c. Projectbesluit Koffiemolen 3 nota van zienswijzen

Nota van zienswijzen
Projectbesluit voor het gedeeltelijk
veranderen van de ruimten in het woonhuis Koffiemolen 3/3A Doornenburg.
Inleiding
Op 17 juni 2009, verzonden 26 juni 2009, is aan Vestia Midden Nederland reguliere bouwvergunning verleend voor het gedeeltelijk veranderen van de ruimten in het woonhuis op het perceel Koffiemolen 3/3A in
Doornenburg. De verleende bouwvergunning ziet op een verbouwing van een bestaande burgerwoning, te
weten een monumentale woonboerderij, ten dienste van de vestiging van een zogenaamd Thomashuis. De
inpandige deel die voorheen als hobbyruimte werd gebruikt, wordt na de verbouwing ten behoeve van de
primaire woonfunctie aangewend. Een Thomashuis is een kleinschalige woonvorm voor volwassenen met
een verstandelijke beperking met aan het hoofd een echtpaar of samenwonend stel dat ook op dezelfde
locatie woont. Het thans aan de orde zijnde projectbesluit beoogt deze verbouwing mogelijk te maken.
Ten behoeve van het projectbesluit is door verzoeker een ruimtelijke onderbouwing aangeleverd. Deze
heeft, tezamen met alle overige relevante stukken met ingang van 20 oktober 2011 gedurende 6 weken ter
inzage gelegd. Naar aanleiding hiervan is op 30 november 2011, derhalve binnen de inzagetermijn, een
zienswijze ontvangen van mevrouw mr. C.M.H. Cohen, namens de heer M.G.Th. Vernooij en mevrouw
A.G.M. Vernooij.
Zienswijze
In de zienswijze worden de bedenkingen ten aanzien van het voorgenomen besluit als volgt nader uiteengezet.
1. Het projectbesluit is in strijd met het Rijksbeleid;
2. Het projectbesluit is in strijd met het Provinciaal beleid;
3. Het projectbesluit past niet binnen de door de gemeente gestelde beleidsmatige kaders met betrekking tot
de ontwikkeling van het buitengebied;
4. Vestiging van het Thomashuis past niet binnen de op de locatie vigerende planologische kaders;
5. De bedrijfsvoering van de heer en mevrouw Vernooij wordt onvoldoende geborgd. Er is geen zorgvuldig
onderzoek gedaan naar de gevolgen van de aanwezigheid van het Thomashuis voor hun fruitbedrijf.
6. De heer en mevrouw Vernooij hebben het idee dat in de ruimtelijke onderbouwing zaken worden verdraaid, in die zin dat van de heer en mevrouw Vernooij wordt verlangd dat zij rekening houden met de
ontwikkeling die de initiatiefnemer voor ogen staat. Het hoort in hun beleving andersom te zijn. De initiatiefnemer dient bij de uitvoering van haar plannen rekening te houden met de positie van het fruitteeltbedrijf.
7. Het monument is aangetast en er is niet in overeenstemming met het advies van de commissie gebouwd.
8. Door het gemeentebestuur wordt gehandeld in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur,
meer specifiek in strijd met de in acht te nemen zorgvuldigheid.
Beantwoording zienswijze
Ad 1.
Zeker sinds het verschijnen van de Nota Ruimte, gevolgd door de Wet ruimtelijke ordening, richt het rijksbeleid zich enkel op beleidsdoeleinden van nationaal belang. Nu het nationaal belang bij onderhavig initiatief
niet in het geding is, is het projectbesluit niet in strijd met het rijksbeleid. Feit is overigens dat expansie van
het bedrijf in de richting van de projectlocatie niet mogelijk is.
Ad 2.
