dijk 2 RIJKS WAT ER S TAAT Dir. Eovenrivieren, afd. Studiedienst KURSUS HYDRAULIKA DEEL II tE .. N) () 0 Ni 0 KURSUS HYDRAULIKA t.b.v. personeel Studiedienst Bovenrivieren. DEEL II N W documentatie A / BIBLIOTHEEK RIJ KSWATERSTAAT directie Limburg Arnhem, mei 1973 Inhoud: blz. DEEL I. 1 Inleiding 1.Mechanika. 1.1. eenheden en dimensies 2 1.2. snelheid, versnelling 3 1.3. traagheidswet,centripetale kracht iii. evenwicht en beweging 23 26 1.5. krachten en momenten 1.6. zwaartepunt, statisch moment, 27 traagheidsmoment 1.7. arbeid en energie 1.8. algemene aantrekkingswet van Newton 31 37 1+1+ Eigenschaen van vloeistoffen. 2.1. gas, vloeistof, vaste stof 46 2.2. dichtheid 146 2.3. kohesie en adhesie, capillaire werking 147 2.14. oppervlakte-spanning 148 2.5. viskositeit: getal van Reynolds 149 Jg_)4. 51 1 • 14.1. krachten op de vloeistof 52 14.3. wet van Stevin 52 54 14.14. hydrostatische druk 514 14.5. wet van Archimedes 60 4.2. wet van P&scal 5. 5.1. (niet-) permanente beweging (niet-) eenparige beweging 61 5.2. koritinuteitsvergelijking 61 5.3. wet van Bernoulli 63 -2blz. 5.14. wet van hoeveelheid van beweging (gangvergelijking)72 5.5. drukverloop bij gekronide stroomlijnen 73 5.6. algemene bewegingsvergelijking 83 DEEL II. 6.1. lnminaire en turbulente stroming 87 6.2. Chezy-kofficint, andere wrijvingsformules 91 6.3. ruwheid, ribbelfaktor 914 7.1. overlaten 105 7.2. openingen 111 7.3. vertragingsverliezen 7.14. stromend en schietend water, 116 watersprong 7.5. vierkantennet 7.6. stuwkromme 122 126 128 Stroombaanberekening. 8.1. algemeen 136 8.2. ontwikkeling 136 Modelschalen. 1145 Rivieren. 10.1. algemeen 153 10.2. afvoer 15 14 10.3. morfologie 156 10.14. regulering 161 10.5. kanalisatie 166 - 87 6. Permanente eenparige beweging. 6.1. Laminaire en turbulente stroming. Bij permanente beweging zijn de krachten op de vloeistof in evenwicht (drukkrachten, zwaartekracht, wrijving) De luchtwrijving is i.h.a. te verwaarlozen. Bij brede kanalen en rivieren is dit eveneens het geval voor wandwrijving. Rekenen we wèl met wandwrijving dan wordt de hydraulische straal R ingevoerd(R= nat oppervlak = A ) natte omtrek0 Bij verwaarlozing van de wandinvioed mogen we P=h stellen. 1e., Bij eenparige beweging is de snelheid konstant. I.v.m. de kontinuteitsvoorwaarde zal de waterspiegel dan evenwijdig lopen aan de bodem; to dus h is konstant. Op ABCD werken: PILJS -zwaartekracht flg A d s -wrijving 7 0. d s (= bodemscLuifspanning) -hydrostatische druk op AB naar rechts en op CD(even groot) naar links (er is een hydrostatische drukverdeling omdat de stroomlijnen evenwijdig lopen) evenwicht ABCD: °g A d s 1 = .0 d sdus 1=j°g h 1 Nu beschouwen we het evenwicht van A 1 BCD 1 (R=h): fç f;RIj( m/1.t) Bij rivieren geldt R=h dus log Z d s.I= (.d sdus Z =g Z 1(ç = schuifspanning tussen wat erlagen) De wrijving is afhankelijk van de snelheid, want bij grotere v zal ook R 1 groter worden.(In de mechanika was de wrijving konstant!) Bij laminaire stroming schuift het water laagsgewijze over elkaar. Iedere laag heeft zijn eigen snelheid.Bij de bodem is deze gering t.g.v. bodemschuifspanning.Bij het oppervlak is vrijwel geen weerstand meer en dv is de snelheid maximaal.Er is dus een snelheidsgradint in de vertikaal Newton voxd voor laminaire stroming (Re= v.R < 1+00) = schuifspanning in water op diepte Z (m/l.t 2 )Li! 7 Y = dynamische viskositeit (m/l t= decaPoise) = 7/fl = kinematische viskositeit (1 /t) d v/dz= snelheidsgradint in de vertikaal - 88 - - 88 Bij taaie olie (grote )) of stroming met een kleine snelheid kan p < LQo Bij grotere snelheid en/of kleine is er geen sprake meer ' van over elkaar schuivende lagen maar van turbulentie dus laminaire stroming (R < L+00): v klein e R klein d groot turbulente stroming 'e 800):v groot R groot )) klein Het getal van Peynolds(Re) is maatgevend voor het karakter van de stroming =v.R eliminatie van r in Z=/'gz v= gemiddelde snelheid! R=hydraulische straal =kinematische viskositeit 1 enr= -41 dv geeft: dz dv = - ,o gz= - glzintegreren-_v= - g i z + c dz 2)) de konstante c is te bepalen met de voorwaarde dat v bij de bodem = 0 dus 0= - gI h2 + c 2V invullen: v=(h 2 -z 2 )parabolisch verloop Bi buizen moeten we in Z =fgP 1 voor R= D invullen wantR=D 2 irD dus ? = D .,PgI = 10 gf D 1wanneer z= afstand vanuit middelpunt 2=_dv Fz door eliminatie van 22 v= gI(D - z buis en integratie vinden we ook parabolisch verloop! Vgem bij Z= 0,35+ D £Vrm - 89 - - 89 - Bij turbulente stroming bewegen de deeltjes zich niet meer evenwijdig aan elkaar. Snellere deeltjes schieten dwars weg in gebieden met kleinere snelheid, De afstand noemen we de mengweg 1. Bij de wanden is 1 klein (1,xso,4 x afstand tot wand); 1 neemt dus toe naarmate de afnd tot de wand groter wordt. r is veel groter dan bij laminaire stroming; is evenredig met ,o l2d dv Voor zowel laminaire als turbulente stroming is bij eenparige beweging gevonden: T=/g 1 afstand boven bodem 1=1=1=1 bodemwaterspiegel energiehoogte en 2 =,O g h 1 h = waterdiepte dusT.. = ?(h -_ij) De schuifspanning tussen twee verschillende niveaus hverloopt dus lineair met de hoogte bij laminaire èn turbulente stroming. Toch is de schuifspanning bij turbulentie veel groter dan bij laminaire stroming; de 1 is namelijk verschillend.Turbulentie treedt op bij grote v.P R-waarden. (R= ---) dus bij grote v.Bij grote v is ook 1 groot. - dus ook grote 7.. Prandtl en Von Karman hebben de v.verdeling onderzocht en kwamen tot een logarithmische v.verdeling bij turbulentie.(bij laminaire stroming vonden we een parabolisch verloop.).Prandtl ging uit van eenparige, 2-dimensionale stroming en stelde: 1= .5j.(kappa) = evenredigheidskonstanteO,O(uit veel proeven met pijpen) 1= mengwegstromingsrichting ij= afstand boven bodem hij onderzoekt dus het gebied met een kleine ij dus vlak boven bodem r •= eJ2vÇ Reynolds stelde :::: _v r= /vi :: 90 - 90 dv dij F =v -1 Yp j _~7 dv = jjv...(ln ij . - + konstante)= ln o= integratiekonstante V— Sh I heeft de dimensie van snelheid(W/52.m' = m/s) we noemen daaromf_v de schuifspanningssnelheid -77 1 bij,'0, 1+0 dus: Lv..= 2,5 v*ln j ] wanneer we niet de natuurlijke log (In) gebruiken maar de normale log(log) wordt de formule: *ij = 5,75 v log K De snelheid is hier dus niet meer afhankelijk van de viskositeit. We onderzochten nl. het gebied waarin deze invloed werd verwaarloosd. Normaal hebben we (zie par. 6.2) een dunne laminaire laag (b.v. 6= imm) met daorboven turbulent gebied; dus bij de bodem parabolische snelhejdeverdeling en dasrboven logarithmisch verloop.Het turbulente gebied boven de laminaire laag wordt wel be(nvloed door de laatste laag. Prandti heeft dit echter verwaarloosd.Een tweede nadeel van de afleiding van Prandti is de aanname 2'.. =, dit moet zijn j r. = 7 (h ij) h goed zijn (r ..2' - . Voor punten bij de waterspiegel zou de afleiding dus niet !) Toch mag de logarithmische verdeling wel voor de gehele vertikaal aangenomen worden, omdat dv bij grotere ij vrij klein is en weinig invloed meer heeft op v... Uit proeven van Nikuradse is gebleken, dat de logarithmische snelheidsverdeling bij turbulentie een goede benadering is van de werkelijkheid. - 91 6.2. Chezy-kofficint; andere wrijvingsformules. Criezy heeft(in 1775) proeven gedaan (onder meer in de Seine) om de relatie te bepalen tussen schuifspanningen v 2 . Veel onderzc4cers in de 1e eeuw zochten naar een lineair verband tussen T en v, maar Criezy en enkele andere kwamen tot een kwadratisch verband. =. ,a •v 2= dimensieloos! v = gem.snelheid in gehele doorsnede R 1 Chezy heeft de experimenteel gevonden formule ' =,.? v 2 hiermee gecombineerd r. = ,Qp v 2 =,Pg h 1 dus Ij = V R I' Chezy achtte het nodig, dat de kofficint van Chezy of gRI C(= kofiicint C kortweg Chezy-kofficint) bepaald moest worden uit metingen van bestaande leidingen, die gelijkvormig waren aan de nieuw te ontwerpen leidingen. Hij was hiermee in feite de gronlegger voor de modeltechniek! We kunnen de Chezy-formule ook anders schrijven 1 =A dusv = C\,/eH AH =v 1 =2 gl .v(verliezen worden uitgedrukt inff v 2 ) 2g C 2RCR2g Voor brede leidingen(k analen, rivieren) mogen we P = h stellen. 2 Bij buizen moeten we R =D(D= diameter invullen CsbH= 2 g 1 . v C2R2g dusAH=2g1 C2D2g =8g. L . v 2we noem en 8g = 2D 2g2 C C= wrjvingsfaktor het energieverlies in buizen met R= -D t.g.v. wrijving is dus H =,.L .v 2Darcy-Weisbach formule D 2g £ algemeen Wij werken altijd met v = C R 1 waarbij C wordt uigrdrukt in R (eventueel h) en ruwheid k). C = 18 log 12 R ( zie par. 6.33 k N.B.De Chezy-formule v=C \fif'geldt alleen bij tul-bulente stroming! Naast de formule van Chezy zij er nog twee toegepaste wrijvingsformules te weten de formule van Manning(1390), die in de Verenigde Staten en in Engeland voornamelijk worden gebruikt, en de formule van Kutter(1369) t.b.v. rioler±ngsberekeningen. Manning: P= hydraulische straal J213 veel meer toegepast v= R •v= gem.snelheid dan de Chey-formule n1= helling energielijn; n=ruwheidsfaktor J vergelijking met Chezy v= C V R IC= Kutter: v= 100\. R I b+'V 1/6 __ bruwheidsfaktor ' - geldig voor i) 50 cm/km - 92 - - 92 - COflCIENT VAN DE CHZY P:k R:S OFRe R:6 iiL[Ifli'ifl_fT 1 25 10 1Ö0 iÖÖÖ lonnn J 10000 5000 Ij 2000 1000 500 Pk H H 200 100 50 i \ 20 10 \1 2 '51 0 • 0 00 00 00 1L ui - 93 - - 93 Bron: THJSE, J.T., Forinulae for the frction had lors alone, condut wails urLder turhulurit flow. T C-O!. Open channel wdrr;,ui ies. k BOUT BETON STEEN en MrTSELVFRK RIVIEREN en TANALEN 1,0 0,100 rotsblokken. verwilderd .1.obt onderhouden bergek.n keten etenen 0,1 çrote rtvier,.ii enig eandtran.port 0,040 «-rof g-rind gg.d ondethoud. .rvesrd e.t.,lv. e.er •laoht oud 0,01 fijn g1n4 •t.snh.ttir.g goed etg.verkt. 0,020 •leoht a.t..v «1.44e i&nd grof ..te.lv.rk onetg.w.rkt g.rOSSt oud 0,001 gsk1Ok. goed ..ta.lv. ongseeh&&fd «114 g.pl.i.t.rd g..ut g..ohestd ge1kt 0,015 groebuiten g.oentritug..rd 0,0001 g.g1.euuz 0,011 ge.. rel t.erd «1.. 0,00001 0,010 WANDRmrnE ID Bovenstaande tabel geeft waarden voor de wandoneffenheid k voor de £ox'iulo: C - 18 log 1 2R Voor een loba1e berekening is aan do rechterzijde do ruwheid n vo1ens de formule van Manning aangegeveni c - -R'6 n - 94 - 6.3. Ruwheid; ribbelfaktor. Als de oneffenheden van de bodem of wand klein zijn kan er een laminaire grenslaag ontstaan ondanks het feit dat het Rgetal groot iS (Re =vR ) grote v. Boven deze laag treedt dan (na een overgang ) turbulentie op. (Bij kleine v een grote ) (olie) treedt alleen maar laminaire stroming op) uit proeven is gebleken dat de laminaire stroming bij R e = 135 geleidelijk v begint over te gaan in turbulente I stroming; = 135 hoe groot is nu J .dvwanneer Ç= (delta)? j (goede aanname omdater erg klein is ) geldt: V.dv= integreren: fdv =J T0_=v * v . d ==. v 9v vij 0 dus v = v .vçj of v, ç= (v2 = 13 5..... v = \/ ir v dus dikte van laminaire laag = 11,6 ') y i' = 11, 6 1 95 - - 95 - 3ern.bodim K(ruwheid) Zijn de oneffenheden (k) kleiner dan Sdan oefenen ze geen invloed uit; zijn ze veel groter dan wordt de snelheidsverdeling alleen door de afmetingen van de oneffenheden bepaald. Nikuradse heeft proeven gedaan met zand van gelijke diameter dat hij tegen de binnenwand van pijpen plakte. Hij vond hieruit ook een logarithrnische snelheidsverdeling: v.. vooralgemeen = 5,75 log(ook bij Prandti) pijpen * v * 313 V bij gladde wand (S))k): jj 5,75 log ;ijo * = v (x»S bij ruwe wand ):j5,75 log 30 * ;ij 0 m .V met m = vî(Konstart = m.k. met m1 v - Keulegan heeft formules opgesteld voor de gemiddelde snelheid in open leidingen: = A + 5,75 logm.R LV glad jo * = (3,25 + 5,75 log R.v v A= A 5 = 3,25 ) ; ij0 = M.V (m.b.v. proeven v.Nikuradse) ruw (6,25 = + 5,75 log R o= m.k.m= 1 k30 . A0 =A= 6,25(gemiddelde van 3,23 tot 16,92!) (m.b.v. proeven v. Bazin) 6,25 is dus maar een ruw gemiddelde! = 5,75 log 12,2.P k Chezy: v = C v* Vi ~_r Fr, 10 V9 = v R 1 * = C = 5,75 log 12,2 R k dus C=\/5,75 log 12,2 P1118 log 12 - 96 De waarde 12 is maar een gemiddelde, dat gekozen is voor het turbulente gebied bij open leidingen.Eigenlijk varieert de waarde van 3,23 10 5,75= 3,65 tot 10 16,92 5,75 870 v.b. Is C(bij waarde 1 2)=18 log 12 R = 40 (B.v!) k dan is 0 (bij 3,65)= 40 + 18 log 3,65 = 30,6 12 enC(b870)+ 18 log870= 73,5 12 De spreiding in de resultaten van de Bazin-proeven leidt dus tot grote variatie in 0-waarde! Het is niet de bedoeling aan te tonen dat de C-waarde kan variren met een faktor 0,75 è 1,8, wèl dat de afgeleide formule 0= 18 log 12 Rmaar een benadering is! Bazin heeft voor verschillende Froude k voor Fraude getallen (getallen de kofficint A 0 bij ruwe bodem bepaald (A ) p van F= 0,7 - 4. Iwagaki heeft A waarden verzameld uit vele bronnen.Hit deze laatste verzameling gegevens zou de konklusie getrokken kunnen worden dat voor onze rivieren waarin F=0,15 __.e.AR= 8,2( i.p.v. de door Keulegan genoemde A= 6,25 die een gemiddelde is van het onderzochte gebied) Voor F=0,15 waarbij A= 8,2 zou de 0 formule moeten luiden: 0= 18 log Voorlopig lijkt het raadzaam de normale formule 0= 18 log 12 Rte gebruiken omdat het onderzoek naar Cwaarden vooral bij trasporterend materiaal nog lang niet voltooid is. lwoepki AR zs Içeuan (m.b.v. bazin) zi '010 Froed9e+aI F1i - 97 - M.b.v. de wet van Poiseuille (v = g T R 97 - )leidde White (een student £ â 3V van Colebrook) de formule C= 18 log 12 R af. k + Deze formule is bekend geworden als de formule van White-Coiebrook. Bij gladde wand(S>)H ) wordt 14 S verwaarloosd bij ruwe wand (,(»$ ) wordt k verwaarloosd. De hydraulische straal R in de formule is te vervangen door h wanneer de breedte groot is t o.v. waterdiepte. Voor globale berekening van C-waarde voor onze rivieren mogen we P= h stellen; voor nauwkeuriger berekening 1 moet R gebruikt worden.