OPTIES VOOR EEN AFVALSTOFFENHEFFING EXTERN CONCEPT 14 april 2014 mmv CE Delft Extern Concept 14 april 2014 Pagina 1 Inhoudsopgave Samenvatting 3 1. Inleiding 8 2. Afval in Nederland: feiten en beleid 2.1 Inleiding 10 2.2 De hoeveelheid afval in Nederland 2.3 De verwijdering van afval 2.4 Afvalbeleid in Nederland 2.5 Een belasting op afval 3. Criteria 3.1 Gehanteerde criteria bij de analyse 3.2 Vergroenende effect 23 3.3 Prijselasticiteiten 4. Opties en combinaties 4.1 Opties voor een belasting op afvalstoffen 4.2 Mogelijke combinaties van opties 4.3 Mogelijke vrijstellingen 5. Conclusie en discussie 34 5.1 Conclusie 5.2 Discussie Literatuur PM Bijlage met geïnterviewde personen PM Extern Concept 14 april 2014 Pagina 2 Samenvatting Aanleiding: herziening afvalstoffenbelasting uit het herfstakkoord • In het Herfstakkoord van 2013 heeft het kabinet afgesproken om in 2015 een afvalstoffenbelasting op storten in te voeren om een bedrag van 100 miljoen euro voor de staatskas te generen. Over de wenselijkheid van een dergelijke stortbelasting is vervolgens in de Tweede Kamer en daar buiten discussie ontstaan. In reactie hierop heeft de Staatssecretaris van Financiën toegezegd om de Tweede Kamer te informeren over de vormgeving van een afvalstoffenbelasting die 100 miljoen euro oplevert en leidt tot vergroening. • Het ministerie van Financiën heeft aan het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) gevraagd om verschillende mogelijkheden voor een belasting op afvalstoffen te analyseren. Doel en afbakening van het onderzoek • Het doel van dit onderzoek is om in kaart te brengen welke opties er zijn om een belasting op afvalstoffen te heffen. Deze opties zijn op hoofdlijnen geanalyseerd op basis van de volgende criteria: o Het effect op de belastingopbrengst en de stabiliteit van de opbrengst. o Het vergroenende effect. Vergroening is hierbij vooral opgevat als het langer in de keten houden van materialen, waardoor bespaard wordt op de inzet van nieuwe grondstoffen. o Effecten voor de afvalbranche, onderverdeeld in recycling, verbranden en storten. o Het effect op de lastenverdeling voor gemeenten, burgers en bedrijven. o Niet beoogde en ongewenste negatieve neveneffecten • Daarnaast zijn de opties op hoofdlijnen getoetst op hun uitvoerbaarheid en houdbaarheid. Zijn de opties Europees juridisch houdbaar? En zijn de opties fraudebestendig en stuiten ze naar verwachting niet op administratieve problemen stuiten of brengen ze hoge uitvoeringskosten met zich mee? • Aangezien het politieke besluit uitsluitend gaat over de vormgeving van een afvalstoffenbelasting ten behoeve van het Belastingplan 2015, beperkt het onderzoek zich tot alternatieven voor een afvalbelasting, de zogenoemde ‘’achterkant van de keten’’. Om die reden zijn belastingen op grondstoffen (‘’de voorkant van de keten’’) of een belasting conform het model van de verpakkingenbelasting, niet meegenomen in dit onderzoek. Dit neemt niet weg dat dergelijke belastingen in theorie doelmatiger zijn omdat ze directer aangrijpen op het gewenste doel, namelijk het terugdringen van het grondstoffengebruik. • Het voorliggende onderzoek vormt een bouwsteen voor de uiteindelijke politieke keuze over de vormgeving van de afvalstoffenbelasting. Diverse opties voor afvalstoffenbelasting Extern Concept 14 april 2014 Pagina 3 Verwijderd: Verwijderd: Verwijderd: : Verwijderd: . • In eerste instantie is een zevental opties voor een afvalstoffenbelasting geanalyseerd. Twee hiervan vielen af omdat zij niet voldeden aan de bovengenoemde criteria: er was geen vergroenend effect, geen belastingopbrengst of de opties waren niet uitvoerbaar. Bij de overige vijf opties was het wel mogelijk deze zodanig te definiëren dat zij (vermoedelijk) uitvoerbaar zijn en leiden tot vergroening en opbrengst voor de schatkist. Dit betreft het belasten van: o Het huishoudelijk restafval door gemeenten o Het restafval van huishoudens en bedrijven dat aangeboden wordt ter verwijdering (storten of verbranden) of voor export o Het storten van afval o Het verbranden van afval o Het ongereinigde AVI-bodemas. Stortbelasting vergroent matig en levert niet voldoende belastinginkomsten De invoering van alleen een stortbelasting levert zo goed als zeker geen 100 miljoen op voor de schatkist en heeft een beperkt vergroenend effect. Om 100 miljoen op te brengen is een dusdanig hoog tarief nodig (een verdriedubbeling van het storttarief) dat verwacht wordt dat het stortaanbod drastisch zal dalen. Dit komt zowel door gewenst als ongewenst ontwijkgedrag: de verwachting is dat meer stromen worden gereinigd, meer afval wordt opgeslagen op eigen terrein of geëxporteerd en meer afval zal worden toegepast als IBCbouwstof of een illegale weg zal zoeken (dumping van afval). Gezocht is naar combinaties van opties die de negatieve kanten van de afzonderlijke opties beperken. De combinaties zijn zo samengesteld dat ze tot een robuuster resultaat leiden doordat een mogelijke verschuiving van afvalstromen wordt tegengegaan. Denk bijvoorbeeld aan het tegengaan van het risico van een toename van het storten van afval als een relatief hoge belasting op het verbranden van afval of op AVI-bodemas wordt ingevoerd. Tevens leiden de combinaties van opties tot een meer evenredige verdeling van de lasten van een afvalstoffenbelasting tussen de verschillende partijen bij een gelijkblijvend vergroenend effect. Combinaties van stortbelasting met belasting op restafval of op verbranding hebben meeste perspectief • Van de onderzochte combinaties leiden de combinaties A “een belasting op restafval van huishoudens en bedrijven en een stortbelasting” en B “een verbrandingsbelasting en een stortbelasting” tot een voldoende stabiele opbrengst voor de schatkist bij een meer gelijkmatige verdeling van de lasten over verschillende marktpartijen en burgers (gemeenten) terwijl ze tegelijkertijd relatief goed scoren op vergroening. o In de combinaties volstaat een lager belastingtarief zodat de pijn wordt verdeeld over de diverse marktpartijen en burgers. o Door alle verwijdering van afval (verbranden en storten) te belasten wordt recycling relatief goedkoper, waardoor de prikkel om afval te recyclen toeneemt. Hierdoor hebben de combinaties een vergroenend effect. o Door zowel het storten als het verbranden van afval te belasten, worden nietbeoogde neveneffecten tegengegaan zoals het risico van een toename in storten in het geval uitsluitend een belasting op verbranden van afval zou worden ingevoerd. Extern Concept 14 april 2014 Pagina 4 Verwijderd: s o Bij de combinaties is recyclebaar afval dat na het inningspunt wordt gescheiden - zoals nascheiding van metalen en kunststof - belast (onderdeel van de belastinggrondslag) maar hiervoor kan een teruggave worden overwogen (zie bij vrijstellingen en teruggave). o De vormgeving van de belasting in combinatie A en B vormt een stimulans voor meer gescheiden inzameling bij bedrijven en voor gemeenten om gescheiden inzameling beter te accommoderen (meer glasbakken e.d.) omdat over recyclebaar afval geen belasting verschuldigd is. PM Tabel 1 met combinaties A en B (zie vooralsnog de tabel bij combinaties) • • Combinatie A belast het restafval van Nederlandse huishoudens en bedrijven, gecombineerd met een belasting op storten. Dit kan geïnd worden door de circa 900 inzamelaars maar de uitvoerbaarheid kan worden verbeterd door te werken met een uitgestelde inning. Het belastbare feit is het in Nederland inzamelen van restafval dat aangeboden wordt bij een AVI, stortplaats of exporteur, waarna de inning van de belasting gebeurt door de stortplaats, AVI of exporteur die het belastinggeld afdraagt aan de belastingdienst. Om 100 miljoen te realiseren is een tarief nodig van 12 euro per ton afval. De hoeveelheid Nederlands afval voor de afvalverbrandingsinstallaties (AVI’s) zal afnemen maar bij de huidige ondercapaciteit voor verbranding op de Europese markt kan dit door de AVI’s worden aangevuld met import van afval. Combinatie B lijkt op A maar verschilt in de belastinggrondslag en -subject. Combinatie B belast het verbranden van afval en het storten van afval. Het grote verschil met combinatie A is dat door de belasting op het verbranden van afval, ook geïmporteerd afval wordt belast. Om 100 miljoen te realiseren is een tarief nodig van 11 euro per ton. De AVI’s en stortplaatsen zullen de belasting doorberekenen aan de ontdoeners – zoals gemeenten - waardoor deze belasting, net als in combinatie A een vergroenend effect zal hebben. Bij het belasten van verbranden in Nederlandse AVI’s hoort ook een exportheffing omdat anders een prikkel ontstaat om Nederlands afval aan te bieden aan een buitenlandse AVI. Immers, dan hoeft de belasting niet te worden betaald. Dit concurrentienadeel kan weggenomen worden door een exportbelasting. In Vlaanderen bestaat een dergelijke exportbelasting. In het kader van de Europese houdbaarheid is het niet mogelijk om een exportbelasting te combineren met een importvrijstelling (vanwege bevoordeling van eigen industrie). Omdat in combinatie B de belasting ook van toepassing is op geïmporteerde afval ontstaat een concurrentienadeel voor de Nederlandse AVI’s ten opzichte van buitenlandse AVI’s op de Europese afvalmarkt met scherp concurrerende tarieven. Hierdoor ontstaat het risico dat de omzet van Nederlandse AVI’s afneemt; Engels afval dat nu nog in Nederlandse AVI´s wordt verbrand, zal waarschijnlijk meer naar Duitsland, België, Denemarken en Zweden worden geëxporteerd. Mogelijke vrijstellingen en teruggaven • Er kunnen diverse vrijstellingen of teruggaven worden overwogen die het vergroenende effect verbeteren. Het vergroenende effect neemt dan toe, omdat de belastinggrondslag afneemt, waardoor het belastingtarief omhoog moet om een vergelijkbare opbrengst te Extern Concept 14 april 2014 Pagina 5 • • • realiseren. Dit hogere tarief zorgt voor een steviger prikkel voor vergroening, zeker bij slim gekozen vrijstellingen. Vrijstellingen vergroten meestal wel de complexiteit en maken de uitvoering daardoor vaak lastiger en duurder. Een teruggave voor nascheiding van het huishoudelijk restafval op basis van het materiaal dat wordt geaccepteerd voor recycling geeft een prikkel om restafval alsnog te scheiden en te recyclen. Deze teruggave zou gericht kunnen worden op metalen, kunststoffen, glas en drankenkartons. Indien dit in de praktijk lastig uitvoerbaar is, kan worden gewerkt met een forfaitaire vrijstelling. Voor metalen die terug worden gewonnen na verbranding gaat het om 2 á 3%. Dit is het percentage dat AVI’s terugwinnen na verbranding voor recycling. Indien nascheiding in Nederland wordt vrijgesteld, dient dit met het oog op de juridische Europese houdbaarheid ook te gelden in het buitenland. Bij de export van afval kan worden gewerkt met een forfaitaire teruggaaf of vrijstelling op basis van de gemiddelde hoeveelheid in Nederland ter recycling aangeboden hoeveelheden afval uit nascheiding van restafval van huishoudens (PM , 5 of 10%???). Een belastingvrije voet voor huishoudelijk restafval, door een bepaalde hoeveelheid restafval per inwoner vrij te stellen, verhoogd het marginale tarief per gewicht waardoor het vergroenende effect groter wordt. Hierdoor hebben gemeenten die veel afval gescheiden inzamelen een voordeel ten opzichte van gemeenten die nog relatief veel restafval hebben. Deze vrijstelling is relatief eenvoudig uit te voeren, doordat verrekening plaatst vindt op basis van het aantal inwoners en de hoeveelheid restafval. Het vrijstellen van asbest bij de stortbelasting zorgt er voor dat het saneringstempo op peil kan blijven. Dit is hard nodig om de doelstellingen van het kabinet om zo snel mogelijk geen asbest meer in gebouwen en objecten te hebben, te realiseren. Een dergelijke vrijstelling heeft echter als risico dat dit de deur open zet voor andere grote afvalstromen die ook gestort zouden moeten blijven, zoals verontreinigde grond. Daarnaast bestaat het risico op bijmenging (fraude) en leidt een vrijstelling tot hogere uitvoeringskosten. De hogere administratieve lasten en kans op fraude zijn argumenten om bij een belasting op storten van 11 of 12 euro per ton afval geen vrijstelling te verlenen. Enkele dilemma's bij de keuze voor de vorm van een afvalstoffenbelasting • Een stabiele belastingopbrengst kan op gespannen voet staan met vergroening. Een oplossing voor deze spanning is het gebruik van een in de tijd oplopend tarief (dat bijvoorbeeld periodiek wordt bijgesteld). • Import van afval is weliswaar positief voor de benutting van de capaciteit van de Nederlandse AVI’s, de bijdrage aan hernieuwbare energie van AVI’s en vanuit het milieuperspectief van het Verenigd Koninkrijk, maar leidt ook tot emissies in Nederland en een kwart van het afval blijft na de verbranding als vervuilde bodemas in Nederland. Deze resterende vuile bodemas en andere afvalstoffen en emissies zijn argumenten om ook geïmporteerd afval te belasten. De import van afval uit het buitenland kan worden uitgezonderd door het restafval van huishoudens en bedrijven in Nederland te belasten in plaats van het verbranden van afval te belasten (combinatie A dan wel B). • Een risico van een stortbelasting is dat meer afval wordt toegepast in een IBC-werk (een IBC-werk is bijvoorbeeld een geluidswal waarbij maatregelen nodig zijn om verontreiniging van de omgeving te voorkomen). Dit kan worden ontmoedigd door niet Extern Concept 14 april 2014 Pagina 6 Opmerking [EZ1]: Geen vrijstelling op het tarief voor asbeststort leidt tot ontwijkgedrag en ook extra kosten voor de uitvoering (handhaving). Indien deze stelling in het rapport daadwerkelijk onomstotelijk zo is, dan dient ook de vrijstelling op baggerspecie van tafel te gaan Opmerking [EZ2]: Deze arcering is van de onderzoekers Verwijderd: Opmerking [EZ3]: Er is nu al een vrijstelling voor baggerspecie, dus het precedent is er al. Bovendien worden hierboven ook vrijstellingen overwogen. alleen het storten te belasten maar ook het toepassen van afval in IBC-werken. Wel is het zo dat er een Green Deal is afgesloten over het reinigen van AVI-bodemas. Tot slot: vormgeving afvalbelasting is politieke keuze Dit rapport bevat bouwstenen voor de besluitvorming over de afvalstoffenbelasting ten behoeve van het Belastingplan 2015. Het afwegen van alle voor- en nadelen van de verschillende opties, combinaties en vrijstellingen en de keuze over de vormgeving van de afvalstoffenbelasting is uiteraard aan de politiek. Extern Concept 14 april 2014 Pagina 7 1. Inleiding 1.1 Aanleiding en onderzoeksvraag In het najaar van 2013 heeft het kabinet met de coalitiefracties en 3 oppositiefracties begrotingsafspraken gemaakt voor het jaar 2014. Eén van de afspraken betreft het weer invoeren van de stortbelasting die in 2014 25 miljoen euro en vanaf 2015 jaarlijks 100 miljoen euro moet opleveren. Het invoeren van een stortbelasting van deze omvang leidde tot kritische geluiden uit de afvalsector en de Tweede Kamer. De kritiek richtte zich op het feit dat de stortbelasting niet bijdraagt aan vergroening en waarschijnlijk zal leiden tot het ‘weglekken’ van te storten afval naar het buitenland. In reactie hierop heeft de staatssecretaris van Financiën aan de Tweede Kamer toegezegd om samen met de betrokken partijen en instanties te onderzoeken hoe de beoogde opbrengst van 100 miljoen euro met een alternatieve afvalstoffenbelasting kan worden gegenereerd voor de jaren na 2014. Deze alternatieve opzet leidt tot vergroening en niet tot niet beoogde neveneffecten en wordt bij voorkeur breed gedragen. Naar aanleiding van deze toezegging heeft het Ministerie van Financiën aan het PBL (Planbureau voor de Leefomgeving) gevraagd alternatieven voor een stortbelasting te onderzoeken met als doel om inzicht te krijgen in welke mogelijkheden er zijn om een belasting op afvalstoffen te heffen waarmee een opbrengst wordt gerealiseerd van 100 miljoen euro per jaar en een vergroenend effect heeft. Het voorliggende onderzoek vormt een bouwsteen voor de uiteindelijke politieke keuze over de vormgeving van de afvalstoffenbelasting. 1.2 Afbakening van het onderzoek Het onderzoek brengt de effecten van verschillende afvalbelastingopties op hoofdlijnen in kaart. Dit betreft bijvoorbeeld de effecten voor de afvalbranche en verdeling van de lasten. Het Ministerie van Financiën heeft daarbij nadrukkelijk meegegeven dat het onderzoek zich moet toespitsen op het ongesorteerd inzamelen, verbranden dan wel het storten van afval. Aangezien het politieke besluit uitsluitend gaat over de vormgeving van een afvalstoffenbelasting ten behoeve van het Belastingplan 2015, zijn maatregelen zoals een grondstoffenbelasting en een verpakkingenbelasting niet als optie meegenomen in dit onderzoek. Ook het draagvlak bij de partijen in de afvalsector voor de verschillende opties is geen onderdeel van het onderzoek. 