De vraag of een ontwikkeling al dan niet voldoet aan een op een concrete locatie geldende overgangsregeling op grond van een bestemmingsplan is niet relevant in het kader van de toetsing aan het provinciale beleid. Daarnaast staat het provinciaal beleid een vervlechting van burgerfuncties voor. Dit juist ten behoeve
van het stimuleren van de vitaliteit van het buitengebied. Dit provinciale uitgangspunt bestond al ten tijde van
het provinciale Streekplan 2005 en is sindsdien niet gewijzigd. In het projectbesluit wordt door middel van
een gebruikswijziging extra ruimte gecreëerd voor de woonfunctie ter plaatse. Dit vindt plaats binnen de bestaande bebouwing die zijn agrarische functie reeds verloren heeft. Er is geen sprake van nieuwe woningen
en er vindt geen uitbreiding van het bebouwde oppervlak plaats. De ontwikkeling past in het provinciale be-
leid inzake hergebruik van vrijkomende agrarische bebouwing en het functieveranderingsbeleid. Het initiatief
is derhalve ook niet in strijd met het provinciale beleid.
Tot slot merken wij op dat het streekplan provinciaal beleid bevat. Wij dienen daar rekening mee te houden,
maar zijn daaraan niet op gelijke wijze gebonden als provinciale bestuursorganen dat zijn. Dit is slechts anders voor zover in het streekplan concrete beleidsbeslissingen zijn opgenomen. Die moeten wij in acht nemen bij het vaststellen van een projectbesluit. Dit wordt in het streekplan als zodanig erkend op p. 144: "Het
streekplan biedt in die zin een inspiratiebron en een indicatief afwegingskader voor de gemeenten bij de opstelling van hun ruimtelijke plannen. Uitzondering hierop vormt de zogenaamde ‘concrete beleidsbeslissing’
als bedoeld in artikel 4a, lid 1, van de WRO”. Nieuwe bindende bepalingen kunnen slechts bij provinciale
verordening (als bedoeld in artikel 4.1 Wro) worden vastgelegd. Naar onze mening hebben wij het provinciale beleid afdoende bij de besluitvorming betrokken. De weerslag daarvan blijkt uit de toets aan het provinciale beleid als opgenomen in de ruimtelijke onderbouwing.
De heer en mevrouw Vernooij hebben in de zienswijze niet naar voren gebracht dat het plan in strijd is met
een in het streekplan opgenomen concrete beleidsbeslissing, noch dat met het provinciaal beleid onvoldoende rekening is gehouden.
Ad 3.
Volgens de Kadernota Bestemmingsplan Buitengebied zal een uitwerking van het begrip duurzaamheid in
het bestemmingsplan vorm krijgen door een afweging te maken tussen de ontwikkelingsmogelijkheden, die
wordt geboden en de (ecologische) waarden waarvan het wenselijk is dat deze worden beschermd. De Kadernota voegt daaraan toe dat in de nader uit te werken regels van het bestemmingsplan deze doelstelling
vertaald zal moeten worden. Dit betekent volgens de nota dat bij de toekenning van bestemmingen rekening
wordt gehouden met de voorgestane duurzaamheid. Voor de toekenning van de (grenzen van) agrarische
bouwvlakken wordt daarbij mede rekening gehouden met de bestaande waarden en functies in de omgeving. De Kadernota gaat uit van een conserverende wijze van bestemmen. Een keuze voor een conserverende strategie houdt volgens de nota in dat het beleid zich richt op het handhaven en eventueel versterken
van de bestaande waarden. In casu betekent dit dat beide onderhavige functies, zowel het fruitteelt bedrijf,
als de toegestane en sinds jaar en dag aanwezige woonfunctie op het perceel Koffiemolen 3/3A positief bestemd zullen worden.
Ad 4.