(Wanneer de nauwkeurigheid van C-waarde 0,5 m /s is, zal h i.p.v. R mogen worden toegepast bij b , £ 8; bij nauwkeu±igheid van 1 m +/ s moet- > i-+') Ook in de k-waarde kunnen grote onnauwkeurigheden zitten. Gebruikelijk is om k= d 90 te stellen (90% van het materiaal pass't een zeef met deze diameter).De k-waarde geeft dus de korreldiameter aan die voornamelijk ruwheid voor een vlakke bodem bepaalt.(Voor zandtransportformules wordt de maatgevende diameter dm gebruikt d= = P. d,waarinp = % zand Pl 1 dat de diameter d heeft; p.= 100 % = i) Wanneer een bodemtransport optreedt zal dat in het algemeen gepaard gaan met ribbeivorming. De bodemruwheid wordt niet 1 alleen bepaald door de v korreldiameter (k=d 90 ) maar veel meer door de ruwheid van de ribbels als geheel. Er ontstaat een profielvernauwing op de top van de ribbel en verwijding in het dal er achter (Tussen media met verschillende dichtheid die met voldoende wrijving over elkaar schuiven treedt altijd golfvorming op! b.v. windgoiven). De vertragingen geven extra energieverlies naast de normale wrijvingsverliezen t.g.v. bodemruwheid k. Dit extra energieverlies kost extra potentiie energie en zal dus 1 energleli3n atelier maken. 'ttl = 'korrel + 'ribbel of 11= 1 K'R 1 veroorzaakt zandtransport 22 -- R 2 K ! - 98 - - 98 - dus [j— =i- + 18 log 12 h i8 log 12 R C kD90 In de handboeken wordt vaak voor de ribbelfactor 2 /1=1 C 11aangenomen. 1 D J 90 3/2 (soms wordt K = D 50 gesteld; dan wordt,4"= C (_D 50 ) In verband met in de rivier verrichte metingen lijkt het juister om de ribbel. faktor te stellen op 3 2 cD1 90 De k-waarde (korrel) is altijd een orde kleiner dan de ribbelhoogte. De naijking van de ribbelvorming (trage opbouw en afbraak) zorgt ervoor dat deA' waarden geen extreme waarden bereiken = 0,3 - 0,6 ) - 99 - - 99 - Vraagstukken Geg. : k = 0,05 m R = 2,5 rn Gevr.: 0 Opi. : 0 = 18 log 12 P = 18 log 12.2 5 = 18 log 600 = 50 m +/ s k 0,05 , 0 Geg. : v = 0,5 m/s;R = 1 m; k= 0,5 mm; = 1,3.10_6 m2/s(water 10 C) Gevr.: 0 Opi.:R = 2000; R v.P = 0,5.1 = 3,8.10 e k V 1 , 3 . 10_ 6 in grafiek --C= 76 m/s Geg. : olieleiding k= 0,5 mm; ronde buis D= 0,2 m;= 2 rn,s; -' = 10 m 2, Gevr. : 0 Opi.:R = _.0,2= 100e =v.P = 2.0,05 = 1000 k 0,5.10 10 uit grafiek 0= 42 m/s Gladder maken van de wand (kleinere k) heeft hier niet het gewenste gevolg: De C-waarde wordt hierdoor niet hoger maar blijft ongeveer gelijk. 4• Geg. : pomp moet 213 1/s pompen naar reservoir dat 20 m hoger ligt dan de pomp De persleiding is een geasfalteerde stalen buis met D inwendig = 30 cm; L= 1000 m; k buis= 5.105m z1- ; çvoir £om t pomp - 100 - - 100 - Ol. :Fl e idi ng =if 0 ,3 Q = 0, 071 m 2 = 0 ,213m 3 /s--v= Q3m/s; F D= 0,075 m C= 18 log 12 P = 18 log 12. 0,075 =76,5 k-5 5.10 -=c'i 1 3= 76,5 ' 'I- --- I= 0,0206 over I000 m—Z= 20,6 m Totale druk 20 + 20,6 = 40,6 m. waarbijX= 8 g = 8.9,8 Andere methode:Z=)L . v 2 = 76,52 C2 2 = 20,6 m20 + 20,6 40,6 m dus Z = 1,34.102.1000 . 9 0,30 •T6 1 Geg,rivier met h= 3 m; k=d 90 = 5 mm; C= 40 rn/s Gevr.:ribbelfaktor4'cribbel; welke k-waarde komt bij C R ? 1 Opi.:CK= 18 log 12.h = 18 log 12.3= 69,5 m/s 5.10 3/2312 k = (c )= ( 1+0 ) = 0,1+ 14 69,5 C= 48,9 m/s = 2 +69,s 2 18 log 12.h = 18 log. 36 = 48,9._ k1 = 0,065 m kk PR(ribbelhoogte kan hier decimeters bedragen!) Welke bodemschuifspanning treedt er op bij een 3 diepe rivier(met vlakke bodem) en met verhang 30 cm/km? Hoe groot is de wrijvingskracht v.d. bodem over 1 km lengte bij b= 100 m? Opi.: 0= ghI = 10.10.3.30.10= 9 N/m 2 ; W= 9.103.102= 9.10 N Geg. :Kanaal met b= 200 m, h='+ m Q= 1+00 m 3/s en d 90 = 1+ mm. Gevr.: schuifspanning op bodem(vlak) - 101 - - 101 Opi.:v= Cy1' I = 1400 = 0,5 m/s ; C = 18 log l.hOO PI=v 2 - - 73,5 12.24= 73,5 m+/ 2 = 14,63 10 5 7r 0 =,g R 1= 10 3 .1o. 4,63.105 = 0,2463 N/m 2 Oevr.: nu 7-0 bij Q= 800 m3/s en zelfde h en d 90 Op1.: R 1 =V 2= 7,0 =24 . 0,1463 = 1,852 N/m 2 Dus 2x zo grote snelheid geeft een 4 x zo grote T0 8. Geg.: beek (k= 0,15 cm; n= 0,015); b = 40 m; h= 2 m; 1= 10 Gevr.: Q met Chezy èn met Nanning Opi.: Chezy v = C,/R 1C= 18 log 12.1,82 = 74,9 _ 0 , 15 . 10_ 2 R= 80 = 1,82 m v = 714,92.10= 1,01 m/s; Q= 1,01.80= 80,8 m 3/s 1 2/3 2/3 Manning = = 1,249.10_2 =0,99 m/s .1,82 0,015 0,015 Q= 0,99.80 = 79,2 m 3/s De nauwkeurigheid hangt zeer sterk af van de juistheid van de voor de omstandigheden geldende waarde van n en k! - 102 - Opgaven. - 102 - Geg.: rivier met P= 5 m; k= 0,1 m; 1= 10 Gevr: Geg.: buisleiding k=0,5 mm.; D= 0,4 m; y ? o -6 -10 20 C water m 2 /s; = 1 m/s L= 10 km. Gevr.: drukverschil Z over 10 km (Z= 1.1 )(opLmanieren bepalen) Geg.: brede rivier 1= 10; h= 5 m;= 0,020(Manning) Gevr. : C en Geg.: kanaal met bbodem 7 m; taluds 1:2; h= 1,30 m; 'bodem 1 15 00 Gevr.: v en Q? kanaal is licht begroeiend met gras en waterplanten. (K= 0,5 m) Hoe groot is k in een kanaal(rechthoekig) met b= 5 m als Q= 18 m3/s; kanaalwanden afgewerkt met cementpleisterlaag ( n= 0,014) 1=75 100000 Geg.: Q= 6 m 3/s v= 0,60 m/s door gemetselde rechthoekige goot; k= 4 mm. Gevr.: hydraulisch meest gunstige profiel; verhang? Geg.: h= 4 ci; b= 100 ci; k= d 90 = 5 mm; 1= 15 cm/k: vlakke bodem Gevr.: C en Q wanneer we R= h stellen; eveneens C en Q wanneer we wel met R rekenen (R Ä h) Door de grote snelheid in de rivier van vraagstuk 7. ontstaan er ribbels. Bepaal de ribbelfaktor,4' wanneer naast de gegevens van vraagstuk 7 bovendien nog bekend is dat de totale C-waarde 50 geworden is. Hoe groot is de h-waarde van de ribbels alleen? Nieuwe Q? - 103 - - 103 - Oplossing. 1. v = C =C= 18 log 12 h = 18 log 60 = 50 2 0,1 = 50. 5.17= 1,12 m/s = 8 gC= 18 log 12 R = 18 log 12.0,1 2.a. z.j 1 . v 2 = ) 1,. v 2 77 gD 2 g 2k c D = 0,1 m = 80 2 = 0,0216 60,8 = 0,0216. io4 . 12 = 27 z =Â i. v b. v = C\lI; 1 = 60,8 vro C. = 60,8 --I =1= 27,10—.-7= 27 m 60 , 8 2 . 0 , 1 R=V,R= 1.0 1= 10 5C= 60v= 60V0,i. 1 idem e 10 R=0,1 3 =200 0,5.1 0 R2/3.I =io22,92 =1,46 m/s 0,0202 B1/6 = 51/6 = 1,31 = 65,5 n0,020,02 P = (7 + 2.1,3). 1,30 =12,5 = 0,98 7 + 2.V1,312,1 C= 18 log 12.098 24,8 0,5 .2,56.10_2. 24,8 0,64 m/sec. Clr^I= 2148\Vf98 500 Q = 1,3. 9,6. 0,64 = 8 m 3/s 5.v=Q=i8 b.h. 5h h n = o,oi4 - io4 - - l0L+ 2/3 v = R.1 3,6 n h R 2/3.h = 0 0 1.34 = 1,8R 2 . h 3 == 6,25 7,5.10 P= 5 hdus R 2h 3 =25 h 5= 6,25 —..h = 1,80 m 5 + 2 h (5 + 2 h) 2 6. i = ......A = 0 b.h. 0= b+2h h= A 0=b+2A b d 0= 1 + b.O. - 2A= 1 - 2 h= 0b = 2 h db b b2 2 dus A= b.h..= 2 h = 10 h =2,24 v= 0,60 =c VR R= 2h 2 =h R = -- h = 1,12 m 1 = C,12.I C = 18 log 12.1,12 = 63,5 m/s i = 0,602 = 8.10 5 63,52. 1,12 7. C = 18 log 12.4= 71,7v= 15. 10= 1,76 m/s Q= 7o4 m 3/ R = 00 = 3,70 C= 18 log 12.3.7 = 71,7 v = 71,1. V3-7.15.10= 1,67 m/s 107 Q= 668 5.108,1 = 1+1C=50. 71.170,2 ,4( Cp 22 5071,12 71,1 - 50 3/ 2 fs o\ =(c 90 )= 0,59 CR= 18 log 12.3.7 = 70,2 k= 5,5 mm 18 log 12.3.7 = 50k= 7,4 cm - 105 - 1 io PEIMANENTE NIET - EhNPAPIOE BIWCUN(, _ 71. Overlaten. I3ij de overlaten is de wrjving te verwaarlozen. De energieverliezen worden alleen veroorzaakt door vertraging. Het feit, dot er b een overlaat water overstort wordt veroorzaakt door profielvernauwing.Dit kn een gevolg zijn van vertikale vernauwing(beweegbere klep, drempel, 4em, schotbalken) of van horizontale vernauwi,ng(landhoofden, pij ra,r000tere), We onderschejden lange overlaat, waarbij over een deel horizontale stroomlijnen optreden; dus hiergeen verçaie anelheidnkomponent.De druk ie daardoor hydrostatisch. korte overlaat, waarbij geen horizontale stroomlijnen voorkomen. De stroomlijnen zijn gekromd.De druk is nier een samenstelling van hydro statische druk en druk volgens v2dfl(gekromde stroomlijnen). overlaten met scherpe 1 kruin. Dit zijn korte overl ten, waarbij de kruin scherp i.Ze worden alleen gebruikt als instrument om de afvoer te meten; ze moeten dan ook steeds overstorten(= volkomen overlast). a en b zijn ieder verder te verdelen in volkomen en onvolkomen overlaten. Een overlaat is volkomen wanneer de afvoer origestuwd ta; er is dan otee40 schietend water. Bij de lange volkomen overlaat is de waterdiepte hoven de kruin(bij horizontale btroomlijnen) h 2 H. Bij de korte volkomen overlaat is do waterdiepte juist bovenstrooms van de kruin steeds h2 H. De energiehoogte H Ir steeds genomen t.o.v. de kruIn v.d, overlaat. 3 -_ dekneer stromend stromend schietend rechte oom lijnen lange volkomen overlaat T rt stromend ' '11 - - _w_• ~ • strome nd korte volkomen overlaat - 10f- - 106- De volkomen overlaat gaat over in een onvolkomen overlaat wanneer h > 2 H lange onvolkomen overlaat korte onvdkomen overlaat 4anreer we Bernoulli invullen in de kontinuteitsvergelijking vinden we een relatie tussen en h. 3. H = h -i- v dUS v =g (Ii - h) 2g ____________ v h = h2 g (EI - h) Deze funktie is alleen geldig(=positief) tussen h = 0 en h = H et maximum vindei we door= 0 te stellen De waterstand boven de kruin kan niet lager Ii H worden dan 2 / 3 Ei Meestal is Ei bekend.De waterstand boven de overlaat hangt dan af vanW13 H-- de beneden waterstand. / 3 dli [(H-h) -h (Hh)] (2g)=0haH / h o - 107 - Met de gangvergelijking kunnen we verband leggen tussen h 2 en h 7 L±Tb r'; Kxv T\ Q (h0+ a ) 2 -(h7+ a)2 = .( 2 (h 2 ± a) 2 - (h+ a) 2 = 1, VV) 2 -wanneeren h 7 bekend zijn is g 2 h 2 te bepalen In de praktijk is gebleken dat het verschil tussen h 2 en hx klein is. Daarom stellen we h 2 = hen voeren we een korrektie faktor C 0 in. h 2 \f2 g(11-hi) 0 h 7, V27, (II - h)j onvolkomen overlaat 0 — In de korrektie zijn naast de korrektie voor het verschil tussen h 2 en h 3 bovendien nog begrepen de (geringe) wrijvingsinvloed en de invloed van de vormgeving van de overlaat.0 0 is dus eenafvoerkofficint. De formule geldt alleen voor h > 2/3 H De waarde van C kan variren tussen 0,9 (ruwe hoekige overlaat; steil benedenstrooms talud;groot verval) en 1,3 (afgerond; flauw benedenstrooms talud; klein verval). De normale waarde is - 1 1 - Wanneer S konstant blijft en h 7 kleiner wordt zal 3 toenemen tot een maxiLV male afvor wordt bereikt. Door te differentiren vinden we ook hier datq=q bij h 3 =2/3 H.edenwaterstand nog verder dan blijft 213 F1 en'max, (volkomen overlaat) Wanneer we nu h 2 = H in= hV 2 g (H - 2) invullen volgt: 2/ 9= 2/13 HVg (H - 2/3= 2. H2 =c flvolkomen overlaat v C-15 -10t1- — -io8 — fle korrektie kofficint C bevat naast 2 ook nog een korrektie F ~~) i.v.m. wrijving en kontraktie (het stroombeld ianders; dekneer!) C varieert van 1 2 (ruwe, hoekige dam; steil benedenstrooms talud; , groot verval) tot 1,7(gladde afgeronde overlaat; flauw benedenstrooms talud; klein verval) De normale waarde is 1 cv = 1,5 Bovenstaande formules voor volkomen en onvolkomen overlaat zijn afgeleid voor een lange overlaat. De drukverdeling bijØ is dan fl...'Pd.%?.'V'. hydrostatisch omdat er rechte )«- 7R stroomdraden zijn. An Bij de korte overlaat lopen de stroomlijnen niet evenwijdig.Wegens het kromlijnige verloop moeten WC dn aftrekken van de hydrostatische druk. gE De vorm van de overlaat speelt nu een grote rol. Voor zowel de korte volkomen als de korte onvolkomen overlaat past men 3/2] de formule [q = toe C K korte overlaat Duo eigenlijk de formule van de lange volkomen overlaat met koefficient ci..v. 0 K v kan variren van j(0,8 Hh.. < 0,93 H) tot 2,2 (groot verval dus kleine11 3 ) Er is sprakvan een lanp:e overlaat wann(--, er L SamenvaLing: lange overlaat wanneer 1 > 2, lange onvolkornen overlaat lange volkomen overlaat = CO q,. = c}{' — h 3 )0 0= 0= 1,2-1,7(gem.1,5) korte onvolkomen overlaat korte volkomen overlaat 0K= 1,7 2,2(gem.2,0) — — 109 — 1(Y • b. drempel in kanaal met horizontale bodem li7 m h 3 = 2,95 m; v 1 = 1 m/sa= 2 m; 1= 7,5 evr. :-ir de overlaat volkomen of onvolkomen? - heaaal S uit overlaatformule i a Oni.: 0= 7 + 12 = ' Do 3,05 m;h= 2. 7,05 m1n.-7 wanneer f(2 1 7 H)= 0 is de overlaat volkomen - 12,6 =-2,95 dus 2,03 < h3 + 1,5 groter da2 ,03 n dus h. is omlobaar ens bovendien Le overinet is dun onvolkomen. T (omdat 4 hmeldt 1 > 7,5 =is er du nnrnke van een lange onvoikomen overJazt de toegeiaste'formuie is dus juist) . vr. Pc; aal het energieverlies over een onvoikomen lange overlaat 01) een horizontale kanaalhodem met h 1 = T m; n- 1,5 ni; v 1 = 2m/n; Co= Opl.:=G 0 h Vs g (II - h 7, ) -+-- 0 b oplossen met Pewton-Laphnor methode. 