging: Ruimte:
Expressie (2/2)
terug
Handelingen
bewegen
Plaatsen
ideehoren
bedenken
luisteren
voelen
de school
de hoek
durven
de speelplaats
de speelzaal
kijken
de refter
het podium
(na)doen
begrijpen
(uit)kiezen
zeggen
de gang
voor de spiegel
proberen
vinden
zien
afmaken
vinden (mening)
denken
herhalen
wijzen
de turnzaal
mislukken oplossing
beginnen
lukken
de klas
willen
afspreken
vergelijken
kunnen
verbeteren afspraak
regel
Omgaan met elkaar
ik
jij
het kind
de juf
niemand/iemand
mezelf
van jou/hem/haar
die/dat
de meester
iemand anders
eigen
iets
van mij
de klas
iets anders
één
meer
andere
niets
alleen
of
en
ook
samen
met twee
met drie
met elkaar
Beweging: Tijd: Impressie
home
terug
terug
j
j
• nemen eenvoudige ritmes en ritmische motieven waar.
• herkennen en reageren op klanken en geluiden van
verschillende duur, sterkte, tempo, ritme en maat.
• vergelijken duur, sterkte, tempo, ritme en maat.
Woordenlijst: Beweging: Tijd:
home
terug
Impressie
Bewegingswerkwoorden
Tijdsbegrippen
het geluid
de klank
het lied/liedje
het lawaai
nu, straks, meteen, onmiddellijk, direct, bijna tijd, dadelijk, even…,
binnenkort, een tijdje, eventjes, nooit, altijd, steeds, soms, af en
toe, dikwijls, op tijd, later, te laat, later dan, vroeg, vroeger, te
vroeg, vroeger dan, te lang, te kort, duurt even lang, eerder, eerst,
dan, daarna, na, nog eens, daarvoor, voor, (het) begin, (het) eind(e)
het ritme
de muziek
alweer, tegelijk, om (tijdstip), onder/tijdens, al, vanaf, totdat,
voordat, nadat, voortaan, voorbij, op tijd, ineens, plots(eling), vlug,
snel, gauw, opeens, tussendoor, ondertussen, ooit, juist (net),
daarnet, pas, terwijl, eindelijk
bewegen
huppelen
spelen
hinkelen
stoppen
stappen
rollen
vallen
tikken
dansen
draaien
wachten
springen
stampen
duwen
lopen
wandelen
trekken
kruipen
wuiven
gooien
(zich) stoten
doorgaan
zitten
zingen
neuriën
klappen
fluiten
beoordelen/evalueren/beschouwen
Handelingen
(niet) graag doen, iets (niet) goed kunnen, willen, weten, zijn, helpen, vinden (mening), (niet) durven.
gelukt!, mislukt!, het lukt (niet), goed zo, opnieuw, nog eens.
bewegen
horen
voelen
graag, liever, liefst.
durven
luisteren
afmaken
klappen, het applaus, het publiek, bravo, de traan, de zakdoek, kippenvel, de (slappe) lach.
kijken
zien
vinden (mening)
klaar, stop.
(na)doen
(uit)kiezen
zeggen
prima, knap, mooi, prachtig, flink, fijn, gezellig, heerlijk, plezant, (niet) leuk, eng, lelijk, slordig, erg, griezelig, gek,
raar, gewoon, normaal, vervelend, saai, grappig, droevig.
proberen
herhalen
wijzen
mislukken
beginnen
lukken
jammer, spijtig, goed, juist , fout, verkeerd, het klopt (niet), beter, best, bijna (niet) tevreden, hetzelfde, anders,
als, zo, zoals, moeilijk, gemakkelijk, moeite.
willen
vergelijken
kunnen
verbeteren
stoppen
wachten
duren
tellen
blij, bang, boos, verdrietig.
(on)rustig, op zijn gemak, kalm, in de war, (in) paniek, zacht, dapper, deftig.
home
Beweging: Tijd: Expressie:
EXPERIMENTEREN
j
• kunnen spontaan
meebewegen op muziek
terug
IMITEREN
CREATIEVE VORMGEVING
•bootsen eenvoudige tijdstructuren na.
•stemmen hun bewegingen af op ritmes die dicht bij
hun natuurlijke bewegingsritme liggen.
j
•voeren eenvoudige kleuterdansjes uit in de juiste
bewegingsvolgorde.
•kunnen afwisselende bewegingen uitvoeren.
j
•kunnen waargenomen klanken omzetten in beweging.
(O.D. 4.4.)
•creëren, door een gegeven ritme ondersteund, een
beweging in de ruimte.
j
j
•bewegen in groep door rekening te houden met
eenvoudige afspraken.
•leggen zelf de ruimte-tijdsrelatie in hun beweging.
j
•kunnen improviseren op een afgesproken moment
binnen een beweging.
•kunnen vrij (op een thema) improviseren.
home
Woordenlijst: Beweging: Tijd:
terug
Expressie (1/2)
Afspraken
het einde
het geluid
de regel
ja
stoppen
de klank
de afspraak
nee
de rust
het lied/liedje
verboden
niet goed
doorgaan
het lawaai
mag wel
goed zo
het ritme
mag niet
de straf
de muziek
afspreken
beginnen
gedaan
klinken
klaar
de dans/het dansje
beoordelen/evalueren/beschouwen
Tijdsbegrippen
(niet) graag doen, iets (niet) goed kunnen, willen, weten, zijn, helpen, vinden (mening), (niet)
durven.
lang
nadat
en
kort
tijdens
tenslotte
snel
daarna
begin
klappen, het applaus, het publiek, bravo, de traan, de zakdoek, kippenvel, de (slappe) lach.
vlug
daarvoor
einde
klaar, stop.
traag
even
midden
voor
tegelijk
opnieuw
prima, knap, mooi, prachtig, flink, fijn, gezellig, heerlijk, plezant, (niet) leuk, eng, lelijk, slordig, erg,
griezelig, gek, raar, gewoon, normaal, vervelend, saai, grappig, droevig.
voordat eerst
na
dan
gelukt!, mislukt!, het lukt (niet), goed zo, opnieuw, nog eens.
graag, liever, liefst.
jammer, spijtig, goed, juist , fout, verkeerd, het klopt (niet), beter, best, bijna (niet) tevreden,
hetzelfde, anders, als, zo, zoals, moeilijk, gemakkelijk, moeite.
blij, bang, boos, verdrietig.
(on)rustig, op zijn gemak, kalm, in de war, (in) paniek, zacht, dapper, deftig.
Woordenlijst: Beweging: Tijd:
home
terug
Expressie (2/2)
Handelingen
bewegen
horen
voelen
durven
luisteren
afmaken
kijken
zien
vinden (mening)
(na)doen
(uit)kiezen
zeggen
proberen
herhalen
wijzen
mislukken
beginnen
lukken
willen
vergelijken
kunnen
het idee
wie
bedenken
wat
vinden
wanneer
begrijpen
hoe
denken
welk(e)
de oplossing
verbeteren
Bewegingswerkwoorden
bewegen
Omgaan met elkaar
hinkelen
huppelen
stoppen
spelen
stappen
ik
jij
het kind
de juf
niemand/iemand
mezelf
van jou/hem/haar
die/dat
de meester
iemand anders
eigen
iets
van mij
de klas
iets anders
springen
stampen
duwen
één
meer
andere
niets
lopen
wandelen
trekken
alleen
of
en
ook
kruipen
wuiven
gooien
samen
met twee
met drie
met elkaar
(zich) stoten
doorgaan
zitten
rollen
vallen
tikken
dansen
draaien
wachten
zingen
neuriën
fluiten
klappen
Muziek beluisteren
home
terug
LUISTEREN EN ONDERSCHEIDEN
j
j
j
• aandachtig luisteren en zo verschillende geluiden
waarnemen, benoemen en erover praten.
• klanken, geluiden, stilte en stemmingen in beluisterde
muziek ervaren en herkennen
• ritme in beluisterde muziek en liedjes ervaren, herkennen en
nabootsen
• verschillende muzikale elementen herkennen (tempo,
toonhoogte, geluidssterkte, herkomst, maatsoort, timbre of
klankkleur, articulatie, ritme en vorm
j
• signalen, functie en sfeer van beluisterde muziek of liedjes
ervaren en herkennen, en alleen of in groep reproduceren.
HERKENNEN VAN EEN EXTRA MUZIKALE INHOUD
j
• hun fantasiebeelden naar aanleiding van het beluisteren
van muziek verwoorden.
home
Woordenlijst: Muziek beluisteren:
Luisteren en onderscheiden
Wel of niet
de muziek
kennen
Handelingen
het lied/liedje
kunnen
horen
neurieën
drukken
de klank
durven
luisteren
voelen
trekken
de klank
het geluid
willen
fluisteren
bewegen
opzetten
klinken
het lawaai
doen
spreken
draaien
telefoneren
anders
zingen
aanzetten
fluiten
gelijk
meezingen
uitzetten
praten
hetzelfde
de stilte
weten
het muziekinstrument
(na)doen
de stem
vinden (mening)
vertellen
zeggen
verzinnen
het ritme
wel
denken
beluisteren
vinden (mening)
niet
Materialen/instrumenten
de radio
de TV
de telefoon
de knop
de gsm
de koptelefoon
de smartphone
de computer
de microfoon
de tablet
de CD
het scherm
de DVD
de muis
het hoofd
het oor
het idee
de mond
het verhaal
de tong
DEEL 2 WOORDVELDEN ‘LUISTEREN EN ONDERSCHEIDEN’ OP VOLGENDE PAGINA!
terug
beoordelen/evalueren/beschouwen
(niet) graag doen, iets (niet) goed kunnen, willen, weten, zijn, helpen, vinden (mening), (niet) durven.