1.3 Aanpak en Methode Om de effecten van opties indicatief in kaart te brengen, hebben we gebruikt gemaakt van literatuuronderzoek, expertkennis en interviews met de betrokken partijen in de afvalbranche inclusief vertegenwoordigers van het Ministerie van Financiën, Economische Extern Concept 14 april 2014 Pagina 8 Zaken en Infrastructuur en Milieu (zie bijlage X voor een overzicht van de geïnterviewde personen). De lijst met opties die de afvalbranche heeft aangedragen vormde het startpunt voor het onderzoek. Literatuuronderzoek en expertkennis leverden geen aanvullende bruikbare opties op. Wel zijn de aangedragen opties verder gepreciseerd met name in de uitvoering en verfijnd, onder andere door vrijstellingen toe te voegen. We presenteren de effecten van de opties ten opzichte van de situatie waarin er geen afvalstoffenbelasting bestaat. De belasting op gestort afval is als optie op twee manieren uitgewerkt, zowel met een tarief van € 17 per ton gestort afval (het tarief dat geldt vanaf 1 april 2014) als met een tarief van € 55 per ton gestort afval. Dit laatste betreft het tarief dat in theorie nodig is om jaarlijks 100 miljoen euro belastinginkomsten te genereren. Deze verschillende opties zijn op hoofdlijnen geanalyseerd op basis van de volgende criteria: • Het effect op de belastingopbrengst en de stabiliteit van de opbrengst. • Het vergroenende effect. Vergroening is hierbij vooral opgevat als het langer in de keten houden van materialen, waardoor bespaard wordt op de inzet van nieuwe grondstoffen. • Effecten voor de afvalbranche, onderverdeeld in recycling, verbranden en storten. • Het effect op de lastenverdeling voor gemeenten, burgers en bedrijven. • Niet beoogde en ongewenste negatieve neveneffecten Daarnaast zijn de opties op hoofdlijnen getoetst op hun uitvoerbaarheid en houdbaarheid. . Zijn de opties Europees juridisch houdbaar? En zijn de opties fraudebestendig en stuiten ze naar verwachting niet op administratieve problemen stuiten of brengen ze hoge uitvoeringskosten met zich mee? De analyse is partieel van aard. Het integrale effect op de economie en op de maatschappelijke welvaart is niet in kaart gebracht. Naast opties, zijn ook combinaties van opties geanalyseerd. Een combinatie van opties kan namelijk tot een robuuster resultaat leiden. Zo kan een combinatie van een belasting op verbranden én storten voorkomen dat er een verschuiving gaat plaats vinden van het verbranden naar storten van afval. Op basis van de kennis over de opties, zijn vijf logische combinaties ontwikkeld. Dit neemt niet weg dat andere combinaties denkbaar zijn. Tijdens een plenaire bijeenkomst met alle betrokken partijen inclusief de hierboven genoemde ministeries, zijn de opties en eerste ideeën voor combinaties bediscussieerd. 1.4 Leeswijzer In deze analyse van opties voor een belasting van afvalstoffen zetten we in hoofdstuk 2 eerst de relevante context voor dit onderzoek uiteen. Het geeft een schets van het afvalbeleid en beschrijft hoe de afvalsector in elkaar zit. In hoofdstuk 3 zetten we uiteen welke criteria in de analyse een rol spelen en hoe we die criteria voor dit onderzoek geoperationaliseerd hebben. Hoofdstuk 4 vormt het hart van het onderzoek. In dit hoofdstuk worden de verschillende opties voor belasting op afval geïntroduceerd, toegelicht en geanalyseerd. Ook komen de combinaties van opties en vrijstellingen in dit hoofdstuk aan de orde. In hoofdstuk Extern Concept 14 april 2014 Pagina 9 Opmerking [EZ4]: Maar vindt VERAS voor het effect dat uitgaat van de asbestbelasting wel van belang. Dat gaan we ook benadrukken. Verwijderd: combinatie 5 sluiten we af met conclusies en discussie. Extern Concept 14 april 2014 Pagina 10 2. Afval in Nederland: feiten en beleid 2.1 Inleiding In dit hoofdstuk zetten we de relevante context voor dit onderzoek uiteen. Hiertoe geven we in paragraaf 2.1 een schets van de afvalomvang in Nederland op hoofdlijnen en gaan we in paragraaf 2.2 in op de verwijdering van afval: verbranden en storten. Paragraaf 2.3 duidt hoe het afvalbeleid er globaal uit ziet en wat de beleidsambities voor de toekomst zijn. In paragraaf 2.4 gaan we tot slot in op het instrument belastingheffing voor afval. 2.2 De hoeveelheid afval in Nederland Jaarlijks komt in Nederland circa 60 miljoen ton afval vrij. Ongeveer twee derde van de totale hoeveelheid afval is afkomstig vanuit de bouw en de industrie. Van de totale hoeveelheid afval wordt bijna 90% nuttig toegepast. In deze analyse richten we ons op afval dat ongesorteerd wordt ingezameld bij huishoudens en bedrijven (restafval) en afvalstromen die worden gestort en verbrand. De hoeveelheid restafval vanuit huishoudens en bedrijven bedraagt ongeveer 6,5 miljoen ton afval, ofwel ruim 10% van de totale hoeveelheid afval. Van dit restafval is circa twee derde afkomstig van huishoudens en een derde van bedrijven. Afval dat gescheiden wordt ingezameld, wordt grotendeels gerecycled en vormt weer een grondstof voor nieuwe producten. Ook een deel van het restafval kan na sortering en recycling weer gebruikt worden als grondstof. De overheid heeft als doel gesteld om het percentage recycling van huishoudelijk afval en vergelijkbaar afval uit kantoren en winkels te verhogen (zie ook paragraaf 2.3). Hierdoor wil de overheid de hoeveelheid Nederlands afval, die moet worden verbrand of gestort, verder terug dringen. 2.2.1 Huishoudelijk afval Na decennia van groei, daalt de totale hoeveelheid huishoudelijk afval sinds 2007. Anno 2012 bedroeg de hoeveelheid huishoudelijk afval circa 8,5 miljoen ton. Ongeveer de helft hiervan werd gescheiden ingezameld (figuur @), wat overeen komt met zo’n 580 kg per huishouden. De hoeveelheid afval van huishoudens die gescheiden wordt ingezameld is gestaag toegenomen. Dit is vooral toe te schrijven aan de gescheiden inzameling van GFTafval die rond 1990 flink op gang kwam. Extern Concept 14 april 2014 Pagina 11 Verwijderd: De andere helft van het huishoudelijk afval betreft restafval, dat niet gescheiden is ingezameld. Dit betreft een hoeveelheid van 4,2 miljoen ton restafval, waarvan het overgrote deel rechtstreeks naar een van de verbrandingsovens gaat (te weten 3,1 miljoen ton). Een hoeveelheid van 1,1 miljoen ton afval ging naar een nascheidingsinstallatie (waarin het afval gescheiden wordt voordat het de verbrandingsoven ingaat). Na de scheiding was er 0,2 miljoen ton recyclebaar materiaal en 0,9 miljoen ton restafval dat verbrand is. In totaal is dus 4 miljoen ton huishoudelijk restafval verbrand. Het huishoudelijk restafval in Nederland bestond in 2012 voor circa 40 procent uit gft afval, 17% uit papier en karton en 13% uit kunststoffen. (RWS, 2013 samenstelling restafval 2012, zie ook figuur 2.1). Samen zijn deze drie componenten goed voor 70% van het huishoudelijke restafval. Verder bestaat het restafval nog voor z’n 5% uit glas, 4% uit textiel en 3% uit ferro. Indien deze stromen gescheiden worden ingezameld, dan zou recycling van deze afvalstormen mogelijk zijn. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om via nascheiding recyclebare materialen uit het restafval te halen. Voor kunststoffen, glas en metalen lijkt dit goed mogelijk, zonder dat nascheiding tot een mindere kwaliteit recyclebaar materiaal leidt. Extern Concept 14 april 2014 Pagina 12 Pm update naar 2012; vandaar nog iets afwijkende getallen in figuur en tekst De kosten van afvalbeheer Het beheer van huishoudelijk afval is een gemeentelijke taak. De kosten voor afvalbeheer bestaan uit de kosten van het inzamelen, sorteren en verwijderen van afval. Verwijderen van afval kan via verbranden en storten van afval. De gemeente brengt de kosten bij de huishoudens in rekening via een afvalstoffenheffing. Een huishouden betaalt gemiddeld 246 euro afvalstoffenheffing per jaar maar de spreiding in de hoogte van de afvalstoffenheffing per gemeente is groot. Het verschil tussen de duurste en goedkoopste gemeenten bedraagt ruim 200 euro per jaar (RWS, 2013). Niet elke gemeente rekent alle afvalbeheerkosten door aan de huishoudens. Gemiddeld over alle gemeenten was de kostendekking 97,5 procent in 2013. De kosten voor afvalbeheer bestaan gemiddeld voor ongeveer een derde uit kosten voor het verwijderen van het huishoudelijk restafval. Sinds 2010 daalt de gemiddelde afvalstoffenheffing. Dit hangt samen met de daling van de tarieven van een aantal grote verwerkingscontracten. En de bedragen die gemeenten ontvangen van de rijksoverheid voor de gescheiden kunststofinzameling, kunnen zorgen voor lagere kosten voor de gemeente voor het afvalbeheer (RWS, 2013). Inzamelkosten en verwerkingstarieven per materiaalstroom De NVRD maakt jaarlijks een benchmark van de inzamel- en verwerkingskosten van huishoudelijk afval. Deze kosten zijn opgesplitst per materiaalstroom. De cijfers laten zien dat de bij elkaar opgetelde kosten voor veel stromen lager zijn dan voor restafval. Uitzonderingen zijn metalen verpakkingen en drankenkartons. Ook deze cijfers geven een indicatie dat gescheiden inzameling van huisafval zou kunnen leiden tot een lagere afvalstoffenheffing voor huishoudens. Immers, voor veel stromen is gescheiden inzameling goedkoper dan verwerking in een AVI. Extern Concept 14 april 2014 Pagina 13 Tabel @ Inzamel- en verwerkingskosten huishoudelijk afval Inzamelkosten Verwerkingskosten Restafval 56 88 Oud papier en karton 69 -70 Glas 42 8 Textiel 141 -404 GFT 70 42 Metalen verpakkingen 387 376 Drankenkartons 138 134 Grof restafval 71 Grof tuinafval 37 Hout 10 Metalen -308 KCA 1654 Totaal 144 -1 50 -263 112 763 272 Bron: NVRD (2013) 2.2.2 Bedrijfsafval Bedrijfsafval is zeer divers. Een deel van het bedrijfsafval lijkt op het huishoudelijk afval en wordt deels tezamen met het huishoudelijk afval ingezameld. In 2012 is in totaal 2,3 miljoen ton restafval van bedrijven verbrand. Dit is inclusief het brandbare restafval van sorteer- en recyclingsbedrijven (sorteer- en recyclingsresiduen). De sorteer- en recyclingsresiduen gaan naar afvalverbrandingsinstallaties (AVI) of naar een stortplaats. In totaal ontstond er 4 miljoen ton sorteer- en recyclingsresiduen. 2.3 De verwijdering van afval Vrijwel al het restafval (inclusief sorteer- en recyclingresiduen) wordt uiteindelijk verbrand of gestort. De totale omzet in de stort- en afvalverbrandingsmarkt bedraagt anno 2014 ruwweg 750 miljoen euro per jaar. De omzet van stortplaatsen is ruwweg 50 miljoen euro (1,8 mton * €25 per ton). En de omzet van de verbrandingsinstallaties is 700 miljoen euro (7,5 mton afval * €90 per ton). Een afvalstoffenbelasting van 100 miljoen euro is qua orde van grootte dus vergelijkbaar met bijna 15% van de omzet in de stort- en verbrandingsmarkt. 2.3.1 Verbranden In totaal is in 2012 een hoeveelheid van 7,5 miljoen ton afval verbrand in de Nederlandse afvalverbrandingsinstallaties (AVI’s). Hiervan was 6,5 miljoen ton afkomstig uit huishoudens en bedrijven in Nederland en daarnaast is een hoeveelheid van 1 miljoen ton afval geïmporteerd afval (Bron: RWS, WAR 2012). De huidige capaciteit van Nederlandse verbrandingsinstallaties is groter dan het binnenlandse aanbod van te verbranden afval en Extern Concept 14 april 2014 Pagina 14 zorgt ervoor dat afval uit andere landen kan worden geïmporteerd. Dat betreft momenteel vooral afval uit Londen en uit Italië. Er zijn twaalf AVI’s in Nederland voor het verbranden van afval. De afgelopen jaren is de capaciteit van AVI’s toegenomen waardoor de hoeveelheid afval dat verbrand wordt ook is toegenomen. in 2012 bedroeg de totaal vergunde capaciteit van Nederlandse AVI’s 7,6 miljoen ton. De Nederlandse AVI’s hebben de R1-status wat betekent dat zij voldoen aan Europese criteria voor het opwekken van energie uit het verbranden van afval. AVI’s met de R1-status mogen afval importeren omdat daarmee duurzame energie wordt opgewekt. Momenteel produceren AVI’s electriciteit en warmte. In 2012 is circa 4.000 GWh aan elektriciteit door de AVI’s geproduceerd, waarvan ruim 80% is geleverd aan het net of aan andere installaties buiten de AVI. Daarnaast is er door de AVI’s 14 PJ aan warmte extern geleverd (RWS, 2013, WAR 2012). Het aandeel van de AVI’s in de totale hoeveelheid duurzame energie die wordt opgewekt in Nederland bedraagt x%. Over de onrendabele top bij de warmteopwekking krijgt een aantal AVI’s SDE+gelden. Omdat in Nederland met het verbranden van afval energie wordt opgewekt, is dit in de huidige situatie vanuit een Europees perspectief goed voor het milieu, omdat het afval dat vanuit Engeland wordt geïmporteerd in Engeland niet verbrand kan worden en daar anders zou worden gestort. Indien het afval in vergelijkbare verbrandingsinstallaties buiten Nederland wordt verwerkt, dan speelt dit voordeel niet. Bij de verbranding ontstaan diverse reststoffen waaronder 1,8 miljoen ton AVI-bodemas. Deze AVI bodemas kan worden gereinigd en weer als vrije bouwstof worden toegepast. Ongereinigd kan het worden toegepast in IBC werken. Tarieven Het gemiddelde tarief van de AVI’s is na het jaar 2008 sterk gedaald tot circa 92 euro per ton (figuur 2.2). De belangrijkste reden hiervoor is overcapaciteit die is ontstaan mede doordat het aanbod van afval bij AVI’s is afgenomen door de economische crisis en recycling. Extern Concept 14 april 2014 Pagina 15 Met opmaak: Markeren Figuur 2.2 Ontwikkeling gemiddelde verwerkingstarief 2000-2013 Bron: Rijkswaterstaat Leefomgeving (2013) Het gemiddelde tarief in Nederland ligt hoger dan in Tsjechië, Denemarken, Spanje en het Verenigd Koninkrijk. Het tarief ligt lager dan in Oostenrijk, België, Frankrijk, Denemarken en Italië.1 Het gemiddelde tarief is echter niet meer representatief voor de huidige marktprijzen. Recente aanbestedingen in de periode 2010-2013 laten veel lagere prijzen zien. De tarieven voor verbranding schommelen nu rond de 50 euro. In het verleden zijn langlopende contracten tegen hogere prijzen afgesloten dan de huidige marktprijzen. In 2009 werd restafval in de regio’s Arnhem, Delft Schiedam en de gemeente Zoetermeer aanbesteed tegen een tarief van de rond de € 60 per ton. In 2010 varieerden de prijs van € 40 per ton (Utrecht) tot ongeveer €60 per ton (Hoeksche Waard). De tarieven van een recente aanbesteding in Noord-Brabant varieerden tussen de €45 per ton en € 52 per ton (tabel 2.3). Door de dalende tarieven proberen partijen contracten tegen gunstige voorwaarden te verlengen. Zo bood ARN de bij haar aangesloten gemeenten voor 2011 en later een tariefverlaging aan van ruim € 30 per ton (van meer dan € 120 tot € 90 per ton) in ruil voor contractverlenging tot en met 2020. Delta deed haar gemeenten een vergelijkbare aanbieding (Noordhoek 2013). Tabel 2.3 Poorttarieven recente aanbestedingen Noord-Brabant Saver+ Hoeveelheid restafval per jaar 66 kton Poorttarief (€ / ton) 47,54 Breda Plus 59,5 kton 52,00 Perceel 1 In Watkins et al (2012) is een tarief weergegeven dat in de buurt ligt van figuur @ (€ 95 per ton versus € 92 ton in figuur @ in 2012) Extern Concept 14 april 2014 Pagina 16 Hart van Brabant 77 kton 46,34 Voormalig Stadsgewest Den Bosch 57 kton 45,00 As50plus 44,5 kton 47,00 Regio Eindhoven 111 kton Bron: Afval online, 5 februari 2014 47,00 Belastingtarieven in het buitenland Diverse Europese landen kennen een belasting op het verbranden van afval. Landen die een belasting op verbranden van afval hebben zijn Oostenrijk, België, Denemarken, Frankrijk en Spanje. De tarieven lopen gemiddeld uiteen van € 2-11 per ton. In België geldt een tarief van acht euro per ton. Alleen Denemarken kent een veel hoger tarief, namelijk € 44 per ton. Enkele landen kennen daarnaast nog specifieke belastingen voor sub stromen. Zo geldt in Spanje een tarief van € 16,5 per ton bij bio afval dat niet aan de bron wordt gescheiden en in Oostenrijk een tarief van € 18 per ton voor residu (Bron: BIO, 2012). Verwijderd: h 2.3.2 Storten Er zijn momenteel nog 22 actieve stortplaatsen in Nederland. Gezamenlijk werd op deze stortplaatsen 1,8 miljoen ton afval gestort in 2013. Het betreft vooral grondreinigingresiduen en verontreinigde grond, asbesthoudend afval, AVI-reststoffen, bedrijfsafval en bouw- en sloopafval. Ook worden nog reststoffen