7 f(7,9) - 2,9 + 3,75 - 26,9 + 3,35 f 21+,6 1- 3,35=+O,05 dus h0,77 ni v7= S - 110 - energieverlies AH 2,77 20 3,2 - 2,90 0,21 rn N.B. de waarde van C 0 heeft een tamelijk rote invloed en zal dur rauwkrurig bepaald moeten worde n uit model-of prototyne-metingen. m eet o v cr1 a ten. Voor de bepn].ing van kleinere afvoeren(b(-ken,sloten,goten) wordt rehruik gemaakt van meetschotten.Dit zijn overlaten met scherpe kruin. de vier belangrijkste zijn: 1 T 1 / / t ir dj'Iuch , horizontale kruin b Cipoletti Thomson V-vormige overlaat Veer (-,'c over1at act horirontale kruin (grotere debieten) geldt . b.H 2,00;cm.: 1,9) 1 moer gemten worden op minimaal 2 d bovenstrooms van de overlaat waar de stroomlijnen recht zijn.De luchtdruk onder de straal moet atrnosferinch zijn(in verbinding met buitenlucht). luchtdruk groter dan wordt de afvoer ook groter. ij de drie andere overlaten staat de lucht onder de straal altijd in verbinding met de buitenlucht. Voor de Cipoletti-overlaat geldt Q = i,86 h H 'met als voorwaarden: b>3H; d>H; a>2H. 2 Voor de Thomson-overlaat 2 = 2,1 H als N< r Voor de V-vcrmige-overlaat(kleine debieten) Q= 1, 4 t gOr. H(meeL1al O(= Om eenvoudig èn nauwkeurig de afvoer Q hij een bepaalde waterstand te kunnen bepalen, ijkt men de overlaat. kromme bepalen! ) Wil men de afvoer meten n regelen dan kan de Romijn-overlaat gebruikt worden (toegepast hij irrigatienrojekten en in het 1ater1ookundig Laboratorium "de Voo rs tt?) Door de grote breedte van het horizontale blad werkt de overlaat als een lange volkomen overlaat onder voorwaarden dat 6 cm1 n..h ,71 b k lih Ah en in gen. a oreningen met scherpe rond.. Een st raal die uit een cirkelvorniige openin van een reservoir wand spuit vernauwt achter de opening van 1 toLA t omdat. het wat.r seen boek van 90 kon volgen rneLderaoujli tussen en ¶ -- _ nulvlak 1 - 112 - 112 22 H = Z + d 1 +l = Z 2 + d 2 +2 2g 2g 2 v 2 h stel: v= 0 1 ____2g dus v 2 =g h d 2 = 0 (atmosferische druk) In de opening zelf zal de snelheid kleiner zijn door de grotere doorsnede (V _,v2 ) Q =,,/A '/2 g h ' 4' kontraktie kofficint [o,6j (uit proeven) is vrijwel onafhankelijk van h. Berekening vanA' is niet goed mogelijk omdat de druk op de wand niet hydrostatisch is. Ligt de opening onder water dan is [,a0,63.1Nu is er wel enig verschil bij variabele h.(= hoogte van spleetvormige opening) = 0,05 0,10 0,15 0,20 0,25 (b.v.skuiven). h ,4' =0,62 0,63 0,64 o,64 0,68 b. buisje van Borda. Wanneer men aan de bovenstroomse kant van de opening in een reservoirwand een tuit aanbrengt met een lengte 1 d zal de straal de wand van de tuit niet meer raken. De neren in de tuit staan in verbinding met het water achter de tuit. We passen de gangvergeliking toe tussenQ en ( 1 is zo ver verwijderd van opening d a t 0) clruklkjn 1 L!:' '•-•- T '4 I(oppA) 1 - 113 -113 gangvergl. :. h4 (v 2 -0)(druk op de wand is hier wel hydrostatisch) =40,Xv 2 hv 22 2 met Bernoulli tussen 1 en 2 : h = v 2 2g duE= 0,51 Alleen bij het buisje van 5orda kan de afvoerkofficint berekend worden; de overige afvoerkofficinten zijn proefondervindelijk bepaald. Omdat de verliezen zeer groot zijn zal men nooit een korte buis aan de bovenstroomse zijde moeten aanbrengen. Maken we 1 groter(ca 3 d) zodanig dat de straal de buiswand raakt dan wordt de afvoer groter (zie c). c. Tuit aan benedenstroomse zijde Wanneer de straal de buiswand raakt zal ter plaatse van de kontraktie een drukverlaging optreden; deze zuigt water uit het bovenstrooms gelegen reservoir.De afvoerkofficint wordt hierdoor veel hoger. 1 h1A T- A VI [ angvergl. tussen en =) A ht v,4'A= v h1 Bernoulli tussen = Q 3 V3(v2 - V3 ) • Av = v3 2 1 .v 2 env 2 = /g ( h + 111) V3 -114- - liLf De afvoer zal dus h + h 1groter zijn dan bij opening zonder htuit (scherpe rand) v3 h 1 = 2( i i) Ji79 - = 2 (1 IZ - 1).,2 (h+h1) 1 h h + h 1= h=1-h 1=1-2,4'(1- ,4') h+h 1h+h 1 = A,.4' V2 g (h+h 1 )' = Aji2 g h V hl + h = h\-2,4'(1-,,4') AVh 1 iJanneer,,= 0,63 (opening onder water zonder tuit) dan n = 0,63AV2 g hr, 0 , 8 5A.\/2 g h 1,26.0,37 ' De afvoerkofficint is dus door de tuit verhoogd van 0,63 totjo,85J Een lange tuit aan boventroomse zijde( buisje van Borda met 1= 3d) zal een lagere afvoerkofficint hebben dan 0,85 omdat het water bij instroming ca 1800 moet draaien; dus grotere kontraktie! - d. afron:ing van de opening. Bij de openingen in een dikkere wand kan de afvoer verbeterd worden door LLJ een afronding toe te passen. Bij cirkelvormige openingen moet de afrondingsatraal groter zijn dan ILD om het energieverlies 10 klein te laten worden. Past men een toenemende afrondingsstraal toe dan is er praktisch geen verlies De afvoerkof int kan zelfs groter a dan 1 worden wanneer men achter een afronding L.4d~~~ een divergerende tuit toepast ((= 7- 12 0 ) Wanneer de kontraktie niet over de gehele opening plaats vind (b.v. onderkant opening=bodem) zal de afvoerkofficint groter worden: cirkelvormige openingen p1 + 0,128p ) rechthoekige openingen 4 p1 + 0 ,155e ) o = deel van omtrek zonder kontraktie r totale omtrek , - 115 - - 115 e. afvoer door sluizen(globaal) Bij openen van de schuiven is de snelheid in de kontraktie v= dusQ=,4'A2gJi algemeen Q 50A(2 g (h Wanneer 0 = oppervlakte schutKolk geldt: Q.dt . 0. d ij (kont. vgl) V2 g h • = 0.d ij= 0d Q schuttijd t = h 0d ij = 0 ÂAV2 g (h 2 0 h dQ V Ç.4'= konstant 2 g h 'aangenomen b.v.,4'= 0,65 f. afvoer tussen pijlers. Pehbock heeft een onderzoek gedaan naar afvoer bij stromend water tussen pijlers.Hij vond de formule 5oc) ( z 1 +!•g 5- 1)( 0,4( + 2 =f - ' ( Z = opstuwing 9 = kofficint voor pijlervorm 0<= verhouding pijieroppervlak(zonder opstuwing)-nat oppervlak (ongestuwd) v =0 (zonder opstuwing) A h = waterdiepte (zonder opstuwing) -Jh - 116 - --116Voor globale berekening wordt een vuistregel toegepast z=5.o.v 2g cdro.d : Ø011.112d =3,90=2,87 =2,10 Een voorwaarde is dat: 0,03< Bij grote pijler afstanden mag V/ 2 oc en =1,191,32 0,12 9d verwaarloosd worden 7.3. vertragingsverliezen De energieverliezen van leidingen bestaan uit wrijvingsverliezen(par.6.33 en vertraingsverliezen . De vertragingsverliezen ontstaan doordat benedenstrooms van een verstoring (verwijding of vernauwing) neren en wervels optreden.Door deze turbulentie wordt warmte energie verbruikt, die vearde stroming verloren gaat.Bij versnellingsgehieden zijn de verliezen gering omdat daar juist neren afgebroken worden.De verliezen worden uitgedrukt in2waarbij v de snelheid is van origestoorde stroming(b.v. diameter die over-het grootste stuk van de leiding voorkomt)= verlieskofficint. -1-- Omdat de verliezen hij gesloten ieidingen veel groter zijn(veranderingen treden hier vaker en meestal abrupt op) dan hij open leidingen zijn de meeste onderzoekingen gedaan bij deze gesloten leidingen. - 117 Verwijdin. Bij verwijding van doorsnede F tot F zal de snelheid verminderen van v 1 tot v 2 . De verlieskofficint is nu als volgt te berekenen. Bernoulli: H = 22 h 1 + v 1=h2+v2 +H 2g 22g AH=h 1 -h 2 +vV. 1AH = energieverlies 2g (Wanneer de verwijding zeer geleidelijk verloopt en er geen wrijvingsverlies is geldt:( AH = 0 ) gangvergelijking tussen Q en 2j TT pgA (h 1 - h ) d t 2 h 1 - h = v (v - v ) =fA 2 . v 2 d t ( v 2 - v 1 ) ml A 1 v1 k, 22 dus: 14H] v 2 (v 2 - v 1 ) + v 1- v 2 2 =(v 1 - v 2 ) 2g g2g 2g kont.vgl. v 1 A 1 - v 2 A 2 2 r=( In de praktijk blijkt iets hoger te zijn dus C o (1 A1 = 1 â 1,2 Bij geleidelijke verwijdering wordt het verlies afhankelijk van hoek «. Gunstigste helling is ca. 1 : 8 -118 - - 118 De reduktie door geleidelijke verwijding is nihil wanneer *'> 40° Is o dan is de reduktie koefficient r Ø( < 40 0 0 0 X =6 10 15020030 40 0 = o,140,200,300,400,700,90 vernauwlng 4AH= C(1_A) 2 .v 1- A2)2 A 12g A2 = 0,10,20 1 40,60,8 =0,470,420,330,25 1,0 0,150 intreeverezen De stroom zal bij de opening een kontraktie ondergaan.De intreeverliezen worden veroorzaakt door de vertraging na de kontraktie.Eigenhijk is er dus een verwijding van,fi A naar A dus=-)2 = ( 1 - 1 ) 2 , De,4' -waarde hangt sterk af van de vorm van de opening.Een afgeronde opening geeft een groten dus een klein energieverlies _ __ L. _ 0,4 '0,5.= 0,8 - 1,00,2 â 0,3 .= 0,1( bij R>ï . is 0) - 119 - - 119 uitt ree ver 1 ie ze n. Omdat de snelheid na uitstroming meestal klein is, is het uittreeverlies vaak maximaal g át> = (v 1 - v2 2 vdus= 1________ 2g2g We kunnen dit verlies reduceren door een geleidelijke H=(v - v)+( _-v-0) 2g 2g = 0,5 of getrapte verwi,jding v 27 v=o Hier is f0,5 (50% reduktie!) Bij grotere verwijding(b.v. tot 3 D) blijft de reduktie maximaal 50%! Wel grotere Bochtverliezen. reduktie bij nieerdere trappen. Deze zijn afhankelijk van de verhouding R en D 0 bij o( = 90 :, 0,20,17 0,17 0,32 0,2(Weisbach,en Bey) (1,0 0,75 0,65 0,60 (Davis) ) De waarden van Davis zijn veel hoger; hij heeft praktijkmetingen gedaan aan oude huizen.De andere resultaten(meestal toegepast!) zijn bereikt onder gunst iger rnodelomstandigheden. Bij ' = + 5 0 is de reduktie ca 75%; hij « = 22,5 0 ca 50% Bij dubbele bocht zijn de verliezen twee keer zo groot. -120- - 120 Knikverl ie zen De knikverliezen hangen af van de knikhoek 50 1015304560900 Y K = 0,02 0,04 0,05 0,15 0,28 « 0,55 1,20 Deze waarden gelden voor een ronde buis; voor een vierkante doorsnede groter(bij 900 1,4) Het knikverlies kan veel kleiner 'K rK worden door meer knikken toe te passen. Uiteraard wordt de leiding dan is duurder R. 3M1A LI > tAZAJA Gevr.totale verlieskofficint Opi. elk verlies omrekenen in 2g IK + = 0 + 070.4 + 0,38 + 0,75.0,16 + 0,28 + (i - + (3, 9 = 0 + 0 ,31 + 0,38 + 0,12 + 0,28 + 0,38 = Het vertragingsverlies is dus AH =' = 1,47 v 2 7979 -121 - - 121 Hierbij komt nog het wrijvingsverlies . v 2 dat te berekenen 2g is met AHW = L D 2g Wanneer we te maken hebben met een betonleiding( 2,5.10 ) van 300 m lang en 1 m diameter isH = 2 , 5 . 10_ 2 . 300 ,2 = 75 w 1 2g7 9 In het algemeen zijn de wrijvingsverliezen veel groter dan de vertragingsverliezen, vooral bij lange leidingen. Zoals al eerder is opgemerkt zijn de vertragingsverliezen bij open leiding kleiner dan bij gesloten leiding. De vertragingsverliezen bij open leiding zijn: 2 intreeverliezen AH = - v 0,5 scherpe kanten 2 '(v ) 2g2g0,25 afgeronde zijkanten bij inlaat van reservoir met v 1 = 00,05 geleidelijke overgang geldt bij bodem en kanten 2 AH-ƒ uittreeveriezen, bochtverliezen, knikverliezen zijn ongeveer gelijk an die bij ge3ioten leidingen(voor bochten vaak 2 b gebruikt !) verw ijdingH =(v 1 - v 2 ) plotseling= 0,9 onder 1: 0,3 ve :1wa .HV2 2 plotseling - 0,23 afgerond0,11 wanneer h2 < 1 : plotselinge vernauwing= 0,1 afgeronde vernauwing = 0,04 krooshek A H0,5 v 2 Vgrootste snelheid in vernauwing 2 - 122 - --. 7.4 stromend en schietend water; waterspron. Zoals in par. 7.1 al ter sprake is gekomen, is de - h kromme als volgt te bepalen: 2 2 H=h+v 2 = h+ 2g 2 g h \/T. h =('1H -- h) = 0-h = 2 H 2yH_' dh De maximale afvoer blijkt dus op te treden bij h =2 II 3 We kunnen ook bepalen bij welke diepte de minimale energie(H)optreedt = konstan (par.5.3) ( = hg 0 dH = 1 -•__ / 97 kritische of grensdiepte \skIee 7 H _ jXvg, 1 •'/" r V2 k11 fi.- hK + 3 h= 3 hQ hb h K h2 Kdus ook hier hK= 2 H Bij de kritische of grensdiepte (hK = hg= ) is dus de energie minimaal bij bepaalde afvoer en de afvoer maximaal bij bepaalde energiehoogte. - 123 •1) -- Bij hK kan het water gaan schieten of stromen.De kleinste in H ofleidt tot grote verandering in h. De toestand is dus niet stabiel. Bij 1'K hoort nok de kritische snelheid ivK1 = verandering J\,/TT j VK is even groot als de snelheid van lange golven(translatiegolven bij schutsluizen) Wanneer de stroomsnelheid V e > VK ( snel stromende beken) dan spreekt men van schietend water. De storingen(overlaat, profielverandering e.d.) zullen zich hierbij niet bov nstrooms kunnen verplaatsen omdat de snelheid van deze storingen VK = g hK kleiner is dan de stroomsnelheid Ve (Alleen wanneer de storing stromend water veroorzaakt zal er zowel bovenstrooms als benedenstrooms een verstoring plaats vinden.De bovenstroom verstoring is alleen plaatselijk). Op onze rivieren zal altijd v e < VK• De storingen zullen zich hierbij dus wel bovenstrooms verplaatsen. De stuwkromme is hiervan een voorbeeld(Wanneer een kade in de uiterwaard als volkomen overlaat werkt zal v = v K ) Wanneer men geen afvoervermindering wil hebben, moet H > H min . Dus / wanneer de energiehoogte bna ij minimaal is bovenstrooms van een overlaat dan zal het energieverlies door de overlaat ervoor zorgen dat de energiehoogte onder het minimum komt te liggen.Er zal dan een opstuwing optreden bovenstrooms van de overlaat omdat dan slechts een deel an het aangevoerde debiet over de overlaat kan stromen. 5 In de H - h grafiek zijn bij de energiehoogte H en afvoer , twee waterb diepten mogelijk h en hb resp. schietend en stomen water.Deze toestand treedtijvoorbeed op bij een iets geopende schuif.Bovenstrooms van de schuif is stromend water met diepte h en energiehoogte H. - n-. •. _ -. -..-.