Verslag blauwalgen platform 2014 - Watermozaiek

Verslag blauwalgen platform 2014
14 april 2014, Waternet, Amsterdam
Het door STOWA en Waternet georganiseerde Blauwalgen platform 2014 was met ca. 70
deelnemers een geslaagde bijeenkomst met interessante presentaties over verschillende
aspecten van de blauwalgen problematiek: maatregelen, voorspellingen, innovaties in
monitoring, cyanotoxinen en de risico’s van blauwalgen voor zwemmers. De dag werd
traditiegetrouw afgesloten met een discussie over het Nederlandse blauwalgen protocol.
Beating the Blues: maatwerk voor watersysteemherstel en blauwalgbestrijding
Jasper Stroom (Waternet)
In opdracht van STOWA en de provincie Noord Holland hebben Jasper Stroom (Waternet)
en Edwin Kardinaal (KWR) een kennisdatabank ontwikkeld voor watersysteemherstel en
blauwalgbestrijding: “Beating the Blues”. Een degelijk overzicht van maatregelen
inclusief inhoudelijke informatie bestaat nog niet. Daarbij is het moeilijk te bepalen welke
maatregelen in welke situatie het meest succesvol zullen zijn. Het selecteren van
maatregelen is namelijk maatwerk; wat bij de ene plas goed werkt kan op een andere
locatie geen effect hebben of niet kosteneffectief zijn. In Beating the Blues worden de
succesvolle en kansrijke maatregelen weergegeven, van technologie tot ecologie. Het
uitgangspunt hierbij is om bestaande
kennis gecomprimeerd beschikbaar te
maken in factsheets, met verwijzingen
naar literatuur en kennishouders.
Daarnaast wordt begeleid in de aanpak.
Er is een duidelijke lijn die van het
probleem, via een analyse, naar de meest
kansrijke maatregelen loopt. Er wordt
onderscheid gemaakt tussen een
controlerende aanpak (curatief) en een
systeemaanpak (preventief). Zie de
figuur.
De controlerende aanpak (links in de
figuur) geeft technieken die de blauwalgenoverlast verminderen. Dit deel is beschikbaar
op LINK: http://beatingtheblues.stowa.nl/. Er kan een keuze worden gemaakt uit drie
hoofdgroepen (biomassa verwijderen, doorspoelen of mengen), met daaronder een
aantal maatregelen. De website geeft de factsheets waarin gekwantificeerde en met
literatuur onderbouwde informatie staat, waaronder over de werking, randvoorwaarden,
effectiviteit, kosten en kennishouders. Hoewel de kennisdatabank geen beslisboom is,
kunnen via het invullen van vier ja/nee-vragen de meest kansrijke maatregelen naar
voren gehaald worden.
De systeemaanpak (rechts) helpt van systeemanalyse tot (over het algemeen
brongerelateerde) maatregelen die gericht zijn op ecologische verbeteringen. Via de
kennisdatabank wordt de gebruiker op weg geholpen bij het uitvoeren van een goede
systeemanalyse. Deze analyse gebeurt met een methodiek die compatibel is met de
ecologische sleutelfactoren van het Volg- & Stuursysteem dat door STOWA met
waterbeheerders wordt ontwikkeld. Er worden nutriëntbronnen geïdentificeerd en
gekwantificeerd, en er wordt geholpen bij het opzetten van een water- en fosfaatbalans.
De benodigde informatie over de nutriëntenbronnen komt uit de factsheets. Er staat
beschreven hoe de fosfaatbelasting getoetst kan worden en er wordt verwezen naar
eerder uitgevoerde systeemanalyses die als voorbeeld kunnen fungeren. Ook hier staat
per bron en per maatregel gecomprimeerde, goed onderbouwde informatie in de
factsheets.