na sorteren en scheiden van huishoudelijk afval, shredderafval en overige stromen gestort. Brandbaar afval mag niet worden gestort; ontheffingen voor het storten van brandbaar afval worden zeer beperkt verleend vanaf 2009, omdat er in Nederland geen sprake meer is van het volledig benutten van de verbrandingscapaciteit (Bron: Rijkswaterstaat, Ministerie van Infrastructuur en Milieu, Afvalverwerking in Nederland, gegevens 2012, Utrecht, Rijkswaterstaat, 2013) (tabel 2.1). Nederland is met Duitsland, Oostenrijk, België, Zweden en Denemarken een van de EU landen met het laagste aandeel gestort afval. De hoeveelheid gestort afval vertoont in Nederland al jaren een dalende trend (figuur 2.z). Begin jaren 90 bedroeg de hoeveelheid gestort afval nog meer dan 10 miljoen ton. Vanaf 2010 schommelt de hoeveelheid gestort afval rond de 1,8 miljoen ton. Oorzaken voor deze afname waren de uitbreiding van de stortverboden, de uitbreiding van de verbrandingscapaciteit, de ontwikkelingen van de verbrandingstarieven en de stortbelasting tot en met 2011. Er gold een hoog en een laag tarief voor de stortbelasting; in 2011 bedroeg het lage tarief € 17 per ton en het hoge tarief € 108 per ton (voor brandbaar afval). Per 1 januari 2012 is de belasting op het storten van afval afgeschaft en per 1 april 2014 weer ingevoerd. In de laatste maanden van 2011 is de gestorte hoeveelheden afval sterk teruggelopen. Het lijkt erop dat aanbieders van afval hebben geanticipeerd op de afschaffing van de stortbelasting. In heel 2012 is continu meer gestort dan in dezelfde periode in 2011 (figuur 2.y). Dit beeld geldt ook voor 2013. De gestorte hoeveelheid lijkt zich in 2013 te stabiliseren rond de 150 kton per maand, ofwel 1,8 miljoen ton op jaarbasis. De belangrijkste gestorte afvalstoffen zijn (hier nog tabel van maken vanaf 2008): • reinigingsresiduen van verontreinigde grond en minerale afvalstoffen (circa 25%) • verontreinigde niet-reinigbare grond, voornamelijk grond verontreinigd met asbestvezels en/of asbesthoudend materiaal (circa 15%); Extern Concept 14 april 2014 Pagina 17 Opmerking [EZ5]: Circa 15% in 2012 van de netto gestorte afvalstoffen. In 2013 zijn die detailgegevens niet zichtbaar. Zie dus ook hieronder • • • • • • asbesthoudend materiaal (circa 15%); scheidingsresiduen (circa 10%); niet verwerkbaar industrieelafval (circa 11%); niet verwerkbaar bouw- en sloopafval (circa 5%) AVI-bodemas (circa 6%); shredderafval, gemengd stedelijk afval, straalgrit, dakafval en overig afval (circa 13%). Het aandeel gestorte niet-reinigbare grond was in de afgelopen 3 jaar relatief hoog. Dit wordt hoofdzakelijk veroorzaakt door de sanering van de asbestwegen (omgeving Goor/Harderwijk). Het aandeel niet-reinigbare grond is derhalve sterk projectgebonden. Figuur 2.y Storttarieven Het markttarief voor het storten van afval in Nederland is gedaald van €40 per ton in 2001 tot circa € 20 in 2013. De tarieven voor het storten van afval in Nederland zijn met zo’n 2 euro per ton laag ten opzichte van de omringende landen. Dit geldt nog steeds bij een stortbelasting van € 17 per ton (Bron: BIO, 2012). Bij een belastingtarief van € 55 per ton gestort afval geldt dit niet: andere landen kennen soms nog wel hogere tarieven, maar dat geldt dan voor brandbaar afval. Dat afval mag in Nederland al niet meer worden gestort. Zeventien landen in de Europese Unie hanteren een belasting voor het storten van afval. In zeven landen geldt dit ook voor inerte materialen (zie tabel ..). De stortbelasting op inerte materialen is meestal lager dan voor algemeen afval en varieert van enkele euro’s tot 12 euro. Alleen Denemarken kent een veel hoger belastingtarief, namelijk van ruim 60 euro per ton voor het storten van inerte materialen (Watkins et al., 2012). Extern Concept 14 april 2014 Pagina 18 land Nederland belasting (€ /ton) 0 poorttarief (€ / ton) 20-30 totaal (€ / ton) 20-30 Oostenrijk 26 (inert 9,2) 70 Vlaanderen 82 (inert 12) 50 96 (inert 79,2) 132 (inert 62) Wallonie 65 (inert 5) 50 105 (inert 55) Bulgarije 3 ? ? Tsjechie 20 16 36 107 63 (inert) 44 Estland 12 40 52 Finland 30 59,4 89,4 Frankrijk 11-20 (inert 3-7) 60,5 80,5 (inert 63,5-67,5) Duitsland 0 60-220 140 Griekenland 0 23,5 23,5 Hongarije 0 35 35 Ierland 50 70 120 90 120 (inert 91-100) Denemarken Iltalie 10-50 (inert 1-10) Letland 8 30 38 Litouwen 22 16,25 38,25 Luxemburg 0 149,48 149,48 Malta 0 20 20 Polen 26,6 69,5 96,1 Portugal 3,5 10,5 14 Roemenie 0 3,7 ? Sweden 50 106,5 156 Slowakijke 0 6,8 6,8 11 (inert 2,2) 105,5 116,5 (inert 107,7) 26,8 91,2 (inert 29,8) Slovenie 64 (inert 3) Verenigd Koninkrijk Bron: Watkins et al (2012) 2.4 Afvalbeleid in Nederland: een korte schets Sinds 1979 speelt de zogenaamde ‘Ladder van Lansink’ een belangrijke rol in het Nederlandse afvalbeleid. Dit houdt in dat het afvalbeleid erop is gericht prioriteit te geven aan de meest milieuvriendelijke verwerkingswijzen. Preventie van afval, ofwel het voorkomen van het ontstaan van afvalstoffen heeft de hoogste prioriteit, gevolgd door (zo hoogwaardig mogelijk) hergebruik. Hierbij heeft het hergebruiken van producten de voorkeur boven het recyclen van stoffen en materialen uit producten. Indien dit niet mogelijk is, heeft het de voorkeur dat het afval wordt verbrand, waarbij energie wordt opgewekt. De minst gewenste oplossingen zijn storten en lozen. Om de hoeveelheid gestort afval terug te dringen, zijn in Nederland stortverboden ingevoerd - onder andere voor brandbaar afval - gold een belasting op het storten van afval tot 2012 en is de capaciteit om afval te verbranden uitgebreid in Nederland. Door het ingezette beleid is de hoeveelheid gestort afval sterk afgenomen. Extern Concept 14 april 2014 Pagina 19 In algemene zin richt het afvalstoffenbeleid zich op het beperken van het ontstaan van afvalstoffen, het beperken van de milieudruk van bij de verwerking van afval en het vanuit ketengericht afvalbeleid beperken van de milieudruk van productketens. Een belangrijke bijdrage bij het realiseren van minder milieudruk bij de verwerking van afval is recycling. Er wordt daarom al decennia ingezet op het verhogen van het aandeel recycling van afval. Dit zowel voor afvalstromen uit bedrijven als uit huishoudens. Gescheiden inzameling is hierbij van groot belang om te komen tot zuivere monostromen van afval die vervolgens goed te recyclen zijn. De meest recente ambities en doelstellingen omtrent afval zijn verwoord in het programma Van Afval Naar Grondstof, wat zich nadrukkelijk richt op het realiseren van een meer circulaire economie. [ref]. Een circulaire economie “vergt het duurzaam omgaan met natuurlijke bronnen (sustainable sourcing), het zuinig omgaan met onze grondstoffen (resource efficiency), het slim ontwerpen van producten (eco-design en substitutie van niet duurzame materialen), voorwerpen langer en meerdere keren gebruiken (hergebruik en reparatie) en het optimaal benutten van reststromen.” [citaat uit Kamerbrief, 20 juni 2013 van I&M] Eén van de ambities van VANG is om de hoeveelheid afval die wordt gestort en verbrand in tien jaar te halveren. Om dit te bereiken is o.a. het streven dat het percentage gescheiden inzameling en recycling van huishoudelijk afval omhoog zal gaan van 50% momenteel naar 75% in 2020. I&M is in gesprek met gemeenten om afspraken te maken die leiden tot een hoger percentage gescheiden inzameling. Gemeenten worden gestimuleerd van elkaar te leren wat betreft succesvolle manieren om huishoudelijk afval gescheiden in te zamelen, zoals diftar en omgekeerd inzamelen (PM voorbeelden toevoegen). Als de ambitie om de hoeveelheid afval die wordt gestort en verbrand de komende 10 jaar te halveren wordt gehaald, dan betekent dat dat de belastinggrondslag bij de verschillende opties ruwweg ook zal halveren. Circulaire economie als lange termijn ambitie Het streven naar een circulaire economie is een lange termijn ambitie die bijdraagt aan vergroening van de economie. In een circulaire economie staat het hergebruik van producten en grondstoffen centraal. Afval wordt weer grondstof en kringlopen worden gesloten. Belangrijke doelen van het programma van afval naar grondstof zijn om meer duurzame producten op de markt te brengen, duurzamer te consumeren en meer en beter te recyclen. [Kamerbrief invulling VANG, 28 januari 2014, I&M]. Een circulaire economie is een van de kansrijke cross sectorale thema's voor Nederland in de overgang naar een groene economie (PBL, 2013). Nederland loopt internationaal voorop bij het recyclen en verwerken van afval en heeft een goede kennis basis. Van al het afval dat vrijkomt in Nederland wordt bijna 90% hergebruikt of nuttig toegepast. Verder heeft Nederland een hoog marktaandeel, relatief veel kennis over scheidingtechnologie (de basis van recycling) en over het bijbehorende logistieke systeem (CE, 2013). Dit vormt een goede basis om te komen tot een meer circulaire economie in Nederland. Een van de uitdagingen van een circulaire economie is te komen tot meer waarde creatie uit bestaande afvalstromen. Het gaat erom deze hoogwaardiger te benutten. Voor de hele Nederlandse economie zou het beter benutten van de kansen gericht op een circulaire Extern Concept 14 april 2014 Pagina 20 Verwijderd: economie jaarlijks ruim € 7 miljard kunnen opleveren (TNO, 2013). Dit vergt nog wel aanzienlijke investeringen. Voor het realiseren van een circulaire economie is een interdepartementale, consistente lange termijnstrategie van de overheid een belangrijke voorwaarde. Daarnaast zit bestaande (afval)wet- en regelgeving een circulaire economie soms nog in de weg. Dit vraagt om een integrale analyse en mogelijke heroverweging. En uiteraard kunnen ook fiscale en financiële prikkels worden ingezet om een circulaire economie te bevorderen. Een circulaire economie gaat over de hele productieketen, dus zowel over de productie en de inzet van grondstoffen, als het gebruik en de afdankfase. De ambitie van de circulaire economie is nadrukkelijk om de ketens te sluiten en te zorgen dat grondstof stromen langer in de keten blijven en dus pas later tot afval leiden. De afvalbelasting richt zich uitsluitend op de afvalfase, te weten het optimaal benutten van reststromen. Een afvalbelasting draagt dus niet bij aan het realiseren van meer preventie en producthergebruik, maar zou zich met het oog vergroening vooral moeten richten op het realiseren van meer recycling en door recycling met name grondstoffen uit te sparen met een hoge milieudruk (hoger milieuvoordeel van recycling). Om het effect op vergroening te vergroten, zou niet alleen op de achterkant moeten worden gestuurd, maar ook eerder in de keten, bijvoorbeeld door grondstoffen, verpakkingen of wegwerpproducten te belasten. 2.5 Een belasting op afval Een belasting op afvalstromen is één van de instrumenten die ingezet kan worden om een vergroenend effect te realiseren bij het verwijderen van afval. Immers als afvalverwijdering duurder wordt door een belasting, kan het lonend worden om afval te gaan recyclen. De mate waarin een afvalbelasting regulerend werkt, is afhankelijk van de vormgeving en de context De mate waarin een belasting vergroenend werkt, hangt sterk samen met de vormgeving van de belasting en de context: hoe ziet de markt van afvalverwerking er uit? Hoe internationaal is die markt, met het oog op im- en exporteffecten? Op welk afval wordt de belasting geheven (de grondslag)? Hoe hoog is het tarief? Wat zijn de alternatieven voor die afvalstroom? Indien er geen geen alternatieve aanwendingsmogelijkheden voor afval bestaan, dan zal de gedragsreactie - de mate waarin burgers, gemeenten en/of bedrijven reageren op een prijsverhoging - gering zijn. Ofwel, de prijselasticiteit is dan klein. Door te werken met vrijstellingen kan het vergroenende effect toenemen. Zoals het woord al zegt, betekent een vrijstelling dat over sommige afvalstromen geen belasting hoeft te worden betaald. Dit maakt de grondslag van de belasting kleiner en bij een gelijkblijvende gewenste belastingopbrengst moet het belastingtarief dan toenemen. Een hoger tarief betekent een steviger prikkel voor gedragsverandering en daarmee een groter vergroenend effect. Een vrijstelling kan op diverse manieren worden uitgewerkt: van het vrijstellen van bepaalde afvalstromen tot het hanteren van een belastingvrije voet (zie verder paragraaf 4.3). In het algemeen geldt dat het regulerende en dus het vergroenende effect toeneemt, naarmate de belasting dichter bij de veroorzaker ligt. In de afvalmarkt kun je onderscheid Extern Concept 14 april 2014 Pagina 21 maken tussen de ontdoeners van afval (burgers en bedrijven), de inzamelaars (bedrijven of gemeenten) en de verwerkers van afval (AVI’s en stortplaatsen). Als de belasting bij de verwerkers of inzamelaars van afval ligt, ontstaat er als het ware en indirecte prikkel voor de ontdoener, die kleiner kan zijn dan het oorspronkelijke belastingtarief. Zo wordt in theorie in een afvalverwijderingsmarkt die gekenmerkt wordt door overcapaciteit (zoals bij AVI’s) het belastingtarief vanuit concurrentieoverwegingen niet vanzelfsprekend volledig doorgerekend. Hoe dit in de praktijk precies uitpakt is lastig aan te geven omdat het ook afhangt van het soort contract dat de afvalverwijderaar met de ontdoener van afval heeft afgesloten. Een ander aspect dat van invloed is op het regulerende effect heeft te maken met de manier van belastingheffing op huishoudelijk- en bedrijfsafval. Gaat het om een vast bedrag (lump sum) per hoofd of huishouden of bedrijf, of betalen huishoudens en bedrijven een belasting die gebaseerd is op hun daadwerkelijk gerealiseerde afvalaanbod? Alleen in dat laatste geval is er een directe prikkel om afval te voorkomen. Bij een lump sum heffing is die prikkel er voor huishoudens niet. Bedrijven betalen doorgaans per eenheid afval. In het geval van afval is er naast de ontdoener en de verwijderaar nog een partij die van belang is en dat is de gemeente. De gemeente heeft namelijk de verantwoordelijkheid voor het afvalbeheer van huishoudens. De manier waarop en de mate waarin de gemeente het gescheiden inzamelen van afval accommodeert, is daarmee een belangrijke bepalende factor voor de hoeveelheid ingezameld huishoudelijk restafval. Ook de reactie van de gemeente op een belasting speelt daarom een rol bij het bepalen van het effect van een belasting op afval. Spanning tussen vergroening en stabiele belastingopbrengst Vanuit het perspectief van belastingopbrengsten voor de overheid, is een beperkte gedragsreactie juist gewenst. Minder gedragsreactie, dus een minder vergroenend effect betekent namelijk een stabielere opbrengst voor de staatskas. Om die reden heeft een brede grondslag en een laag tarief de voorkeur. Hier zit dus een belangrijke spanning. In het algemeen zullen belastingen, ook milieubelastingen, gedragseffecten genereren. Dat is precies de bedoeling. Door een belasting op afval wordt het verwijderen van nog bruikbare materialen ontmoedigt en wordt recycling bevorderd. Een belasting die regulerend werkt, brengt dus lagere belastingopbrengsten met zich mee. Dit kan in de praktijk worden opgelost door te werken met een in de tijd oplopende tarief. Doelmatige belastingheffing: afval versus grondstoffen Een belasting op afvalstromen stuurt alleen op ‘outputsubstitutie’, ofwel het anders omgaan met het afval dat ontstaan is. Het is ook denkbaar om in plaats van te sturen op de output (het afval), eerder in de keten te sturen op de input, te weten op materialen en grondstoffen of producten. Op die manier stuur je directer op het efficiënte gebruik hiervan. Door eerder in de keten te heffen ontstaat ook een prikkel voor preventie van afval en hergebruik. Deze beide aspecten worden met een heffing op afval niet of nauwelijks gestimuleerd. In het algemeen geldt dat hoe directer een instrument aanstuurt, hoe doelmatiger een instrument is (zie Vollebergh, 2007). Twee illustraties om dit punt te verhelderen. Een eerste illustratie is een belasting op het storten op asbest. Naarmate dit tarief hoger wordt, neemt het risico op Extern Concept 14 april 2014 Pagina 22 illegale dumping toe. Vanuit doelmatigheidsoverwegingen zou het beter zijn geweest om het gebruik van asbest te belasten (belasting op de input) en subsidie te geven als het netjes wordt ingeleverd. Evenzo zal een verpakkingenbelasting of een grondstoffenbelasting op een doelmatiger wijze tot efficiënter materialengebruik leiden dan een heffing op afval. Een tweede illustratie is het belasten van wegwerpproducten. Door eerder in de keten te heffen kan preventie van afval worden gerealiseerd en ook honderd miljoen euro voor de staatskas worden opgebracht. Producten die in aanmerking komen voor een dergelijke heffing zijn o.a. plastic tasjes, blikjes, wegwerpbekers en reclamefolders. Een ruwe berekening laat zien dat bij een heffing van één cent per reclamefolder de opbrengst al € 120 miljoen kan zijn. Indien een aanzienlijk effect op een product wordt gerealiseerd, kan worden overwogen om de heffing voor een volgend product in te voeren. Een analyse van belasting op inputs, ofwel het kijken naar fiscale mogelijkheden eerder in de keten, valt echter buiten de scope van dit onderzoek. Extern Concept 14 april 2014 Pagina 23 3. CRITERIA Dit hoofdstuk gaat over de criteria die centraal staan bij de analyse van de opties en hoe we die criteria geoperationaliseerd hebben. In de eerste paragraaf gaan we kort in op de verschillende criteria. Vervolgens gaan we iets uitgebreider in op het inschatten van het vergroenende effect en de rol van prijselasticiteiten hierbij. 