- HIlL Bij een kleine schuifopening kan er schietend water ontstaan direkt benedenstrooms van de schuifopenirig. Er is dan nog geen energieverlies opgetreden. De overgang van schieten naar stromen vindt altijd plotseling plaats. Er treedt dan een watersprong op. De overgang van stromen naar schieten vindt geleidelijk plaats. c - 1 » -1?tfv.b. knik in bodem; AB is stromend water bij BC is de helling groter en ontstaat_schietend water h = uit Chezy Q= v.h = C h h eeV e ever1w i c hte V 1 (kritiscbgof grensdiepte) grens Bij stromen is he > h gbij schieten h / h e \ g Wat ersprong. Bij de overgang van schieten naar stromen kunnen we twee gevallen onderscheiden: hhenhh egeg wo 4e r $ pron hh eg - - "7 4 Bij een beek met sterke helling zal de stroming eenparig zijn met schietend water.Wanneer we nu een stuw plaatsen zal er benedenstrooiis verstoring optreden,maar bovenstrooms zal het water plaatselijk (direkt boven de stuw) zo hoog opgestuwd worden dat er stromend water ontstaat. De overgang van schieten naar stromen gaat gepaard met een watersprong. Deze toestand komt op onze rivieren niet voor, - 125 - - 125 - he >h waFerspron '7 he Bij onze rivieren zal de helling niet groot zijn Zn treedt er eenparig stromend water op. Het plaatsen van een stuw zal een verstoring bovenstrooms veroorzaken. Bij een kleine opening kan er direkt achter de stuw schietend water optreden wat via een watersprong zal overgaan in stromend water met de evenwichtsdiepte (h). Deze toestand kan wel bij onze rivieren voorkomen. Schietend water zal weer willen overgaan naar stroming met de evenwichtsdiepte (h). Wanneer h g bereikt is treedt een watersprong op met energieverls AH AH he JT De vraag rijst hoe groot het energieverleis is en waar de watersprong optreedt. We kunnen de meetkundige plaats van P bepalen m.b.v. de gangvergelijking, = h 1 + v 2 1 _h?_ V 2 2g2g K dt =m dv h 1 - h 2 h 2 2 ) d t 4 1 .v 1 .d t (v 2v 1 ) h 2 v 1 (v 2v 1 ) g v1h 1 = 0 126 - - 126 - na invullen volgtH v 2waarbij = (v 1 - v 2 ) 3 2g door v 1 en v 2 inen h 2 uit te drukken vinden we de meetkundige plaats van P h 2 -h 2 =2h v(v -v )=2hv2 ,2 1211211 1 =2 ( h - h2) - 1 gg gh 1 .h 2 dus 1 7 h. h 3 ( h 1 +•h2) = Wanneer men uitgaat van h 1 (ongeveer hoogte schuifopening) en bepaalde dan is h 2 te berekenen. q, Een kleine wijziging in h? heeft een grote verplaatsing van A tot gevolg. Omdat de toestand zo labiel is zal men zorgen dat de watersprong tegen de stuw staat.Dit wordt bereikt bij grote h 2 ; dus een woelbak (verdieping) direkt achter de stuw.We noemen dit een verdronken watersprong. 7.5. Vierkantennet. Wanneer we de druk op een gedeeltelijk geopende schuif moeten berekenen of de snelheid op bepaalde plaatsen in een bochtige leiding met variabele dnmeter dan rijzen er grote problemen. De methode met vierkantennet kan dan een oplossing zijn voor 2-dimensionale problemen. Deze vierkantennetten worden gevormd door stroomlijnen en equipotentiaallijnen.De stroomlijnen zijn lijnen waarlangs een stroomdeeltje zich kan bewegen.Equipotentiaaliijnen, die loodrecht op de stroomlijnen staan, zijn lijnen met gelijke druk.De stroomlijnen moeten eerst zo goed mogelijk ingetekend worden. Hoe meer stroomlijnen men gebruikt des te nauwkeuriger wordt de uitkomst; tegelijk wordt het echter ook veel ingewikkelder. Hierna moeten namelijk de equipotentiaallijnen zo ingetekend worden dat er vierkanten onstaan. Kan dat niet dan moeb men de stroomlijnen veranderen en de equipotentiaallijnen aanpassen.Een kontrole is het feit dat de diagonalen van de vierkanten loodrecht op elkaar moeten staan.Er is veel ervaring voor nodig om irL enkele keren een goed vierkantennet te kunnen schetsen. vp% , - - 1?? Wanneer h en d bekend zijn kunnen we de druk op de schuif 1 het debiet en de snelheden op ieder punt bepalen. Ite bepalenj De snelheden en het debiet zijn hier eenvoudi rdat de snelheid bij 7 over de gehele vertikaal gelijk is.Wanneer we de zijden van de vierkanten Snoemen zal : vv == v =(Bernoulli) ab 777 =• 5 cj. aa v a v • S= ......... v a2a2a7 a/ = Vb 5b 1 = ¶cvc 1.5 c 1 v.s= .............v .s c 2 c 2c ? c ? Wanneer weSopnieten kunnen we dus iedere v bepalen = v.d. = Sa terwijl b + 'a totaal kunne ook de druk bepalen b.v. in h =' P • Sap = v 7 .S 7 dus vp = v 7 .5 7= vp • d V? g7 2 V =d 2 .2 g h 2g a) 2 V Pmoet afgetrokken worden van de hydrostatische druk.Voor elk punt op de huif kunne we op deze wijze de druk bepalen.De nauwkeurigheid wordt weer bepaald door het aantal stroomlijnen. Ook grondwaterstroniingen kunnen we met vierkantennetten bepalen Hier is de zaak echter iets ingewikkelder, omdat de hegrenzingen van het grondwater niet altijd duidelijk te bepalen zijn. - 128 - 7.6. Stuwkromme. Wanneer men in een rivier met gemiddelde waterdiepte h (uit v = c een stuwdam plaatst zal bovenstrooms van de dam een opstuwing optreden waardoor de snelheid daar minimaal wordt.De wrijvingsverliezen over AB 2 2 zijn evenredig met v (H =1v. Wanneer de snelheid vrijwel 2g14P 2g o is zal de energiehoogte bij B dus á H groter zijn dan zonder stuwdam (met wrijving! ) Deze extra energie kan gebruikt worden voor waterkracht Centrales of zal anders zelf worden vernietigd benedenstrooms van de dan. Achter de dan zal bij gelijk blijvende bodem eenzelfde waterdiept h optreden zoals in de oorspronkelijke toestand.I{s de bodem veranderlijk dan kan uitschuring optreden tot er evenwicht gevormd wordt.(v.b. stuwen in NederPijn en Lek!). uvikromme De stuwkromme is als volgt te bepalen: Bernoulli: dz + w 2 + v 2 =,i(+ dh + ( v + dv)+h 2g2 g 2 (dv) is te verwaarlozen. 2g h dz = d h + Ah,+2 v dv 2g Idk(v*4v) dz da = dh + , h, + d (v 2) dads 2g da lk+Jh bo da b. = d h + 4h,_- - . dh ds gh ( 1 = v.h.) - 129 - - het energieverlies A h 129 - wordt veroorzaekt door wrijving; de vertragings- . verliezen mogen verwaarloosd worden( zeer geleidelijke verandering) wanneer we ds klein nemen mogen we de stroming als eenparig aannemen. Dan geldt: Wrijvingskracht =fg h d s b 'e massah d s.b (eigenlijk hsdden we h + d h moeten nemen! ) wrijvingskracht per massa eenheid 1 (dimensie van versnelling) 2 =v e ds2 c hC2 h3 2 2 =gvg vdus4hj=1 I je De vergelijking is nu als volgt te schrijven: 2 '3..dhI g h3 dh dsds of d h = b o ds 1 uIr (h 3 - h3 'bO 1 - (h 3 g h3 In par. 7.4. vonden we h= e ~17 lc, 2 °fl h g /iIIT b0 - 130 - - 130 - h - h dusd h1• h 0eformule van Bresse ds7 7 h- h g Deze formule wordt gebruikt bij de berekening van een stuwkromme.De vaklengte d s( lá 2 km) is hierbij afhankelijk van de bodem. In een vak moet de bodem min of neer gelijkmatig verlopen, anders is I niet juist! Een voorbeeld is hierna uitgewerkt. We kunnen de opstuwing op lengte 1 van de stuw of de totale lengte van opstuwing ook globaal bepalen. d Z = d h + A h + d (v 2 ) W 2g In het algemeen is de snelheidsverandering d V Vrij klein. We mogen daaromd (v) verwaarlozen dh=hg3 d vd( dh Ah he Dus wanneer we d ( v 2 ) verwaarlozen mogen we ook h= 0 stellen. 2g Daarom d hT b 0 - wanneerh = he + ij en dh = dij ii b 0 d s = ( h + ij) 3 -) + ij( 3? h+ 3 h 1j9'3 d ii h+ ij)- h-' ee 3 h e + 3 hij 2 + ij -7 1.dsik2±2 bO=(e+ ! + 2 2 h3 eh e dij -1y1 .3 na integratie: Il =ilogiJ2 h of 'b h ....+c +i U\J h (13 ) 27h 0 e h en 1 = e 1 bO hI e h e e Riihlmann heeft voor rechthoekige profielen tabellen gemaakt. Wanneer we de stuwlengte willen berekenen, moeten we eerst stellen bij welke ij ••de opstuwing verwaar1oosbarr klein is, anders is de stuwlengte oneindig lang. Hiervoor nemen we b.v. ij h = 0,01 e De formule wordt dan: 1 =h f e b0 - 0,0067 eh ) ) ( Willen we de plaats weten met opstuwirkg dan luidt de formule ALGTMEEN h (4h) f 3] - f h' 'bO{ e j Piihlmann heeft tabellen gemaakt voor positieve stuwkromme to he en voor negatieve stuwkromme -I -1i2- 3TUW<ROMME Pann. kanaal 1 4) E5.00 --Stu'wkrommc - Boi 2rrIerH 00 D 0 0 odcn E cn vlijffi x vtER: h2 h3- q 7ot! bbODEM 9zrad. . .ZV 190 994'! 22010' 14/0 14/51617/8192021 '2 J 22 2h 3 h-h h -s vakknH'b.H. 2 OPM ER 1 NGEr-1 ke5cha+l 9,98/ 1 33'5,4/6Sdil -0,171 5,J4's5,7o,59/6,7,2o -2&57,/61/05f,/51050 -0.171 '1,35 79f' 571 1 4/06894'332563 / 5523 0106' 5577 i 173 'i6 170 /4'&i 64' 99857 10000.108 4157 10 17037 -193 02 /991/74/ 2000 -0 /13 4' 67 10 iûd 55795 173 69 -0113 800 571 4/223667 3335523 S. 6i6 41 ,35 40x/0 /4'O 10093 '/57 4",5/0 /4/0 /0.306«67 /1/7x/0 1.34' /05/74/76 t°açs./8 5.757 4'/.é1/2683.1/0 .636 1/3 589 1/95 iipô351/5757 -0121 /0695 501/ 18/1 Ôip 501 '151 ' 39/s 6s5 .5/92 04/63 /0.6625.67 811 5.83 50.5 116.8 3.4'75.192 5.1720.020 1 Vlei-Vak eYcn %/ le 17i1 56965 '/&4',&5 /&/4'5242.942000.10 2000 -0.1214<76 54/235 /5953 10.517 182 2'/ 1 6621 191507 /9100.102 30'/ '/0 695 0102 5706 /657& 5655 1 I1/.4'01 139 3e hel /ormb VRR/ERE/V --9,800'1,31/ 80/5,72î 33.7 3027,7 131 :z: t K 2 Ahhhh ( - 72/3 f C vakbob - K,9NQ.QZ 3 h h-h ____a13 IbZO) (As z-h F133 boh 3 h <23 Ei C2 bo _ 0c/0 Av0ER FORMULIER .TUWKROMMEEREKENING PflN/VE.Q.DENJCH 1 /5.562 /i',",'S /8568/ 18600 4'63 567 5.182 139.15 /35.6822.351062.52 1050 0.020 •r 579 10862 /0.962 a,o»d/ de odem y3chem iseer.1 en i> uerdee/d, zodrn, dci' e/4 i'c de 4odern yema/ij t'er/co),z' (z ,* e' 4e c/em,'er/i c , y' (t) iii/yet'e 4 e c"1 'orc''i = 4ôdem i'ers c- i/ in cm x 10 7rcfiek). r 4 m i.'cA /eny le er iuord/ i' ,nye v'/a' 4e/om///ckne.,mmer 2 3 : 4reedée ('o4/ w/yeyeven). &J..3. t' 2 6oc/em/iooy/e / (c/'/ ii 'oc'r e/4 i1014 de ocem½ooy/e cU17%e/.6eym 41an % ef yeeven) 7 6' : C (i'o/yi' ci// yey e c'en). 6cc/emAooy/e 2 22e 4eyini..'cter/cnd i'cn 6161k z i ycyelen ho /77AOO 71e t 23erek 'no" 41 7n rn' 19l/ak/eA?yi'e. ijordn/, hen /4, .l/oor.Vcki : ' en i.'ord/ rnyei'i.'/d in 4e/0m .5 c2..i ,.33.72/;S= 3027.7 =5.722 = 6odemooy/e/=9.4'oo-'/3'/o.5.'/6o177 '2 ird/jec/4c/ ;=4-2 11/11 1<0,17 n J oorden /4eie,e17d: n./4.v. cle fornn.'/e: .=-4- x'H ' 1 door ua4 1 wopdz' dii' -0.171 /67.2/05X15 A2 j. 's/yeschai' i., dan moet ye/den.5 = uc4/enyte. .7 d// n'é ..4eéyevcî/, G/C/7 moeé de /i2 cp,eiiea 9sc/4a/ liJOrden. 22i'/ eorc/z' /4erAcc/d, lol i2' de 1 S -fotmi,/e de 4 h lol incmauA/kec,r,f 9e.c,4cilç . Op de re/en/,necc7/ mag dan de derde rlec,27wc/ i&'ord. n e/ e/ezen. , ,4 ' (4e/om 20) = . h, le é in mm n eik e 54/6 _(- 0 . 1 7 1) 3/0.171 4 n cle /Jx e'orç/en 6ere4end: /.J.x6odem15ody,!e 2 #2441 CT C1--I>742 r /4, - 4,6 5t5.ôJI9901 52'v:Vc4iliJ.J.x 22e ½ i'cn 4'c4z ,de h, iran'c'k ... .22et.'< S. xiranirak .r ir det S., iranuc. 22e /4.4demi oog/e 2i/O??ucki ,.r de 40dem1500y/e 1 i'an.o'k .r. Op .so omfy /yX-e manier als 4/ i,ckz 4cn,'i, dei.'o s. xiran uck .zz /4 ere 4e,-, d iii or den. en z. unde iran de 4enedenii,'c/emj'l'cnd i'cn irak x, i,','odeniue c'us UI Z/e'tde/f/4 de /4over,1Jc/emsz'c7/?d i'eni'c%l. c vax). - 134 - Stuwlijn volgens Riihlmann(rechthoekige profielen) f( . ) f ( ij ) h 1h 1h 1 h 1hh 0,01 0,0067 0,27 1,2861 o,6 1,7444 i,40 2,7264 0,02 0,2444 0,28 1,305 4 0,58 1,7714 1,50 2,8337 0,03 0,386 3 0,29 1,3243 0,60 1,7980 1,60 2,9401 o,o4 o,4889 0,30 1,3428 0,62 1,8243 1,70 3,0458 0,05 0,5701 0,31 1,3610 0,64 1,8503 i,8o 3,15 08 0,06 0,6376 0,32 1,3729 0,66 1,8759 1,90 3,2553 0,07 0,6958 0, i,o64 0,68 1,9014 2,00 3,3594 0,08 0,7482 0,34 1,4136 0,70 1,9266 2,10 3,4631 0,09 0,7933 0,35 1,4306 0,72 1,9517 2,20 3,5664 0,10 0,8353 0,36 1,4473 0,74 1,9765 2,30 3,6694 0,11 0,8739 0,37 1,4638 0,76 2,0010 2,40 3,7720 0,12 0,9098 0,38 1,4801 0,78 2,0254 2,50 3,8745 0,13 0,9434 0,39 1,4962 0,80 ?,0495 2,60 3,9768 0,14 0,9751 0,40 1,5119 0,82 2,0735 2,70 4,0789 0,15 1,0051 O,41 1,5275 0,84 2,0975 2,80 4,1808 0,16 1.0335 0,42 1,5430 0,86 2,1213 2,90 4,2826 0,17 1,060b 0,43 1,5583 0,88 2,1449 3,00 4,3843 0,18 1,0869 0,44 1,57 4 0,90 2,1683 4,0o 5,3958 0,19 1,1119 0,4 1,884 0,92 2,1916 5,00 6,4020 0,20 1,1361 0,46 1,6032 0,94 2,2148 6,00 7,4056 0,21 1,1595 0,47 1,6179 0,96 2,23 8 0 8,00 9,4097 0,22 1,1821 0,48 1,6324 0,98 2,2611 10,00 11,412 0,23 1,2040 0,49 1,6468 1,00 2,2839 15,00 16,414 0,24 1,2254 0,50 1,6611 1,10 2,3971 20,00 21,415 0,25 1,2461 0,52 1,6893 1,20 2,5084 30,00 7 0,26 1,2664 0,54 1,7170 1,30 2,6179 50,00 ,1,415 1416 -1- - 135 - Negatieve stuwlijn volgens Piihlmann(rechthoekige profielen) h1 f (jj_) 1 h1 h1 0,7273 0,270 0,9275 0,470 0,9989 0,115 0,7389 0,280 0,9336 0,480 1,0006 0,2287 0,120 0 ,7500 0,290 0,9394 0,490 1,0022 0 ,03 0 0,3463 0 ,130 0,7703 0 ,310 0,9 4 98 0,510 1,0050 0 ,035 0,39 4 3 0,135 0,7796 0,320 0,95 4 6 0,520 1,0063 0,040 0,4356 0,140 0,7886 0,330 0,9591 0,530 1 1 0075 0,045 0,4715 0 ,15 0,7971 0,340 0,9632 0,540 1,0086 0 ,050 0,5034 0,150 0,8053 0 ,35 0 0,9671 0,550 1,0096 0,055 0,5319 0,160 0,8205 0,360 0,9708 0,560 1,oio6 0 1 060 0,5577 0,170 0,8344 0,70 0,9742 0,570 1,o116 0,065 0,5811 o,18o 0,8473 0,380 0,9775 0,8o 1,0125 0,070 0,6025 0,190 0,8591 0,390 0,9805 0,590 1,0133 0,075 0,6222 0,200 0,8700 0,400 0,9833 0,600 1,o14o 0,080 0,6405 0,210 0,8801 0,410 0,9860 0,60 1,0166 0,085 0,6575 0,220 0,8895 0,420 0,9885 0,700 1,o184 0 1 090 0,6733 0,230 0,8982 0,430 0,9909 0,75 0 1,0194 0,095 o,6681 0,240 0,9063 0 9 440 0,9931 0,800 1,0199 0,100 0,7020 0 ,25 0 0,9138 0,450 0,9951 0,850 1,0202 0,105 0,7150 0,260 0,9209 0 1 460 0,9971 0,900 1,0203 0,025 0,2888 0,125 0,7603 0,300 0,9448 0,500 1,0036 f 1 ( ii ) hi hi 0 1 010 0,0067 0,110 0,015 0,1251 0 1 020 f1 h1 - 136 8. STROOMBAANBEPEKEN ING. 8.1. ALGEMEEN Stroombaanberekeningen zijn nodig voor de bepaling van afvoer en waterstanden in zomer- en winterbed bij maximale rivierafvoer. Bij stromend water wordt de waterstand bepaald door de situatie benedenstrooms.Daarom moet de stroombaanberekening in stroomopwaartse richting worden uitgevoerd.De benedenstroomse waterstand moet bekend zijn.De procedure verloopt als volgt: Eerst wordt(bovenstrooms van het punt met bekende waterstand) een voorlopige verhanglijn aangenomen.Hierna wordt een stroomhaanstelsel geschetst.Begin en eind van de stroombanen worden gevormd door knooppunten(vaste knooppunten in het zomerbed; zwevende in het winterbed op plaatsen waar de waterstand niet samenhangt met de waterstand in het zomerbed) De waterstanden in de knooppunten volgen uit de voorlopige verhanglijn. Van alle banen worden lengte, breedte, bodemhoogte en Chézykofficint bepaald en van alle kaden de bodemhoogte v66r, op en achter de kade en de kadelengte. Van alle stroombanen apart wordt eerst de afvoer berekend. Hierna worden de zwevende knooppunten vereffend d.w,z. de waterstand wordt zodanig veranderd dat er in drie punten evenwicht is tussen aan-en afvoer. In alle mogelijke doorsneden wordt de totale afvoer hepaald.