Verslag blauwalgen platform 2014 14 april 2014, Waternet, Amsterdam Het door STOWA en Waternet georganiseerde Blauwalgen platform 2014 was met ca. 70 deelnemers een geslaagde bijeenkomst met interessante presentaties over verschillende aspecten van de blauwalgen problematiek: maatregelen, voorspellingen, innovaties in monitoring, cyanotoxinen en de risico’s van blauwalgen voor zwemmers. De dag werd traditiegetrouw afgesloten met een discussie over het Nederlandse blauwalgen protocol. Beating the Blues: maatwerk voor watersysteemherstel en blauwalgbestrijding Jasper Stroom (Waternet) In opdracht van STOWA en de provincie Noord Holland hebben Jasper Stroom (Waternet) en Edwin Kardinaal (KWR) een kennisdatabank ontwikkeld voor watersysteemherstel en blauwalgbestrijding: “Beating the Blues”. Een degelijk overzicht van maatregelen inclusief inhoudelijke informatie bestaat nog niet. Daarbij is het moeilijk te bepalen welke maatregelen in welke situatie het meest succesvol zullen zijn. Het selecteren van maatregelen is namelijk maatwerk; wat bij de ene plas goed werkt kan op een andere locatie geen effect hebben of niet kosteneffectief zijn. In Beating the Blues worden de succesvolle en kansrijke maatregelen weergegeven, van technologie tot ecologie. Het uitgangspunt hierbij is om bestaande kennis gecomprimeerd beschikbaar te maken in factsheets, met verwijzingen naar literatuur en kennishouders. Daarnaast wordt begeleid in de aanpak. Er is een duidelijke lijn die van het probleem, via een analyse, naar de meest kansrijke maatregelen loopt. Er wordt onderscheid gemaakt tussen een controlerende aanpak (curatief) en een systeemaanpak (preventief). Zie de figuur. De controlerende aanpak (links in de figuur) geeft technieken die de blauwalgenoverlast verminderen. Dit deel is beschikbaar op LINK: http://beatingtheblues.stowa.nl/. Er kan een keuze worden gemaakt uit drie hoofdgroepen (biomassa verwijderen, doorspoelen of mengen), met daaronder een aantal maatregelen. De website geeft de factsheets waarin gekwantificeerde en met literatuur onderbouwde informatie staat, waaronder over de werking, randvoorwaarden, effectiviteit, kosten en kennishouders. Hoewel de kennisdatabank geen beslisboom is, kunnen via het invullen van vier ja/nee-vragen de meest kansrijke maatregelen naar voren gehaald worden. De systeemaanpak (rechts) helpt van systeemanalyse tot (over het algemeen brongerelateerde) maatregelen die gericht zijn op ecologische verbeteringen. Via de kennisdatabank wordt de gebruiker op weg geholpen bij het uitvoeren van een goede systeemanalyse. Deze analyse gebeurt met een methodiek die compatibel is met de ecologische sleutelfactoren van het Volg- & Stuursysteem dat door STOWA met waterbeheerders wordt ontwikkeld. Er worden nutriëntbronnen geïdentificeerd en gekwantificeerd, en er wordt geholpen bij het opzetten van een water- en fosfaatbalans. De benodigde informatie over de nutriëntenbronnen komt uit de factsheets. Er staat beschreven hoe de fosfaatbelasting getoetst kan worden en er wordt verwezen naar eerder uitgevoerde systeemanalyses die als voorbeeld kunnen fungeren. Ook hier staat per bron en per maatregel gecomprimeerde, goed onderbouwde informatie in de factsheets. Het doel is om handvatten voor besluitvorming te geven. Geen panklare oplossingen, maar wel de kennis die nodig is om tot een oplossing te komen. Doel is zeker ook om de waterbeheerder beide paden te laten bewandelen om gefundeerd te kunnen kiezen voor hetzij een controlerende