Tegenstellingen
gelukt!, mislukt!, het lukt (niet), goed zo, opnieuw, nog eens.
hevig - rustig
graag, liever, liefst.
luid - zacht
klappen, het applaus, het publiek, bravo, de traan, de zakdoek, kippenvel, de (slappe) lach.
hard - stil
klaar, stop.
prima, knap, mooi, prachtig, flink, fijn, gezellig, heerlijk, plezant, (niet) leuk, eng, lelijk, slordig, erg, griezelig, gek,
raar, gewoon, normaal, vervelend, saai, grappig, droevig.
jammer, spijtig, goed, juist , fout, verkeerd, het klopt (niet), beter, best, bijna (niet) tevreden, hetzelfde, anders,
als, zo, zoals, moeilijk, gemakkelijk, moeite.
blij, bang, boos, verdrietig.
(on)rustig, op zijn gemak, kalm, in de war, (in) paniek, zacht, dapper, deftig.
Gevoelens
blij
vrolijk
nieuwsgierig
woedend
alleen
bang
gelukkig
moe
kwaad
eenzaam
boos
tevreden
ongerust
verliefd
bezorgd
eerlijk
droevig
lief
verdrietig
(on)gelukkig
verbaasd
beschaamd
zenuwachtig/nerveus
(on)rustig
op zijn gemak
kalm
in de war
(in) paniek
langzaam/traag snel/vlug
hoog - laag
lang - kort
puntig - gebonden
home
Muziek beluisteren: Beleven
• bewegen op muziek, het muziekstuk dramatiseren, erbij tekenen of
schilderen of het misschien zelfs begeleiden met muziekinstrumenten.
terug
home
Woordenlijst: Muziek beluisteren:
terug
Beleven
Mogelijke verwerking binnen
drama
Mogelijke verwerking
binnen beweging
uitbeelden
het woord
dansen
draaien
toneel spelen
de zin
bewegen
huppelen
vertellen
de tekst
springen
...
spreken
het verhaal
lopen
Mogelijke verwerking binnen beeld
tekenen
schrijven
schilderen
het schilderij
verven
...
het
versje/het
gedicht
rollen
de tekening
het potlood
de gom
de pen
de stift
het penseel
de verf
het blad
het papier
kleien
de klei
het mes
boetseren
de plasticine
de deegrol
het deeg
...
Mogelijke verwerking binnen muziek
horen
muziek spelen
de stilte
de trompet
luisteren
de muziek
de stem
de fluit
beluisteren
het lied/liedje
de gitaar
spreken
de klank
zingen
neuriën
fluisteren
het muziekinstrument
Algemene handelingen
doen
onderzoeken
durven
maken
verbeteren
willen
de bellenkrans
proberen
kennen
voelen
het geluid
de tamboerijn
uitvinden
kunnen
het lawaai
de piano
ontdekken
weten
...
beoordelen/evalueren/beschouwen
(niet) graag doen, iets (niet) goed kunnen, willen, weten, zijn, helpen, vinden (mening), (niet) durven.
gelukt!, mislukt!, het lukt (niet), goed zo, opnieuw, nog eens.
graag, liever, liefst.
klappen, het applaus, het publiek, bravo, de traan, de zakdoek, kippenvel, de (slappe) lach.
klaar, stop.
prima, knap, mooi, prachtig, flink, fijn, gezellig, heerlijk, plezant, (niet) leuk, eng, lelijk, slordig, erg, griezelig, gek,
raar, gewoon, normaal, vervelend, saai, grappig, droevig.
jammer, spijtig, goed, juist , fout, verkeerd, het klopt (niet), beter, best, bijna (niet) tevreden, hetzelfde, anders, als,
zo, zoals, moeilijk, gemakkelijk, moeite.
blij, bang, boos, verdrietig.
(on)rustig, op zijn gemak, kalm, in de war, (in) paniek, zacht, dapper, deftig.
Tegenstellingen
hevig - rustig
luid - zacht
hard - stil
langzaam/traag - snel/vlug
hoog - laag
lang - kort
puntig - gebonden
home
Drama
Bewegingen
en handelen
Ruimtelijk
en
zintuiglijk
bewustzijn
vergroten
terug
terug
Emotionele houding en gedrag
Rolneming: emoties
Leerplandoelen
Woorden
Woorden
Leerplandoelen
Woorden
Woorden
Rolverdeling
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Woorden
Woorden
Rolneming: suggesties en leiding
Theaterbeleving
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Woorden
Woorden
Samenspelen
Leerplandoelen
Rolneming: kledij en attributen
Leerplandoelen
Verbale
communicatie
Publiek
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Woorden
Woorden
Bewegingen en handelen
home
j
• kunnen alert omgaan met voor hen bestemde audiovisuele boodschappen
j
• kunnen vaststellen dat klanken, beelden en bewegingen elkaar wederzijds
beïnvloeden.
j
• kunnen de volgorde van een reeks klanken en geluiden vaststellen,
veranderen, schikken, herschikken en er een nieuw verhaal rond vertellen.
j
• kunnen zich inleven in personages en dingen uit de omgeving en deze
uitbeelden.
• voeren eenvoudige pantomime-activiteiten uit en begrijpen ze als
toeschouwer.
terug
terug
Woordenlijst: Drama: Bewegingen
home
en handelingen
klank
Vergelijken
luid - zacht
de klank
snel - traag
het beeld
hoog - laag
de beweging
rustig - hevig
...
het geluid
horen
de stem
het woord
luisteren
de mond
de zin
voelen
de tong
het verhaal
spreken
de lip
de foto
zien
het gezicht
...
de film
kijken
het hoofd
de tekening
voelen
het oog
...
...
...
het gedicht/het versje
praten
de muziek
zingen
het lied/liedje
neuriën
...
fluisteren
Beeld
roepen
beweging
de beweging
het lijf
dansen
de dans(je)
het hoofd
springen
...
de hand
rollen
de arm
lopen
de voet
...
het been
...
ik
iemand
alleen
iets
het kind
iemand anders
de mens
iets anders
samen
anders
uitbeelden
doen alsof
nadoen
proberen
onderzoeken
ontdekken
vinden
veranderen
verbeteren
wel of niet
kennen
kunnen
weten
begrijpen
voelen
willen
niet
wel
terug
Ruimtelijk en zintuiglijk bewustzijn
home
RUIMTELIJK BEWUSTZIJN
j
• gebruiken correct ruimtelijke begrippen. (bv. voor, achter, naast, …)
j
• kunnen de ruimte indelen.
j
• kunnen zich vlot, zelfzeker en aangepast (aan de spelinhoud) bewegen in de ruimte.
ZINTUIGLIJK BEWUSTZIJN
j
j
• nemen zowel voorwerpen als situaties, handelingen, bewegingen, mimiek , ... precies en gedetailleerd waar (met zoveel
mogelijk zintuigen).
• letten op de verbale en non-verbale taal van andere kleuters en kunnen ze correct interpreteren.
• kunnen uiterlijk, kleding, en attributen van personages gedetailleerd beschrijven.
• kunnen de mimiek, lichaamshouding en bewegingen van een personage beschrijven.
terug
terug
home
Woordenlijst: Drama: Ruimtelijk en
zintuiglijk bewustzijn
Handelingen
Ruimtebegrippen
liggen
zitten
(stil)staan
stoppen
lopen
spelen
kruipen
kijken
onder, boven, eronder, erboven, onderaan, bovenaan, de onderkant, de
bovenkant, onderste, bovenste
stappen
springen
voorzijde, achterzijde, bovenzijde, onderzijde
huppelen
vallen
wijzen
beginnen
opheffen
rollen
gooien
doorgaan
neerleggen
neerzetten
bewegen
toneel spelen
uitbeelden
nadoen/doen alsof
voor, achter, ervoor, erachter, vooraan, achteraan, de voorkant, de achterkant,
de voorste, de achterste
tegen, tegenaan, tegenover
op, in, uit, naast,(in het) midden, tussen
links, rechts, de linkerkant, de rechterkant
ver, dicht, te ver, te dicht, veraf, dichtbij, verderaf, dichterbij, het dichtst, het
verst
binnen, buiten
Waarnemen
Richting / de weg
overal, ergens, nergens, omhoog, omlaag, beneden, boven, bovenop, vooruit, achteruit,
rechtdoor, bij, erbij, eraan, andersom, opzij, in het rond, ondersteboven, hier, daar, ver weg
de uitgang, de ingang, de plek, (de) kant
waarheen?, waar naartoe?, waar?, naar, langs, tot, vlakbij, schuin, over
terug
het oog
zien
het beeld
het woord
het oor
kijken
de film
de tekst
de neus
horen
de foto
het verhaal
de mond luisteren
het geluid
het gedicht/
de hand
ruiken
de klank
het versje
het lijf
voelen
de stem
het toneel
de muziek
het lied/liedje
DEEL 2 WOORDVELDEN ‘RUIMTELIJK EN ZINTUIGLIJK BEWUSTZIJN’ OP VOLGENDE PAGINA!
ik
de mama
mezelf
de papa
jij/je
de juf
het kind
de meester
de mens
die/dat
iemand
deze
iets
Beschrijven
Eruit zien
Uiterlijk
Kleding
Attributen
luid
vlug
mooi
zacht
snel
groot
hard
rustig
klein
stil
kalm
griezelig
traag
hevig
recht
langzaam
wild
krom
Gevoelens
blij
vrolijk
nieuwsgierig
woedend
alleen
bang
gelukkig
moe
kwaad
eenzaam
boos
tevreden
ongerust
verliefd
bezorgd
eerlijk
droevig
lief
verdrietig
(on)gelukkig
verbaasd
beschaamd
zenuwachtig/nerveus
(on)rustig
op zijn gemak
kalm
in de war
(in) paniek
Emotionele houding en gedrag:
home
Rolneming: Emoties
j
• de non-verbale taal van anderen begrijpen en correct interpreteren.