îJit de verschillen met de gegeven afvoer worden vereffeningskofficinten bepaald. Met de nieuwe afvoeren wordt weer een nieuwe verhanglijnbepaald.Wijkt deze af van de voorlopige verhanglijn dan wordt de gehele procedure zo vaak herhaald tot er geen afwijking meer aanwezig is. Daarna worden lijnen van gelijke waterstand getekend die loodrecht moeten staan op de stroomrichting.Ïs dit niet mogelijk dan moeten de banen gewijzigd WO: den 8.2. Ontwikkeling. De ontwikkeling van de stroombaanberekening bestaat uit vier foser. le fase (nota 5.13) De stroombaan bestaat uit een vlak stuk waar alleen wrijvingsverliezen optreden(Chzygedeelte)en kaden met alleen vertragingsverliezen. Voor het Chzygedeelte geldt: Q=bhC \ÇT'—I=h =Q2 hhC 2 dus LiQ2 kA/ Q2 1 b2h352 H [wi L bhC 2 J voor kaden geldt: 1 h x =W2. i 1-1 11 2 12 gbO 2hO v 2bbQ 2 - hbo2 /2g22 11 behboh he0v 1 «1 = korrektiefaktor i.v.m. snelheidsverdeling in vertikaal = kofficint voor vertragingsverlies '_w 1 • De waterstand bovenstrooms van, op en henedenstrooms van de kade i gelijk genomen en wordt bepaald door lineaire interpolatie tussen hoven- en beneden waterstand. • bbo en bbe worden gelijkgesteld aan de baanbreedte bij de kade • b 0 = maximaal 1,5 x baanbreedte •1,1 en 0(2 = 0,7 2e :ase (nota's 57.10 en 57.11 ) Het aannemen van een gelijke waterstand voor, op en achter de kade leidt bij kleinere h 0v tot fouten. Daarom wordt h berekend. 0v 2 22 H =. V0+ h 0v 0h 0 2 = 2 g ho2 ( Ii - h = v 2g 0v K ov = / HJ 2 g12 1t =12 (1 1 Hierbij is uitgegaan van0<= 1,1 en g = 9,81 is rel tussen 0 en 1 schietend water 0( f2/3 stromend water 213< 1 Bij/= 23 werkt de kade als volkomen overlaat 213 """" onvolkomen " / < 213 komt op onze rivieren niet voor. -i:8-• - 138 - 1 1 Wil men ho berekenen dan moet men eerstj bepalen door voorlopig globaal 23 berekenen van 5 en H-M.b.v. de grafiek vinden we dan/ en vervolgens h 0 =/ H .Vindt men cf ? 2,6 1+ dan is te hoog geschat.Men moet dan uitgaan van q,= \J2,64. H 3 .Vaak zijn de kaden niet lang(m€estal 3 m met taluds 1 : 1+) zodat gekromde stroomlijnen optreden.Uit modelproeven is voor deze toestand gebleken dat de maximale dan (uitgaande van 1 = 1,1 en ei 2 = 0,7) 2,55 bedraagt bij f / =0,75. .Bij deze methode (2e fase) werd gesteld bba = bb = b 0 .v0 = _________ ; voorI1 en\, worden dezelfde formules gebruikt als in le fase. bbo.hbo • = overlaatlengte! 1,1 en CC2 is variabel 3e fase (nota's 60.10, 61.3 en 65.6) Bij de 2e fase wasQ( 2 variabel; bovendien waren er verschillende rekenwijzen nodig voor volkomen en onvolkomen overlaat. Dit maakt deze methode ingewikkeld en tijdrovend. Daarom werd besloten een eenvoudiger methode te ontwerpen op modelproeven, zodat de diverse kofficinten niet meer theoretisch bepaald behoefden te worden. Bij het modelonderzoek M 61+7 werd voor een gemiddelde kade( kruin 3 taluds 1 : 1+) de relatie bepaald tussen Ah = h 1 -h 2 en h 1 bij a 1 en d 1 waarden van 1,2 en 3 m en verschillende konstant gehouden debieten. 579) werd de invloed van scheve aanstroming 0 de afvoerkofficint M bepaald (= 30 1+5 ° .- 60 0 Bij een tweede modelonderzoek (M op ) - 139 - - 139 - Net behulp van de resultaten van de beide modelonderzoeken werden de volgende relaties bepaald: - Verdeling van de mogelijke kornbinaties van h 1 , en a 1 en d 1 in 33 groepen -Verband tussen volkomen afvoer,, en h 1 bij variabele a 1 -Relatie tussen Q bij rechte en scheve aanstroming bij variabele a 1 Q -Verband tussen 2 enhvoor kombinaties van h 1 , a 1 en d l h1 QV De wrijvingsverliezen van de baan edeelten zonder kade worden met de Chzyformule berekend Q = b h Ch hx 1 De kade verliezen worden als volgt bepaald: • per kade wordt h 1 bepaald uit de geschatte verhanglijn • Q wordt geschat • m.b.v. mpdelproeven wordt Q bepaald uit h 1 •Q wordt berekend en gekorrigeerd op richting. QV .Ahwordt bepaald m.b.v. modelproeven uit h 0 1 Deze tabellenmethode werd ook geschikt gemaakt voor computerbewerking. Net behulp van de resultaten uit het model-onderzoek (N 647) werden relaes bepaald tussenQ, - E 1 en tussen AE (energieverlies) - E 1 . Aangenomen werd dat de afvoer loodrecht over de kade stroomde(De resultaten van M 579 werden hier dus niet gebruikt) Bij het iteratieproces ter bepaling ter bepaling van h 2 traden problemen op bij ontzandingen waar de benedenwaterstand hoger kon zijn dan de bovenwaterstand.Als voorlopige oplossing werd daarom in die gevallen a 1 = d 1 = 0,2 m gesteld. - -1/0 Aangezien de computermethode in deze 3e fase gelijk is aan de handbewerking in de 1+e fase wordt voor verdere uitleg verwezen naar de 4e fase. 14e fase (nota 68.9) De computermethode von de 3e fase gof(behalve voor ontzandingen) goede resultaten, die echter vaak afweken van de handberekening bij de 3e fase. Daarom werd besloten deze compute rmethode voor handberekening geschikt te maken.De indeling in groepen (h a 1 en d 1 ) werd dus losgelaten) De korrektie op bij scheve aanstroming werd vervangen door de aanname dat de stroming loodrecht over de kade stroomde. Uezien de beperkte moelgegevens (a1 en d. = 1,2 en 3m) werd, om onnauwkeurigheid t.g.v. extrapolatie te vookomen, besloten tot een nieuwe serie modelproeven. ( a= 0,1 -2-- 5 m; d 1 = 0,1 - 0,5121+10 m; = 1-0,99-0,98-0,95 - 0,90,8-0,6-O,3 bij dezelfde kadevorm als in M 647 dus taluds 1 4 en kruin= 3 m) Uit het nieuwe modelonderzoek (nota 68.9) werden de beide relaties bepaald tussen 3 - E bij varia bele a en tussen v1 1 en d -E bij variabele d 1 en sv - E1 1 E d = 10 EmB - af. vi De werkwij. is :.Ls voiit: - Hf IEH, W IL J- -7rrr-Tpll -EciISttCfl - it.. is gefrevan(=bovelstrooas knoont) 11 P = gern wnterdicnte bovenstroams vnn kade - -Ah 1 Li P D/h(b= averiaotI1nnre) N . . c3 (1) = afvoer loodrcht over 3(i)rl,DP) ( u t grafiek Q, - L - hereken -nrnfieken A1 (hi1 d1 »;• en d -(bijE 1 2 g = h 1 - h, =L 3:1 (II :j Ah 1 Ah7AU.- P) - kontrole (ii.. - H) - zijn(n= nntai overlaten) k) soet vrvna'loonha.r h1 - 142 Opmerking 1. _________h - h - Kade vs "9 VI» vxvx2 = v. (h 1 + a 1 ) v =h +O( x 11 2g E H 1 = h 1 +( v.. + v2 = h +_____ 2g 2g ( v blijft dus konstant!) Opmerking 2. Wanneer de stroming de scheef liggende kade nadert zal er cen afbuiging ontstaan naar de overlaat; aan de benedenstroomse zijde van de kade zal deze afbuiging weer ongedaan gemaakt worden #7t 1f / & t_fl__ / ,,,,,,, 1• Ltn von tolud Tegelijk met de afbuiging vindt ook een spreiding en dus vertraging (verlies!) van de stroom plaatsJJe vertraging is ec1ter te verwaarlozen ondat tegelijk met de stroomspreiding een profielvernauwing in vertikale richting t.g.v. talud plaats vind. -li+3Opmerking 3. Doordat de afvoer niet loodrecht over de kade stroomt maar onder hoek zal de kruinlengte niet 1 zijn, maar 1 Sin o( De kruinlengte wordt groter dus de kade zal meer de lange overlaat gaan benaderen. Dit heeft invloed op deverhouding. merking Lf• Teneinde de handberekening te vereenvoudigen wordt momenteel onderzocht of de twee functiesq, v - E (i grafiek) en 1 AE - E 1 (bij variabele d 1 en/o , dus meerdere grafieken) door één formule (polynoom) per d-waarde kan worden vervangen. Wordt dit gerealiseerd dan kan het langdurige iteratieproces vervangen worden door een eenvoudige berekening met de tafelcomputer. Voor de berekeningen met de P 1400 computer (DIV) is een nieuw rekenprogramma opgesteld met als basis de resultaten van het laatste modelonderzoek. Hierbij wordt h 1 bepaald als functie van EH 1 en enE als functie van Q/Q , d 1 en E 1 . Omdat de beide functies nu niet meer afhankelijk zijn van water-standen maar van energiehoogten kan het rekenproces bij ontzandingen beter verlopen! De eerste resultaten duiden overigens nog op onvolkomenheden in het programma. 8.3. begroeiingsweerstand. Naast de kadeverliezen en de Chezy-verliezen kunnen ook de verliezen t.g.v. heggen een rol spelen. In het door Studiedienst Maas in nota 71.2 bewerkte modelonderzoek M 1056 "Begroeiingsweerstand in het winterbed van de Mans" wordt een verband gevonden tussen de Chezy-kofficint en de weerstand t.g.v. heggen. g (h + v) Er wordt uitgegaan van de formule Q 5A0 waarin/( = afvoerkofficint 0 = totale doorsnede van openingen in de heg = waterspiegel verval over de heg v = stroomsnelheid bovenstrooms van de heg wanneer P = percentage openingen in de heg en A = natte doorsnede van de heg geldt 0= P A dusv==,p2g (h+v) A 2g V2 1 A 1 + 2gh v Ci Onder aanname dat variatie vanA met v klein in t.o,v. vanitic vanp met waterstand geldt dat„o4ep alleen afhankelijk is van de waterstand h (b.v. bovenstrooms van de heg). Grafieken zijn samengesteld met de relatie,p - h. Bij elke h kaA'p worden 51 af ge ie zen - - - 1 1f 1+ - daarna kan bij bekende (geschatte) v het verval A h berekend worden. De proeven zijn verricht met vervu1de (minder openingen) en niet vervuilde heggen. Zijn er meer heggen aanwezig (met b.v. onderlinge afstand a) dan wordt de weerstand van de heg uitgedrukt in een ChezyC kofficint ( verhang t.g.v. heggen == .A h=v 2 a2g a -2 Voor het winterbed iS het verhang i w h het C= Chezy-koéfficient voor winterbed totaal verhang: 22 I t = iw + = v v Uw2 h 1 - ;ç-- ( a v 1 - 2 h We noemenh 2g a ( ,~# 22C 2 h dan geldt C 1 1 + 1 Ch 2 In de genoemde nota is een grafiek samengesteld met het a bij variabele h. tussen Ch - Dit verband is gegeven voor heggen met en zonder vuiL. - 15 - - 145 9. ?ODELSC1-{ALEN. Schaal van een grootheid = waarde van de grootheid in prototype waarde van de grootheid in model ( = rivier e.d. (prototype = in wrkelijkheid dus niet verkleir4d.m.v. model) v.b. lengteschaal = lengte in prototype notatie n 1 = 1 lengte in model Voor het begrip schaal gebruiken we "n". De index geeft de grootheid weer dus b.v. lengteschaal = n (= 1) 1 in snelheidsschaal = n ( v ) v v m menz. m 1= m m Verder geven we p en m , als index bij de grootheid ( b.v. 1 en lm) de aanduiding proto-type resp. model0 massaschaal = n v.b. is de lengte van een stuk rivier van 4 km in model verkleind tot 2+0 m dan is de lengteschaal 100. n =1=4000=100 11+0 m Schaaieffekten treden op wanneer niet voor ieder punt in een model dezelfde schaal geldt b.v. wanneer de snelheid in model niet overal ( bij bodem, bij oppervlak enz.) n keer kleiner is dan in prdDtype. De snelheidsvertikalen in prototype en model verschillen dan,wat fouten veroorzaakt. Sckiaaieffekten moeten dus zoveel mogelijk vermeden worden. Schaalregels. zijn voorwaarden, die volgen uit vergelijkingen, die opgesteld zijn voor water- en zandtransport. Voldoet men niet aan deze regels dan treden er schaaieffekten op. Soms zijn er zoveel regels(r±viermodel) dat niet aan alle voorwaarden voldaan kan worden. Men moet dan rn.b.v. ervaring de minst slechte oplossing zoeken. Twee schaalregels zijn in de modeltechniek erg belangrijk de schaalregel van Froude en van Reynolds. - 146 - - 146 Verreweg de meeste modellen hebben i.v.m. grote turbulentie schaalregels volgens Froude. De oorsprong van de diverse schalen ligt in de hoeveelheid gegevens die de stroming bepalen. Dit zijn elf grootheden n.1.: abcd L grootheden voor de geometrie(vorm)(b.v. lengte, breedte, hoogte,diameter 2 grootheden die de stroming weergeven. v en el p(drukverschil) 5 grootheden die de eigenschappen van de vloeistof weergeven dichtheid,,O , soortelijk gewichtj , dynamische IVviskositeit7 oppervlakte spanning 6 en eaiciteite Dus f(a, b, c, d, v, Ap,/' ,/, '/ . ,e) = o We kunnen nu gebruik maken van de drie fundamentele grootheden in de hydraulika namelijk lengte, tijd en massa. In ons geval is het gemakkelijker om lengte, snelheid en massa te nemen. We drukken nu de vergelijking uit in dimensieloze kofficinten. Omdat we lengte, snelheid en massa aln grondeenheden gebruikt hebben blijven er nog acht kofficinten over( na een ingewikkelde berekening): f ( a , a , a , v2 bd p/p , v 2 /a , va , v 2 a ,v 2 e/ ) = 0 geometriestroming \. e C n.b. voor a mogen we R of L nemen (evt. h) Het stromingspatroon zal dus bepaald worden door de geometrie en i,P ,WenC e F = Froudegetal W = getal van Weber e= getal van Reynolds C = getal van Cauchy F , P, W en C geven resp. weer de invloed voor zwaartekracht, viskositeit, oppervlakte spanning en elasticiteit. Wanneer we eenzelfde stromingspatroon willen hebben in model en proto-. type moeten gelden (a/b) = e M RWMCM Dit zal alleen kunnen voorkomen wanneer we het prototype op ware grootte ( n = 1 ) nabouwen. Omdat we in vrijwel alle gevallen een klein model willen hebben, moeten we dan bepalen welke invloeden zo klein zijn dat de schaaleffekten(t.g.v. het niet precies op modelschaal weergeven) verwaarloosd mogen worden. - 11+? -- De oppervlaktespanning en de elasticiteit mogen vcir onze hydraulische modellen zonder meer verwaarloosd worden. Er blijven dan slechts twee mogelijkheden over: gelijkvormig model met F = 1 Froudeschaal(zwaartekracht is overheersend) en ""R = 1 Reyrioldsschaal( viskositeit is overheersend) p eN Bij modellen op Froudeschaal zijn de Froudegetallen ( v) in model en prototype gelijk maar kunnen de Reynolds getallen verschillen. Bij modellen op Peynoldsschaal zijn de Reynolds getallen ( v.ki. gelijk en verschillen de Froudegetallen. V ) DePe-modellerr komen niet veel voor. Bij riviermodellen wordt altijd de Froudeschaal toegepast omdat de zwaartekracht overheersend is. De viskositeit is ondergeschikt. Peynolds Pv.h.wanneer de kinematische viskositeit (V e (Ze 1,ig jk-JP in model en prototyp'ls.