Het doel is om handvatten voor besluitvorming te geven. Geen panklare oplossingen,
maar wel de kennis die nodig is om tot een oplossing te komen. Doel is zeker ook om de
waterbeheerder beide paden te laten bewandelen om gefundeerd te kunnen kiezen voor
hetzij een controlerende aanpak, hetzij een systeemaanpak. Over de financiering van de
verdere ontwikkeling en beheer en onderhoud zijn nog geen afspraken gemaakt. Meer
informatie kan worden verkregen bij Jasper ([email protected]) of Edwin
([email protected]).
Turbulentie en drijflagen - waaien blauwalgen met alle winden mee?
Anne Immers (NIOO)
Verreweg de meeste overschrijdingen van de norm voor microcystine (20 µg/L) worden
waargenomen in drijflagen.
Om de risico’s voor zwemmers
te reduceren is het daarom
belangrijk om de vorming van
drijflagen te voorkomen of te
voorspellen. Anne voert op het
NIOO een promotieonderzoek
uit om de invloed van
verschillende factoren op de
drijflaagvorming te
onderzoeken. Het doel is om
de resultaten van het
onderzoek te gebruiken bij het
verbeteren van her eerder
ontwikkelde
voorspellingsmodel EWACS
(Early Warning Against Cyano Scums). Anne presenteerde resultaten van een onderzoek
naar de invloed van door wind veroorzaakte turbulentie op de drijflaagvorming van
verschillende soorten blauwalgen. De stijgsnelheid en de reactie op turbulentie blijkt voor
verschillende soorten blauwalgen te kunnen verschillen, terwijl het EWACS model alleen
gebaseerd was op Microcystis. Er werd een laboratorium proef uitgevoerd waarmee de
invloed van turbulentie op het ontstaan en het verdwijnen van drijflagen van
Aphanizomenon (APH) en Woronichinia (WOR) werd onderzocht. Bij toenemende
turbulentie bleken de beide soorten zich naar het oppervlak te verplaatsen. De
stijgsnelheid van APH was hoger dan die van WOR, waardoor stabielere drijflagen met
grotere kolonies werden gevormd. Bij WOR werden instabiele drijflagen met kleinere
kolonies gevormd, die bij de hoogste turbulentie (vergelijkbaar met een windsnelheid van
3 m/s) verdwenen. Bij afnemende turbulentie bleken de APH drijflagen hetzelfde te
blijven, terwijl de WOR drijflaag zich herstelde. Deze verschillen waren een duidelijke
indicatie van een genera-afhankelijke invloed van wind op de drijflaagvorming. Voor een
goede voorspelling zullen dus gegevens over de dominante blauwalgen beschikbaar
moeten zijn. Het was jammer dat er geen controle was meegenomen zonder variatie in
turbulentie om de spontane drijflaagveranderingen te controleren. De onderzoeksgegevens zullen nog naast de EWACS voorspellingen uit 2008 worden gelegd om uit te
zoeken in hoeverre de foute voorspellingen aan soortverschillen te wijten waren en of
met deze kennis een betere voorspelling mogelijk was geweest.
In situ fluorescentiemetingen voor de bepaling van benthische algenbiomassa
Corina Carpentier (Benten)
Benthische blauwalgen groeien op een vaste matrix en zullen daarom geen drijflagen
vormen. Toch kunnen deze blauwalgen door de vorming van matten op de waterbodem
voor problemen zorgen, zoals bleek uit de dode en zieke honden die Phormidium matten
uit het IJmeer hadden opgegeten. Ook
kleine kinderen lopen een risico om op
deze manier de gifstoffen binnen te
krijgen. Corina presenteerde resultaten
van een fluorescentie meting waarmee
benthische blauwalgen kunnen worden
gedetecteerd voordat er matvorming
ontstaat. Het meetprincipe is hetzelfde
als bij de fluorescentie analyse van
cyano-chlorofyl. Voor de benthische
analyse moet echter een correctie
worden gemaakt voor de reflectie van de
verschillende materialen (zand, klei,
stenen) waarop deze algen kunnen
groeien. Deze correctie wordt uitgevoerd
met een 700 nm signaal, waarbij geen
fytoplankton fluoresceert. Door deze
correctie, die simultaan wordt uitgevoerd met de fytoplankton analyse, kan een
nauwkeurige analyse worden uitgevoerd op verschillende bodemtypes. De meting is
uitgebreid in de praktijk getest tijdens een groot onderzoek waarbij de gehele Donau
werd gemonitord. Net als bij de Fluoroprobe kan met deze methode een schatting
worden gemaakt van de biomassa van blauwalgen, groenalgen, diatomeeën en overig
fytoplankton (o.a. cryptofyten). Een dergelijke fytobenthos analyse kan ook uitspraken
doen over de ecologische status van het watersysteem. Daarnaast kan deze methode
worden toegepast om in een vroeg stadium Phormidium te detecteren.