aanpak, hetzij een systeemaanpak. Over de financiering van de verdere ontwikkeling en beheer en onderhoud zijn nog geen afspraken gemaakt. Meer informatie kan worden verkregen bij Jasper ([email protected]) of Edwin ([email protected]). Turbulentie en drijflagen - waaien blauwalgen met alle winden mee? Anne Immers (NIOO) Verreweg de meeste overschrijdingen van de norm voor microcystine (20 µg/L) worden waargenomen in drijflagen. Om de risico’s voor zwemmers te reduceren is het daarom belangrijk om de vorming van drijflagen te voorkomen of te voorspellen. Anne voert op het NIOO een promotieonderzoek uit om de invloed van verschillende factoren op de drijflaagvorming te onderzoeken. Het doel is om de resultaten van het onderzoek te gebruiken bij het verbeteren van her eerder ontwikkelde voorspellingsmodel EWACS (Early Warning Against Cyano Scums). Anne presenteerde resultaten van een onderzoek naar de invloed van door wind veroorzaakte turbulentie op de drijflaagvorming van verschillende soorten blauwalgen. De stijgsnelheid en de reactie op turbulentie blijkt voor verschillende soorten blauwalgen te kunnen verschillen, terwijl het EWACS model alleen gebaseerd was op Microcystis. Er werd een laboratorium proef uitgevoerd waarmee de invloed van turbulentie op het ontstaan en het verdwijnen van drijflagen van Aphanizomenon (APH) en Woronichinia (WOR) werd onderzocht. Bij toenemende turbulentie bleken de beide soorten zich naar het oppervlak te verplaatsen. De stijgsnelheid van APH was hoger dan die van WOR, waardoor stabielere drijflagen met grotere kolonies werden gevormd. Bij WOR werden instabiele drijflagen met kleinere kolonies gevormd, die bij de hoogste turbulentie (vergelijkbaar met een windsnelheid van 3 m/s) verdwenen. Bij afnemende turbulentie bleken de APH drijflagen hetzelfde te blijven, terwijl de WOR drijflaag zich herstelde. Deze verschillen waren een duidelijke indicatie van een genera-afhankelijke invloed van wind op de drijflaagvorming. Voor een goede voorspelling zullen dus gegevens over de dominante blauwalgen beschikbaar moeten zijn. Het was jammer dat er geen controle was meegenomen zonder variatie in turbulentie om de spontane drijflaagveranderingen te controleren. De onderzoeksgegevens zullen nog naast de EWACS voorspellingen uit 2008 worden gelegd om uit te zoeken in hoeverre de foute voorspellingen aan soortverschillen te wijten waren en of met deze kennis een betere voorspelling mogelijk was geweest. In situ fluorescentiemetingen voor de bepaling van benthische algenbiomassa Corina Carpentier (Benten) Benthische blauwalgen groeien op een vaste matrix en zullen daarom geen drijflagen vormen. Toch kunnen deze blauwalgen door de vorming van matten op de waterbodem voor problemen zorgen, zoals bleek uit de dode en zieke honden die Phormidium matten uit het IJmeer hadden opgegeten. Ook kleine kinderen lopen een risico om op deze manier de gifstoffen binnen te krijgen. Corina presenteerde resultaten van een fluorescentie meting waarmee benthische blauwalgen kunnen worden gedetecteerd voordat er matvorming ontstaat. Het meetprincipe is hetzelfde als bij de fluorescentie analyse van cyano-chlorofyl. Voor de benthische analyse moet echter een correctie worden gemaakt voor de reflectie van de verschillende materialen (zand, klei, stenen) waarop deze algen kunnen groeien. Deze correctie wordt uitgevoerd met een 700 nm signaal, waarbij geen fytoplankton fluoresceert. Door deze correctie, die simultaan wordt uitgevoerd met de