Vooropgesteld wordt dat in onderhavig geval sprake is van een projectbesluit. Bij een dergelijk besluit worden per definitie het op dat moment vigerende bestemmingsplan verlaten. Zoals in de zienswijze reeds wordt
erkend is sprake van een door het overgangsrecht beschermde woonfunctie. Op grond van dit overgangs1
recht mag dit gebruik derhalve zondermeer worden voortgezet. Zoals uit vaste jurisprudentie blijkt verdragen, naast zelfstandige bewoning door een gezin, ook minder traditionele woonvormen zich met een woonbestemming, indien daarbij sprake is van nagenoeg zelfstandige bewoning. Indien in een bestemmingsplan
bovendien de eis wordt gesteld dat een woning bestemd is voor de huisvesting van één huishouden of gezin, dient voorts sprake te zijn van een zekere mate van verbondenheid.
De belangrijkste criteria die de Afdeling bestuursrechtspraak hanteert om uit te maken of sprake is van
nagenoeg zelfstandige bewoning zijn de volgende:
-
1
2
3
2
De bewoners hebben zelf voor een plaats in een huis gekozen;
De begeleiding is ondersteunend, er vindt geen medische of therapeutische zorg plaats, het verblijf
3
in de woning maakt geen deel uit van een verplicht behandeltraject;
o.a AbRvS 28 juni 2006, 200508258/1 en specifiek m.b.t. Thomashuisformule Rb. Assen, 27 januari 2009, LJN: BK1166
AbRvS 29 oktober 1998, Gst. 7111, no. 8; AbRvS 6 februari 2008, 200703840/1; AbRvS 25 november 2009, 200906432/1.
AbRvS 25 november 2009, 200906432/1.
-
4
De bewoners hebben eigen dagbesteding;
5
De bewoners hebben een eigen zit/slaapkamer;
6
De bewoners zijn niet minderjarig.
Voor zover relevant, het bestemmingsplan bevat immers geen beperkingen van dien aard, schetsen wij hier
nog de criteria waaraan wordt getoetst om uit te maken dat sprake is van nagenoeg zelfstandige bewoning:
-
7
Gezamenlijk gebruik van de maaltijden;
8
9
Gemeenschappelijke woonkamer, keuken en in voorkomend geval sanitair;
10
Verdeling van de huishoudelijke taken;
De bewoners zijn voor onbepaalde tijd een met een gezinsverband vergelijkbaar samenlevings11
verband aangegaan.
Het Thomashuis voldoet aan deze criteria. Voor een uitgebreide omschrijving van het initiatief verwijzen wij
naar de ruimtelijke onderbouwing. Hier merken wij kort op dat het initiatief een kleinschalige woonvoorziening voor mensen met een verstandelijke beperking behelst. Door de initiatiefnemer is kenbaar gemaakt dat
geen sprake is van permanente zorg of medische zorg of therapie, maar van een gezinsvervangende situatie met aan het hoofd een echtpaar dat zelf ook op de betreffende locatie woont. De bewoners beschikken
allen over een eigen zit/slaapkamer en maken daarnaast gebruik van de gemeenschappelijke voorzieningen,
zoals de woonkamer en de woonkeuken. Er is een verdeling van de huishoudelijke taken en er wordt gezamenlijk gegeten. De bewoners hebben verder een eigen baan of dagbesteding buiten de deur. De bewoners
kiezen zelf, al dan niet met hun ouders voor een plaats in een Thomashuis, van plaatsing is geen sprake.
Daarnaast is het uitgangspunt dat de bewoners in principe voor onbepaalde tijd in onderhavig pand blijven
wonen: het Thomashuis is voor hen een definitief thuis. Hierdoor wordt het gezinsverband versterkt en is
derhalve naast zelfstandigheid ook sprake van verbondenheid. Onderhavig initiatief verdraagt zich derhalve
met de woonfunctie zoals op grond van het overgangsrecht is toegestaan. Overigens vereist het bestemmingsplan niet dat in geval van wonen sprake dient te zijn van bewoning door een gezin of een zelfstandig
huishouden.