Ontwikkeling qPCR Woronochinia
Edwin Kardinaal (KWR)
In het begin van zijn presentatie ging Edwin nog even terug in de tijd (platform 2012)
om het principe van de qPCR (quantitative Polymerase Chain Reaction) techniek uit te
leggen. Met deze techniek kunnen specifieke stukken DNA, die kenmerkend zijn voor
blauwalgen genera, worden vermenigvuldigd en van een fluorescerend label worden
voorzien. Als de hoeveelheid DNA fragmenten groot genoeg is kunnen ze met een
fluorescentie meting worden gedetecteerd. Hoe eerder dit fluorescentie signaal zichtbaar
wordt, hoe meer van de DNA fragmenten (en blauwalg cellen) in het oorspronkelijke
monster aanwezig waren. De door KWR gekozen DNA fragmenten waren betrokken bij de
productie van fycocyanine, de kleurstof die in alle blauwalgen aanwezig is. Na toepassing
van genera-specifieke correctiefactoren blijken de PCR-analyses goed overeen te komen
met microscopische celtellingen. De qPCR toepassing voor Microcystis, Planktothrix,
Anabaena en Aphanizomenon was al bekend, maar voor Woronochinia en Phormidium
was nog geen methode beschikbaar. De ontwikkeling van een Phormidium methode was
in dit project niet gelukt, maar er is wel een methode voor Woronochinia (WOR)
ontwikkeld. Hiervoor werden watermonsters genomen uit een aantal Tilburgse locaties
met WOR bloei. Uit deze monsters werden de WOR cellen geïsoleerd.
Van 72 kolonies werd het DNA met een algemene PCR vermenigvuldigd, waarna de
sequentie (volgorde van DNA baseparen) werd geanalyseerd. Er werd een sequentie
gevonden die volgens de literatuur overeen bleek te komen met een andere algensoort,
Chroococcus. Uit nader onderzoek bleek dat de auteurs van het artikel waarin deze
sequentie werd aangetoond de verkeerde conclusie hadden getrokken, en dat de
sequenties toch van WOR bleken te zijn. Vervolgens werden geschikte primers en probes
ontworpen voor de qPCR analyse en werd een ijklijn voor kwantificering gemaakt met
bekende DNA hoeveelheden. De specificiteit van de analyse bleek goed te zijn, omdat er
bij andere blauwalg genera geen signaal werd gevonden. In de Tilburgse monsters die
voor de isolatie werden gebruikt kon WOR met de qPCR methode worden aangetoond,
zodat de Cyanobacteriën ‘toolbox’ nu compleet is voor de 5 meest wargenomen toxische
genera van Nederland. Het toekomstige onderzoek zal zich richten op de verdere
validatie van de qPCR, ontwikkeling van een positieve controle, bepaling van
omrekenfactoren naar celdichtheid en toepassing in de praktijk. De qPCR van de vijf
plaagsoorten is vooralsnog even duur als een microscopische celtelling, maar de snelheid
is hoger.
Remote sensing: de toekomst van waterkwaliteit en blauwalg monitoring
Hans Wouters (Blueleg Monitor)
Hans begon zijn presentatie met een aantal voorbeelden van innovaties uit het verleden.