• ervaren dat de juiste verhouding tussen woord en beweging de expressie kan
vergroten.
• emoties (bv. fragment van een verhaal) genuanceerd en precies verbaal en nonverbaal uiten
j
• zich inleven in personages en dingen uit de omgeving en deze uitbeelden
terug
Woordenlijst: Emotionele houding
home
en gedrag: Rolneming: Emoties
terug
Handelingen
kijken
spreken
schrikken
missen (iemand)
zien
praten
huilen
verbergen
het geluid
horen
zuchten
vertellen
de beweging
luisteren
troosten
graag hebben
ontdekken
huilen
houden van
begrijpen
bewonderen
ik
iets
de klank
mezelf
iets anders
het beeld
iemand anders het ding
het woord
het kind
de mens
proberen
voelen
geloven
toneel spelen
het verhaal
vervelen
zich schamen
van plan zijn
nadoen
de muziek
hopen
pech hebben
geluk hebben
doen alsof
flauw doen
last hebben van
uitbeelden
Gevoelens
blij
vrolijk
nieuwsgierig
woedend
alleen
bang
gelukkig
moe
kwaad
eenzaam
boos
tevreden
ongerust
verliefd
bezorgd
eerlijk
gek
grappig
moeite
droevig
lief
verdrietig
Gedragingen
raar
griezelig
onrustig
(on)gelukkig
gewoon
in de war
paniek
verbaasd
normaal
kalm
zacht
beschaamd
dapper
kippenvel
zenuwachtig/nerveus
deftig
lach
(on)rustig
de slappe lach
lol
op zijn gemak
flink
lui
kalm
in de war
(in) paniek
Emotionele houding en gedrag:
home
Rolneming: Kledij en attributen
j
• kiezen zelfstandig gepaste kledij en attributen.
terug
terug
Woordenlijst: Emotionele houding
home
terug
en gedrag: Rolneming: Kledij en attributen
Handelingen
kiezen
proberen
dichtdoen
kijken
aandoen
opendoen
zien
uitdoen
knopen
gebruiken
aankleden
verkleden
voelen
uitkleden
opzetten
toneel spelen
afzetten
uitbeelden
passen
nadoen
dragen
doen alsof
Kledij
de broek
de onderbroek
de pantoffel
het hemd
de jeans
het onderhemd de jas
de mouw
de broekspijp
de pyjama
de regenjas
de pet
de rok
de sok
de mantel
de jurk
de kous
de veter
de schoen
de knoop
het T-shirt
de laars
de rits
de trui
de sandaal
de hak
Attributen
de hoed
de hoofddoek
de ketting
de tas
de schmink
de bril
de pet
de helm
de armband
de handtas
de lippenstift
de zonnebril
de sjaal
de haarband
de ring
de boekentas
de nagellak
de paraplu
de muts
de elastiek
het juweel
de rugzak
de kam
de snor
de handschoen de speld
de strik
de zak
de borstel
de baard
de kap
de riem
de mand
de spiegel
de oorbel
Emotionele houding en gedrag: Rolneming:
Suggesties en leiding
terug
home
terug
• staan open voor suggesties vanwege de kleuteronderwijzer(es) of andere kleuters en
passen ze toe.
• vinden zelf gepaste suggesties voor de eigen rol of die van anderen.
• controleren of alles klaar is om te spelen.
Woordenlijst: Drama: Emotionele
home
houding: Rolneming: Suggesties
Handelingen
kiezen
vertellen
kijken
knikken
vragen
luisteren
schreeuwen
voordoen
zeggen
raden
nadoen
fluisteren
helpen
doen alsof
praten
geven
uitbeelden
roepen
stoppen
opletten
zien
klaar om te beginnen
klaar
afmaken
slordig
beginnen
stoppen
prima
start
fout
lukken
einde
verkeerd
het lukt
bezig
goed
aan de beurt
doorgaan
goed zo
om de beurt
terug
denken
Vraagwoorden
bedenken
volgens
vergeten
idee
eigenlijk
weten
bedoelen
natuurlijk
gemakkelijk
begrijpen
waar
moeilijk
wie?
snappen
zeker
oplossing
wat?
nadenken
vast en zeker
vinden
zomaar
doen alsof
in het echt
anders
hetzelfde
als
zoals
hoe?
waarom?
welk?
doen (denktaal)
aanwijzen
zetten
bijvoorbeeld
deze
leggen
bekijken
die
werken
uitkiezen
dat
wijzen
dit
proberen
gebruiken
het klopt
Emotionele houding en gedrag:
Groepsfunctioneren: Samenspelen
home
• conflictloos met anderen samenspelen.
• respect betonen voor uitingen van leeftijdgenoten, behorend tot de eigen en andere
culturen.
j
• vertrouwen op hun expressiemogelijkheden en durven hun eigen expressiestijl tonen.
terug
terug
Woordenlijst: Emotionele houding:
home
Groepsfunctioneren: Samenspelen
terug
beoordelen/evalueren/beschouwen
(niet) graag doen, iets (niet) goed kunnen, willen, weten, zijn, helpen, vinden (mening), (niet) durven.
Handelingen
gelukt!, mislukt!, het lukt (niet), goed zo, opnieuw, nog eens.
kijken
vinden
ophouden
klappen
horen
zoeken
aankijken
luisteren
spelen
wachten
doen alsof
klaar, stop.
voelen
hebben
meegaan
nadoen
bewegen
geven
meedoen
toneel spelen
prima, knap, mooi, prachtig, flink, fijn, gezellig, heerlijk, plezant, (niet) leuk, eng, lelijk, slordig, erg,
griezelig, gek, raar, gewoon, normaal, vervelend, saai, grappig, droevig.
doen
helpen
durven
uitbeelden
proberen
nemen
erbij horen
graag, liever, liefst.
klappen, het applaus, het publiek, bravo, de traan, de zakdoek, kippenvel, de (slappe) lach.
jammer, spijtig, goed, juist , fout, verkeerd, het klopt (niet), beter, best, bijna (niet) tevreden, hetzelfde,
anders, als, zo, zoals, moeilijk, gemakkelijk, moeite.
blij, bang, boos, verdrietig.
(on)rustig, op zijn gemak, kalm, in de war, (in) paniek, zacht, dapper, deftig.
omgaan met elkaar
Personen
ik
met z'n tweeën dank je wel
zelf
de juf
ik
je/jij
het kind
met z'n drieën
aan de hand
zich
de meester
mij
jou
samen
allemaal
de ruzie
van (bezit)
de moeder
mijn
jouw
alleen
iedereen
stout
terugbrengen
de mama/ma
hij
zij/ze
de pestkop
teruggeven
de vader
haar/hem
haar/zijn
ieder
niemand
iemand
de groep
aan de beurt
de papa
we/wij
jullie
de klas
allebei/beide
om beurt
die
ons/onze
hun
aan
zonder
één voor één
de vriend(in)
het kind
de mens
voor
alsjeblieft
elkaar
het meisje
de mevrouw
de volwassene
met
alstublieft
eigen
de jongen
de meneer
de oude/grote mensen
Emotionele houding en gedrag:
Groepsfunctioneren: Rolverdeling
home
j
j
• tonen een voorkeur voor een bepaalde rol (willen meedoen).
• kunnen een eigen keuze maken.