fytoplankton analyse, kan een nauwkeurige analyse worden uitgevoerd op verschillende bodemtypes. De meting is uitgebreid in de praktijk getest tijdens een groot onderzoek waarbij de gehele Donau werd gemonitord. Net als bij de Fluoroprobe kan met deze methode een schatting worden gemaakt van de biomassa van blauwalgen, groenalgen, diatomeeën en overig fytoplankton (o.a. cryptofyten). Een dergelijke fytobenthos analyse kan ook uitspraken doen over de ecologische status van het watersysteem. Daarnaast kan deze methode worden toegepast om in een vroeg stadium Phormidium te detecteren. Ontwikkeling qPCR Woronochinia Edwin Kardinaal (KWR) In het begin van zijn presentatie ging Edwin nog even terug in de tijd (platform 2012) om het principe van de qPCR (quantitative Polymerase Chain Reaction) techniek uit te leggen. Met deze techniek kunnen specifieke stukken DNA, die kenmerkend zijn voor blauwalgen genera, worden vermenigvuldigd en van een fluorescerend label worden voorzien. Als de hoeveelheid DNA fragmenten groot genoeg is kunnen ze met een fluorescentie meting worden gedetecteerd. Hoe eerder dit fluorescentie signaal zichtbaar wordt, hoe meer van de DNA fragmenten (en blauwalg cellen) in het oorspronkelijke monster aanwezig waren. De door KWR gekozen DNA fragmenten waren betrokken bij de productie van fycocyanine, de kleurstof die in alle blauwalgen aanwezig is. Na toepassing van genera-specifieke correctiefactoren blijken de PCR-analyses goed overeen te komen met microscopische celtellingen. De qPCR toepassing voor Microcystis, Planktothrix, Anabaena en Aphanizomenon was al bekend, maar voor Woronochinia en Phormidium was nog geen methode beschikbaar. De ontwikkeling van een Phormidium methode was in dit project niet gelukt, maar er is wel een methode voor Woronochinia (WOR) ontwikkeld. Hiervoor werden watermonsters genomen uit een aantal Tilburgse locaties met WOR bloei. Uit deze monsters werden de WOR cellen geïsoleerd. Van 72 kolonies werd het DNA met een algemene PCR vermenigvuldigd, waarna de sequentie (volgorde van DNA baseparen) werd geanalyseerd. Er werd een sequentie gevonden die volgens de literatuur overeen bleek te komen met een andere algensoort, Chroococcus. Uit nader onderzoek bleek dat de auteurs van het artikel waarin deze sequentie werd aangetoond de verkeerde conclusie hadden getrokken, en dat de sequenties toch van WOR bleken te zijn. Vervolgens werden geschikte primers en probes ontworpen voor de qPCR analyse en werd een ijklijn voor kwantificering gemaakt met bekende DNA hoeveelheden. De specificiteit van de analyse bleek goed te zijn, omdat er bij andere blauwalg genera geen signaal werd gevonden. In de Tilburgse monsters die voor de isolatie werden gebruikt kon WOR met de qPCR methode worden aangetoond, zodat de Cyanobacteriën ‘toolbox’ nu compleet is voor de 5 meest wargenomen toxische genera van Nederland. Het toekomstige onderzoek zal zich richten op de verdere validatie van de qPCR, ontwikkeling van een positieve controle, bepaling van omrekenfactoren naar celdichtheid en toepassing in de praktijk. De qPCR van de vijf plaagsoorten is vooralsnog even duur als een microscopische celtelling, maar de snelheid is hoger. Remote sensing: de toekomst van waterkwaliteit en blauwalg monitoring Hans Wouters (Blueleg Monitor) Hans begon zijn presentatie met een aantal voorbeelden van innovaties uit het verleden. Hij toonde aan dat voor een succesvolle implementatie van een techniek partijen nodig zijn die er in geloven en