Hij toonde aan dat voor een succesvolle implementatie van een techniek partijen nodig
zijn die er in geloven en bereid zijn hierin te investeren (early adapters). Hij is er van
overtuigd dat de toekomst van het waterbeheer in de ruimte zweeft, omdat remote
sensing met satellietbeelden steeds betere informatie over de waterkwaliteit en de
waterkwantiteit (verdamping, neerslag, gewasgroei, waterniveaus) kan geven. Er zijn
ontwikkelingen om met satellietbeelden en optische meetinstrumenten (zoals WISP en
iQwtr) ecologische watermodellen te bouwen en te valideren. Belangrijke doelen zijn om
de toegevoegde waarde van real-time remote sensing technieken aan te tonen bij de
beoordeling van de ecologische waterkwaliteit, de verspreiding van blauwalgen en de
modellen voor early warning. Uiteindelijk zullen hiervoor internationaal geaccepteerde
standaarden moeten worden ontwikkeld. Vooral met oog op de hoge dynamiek van
blauwalg drijflagen lijken deze real-time technieken interessant. Met de satellietbeelden
kunnen al zwevend stof en chlorofyl gehalten in grote wateren worden bepaald. Omdat
de resolutie van deze beelden steeds hoger wordt kunnen binnenkort ook kleinere
waterlichamen worden gemonitord. Deze gegevens kunnen ook worden toegepast bij
modellering en voorspellingen. Een nadeel blijft dat alleen bij onbewolkt weer kan
worden gemeten. Naast de satelliettoepassingen worden ook meetinstrumenten
ontwikkeld, zoals de in platform 2013 gepresenteerde WISP techniek voor
blauwalgdetectie en de iQwtr, waarmee mensen met hun smartphone de troebelheid van
het water kunnen bepalen. De WISP data kunnen door enkele validatie onderzoeken
steeds beter worden gerelateerd aan chlorofyl, zwevend stof, CDOM en fycocyanine. Met
de iQwtr app voor smartphones wordt de publieke betrokkenheid bij de waterkwaliteit te
vergroot door deze zelf te meten. In de toekomst kan het ook mogelijk zijn om door het
publiek gemaakte foto’s van drijflagen toe te passen bij de blauwalgen monitoring.
Monitoring van blauwalgen risico’s
Ron van der Oost (Waternet)
Ron begon zijn presentatie met een uitleg over het risicoanalyse proces. Volgens
Wikipedia is een risico de kans dat een gebeurtenis plaatsvindt, vermenigvuldigd met het
gevolg van die gebeurtenis. De chemische risicoanalyse bestaat uit vier processen:
 Identificatie van gevaren: welke effecten kan een stof veroorzaken?
 Dosis-respons: bij welke concentratie ontstaan er nadelige effecten?
 Blootstelling: aan welke dosis kan iemand worden blootgesteld?
 Risico karakterisering: is de blootstelling hoger dan de toxische dosis?
Bij blauwalgen is deze risicoanalyse eigenlijk alleen goed uitgewerkt voor microcystines.
De WHO heeft aan de hand van literatuur over dosis-respons en blootstelling analyses
bepaald dat bij waterconcentraties boven 1 µg/L (drinkwater) en 20 µg/L (zwemwater)
gezondheidsrisico’s op kunnen treden. De monitoring van de waterbeheerders is in feite
alleen een risico karakterisering, waarbij gehalten in het water worden vergeleken met
door de WHO vastgestelde normen.