• aanvaarden de rolverdeling
terug
terug
Woordenlijst: Emotionele houding:
home
Groepsfunctioneren: Rolverdeling
terug
Handelingen
idee
in het echt
hoe
bijvoorbeeld
alsof
die
wie
graag
doen alsof
dit
wat
liever
vinden
nadoen
dat
waarom
akkoord
kiezen
weten
uitbeelden
welke
wanneer
ja
uitkiezen
zeggen
toneel spelen
verkleden
aankleden
schminken
aanwijzen
bedenken
willen
gebruiken
begrijpen
graag hebben
deze
wijzen
denken
vragen
proberen
nadenken
bekijken
nee
rolverdeling
het masker
de koning
de tovenaar
iemand
de clown
de hoed
de postbode
rijk
het kind
de ridder
de koningin
de reus
in het echt
de cowboy
blind
de piraat
arm
de jongen
de directeur
de prins
de draak
alsof
de indiaan
doof
de zeerover
de helm
het meisje
de boef
de prinses
de dwerg
het sprookje
verkleden
de baas
de robot
de vreemde
de man
de dief
de kroon
het monster
het verhaal
omdoen
de kok
de tweeling
de pruik
de vrouw
de politie
toveren
het dier
het boek
aandoen
de kapitein
het zwaard
ik
de volwassene
de gevangenis
de fee
het ding
eruit zien als
schminken
de boot
goed
de mens
de oude mens
de kabouter
de heks
iets
lijken op
mooi staan met het schip
slecht
de baby
de juf
de papa
de mama
de meester
de spiegel
Emotionele houding en gedrag:
home
Groepsfunctioneren: Publiek
j
• genieten van de fantasie, de originaliteit, de creativiteit en de zelfexpressie in
“kunstwerken”.
j
• vertrouwen op hun expressiemogelijkheden en durven hun eigen expressiestijl
tonen.
terug
terug
home
Woordenlijst: Emotionele houding:
Groepsfunctioneren: Publiek
terug
Handelingen
op bezoek gaan
fluisteren
willen
van plan zijn
worden
bezoeken
stil zijn
klappen
vervelen veranderen
kijken
stil zitten
lachen
kiezen
blijven
luisteren
raden
huilen
uitkiezen
doen alsof
meedoen
begrijpen
wenen
vertellen
meespelen
vinden (mening) schrikken
durven
aanwijzen
knikken
vergelijken
mislukken
opletten
mogen
zuchten
lukken
voelen
moeten
bewonderen
zijn
ik
ander
iemand anders
beoordelen/evalueren/beschouwen
(niet) graag doen, iets (niet) goed kunnen, willen, weten, zijn, helpen, vinden (mening), (niet) durven.
gelukt!, mislukt!, het lukt (niet), goed zo, opnieuw, nog eens.
graag, liever, liefst.
deze
hoe
klappen, het applaus, het publiek, bravo, de traan, de zakdoek, kippenvel, de (slape) lach.
die
wie
klaar, stop.
dit
wat
prima, knap, mooi, prachtig, flink, fijn, gezellig, heerlijk, plezant, (niet) leuk, eng, lelijk, slordig, erg, griezelig, gek, raar,
gewoon, normaal, vervelend, saai, grappig, droevig.
dat
waarom
welke
wanneer
jammer, spijtig, goed, juist , fout, verkeerd, het klopt (niet), beter, best, bijna (niet) tevreden, hetzelfde, anders, als, zo,
zoals, moeilijk, gemakkelijk, moeite.
blij, bang, boos, verdrietig.
(on)rustig, op zijn gemak, kalm, in de war, (in) paniek, zacht, dapper, deftig.
home
Drama: Verbale communicatie:
DIALOOG
j
•de verhaalinhoud beknopt en chronologisch verwoorden
en/of weergeven.
•dialogen onthouden en met gepaste intonatie reproduceren.
•zelf dialogen improviseren.
•situaties uit de realiteit op een originele en oorspronkelijke
manier ontwerpen (scenario en dialogen) en weergeven.
•gefantaseerde situaties (scenario en dialogen) op een
originele en oorspronkelijke manier weergeven.
STEM
• met een creatief stem- en taalgebruik
expressief reageren
terug
terug
MENING UITEN
•eigen belevenissen, ervaringen, gedachten,
gevoelens, handelingen verwoorden.
Woordenlijst: Drama: Verbale
communicatie
home
Handelingen dialoog
vertellen
proberen
voorzeggen
zeggen
luisteren
voordoen
denken
verzinnen
tekenen
nadenken
bedenken
kiezen
onthouden
maken
uitkiezen
nazeggen
schrijven
beginnen
op je beurt wachten
wijzen
helpen
veranderen
opzeggen
terug
Tijdsbegrippen
het begin
vaak
nu
opeens
het einde
soms
vandaag
klaar
eerst
nooit
volgend
dan
altijd
straks
en
voor
later
daarna
voordat
duren
tenslotte
na
ineens
laat
nadat
plots(eling)
gedaan
het idee
het probleem
het lukt
het lukt niet
opnieuw
Omgaan met elkaar
eerste
aan
iemand anders
aan de beurt
voor
niemand
om beurt
met
met z'n tweeën
allebei/beide
zonder
met z'n direën
samen
ik
voor/met elkaar
alleen
de ander
(doen) alsof
in het echt
beoordelen/evalueren/beschouwen
(niet) graag doen, iets (niet) goed kunnen, willen, weten, zijn, helpen, vinden
(mening), (niet) durven.
Handelingen stem
gelukt!, mislukt!, het lukt (niet), goed zo, opnieuw, nog eens.
fluisteren
vragen
hard
de klank
roepen
zingen
luid
het geluid
schreeuwen
mompelen
zacht
de microfoon
zeggen
snikken
stilletjes
het woord
lachen
zuchten
deftig
de zin
wenen
zeuren
geeuwen
nazeggen
stil
lang
kort
duidelijk
graag, liever, liefst.
klappen, het applaus, het publiek, bravo, de traan, de zakdoek, kippenvel, de
(slappe) lach.
Handelingen mening
willen
worden
blijven
kijken
denken
begrijpen
klaar, stop.
vinden (mening) durven
prima, knap, mooi, prachtig, flink, fijn, gezellig, heerlijk, plezant, (niet) leuk, eng,
lelijk, slordig, erg, griezelig, gek, raar, gewoon, normaal, vervelend, saai, grappig,
droevig.
aanwijzen
vergelijken
mislukken
opletten
mogen
lukken
moeten
bewonderen
zijn
jammer, spijtig, goed, juist , fout, verkeerd, het klopt (niet), beter, best, bijna
(niet) tevreden, hetzelfde, anders, als, zo, zoals, moeilijk, gemakkelijk, moeite.
blij, bang, boos, verdrietig.
(on)rustig, op zijn gemak, kalm, in de war, (in) paniek, zacht, dapper, deftig.
Drama: Theaterbeleving
home
j
• genieten van een gevarieerd aanbod van hedendaags en klassieke kinderliteratuur,
en voor hen bestemde culturele activiteiten. (O.D. 3.5.) genieten van de fantasie, de
originaliteit, de creativiteit en de zelfexpressie in “kunstwerken”.
terug
terug
Woordenlijst: Drama:
home
terug
Theaterbeleving
het toneel
het podium
de dans
het licht
het poppenspel/de
poppenkast
Handelingen
donker
het orkest
de voorstelling
de bioscoop
de zaal
kijken
begrijpen
de lampen
zien
weten
het gordijn
horen
doen
de plaats
luisteren
meedoen
het geluid
voelen
toneel spelen
in de handen klappen
het verhaal
het theater
Gevoelens
Beleven
blij
vrolijk
nieuwsgierig
woedend
alleen
bang
gelukkig
moe
kwaad
eenzaam
boos
tevreden
ongerust
verliefd
bezorgd
eerlijk
droevig
lief
verdrietig
leuk
goed
die/dat
plezant
prima
en
niet leuk
bravo
mooi
het applaus
omdat
lelijk
beschaamd
het publiek
griezelig
ook
zenuwachtig/nerveus
raar
maar
(on)gelukkig
verbaasd
(on)rustig
op zijn gemak
kalm
in de war
(in) paniek
home
Uiterlijk
terug
het gezicht
het lijf
de vlecht
bloot
het hoofd
de arm
de krul
in je blootje
de ogen
de hand
blond
anders
de neus
het been
bruin
hetzelfde
de oren
de voet
zwart
schminken
de mond
de snor
ros
de tand
de baard
eruit zien
het haar
kaal
lijken op
home
Kleding ;
terug
de broek
het onderhemd
de schoen
zich verkleden
maat
de jeans
de pyjama
de sandaal
dragen
passen
de broekspijp
de mantel
de laars
aanhebben
te groot
de rok
de regenjas
de pantoffel
afzakken
te klein
de jurk
de jas
aandoen
knopen
een paar
het hemd
de sok
zich aankleden
de knoop
de T-shirt
de kous
uitdoen
de rits
de trui
de zwembroek
zich uitkleden
de kraag
de mouw de regenjas
de onderbroek
de slip
aantrekken
de bikini
de pet
de stof
toedoen
losmaken
veter
hoofddoek
home
Attributen
terug
de hoed
de mand
de kam
de ring
de sjaal
de pet
de bril
de borstel
het juweel
de muts
de sjaal
de zonnebril
de haarband
de pruik
de want
de riem
de spiegel
de speld
de helm
de handschoen
de tas
aandoen
de elastiek
de hoofddoek
de paraplu
de handtas
opzetten
de strik
de schmink
de kap
de boekentas
meenemen
de ketting
de lippenstift
de rugzak
kammen
de armband
de nagellak
het masker
passen
de oorbel
het zwaard
Muziek: Werken met instrumenten:
Expressie
home
j
j
j
j
j
• kunnen met plezier een toenemend vermogen tot experimenteren en
improviseren ontwikkelen met klank, stem of instrument.
• ervaren dat men veel instrumenten op meer dan één manier kan bespelen.
• kunnen een instrument correct hanteren door te imiteren.
• kunnen vertrouwen op hun expressiemogelijkheden en durven hun eigen
expressiestijl tonen.