(d.w.z. 1)geldt dat de hoogteschaal = Nv.Nh = 1omgekeerd evenredig is aan de snelheidsschaal. eMaken we het model 50 keer zo klein als prototype dan is de modelsnelheid 50 keer zo groot. Omdat we bij deze modellen te maken hebben met laminaire stroming dus meestal kleine snelheden is het gemakkelijk om in model een grotere snelheid te hebben. Modellen op Reynoldsschaal komen in deze kursus verder niet meer ter sprake! Froude F = vomdat vrijwel altijd geldt n1 kunnen we direkt afleiden g 7g.7 J dat n v Dit is de belangrijkste voorwaarde bij Froude modellen! n n =v nn g = We kunnen de modellen als volgt indelen onvertrokken modellen met vaste bodem vertrokken modellen met vaste bodem onvertrokken modellen met beweeglijke bodem(bodemtransport) vertrokken modellen met beweeglijke bodem ( ") - i48 -- - 5. 14 - onvertrokken modellen met vaste bodem. n h = L Wanneer de lengte- en hoogteschaal gelijk zijn, dus een gelijkvormig model, spreken we van een onvertrokken model. Bij een vertrokken model is er een vertrekking d.w.z. de hoogte wordt groter gemaakt dan de waarde, die uit de lengteschaal volgt.(zie b) Bij model met vaste bodem treedt er geen transport op. De schalen van de verschillende grootheden bepalen we door eerst de dimensie van deze grootheden te bepalen. We drukken de dimensie uit in lengte-massa en kracht ( kracht bepaalt ni. het type model) Wanneer we L M F vervolgens stellen datn(4.-.)= n(g) = 1 dwz. in model en prototype zelfde zwaartekracht versnelling dan kunnen we de grootheden uitdrukken in een funktie van de lengteschaal. grootheid dimensie iFroudeschaal b.v. lengte L n 16 tijd (LM)+ = g) 'L (fl g =i) ~ LF ) -~, (L.g) snelheid (fl=1) sri versnelling = g 1(n=i) g 2 afvoer L 5F (n=i) g =(Lg) 4 1 1024 2+096(bijn10 =i) massa L3 n. kracht L3 rij.n 1 3 druk F= (.L. nn L 4096(bijnj =i) 16(bij 11= i) Alle lengte eenheden(lengte, breedte, hoogte, diameter enz.) zijn hier dus op dezelfde schaal weergegeven. grst kiezen we de lengteschaal i.v.m. de beschikbare ruimte, de kosten( groter model is duurder!) en de nauwkeurigheid(kleiner model geeft onnauwkeuriger waarden voor waterhoogte, -snelheid enz.). Tijd, snelheid en afvoer kunnen we uitdrukken in L en g (= K ) Omdat n = 1 g zijn deze waarden dus een funktie van m L. Ook massa, kracht en drukkunnen als funktie van n worden uitgedrukt onder 1 en ri=i voorwaarde dat r 2+ = V. flQ nL nb.nh. vLL hroud e - . - - of anders 2+ fl Qn .fl .nv = n n ( .n = b h L LL g - 149 - -1149 De Reynoldswaarden (1e ) kunnen wel verschillen in R =v.h.dusn =n.n h ePv e Wanneer n = 1 (voor model en prototype wordt altijd water gebruikt; dit mao niet al teveel in temteratuur verschillen!) 00C100200 water1,8.10_61,0.106 0,8.10_6 ii De Reynolds waarden hebben dus in geldt N=".r h = "LnL = e 1 model en prototype verschillende waarden. v.b. bij 5L = 100 n = 100 = 1000! Wanneer R e en Re groter zijn dan p M e 00 is het stromingsbeeld nog gelijk en onafhankelijk van 'e waarde Zijn Pen/of R kleiner dan kan er in model een ander stromingspatroon eN optreden dan in prototype. In model is de viskositeitsinvioed dan groter! b. vertrokken modellen met vaste bodem n h Ä n 1 Wanneerè lergteschaa11ijnOflvertrokken model erg groot wordt, wordt de snelheid erg klein en dus de Re_ waardeook. v.b. Voor het model van het deltagebied werd i.v.m. beperkte ruimte n 1 = 2400 gebruikt; v = 1 mr's en h= 5 m De snelheidsschaal is n v= 21400 w 149 Dus v = 10,02 m/s; h m =5= 0,0021 m m 2400 = v. h = 0,02. 0,0021 = 142 Re = 1.5= 5 .1 06 e v 6 In model ontstaat dus laminaire stroming; in prototype turbulente stroming. Daarom hoogte in model groter maken dus n . < n b Dan wordt n ook kleiner dus vm groter Neem nh= 614 - v= 8(Froude n= = 5 v =1 = 0,125 m/s h fl1 fl1 = o,o'78 m 6+ = 0,125. 0,078 = 9750( ) 800) R = 5.106( ) 800) p mo6 - 150 - - 150 De modeisnelheid wordt dus groter naarmateh kleiner wordt. Bij de vertrokken modellen met vaste bodem moeten we wel letten op schaaleffekten. De energieverliezen zijn bij kaden namelijk niet meer in model en prototype gelijk. De kruinhoogte van de kade wordt b.v. veel korter gemaakt in model. Het kan dus voorkomen dat een kade in prototype wel en in model niet als lange overlaat werkt. -..1h Ook achter de kade zal de stroming anders zijn. In model zou de straal veel steiler moeten lopen dan in werkelijkheid gebeurt om het prototype goed weer te geven. De ruwheid speelt ook een grote rol bij het juist weergeven van het prototype in model. Bij de onvertrokken modellen geldt volgens Chézy = C1 n=n.n.n=n .n.n=n.n.n=n.n h n TiL Volgens Froude n = n vh L n= Ah Dus: n• n n2 ch =h•_•fl= n ruwheidsvoorwaarde. c TiL Bij cnvertrokken modellen geldt n = L = L = =-nL We zullen in model extra ruwheid moeten aanbrengen omdat het cement in model veel gladder is dan de natuurlijke bodem in proto-type. Hiervoor wordt staafjes, blokjes als extra weerstand gebruikt. C/D modellen met beweeglijke bodem Bij deze modellen wordt vaak afhankelijk van het beschikbare transportmateriaal eerst een snelheidsschaa. alewordtzo gekozen dat het transport niet groter is dan de opvangkapaciteit(zandvang) en niet te klein ook omdat anders de bodemverandering te lang duurt(langdurige dus dure modellen) Nu moet geprobeerd worden om met deze naan de schaalregels van Froude te voldoen. 151 - - 151 De lengteschaal wordt weer voornamelijk door de beschikbare ruimte en de kosten bepaald(ook nauwkeurigheid!) moet ook niet te groot worden, omdat de bodem dan te steil wordt. Maar n Om het transport niet groter te laten worden dan de schaalregels h aangeven(t.g.v. zwaartekracht komponent langs de bodem) moet de helling van de b.d.m zeker niet steiler worden dan het natuurlijke talud. Wanneer n 1 door de ruimte vast ligt kunnen we alleen door n groter te maken h de helling verkleinen. Dan wordt n dus groter dan uit Froude volgt dus h '1 v< "h Om een te steil bodemprofiel te voorkomen, maken we hier dus bewust een fout door de schaalregels van Froude niet te volgen.Wat is het gevolg? bovcnw.ç 4h L volgens Chzy: 11vn enecJ,n w.s. c rhI volgens ruwheids- :n 2 = n n 2 = n .n cL vL T voorwaardedus wanneer n2 < n geldt: n 2 = n .n 1= n • n vhvL L Ah_[flAh<flhj D.w.z. bij juiste benedenwaterstand(nh) is de bovenwaterstand te hoog(n 4 te klein) Het verhang is te steil omdat de snelheid bij de gekozen n h te groot is in model. Ondanks het feit dat de bovenwaterstand te ~ is zal de waterdiepte daar toch korrekt zijn omdat de bodem zich aan het steilere verhang aanpast. Alleen kan de w.s. breedte bovenstrooms te groot worden bij kribben of taluds en daardoor de waterdiepte te klein! De oplossing is om het model te kantelen. De hoek ( tussen optredende verhang en verhang volgens Froude moet eerst geschat worden. De N.A.P.-lijn wordt nu bij het model over hoek Q( gedraaid, zodat de bovenstroomse kribben(en evt. taluds) hoger komen te liggen. De te grote modelsnleheid kan volledig gekorrigeerd worden door deze kanteling.optroelenáe vrer, ;sFroue !? prole R.A.P. bri,ensroom benecnroom, Om de hoek 0< te kunnen bepalen moet de modelruwheid geschat worden.Hiermee kan een fout gemaakt worden. De lengte vai'i een riviermodel moet daarom niet te - zi n - 152 - - 152 1 = 1 - r. 1 KMp 'K= kantelingshelling 1 optredend verhang in model M r = - = samenutnl1i'I Chézy: n 2 =c 2nh.I 2 dus 1 (n ch - j 1= verhang in prototype Bij bekende 1 , n , n kan 1 berekend worden h , nvK chatten __ Naast de nu genoemde voorwaarden n v = n h 1In2 =n 1is er nog een belangrijke modelwet, die bepaald wordt door twee karakteristieke grootheden Ven 0 nh 1 die resp. het bransport en de stroming kenmerken. -P zandwater 1 wa ter ÇsY=Td= gem. korreldiameter ribbelfaktor = (_C1 )\3/2 dg*f i8 log 12h) d 90 T= transport Is n0 = 1 dan geldt automatisch n = 1. Wanneer we dus het transport op goede schaal willen hebben stellen we n 0 = 1 dus:n.nd;.:h.nI ofn 3/2 - nnn = 1 wanneer we in model geen Td zand maar bakeliet nemen. uitzien we dat de transportschaal sterk bepaald wordt door cl en 4 De ideale snelheidsschaal wordt door LJ bepaald terwijl n .n .Bij een riviermodel zullen nooit ideale schalen bereikt worden, tijd = n1 h n T - 153 De minst slechte oplossing moet m.b.v. ervaring gekozen worden! - 153 10. RIVIEREN 10.1.Algemeen. Voordat begonnen kan worden met het beschrijven van hydraulische en morfologische aspekten van de rivier, is het nuttig eerst enkele begrippen duidelijk te maken. Eerst de plaatsbepaling zoals die op de Rijn gebruikelijk is. Deze geschiedt door een kilometrering langs de as van de rivier vanaf Konstantz (krn. 000.000) b.v. peilscha1. Lobith is km 862.210. Iedere kin is onderverdeld in 8(hoofd)raaien 0, A,B t/m G(op de IJssel 10 raaien per km!.).Ten qe-volge van bochtafsnijdingen komt het voor dat stukken in de kilomtrering ontbreken. De afstand Konstanz-Lobith langs de rivier-as zal dus minder zijn dan 862.210 kin. De vereiste vaardiepte wordt momenteel gesteld op 2,5 in - O.L.R. bij 150 in vaargeul. De uitdrukking O.L.R (overeengekomen lage rivierstand) is een internationaal afgesproken niveauvlak dat hellend verloopt langs de rivier en verkregen wordt door gebruik te maken van betrekkingslijnen behorende bij een afvoer te Lobith van 98+ m3/s De 0 L R. wordt eens in de 10 jaar vastgesteld door extrapolatie van de waterstanden in de afgelopen 10 jaar behorende bij Boven-Rijn-afvoer 984 m3/s. Voor de Bovenrivieren werd de 0.L.R. bepaling verstoord door het stuwen, Besloten is daarom dat de0.L.R. het niveauvlak is dat behoort bij BovenvRijn afvoer bij Lobith 98 2+ m3/s en Neder-Rijn afvoer bij Driel 50 m3/s. Onder normaalbreedte wordt verstaan de spiegelbreedte tussen de kribben op het niveau van M.R. 1871 - '80 voor Boven-Rijn en Waal, van M.R. 1871 80 voor Pann.Kanaai, Neder-Rijn en Lek (alleen M.R. 1921-'30 voor Neder-Rijn van IJssel Kop tot kin 891.500) en G.L.W. 1908 + 0,5 m voor de IJssel. (alleen Q= 250 m31s bij afvoerkromme 1953 - '56 voor km 903-905) Hierbij is M.R. (middelbare rivierstand)= gemiddelch van de 8-uur waarnemingen over de 6 zomermaanden mei t/m oktober(Huidige M.R. bij gemiddelde zomerafvoer te Lobith van 2000 m3/8) en Gl.W (GleichWasserstand) = 1,5 m + nulstand peilschaal te Keulen. Uit het bovenstaande volgen globaal de volgende normaalbreedten: Boven-Rijn32+0 m Waal260 in; van St.Andries(km 925) tot Gorinchem(km 952) oplopend van 260 m tot 350 in Pann.Kanaal 12+o m Neder-Rijn/Lek variörend van 100 m bij IJsselkop(km 878.2+60) tot 250 m bij Krimpen( km 989) IJssel varirend van 75 m bij IJsselkop tot 185 m bij (kin 1001 Extreem hoogwater is de ontwerphoogte die bepaald is bij een overschrijdingsfrekwentie van lx in 3000 jaar. (Delt*hoogte 1 x in 10.000 jaar),In het overgangsgebied tussen de rivier en het deltagebied worden de ongunstigste kombiraties genomen tussen rivierafvoer en extreem getij. De E.H.W.-standen worden bepaald door extrapolatie - 1 - 154 - EMW - 154 10.2 Afvoer. De waterafvoer is vrijwel nooit konstant. Door regenbulen in de verschillende gebieden kan de afvoer plotseling toenemen. Vooral de Maasafvoer wordt sterk bepaald door de hoeveelheid regen(regen-rivier). De afvoer kan sterk variren (10--3000 m3/s; gemiddeld 250 m31s). De Rijn, die gevoed wordt door smeltwater en regenwater, heeft een regelmatiger afvoerverloop (630 - 13.000 m3/s; gemiddeld 2140 m3/s). Het meer van Konstanz heeft een nivellerende invloed op de in het voorjaar optredende hoeveelheid smeltwater. Toch zal er nog een topafvoer optreden, die zich als een golf op de Rijn voortpiant. Ook de zijrivieren zorgen voor extra afvoer. 