3.1 Gehanteerde criteria bij analyse 1. Stabiele belastingopbrengst In onze analyse zijn we er bij het inschatten van het tarief voor 2015 uitgegaan van de beoogde opbrengst van € 100 miljoen en de hoeveelheid afval in 2012 (voor storten in 2013). Dit is een statische bepaling van de opbrengst voor de schatkist. Een belangrijk doel bij het heffen van een belasting is dat de opbrengst stabiel is. Een belasting zal echter altijd leiden tot enige gedragseffecten. Voor een stabiele opbrengst voor de staatskas is een beperkte gedragsreactie gewenst. Bij een belasting op afvalstoffen kan dit tot een spanning leiden, omdat je met het oog op vergroening juist een positief milieueffect wilt genereren (zie ook paragraaf 2.3). 2. Vergroenend effect Het vergroenende effect van een optie is in deze analyse opgevat als het langer in de keten houden van afvalstromen en een globale raming van de milieueffecten door het uitsparen van grondstoffen door recycling van afvalstoffen. Indien er als gevolg van een optie minder afval wordt gestort en verbrand en meer afval wordt gerecycled, dan is het vergroenende effect positief. Het belangrijkste milieuvoordeel van recycling is de vermeden milieudruk, doordat recycling bespaard op het inzetten van nieuwe grondstoffen. Om een indicatie te geven van het effect van een afvalstoffenbelasting op vergroening, is zicht op de verwachte gedragsreactie op de belasting nodig. Met behulp van prijselasticiteiten kan een inschatting worden gemaakt van wat de gevolgen zijn van een belasting op de hoeveelheid restafval (zie paragraaf 3.3). De exacte omvang van het verwachte vergroenende effect is om diverse redenen echter lastig te berekenen (zie paragraaf 3.2). Vandaar dat we bij de presentatie van het vergroenende effect bij opties en combinaties hebben gewerkt het relatieve scores, waarbij opties en combinaties onderling worden vergeleken wat betreft het vergroenende effect. 3. Effecten voor de afvalbranche Het heffen van een belasting op afvalstoffen heeft altijd gevolgen voor de afvalbranche. Dit geldt binnen Nederland omdat de belasting leidt tot verschuivingen in de verhoudingen tussen recycling, verbranden en storten. Maar zeker ook Europees: diverse opties voor een belasting op afvalstoffen in Nederland leiden er zonder aanvullende maatregelen toe dat de concurrentiepositie van de afvalbranche zal verslechteren. Dit is het geval indien er afval zal worden geëxporteerd om de belasting te ontlopen en wanneer de import van afvalstromen zal verminderen als gevolg van de belasting. In deze analyse zijn de effecten voor de afvalbranche globaal geraamd, onder andere met behulp van de tarieven in Nederland en omringende landen. Voor een kwantitatieve berekening van de effecten voor recycling, Extern Concept 14 april 2014 Pagina 24 storten en verbranden in Nederland is meer informatie nodig over de economische situatie (zoals winstgevendheid) van de afvalbranche binnen en buiten Nederland. 4. Effecten voor gemeenten, burgers en bedrijven De verwachting is dat de afvalstoffenbelasting door de afvalbranche zal worden doorbelast in de rekening voor de ontdoener. Uiteindelijk leidt een afvalstoffenbelasting bij de meeste opties vooral tot een lastenverzwaring voor Nederlandse burgers (via gemeenten) en bedrijven. Bij het storten van afval komt echter ook een deel van de rekening terecht bij provincies en Rijk. Dit betreft bijvoorbeeld asbest, verontreinigde grond en grondreinigingsresiduen, die vrijkomen na sanering in opdracht van of betaald doorprovincies en Rijk. Indien import van afval in een optie ook wordt belast, dan zal een deel van de lasten tevens in het buitenland terechtkomen. Op basis van de herkomst van de afvalstromen is in deze analyse een indicatieve berekening gemaakt van de verdeling van de lasten. Daarbij is er van uitgegaan dat de belasting volledig zal worden doorbelast, wat in het geval van import niet altijd het geval hoeft te zijn. In hoeverre door belasting in de praktijk het geval zal zijn, is mede afhankelijk van concurrentie overwegingen (zie hoofdstuk 2). 5. Ongewenste negatieve neveneffecten Door het heffen van een belasting ontstaan soms niet beoogde en ongewenste negatieve neveneffecten. Zo kan een belasting ertoe leiden dat er meer afval wordt geëxporteerd en er minder afval in Nederland wordt verwerkt en de belastingopbrengst dus lager zal zijn. Daarnaast bestaat het risico dat afval illegaal wordt gedumpt of dat het afval verschuift van een belaste optie naar een niet belaste optie. De risico’s op ongewenste neveneffecten kunnen vaak worden tegengegaan door flankerend beleid te voeren of door het maken van een combinatie van opties. Daar waar negatieve neveneffecten van opties worden voorzien, zijn ze in deze analyse gemeld. 6. Uitvoerbaarheid voor de sector en de belastingdienst Uitvoerbaarheid heeft betrekking op de moeilijkheden die zich voordoen bij het implementeren en opleggen van belastingen. Begrippen als belastingontduiking en fraude tonen aan dat burgers of bedrijven niet schromen om beslissingen te nemen gericht op het vermijden van het betalen van belasting. Vanuit het perspectief van uitvoerbaarheid is een eenvoudige belastingstructuur gewenst, met lage uitvoeringskosten voor de belastingdienst en lage administratieve kosten voor de sector en overheidsdiensten. Een eenvoudige belastingstructuur kan echter op gespannen voet staan met het inzetten van een milieubelasting als instrument van milieubeleid. Ter illustratie een korte schets van de stortbelasting die gold tot en met 2011. De oorspronkelijke stortbelasting kende relatief hoge uitvoeringskosten. Dit werd vooral veroorzaakt doordat er twee tarieven werden gehanteerd voor het storten van afval op basis van het gewicht. Hierbij gold een hoger tarief voor afval met een laag soortelijk gewicht, vanuit de gedachte dat hier meer brandbaar materiaal in zou zitten [check]. Deze regeling leverde in de praktijk problemen op voor de uitvoerbaarheid en werkte fraude in de hand. Zo werd het aantrekkelijk om afval te verzwaren (betonblok erbij) om in het lage tarief terecht te komen. De beoordeling van de uitvoerbaarheid van de opties en vrijstellingen in deze analyse betreft een eerste inschatting vanuit PBL en CE. Een formele toets op uitvoerbaarheid door de Belastingdienst moet nog plaats vinden. Extern Concept 14 april 2014 Pagina 25 Opmerking [EZ6]: Bij een vrijstelling op het storten van asbesthoudend afval dient ook gekeken te worden naar het positieve effect op de maatschappij 7. Houdbaarheid in Europees juridische context Tenslotte is naast de uitvoerbaarheid van opties en vrijstellingen, de houdbaarheid in Europees juridische context een belangrijke randvoorwaarde, die in deze analyse is getoetst. Zo is het niet toegestaan om afval dat wordt geëxporteerd naar andere landen fiscaal te benadelen ten opzichte van de geldende regels in eigen land. Dus indien sprake is van een vrijstelling in Nederland, dan zou die ook moeten gelden voor verwerkers van Nederlands afval in het buitenland. Omgekeerd geldt dat het (waarschijnlijk) niet mogelijk is om de import van afval vrij te stellen van belasting, indien dezelfde grondslag wel geldt voor afval uit Nederland. In de Europese juridische context kan een exportheffing niet samengaan met een importvrijstelling. Om te voldoen aan de Europees juridische context is een goede vormgeving en inzicht in internationale omgeving waarbinnen de Nederlandse belastingmaatregelen genomen moeten worden dan ook van groot belang. 3.2 Vergroenende effect Bij het bepalen van het vergroenende effect van de verschillende opties sluiten we aan bij het Nederlandse afvalbeleid en de ambitie om te komen tot een meer circulaire economie. Het vergroenende effect van een optie is in deze analyse opgevat als het langer in de keten houden van afvalstromen en een globale raming van de milieueffecten. Indien er als gevolg van een optie minder afval wordt gestort en verbrand en meer afval wordt gerecycled, dan is het vergroenende effect van de optie positief. Het belangrijkste milieuvoordeel van recycling is te vinden in de milieuschade die wordt vermeden doordat recycling bespaard op het inzetten van nieuwe grondstoffen. De exacte omvang van het verwachte vergroenende effect is om diverse redenen lastig te berekenen: • • • Weliswaar zijn de hoeveelheden afval bekend, maar de reacties op prijsprikkels zijn lastig in te schatten. Gegevens over elasticiteiten zijn beperkt beschikbaar en zijn vaak niet zonder meer bruikbaar (zie par 3.3). Desondanks geven ze wel een indicatie van de te verwachten effecten. Daarom is de inschatting van het effect van belastingen op basis van de prijselasticiteiten uitgevoerd , maar worden daarnaast ook andere aspecten meegenomen. Recyclen krijgt een groter positief effect dan nuttige toepassing in IBC-werken (zie par 4.1). Daarnaast is het zinvol onderscheid te maken tussen de milieu impact van de verschillende stromen. Dus bijvoorbeeld het recyclen van een ton textiel krijgt een groter vergroenend effect dan het uitsparen van een ton zand door ongereinigde AVI bodemas toe te passen in IBC werken. Dit komt omdat er veel meer milieudruk gemoeid is met de productie van textiel dan met de productie van zand. Hoeveel ton nuttige toepassing van een gemengde afvalstroom gelijk staat aan het recyclen van een andere gemengde afvalstroom is echter niet zonder meer vast te stellen. Door middel van LCAs zijn wel de milieu-impacts op klimaatemissies te bepalen, maar de effecten van het voorgestelde beleid op de compositie van het huishoudelijk en bedrijfsafval zijn moeilijk te voorspellen. Derhalve doen we in dit onderzoek geen uitspraken over de effecten op individuele materiaalstromen. Extern Concept 14 april 2014 Pagina 26 • Bij het inschatten van het vergroenende effect is de hoogte van het tarief van belang: des te hoger het tarief, des te groter de sturende werking. Deze sturende werking kan naast vergroening ook leiden tot ontwijkgedrag. Zo is het niet denkbeeldig dat bij een tarief boven de 50 euro per ton gestort afval er meer afval wordt geëxporteerd, illegaal zal worden gedumpt, meer afval zal worden toegepast als bouwstof of afval op eigen terrein zal worden opgeslagen. Dat laatste geldt zeker als door de branche wordt verondersteld dat de belasting tijdelijk van aard is. De inschatting van het vergroenende effect in deze analyse moet daarom worden gezien als een globale raming op basis van de hoeveelheid afval, het gehanteerde tarief en de verwachte effecten op het langer in de keten houden via recycling, waarbij rekening is gehouden met de positieve effecten van recycling. 3.3 Prijselasticiteiten Om het effect van een afvalstoffenbelasting op vergroening in de schatten, is zicht op de verwachte gedragsreactie op de belasting nodig: als door de introductie van een belasting de prijs voor afvalverwijdering stijgt, met hoeveel procent neemt de hoeveelheid afval dan af? Uit de literatuur zijn hiervoor verschillende prijselasticiteiten beschikbaar. Zoals in paragraaf 2.3 uiteen is gezet, speelt de context hierbij een rol. Zo spelen gemeenten – ongeacht de prijsprikkel die van belasting uit gaat - een belangrijke rol in het accommoderen van gescheiden inzameling van afval: zij kunnen het afvalinzamelingsysteem zo veranderen dat gescheiden inzameling hierdoor wordt bevorderd. Daarnaast speelt ook de manier waarop gemeenten de kosten voor afvalbeheer aan de huishoudens doorberekenen een rol. Als huishoudens een vast tarief voor hun afval betalen ongeacht de hoeveelheid aangeboden afval - dan zal de gedragsreactie van huishoudens kleiner zijn dan in het geval van een situatie waarbij per eenheid afval betaald moet worden. In Nederland komen beide systemen voor: 60% van de gemeenten werkt met een vaste afvalstoffenheffing; 40% van de gemeenten werkt met een gedifferentieerd betalingssysteem waarbij burgers betalen per eenheid afval (diftar). Dit kan een differentiatie naar gewicht, volume, frequentie of per zak zijn. Hiermee is niet gezegd dat gemeenten die een vaste afvalstoffenheffing hanteren, geen werk maken van het terugdringen van het restafval. Onderzoek naar de prijselasticiteiten heeft zich echter toegespitst op situaties met een gedifferentieerd betalingssysteem (zie voor een overzicht bijvoorbeeld Dijkgraaf en Gradus, 2004 en Allers en Hoeben, 2010). Nederlands onderzoek naar prijselasticiteiten in diftar-gemeenten Onderzoek over de prijselasticiteiten in diftar-gemeenten op basis van Nederlandse data (Allers en Hoeben, 2010; zie ook Dijkgraaf en Gradus, 2014) leert dat door de introductie van een systeem waarbij per eenheid afval betaald moet worden de hoeveelheid ongesorteerd afval substantieel afneemt. De gevonden prijselasticiteit voor afval ten tijde dat een Extern Concept 14 april 2014 Pagina 27 gedifferentieerd betalingssysteem geïntroduceerd wordt, varieert van -0,32 voor ongesorteerd afval tot -0,87 voor GFT-afval (Allers en Hoeben, 2010): bij een prijsstijging van 10% zal de hoeveelheid dus afval met 3,2 – 8,7% afnemen. De prijselasticiteit voor afval in gemeenten die al een gedifferentieerd betalingssysteem hanteren varieert van -0,11 voor ongesorteerd afval tot -0,37 voor GFT-afval (Allers en Hoeben, 2010). Prijselasticiteit diftar-gemeenten niet zonder meer generaliseerbaar De prijselasticiteit uit het onderzoek van Allers en Hoeben (2010) kan echter niet zonder meer gebruikt worden om het vergroeningseffect te bepalen omdat in 60% van de gemeenten met een vast afvaltarief wordt gewerkt. Een belangrijke vraag is dan hoe gemeenten gaan reageren op een invoering van een belasting op restafval. Uit het onderzoek naar de effecten van een op hoeveelheid gebaseerd betalingssysteem, blijkt dat er een behoorlijk potentieel is om de hoeveelheid restafval terug te dringen. Als gemeenten overschakelen op een of andere vorm van diftar zal het effect volgens de hierboven beschreven prijselasticiteiten optreden. Als gemeenten de belasting op afvalstoffen echter louter doorbelasten en alleen het vaste afvaltarief verhogen, dan zal het effect op het niveau van huishoudens vrijwel nihil zijn.Maar de heffing kan er ook zorgen dat wethouders door de invoering van een afvalbelasting actiever dan momenteel het geval is, aan de slag gaan met het accommoderen van gescheiden inzameling. Dan zal er wel een effect optreden en kan (een deel van) de belasting vermeden kan worden. Of een belasting wethouders hiertoe beweegt is lastig in te schatten. In de huidige situatie zonder afvalstoffenbelasting zou het ook al lonend zijn om gescheiden afvalinzameling in te voeren maar in veel gemeenten is dit nog geen staande praktijk. Mogelijk kan een belasting wethouders wel een duw in de rug geven om hier meer werk van te maken. _______________________________________________________________________ Tekstbox: Lessen uit Vlaanderen In Vlaanderen is een verhoging van de algemene afvalstoffenheffing gepaard gegaan met flankerend beleid waarbij gemeenten individuele doelstellingen voor afvalbeheer krijgen opgelegd die worden bekrachtigd middels een milieuovereenkomst met de Vlaamse overheid. Wanneer gemeenten aan die doelstellingen voldoen ontvangen ze een bonus die kan oplopen naarmate ze meer afval reduceren dan de doelstellingen voorschrijven. Daarnaast bestaat er een wettelijke verplichting om één milieustraat per 28.000 inwoners te hebben, is er een producentenverantwoordelijkheid