• proberen gevoelens, natuurfenomenen, verhaaltjes, … te verklanken.
terug
terug
Woordenlijst: Muziek: Werken met
instrumenten
home
terug
Gevoelens
ontdekken
onderzoeken
proberen/uitproberen
de muziek
maken
het
lied/liedje
spelen (instrument)
Waarnemingen
nadoen
kijken
het ritme
opnieuw proberen
zien
het geluid
verbeteren
horen
de klank
slaan (kloppen)
luisteren
het lawaai
duwen
voelen
de stem
blazen
klinken
zo/zoals
hetzelfde
anders
gelijk
het idee
eerst
het plan
dan
blij
vrolijk
nieuwsgierig
woedend
alleen
bang
gelukkig
moe
kwaad
eenzaam
boos
tevreden
ongerust
verliefd
bezorgd
eerlijk
droevig
lief
verdrietig
(on)gelukkig
het stappenplan daarna
verbaasd
de stap
en
de oplossing
tenslotte
beschaamd
zenuwachtig/nerveus
klaar
(on)rustig
op zijn gemak
drukken
kalm
fluiten
in de war
bewegen
(in) paniek
muziekinstrumenten en onderdelen
de fluit
de knop
de gitaar
de toets
de piano
de stok
de toeter
het
muziekinstrument
de trompet
de tamboerijn
de trom
de bellenkrans
de trommel
de bel
Lichaam als instrument
de mond
zingen, fluiten, ...
de stem
zingen, neuriën, ...
de hand
tikken, slaan,
klappen, kloppen,
de voet
stampen
...
Tegenstellingen
Elementen uit de directe omgeving als
instrument
hevig - rustig
luid - zacht
de deur
piepen, kraken, ...
hard - stil
de tak
tikken, kloppen, ...
langzaam/traag - snel/vlug
het blad /het papier
verfrommelen
ritselen, scheuren,
hoog - laag
lang - kort
puntig - gebonden
Muziek: Werken met instrumenten:
Impressie
home
j
j
j
j
j
j
• kunnen openstaan voor nieuwe dingen uit hun omgeving.
• kunnen ervan genieten bezig te zijn met de dingen die hen omringen om hun
expressiemogelijkheden te ontdekken.
• ontdekken dat de verschillende instrumenten anders klinken (klankkleur of timbre).
• kunnen gelijk en verschillend klinkende timbres van elkaar onderscheiden.
• kunnen diverse instrumenten benoemen en bespreken.
• kunnen hun impressie i.v.m. het uiterlijk en het timbre van verschillende
instrumenten verwoorden.
terug
terug
home
Muziek: Improvisatie
TEKSTIMPROVISATIE
GEZONGEN IMPROVISATIE
j
j
j
• kunnen met plezier een toenemend vermogen tot
experimenteren en improviseren ontwikkelen met
klank, stem of instrument.
• improviseren één of meer woorden in een lied.
j
• improviseren zingend.
• uiten zich sprekend of zingend in klanken die geen
betekenis hebben, maar waarvan de intonatie toch
vraag-antwoordspel mogelijk maakt.
INTSTRUMENTALE IMPROVISATIE
BEWEGINGSIMPROVISATIE
j
j
terug
terug
• improviseren vrij bewegend op achtergrondmuziek
• nemen de vrije bewegingsimprovisatie van een kind
over.
j
j
•kunnen met plezier een toenemend vermogen tot experimenteren
en improviseren ontwikkelen met klank, stem of instrument.
•improviseren aansluitend bij een extra-muzikaal gegeven met
lichaams-, vind-, zelfgemaakte en bestaande instrumenten
home
Woordenlijst: Muziek: Improviseren:
Gezongen improvisatie
Vergelijken
Handelingen
de muziek
horen
proberen
nadoen
luisteren
ontdekken
verbeteren
het geluid
zingen
onderzoeken
zien
de klank
neuriën
vinden
kijken
het ritme
spelen (muziek) uitvinden
voelen
het muziekinstrument
maken
verzinnen
rijmen
de stem
spreken
kunnen
schreeuwen
het lawaai
vertellen
willen
roepen
bewegen
fluisteren
het lied/liedje
terug
lang - kort
Wel of niet
luid - zacht
hard - stil
hoog - laag
puntig - gebonden
traag - snel
langzaam - vlug
zo/zoals
de klank
kennen
het woord
kunnen
de zin
willen
de tekst
doen
het gedicht/het versje
durven
het verhaal
wel
niet
anders - gelijk
hetzelfde - bijna
beoordelen/evalueren/beschouwen
(niet) graag doen, iets (niet) goed kunnen, willen, weten, zijn, helpen, vinden
(mening), (niet) durven.
gelukt!, mislukt!, het lukt (niet), goed zo, opnieuw, nog eens.
Mogelijke instrumenten en handelingen naar gelang de
gekozen instrumentale improvisatie
ik
het kind
alleen
samen
één
meer
graag, liever, liefst.
de hand
klappen, kloppen, tikken, slaan, ...
klappen, het applaus, het publiek, bravo, de traan, de zakdoek, kippenvel, de
(slappe) lach.
de tamboerijn
slaan, wrijven, tikken, krabben, ...
klaar, stop.
het papier
ritselen, scheuren, verfrommelen, ...
de bellenkrans
bellen, rinkelen, ...
prima, knap, mooi, prachtig, flink, fijn, gezellig, heerlijk, plezant, (niet) leuk, eng,
lelijk, slordig, erg, griezelig, gek, raar, gewoon, normaal, vervelend, saai, grappig,
droevig.
...
jammer, spijtig, goed, juist , fout, verkeerd, het klopt (niet), beter, best, bijna
(niet) tevreden, hetzelfde, anders, als, zo, zoals, moeilijk, gemakkelijk, moeite.
blij, bang, boos, verdrietig.
(on)rustig, op zijn gemak, kalm, in de war, (in) paniek, zacht, dapper, deftig.
home
Taal in taal
Schriftelijke taalvaardigheid
Mondelinge taalvaardigheid
Attitudes
Luisteren
Technisch luisteren
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Begrijpend
luisteren algemeen
Leerplandoelen
Begrijpend luisteren
naar teksten
Leerplandoelen
Woorden
Spreken
Technisch spreken
Leerplandoelen
Communicatief
spreken algemeen
Gesprekken
voeren
Leerplandoelen
Woorden
Lezen
Schrijven
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Woorden
Woorden
Overleggen,
uitwisselen,
gespreksconventies
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Communicatief
spreken:
Praatsoorten
Attitudes
Woorden
Leerplandoelen
Attitudes mondelinge taalvaardigheid
home
j
j
j
j
• Bereid zijn zo veel mogelijk Standaardnederlands te hanteren, ondersteund door volwassenen.
• Bereid zijn de eigen gevoelens en verlangens op een persoonlijke manier uit te drukken.
• Bereid zijn om te luisteren en te spreken en zich in te leven in de boodschap.
• Plezier beleven aan luisteren en spreken.
• Bereid zijn na te denken en te reflecteren over het eigen luister- en spreekgedrag.
• Bereid zijn om in communicatie met anderen respect en waardering op te brengen.
• Bereid zijn om spontaan te spreken.
• Bereid zijn de luister- en spreekconventies na te leven.
terug
Technisch luisteren
home
j
j
j
j
j
j
• Geluiden en signalen uit de omgeving opmerken en benoemen.
• Richting en sterkte van geluiden bepalen en onderscheiden.
• Duur en toonhoogte van geluiden bepalen en onderscheiden.
• Geluiden vergelijken en rubriceren.
• Auditieve signalen verklaren.
• Geluiden op basis van hun gevoelswaarde onderscheiden.
terug
Luistervaardigheden: Begrijpend luisteren
algemeen
home
j
j
• Verschillende vormen van mondelinge communicatie herkennen.
• Zich vragen stellen over taal en taalgebruik in concrete luistersituaties.
• Reflecteren op de functie van en de onderlinge relatie tussen lichaamstaal, gebarentaal, beeldtaal en gesproken
taal.
• Reflecteren op de standaardtaal Nederlands en andere taalvariëteiten.
• Vreemde talen en Nederlands onderscheiden en erover reflecteren.
• In concrete luistersituaties reflecteren op de factoren van het communicatieproces: wie de zender en/of
ontvanger is.
• Reflecteren op woordbetekenissen in concrete luistersituaties.
• Reflecteren op normen, houdingen, vooroordelen en rolgedrag in concrete luistersituaties.
terug
Luistervaardigheden:
naar
Luisteren
naar narratieveBegrijpend
en atistiek-literaire
teksten
luisteren
home
teksten
LUISTEREN NAAR INFORMATIEVE TEKSTEN
LUISTEREN NAAR PRESCRIPTIEVE TEKSTEN
•Voor hen bestemde enkelvoudige instructies begrijpen en uitvoeren.
j
•Voor hen bestemde meervoudige instructies begrijpen en uitvoeren
j
terug
j
•Informatieve mededelingen begrijpen met betrekking tot het klasgebeuren.
•Op basis van voor hen bestemde informatieve boodschappen uit (multi)mediale bronnen:
•de essentie van de boodschap begrijpen;
•de informatie vrij letterlijk reconstrueren;
•persoonlijke meningen over de informatie formuleren.