Uit de ringtest die in 2011 in
Nederland werd uitgevoerd
kwamen drie duidelijke
zaken naar voren. Ten
eerste was de spreiding
tussen de Nederlandse
laboratoria hoog voor alle
onderzochte technieken,
vooral de microscopische
analyses. Daarnaast bleek
dat de in het blauwalgen
protocol opgenomen
technieken geen relatie
hadden met de chemisch bepaalde toxinegehalten. Ten slotte bleken de normen op basis
van celdichtheid, biovolume en cyano-chlorofyl (fluorescentie) vaak een overschatting
van de risico’s te geven. Ron gaf een overzicht van de bestaande technieken om
blauwalgen te monitoren en evalueerde deze aan de hand van de randvoorwaarden voor
goede blauwalgen monitoring: snel (binnen 24 uur), goedkoop (€100-€150) en
betrouwbaar (robuust en in relatie met cyanotoxine gehalten). Helaas blijkt er op dit
moment geen techniek aan al deze voorwaarden te voldoen. Omdat er nu echter ook een
anatoxines ELISA bestaat lijkt deze techniek dicht in de buurt te komen van de
randvoorwaarden. Er moet echter nog een goede analyse worden gemaakt van de kosten
van een ELISA batterij als alle bekende cyanotoxines (microcystines, anatoxines,
saxitoxines en cylindrospermopsines) zouden worden meegenomen. Ten slotte werd (als
voorzet voor de discussie) een voorstel gegeven om het blauwalgen protocol aan te
passen volgens een 3 fase risicoanalyse:
1. Visuele inspectie op aanwezigheid van drijflagen en phormidium;
2. Screening op aanwezigheid van blauwalgen (microscopie of fluorescentie);
3. Risicoanalyse met snelle, toxine-relevante analyses (ELISA of PP2A bioassay)
Deze risicoanalyse moet binnen 24 uur na bemonstering voor maximaal ca. €150 kunnen
worden uitgevoerd als we ons beperken tot de levertoxines.
Gezondheidsrisico's van blauwalgen bij zwemmen in oppervlaktewater
Ciska Schets (RIVM)
Ciska vertelde eerst iets over de algemene blauwalgen overlast, zoals verminderd zicht,
dood van ander waterleven, stank en zuurstoftekort in het water. De door de blauwalg
geproduceerde gifstoffen (cyanotoxines) kunnen gezondheidsklachten bij mensen
veroorzaken, bijvoorbeeld huidirritatie en maag- en darmklachten. Bj hogere doseringen
of langdurige blootstelling kunnen echter ernstiger klachten (leverschade, tumoren en
verlamming) optreden. In de praktijk zijn hier echter maar
weinig voorbeelden van. Sinds 1990 neemt het RIVM de
zwemwaterenquête af. Tot op de dag van vandaag zijn er
nog geen meldingen binnengekomen die wijzen op
gezondheidsklachten die direct zijn toe te schrijven aan
blauwalgen. Ook internationaal zijn hierover weinig harde
cijfers bekend. Als uit studies blijkt dat mensen
gezondheidsklachten krijgen nadat ze via zwemwater aan
blauwalgen zijn blootgesteld, dan gaat het altijd om milde
en weinig specifieke klachten. Het is meestal lastig aan te
tonen dat de symptomen door cyanotoxines zijn veroorzaakt
omdat ze ook een andere oorzaak kunnen hebben en goede meetgegevens vaak
ontbreken. Bij dieren (vooral honden) zijn wel duidelijke causale verbanden tussen
cyanotoxine blootstelling en ziekte of dood waargenomen (zie bijvoorbeeld de presentatie
van Tineke Burger op het Blauwalgen platform 2012).
Het RIVM heeft een aantal pogingen gedaan om de directe relatie tussen
gezondheidsklachten en blauwalgen te onderzoeken, maar die zijn tot op heden weinig
succesvol gebleken. Zo strandde het project PLONZ wegens een gebrek aan meldingen.
In 2006 zou een onderzoek worden gehouden bij een zwemlocatie, maar daar waren op
de onderzoeksdag geen drijflagen meer aanwezig. De meeste zwemmers hadden
logischerwijs ook geen gezondheidsklachten. Een derde poging in 2010 liep eveneens op
niets uit omdat tijdens de onderzoeksdag het weer omsloeg, waardoor er nauwelijks
zwemmers aanwezig waren. Dit soort epidemiologisch onderzoek is om een aantal
redenen lastig. Ten eerste moeten de blauwalg omstandigheden precies goed zijn: te
weinig heeft geen effect en bij te veel komt er een negatief zwemadvies. Daarnaast moet
een behoorlijke organisatie worden opgetuigd (interviewers, monsternemers, lab
capaciteit). Dit zou in principe flexibeler kunnen maar om een dergelijke voorbereiding
continu paraat te hebben is een zeer kostbare zaak. De internationale literatuur lijkt aan
te geven dat er bij zwemmers in water met blauwalgen alleen milde klachten worden
gevonden. Daarom rijst de vraag of de theorie en de werkelijkheid wel overeenkomen, en
dat de risico’s voor de zwemmers misschien te hoog worden geschat. De WHO is nu
bezig is om een expertgroep samen te stellen voor de herziening van de 'guidelines for
safe recreational waters', inclusief de blauwalgen normen.