ingevoerd en zijn diftar systemen bij gemeenten onderdeel van het nationale beleid). Daarom kan de gevonden elasticiteit van een generieke verhoging van de afvalstoffenheffing in Vlaanderen niet zomaar worden toegepast op een generieke verhoging van het Nederlandse heffingstarief voor huishoudelijk afval waar geen sprake is van een koppeling met een bonussysteem en wettelijke verplichtingen. _______________________________________________________________________ Extern Concept 14 april 2014 Pagina 28 EU-elasticiteit gebaseerd op gedrag met en zonder diftar Cambridge Econometrics (2013) hanteert een prijselasticiteit van -0,08. Deze elasticiteit is een Europese elasticiteit gebaseerd op het gedrag van huishoudens (mét en zonder diftar) én bedrijven. Het is echter niet op voorhand duidelijk of dit Europese gemiddelde bij de Nederlandse omstandigheden past. Het beschikbare onderzoek geeft dus geen uitsluitsel over welke elasticiteit het beste toepasbaar is voor de voorgestelde afvalbelastingopties in dit rapport. Het is verdedigbaar om zo dicht mogelijk bij de Nederlandse situatie te blijven. De prijselasticiteit die in Nederlandse diftar-situaties geldt, kan wel tot een overschatting van de effecten leiden. Om indicatief aan te kunnen geven in hoeverre de opties en combinaties bijdragen aan vergroening gebruiken wij voor het huishoudelijk afval de onderkant van de prijselasticiteit die gevonden is in diftar-situaties, te weten -0,11 die. Elasticiteit voor bedrijven hoger dan voor huishoudens Voor bedrijven ligt het in de rede dat de elasticiteit groter is dan -0,11, aangezien bedrijven vaker per eenheid afval betalen en bovendien een directere prikkel krijgen. Voor Nederland is berekend dat een stijging van verbrandings- en stortingskosten voor afval met 1% bijdraagt aan een significante toename van recycling in de dienstensector met 3,4% (IVM, 2005). Er is ons geen onderzoek bekend naar de effecten bij industriële bedrijven. De prijselasticiteit zou daar lager kunnen liggen omdat deze bedrijven relatief meer afval produceren en nu al veel opties benutten om het afval te recyclen. Daarom hanteren we een gemiddelde elasticiteit van de -3,3 in de dienstensector en de -0,11 voor industriële bedrijven, overeenkomstig de ondergrens van de elasticiteit bepaald door Allers en Hoeben (2010) voor huishoudens die al per eenheid betalen voor hun afval. Uitgaande van 20% afval uit de dienstensector en 85% uit de industrie en bouwnijverheid (cijfers: CBS), komen we dan tot een gewogen elasticiteit van -0,9 voor alle bedrijfsafval. Ook hier geldt wederom dat de kwantitatieve effecten als indicatief moeten worden geïnterpreteerd. ___________________________________________________________________________ Tekstbox: een rekenvoorbeeld Wat betekenen deze elasticiteiten voor het vergroenende effect? Neem optie 1 waarin alleen het restafval van huishoudens belast wordt. Dan is de belastinggrondslag 4,2 Mton afval en bedraagt het belastingtarief 24 euro per ton afval. Uitgaande van een gemiddeld afvaltarief van 250 euro per huishouden en wetende dat huishoudens gemiddeld 0,6 Mton afval produceren, betekent deze belasting een gemiddelde prijsverhoging van zo’n 6% per ton afval. Bij een prijselasticiteit van -0,11 bedraagt de indicatieve hoeveelheid vermeden restafval ruim 20 kton (te weten: -0,11 * 6% * 4,2 Mton). In optie 2 wordt niet alleen het restafval van huishoudens maar ook dat van bedrijven belast. Omdat de belastinggrondslag ten opzichte van optie 1 toeneemt (6 Mton), daalt het belastingtarief in optie 2 naar 16 euro. De gemiddelde verhoging van de afvalstoffenheffing bedraagt dan 4%. De vermeden hoeveelheid restafval door huishoudens bedraagt dan ruim 18 kton afval. Van bedrijven Extern Concept 14 april 2014 Pagina 29 wordt een grotere gedragsreactie verwacht dan van huishoudens, daarom rekenen we met een prijselasticiteit van -0,9. Bedrijven vermijden dan ruim 8 Mton (-0,9*4%*2,3Mton). In totaal wordt in optie 2 – bij een lager belasting tarief maar een bredere grondslag – een circa 26 Mton afval vermeden. __________________________________________________________________________________ Extern Concept 14 april 2014 Pagina 30 4.Analyse van opties en combinaties 4.1 Opties voor een belasting op afvalstoffen In dit hoofdstuk zijn de opties beschreven en worden ze geanalyseerd met behulp van de in het vorige hoofdstuk beschreven criteria. Hierbij is ook gekeken naar de mogelijke invloed van import en export van afvalstoffen en benodigd flankerend beleid om ongewenste neveneffecten tegen te gaan. 4.1.1. Overzicht van opties Zeven opties voor een afvalstoffenbelasting zijn geïdentificeerd (figuur 4.1). Deze opties konden zodanig worden gedefinieerd en vormgegeven dat zij ook uitvoerbaar lijken. De daadwerkelijke uitvoerbaarheid zal in latere instantie nog getoetst worden door de Belastingdienst omdat dit ook afhangt van de precieze formulering in het beleid. De opties betreffen het belasten van: 1. Het ingezamelde restafval van huishoudens 2. Het restafval van huishoudens en bedrijven 3. Het storten van afval 4. Het verbranden van afval 5. Het niet reinigen van AVI-bodemas tot vrijtoepasbaar materiaal of het toepassen van ongereinigde AVI-bodemas in IBC-werken 6. De export naar de Duitse zoutmijnen 7. De sorteer- en recyclingsresiduen De voor- en nadelen van deze opties worden in de navolgende paragraaf beschreven (paragraaf 4.1.2). Diverse andere opties zijn ook bekeken maar deze zijn afgevallen vanwege de randvoorwaarden die gesteld werden aan de opties (paragraaf 4.1.3). Extern Concept 14 april 2014 Pagina 31 Verwijderd: xportnaar Figuur 4.1 Opties met hun belastinggrondslag voor een afvalstoffenbelasting 4.1.3 Opties 1. Belasting op huishoudelijk restafval In deze optie wordt belasting geheven op het huishoudelijk restafval. Het gescheiden ingezamelde afval (via bijvoorbeeld papier- en glasbakken) is niet belast. De uitvoering van deze belasting kan via gemeenten want zij zijn verplicht om restafval in te zamelen. Het gaat om 403 gemeenten met de verplichting tot inzameling dus de belastingdienst kan deze gemeenten aanmerken als belastingplichtigen. De gemeente dient van de eerste verwerker van het restafval (zijnde een AVI, stortplaats, sorteerder of exporteur) een factuur te ontvangen met het gewicht van het restafval. Dit gewicht kan aangemerkt worden als belastinggrondslag. Een alternatief is om hier ook te werken met een uitgestelde inning maar dit lijkt bij deze optie niet nodig (zie bij optie 2). De belastingopbrengst is redelijk stabiel. De belastingopbrengst kan echter in de loop der jaren afnemen door verkleining van de belastinggrondslag als gevolg van het beleid om restafval te reduceren (zie par 2.3). Om 100 miljoen euro te generen is bij een omvang van 4,2 mton een tarief nodig van circa 24 euro per ton. Als gemeenten deze belasting direct zouden kunnen door belasten naar de burgers zonder verder gescheiden inzameling beter te accommoderen zal het beperkt leiden tot vergroening. Deze belasting op huishoudelijk afval leidt namelijk tot een verhoging van de afvalstoffenheffing met gemiddeld 6% en de prijselasticiteit is niet zo groot als gescheiden inzameling niet beter wordt geaccommodeerd (zie ook paragraaf 3.3 over prijselasticiteit). Echter een gemeente met de grootte van Utrecht moet een afvalstoffenbelasting betalen van 2 miljoen euro. Deze belasting zal moeten worden opgebracht bovenop de huidige Extern Concept 14 april 2014 Pagina 32 (sluitende) gemeentelijke begroting, waardoor verwacht kan worden dat deze belasting gemeenten zal stimuleren om gescheiden inzameling beter te accommoderen (meer glasbakken e.d.) omdat over gescheiden ingezameld afval geen belasting verschuldigd is. De betere facilitering van gescheiden inzameling en het ontmoedigen van restafval zal leiden tot minder restafval en daardoor bijdragen aan vergroening (zie ook bijlage x (pm) en paragraaf 3.3). Nadeel is nog wel dat nascheiding van recyclebaar materiaal ook is belast maar dit kan eventueel ondervangen worden door een vrijstelling (zie 4.3). De lastenverzwaring van deze optie komt vooral bij burgers via gemeenten doordat zij de belasting betalen. Daarnaast kan verwacht worden dat de recyclingindustrie2 zal profiteren van een groter aanbod van recyclebaar materiaal. AVI’s zullen minder brandbaar afval van Nederlandse huishoudens krijgen maar bij de huidige ondercapaciteit voor verbranding op de Europese markt, kunnen de AVI’s dit aanvullen middels geïmporteerd afval. 2 Recyclingsindustrie omvat recyclings- en sorteerbedrijven Extern Concept 14 april 2014 Pagina 33 Extern Concept 14 april 2014 Pagina 34 Tabel 4.1 Overzicht van belastingopties en bijbehorende effecten Afval in Tarief1 in € Belasting opties Opbrengst Vergroenend Stabiele schatkist kiloton per ton Indicatieve verdeling lasten4 Effect afvalbranche3 opbrengst Uitvoerbaar5 gemeenten burgers, bedrijven scores) € miljoen 1 effect2 (relatieve Stort AVI Rec. Gem/Bur. Bedr. Huishoudelijk 4.200 25 100 + 2 0 – + 100% 0 + 6.500 16 100 + 3 0 – + 65% 35% + 1.800 17 / 55 30 / 100 – 1 –– 0 0 10 – 20% 20 – 40% + 7.500 14 100 – 3 0 –– + 60% 30% + 1.800 17 / 55 30 / 100 – 3 ++ – + 60% 30% + 100 0 0 0 0 0 0 0 0 0 + 4.000 25 100 – 0 0 0 –– – – + restafval Restafval van huishoudens en 2 3 4 5 6 bedrijven Storten van afval Verbranden van afval Ongereinigde AVI bodemas Storten Dui zoutmijnen Sorteer en recycling 7 1 2 residuen Het tarief is statisch ingeschat op basis van de hoeveelheid afval uit 2012 (voor storten uit 2013) en de beoogde opbrengst van 100 miljoen. Het vergroenende effect van de verschillende opties betreft een relatieve score ten opzichte van elkaar, waarbij de optie met de hoogste waarde relatief het meeste bijdraagt aan vergroening. Inschatting van het vergroenende effect is o.b.v. het langer in de keten houden van afvalstromen en een globale raming van de milieu effecten. 3 De effecten voor de afvalbranche zijn globaal ingeschat om te komen tot een enkele of dubbele min en bij optie 3 en 5 o.b.v. het lage tarief. 4 De indicatieve lastenverdeling betreft afgeronde getallen. Bij verbranden van afval en ongereinigde bodemas komen bijna 15% van de lasten in het buitenland terecht; bij storten komen na doorbelasting uiteindelijk 50-60% van de lasten naar verwachting terecht bij provincies en Rijk. 5 De uitvoerbaarheid betreft een eerste inschatting vanuit PBL en CE; een toets op uitvoerbaarheid door de Belastingdienst moet nog plaats vinden. Extern Concept 14 april 2014 Pagina 35 2. Belasting op huishoudelijk en bedrijfsrestafval In deze optie is het ingezamelde restafval van huishoudens en bedrijven belast. De uitvoering kan op twee manieren. Het restafval wordt ingezameld door de gemeenten en andere inzamelaars. Tezamen gaat het om circa 900 inzamelaars. Deze inzamelaars kunnen aangemerkt worden als belastingplichtigen, die het kunnen doorberekenen aan de ontdoeners. In deze optie is – net als bij optie 1 - de belastinggrondslag het gewicht op de factuur van de eerste verwerker (zie optie 1). Een alternatief met uitgestelde inning is waarschijnlijk makkelijker in uitvoering. Deze constructie is bekend bij de Belastingdienst (de zogenoemde verlengde arm constructie: het betreft een uitgesteld moment van schuldigheid). De belastingplichtige is de ontdoener maar de belasting wordt verder in de keten geïnd door 12 Nederlandse AVI’s, 22 stortplaatsen en bij het verkrijgen van toestemming voor export (zie tekstbox export voor exportregistratie). In deze alternatieve uitvoering zijn de ontdoeners belastingplichtig maar bepaalt de AVI, stortplaats of exporteur het gewicht van het aangeboden afval en int de belasting. In totaal betreft het hier 6,5 mton restafval en dus is om 100 miljoen te realiseren een tarief nodig van 16 euro per ton restafval. Ook hier geldt – net als bij optie 1 – dat als gemeenten deze belasting direct zouden kunnen doorberekenen naar de burgers zonder verder gescheiden inzameling beter te accommoderen het beperkt tot vergroening zal leiden. Deze belasting zorgt voor een gemiddelde verhoging van de afvalstoffenheffing met circa 4% doordat het grootste deel van de afvalstoffenheffing niet de kosten zijn van verbranden (of storten) maar andere kosten zijn zoals kosten voor inzamelen en transporteren. In deze optie moeten gemeentes echter ook nog een aanzienlijk deel van de 100 miljoen euro betalen ondanks dat de belastinggrondslag is vergroot tot het restafval van huishoudens en bedrijven. Verwacht kan worden dat gemeenten hierdoor – net als bij optie 1 - gestimuleerd worden tot het beter accommoderen van gescheiden inzameling en ontmoedigen van restafval wat zal leiden tot vergroening. In tegenstelling tot burgers worden bedrijven directer geconfronteerd met de afvalstoffenbelasting dan burgers waardoor verwacht kan worden dat zij meer gestimuleerd worden tot minder restafvalproductie. Een deel van de bedrijven ondervindt een beperkte prijsverhoging (vergelijkbaar met huishoudens) maar bedrijven die rechtstreeks aan de AVI’s of stortplaats betalen worden geconfronteerd met een veel sterkere prijsverhoging doordat de overige kostenpost (zoals inzamelen) voor hen kleiner is. Door de grotere belastinggrondslag en de directere prikkel voor bedrijven verwachten we dat - ondanks het lagere tarief - dat het vergroenende effect tweemaal zo groot is als die van optie 1. De lastenverzwaring van deze optie komt voor circa tweederde bij burgers (via gemeenten) en voor een derde bij bedrijven die restafval aanbieden. Dit geldt ook voor de recyclingindustrie die over het residu belasting moet betalen maar zij kunnen ook profiteren van een groter aanbod van recyclebaar materiaal. De belasting is een impuls voor de recycling van afvalstoffen waardoor recyclingbedrijven kunnen profiteren van een groter aanbod. Hierdoor zal de hoeveelheid Nederlands afval bij de AVI’s dalen maar bij de huidige ondercapaciteit voor verbranding op de Europese markt, kunnen de AVI’s dit aanvullen middels geïmporteerd afval. In deze optie is het materiaal dat via een nascheiding uit het restafval wordt gehaald ook belast. Middels een teruggave voor het recyclebare materiaal in restafval kan worden Extern Concept – 14 april 2014 Pagina 36 overwogen om recyclebare materialen in het restafval niet te belasten (zie verder paragraaf 4.3). Een alternatief is om bij sorteerders niet de input te belasten maar de output van restafval na sortering. Hierdoor is automatisch uitsluitend het niet recyclebaar afval belast. Beide methoden betekenen een kleinere hoeveelheid afval belastbaar afval (belastinggrondslagversmalling) met een wat hoger tarief per ton afval dat aangeboden wordt voor verwijdering of export. De belastingopbrengst is redelijk stabiel maar kan in de loop der jaren afnemen door beleid om restafval te reduceren (zie par 2.3). 