•Voor hen bestemde instructies waarbij hen gevraagd wordt mondeling te
handelen, begrijpen en uitvoeren.
j
•Informatieve mededelingen begrijpen in verband met het brede schoolgebeuren.
•Eenvoudige instructies bij opdrachten die opgebouwd zijn uit ten hoogste
twee duidelijk onderscheiden stappen, begrijpen en uitvoeren.
LUISTEREN NAAR NARRATIEVE EN ARTISTIEK-LITERAIRE TEKSTEN
j
j
•Op basis van op hun leeftijd afgestemde gesproken verhalen:
•de essentie van het verhaal begrijpen, de verhaallijn volgen
en begrijpen;
•de verhaallijn vrij letterlijk reconstrueren;
•de hoofdpersoon bepalen;
•de bedoeling;
•het plan en de handelingen van de hoofdpersoon bepalen;
•persoonlijke gevoelens en meningen over het verhaal
weergeven;
•werkelijkheid en fantasie onderscheiden;
•verhaalgegevens op juistheid beoordelen.
• Eenvoudige vragen begrijpen in
verband met narratieve en artistiekliteraire teksten.
•Op basis van een uiteenzetting van de leraar of medeleerlingen: de hoofdgedachte
van de uiteenzetting herkennen, hoofd- en bijzaken onderscheiden, de gedachtegang
ontdekken.
LUISTEREN NAAR ARGUMENTATIEVE TEKSTEN
•Op basis van voor hen bestemde beluisterde reclameboodschappen:
•de essentie begrijpen;
•de boodschap vrij letterlijk reconstrueren.
•Een door leeftijdgenoten geformuleerde oproep aan hen gericht
begrijpen.
Woordenlijst:
Luisteren
Luisteren
naarargumentatieve
argumentatieve
teksten
Luisteren
naar
teksten
home
vergelijken
gevoelens en emoties
blij
leuk
boos
angstig
fijn
plezant
verdrietig
grappig
gelukkig
mooi
eng
graag
prachtig
gek
liever
vrolijk
griezelig
kippenvel
raar
kwaad
liefst
bang
gewoon
ongerust
heerlijk
schrikken
normaal
onrustig
woedend
zich...voelen
kalm
rustig
gezellig
stemnuances
zuchten
niezen
stil(letjes)
huilen
hoesten
wenen
geeuwen
luid
snikken
mopperen
hard
schreeuwen
hijgen
roepen
duidelijk
fluisteren
hoog
snuiven
laag
zacht
als
deze
kort
daarna
iets anders
lang
en
vanaf
hetzelfde
korter
tenslotte
nog een keer
anders
voor
langer
tot
de soort
midden
even lang
het begin
die
achter
eerst
het einde
dat
na
dan
klaar
stop
tussen
zoals
hier
daar
(dicht)bij
ver(der)
of
want
naar
dus
af
ook
omdat
klinken
het ritme
denktaal communiceren
signalen
kritisch luisteren
ja
roepen
horen
(ja)wel
schreeuwen
bedoelen
knikken
fluisteren
begrijpen
het geluid
de telefoon
het klopt
mis
nee
(op)noemen
verstaan
de klank
de klok
het klopt niet
fout
zo
opsommen
betekenen
het lawaai
de muziek
echt (waar)
juist
echt (waar)
(uit)spreken
weten
stil
klinken
goed zo
akkoord
niet echt
zwijgen
raden
de stilte
de sirene
dat kan
niet akkoord
alsof
herhalen
merken
dat kan niet
niet goed
(na)zeggen
opletten
lezen
vragen
waarschuwen
vertellen
antwoorden
nodig hebben
praten
luisteren
nodig zijn
de melodie
verder
terug
terug
home
mensen
kringconventies
de juf
ik/mij/mijn
de (grote/oude) mensen
vandaag
(na)vertellen
voordoen
de muur
de meester
je/jou/jouw
de baby
de mevrouw
gisteren
omhoog houden
voorlezen
de hoek
de moeder
hij/hem/zijn
het kind
de volwassene
morgen
praten
voorzeggen
de kring
mama/ma
zij/haar
de jongen
zijn
kiezen
opschuiven
wiebelen
het (keuze)bord
de vader
wij/we/ons
het meisje
worden
naast
opsteken
zeggen
het symbool
papa
jullie/hen/hun
de man
blijven
de plaats
opzeggen
rangschikken
de prent
die
ze/hen/ hun
de vrouw
veranderen
de vraag
overslaan
leggen
om de beurt
de meneer
het ding
vragen
het hebben over
tonen
aan de beurt
het antwoord
stil zitten
wijzen
de vinger
antwoorden
wachten
dat
in het midden
spreekvormen/begrippen
denktaal
de klank
de foto
het woord
de prent
doen
bekijken
(aan)wijzen
bedenken
hoe
de zin
het geluid
de idee
kunnen
rangschikken
bedoelen
waar
het rijm(t)
het beeld
zetten
begrijpen
denken
hebben
het gedicht/het versje
het verhaal
het plaatje
uitkiezen
nadenken
de volgorde
vinden
zijn
misschien
proberen
eigenlijk
vraagwoorden
wanneer
wie
het deel (betekenis: woorddeel)
welke
het kruisje
de tekening
zeker
moeten
vergeten
mogen
waarom
het ritme
de radio
weten
willen
ontdekken
zullen
wat
het boek
de reclame
het prentenboek
de TV
moeilijk
hoeven
onderzoeken
geloven
het lied
het sprookje
waarmee
het raadsel
(ge)makkelijk
natuurlijk
het lukt/het lukt niet
snappen
home
Technisch spreken
• Correct spreken door juist woordgebruik, juiste woordvorming en juiste
zinsopbouw.
• Verstaanbaar, vlot en begrijpelijk spreken.
terug
home
Communicatief spreken
terug
Praatsoorten
Beraden
Leerplandoelen
Instrueren
Vertellen en
voordragen
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Verslag
uitbrengen
Leerplandoelen
Telefoneren
Presenteren
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Communicatief spreken: Algemeen
home
j
• Zich vragen stellen over taal en taalgebruik in concrete
spreeksituaties onder aansturing van de leraar.
• In concrete spreeksituaties reflecteren op de factoren van het
communicatieproces: wie de zender en/of ontvanger is
• Reflecteren op woordbetekenissen in concrete spreeksituaties.
• Reflecteren op normen, houdingen, vooroordelen en rolgedrag
in concrete spreeksituaties.
terug
Praatsoorten: Beraden
home
j
j
j
j
• Correct vraagzinnen formuleren.
• Spontaan om hulp vragen.
• Spontaan vragen stellen om informatie in te winnen.
• Bij een behandeld onderwerp binnen de verschillende leergebieden gesloten (janee)vragen stellen om de gewenste informatie te bekomen.
• Bij een behandeld onderwerp binnen de verschillende leergebieden zowel gesloten,
open als keuzevragen stellen om de gewenste informatie te bekomen.
terug
Praatsoorten: Instrueren
home
j
• Instructies herformuleren zodat de inhoud herkenbaar overkomt.
• Met eigen woorden eenvoudige instructies geven.
terug
Praatsoorten: Vertellen en voordragen
home
j
• Hun spel en actie begeleiden met taal.
j
• Zich inleven in herkenbare rollen en situaties en vanuit de eigen verbeelding daarop inspelen.
j
• Op vraag over zichzelf en de eigen leefwereld vertellen.
j
• Op vraag vertellen over wat ze van anderen vernomen hebben.
j
• Op vraag vertellen over gevoelens.
j
• Spontaan vertellen over gevoelens.
j
j
•Spontaan een concreet voorwerp of een persoon volgens kleur, vorm, grootte of specifieke eigenschappen beschrijven.
•Met eigen woorden een gelezen, beluisterd of bekeken verhaal navertellen met steun van illustraties.
•Spontaan vertellen over gebeurtenissen, zowel in het hier en nu als buiten het hier en nu.
j
•Spontaan vertellen over zichzelf en hun leefwereld, hun interesses en intenties, de eigen taal en cultuur, zowel in het hier en nu, als buiten het hier
en nu.
•Met eigen woorden een gelezen, beluisterd of bekeken verhaal zonder steun van illustraties navertellen.
terug
Praatsoorten: Verslag uitbrengen
home
j
j
j
j
j
j
• Op vraag een relevant voorwerp of persoon in een concrete situatie beschrijven.
• Op vraag een gebeurtenis uit de eigen leefwereld beschrijven.
• Op vraag uitleggen hoe ze in concrete situaties hebben gehandeld of willen handelen.
• Uitleggen hoe ze bij een activiteit van plan zijn te werk te gaan of hoe ze te werk zijn gegaan.
• Eenvoudige en concrete mededelingen doorgeven aan leeftijdgenoten of bekende volwassenen.
• Relevante mededelingen herformuleren zodat de inhoud herkenbaar overkomt.
• Eenvoudige mededelingen doen over zichzelf aan leeftijdgenoten en bekende volwassenen.
• Verslag uitbrengen over een gelezen boek, een onderzoek binnen een WO-thema, eigen belevenissen en
ervaringen … : de essentie vertellen.
terug
home
Praatsoorten: Telefoneren
• Eenvoudige mededelingen formuleren aan bekende leeftijdgenoten en
volwassenen via de telefoon (gesimuleerd en niet-gesimuleerd).