Het Thomashuis biedt de bewoners een woning, een thuis. Van een zorginstelling is derhalve geen sprake
en van het oprekken van de woonbestemming die op grond van het overgangsrecht op het pand rust is
evenmin sprake. Voor de goede orde wijzen wij nog op de uitspraak van 6 februari 2008. Daarin oordeelt
de Afdeling bestuursrechtspraak over een minder traditionele woonvorm: een echtpaar met kinderen neemt
12
voor onbepaalde tijd personen in huis die in een sociaal isolement zijn geraakt. De huisvesting wordt
gerealiseerd door een stichting. Niet alleen oordeelt de Afdeling dat sprake is van nagenoeg zelfstandig
wonen en van de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, ook gaat de Afdeling in op de stelling van
appellanten dat het voorgenomen gebruik in strijd is met de woonbestemming vanwege het bedrijfsmatige
karakter van het voorgenomen gebruik. De Afdeling oordeelt met betrekking tot de financiering van het project dat het bij de vraag of sprake is van één huishouden niet gaat om de wijze van bekostiging, maar om de
mate waarin zij gezamenlijk samenleven. Dit is in lijn met eerdere jurisprudentie van de Afdeling, waarin met
4
AbRvS 28 juni 2006, 200508258/1; AbRvS 25 november 2009, 200906432/1.
5
6
AbRvS 29 oktober 1998, Gst. 7111, no. 8; AbRvS 6 februari 2008, 200703840/1; AbRvS 25 november 2009, 200906432/1.
AbRvS 10 augustus 2011, 201011929/1.
7
8
9
AbRvS 28 juni 2006, 200508258/1.
AbRvS 29 oktober 1998, Gst. 7111, no. 8.
AbRvS 25 november 2009, 200906432/1.
10
11
12
AbRvS 6 februari 2008, 200703840/1.
AbRvS 25 november 2009, 200906432/1.
ABRvS 6 februari 2008, 200703840/1
betrekking tot dezelfde gebruiksvraag van belang wordt geacht hoe de wijze van bewoning in planologisch
13
opzicht moet worden aangemerkt.
Overigens is destijds ervoor gekozen om bestaande (woon)functies onder het overgangsrecht te brengen.
Dit overgangsrecht biedt aan deze bestaande functies echter ook diverse mogelijkheden tot het geheel
nieuw oprichten van bouwwerken. Hieruit kan genoegzaam worden afgeleid dat de planwetgever niet enkel
en alleen heeft beoogd de bestaande functies en bouwwerken te respecteren, maar ook bewust mogelijkheden toe te kennen welke meer inherent zijn aan een positieve bestemming.
In het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan voor het buitengebied zullen deze in het agrarische buitengebied aanwezige en onder het overgangsrecht gebrachte burgerwoningen positief worden bestemd.
Ad 5.
In de ruimtelijke onderbouwing is uiteengezet dat voor kwekerijen en boomgaarden geen wettelijke bepalingen gelden ten aanzien van de minimaal aan te houden afstand in verband met het gebruik van bestrijdingsmiddelen. Ook in de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' is geen richtafstand opgenomen ten opzichte van boomgaarden. Met het oog op een goede ruimtelijke ordening wordt in het algemeen wel een
afstand van 50 m aangehouden tussen boomgaarden en nieuwe gevoelige bestemmingen om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van nieuwe woningen (en bijbehorende tuinen) te garanderen
en om eventuele beperkingen voor de bedrijfsvoering van de boomgaard in de beoordeling te betrekken.