bereid zijn hierin te investeren (early adapters). Hij is er van overtuigd dat de toekomst van het waterbeheer in de ruimte zweeft, omdat remote sensing met satellietbeelden steeds betere informatie over de waterkwaliteit en de waterkwantiteit (verdamping, neerslag, gewasgroei, waterniveaus) kan geven. Er zijn ontwikkelingen om met satellietbeelden en optische meetinstrumenten (zoals WISP en iQwtr) ecologische watermodellen te bouwen en te valideren. Belangrijke doelen zijn om de toegevoegde waarde van real-time remote sensing technieken aan te tonen bij de beoordeling van de ecologische waterkwaliteit, de verspreiding van blauwalgen en de modellen voor early warning. Uiteindelijk zullen hiervoor internationaal geaccepteerde standaarden moeten worden ontwikkeld. Vooral met oog op de hoge dynamiek van blauwalg drijflagen lijken deze real-time technieken interessant. Met de satellietbeelden kunnen al zwevend stof en chlorofyl gehalten in grote wateren worden bepaald. Omdat de resolutie van deze beelden steeds hoger wordt kunnen binnenkort ook kleinere waterlichamen worden gemonitord. Deze gegevens kunnen ook worden toegepast bij modellering en voorspellingen. Een nadeel blijft dat alleen bij onbewolkt weer kan worden gemeten. Naast de satelliettoepassingen worden ook meetinstrumenten ontwikkeld, zoals de in platform 2013 gepresenteerde WISP techniek voor blauwalgdetectie en de iQwtr, waarmee mensen met hun smartphone de troebelheid van het water kunnen bepalen. De WISP data kunnen door enkele validatie onderzoeken steeds beter worden gerelateerd aan chlorofyl, zwevend stof, CDOM en fycocyanine. Met de iQwtr app voor smartphones wordt de publieke betrokkenheid bij de waterkwaliteit te vergroot door deze zelf te meten. In de toekomst kan het ook mogelijk zijn om door het publiek gemaakte foto’s van drijflagen toe te passen bij de blauwalgen monitoring. Monitoring van blauwalgen risico’s Ron van der Oost (Waternet) Ron begon zijn presentatie met een uitleg over het risicoanalyse proces. Volgens Wikipedia is een risico de kans dat een gebeurtenis plaatsvindt, vermenigvuldigd met het gevolg van die gebeurtenis. De chemische risicoanalyse bestaat uit vier processen: Identificatie van gevaren: welke effecten kan een stof veroorzaken? Dosis-respons: bij welke concentratie ontstaan er nadelige effecten? Blootstelling: aan welke dosis kan iemand worden blootgesteld? Risico karakterisering: is de blootstelling hoger dan de toxische dosis? Bij blauwalgen is deze risicoanalyse eigenlijk alleen goed uitgewerkt voor microcystines. De WHO heeft aan de hand van literatuur over dosis-respons en blootstelling analyses bepaald dat bij waterconcentraties boven 1 µg/L (drinkwater) en 20 µg/L (zwemwater) gezondheidsrisico’s op kunnen treden. De monitoring van de waterbeheerders is in feite alleen een risico karakterisering, waarbij gehalten in het water worden vergeleken met door de WHO vastgestelde normen. Uit de ringtest die in 2011 in Nederland werd uitgevoerd kwamen drie duidelijke zaken naar voren. Ten eerste was de spreiding tussen de Nederlandse laboratoria hoog voor alle onderzochte technieken, vooral de microscopische analyses. Daarnaast bleek dat de in het blauwalgen protocol opgenomen technieken geen relatie hadden met de chemisch bepaalde toxinegehalten. Ten slotte bleken de normen op basis van celdichtheid, biovolume en cyano-chlorofyl (fluorescentie) vaak een overschatting van de risico’s te geven. Ron gaf een overzicht van de bestaande technieken om