• Vragen stellen om informatie in te winnen via de telefoon bij leeftijdgenoten
en bekende volwassenen (gesimuleerd en niet-gesimuleerd).
terug
home
Praatsoorten: Presenteren
• Een presentatie geven over een gelezen boek, een project, een
coöperatieve opdracht …:
• de essentie vertellen;
• passende visuele en auditieve ondersteuning gebruiken.
terug
Woordenlijst: Spreken en gesprekken voeren
home
vraagwoorden
hoe
taal
waarom
Nederlands
wie
Frans
wat
Engels
welk(e)
andere taal
wanneer
taal
wat
waarmee
ordenen
en
eerst
ook
dan
of
daarna
maar
verder
toch
deze
omdat die
want
dat
dus
het lukt
als
het lukt niet
stemnuances
zuchten
niezen
stil
huilen
hoesten
wenen
geeuwen
luid
snikken
mopperen
hard
schreeuwen
hijgen
zacht
roepen
duidelijk
fluisteren
hoog
snuiven
laag
stilletjes
spreekvormen/begrippen
kringconventies
de klank
de foto
het woord
de prent
de zin
het geluid
vandaag
(na)vertellen
voordoen
de muur
het rijm(t)
het beeld
gisteren
omhoog houden
voorlezen
de hoek
morgen
praten
voorzeggen
de kring
het gedicht/het versje
het verhaal
het plaatje
kiezen
opschuiven
wiebelen
het (keuze)bord
het deel (betekenis: woorddeel)
naast
opsteken
zeggen
het symbool
het kruisje
de tekening
de plaats
opzeggen
rangschikken
de prent
het ritme
de radio
de vraag
overslaan
leggen
om de beurt
het boek
de reclame
vragen
het hebben over
tonen
aan de beurt
het prentenboek
de TV
het antwoord
stil zitten
wijzen
de vinger
het lied
het sprookje
antwoorden
wachten
in het midden
het raadsel
verder
terug
terug
home
denktaal communiceren
mensen
emoties
de juf
ik/mij/mijn
de (oude/grote) mensen
bang
graag
bezorgd
op zijn gemak
de meester
jou/jouw/je
de baby
de mevrouw
boos
liever
droevig
ongelukkig
hij/hem/zijn
het kind
de
kwaad
liefst
doodmoe
ongerust
de moeder
volwassene
blij
vrolijk
eenzaam
tevreden
mama/ma
zij/haar/hem
de jongen
zijn
gelukkig
alleen
eerlijk
verbaasd
de vader
wij/we/ons
het meisje
worden
verdrietig
samen
verliefd
woedend
papa
jullie/hen/hun
de man
blijven
zenuwachtig
nieuwsgierig
die
ze/hen/ hun
de vrouw
veranderen
de meneer
het ding
dat
ja
roepen
horen
(ja)wel
schreeuwen
bedoelen
knikken
fluisteren
begrijpen
nee
(op)noemen
verstaan
zo
opsommen
betekenen
echt (waar)
(uit)spreken
weten
niet echt
zwijgen
raden
alsof
herhalen
merken
(na)zeggen
opletten
lezen
vragen
waarschuwen
vertellen
antwoorden
nodig hebben
praten
luisteren
nodig zijn
beoordelen/evalueren/beschouwen
(niet) graag doen, iets (niet) goed kunnen, willen, weten, zijn, helpen, vinden (mening), (niet) durven.
gelukt!, mislukt!, het lukt (niet), goed zo, opnieuw, nog eens.
denktaal
graag, liever, liefst.
klappen, het applaus, het publiek, bravo, de traan, de zakdoek, kippenvel, de (slappe) lach.
doen
klaar, stop.
de idee
kunnen
rangschikken
bedoelen
prima, knap, mooi, prachtig, flink, fijn, gezellig, heerlijk, plezant, (niet) leuk, eng, lelijk, slordig, erg,
griezelig, gek, raar, gewoon, normaal, vervelend, saai, grappig, droevig.
zetten
begrijpen
denken
hebben
uitkiezen
nadenken
de volgorde
vinden
jammer, spijtig, goed, juist , fout, verkeerd, het klopt (niet), beter, best, bijna (niet) tevreden,
hetzelfde, anders, als, zo, zoals, moeilijk, gemakkelijk, moeite.
zijn
misschien
proberen
eigenlijk
zeker
moeten
vergeten
mogen
weten
wlllen
ontdekken
zullen
moeilijk
hoeven
onderzoeken
geloven
blij, bang, boos, verdrietig.
(on)rustig, op zijn gemak, kalm, in de war, (in) paniek, zacht, dapper, deftig.
bekijken
bedenken
(ge)makkelijk
natuurlijk
het lukt/het lukt niet
aanwijzen
snappen
Gespreksvaardigheden
home
OVERLEGGEN
j
j
• Onderhandelende gesprekken voeren om een taak gezamenlijk aan te pakken of een oplossing te vinden voor een probleem.
• De eigen mening verwoorden in een kleine kring en hun standpunt verduidelijken.
• De eigen mening verwoorden in een grote kring en hun standpunt verduidelijken aan de hand van voorbeelden.
• De mening van een ander erkennen en erop reageren.
UITWISSELEN
• Reageren op radio- of tv-programma’s, actualiteit, boeken of eigen werk.
GESPREKSCONVENTIES
• In een gesprek voldoende hoorbaar spreken.
• In een gesprek aangeven dat zij zelf aan het woord willen komen.
terug
Attitudes schriftelijke taalvaardigheid
home
j
j
j
• Bereid zijn om te lezen en te schrijven.
• Plezier beleven aan lezen en schrijven.
• Bereid zijn spontaan voor hen bestemde boeken en andere informatiebronnen te
raadplegen.
• Bereid zijn hun waardering uit te spreken over schriftelijke producten.
terug
home
Schiftelijke taalvaardigheid: Lezen: Ontluikende en
beginnende geletterdheid
Boekoriëntatie
Verhaalbegrip
Functies van
geschreven
taal
Relatie tussen
gesproken en
geschreven
taal
Fonologisch
en
fonemisch
bewustzijn
Alfabetisch
principe
Technisch
lezen
Begrijpend
lezen
Leerplan-
Leerplan-
Leerplan-
Leerplan-
Leerplan-
Leerplan-
Leerplan-
Leerplan-
doelen
doelen
doelen
doelen
doelen
doelen
doelen
doelen
Woorden: Lezen
terug
Boekoriëntatie
home
j
j
• Aangeven dat illustraties en tekst samen een verhaal vertellen.
• Aangeven dat boeken van voor naar achter worden gelezen.
• Aangeven dat bladzijden van boven naar beneden worden gelezen.
• Aangeven dat regels van links naar rechts worden gelezen.
• Aangeven dat verhalen in boeken een opbouw hebben.
• Aan de hand van de omslag van het boek de inhoud van het boek al enigszins
voorspellen.
terug
Verhaalbegrip
home
j
j
j
• Voorwerpen, dieren en gekende personages op prenten benoemen.
• Gebeurtenissen op prenten beschrijven en interpreteren.
• Visueel voorgestelde boodschappen begrijpen en verwoorden.
• Een voorgelezen verhaal uitbeelden terwijl de leraar vertelt.
• Een voorgelezen verhaal aan de hand van visueel materiaal reconstrueren.
• Conclusies trekken uit een voorgelezen verhaal.
• Voorspellingen doen over de afloop van een verhaal.
• Aangeven dat verhalen zijn opgebouwd uit een situatieschets (wie, waar, wanneer) en een episode (wat, hoe).
• Een voorglezen verhaal navertellen of naspelen met steun van illustraties.
• Een voorgelezen verhaal navertellen of naspelen zonder steun van illustraties.
terug
Functies van geschreven taal
home
j
j
j
• Aangeven dat geschreven taal een communicatief doel heeft. Taal dient om: gelezen te
worden, iets te onthouden, een boodschap over te brengen, een verhaal weer te geven.
• Aangeven dat geschreven taal tijd en afstand overbrugt.
• Aangeven dat symbolen, zoals logo’s en pictogrammen, een boodschap bevatten.
j
• Niet-gestandaardiseerde pictogrammen in de school herkennen en de betekenis ervan
verwoorden.
j
• Gestandaardiseerde pictogrammen in en rond de school herkennen en de betekenis ervan
verwoorden.
• Voor hen bestemde instructies bestaande uit prenten of symbolen begrijpen en uitvoeren.
terug
Relatie tussen gesproken en geschreven taal
home
j
j
j
• Aangeven dat geschreven woorden kunnen worden uitgesproken.
• Lettertekens van andere tekens onderscheiden.
• Voor hen belangrijke woorden als globale eenheden lezen (bv. de eigen naam).
terug
terug
home
Fonologisch en fonemisch bewustzijn
• Aangeven dat zinnen bestaan uit woorden.
• Woorden in zinnen onderscheiden.
• Rijmwoorden herkennen en bedenken.
• Woorden in klankgroepen verdelen.
• Klankgroepen verbinden tot woorden.
• Samengestelde woorden in afzonderlijke delen verdelen.
• Verschillende klanken van elkaar onderscheiden.
• Klanken in woorden onderscheiden.
• Klanken in woorden in de juiste volgorde onderscheiden.