In onderhavig geval is geen sprake van een nieuwe woning. Er is sprake van een uitbreiding van een reeds
sinds lange tijd aanwezige woning (het gebruik als woning bestond reeds bij de terinzagelegging van het
bestemmingsplan “Buitengebied Bemmel 1978”) in een gedeelte van het hoofdgebouw dat voorheen als
schuur/hobbyruimte in gebruik was. Het gebruik als Thomashuis geldt in planologische zin als wonen, zoals
hiervoor is aangegeven. Het bestaande hoofdgebouw, inclusief de tuin eromheen en de schuur gelden in
verband met de spuitzone als gevoelige bestemming, nu die langdurig door dezelfde personen kunnen wor14
den gebruikt. De uitbreiding van de woning vindt plaats in het bestaande hoofdgebouw. De afstand tot de
fruitboomgaard wordt derhalve niet verkleind door het project. Vanwege de aanwezigheid van de woning, de
schuur en de tuin, dienden de heer en mevrouw Vernooij voor de realisatie van het project reeds rekening
te houden met de aanwezigheid van een gevoelige bestemming op minder dan 50 meter van de fruitboomgaard. Gelet op de bestaande situatie en de reeds in acht te nemen spuitzone, hebben wij ons in redelijkheid
op het standpunt kunnen stellen dat ook in het gedeelte van de inpandige uitbreiding van de woning, waarop
15
dit besluit ziet, een aanvaardbaar woon- en leefklimaat wordt gewaarborgd. Voor een verdere onderbouwing van ons standpunt verwijzen we naar hetgeen in de ruimtelijke onderbouwing in paragraaf 4.4 is verwoord.
Voorts achten wij van belang dat het perceel rond het hoofdgebouw altijd in gebruik is geweest als tuin bij de
burgerwoning, welke langdurig door dezelfde personen kan worden gebruikt en derhalve beschermenswaardig is. Ook hierin is een bestaande beperking gelegen waarmee de fruitteler die de omliggende boomgaard
exploiteert rekening dient te houden. Het project voorziet niet in een verkleining van de bestaande afstand
tussen de tuin en de fruitboomgaard. In diezelfde zin is relevant dat de schuren die zijn gelegen aan de
westzijde van het perceel.
Ad 6.
Zoals hiervoor reeds is aangegeven dient het bedrijf van de heer en mevrouw Vernooij in de huidige situatie
reeds rekening te houden met de bestaande beperking vanwege de functie van woonhuis met tuin op het
perceel Koffiemolen 3/3a te Doornenburg. Het project brengt daarin geen verandering.
13
AbRvS 9 mei 2007, 200604047.
14
AbRvS 2 juni 2004, 200305192/1.
15
Vz. AbRvS 21 januari 2011, 201008988/2/R3.
Ad 7.
Initiatiefnemer beschikt over een monumentenvergunning. Hiertegen is beroep aangetekend door de heer en
mevrouw en Vernooij. Dit beroep is ongegrond verklaard. Vervolgens hebben de heer en mevrouw Vernooij
tegen de uitspraak beroep hoger beroep aangetekend. Dit hoger beroep is door Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ongegrond verklaard. Daarmee is de monumentenvergunning onherroepelijk
geworden. Dat in strijd met het advies van het Gelders Genootschap is gehandeld, wordt in de zienswijze
niet onderbouwd.
Ad 8.
Het zorgvuldigheidsbeginsel heeft betrekking op de voorbereiding van besluiten. In de thans aan de orde
zijnde zienswijzenprocedure is enkel het ontwerp project-besluit aan de orde. Ten aanzien van onderhavig
projectbesluit is de in de Algemene wet bestuursrecht voorgeschreven openbare voorbereidingsprocedure
gevolgd. Het ontwerp-besluit en alle relevante stukken hebben zes weken ter inzage gelegen, waarbij de
mogelijkheid is geboden zienswijzen in te dienen. Van die mogelijkheid hebben de heer en mevrouw Vernooij gebruik gemaakt. Het (ontwerp-)besluit is bovendien voorzien van een uitgebreide ruimtelijke onderbouwing. Hierin zijn, naast alle overige relevante planologische aspecten, ook de belangen van het bedrijf
van de heer en mevrouw Vernooij in kaart gebracht. Van een onzorgvuldige voorbereiding is derhalve geen
sprake.
Conclusie:
Onderhavige zienswijze geeft geen aanleiding om tot andere inzichten te komen.