Cyanotoxines
Miguel Lurling (WUR)
Aan het begin van zijn presentatie gaf Mike een mooi overzicht van de werking van alle
cyanotoxines (gifstoffen die door blauwalgen kunnen worden geproduceerd). Deze
stoffen kunnen worden ingedeeld op basis van chemische structuur (aminozuren,
oligopeptides, alkaloïden en lipopolysachariden) of op basis van hun toxisch mechanisme
(neurotoxinen, levertoxinen, cytotoxinen en dermatotoxinen). Mike illustreerde de
moleculaire mechanismen van al deze gifwerkingen. De neurotoxinen (zoals anatoxines,
saxitoxines en BMAA) werken op het zenuwstelsel en verstoren de prikkeloverdracht van
zenuwcellen, waardoor spieren niet meer goed worden aangestuurd. Dit kan bijvoorbeeld
leiden tot een verminderde hartslag en verstoorde bloeddruk, maar bij hoge blootstelling
zelf tot verlamming of de dood. Lever- of hepatotoxines (zoals microcystines, nodularines
en cylindrospermopsines) remmen de eiwitfosfatases in de cel, waardoor beschadiging
van nier- en levercellen en cellen in de bloed-hersen barrière op kan treden. Deze
toxinen kunnen ook tot toename van gezwelgroei (tumor promotie) leiden. Cel- of
cytotoxines (zoals cylindrospermopsines) zijn giftig voor de cel door een remming van de
eiwitsynthese of DNA beschadiging. Dit kan leiden tot trombose of celbeschadiging.
Dermatotoxines (zoals lipopolysachariden) kunnen huidirritaties en maag/darmklachten
veroorzaken.
In zijn presentatie op het Blauwalgen platform 2013 had Mike een aantal alternatieve
methoden om cyanotoxines te monitoren verworpen, maar daar moest hij door recente
ontwikkelingen nu deels op terugkomen. De ELISA voor microcystines die is gebaseerd
op de detectie van het specifieke ADDA oligopeptide, is in staat om een groot aantal
microcystines en nodularines te detecteren. De ELISA voor saxitoxines was niet geschikt
voor de detectie van neosaxitoxine, maar daar is nu een aparte ELISA kit voor op de
markt. Een test voor GTX is in ontwikkeling. De cylindrospermopsine ELISA blijkt ook de
deoxy variant te kunnen detecteren, maar het aantonen van de 7-epi variant is nog
onbekend.
Er is sinds kort ook een anatoxine-a receptor binding kit op de markt, terwijl anatoxinea(s) met een eenvoudige Acetyl choline esterase assay (AChE) kan worden gedetecteerd.
De analyse van BMAA lijkt niet relevant te zijn. Het is nu dus mogelijk om met een
batterij simpele, goedkope testen een vrij volledig spectrum aan cyanotoxines te
onderzoeken. Ten slotte gaf Mike een overzicht van de resultaten van een onderzoek op
227 Nederlandse locaties, waarbij de gemiddelde gehalten van de verschillende
chemisch-analytisch bepaalde toxines in water en drijflagen werden gepresenteerd en de
percentages waarin deze toxines werden aangetroffen. Hieruit bleek dat microcystines
verreweg het meest werden aangetroffen, en in de gemiddeld hoogste concentraties. In
deze serie monsters werden in de waterfase (buiten de drijflagen) alleen voor
microcystines concentraties gevonden die een risico voor de zwemmers zouden kunnen
zijn (>20 µg/L).