1,000 4000 —...do1eri node fop De voorzijde van de top is vrij steil, de achterzijde is flauw, omdat de diverse brongebieden op verschillende afstanden van de rivier gelegen zijn. Het grondwater zal ook geleidelijk vrijkomen. Bij de E.H.W.-afvoer (18000 m3/s) is de tijdsduur van de bijbehorende golf bepaald. Kribvakken en uiterwaarden kunnen een deel van de top bergen; doordat de breedte groter is dan de "stroomvoerende breedte (normaalbreedte)" dit is het bergend vermogen. Aangezien de stroomsnelheid dan even groot blijft, maar de top in snelheid afneemt, stroomt het water a.h.w. onder de top door. De verhouding tussen top-. en stroomsnelheid bepaalt het inzakken van de top. Hierdoor zal het extreem hoog water lager worden. We noemen dit de topvervlakking. Deze topvervlakking is te verwaarlozen voor Boven-Pijn, Waal, Pannerdensch Kanaal, NederPijn en Lek, Alleen voor de IJssel is de verlaging wei van belang. Bij bepaling van E . H..W - standen langs de IJssel is volledig rekening gehouden met de topvervlakking. Wèl is de bergende breedte 10% gereduceerd i.v.m. tegenwoordige en toekomstige werken in het winterbed (5%) en rekenfouten (5%). - 155 - Kenmerkende afvoeren zijn: maatgevende afvoer laagst bekende afvoer 19 4 7 gem.afvoer Jbedvormendelhoogst bekende E.H.W.-afvoer afvoer afvoer 1926 (evenwichts afvoer 1951- 160 630 m3/s 2140 m3/s ca.2000 m3, 13500 m31s 18000 m3/ 8 18000 m3/s Waal4 90 1490 1600 8250 11250 1 i400 Pann.Kan. 130 650 700 5000 6750 7100 Neder-90 Pijn en Leli 390 400 2700 3975 4200 2775 3050 Lf\ u Boven-Rijn IJssel 1 50 WIN 250 123 00 De afvoerkromme (Q-h kromme), die direkt volgt uit metingen noemen we de onvereffende afvoerkromme.. Bij de splitsingspunten zullen de gemeten afvoeren van de takken meestal niet in evenwicht zijn; we zullen de afvoeren moeten korrigeren. Uitgangspunt hierbij is, dat de procentuele fout per tak gelijk is. Met deze aanname kan de sluitfout, vereffend worden evenredig met de grootte van de afvoer. De kromme, die hier per tak uit volgt, noemen we de vereffende afvoerkromine. De bedvormcndevcer is een gewcgenuI afvoer, die afhankelijk is van het mate.riaaltransport en het regiem. De bepaling geschiedt door het afvoerverloop in een periode in klassen te verdelen en de gemiddelde afvoer (Q) per klasse te vermenigvuldigen met het }erin optredende percentage (p.) van het totale transport. ( p. Q.) De bedvormende afvoer isp. Q. £ 1 1 1 100 - 156 De evenwichtsafvoeren treden op wanneer men verondersteld dat de bodem rondom de splitsingspunten in evenIcht is; de maatgevende afvoeren treden op onder invloed van aangenomen bodemveranderingen rond de Pannerdense Kop en de IJsselkop. Betrekkingslijnen zijn lijnen die het verband bij permanente afvoer aangeven tussen verschillende peilschalen. Bi de betrekkingslijnen voor de Waal bij voorbeeld staat de waterstand Pann.Kop op de vertikale as en de overige peilschaalstanden (Hulhuizen, Nijmegen, Dodewaard p . 1 De bepaling geschiedt door alle waterstanden ./ / •/ van peilschaal tot peilschaal f uit te zetten. Dus eerst// •(/ het verband Pann.Kop-Hulhuizen en vervolgens HulhuizenNijmegen, daarna NijmegenDodewaard enz. Het voor- .Ltonden looptijden verwaarloosd kunnen worden en dat de spreiding erg klein is. Bij het samenstellen van de uiteindelijke grafiek uit de verschillende enkelvoudige peilschaalrelaties ontstaat slechts een vrij kleine afleesonnauwkeurigheid. 10.3. Morfologie. Het erosieproces in de rivieren heeft tot gevolg dat grote stenen (in de bovenloop) verwerkt worden tot zand( in de benedenloop). Een benaderingsformule voor de diameterafname is Dx= D0.0 ( D0 = begin diameter; Dx = diameter na x km; A= konstante lâ 5.10 Het zand zal zich bij kleine snelheden verplaatsen over een vlak bed; bij grotere snelheden treden ribbels op of koînbinaties van kleinere ribbels op grotere ribbels. Bankvorming kan ontstaan wanneer de stroomgeleiding niet voldoet ofanneer de afvoerkapaciteit te ZIEFJ kLein is bij de aanwezige stroomsnelheid. De stroomanelheid, waarbij uitsehuring plaats vindt en die, waarbij afzetting optreedt zijn niet gelijk. Het diagram van Hjulström geeft hiervan een duidelijk beeld - 157 Er wordt onderscheid gemaakt tussen bodemtransport en zwevend of spoeltransport (slib), in het Engels resp. bed-bad en suspended bad of wash-load. Het bodemtransport (grote val snelheid) is gekoncentreerd in geulen. Bij het springend transport werken vaisne1heid en turbulentie tegen elkaar in. Wateronttrekkingen verminderen de turbulentie (kleinere snelheid) wat afzetting tot gevolg heeft. Het zwevend transport (kleine vaisnelheid) is t.g.v. turbulentie min of meer konstant in de vertikaal. Aleen bij zeer lage afvoer speelt de vaisnelheid een rol. Zowel meting als berekening van het bodemtransport zijn zeer onnauwkeurig (faktor 2 is al redelijk). Het bodemtransport wordt meestel berekend met de formule van Meijer-Peter en Miifler : 3/2 3/2 3 1 1 - 0,047 )m /m /sec S= 32 dÇ/€'h AA Het bodemtransport wordt met de B.T,M.A. (Bodemtransportmeter Arnhem) totV5 - 10 cm dat geschat wordt op 15% van het gemeten transport (0-5 cm) Het overige bodemtransport wordt gemeten met de Delftse Fles op slee met verstelbare standen 1+-2+-34 cm boven de bodem. Tenslotte wordt het zwevend transport gemeten met de Delftse Fles(zonder slee) op halve waterdiepte. Hoewel veel speurwerk verricht wordt naar verbetering van bodemtransportmeters (akoestische, foto-elektrisch) wordt de B.T.M.A. nog het meest gebruikt. Voor metingen van het zwevend transport zijn (vermoedelijk) betrouwbare instrumenten ontwikkeld(met kontinue registratie) met een foto-elektrisch principe (buis met lichtbron en fotocellen) In het algemeen vormt de ijking bij nieuwe transportmeter het grootste probleem. Om een idee te krijgen van de verhoudingen tussen de soorten transport volgen enige cijfers over het transport per jaar op de Waal: gemiddeld(1901-1950) lage afvoer(1949) hoge afvoer(1926) zandtransport 310.10310.1o3420.103 m3/jaar slibtransport 2430.10 1320.103760 . 10 2 t Globaal gezien lijkt het slibtransport ca 8x groter te zijn d n zandtransport. Het is dus wel zaak te voorkomen dat slib tot ig kan komen. Dit geldt te meer, omdat, zoals het diagram van Hjulstrm laat zien, het afgezette slib pas goed bij grote snelheden weer opgenomen wordt. Ribbels zullen een groter zwevend transport geven i.v.m. het loslaten van de achter de ribbels liggende meren, die veel zand bevatten. Het grootste zwevend transport treedt op vlak vôôr een topafvoer. Bij het begin van de regentijd wordt namelijk veel materiaal uit het stroomgebied in de bovenloop meegenomen. De C-waarde kan dangroter worden doordat de turbulentie t.g.v. de grote hoeveelheid materiaal gedempt wordt(X kleiner!) V 5cm hoogte gemeten. Hiebij wordt opgeteld het transport van - 158 - - 158 - Daarentegen veroorzaakt duinvorming, die dan sterk geaktiveerd wordt en langer kan duren, weer voor een verkleining van de C-waarde. Behalve bodemverandering kan ook variatie van het rivierbed in zijwaartse richting plaats vinden, Wanneer in een rechte rivier door kleine onregelmatigheden gebogen stroomlijnen optreden kan aan één zijde een uitschuring beginnen wanneer geen oeverbescherming aanwezig is en aan de andere zijde een aanzanding. Dit proces gaat verder, zodat een bocht gevormd wordt. Benedenstrooms van deze bocht zal als reaktie weer een tegenbocht ontstaan. We noemen dit een rneander-proces, genoemd naar de Meander, een slingerende slingerende rivier in Klein-Azi 0 D ~ 'Verkro "I„( Ten gevolge van de vertragingsverliezen zullen de sterkste uitschuing (buitenbocht) en aanzanding(binnenbocht) iets benedenstrooms(Volgens Lely op 1- x normaalbreedte) van de sterkste kromming ontstaan. De uitschuring en de aanzanding kunnen zich voortzetten tot de stroomen draden weer recht zijn( Soms kunnen er door de variatie iV afvoer twee geulen ontstaan in een bocht ni. één bij kleine afvoer (a) en één bij grote afvoer (b) ) ) - 159 - - 159 - Het meander-proces kan zo'n sterke uitbochting veroorzaken dat de rivier bij grote afvoer zelf de kortste weg ne*mt en de bocht afsnijdt; alleen bij hoge afvoer zal nog een deel van het water via de bocht afgevoerd worden. Door de stroomverlamming bij normale afvoer zal bij A en B aanzanding optreden. Het meander-proces kan dan weer opnieuw beginnen. Soms maakt men voor grote afvoer een kortsluiting in het winterbed, zodat het water behalve via het zomerbed ook nog via deze kortsluiting afgevoerd kan worden. We noemen dit een groene rivier, omdat het land tussen de aan begin en eind gelegen kaden of overlaten lanMrasland benut kan worden voordat het overstroomd wordt (b.v. groene rivier bij Arnhem en bij het Pann.Kanaal). Tussen twee tegengestelde bochten kan een recht stuk(overgang) liggen om te voorkomen dat de borenstroomse bocht de benedenstroomse beïnvloed, wat ondiepten kan veroorzaken, tenzij de bochten lang genoeg zijn. De meeste ondiepten op de rivier komen voor in overgangen. Dit komt, doordat het zandtransport, dat in de overgang oversteekt, te groot is voor de daar wat kleinere snelheid(afvoer is ni. gespreid over gehele normaal breedte; geen geulen). Als vuistregel is in nota 47.1 voor de Neder-Pijn vermeld, dat de overgangslengte 3x normaalbreedte en de kromtestraal lOx normaalbreedte moet zijn. Van Bendegom geeft in zijn kollege als overgangngte ca. 1 x normaalbreedte. Bij te grote straal en overgangslengte kan de geul gaan slingeren, bij te kleine waarden ontstaan ondiepten. De genoemde waarden voor kromtestraal en overgangslengte zijn uiteraard globaal genomen. De juiste straal zal afhangen van stroomgeleiding ,regiem, hodemsamenstelling, zandtransport en scheepvaart. De overgangslengte hangt sterk af van de bochtstralen en de lengte van de bocht (tophoek!). Bij bochten treedt naast langsstroming (as rivier) ook dwarsstroming op. De waterspiegel bij 2 en 4zal t.g.v. de centrifugale kracht een dwarsverhang vertonen(waterspiegel in buitenbocht hoger dan in binnenbocht). We moeten wel het verloop van de snelheidshoogte en van de energiehoogte in het dwarsprofiel betrekken bij de bepaling van het dwarsverhang. In de binnenbocht zal door de grotere weerstand (ondiep door aanzanding) wat energieverlies optreden. Het energieverlies v2 ( A Ii ) hangt ook sterk af van de snelheid (H 2g Zoals hierna zal worden aangegeven zal de maximale snelheid voor de sterkste kromming bij de binnenbocht liggen en na deze kromming bij de buitenbocht. In het eerste geval zal het dwarsverhang verstkt worden door de snelheidshoogte in het tweede geaJ verzwakt. , 0( L ienoch+ — TY ). 7~~ dwarsverhon bg VX mai in bui+enocht. - 160 - --160De dwarshelling (o(. v) is afhankelijk van de gemiddelde g .R zwaartekrachtskomponent t.g.v. de helling stroomsnelheid. De is in evenwicht met de centrifugale kracht 2 ), die afhankelijk V is van de plaatselijke snelheid. Omdat de stroomsnelheid bij het oppervlak groer en de snelheid bij de bodem kleiner is dan de gem:iddelde snelheid zal de centrifugale kracht resp. groter en kleiner zijn dan de zwaartekrachtskomponent. h 1. +v I VX langsstroming dwarsstroming Er ontstaat een stroming van de bovenste laag naar buiten en van de onderste laag naar binnen. Langsstroming en dwarsstroming vormen tezamen een spiraaistroming De bodemstroming sleept materiaal naar de binnenbocht de grovere korrels blijven echter achter in de buitenbocht -bodemstroming oppervlakte stroming In de praktijk is gekonstateerd dat dit lang niet altijd optreedt De oorzaak is niet bekend. Uit Rusische onderzoekingen (Rozovskii) in model en rivier is het volgende gekonstateerd: buien6ocM 72 Çjr binnen boc.h* - 161 - 161 De langssnelheid is bij a gelijkmatig over het dwarsprofiel verdeeld. Vlak voor de sterkste kromming (b) is v bij de binnenbocht maximaal. Bij d is de verdeling weer ongeeer gelijkmatig. Aan het eind van de bocht(e) is de snelheid in & buitenbocht maximaal. Hierna zal de snelheidsverdeling geleidel: ____ xieiie iuprui iieri kv ) ....•. ... .. grens tussen afzettig en uitschuring - stroomrichting De dwarsstroming is het sterkst tussen c en e. De uitschuring van de buitenbocht en de aanzanding in de binnenbocht van b tot f. De maximale bodemhelling treedt op in dwarsprofiel t. Het bovenstaande onderzoek is voornamelijk gebaseerd op modelonderzoek. Hoewel hierbij ook riviermetingen gebruikt zijn, lijkt het toch nodig de resultaten nog in de praktijk te toetsen. Bovendien zal onderzocht moeten worden wat het effekt is van twee bochten achter elkaar. lOif. Pegulering. 1-let rivierbed kan belnvioed worden door korte en langdurige veranderingen. Afvoertoppen kunnen de bodem tijdelijk wijzigen. Een voorbeeld van een langdurige wijziging is de bodemdaling op de Bovenrivieren t.g.v. mijnverzakkingen en uitgebreide baggerwerken in Duitsland en Nederland. Op de Waal lijkt hierdoor een kanteling plaats te vinden. De bodem van het traject Hulhuizen-Nijmegen is de laatste 20 jaar ca. 40 cm gezakt en die van het traject St.