blauwalgen te monitoren en evalueerde deze aan de hand van de randvoorwaarden voor goede blauwalgen monitoring: snel (binnen 24 uur), goedkoop (€100-€150) en betrouwbaar (robuust en in relatie met cyanotoxine gehalten). Helaas blijkt er op dit moment geen techniek aan al deze voorwaarden te voldoen. Omdat er nu echter ook een anatoxines ELISA bestaat lijkt deze techniek dicht in de buurt te komen van de randvoorwaarden. Er moet echter nog een goede analyse worden gemaakt van de kosten van een ELISA batterij als alle bekende cyanotoxines (microcystines, anatoxines, saxitoxines en cylindrospermopsines) zouden worden meegenomen. Ten slotte werd (als voorzet voor de discussie) een voorstel gegeven om het blauwalgen protocol aan te passen volgens een 3 fase risicoanalyse: 1. Visuele inspectie op aanwezigheid van drijflagen en phormidium; 2. Screening op aanwezigheid van blauwalgen (microscopie of fluorescentie); 3. Risicoanalyse met snelle, toxine-relevante analyses (ELISA of PP2A bioassay) Deze risicoanalyse moet binnen 24 uur na bemonstering voor maximaal ca. €150 kunnen worden uitgevoerd als we ons beperken tot de levertoxines. Gezondheidsrisico's van blauwalgen bij zwemmen in oppervlaktewater Ciska Schets (RIVM) Ciska vertelde eerst iets over de algemene blauwalgen overlast, zoals verminderd zicht, dood van ander waterleven, stank en zuurstoftekort in het water. De door de blauwalg geproduceerde gifstoffen (cyanotoxines) kunnen gezondheidsklachten bij mensen veroorzaken, bijvoorbeeld huidirritatie en maag- en darmklachten. Bj hogere doseringen of langdurige blootstelling kunnen echter ernstiger klachten (leverschade, tumoren en verlamming) optreden. In de praktijk zijn hier echter maar weinig voorbeelden van. Sinds 1990 neemt het RIVM de zwemwaterenquête af. Tot op de dag van vandaag zijn er nog geen meldingen binnengekomen die wijzen op gezondheidsklachten die direct zijn toe te schrijven aan blauwalgen. Ook internationaal zijn hierover weinig harde cijfers bekend. Als uit studies blijkt dat mensen gezondheidsklachten krijgen nadat ze via zwemwater aan blauwalgen zijn blootgesteld, dan gaat het altijd om milde en weinig specifieke klachten. Het is meestal lastig aan te tonen dat de symptomen door cyanotoxines zijn veroorzaakt omdat ze ook een andere oorzaak kunnen hebben en goede meetgegevens vaak ontbreken. Bij dieren (vooral honden) zijn wel duidelijke causale verbanden tussen cyanotoxine blootstelling en ziekte of dood waargenomen (zie bijvoorbeeld de presentatie van Tineke Burger op het Blauwalgen platform 2012). Het RIVM heeft een aantal pogingen gedaan om de directe relatie tussen gezondheidsklachten en blauwalgen te onderzoeken, maar die zijn tot op heden weinig succesvol gebleken. Zo strandde het project PLONZ wegens een gebrek aan meldingen. In 2006 zou een onderzoek worden gehouden bij een zwemlocatie, maar daar waren op de onderzoeksdag geen drijflagen meer aanwezig. De meeste zwemmers hadden logischerwijs ook geen gezondheidsklachten. Een derde poging in 2010 liep eveneens op niets uit omdat tijdens de onderzoeksdag het weer omsloeg, waardoor er nauwelijks zwemmers aanwezig waren. Dit soort epidemiologisch onderzoek is om een aantal redenen lastig. Ten eerste moeten de blauwalg omstandigheden precies goed zijn: te weinig heeft geen effect en bij te veel komt er een negatief zwemadvies. Daarnaast moet een behoorlijke organisatie worden opgetuigd (interviewers, monsternemers, lab capaciteit). Dit zou in principe flexibeler kunnen