3. Stortbelasting In deze optie wordt belasting geheven over het afval dat gestort wordt. Om 100 miljoen op te brengen over een gestorte hoeveelheid van 1,8 mton afval is een tarief nodig van 55 euro per ton. Deze belasting leidt tot een verdriedubbeling van het storttarief van circa 25 euro naar 80 euro . Dit is dusdanig verhoging dat verwacht wordt dat het stortaanbod drastisch zal dalen met allerlei ongewenste neveneffecten. Dit afval zal een andere (illegale) weg zoeken wat leidt tot ongewenste neveneffecten zoals dumping van bijvoorbeeld asbest, menging en export of tijdelijke opslag. Vanwege het te verwachte lage stortaanbod zal bij een tarief van 55 euro geen 100 miljoen voor de schatkist worden opgebracht Een lager tarief, bijvoorbeeld 17 euro per ton zoals dat per 1 april geldt en gold voor de afschaffing van de stortbelasting in 2012, brengt geen 100 miljoen euro maar circa 30 miljoen euro op voor de schatkist. Een lage stortbelasting zal waarschijnlijk een klein vergroenend effect hebben doordat via diverse stortverboden is geregeld dat in principe geen recyclebare of brandbare afvalstoffen worden gestort. Er kan echter wel verwacht worden dat de historische trend ten tijde van de stortbelasting zich zal doorzetten (zie par 2.1) want de tariefsverhoging kan leiden tot technologische innovaties – zoals reiniging doordat deze financieel gunstiger worden. Daarnaast is niet uit te sluiten dat partijen gaan anticiperen op een mogelijk tijdelijk karakter van de belasting en het afval gaan opslaan op eigen terrein (net als voor de afschaffing van de stortbelasting, zie par 2.1). Door de stimulering van recycling en verbranding – via technische ontwikkelingen - kan een klein vergroenend effect optreden. Het risico dat het afval niet naar een stortplaats gaat maar na bijvoorbeeld menging wordt toegepast in een IBC-werk (dit is een werk – bijvoorbeeld een geluidswal - waarbij maatregelen nodig zijn om verontreiniging van de omgeving te voorkomen) is in de huidige markt niet uit te sluiten. Deze verschuiving kan worden ontmoedigd door niet alleen het storten van afval te belasten maar ook het toepassen in IBC-werken (zie tekstbox over IBCwerken). De opbrengst voor de schatkist zal licht dalen in de loop der tijd doordat de hoeveelheid gestort afval naar verwachting zal dalen ().De lastenverzwaring van deze optie komt bij verschillende partijen; stortplaatsen, andere bedrijven in de afvalbranche maar ook bij de rijksoverheid, provincie en gemeenten vanwege de sanering van asbest en verontreinigde grond. Tekstbox: Bij stortbelasting ook IBC-werken belasten? Extern Concept – 14 april 2014 Pagina 37 Bij een (hoge) stortbelasting bestaat een risico dat afvalstoffen niet gereinigd worden (want door stortbelasting op reinigingsresidu wordt reiniging duurder) of worden gemengd met andere afvalstoffen, en zullen worden toegepast in een IBC-werk. Dit roept de vraag op of ook IBC-werken kunnen worden belast gelijk met de stortbelasting. IBC-werken vragen bodembeschermende voorzieningen In het Besluit bodemkwaliteit is geregeld dat afvalstoffen, zoals AVI-bodemassen, mogen worden gebruikt als IBC-bouwstof in werken mits er bepaalde voorzieningen worden getroffen om verontreiniging van de omgeving tegen te gaan. Deze afvalstoffen bevatten namelijk hoge concentraties verontreinigen (zouten en metalen) die kunnen uitspoelen bij contact met water. Om te voorkomen dat deze verontreinigingen uitspoelen naar bijvoorbeeld het grondwater zijn er extra eisen. Bij een IBC-werk zijn er bodembeschermende maatregelen genomen door middel van een onder-, zij- en bovenafdichting en is voldaan aan de aanlegeisen. Tezamen worden dit de IBC-criteria genoemd wat staat voor isoleren, beheren en controleren. Voorbeelden van IBC-werken zijn grote funderingen van wegen en geluids- en zichtwallen (bijvoorbeeld langs de A12 bij Leidsche Rijn). Bij het aanleveren van materiaal voor een IBC-werk moet momenteel zo’n € 6,00 tot € 10,00 per ton worden toebetaald. De positieve inkomsten bij acceptatie van IBC bouwstoffen worden aangewend voor het realiseren van de bodembeschermende voorzieningen. Er vindt geen reservering plaats voor nazorg of verwijdering van het IBC-werk (na beëindiging van haar functie). Bij reconstructie werkzaamheden van wegen – zoals verbreding of omlegging dient in vele gevallen het IBC-werk te worden ontmanteld en opnieuw te worden aangelegd, waarbij de aanvullende kosten veelal voor rekening komen van de wegbeheerder. Green Deal voor AVI-bodemas In IBC-werken gaan echter vooral AVI-bodemas. Gemiddeld wordt jaarlijks ruim 2 miljoen ton IBC-bouwstoffen in werken toegepast. Hiervan is 1,8 miljoen ton AVI-bodemas. Het Ministerie van I&M is voornemens om toepassing van IBC bouwstoffen te verbieden en uit het Besluit bodemkwaliteit te halen in 2020. Met de betrokken partijen is twee jaar geleden een Green Deal afgesproken (7 mrt 2012). In de green deal is afgesproken om 50% van de AVI-bodemas te reinigen in 2017 en 100% in 2020. Het is mogelijk om AVI-bodemas te reinigen voor toepassing in beton maar dit is een kleine markt ten opzichte van de grote hoeveelheid AVI-bodemas. In 2011 is een pilot met reiniging gedaan (1300 kton) en in 20132014 een tweejarig schaalvergrotingsonderzoek dat in dec 2014 zal worden geëvalueerd. Dit type reiniging moet een materiaal opleveren dat toepasbaar is in de GWW-sector zonder extra voorzieningen. De reiniging moet zowel financieel (niet te duur) als milieuhygiënisch voldoen. Uit de huidige praktijkproeven blijkt dat bij extractieve reiniging tussen de 10 en 15% residu ontstaat. Dit residu is inert en onverbrandbaar en moet gestort worden. Door de stortbelasting nemen de reinigingskosten toe met circa €1,50 per ton AVI-bodemas. Reiniging is circa 5 tot 15 euro (check pm) duurder. Een belasting op toepassing in IBCwerken maakt reiniging financieel aantrekkelijker. Er is echter ook een green deal. Indien het materiaal dat onder de Green Deal valt, wordt uitgezonderd van een eventuele IBC-werkenbelasting dan kan de belasting over AVI-bodemas pas worden geheven vanaf 2017. En alleen over het deel dat niet volgens de green deal is gereinigd (de helft). Bij een Extern Concept – 14 april 2014 Pagina 38 goed verlopende green deal zullen er geen opbrengsten komen voor de schatkist uit de AVIbodemas in IBC-werken. De belasting werkt dan als stok achter de deur voor als niet voldaan wordt aan de Green Deal want de green deal kent geen sancties. Daarvoor zijn echter ook andere mogelijkheden die waarschijnlijk effectiever zijn, zoals aanpassing van regelgeving waardoor IBC-werken niet langer zijn toegestaan. 4. Belasting op verbranden van afval In deze optie wordt belasting geheven op het afval dat aangeboden wordt voor verbranding in een AVI. Ook het brandbare afval dat geëxporteerd wordt is belast. Deze optie lijkt op optie 2 waarin het restafval van huishoudens en bedrijven is belast. In deze optie wordt het afval bij acceptatie gewogen en dit is de belastinggrondslag. Flankerend beleid in de vorm van een exportbelasting is nodig omdat anders buitenlandse AVI’s bevoordeeld worden ten opzichte van Nederlandse AVI’s en er een risico is dat brandbaar afval wordt geëxporteerd (zie tekstbox over export). Het is eenvoudiger in uitvoering dan optie 2 doordat er minder belastingplichtigen zijn, namelijk alleen de AVI’s en exporteurs van brandbaar afval en zij zijn zowel de belastingplichtigen als de inners. AVI’s zullen deze belasting door berekenen aan de ontdoeners – zoals gemeenten waardoor deze belasting ook een vergroenend effect zal hebben. De effecten voor vergroening zullen hierdoor in grote lijnen vergelijkbaar zijn met die van optie 2. Om 100 miljoen te realiseren met een belastinggrondslag van 7,5 mton verbrand afval (par 2.2) is een tarief nodig van 14 euro per ton. Dit tarief is lager dan in optie 2 doordat in deze optie ook het geïmporteerde afval is belast (belastinggrondslagverbreding) Deze optie pakt verschillend uit binnen de afvalsector. De recyclingbedrijven zullen het aanbod van materialen zien toenemen. De AVI’s zullen echter het aanbod van afval zien dalen. Doordat de belasting wordt geheven op het verbranden van afval wordt geïmporteerd afval ook belast. Dit levert een concurrentienadeel op voor de Nederlandse AVI’s ten opzichte van buitenlandse AVI’s op de Europese afvalmarkt met scherp concurrerende tarieven (zie par 2.2). Dit concurrentienadeel kan niet worden weggenomen door een vrijstelling voor geïmporteerd afval als er ook een exportbelasting is op geëxporteerd brandbaar afval. [PM. CE en FIN kijken nog naar importvrijstelling] Als de AVI’s door de belasting niet meer kunnen concurreren met buitenlandse AVI’s kan zo’n 15% van de omzet van de AVI wegvallen. Een belasting op verbranding betekent dat ook burgers (via gemeenten) en bedrijven een lastenverzwaring ondervinden doordat AVI’s waarschijnlijk de belasting zullen doorberekenen in de verbrandingstarieven (par 2.2) waardoor de kosten voor verwijdering van restafval toenemen. Een deel van de lasten komen verder terecht in het buitenland of bij de AVI’s, afhankelijk van de mate waarin deze heffing wordt doorbelast. Tekstbox: Exportregistratie en exportheffing Bij de belasting op restafval van huishoudens of bedrijven is een exportregistratie nodig op basis waarvan de belasting geint kan worden. Bij belasting op verbranden kan een exportheffing wenselijk zijn om concurrentienadeel te voorkomen. In deze paragraaf worden de mogelijkheden verkend. Extern Concept – 14 april 2014 Pagina 39 Een exportheffing lijkt juridisch mogelijk. Alhoewel in 2004 op antwoord van Kamervragen werd geconcludeerd dat de heffing strijdig zal zijn met het vrije handelsverkeer binnen de EU, laat de Vlaamse praktijk zien dat een heffing op export wel mogelijk is. In Vlaanderen is namelijk een heffing op export ingevoerd, die is opgenomen in Art. 46. §1.19° van de wetgeving milieuheffingen. Uit een rechtszaak die is aangespannen na invoering van de exportheffing, is naar voren gekomen dat een heffing niet in strijd is met de wetgeving, onder voorwaarde dat er het level playing field wordt gehandhaafd. Dit betekent dat de hoogte van de exportheffing niet hoger mag zijn dan de binnenlandse heffing. Als er al een heffing in het buitenland bestaat, worden moeten de kosten hiervan in mindering gebracht op de hoogte van de exportheffing. Om een heffing in te voeren is noodzakelijk dat centraal geadministreerd is hoeveel ton per belastingplichtige wordt geëxporteerd. In Vlaanderen worden de hoeveelheden export geadministreerd in een databank in het kader van de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA). In Nederland vindt een soortgelijke administratie plaats. Er is in Nederland sprake van groene lijst afvalstoffen (gescheiden stromen niet gevaarlijk afval zoals papier) , oranje lijst afvalstoffen (gevaarlijke stoffen zoals zware metalen) en gemengde afvalstromen (zoals huishoudelijk restafval). Groene lijst afvalstoffen zijn niet vergunning plichtig bij export (geen beschikking nodig); Oranje lijst afvalstoffen en gemengde stromen (zoals huishoudelijk restafval) wel. Bij de aanvraag van de vergunning voor export van gemengde stromen en oranje lijst stoffen, moet de exporterende partij zelf opgeven hoeveel ton afval de grens over gaat. Hierdoor is bij de afdeling EVOA van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) bekend hoeveel ton afval per partij wordt geëxporteerd. Alleen van afvalstromen van de Groene lijst is niet bekend hoeveel wordt geëxporteerd, maar deze stromen zijn niet relevant voor een belasting. Belasting op export via een registratie van export of een exportheffing zijn dus administratief mogelijk. 5. Belasting op niet gereinigde bodemas Het belasten van ongereinigde AVI-bodemas in een IBC-werk zal het gebruik van ongereinigde AVI-bodemas en dit soort werken ontmoedigen en het reinigen van AVIbodemas financieel aantrekkelijker maken (zie tekstbox IBC-werken). Momenteel mag ongereinigde AVI-bodemas wettelijk niet worden gestort maar moet het nuttig worden toegepast onder IBC-condities (bijvoorbeeld in een wegconstructie of geluidswal). Dit is een niet langer gewenste situatie en partijen in de afvalsector hebben met het ministerie een green deal afgesloten voor reiniging van de vervuilde bodemas (zie tekstbox over IBC-werken). Het gereinigde bodemas kan vrij nuttig worden toegepast in beton en in de GWW-sector. Ook kunnen waardevolle grondstoffen die tijdens reinigingsproces uit de AVI-bodemas worden gehaald hoogwaardig worden gerecycled. Een belasting op ongereinigde AVI-bodemas zal een vergroenend effect hebben doordat de belasting het proces van reinigen van AVI-bodemas zal stimuleren en versnellen. Reiniging zorgt ervoor dat een grote hoeveelheid afval niet langer hoeft worden toegepast onder condities als op een stortplaats maar dat recyclebaar materiaal ontstaat. Momenteel maken de meerkosten van reiniging de reiniging financieel onaantrekkelijk voor de GWW-sector waardoor investeerders ook terughoudend zijn. Een belasting maakt reiniging Extern Concept – 14 april 2014 Pagina 40 aantrekkelijker. Er is ook een vergroenend effect te verwachten bij burgers en bedrijven doordat AVI’s de belasting zullen willen doorberekenen aan de ontdoeners van brandbaar restafval waardoor deze ontdoeners gestimuleerd worden tot actie (zie verder bij optie 4). Jaarlijks ontstaat circa 1,8 mton AVI-bodemas. Om een opbrengst van 100 miljoen euro voor de schatkist te generen is een tarief nodig van circa 55 euro. Bij een tarief gelijk aan de stortbelasting – 17 euro – is de opbrengst voor de schatkist 30 miljoen euro. De opbrengst voor de schatkist zal naar verwachting halveren in 2017 en nihil zijn in 2020 door de green deal (zie tekstbox). De recyclingsindustrie en dan met name de reinigers zien waarschijnlijk versneld het aanbod voor reiniging van AVI-bodemas toenemen. De AVI’s zullen waarschijnlijk eerder kosten moeten maken voor reiniging of voor de belasting waardoor zij als eerste geconfronteerd worden met een lastenverzwaring. Zij zullen dit willen doorberekenen aan de ontdoeners van brandbaar afval (de mate waarin dit kan hangt af van de concurrentiepositie, zie paragraaf 2.1) waardoor ook burgers (via gemeenten) en bedrijven met een lastenverzwaring te maken krijgen. 6. Reststoffen naar Duitse Zoutmijnen Het ombuigen van de stortstromen naar de Duitse zoutmijnen blijkt geen inkomsten voor de schatkist op te brengen. Een aantal reststoffen van AVI’s met een omvang van 100 kton gaat naar de Duitse zoutmijnen waarvoor een hoog tarief wordt betaald. Voor deze stoffen geldt in Nederland een stortverbod. De afvalsector had geopperd om 100 miljoen euro voor de schatkist te generen door deze reststoffen weer in Nederland te storten en het kostenvoordeel te verdelen over de schatkist en de stortplaatsbeheerder. Het gaat hier echter om afvalstoffen die voorheen gingen naar de speciale C2-deponie op de maasvlakte. Het zijn afvalstoffen die vanwege hun eigenschappen (zout, uitloogbaarheid) zonder extra voorzieningen of maatregelen niet op een gewone stortplaats kunnen. Vanwege de hoge kosten heeft Nederland de C2-deponie gesloten. Op basis van deze kostencalculatie in het verleden schat PBL in dat voor dit afval geen kostenvoordeel voor de Nederlandse schatkist is te behalen als dit weer in Nederland gestort zal gaan worden. Daarnaast is het vergroenende effect nul want het gaat om een verschuiving van de ene stortplaats naar de andere. 7. Belasting op sorteer- en recyclingsresiduen Een belasting op sorteer- en recyclingsresiduen kan er voor zorgen dat er minder residu wordt verbrand en gestort. Waarschijnlijk heeft deze maatregel geen (of een heel klein of zelfs negatief) vergroenend effect. Door een belasting op deze residuen kan de hoeveelheid gestort of verbrand residu afnemen wat zou kunnen bijdragen aan vergroening. Het invoeren van een belasting op deze residuen betekent echter ook dat recyclen en sorteren duurder zal worden waardoor sorteren en recyclen financieel onaantrekkelijker wordt dan verbranden en storten. Dit werkt dus vergroening tegen. Daarnaast is de opbrengst voor de schatkist heel onzeker. Om 100 miljoen euro op te brengen is bij een omvang van deze residuen van 4 mton een tarief nodig van 25 euro per ton. Dit benodigde tarief zal er vermoedelijk voor zorgen dat er niet alleen potentieel recyclebaar materiaal naar de AVI’s of stortplaats gaat maar zorgt ook voor ook een concurrentienadeel voor de recyclingindustrie in Nederland ten opzichte van het buitenland. Behalve dus dat dit tegen de wens in gaat om de recylehub in Nederland te stimuleren Extern Concept – 14 april 2014 Pagina 41 (pers.med. I&M), is het nadelig voor de Nederlandse afvalsector en loopt de schatkist inkomsten mis. De lastenverzwaring komt vooral bij de recyclingsindustrie en via doorbelasting bij burgers (via gemeenten) en bedrijven. Een eenzijdige belasting op sorteer- en recyclingresiduen is lastig maar als onderdeel van restafval kan het wel belast worden (zie optie 1 en 2). Tekstbox: Heffing op recyclebaar gips Een exportheffing op recyclebaar gips uit de bouw- en sloopbranche (gipsplaten e.d.) lijkt niet opportuun. Momenteel gaat veel van dit gips als backfilling naar de Duitse kolenmijnen terwijl in Nederland hoogwaardiger recycling mogelijk is. Dit laatste draagt meer bij aan vergroening maar is echter ook duurder. Een exportbelasting kan hoogwaardiger recycling stimuleren. Doordat dit gips echter een groene lijst stof is, is geen exportbeschikking nodig. Hierdoor ontbreekt momenteel de mogelijkheid om een exportheffing in te voeren voor dit materiaal. Een aanpassing van de wet of van het LAP zal waarschijnlijk effectiever zijn om hoogwaardiger recycling van dit gips te stimuleren. 