-AndriesZaltbommel ca. 10 cm gestegen. Deze verschijnselen kunnen alleen worden tegengegaan door beperking van het baggeren. Wanneer sprake is van minder ingrijpende processen kan men het rivierbed geren d.w.z. het zomer- en winterbed stabiel maken. Dit kan gebeuren door plaatselijk webaeren van banken. Hierbij moet men wel oppassen. Wil men bijvoorbeeld een binnenbocht verruimen door baggeren dan kan door uitschuring benedenstrooms een waterstandsdaling optreden die een verslechtering van de situatie geeft. Het gebaggerde materiaal moet daarom op een geschikte plaats benedenstrooms (b.v. een diepe geul) worden teruggestort. Een tweede nadeel van baggeren is de hinder voor de scheepvaart. Net de sleepzuigers is ook dit nadeel grotendeels te ondervangen. Ondiepten kunnen bijvoorbeeld voorkomen bij overgangen, in binnenbochten tussen in- en uitlaat voor koelwatercentrales, bij ontzandingen, voorhaves enz. - 16? - - 162 Andere methoden van regulering zijn bochtverbetering, bochtafsnijclng vaargeulverbreding of -versmalling en aanpassing van het winterbed. Wanneer het bed toch nog niet stabiel is kunnen de oevers beschermd worden. Wanneer men de rivier door kribben en/of strekdammen(duur!) dwingt een bepaald bed te volgen spreken we van normalisatie. De kribben zijn goedkoper dan strekdammen, maar ze hebben het nadeel, dat ze meren vormen, die invloed hebben op het stromingspatroon. In het kxibvak is een neer aanwezig, die aangedreven wordt door de hoofdstroom. Achter de kribkop treedt een wervelstraat op die uitschuring geeft. Deze uitschuring kan zich uitstrekken tot halverwege het kribvak op ca 30 m binnen de normaallijn. Door de kromme stroomlijnen van de neer zal het centrum het diepst liggen (dwarsverhang in neer). Deze neer steekt iets uit het kribvak. De bovenste waterschijf kan door centrifugale werking door de wervelstraat in de hoofdstroom komen; de onderste laag van de hoofdstroom zal naar de neer stromen waardoor bodemmateriaal naar het kribvak wordt gebracht. Bij een lang kribvak kan de lange ellipsvormige neer uiténvallen in meerdere neren. Om een goede geleiding van de neren te krijgen (kogellager) stelt men de afstand tussen de kribben gelijk aan de normaalbreedte. Ook bij eensplitsingspunt kan een neer optreden. Omdat de aanstromingsrichting bij S niet konstant is, zal de splitsingsdam niet altijd in de stroornrichting liggen (b.v. splising Keteldiep Kattendiep). Er kan dan door de vertraging een neer ontstaan die aanzanding veroor, zaakt en de vaarbreedte verkleint0 Zijn deze problemen te groot dan moet worden overgegaan tot een afgeronde splitsing. Hierbij treedt geen vertraging maar een versnelling op. - 163 - 163 Het bodemmateriaal zal bij gebogen stroomlijnen naar de binnenbocht gericht worden. Bij een splitsing(Pannerdense Kop) zal dus relatief meer en grover zand naar de zijtak (Pannerdensch Kanaal) transporteren dan naar de recht doorgaande tak (Waal). We noemen dit het Bulle-e ffekt. Bij een bochtafsnijding zal de rivier worden ingekort. niets. Wanneer we de ruwheid 2Beneden C verander. ______ CACCA BC steile e de evenwichtsdiepte he= c2 b2 1 berekenenf Willen we de bodemontwikkeling bepalen na de bochtafsnijding dan moet eerst worden opgemerkt, dat er in een evenwichtssituatie een bepaald zandtransport S hoort bij een bepaalde afvoer Q. Vereenvo,digen we de transportformule van Meyer-Peter en Muller S = 32 d(u h 1 - o,o47)3/2 m3 / m 1 /sec door verwaarlozing Ad A en d konstant zijn dan vinden van 0,047 en de benadering, dat,..6 we dat de verhouding S evenredig is met IQ 3/23/2 = I.ls 1 konstant (evenwichtssituatie) dan zal het zandh 312 I itransport S ook ongeveer konstant zijn. Is 1 groter of kleiner dan zal ook S groter of kleiner worden bij konstant Q. '. 62 zcr,d4ranp t 7-71 - i6- - - Van Bendegom trekt hieruit in zijn kollegediktaat dan ook wel de volgende konklusies voor de ejndsjtuatie van een alluviale rivier: - een rivier is alleen in evenwicht als 1 in het lengteprofiel konstant is (bij konstante korreldiameter x) - wordt een rivier versmald dan blijft 1 toch konstant - splitst een rivier zich dan blijft 1 op de takken onveranderd - wordt zandarm water afgetapt dan wordt 1 benedenstrooms sterker - wordt kontinu zand gebaggerd dan wordt 1 beneden dat punt flauwer N.B. Met nadruk moet er op gewezen worden dat bij bovenstaande konklusies uitgegaan is van de volgende aannames: d en Q zijn konstant Dit is op de rivier zeker niet het geval. In onze situatie zal het verhang 1 over AC eerst groter worden, dus h kleiner. Bij A ontstaat een afzuiging (negatieve stuwkromme), e dus een grotere v met als gevolg een grotere transportkapaciteit. Bij C ontstaat een opstuwing (positieve stuwkromme); door de stroomverlamming zal de transportkapaciteit verminderen. De bodem is pas in evenwicht, wanneer langs het gehele lengteprofiel een evenwichtstransport optreedt. Dit is het geval wanneer 'bodem overal globaal gelijk is. Eerst zal dus de bodem,4 Z uitschuren, tegelijk zal er aanzanding optreden benedenstrooms van C omdat het aanbod van transportmateriaal groter is dan het evenwichtstransport. Het uitschuringsproces plant zich bovenstrooms voort. De bochtafsnijdingen bij Doesburg en Rheden toonden overigens wel aan dat er demping van de uitschuring optreedt. De bodemdaling zal zich dus niet onbeora perkt voortzetten. Wanneer de uitschuring stroomopwaarts geleidelijk minder wordt, dit slechts gedeeltelijk veroorzaakt, door het feit dat de korrels stroomopwaarts grover zijn en dus meer weerstand tegen uitschuring geven. Een andere waarschijnlijk belangrijker oorzaak kan gelegen zijn in hetafpleisteringseffekt Bij grotere snelheden (t.g.v. steiler verhang bij een bochtafsnijding) worden de fijnere korrels meegesleept en blijven de grovere korrels liggen. Het gevolg is een vergroving van de bodem, wat een extra weerstand tegen uitschuring geeft. Het alluviale bed past zich aan bij de grotere snelheden d.w.z. duinen en ribbels worden groter waardoor de vertragingsverliezen toenemen. De uitschuring, die bij een evenwichtaverhang al op natuurlijke wijze stroomopwaarts minder wordt (grover zijn van korrels stroomopwaarts), zal dus nog sterker afnemen door de afpleistering. Soms komen er in het bed harde lagen voor (klei- of grindbanken) .Wanneer ze klein zijn, zullen ze natschuring van het rondom liggende bed ondiepten vormen, zijn de afmetingen groot dan wordt het uitschuringsproces volledig gestagneerd. We moeten wel rekening blijven houien met een bodemdaling bovenstrooms van een bochtafsnijding. Bij de Ooy-bochtafsnijding zal dit invloed hebben op de afvoerverdeling bij de Pnnnerciense Kop. Door de waterspiegeldang bij de Pannerdense Kop zal Q Waaj= groter worden Bon fl IParin.Kop Er gaan evenwel enige jaren mee heen voor de bodemdaling de Pann.Kop zal bereiken, zodat nog tijdig mantregelen genomen kunnen worden, wanneer uit het uitschuringsprocen blijkt dat dit nodig is. Misschien is deze erosie te stoppen door het aanbrengen van een vaste laag (met voldoende lengte) over de gehele rivierbreedte. - 165 Men moet dan rekening houden met de weliswaar kleiner wordende maar nog steeds optredende bodemverlaging op de rivieren t.g.v. mijnverzakkingen en baggeren (baggeren is de laatste tijd aan beperkingen gebonden). Uiteraard moet voorkomen worden dat de bestorting door de bodemverlaging een drempel gaat vormen. Ook moet men letten op het feit, dat de bodem bij bestorting gladder wordt. De grove laag geeft wel wrijvingsverliezen, maar deze zijn kleiner dan de vertragingsverliezen, die optreden bij duinen in een alluviaal bed. Wanneer oprivier stabiele ondiepten aanwezig zijn kunnen deze worden opgeruimd door middel van een ## ,_,, ,,_•, , ,-, -.-- #•# ________________________ versmalling. _____________________ ---Bovenstrooms van de versmal- ling stelt zich een positieve bn stuwkromme in. Benedenstrooms een negatieve kromme. Bovenstrooms en benedenstrooms, van de versmalling treedt aanzanding Opv Uitschuring komt voor aan het bovenstroomse en benedenstroomse deel van hen de versmalling terwijl bij een lange versmallan ling tussen deze plaatsen '::: in geen bodemtransportm,n verandering plaats vindt. vøn Bij een korte versmalling zal 1 en niet evenwijdig Se zijn aan het bodemverS--. ,- - f hang zodat ook ds Ä 0. ds In 1~ lange versmalling treden nieuwe waarden op 0 voor verhang en waterdiepte nl. 1 en h e nen OUflZ4flIA Aanzanding en uitschuring hangen af van deverandering van transport in x-richting(=st roomrichting) d.w.z. dsAls ds nega- ui.c.hrs1 tief (S ° leiner) is treedt er aanzanding op, is ds positief dan uitschuring. De bodemveranderingen bernvloeden de verhanglijn weer, het omgekeerde vindt daarna weer plaats enz. 1 hn schematische weergave van uteindelijke bodemsituatie. int- - 166 - Uiteindelijk zal het rivierbed bij permanente afvoer min of meer in evenwicht zijn. Dan geldt Q = 0 enS= 0 d.w.z. ee np a r 1 gh e i d in debiet en zandtrans port. Het verhang van bodem en waterspiegel moeten dan weer gelijk zijn aan het oorspronkelijke verhang 'e 1 b. Alleen in de versmalling worden bodem- en waterspiegelverhang flauwer 1). b n ' Hoe de aansluiting van 1en 1 precies moet verlopen is vooral bij korte versmallingen net duielijk Aangezien normaal sprake is van niet-permanente afvoer 0)treedt er plaatselijk toch aanzanding en (pQen ô ttuitschuring op. Hierbij moet voorkomen worden dat er "drempels" optreden. Bij een laagwater-periode zal in de versmalling aanzanding ontstaan, terwijl boven- en benedenstrooms uitschuring optreedt. Bij hoogwater zal het omgekeerde beeld optreden. De evenwichtsstand wordt bepaald door de bedvormende afvoer(afhankelijk zandtransport en regiem). Bij versmallingen over een kleine lengte zal de waterspiegeldaling gering zijn. Bij langere versmallingen kan de daling aanenlijk zijn. Dit is van belang bij een eventuele versmalling bij de bochtafsnijding in de Ooy-polder. Bodem- en waterstandsdaling van de bovenWaal zal de afvoerverdeling bij de Pannerdense Kop belnvloeden; de Waal zal dan meer water trekken, wat de zandtransportverdeling bij het splitsingspunt weer zal veranderen. 10.5. Kanalisatie Wanneer de waterdiepte te klein is voor de scheepvaart kan worden overgegaan tot kanalisatie. Dit is het kunstmatig verhogen van de waterspiegel door aanbrengen van stuwen. Als nadelen zijn te noemen de hoge kosten, de slechte afwatering en het oponthoud voor de scheepvaart, die de stuwen via de sluizen moet passeren. Naast deze nadelen zijn er vele voordelen zoals de vaardiepteverbetering, kleinere stroomsnelheid bij opvaart, de mogelijkheid van afvoerregeling, betere wateraftapping, minder bodemerosie en verbetering van de waterkwaliteit. Om de stuwachade in de uiterwaarden te beperken houdt men de gestuwde rivier binnen het zomerbed. Lange stuwpanden(dus minder stuwen) geven minder oponthoud, maLr verhogen de kosten(grotere vervallen dus dure stuwen). Vaak wordt de stuw in een bochtafsnijding geprojekteerd. Het stuwpeil (=peil bovenstrooms van de stuw) kan men laten afhangen van de afvoer of van de vaardiepte. - 1E? - - 167 - Het stuwpeil bij de stuw Driel bepaalt bijvoorbeeld de Ijsselafvoer. Wil men, zoals momenteel het geval is, de IJsselafvoer handhaven op 250 m3/sec. dan regelt men dit met de openingen in de stuw. In het(korte) verleden regelde men bij Driel op vaardiepte. veroiXarciieD+ Suwpei 1 Meestal houdt men bij vergroting van de afvoer het stuwpeil zo lang mogelijk konstant (tot er waterbezwaar optreedt) om de lage stroomsnelheid t.b.v. scheepvaart te handhaven en om niet teveel waterstandsschommelingen te veroorz&(en. Men kent bij het stuwen op de Neder-IRijn/Lek drie fasen: volledig stuwen (Neder-Pijn-afvoer 50 m3/s) De twee vizierschuiven (dôorlaatbreedte +8 m) zijn gesloten, de cilinderschuif (Q = 90 m31s) geheel of gedeeltelijk geopend en de spoel-. ariolen open of dicht. gedeeltelilk stuwen (Neder-Pijn afvoer 50-325 m31s bij 0= JJssel 250 m318) Een of beide vizierschuiven zijn gedeeltelijiç geopend De cilinderschuif wordt als fijnregeling gebruikt. open rivier (Neder-Rijn afvoer > 325 m3//s bij . 250 m31s Qijssei De vizierschuiven zijn volledig geopend. De minimum afvoer op de Neder-Rijn is in de afgelopen stuwperiode lager geweest dan 50 m31s nl. ca 30 m3/s. Dit minimum wordt bepaald door de waterkwaliteit en de behoefte aan water in West-Nederland. De vaardieptenop de IJssel zijn bij lage afvoer duidelijk verbeterd: IJsselkop-Doesburg ca. 8 dm en Doesburg-Deventer ca. 6 dm; de vaardiepte in het stuwpand Driel-Amerongen is daarentegen 2 â 3 dm ongunstiger geworden. De bodem van de Neder-Pijn bij de IJssel-Kop is ca. 4 dm omhoog gegaan. Bij volledig stuwen worden de waterstanden bovenstrooms sterk verhoogd ni. bij Lobith, Pann.Kop en IJssel-Kop maximaal resp. 2 3 en 8 dm. Dit heeft tot gevolg dat de Waalafvoer ook groter is geworden en dat de Q-h relatie bij Lobith niet meer eenduidig is.
© Copyright 2024 ExpyDoc