maar om een dergelijke voorbereiding continu paraat te hebben is een zeer kostbare zaak. De internationale literatuur lijkt aan te geven dat er bij zwemmers in water met blauwalgen alleen milde klachten worden gevonden. Daarom rijst de vraag of de theorie en de werkelijkheid wel overeenkomen, en dat de risico’s voor de zwemmers misschien te hoog worden geschat. De WHO is nu bezig is om een expertgroep samen te stellen voor de herziening van de 'guidelines for safe recreational waters', inclusief de blauwalgen normen. Cyanotoxines Miguel Lurling (WUR) Aan het begin van zijn presentatie gaf Mike een mooi overzicht van de werking van alle cyanotoxines (gifstoffen die door blauwalgen kunnen worden geproduceerd). Deze stoffen kunnen worden ingedeeld op basis van chemische structuur (aminozuren, oligopeptides, alkaloïden en lipopolysachariden) of op basis van hun toxisch mechanisme (neurotoxinen, levertoxinen, cytotoxinen en dermatotoxinen). Mike illustreerde de moleculaire mechanismen van al deze gifwerkingen. De neurotoxinen (zoals anatoxines, saxitoxines en BMAA) werken op het zenuwstelsel en verstoren de prikkeloverdracht van zenuwcellen, waardoor spieren niet meer goed worden aangestuurd. Dit kan bijvoorbeeld leiden tot een verminderde hartslag en verstoorde bloeddruk, maar bij hoge blootstelling zelf tot verlamming of de dood. Lever- of hepatotoxines (zoals microcystines, nodularines en cylindrospermopsines) remmen de eiwitfosfatases in de cel, waardoor beschadiging van nier- en levercellen en cellen in de bloed-hersen barrière op kan treden. Deze toxinen kunnen ook tot toename van gezwelgroei (tumor promotie) leiden. Cel- of cytotoxines (zoals cylindrospermopsines) zijn giftig voor de cel door een remming van de eiwitsynthese of DNA beschadiging. Dit kan leiden tot trombose of celbeschadiging. Dermatotoxines (zoals lipopolysachariden) kunnen huidirritaties en maag/darmklachten veroorzaken. In zijn presentatie op het Blauwalgen platform 2013 had Mike een aantal alternatieve methoden om cyanotoxines te monitoren verworpen, maar daar moest hij door recente ontwikkelingen nu deels op terugkomen. De ELISA voor microcystines die is gebaseerd op de detectie van het specifieke ADDA oligopeptide, is in staat om een groot aantal microcystines en nodularines te detecteren. De ELISA voor saxitoxines was niet geschikt voor de detectie van neosaxitoxine, maar daar is nu een aparte ELISA kit voor op de markt. Een test voor GTX is in ontwikkeling. De cylindrospermopsine ELISA blijkt ook de deoxy variant te kunnen detecteren, maar het aantonen van de 7-epi variant is nog onbekend. Er is sinds kort ook een anatoxine-a receptor binding kit op de markt, terwijl anatoxinea(s) met een eenvoudige Acetyl choline esterase assay (AChE) kan worden gedetecteerd. De analyse van BMAA lijkt niet relevant te zijn. Het is nu dus mogelijk om met een batterij simpele, goedkope testen een vrij volledig spectrum aan cyanotoxines te onderzoeken. Ten slotte gaf Mike een overzicht van de resultaten van een onderzoek op 227 Nederlandse locaties, waarbij de gemiddelde gehalten van de verschillende chemisch-analytisch bepaalde toxines in water en drijflagen werden gepresenteerd en de percentages waarin deze toxines werden aangetroffen. Hieruit bleek dat microcystines verreweg het meest werden aangetroffen, en in de gemiddeld hoogste concentraties. In deze serie monsters werden in de waterfase (buiten de drijflagen) alleen voor microcystines concentraties gevonden die een risico