Discussie blauwalgen protocol
Imke Leenen (Grontmij)
Middagvoorzitster Imke Leenen leidde de slotdiscussie over de voor- en nadelen van het
huidige blauwalgen protocol. Ze begon met een oproep voor tips en aanbevelingen om
het protocol in de toekomst te verbeteren, zodat we dit op een positieve en constructieve
manier op kunnen pakken. Veel waterbeheerders gaven aan dat ze het huidige protocol,
ondanks de tekortkomingen, goed genoeg vinden en dat er prima mee te werken is. De
kritiek dat er helemaal geen concentraties of effecten van cyanotoxines worden gemeten
komt vooral uit de wetenschappelijke hoek. Op de stelling dat “het huidige blauwalgen
protocol, met de kennis van nu, het beste is wat we kunnen maken” en werd dan ook
verdeeld gereageerd. Over de stelling dat “de huidige monitoring geen risicoanalyse voor
zwemmers geeft omdat er geen toxiciteit wordt gemeten” waren de meeste mensen het
echter eens. De waterbeheerders realiseren zich dat er toxine analyses nodig zijn voor
een betere monitoring, maar ze denken dat er op dit moment geen beter alternatief
mogelijk is zonder hoge kosten en/of lange analysetijden. Ron van der Oost en Miguel
Lurling gaven in hun presentaties echter al voorbeelden van snelle en betaalbare
protocollen, waarin ook toxine analyses zijn opgenomen.
Voorstel cyano protocol Ron van der Oost
Het voorstel van Mike werd tijdens de pauze van de platformdag gemaakt, samen met
collega-wetenschappers van KWR, Deltares, UvA en NIOO.
Voorstel cyano protocol Mike Lurling, Edwin Kardinaal, Miguel Dionisio Pires, Petra Visser, Hans
Matthijs, Lisette de Senerpont Domis & Dedmer van de Waal.
Het belangrijkste verschil tussen beide voorstellen is dat Ron de neurotoxines en
cytotoxines in de waterfase negeert omdat deze in Nederland nooit in hoge concentraties
worden gevonden buiten drijflagen. Het is logisch dat deze voorstellen dit jaar niet meer
kunnen worden uitgevoerd (het zwemseizoen is al begonnen), maar als de werkbaarheid
dit jaar zou worden getoetst, dan zou het protocol in 2015 kunnen worden aangepast.
Hierbij komen we op een steeds terugkerend probleem, dat werd aangekaart in de
stelling “het protocol moet beter (onderbouwd) worden, daarom moeten de
verantwoordelijk overheden investeren in meer onderzoek”, waarmee vrijwel iedereen
het eens was. De verantwoordelijke overheden (ministerie I&M en provincies) stellen
echter nooit budget beschikbaar voor dergelijk onderzoek, maar laten dat over aan de
waterbeheerders zelf. Via STOWA wordt nog wel eens in onderzoek naar blauwalgen
monitoring geïnvesteerd, maar die mogelijkheden zijn ook beperkt. Het wachten is dus
op initiatieven van de waterbeheerders of wederom een STOWA bijdrage… Er bleek een
duidelijke behoefte te bestaan om op een aantal terreinen toegepast onderzoek uit te
voeren, zoals toxine analyses, de hoogte van de normen, de bemonstering (ruimte en
variatie), effecten op de ecologie, etc.
De laatste stelling was dat er “weer een kleinschalig kennisplatform Blauwalgen moet
komen, waar de waterbeheerders met hun vragen terecht kunnen”. De meerderheid van
de aanwezigen vond dit niet echt nodig omdat er tijdens de verschillende blauwalgen
bijeenkomsten al voldoende gelegenheid is om vragen te stellen. Als er specifieke vragen
zijn die op deze bijeenkomsten niet ter sprake komen, kunnen die via de STOWA website
worden gesteld. Het is echter niet duidelijk wie deze vragen dan gaat beantwoorden…