4.2 Mogelijke combinaties van opties voor een afvalstoffenbelasting Van individuele opties naar combinaties In de vorige paragraaf zijn zeven opties voor een belasting op afval geanalyseerd. Uit deze analyse bleek dat de opties gericht op het terugdringen van storten van gevaarlijk afval in Duitse zoutmijnen en een belasting alleen op sorteer en recyclingresiduen niet mogelijk of zinvol lijken. De overige scoren wel positief en kunnen een worden gebruikt als bouwstenen in combinaties van opties. Vijf opties konden zodanig worden gedefinieerd dat zij naar verwachting van PBL en CE uitvoerbaar zijn en leiden tot opbrengst voor de schatkist en vergroening. De uiteindelijke uitvoerbaarheid kan pas beoordeeld worden op basis van de concrete voorstellen voor wetteksten en hangt mede af van de precieze formulering. De opties hebben een redelijk vergroenend effect maar van de afvalstoffenbelasting alleen moet geen wonderen verwacht worden. Zij dragen bij aan het doel van een halvering van de hoeveelheid restafval maar in beperkte mate (circa half procent tot hooguit paar procent) en zullen het doel zeker niet alleen realiseren. Hiervoor is meer en ander beleid nodig. We houden dus vijf opties over, waarmee we combinaties van opties kunnen maken. Uiteraard is het ook mogelijk om de hele afvalbelasting te realiseren met behulp van een enkele optie. Er zijn echter goede argumenten om een combinatie van opties te maken, zoals: • het vergroten van de belastinggrondslag en meer spreiding van de lasten, zoals bij huishoudelijk restafval om te voorkomen dat de lasten alleen bij gemeenten en burgers worden neerglegd; • sommige opties leveren afzonderlijk waarschijnlijk geen € 100 miljoen, zoals bij de belasting van storten en AVI-bodemas; Extern Concept – 14 april 2014 Pagina 42 • voorkomen van het verschuiven van de een belaste optie naar een onbelaste optie, zoals het risico van verschuiving van verbranden naar storten bij een verbrandingsbelasting; • realiseren van een groter vergroenend effect, zoals het combineren van een belasting op huishoudelijk afval en op AVI-bodemas; • bij sommige opties zal de belastingopbrengst snel kunnen afnemen, zoals bij het belasten van AVI-bodemas. Er zijn dus goede argumenten om te kiezen voor een afval belasting die is opgebouwd uit meerdere opties. Het lijkt met het oog op de uitvoerbaarheid praktisch om maximaal twee of drie opties met elkaar te combineren. Daarnaast geldt dat de argumenten onderling soms op gespannen voet staan. Dat geldt bijvoorbeeld voor het realiseren van meer vergroening en een stabiele belastingopbrengst. Deze zijn in de praktijk vaak lastig te combineren, tenzij met een oplopend tarief in de tijd wordt gewerkt. Een ander voorbeeld is het verbreden van de belastinggrondslag - waardoor het tarief per ton zal dalen - en het verwachte effect op vergroening op korte termijn lager zal zijn dan bij een hoger tarief. Combinaties van opties Langs bovenstaande denklijnen hebben we vijf combinaties van opties onderscheiden: A. Restafval huishoudens en bedrijven en storten B. Verbranden en storten C. Restafval huishoudens, bedrijven en AVI bodemas D. Restafval huishoudens en storten E. Restafval huishoudens en AVI bodemas De basis voor de combinaties wordt gevormd door het belasten van restafval van Nederlandse huishoudens en bedrijven, huishoudelijk restafval uit Nederland en het verbranden van afval. Elk van deze opties wordt achtereenvolgens gecombineerd met de opties gericht op een belasting op storten, of een belasting op ongereinigde AVI bodemas. De combinatie van een belasting op verbranden van afval en het belasten van ongereinigde AVI bodemas is niet geanalyseerd, omdat het afval dan twee keer wordt belast bij de verbranding. Verder is het mogelijk om storten en nuttige toepassing in IBC werken beide te belasten. Hiervoor zijn diverse argumenten aan te voeren (zie tekstbox IBC-werken in 4.1). De combinaties waarbij een belasting op huishoudelijk restafval is gecombineerd met een stortbelasting of AVI-bodemas hebben een beperkt vergroenend effect. Om die reden zijn deze combinaties niet uitgebreid beschreven, maar wordt voor de effecten verwezen naar de tabel. Extern Concept – 14 april 2014 Pagina 43 Extern Concept – 14 april 2014 Pagina 44 Tabel 4.2 Overzicht van combinaties van opties met bijbehorende effecten Combinaties van Afval in Tarief1 in € Opbrengst Vergroenend Stabiele schatkist opties kiloton per ton effect2 (relatieve Indicatieve verdeling lasten4 Effect afvalbranche3 opbrengst Uitvoerbaar5 gemeenten burgers, bedrijven scores) € miljoen Stort AVI Rec. Gem/Bur. Bedr. Restafval A huishoudens en 8.300 12 100 + 3 – – + 55% 35% + 9.300 11 100 + 333 – –– + 50% 30% + 8.300 12 100 – 3 + – + 65% 35% + 6.000 17 100 + 2 2of 3 –– – + 75% 10% bedrijven en storten Verbranden en B storten Restafval huishoudens, C bedrijven en AVI bodemas Restafval D huishoudens en + storten Restafval E huishoudens en AVI 6.000 17 100 – 2 2of 3 + – + 90% 10% + bodemas 1 Het tarief is statisch ingeschat op basis van de hoeveelheid afval uit 2012 (voor storten uit 2013) en de beoogde opbrengst van 100 miljoen. 2 Het vergroenende effect van de verschillende combinatie betreft een relatieve score ten opzichte van elkaar, waarbij de combinatie met de hoogste waarde relatief het meeste bijdraagt aan vergroening. Inschatting van het vergroenende effect is o.b.v. het langer in de keten houden van afvalstromen en een globale raming van de milieu effecten. 3 De effecten voor de afvalbranche zijn globaal ingeschat om te komen tot een enkele of dubbele min. 4 De indicatieve lastenverdeling betreft afgeronde getallen. Bij combinatie A en B komt naar verwachting na doorbelasting zo’n 10% van de lasten terecht bij provincies en Rijk; bij combinatie D is dat naar verwachting zelfs ruim 15%. Bij combinatie B komt bij volledige doorbelasting verder ruim 10% van de lasten in het buitenland terecht; bij combinatie C en E is dit naar verwachting minder dan 5%. 5 De uitvoerbaarheid betreft een eerste inschatting vanuit PBL en CE; een toets op uitvoerbaarheid door de Belastingdienst moet nog plaats vinden. Extern Concept – 14 april 2014 Pagina 45 Tenslotte is het mogelijk om naast een combinatie te kiezen voor een of meer vrijstellingen (zie paragraaf 4.3). Deze vrijstellingen zijn separaat beschreven, zodat de keuze voor het al dan niet vrijstellen niet bij voorbaat zit ingebakken in een combinatie of optie. Combinatie A: Restafval van Nederlandse huishoudens en bedrijven + storten belasten Deze combinatie combineert een belasting op het ingezamelde restafval van Nederlandse huishoudens en bedrijven dat wordt verbrand met een belasting op storten. In feite betreft dit dus een combinatie van optie 2 en 3 (zie par 4.1). Op deze wijze wordt al het restafval belast. Deze belasting zorgt voor een prikkel voor meer gescheiden inzameling en recycling van afval van huishoudens en bedrijven. Door de stortbelasting wordt verbanden en recyclen gestimuleerd (mits het afval daarvoor geschikt is). In totaal betreft het bij deze combinatie dit een hoeveelheid van 8,3 miljoen ton restafval [te weten 6,5 miljoen ton die naar de NL AVI gaat en 1,8 miljoen ton restafval dat wordt gestort in NL]. Om 100 miljoen euro te realiseren is dan een tarief van circa 12 euro per ton nodig. De lastenverzwaring door de belasting wordt verdeeld over meerdere partijen dan bij een afzonderlijke optie. Daarnaast zijn voordelen van deze combinatie dat zowel storten als verbranden worden belast en de import van afval wordt ontzien, wat positief is voor de concurrentiepositie van de AVI’s. Nadeel is wel dat deze optie complexer is dan het belasten van storten en verbranden. Combinatie B: een belasting op het verbranden van afval + een belasting op storten Bij deze combinatie wordt al het afval dat in Nederland wordt verbrand of gestort belast. Dit betreft een combinatie van de eerder geschetste opties 3 en 4 (zie par 4.1). Deze combinatie zorgt voor een prikkel om minder afval te storten en verbranden. Door zowel verbranden en storten te belasten wordt voorkomen dat er een verschuiving gaat plaatsvinden naar een verwerkingswijze die niet is belast. In totaal betreft het bij deze combinatie een hoeveelheid van 9,3 miljoen ton afval; te weten 7,5 miljoen ton afval dat wordt verbrand in Nederlandse AVI’s gaat en 1,8 miljoen ton afval dat wordt gestort in Nederland. Om 100 miljoen euro te realiseren is dan een tarief van ongeveer 11 euro per ton nodig. Voordelen van deze combinatie zijn dat zowel storten als verbranden worden belast, de combinatie goed uitvoerbaar is met 12 AVI’s en 22 stortplaatsen en de milieueffecten van geïmporteerd afval ook worden belast. Nadelen van deze combinatie zijn dat de belasting wordt geheven bij twee sectoren en door de import van afval te belasten de concurrentiepositie van de AVI’s zal verslechteren ten opzichte van landen die geen of een lagere belasting op het verbranden van afval kennen. Combinatie C: Restafval van Nederlandse huishoudens en bedrijven + een belasting op ongereinigde AVI bodemas Deze combinatie combineert een belasting op het ingezamelde restafval van Nederlandse huishoudens en bedrijven dat wordt verbrand met een belasting op ongereinigde AVI bodemas. In feite betreft dit dus een combinatie van optie 2 en 5 (zie par 4.1). Deze belasting zorgt voor een prikkel voor meer gescheiden inzameling en recycling bij huishoudens en bedrijven. Tegelijkertijd geeft het een prikkel om te zorgen dat de bodemas uit AVI’s wordt gereinigd, zodat dit als vrij toepasbare bouwstof kan worden toegepast. Extern Concept – 14 april 2014 Pagina 46 In totaal betreft het bij deze combinatie dit een hoeveelheid van 8,3 miljoen ton restafval, namelijk [te weten 6,5 miljoen ton restafval uit Nederland dat naar AVI gaat en 1,8 miljoen ton ongereinigde AVI bodemas restafval dat wordt toegepast in IBC-werken (zie tekstbox). Om 100 miljoen euro te realiseren is dan een tarief van circa 12 euro per ton nodig. Voordelen van deze combinatie zijn dat de lasten over diverse partijen worden verdeeld en al het ingezamelde restafval dat wordt verbrand wordt belast. . Belasten van de ongereinigde AVI bodemas geeft een extra stimulans om over te gaan tot reinigen, maar betekent wel een concurrentienadeel voor de Nederlandse AVI’s. Andere nadelen van deze combinatie zijn dat de uitvoering van het belasten van restafval complexer is dan het belasten van bijvoorbeeld verbranden, dat er al een Green deal loopt voor het reinigen van AVI bodemas en dat indien geïnvesteerd wordt in het reinigen de opbrengst met maximaal een kwart zal teruglopen. 4.3 Mogelijke vrijstellingen Met het oog op een groter vergroenend effect zijn diverse vrijstellingen bij de verschillende opties voor een afvalbelasting denkbaar. Deze vrijstellingen zijn weliswaar gewenst vanuit het perspectief vergroening, maar maken de uitvoering over het algemeen wel complexer. Daarnaast geldt dat door stromen vrij te stellen de belastinggrondslag verminderd. Bij een gelijkblijvend tarief zal dit leiden tot een lagere belastingopbrengst. Een kleinere belastinggrondslag kan natuurlijk ook een hoger tarief betekenen voor de resterende afvalstroom om de gewenste belastingopbrengst te realiseren. In deze analyse zijn de volgende vijf mogelijk vrijstellingen beschouwd: 1. 2. 3. 4. Nascheiding bij huishoudelijk restafval Een belastingvrije voet per inwoner voor huishoudelijk restafval Het storten van asbest (en andere gevaarlijke stromen) vrijstellen Ongereinigde AVI-bodemas als IBC-bouwstof voor reeds in uitvoering zijnde werken tot 1 januari 2017 of 2020 vrijstellen 5. Import van afval vrijstellen bij een belasting op verbranden Vrijstelling 1: Nascheiding bij belasten van restafval van huishoudens Recyclebaar afval uit nascheiding kan vrijgesteld worden of via een teruggave geregeld worden voor het voor recycling aangeboden materiaal. Dit kan via een forfaitaire vrijstelling of teruggave op basis van het recyclebaar materiaal. Het is namelijk goed mogelijk om door middel van nascheiding bij de afvalverwerking kunststof, drankenkartons en metalen (staal en aluminium) uit het afval te halen. Indien deze materialen worden gescheiden uit het huishoudelijk restafval, dan kan hier belastingvrijstelling of teruggave voor plaats vinden. Bij een teruggave voor recyclebaar afval in het restafval wordt gekozen voor grondslagversmalling. De belastinggrondslag is in deze combinatie het ingezamelde restafval waarbij achteraf verrekening plaats vindt voor het gerecyclede materiaal uit het restafval. Bij deze combinatie is een goede boekhouding nodig van de opslag van te recyclen materialen op het terrein van de verwerkers op de datum voorafgaand aan de invoering van de Extern Concept – 14 april 2014 Pagina 47 Opmerking [EZ7]: Het wachten is wel op de onderbouwing door de belastingdienst afvalstoffenbelasting (te weten 31 december 2014). Daarnaast moet een correctie plaats vinden voor gerecycled materiaal uit geïmporteerd restafval (circa 3%, zie hieronder). Bij export van restafval is het lastig om de hoeveelheid recyclebaar materiaal achteraf vast te stellen. Hierbij zou gewerkt kunnen worden met een forfaitaire vrijstelling voor export. Overigens is dit ook mogelijk voor restafval dat in Nederland wordt verwerkt maar de prikkel tot betere nascheiding is dan kleiner. Dit kan deels ondervangen worden door een tweejaarlijkse bijstelling van de forfaitaire vrijstelling maar een directe prikkel werkt beter. De forfaitaire vrijstelling kan gebaseerd worden op de opbrengst van ferro- en nonferro uit de nascheiding (eerste schatting is dat het circa 3% van het restafval is). Bij een teruggave op basis van recyclebaar materiaal kan de belastingdienst (jaarlijks) een toets uitvoeren om te controleren of het bedrag dat de sorteerder ontvangt van de belastingdienst niet groter is dan het bedrag dat de sorteerder aan de aanbieder teruggeeft. Deze toets vermindert de kans op fraude bij de sorteerder. Een argument voor een teruggaaf of vrijstelling is de overeenkomst in het verpakkingdossier dat bronscheiding van materialen (kunststof en metalen) gelijk behandeld zullen worden met nascheiding. Zonder teruggaaf komt er een belasting te liggen op nascheiding en niet op bronscheiding. Al een aantal jaar wordt er bij metalen een zeer hoog recycling percentage gehaald (85%) via nascheiding. Op de totale input van de AVI’s is het gewicht van de hoeveelheid ferro en non-ferro die wordt terug gewonnen bij het verbranden overigens beperkt: circa 3%. Een extra stimulans kan nog verwacht worden voor gemeenten met weinig recyclebaar afval in het restafval. Als namelijk bij de nascheiding geen onderscheid gemaakt kan worden naar de ontdoener zal er vermoedelijk gewerkt worden met een gemiddelde. Hierbij profiteren ontdoeners (gemeenten) met weinig recyclebaar materiaal in het restafval –als gevolg van een goede gescheiden inzameling – van ontdoeners met veel recyclebaar materiaal in het restafval Vrijstellen van de voor recycling aangeboden hoeveelheid materiaal uit de nascheiding werkt vergroenend. Het verhoogt echter wel de administratieve lasten voor de afvalsector, complexiteit en uitvoerbaarheid voor de belastingdienst. Vrijstelling 2: een belastingvrije voet voor het huishoudelijk restafval Een belastingvrije voet voor het huishoudelijk restafval is mogelijk. Deze vrijstelling kan ook bij optie 2 door de vrijstelling te implementeren voor het deel huishoudelijk restafval in het totale restafval. Dit zou in de praktijk kunnen worden ingevoerd door een basis hoeveelheid restafval per inwoner vrij te stellen van belasting. Gemeenten die veel afval gescheiden inzamelen en per inwoner nog weinig restafval produceren hebben op deze manier een voordeel ten opzichte van gemeenten die nog relatief veel restafval hebben. Verwacht wordt dat een belastingvrije voet een prikkel is voor gemeenten om de gescheiden inzameling van afval beter te accommoderen, zodat het aandeel recycling van huishoudelijk afval omhoog gaat en de hoeveelheid restafval naar beneden. Op dit moment wordt per inwoner gemiddeld circa 250 kg restafval geproduceerd (4,2 miljard kg restafval en bijna 17 miljoen inwoners). Nog nader te onderzoeken is hoe hoog de belastingvrije voet voor huishoudelijk restafval per inwoner zou moeten zijn. Gedacht kan worden aan het vrijstellen van de eerste 25, 50 kg of 125 per inwoner restafval van Extern Concept – 14 april 2014 Pagina 48 belasting, ofwel 10, 20% of 50% van de huidige hoeveelheid restafval. Er zijn nog relatief weinig gemeenten die 50 kg weten te realiseren, zodat dit een blijvende prikkel vormt om minder restafval te produceren om zodoende minderbelasting te betalen. Een hogere vrijstelling van bijvoorbeeld 125 kg kan tweejaarlijks naar beneden worden