voor de zwemmers zouden kunnen zijn (>20 µg/L). Discussie blauwalgen protocol Imke Leenen (Grontmij) Middagvoorzitster Imke Leenen leidde de slotdiscussie over de voor- en nadelen van het huidige blauwalgen protocol. Ze begon met een oproep voor tips en aanbevelingen om het protocol in de toekomst te verbeteren, zodat we dit op een positieve en constructieve manier op kunnen pakken. Veel waterbeheerders gaven aan dat ze het huidige protocol, ondanks de tekortkomingen, goed genoeg vinden en dat er prima mee te werken is. De kritiek dat er helemaal geen concentraties of effecten van cyanotoxines worden gemeten komt vooral uit de wetenschappelijke hoek. Op de stelling dat “het huidige blauwalgen protocol, met de kennis van nu, het beste is wat we kunnen maken” en werd dan ook verdeeld gereageerd. Over de stelling dat “de huidige monitoring geen risicoanalyse voor zwemmers geeft omdat er geen toxiciteit wordt gemeten” waren de meeste mensen het echter eens. De waterbeheerders realiseren zich dat er toxine analyses nodig zijn voor een betere monitoring, maar ze denken dat er op dit moment geen beter alternatief mogelijk is zonder hoge kosten en/of lange analysetijden. Ron van der Oost en Miguel Lurling gaven in hun presentaties echter al voorbeelden van snelle en betaalbare protocollen, waarin ook toxine analyses zijn opgenomen. Voorstel cyano protocol Ron van der Oost Het voorstel van Mike werd tijdens de pauze van de platformdag gemaakt, samen met collega-wetenschappers van KWR, Deltares, UvA en NIOO. Voorstel cyano protocol Mike Lurling, Edwin Kardinaal, Miguel Dionisio Pires, Petra Visser, Hans Matthijs, Lisette de Senerpont Domis & Dedmer van de Waal. Het belangrijkste verschil tussen beide voorstellen is dat Ron de neurotoxines en cytotoxines in de waterfase negeert omdat deze in Nederland nooit in hoge concentraties worden gevonden buiten drijflagen. Het is logisch dat deze voorstellen dit jaar niet meer kunnen worden uitgevoerd (het zwemseizoen is al begonnen), maar als de werkbaarheid dit jaar zou worden getoetst, dan zou het protocol in 2015 kunnen worden aangepast. Hierbij komen we op een steeds terugkerend probleem, dat werd aangekaart in de stelling “het protocol moet beter (onderbouwd) worden, daarom moeten de verantwoordelijk overheden investeren in meer onderzoek”, waarmee vrijwel iedereen het eens was. De verantwoordelijke overheden (ministerie I&M en provincies) stellen echter nooit budget beschikbaar voor dergelijk onderzoek, maar laten dat over aan de waterbeheerders zelf. Via STOWA wordt nog wel eens in onderzoek naar blauwalgen monitoring geïnvesteerd, maar die mogelijkheden zijn ook beperkt. Het wachten is dus op initiatieven van de waterbeheerders of wederom een STOWA bijdrage… Er bleek een duidelijke behoefte te bestaan om op een aantal terreinen toegepast onderzoek uit te voeren, zoals toxine analyses, de hoogte van de normen, de bemonstering (ruimte en variatie), effecten op de ecologie, etc. De laatste stelling was dat er “weer een kleinschalig kennisplatform Blauwalgen moet komen, waar de waterbeheerders met hun vragen terecht kunnen”. De meerderheid van de aanwezigen vond dit niet echt nodig omdat er tijdens de verschillende blauwalgen bijeenkomsten al voldoende gelegenheid is om vragen te stellen. Als er specifieke vragen zijn die op deze bijeenkomsten niet ter sprake komen, kunnen die via de STOWA website worden gesteld. Het is echter niet duidelijk wie deze vragen dan gaat beantwoorden…
© Copyright 2024 ExpyDoc