• Afzonderlijke klanken tot een woord samenvoegen.
terug
home
Alfabetisch principe
• Aangeven dat woorden zijn opgebouwd uit klanken.
• Aangeven dat letters corresponderen met klanken.
• Aangeven dat dezelfde lettertekens verschillende verschijningsvormen hebben.
terug
home
Technisch lezen
• Minimaal tien leesletters met een eenduidige klank-letterkoppeling op een speelse manier
herkennen en benoemen (bv. k, r …).
• Reflecteren op de plaats van klanken in woorden: begin-, midden- en eindklank.
terug
home
Woordenlijst lezen
terug
denktaal communiceren
ja
roepen
horen
(ja)wel
schreeuwen
bedoelen
knikken
fluisteren
begrijpen
het woord
nee
(op)noemen
verstaan
het geluid
zo
opsommen
betekenen
echt (waar)
(uit)spreken
weten
niet echt
zwijgen
raden
alsof
herhalen
merken
(na)zeggen
opletten
lezen
vragen
waarschuwen
vertellen
antwoorden
nodig hebben
praten
luisteren
nodig zijn
de klank
de letter
het stuk/deel
het rijm(t)
de zin
de vraag
de naam
denktaal
vergelijken
leesrichting
als, zoals, gelijk, hetzelfde, verschillend, anders, iemand anders, iets anders, die, dat
weinig, veel, minder, minst, meer, meest, groter dan, kleiner dan, even groot, even klein,
evenveel, genoeg, ongeveer, precies, nogal, pas, zolang, zover, zoiets, zodra, voor, na
hoog, hoger, hoogst, laag, lager, laagst, groot, groter, grootst, klein, kleiner, kleinst, kort,
korter, korstst, lang, langer, langst, dik, dikker, dikst, dun, dunner, dunst, leeg, vol, voller,
volst, zwaar, zwaarder, zwaarst, licht, lichter, lichtst, dicht, dichter, ver, verder
links
rechts
het begin
het einde
vooraan
(in) het midden
te kort, te hoog, te ...
achteraan
even vlug, even hoog, even ...
verder
doen
bekijken
(aan)wijzen
bedenken
de idee
kunnen
rangschikken
bedoelen
zetten
begrijpen
denken
hebben
uitkiezen
nadenken
de volgorde
vinden
zijn
misschien
proberen
eigenlijk
zeker
moeten
vergeten
mogen
weten
wlllen
ontdekken
zullen
moeilijk
hoeven
onderzoeken
geloven
(ge)makkelijk
natuurlijk
het lukt/het lukt niet
snappen
terug
home
teksten/lezen
het verhaal
het plan
de titel
de naam
het geluid
het sprookje
de bladzijde
de zin
het beeld
de strip
de (prent)kaart
het woord
de foto
de krant
de brief
de letter
de prent
het tijdschrift
het lijstje
het cijfer
de plaat/het plaatje
het schrift
het verkeersbord
het teken
de tekening
het boek
de schrijver
het prentenboek
de SMS
de tekenaar
de affiche
de e-mail
de reclame
de GSM
gaan over
omslaan
het symbool
de computer
de pijl
het toilet/de WC
de uitgang
het pictogram
Begrijpend lezen
home
j
j
j
• Verschillende vormen van schriftelijke communicatie in hun omgeving herkennen.
• Zich vragen stellen over taal en taalgebruik in concrete leessituaties onder begeleiding van de
leraar.
• Zelfstandig prentenboeken lezen.
terug
home
Schiftelijke taalvaardigheid: Schrijven:
Ontluikende en beginnende geletterdheid
terug
Verhaalbegrip
Functies van
geschreven taal
Relatie tussen
gesproken en
geschreven taal
Alfabetisch
principe
Handschriftontwikkeling
Communicatief
schrijven
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Leerplandoelen
Woorden: Schrijven
Verhaalbegrip
home
j
j
• Elementen uit een verhaal, gebeurtenis of activiteit met behulp van tekeningen, prenten
… weergeven.
• Een onvolledig verhaal met behulp van tekeningen, prenten … aanvullen.
• Elementen van een verhaal door middel van ‘geschreven’ taal met behulp van een
volwassene weergeven.
terug
Functies van geschreven taal
home
j
• Aangeven dat tekenen en tekens produceren de mogelijkheid biedt om persoonlijke
boodschappen over te brengen.
• Aangeven dat geschreven taal kan dienen als persoonlijk geheugensteuntje.
• In het spel gebruik maken van een eigen schrijftaal en aangeven waar die schrijftaal voor
staat.
terug
Relatie tussen gesproken en geschreven taal
home
j
• Aangeven dat gesproken woorden kunnen geschreven worden.
terug
home
Alfabetisch principe
• Aangeven dat klanken corresponderen met letters.
• Letters aan klanken koppelen.
terug
Handschriftontwikkeling
home
j
j
j
j
j
terug
•Grootmotorische bewegingen uitvoeren die voorbereidend zijn op het schrijven.
•Experimenteren met schrijfbewegingen op groot formaat.
•Vanuit experimenten een voorkeurszijde ontwikkelen.
•Fijnmotorische bewegingen uitvoeren die voorbereidend zijn op het schrijven.
•Begrippen gebruiken die horen bij de schooltaal van het schriftonderwijs: duim, hand, hoofd …, onder, boven, midden …, rechtdoor, naar boven …, rond, gebogen, rechte lijn,
lussen, schuin … .
•Basisschrijfpatronen met materialen overtrekken.
• Basisschrijfpatronen met de ogen en het lichaam volgen.
• Schrijfpatronen met elkaar verbinden.
• Een goede schrijfhouding aannemen: een goede rughouding, voldoende afstand tussen ogen en schrijfhand en een correcte pengreep.
• Hun blad in de voor hen juiste richting leggen.
• Bij het schrijven aan de computer een gezonde lichaamshouding aannemen.
• Zelfstandig en uit het hoofd alle regelmatig voorkomende schrijfletters reproduceren.
home
Woordenlijst: Schrijven
terug
vergelijken
de klank
schrijfrichting
de letter
links
het woord
rechts
het geluid
het begin
het stuk/deel
het einde
het rijm(t)
vooraan
de zin
(in) het midden
de vraag
achteraan
de naam
als, zoals, gelijk, hetzelfde, verschillend, anders, iemand anders, iets anders, die, dat
weinig, veel, minder, minst, meer, meest, groter dan, kleiner dan, even groot, even klein,
evenveel, genoeg, ongeveer, precies, nogal, pas, zolang, zover, zoiets, zodra, voor, na
hoog, hoger, hoogst, laag, lager, laagst, groot, groter, grootst, klein, kleiner, kleinst, kort,
korter, korstst, lang, langer, langst, dik, dikker, dikst, dun, dunner, dunst, leeg, vol, voller,
volst, zwaar, zwaarder, zwaarst, licht, lichter, lichtst, dicht, dichter, ver, verder
te kort, te hoog, te ...
even vlug, even hoog, even ...
denktaal
doen
bekijken
(aan)wijzen
bedenken
de idee
kunnen
rangschikken
bedoelen
zetten
begrijpen
denken
hebben
uitkiezen
nadenken
de volgorde
vinden
zijn
misschien
proberen
eigenlijk
zeker
moeten
vergeten
mogen
weten
willlen
ontdekken
zullen
moeilijk
hoeven
onderzoeken
geloven
(ge)makkelijk
natuurlijk
snappen
het lukt/het lukt niet
verder
terug
home
schrijven
schrijfmotoriek
het papier
de naam
het kleurpotlood
het blad
de zin
de stift
de computer
het woord
het krijt(je)
hand
schrijven
de letter
de (bal)pen
hoofd
opschrijven
de hoofdletter
het penseel
tekenen
de kleine letter
het punt (potlood)
schilderen
het cijfer
de slijper
kleuren
het teken
drukken
duim
vraagwoorden
onder
hoe
boven
waarom
midden
de gom
wie
rechtdoor
het symbool
de lijn
wat
naar boven
stempelen
het potlood
typen
welk(e)
naar omhoog
de streep
de tekening
de gebogen lijn
wanneer
naar omlaag
wat
hoog
waarmee
laag
de lus
rond
gebogen
schuin
teksten
het verhaal
het plan
de titel
de SMS
het geluid
het sprookje
de bladzijde
de e-mail
het beeld
de strip
het prentenboek
de foto
de krant
de (prent)kaart
de prent
het tijdschrift
de brief
de plaat/het plaatje
het schrift
het lijstje
de tekening
het boek
het verkeersbord
de reclame
de affiche
Communicatief schrijven
home
j
j
j
j
• Zich vragen stellen over taal en taalgebruik in concrete schrijfsituaties onder aansturing van de leraar.
• Voor hen belangrijke woorden als globale eenheden schrijven (bv. de eigen naam).
• Ervaringen en gevoelens kenbaar maken door beeldtaal.
• Eigen boodschappen vastleggen door middel van symbolen met behulp van een volwassene.
• Zelf verschillende soorten teksten ontwerpen (bv. uitnodiging, gedicht …).
• Functionele teksten, door de leraar neergeschreven, letterlijk en verzorgd overschrijven..
• Zelf functionele teksten schrijven, zoals lijstjes, briefjes, opschriften en verhaaltjes.
terug