bijgesteld. [PM aangeven hoeveel gemeenten hieraan al voldoen.] Door een belastingvrije voet in te stellen voor huishoudelijk restafval wordt gestuurd op het doel, te weten verminderen van de hoeveelheid huishoudelijk restafval, en niet op het middel: de keuze voor de wijze van gescheiden inzameling blijft liggen bij de gemeenten. Het staat de gemeenten dus vrij te kiezen voor een systeem van gescheiden inzameling. Veel gemeenten boeken goede resultaten met de hulp van een zogenaamd diftarsysteem. Diftar is een systeem waarbij huishoudens betalen voor restafval per gewicht of volume, veelal gecombineerd met een betere facilitering van gescheiden inzameling. Diverse gemeenten onderzoeken en implementeren alternatieve mogelijkheden, zoals ‘omgekeerd inzamelen’ waarbij het huishoudens makkelijk wordt gemaakt om gescheiden afval aan te bieden terwijl het lastiger wordt gemaakt om het restafval aan te bieden (bijvoorbeeld verder lopen). Gemeenten die goede resultaten boeken met omgekeerd inzamelen, diftar, etc. worden bij het invoeren van een belastingvrije voet op een vergelijkbare manier beloond. Het werken met een belastingvrije voet lijkt dan ook effectiever en efficiënter dan een vrijstelling voor gemeenten met diftar, omdat dan op het middel wordt gestuurd en niet op het doel. Door te werken met een belastingvrije voet neemt de hoeveelheid huishoudelijk restafval die wordt belast af. Het tarief per ton huishoudelijk restafval zal dus omhoog moeten, om een vergelijkbare belastingopbrengst te genereren. De mate waarin het tarief omhoog moet is uiteraard afhankelijk van de hoogte van de belastingvrije voet. Indien 10, 20% of 50% van de huidige hoeveelheid restafval wordt vrijgesteld, dan dient het tarief met 11, 25% of 100% te worden verhoogd om een vergelijkbare opbrengst te genereren. Het nieuwe tarief wordt dan bepaald door 100 miljoen euro te delen door het oorspronkelijke gewicht minus de vrijstelling. In dit voorbeeld zou de een hoeveelheid van 25, 50 of 125 kg restafval per inwoner dus niet belast zijn. Verrekening van de belastingvrije voet vindt plaats met de gemeenten op basis van de hoeveelheid inwoners en de aangeboden hoeveelheid huishoudelijk restafval in een jaar. Het vergroenende effect is groter door het hogere tarief dat betaald moet worden over het resterende deel van het restafval. Vrijstelling 3: asbest en andere gevaarlijke stromen vrijstellen bij stortbelasting Het is mogelijk om bij Regeling (art. 28 lid 2) een verlaging van het tarief (tot nihil) voor specifieke afvalstromen te realiseren. Hieronder is dit uitgewerkt voor zuivere asbest, maar dit zou ook kunnen gelden voor C-hout of rookgasreinigingsresidu. Het betreft hier stromen die we juist expliciet op de stort willen hebben. Bij (her)invoer van een stortbelasting in 2015 kan worden nagedacht over een vrijstelling voor asbesthoudend afval. Het beleid is namelijk gericht op het versneld verwijderen van zuivere asbest uit gebouwen en het vervolgens storten van asbest. Met een belasting op storten bestaat de kans dat er minder asbest wordt aangeboden. Bij een tarief van 50 euro per ton gaat het om meer dan 10% van de projectkosten; bij 17 euro om ongeveer 4% (mededeling VERAS). Extern Concept – 14 april 2014 Pagina 49 Verwijderd: Door hogere stortkosten wordt het risico op uitstel van asbestverwijdering en illegaal storten en verwijderen groter, wat ongewenst is met het oog op volksgezondheid en vergroening. Uit de cijfers blijkt dat toen in 2012 de afvalbelasting was afgeschaft, er aanzienlijk meer asbesthoudend materiaal werd gestort dan in de jaren daarvoor. Voor 2012 betreft dit ruim 300 kiloton asbest. Opdrachtgevers voor de verwijdering van asbest zijn vooral de gemeenten, provincies en woningbouwcoöperaties. Indien de stortbelasting ook voor asbest geldt, komen de lasten vooral daar terecht. Dit komt bovenop extra kosten om te voldoen aan de nieuwe scherpere regels voor blootstelling aan asbest met ingang van 1 juli 2014 en 1 januari 2015. Door het vrijstellen van het storten van asbest zal de belastingopbrengst echter dalen, tenzij voor de overige stromen een hoger tarief wordt gehanteerd. Daarnaast bestaat het risico dat afval wordt bijgemengd bij asbest om op die manier de belasting te ontduiken. Indien asbest daarbij wordt aangestampt kan dat alsnog tot gezondheidsrisico’s leiden. Een ander risico bij het hanteren van een vrijstelling voor asbest is dat dit de deur open zet voor andere (grote) afvalstromen die je ook gestort wilt, zoals verontreinigde grond. Een vrijstelling voor asbesthoudend afval voor storten leidt naar verwachting tot hogere uitvoeringskosten voor de belastingdienst en hogere administratieve lasten voor de stortplaatsen, want er is dan meer controle nodig. De hogere administratieve lasten kunnen een argument zijn om pas bij een belasting vanaf circa € 50 een vrijstelling te overwegen. Vrijstelling 4: ongereinigde AVI bodemas als IBC bouwstof voor reeds in uitvoering zijnde werken tot 1 januari 2017 of 2020 Dit in verband met de lopende Green Deal voor AVI bodemas, onderzoek en het realiseren van verwerkingscapaciteit. Indien het materiaal dat onder de Green Deal AVI bodemas valt, wordt uitgezonderd van de IBC-werkenbelasting dan kan de belasting over AVI-bodemas pas worden geheven vanaf 2017. En alleen over het deel dat niet volgens de green deal is gereinigd (de helft). Bij een goed verlopende green deal zullen er geen opbrengsten komen voor de schatkist uit de AVI-bodemas in IBC-werken. De belasting werkt dan als stok achter de deur voor als niet voldaan wordt aan de Green Deal. Op dit moment worden vooral ongereinigde AVI-bodemassen verwerkt in IBC-werken. De sector heeft met de overheid een Green Deal gesloten met als doel om de hoeveelheid ongereinigde AVI-bodemas te halveren in 2017 en tot nul terug te brengen in 2020. Een belasting op toepassing in IBC-werken zal dus inbreken op bestaande afspraken die de sector heeft gemaakt met de overheid. Als echter AVI-bodemas in IBC-werken wordt vrijgesteld vanwege de green deal, ontstaat een ander risico, namelijk dat afvalstoffen worden bijgemengd met AVI-bodemas aangezien dit verreweg de grootste materiaalstroom is naar IBC-werken (zie tekstbox over IBC-werken in 4.1). Extern Concept – 14 april 2014 Pagina 50 Verwijderd: . Verwijderd: Opmerking [EZ8]: Asbest heeft een daadwerkelijk ander risicoprofiel dan andere gevaarlijke stoffen zoals m.n. verontreinigde grond. Opmerking [EZ9]: De vraag is welke dat dan zijn, deze zouden verdisconteerd kunnen worden in het totale tarief van combinatie van opties. Vrijstelling 5: import van afval vrijstellen bij belasting op verbranden Bij het invoeren van een belasting op verbranden wordt zonder vrijstelling ook het geïmporteerde afval belast. Door de import van afval dat wordt verbrand vrij te stellen, zal de concurrentiepositie van de Nederlandse AVI’s niet verslechteren. Ten opzichte van de huidige verwerkingswijze van restafval uit Engeland betekent het ook een milieuvoordeel vanuit UK perspectief. Tegelijkertijd betekent een vrijstelling op import van afval dat wordt verbrand, een kostenvoordeel voor afval vanuit het buitenland, terwijl een kwart van de hoeveelheid afval als bodemas in Nederland blijft. Een importvrijstelling gaat vanwege bevoordeling van de eigen sector zeer waarschijnlijk niet samen met een exportheffing. Het vrijstellen van geïmporteerd afval bij een belasting op verbranden lijkt juridisch niet mogelijk. Financiën en CE kijken hier nog naar; verdere uitwerking PM Extern Concept – 14 april 2014 Pagina 51 5. Conclusies en discussie 5.1 Conclusies Met alleen een belasting op storten van afval worden de doelen niet bereikt De oorspronkelijke door het kabinet voorgestelde belasting op gestort afval zal in de praktijk zo goed als zeker geen jaarlijkse opbrengst van 100 miljoen voor de staatskas genereren. Ook heeft deze belasting slechts een beperkt vergroenend effect. Om 100 miljoen op te brengen is namelijk een dusdanig hoog tarief nodig (ongeveer een verdriedubbeling van het huidige storttarief) dat verwacht wordt dat het stortaanbod substantieel zal dalen. Dit komt zowel door gewenst als ongewenst ontwijkgedrag: de verwachting is dat meer stromen worden gerecycled, meer afval wordt opgeslagen op eigen terrein, meer afval voor recycling zal worden geëxporteerd omdat daar geen stortbelasting hoeft betaald te worden over het recyclingsresidu, meer afval zal gaan in IBC-werken of een illegale weg zal zoeken zoals dumping van afval. Vijf reële opties vormen bouwstenen voor een afvalstoffenbelasting Uit onze analyse blijkt dat er vijf reële opties zijn voor een afvalstoffenbelasting die bijdragen aan vergroening en belastingopbrengst genereren. Onze eerste inschatting is dat ze ook relatief goed uitvoerbaar zijn. Of dit daadwerkelijk zo is, zal buiten dit onderzoek om, door de Belastingdienst worden beoordeeld. Deze 5 opties zijn belastingen op: A. Het ingezamelde restafval van huishoudens B. Het restafval van huishoudens en bedrijven dat aangeboden wordt ter verwijdering (storten of verbranden) of voor export C. Het verbranden van afval D. Het storten van afval en E. Ongereinigde AVI-bodemas (een restproduct na het verbranden van afval) Combinaties van een stortbelasting met een belasting op restafval of het verbranden van afval bieden het meeste perspectief Een combinatie van een belasting op storten met het belasten van verbranden of het restafval van huishoudens en bedrijven leidt tot een robuuster resultaat omdat het een verschuiving van afvalstromen tegengaat, zoals een verschuiving van verbranden naar storten bij een hoge belasting op het verbranden van afval (niet beoogd neveneffect). Om die reden vormt een stortbelasting een onderdeel van de combinatie. Doordat een combinatie van opties de belastinggrondslag verbreedt, kan volstaan worden met een relatief laag belastingtarief. Tevens leidt een combinatie van opties tot een meer evenredige verdeling van de lasten van een afvalstoffenbelasting tussen de verschillende partijen bij een gelijkblijvend vergroenend effect. Vanuit de optiek van een gelijkere lastenverdeling, een stabielere belastingopbrengst en een relatief grote bijdrage aan vergroening bieden de volgende combinaties het meeste perspectief: • Combinatie A, bestaande uit belasting op restafval van huishoudens en bedrijven gecombineerd met een stortbelasting Extern Concept – 14 april 2014 Pagina 52 • Combinatie B, bestaande uit een verbrandingsbelasting gecombineerd met een stortbelasting. Om onbelaste export van restafval te voorkomen wordt bij combinatie A ook bij export belasting geïnd en is bij combinatie B een exportheffing nodig. Verschil tussen de combinaties heeft vooral betrekking op de concurrentiepositie van de AVI’s en milieueffecten in Nederland Het belangrijkste verschil tussen combinatie A en B is dat in combinatie B een concurrentienadeel ontstaat voor de AVI’s omdat in deze combinatie ook het geïmporteerde afval onder de afvalstoffenbelasting valt. Dit is ongunstig voor de bedrijfsresultaten van de AVI’s. Daar staat tegenover dat het geïmporteerde afval tot meer milieuverontreiniging in Nederland leidt; van iedere verbrande kilo afval blijft immers een kwart aan AVI-bodemas over dat gestort moet worden en daarnaast vinden emissies bij verbranding plaats. Vrijstellingen vergroten het vergroenende effect maar maken de uitvoering lastiger Het vergroenende effect kan vergroot worden door te werken met vrijstellingen of teruggaven. Zo zorgt een belastingvrije voet voor huishoudelijk restafval (een bepaalde hoeveelheid restafval per inwoner vrij te stellen) ervoor dat het marginale tarief omhoog gaat, waardoor het vergroenende effect groter wordt. Deze vrijstelling is overigens eenvoudig uitvoerbaar. En een vrijstelling voor nascheiding van het huishoudelijk restafval op basis van het materiaal dat wordt geaccepteerd voor recycling geeft een prikkel om restafval alsnog te scheiden. Een nadeel van vrijstellingen is echter dat de uitvoering van de belasting over het algemeen complexer wordt en daarmee de uitvoeringskosten omhoog gaan. Zo kunnen vrijstellingen bij storten leiden tot fraude (bijmenging) en hogere uitvoeringskosten. 5.2 Discussie Belastingheffing eerder in de keten geeft een meer directe prikkel voor vergroening De onderzoeksvraag in dit rapport beperkte zich tot een belasting op afvalstoffen. Een belasting op afvalstoffen richt zich vooral op het optimaal benutten van restafvalstromen maar draagt weinig bij aan preventie en producthergebruik. Vanuit het oogpunt van vergroening is het zinvol om niet uitsluitend de afvalfase van materialen te beschouwen. Door in het begin van de keten te sturen, bijvoorbeeld met een belasting op grondstoffen, verpakkingen of wegwerpproducten, kan op een directere en daarmee op een doelmatiger manier het doel van vergroening dichterbij worden gebracht. In hoeverre dat in de praktijk gerealiseerd wordt, is uiteindelijk wel afhankelijk van de specifieke vormgeving van een dergelijke belasting. AVI’s dragen bij aan hernieuwbare energie, maar remmen ook recycling Nederlandse AVI’s hebben de R1 status wat betekent dat zij door afvalverbranding een bijdrage kunnen leveren de productie van hernieuwbare energie. In 2012 bedroeg het aandeel hernieuwbare energie opgewerkt door AVI’s 13%. Voor een deel van de opgewekte hernieuwbare warmte ontvangen AVI’s ontvangen hiervoor SDE+subsidie, gericht op het wegnemen van de onrendabele top van de investeringen ten behoeve van het beter benutten van warmte. De omvang van de subsidie is overigens beperkt ten opzichte van het tarief voor verbranding. Een risico is dat door investeringen in Extern Concept – 14 april 2014 Pagina 53 Verwijderd: Opmerking [EZ10]: Dan belasten we dat door in het geval van asbesthoudend afval warmteleveringen aan derden door het verbranden van afval in AVI’s er een padafhankelijkheid (lock-in) ontstaat. Nu al kunnen in Zweden geen AVI’s worden stilgelegd of gesloten omdat woonwijken afhankelijk zijn van de warmteopwekking van de AVI. Daarnaast vormen de huidige lage tarieven van AVI’s voor het verbranden van afval een concurrentienadeel voor recycling. Wel of geen belasting op IBC-werken Een risico van een stortbelasting is dat meer afval wordt toegepast in een IBC-werk (een IBC-werk is bijvoorbeeld een geluidswal waarbij maatregelen genomen worden om verontreiniging van de omgeving te voorkomen). Dit kan worden ontmoedigd door niet alleen het storten te belasten maar ook het toepassen in IBC-werken. Op dit moment worden vooral ongereinigde AVI-bodemassen verwerkt in IBC-werken. De sector heeft met de overheid een Green Deal gesloten met als doel om de hoeveelheid ongereinigde AVI-bodemas te halveren in 2017 en tot nul terug te brengen in 2020. Een belasting op toepassing in IBC-werken zal dus inbreken op bestaande afspraken die de sector heeft gemaakt met de overheid. Als echter AVI-bodemas in IBC-werken wordt vrijgesteld vanwege de green deal, ontstaat een ander risico, namelijk dat afvalstoffen worden bijgemengd met AVI-bodemas aangezien dit verreweg de grootste materiaalstroom is naar IBC-werken. Een reden om wel een IBC-werkenbelasting in te voeren met vrijstelling voor ‘AVI-bodemas onder de green deal’ is dat het fungeert als ‘stok achter de deur’ (voor als de green deal niet goed werkt). Geen vrijstelling voor AVI-bodemas kan het reinigen van AVI-bodemas stimuleren maar is anderzijds een risico voor het slagen van de green deal omdat de overheid de regels tijdens de green deal verandert. Tot slot: Afvalstoffenbelasting heeft beperkt vergroenend effect gezien de opgave die er ligt Het vergroenende effect van de opties moet gezien worden binnen de context van dit onderzoek waarin louter een belasting op afvalstromen geanalyseerd is met een opbrengst van 100 miljoen euro per jaar. Van een dergelijke prijsprikkel aan de achterkant van de keten kan per definitie geen majeure verandering verwacht worden. Wel wordt ten opzichte van de oorspronkelijk voorgestelde stortbelasting in combinatie A en B een forse verbetering gerealiseerd als het om het vergroenende effect van de belastingmaatregel gaat. Niet voor niets is in het programma Van Afval Naar Grondstof een keur aan maatregelen opgenomen voor het verder terugdringen van de hoeveelheid restafval die gestort of verbrand moet worden. De voorgenomen afvalstoffenbelasting kan daar een bijdrage aan leveren. Extern Concept – 14 april 2014 Pagina 54
© Copyright 2025 ExpyDoc