Medische fysiologie Rijksuniversiteit Groningen Niek Groot College 1 “Ademhalen” Doel ademhalen De lichaamscellen van O2 voorzien en het, bij de cellulaire oxidatie van voedingsstoffen, vrijkomende CO2 afvoeren. CO2 bindt op een andere manier aan hemoglobine dan O2, hierdoor treden er op dat gebied geen problemen op in de gaswisseling. Betrokken processen Transport van gassen de long in en uit Diffusie tussen alveoli en bloed Uitwisseling tussen bloed en cellen Afstemming van ventilatie en longdoorbloeding Transport van gassen in het bloed Verbruik van O2 en CO2 productie in de cellen Ventilatie Gaswisseling Gaswisseling Ventilatie : perfusie Gastransport Intermediair metabolisme H-H vergelijking De Henderson-Hasselbalch-vergelijking is een vergelijking opgesteld om de pHwaarde van een buffersysteem te berekenen. Dit is belangrijk omdat de [CO2] bij inspanning stijgt, wat effecten heeft op de pH van het bloed (pH mag maximaal 0,5 afwijken van 7,4). Bronchioli Alle delen van de luchtpijp (van trachea tot bronchi) hebben bindweefsel in de wand. Bronchioli hebben dit niet, waardoor het samengedrukt kan worden. Tidal volume Tidal volume: that volume of air moved into or out of the lungs during quiet breathing. IRV Inspiratory reserve volume: the maximal volume that can be inhaled from the end-inspiratory level (top van de TV). ERV Expiratory reserve volume: the maximal volume of air that can be exhaled from the endexpiratory position. 1 Medische fysiologie Rijksuniversiteit Groningen Niek Groot RV Residual volume: the volume of air remaining in the lungs after a maximal exhalation. Dus: Functionele Residuaal Capaciteit o FRC = ERV + RV Inspiratoire Capaciteit o IC = VT + IRV Vitale Capaciteit o VC = IC + ERV Totale Long Capaciteit o TLC = VC + RV Ademhaling De onbewuste inademing gebeurt door een impuls vanuit het ademhalingscentrum in het verlengde merg van de hersenstam. Als de longen zijn uitgerekt valt deze impuls weg en kan de uitademing beginnen. De koolstofdioxideconcentratie is de prikkel waarop het ademcentrum reageert. Stijgt deze concentratie, dan wordt krachtiger geademd om de concentratie terug te brengen op het optimale niveau. Met ademhalingsspieren worden die spieren bedoeld die de adembewegingen verzorgen. Dit zijn het middenrif, de spieren van de buikwand, de tussenribspieren en de supra-claviculaire (boven het sleutelbeen gelegen) spieren. Zij worden gebruikt bij het inademen of bij het actief uitademen. Bij het inademen maken de spieren het volume van de borstholte groter, zodat de longen, die zich in deze borstholte bevinden, uitzetten. De druk in de borstholte wordt dan lager dan die van de buitenlucht, waardoor de lucht in de longen stroomt (wet van Boyle P x V = constant). Bij het uitademen ontspannen de spieren zich en door de elasticiteit van de longen, borstkas en buikwand wordt het volume van de longen weer kleiner, wordt de druk in de longen hoger en zal de lucht weer naar buiten worden gestuwd. 2 Medische fysiologie Rijksuniversiteit Groningen Niek Groot Pleurale en alveolaire druk Je kunt dus zeggen dat er lucht in de long stroomt doordat er een onderdruk in de longen ontstaat. Eerst neemt de Pleurale druk af, doordat de pleurale ruimte (de ruimte tussen het longvlies en de alveoli, ook wel de intra thoracale ruimte genoemd) wordt opgerekt door het strekken van o.a. het middenrif. Doordat de pleurale druk afneemt, zullen de alveoli als het ware worden meegetrokken, waardoor ook de alveolaire druk daalt (omdat het volume toeneemt). Hierdoor ontstaat er een onderdruk en zal er lucht in de long stromen. Te overwinnen krachten Elastische krachten • Retractiekrachten long • Retractiekrachten thoraxwand Weerstandskrachten • Luchtwegweerstand • Weefselweerstand Transmurale druk Onder de transmurale druk verstaat men het verschil tussen de intra-alveolaire druk en de intrapleurale druk. At 3 Medische fysiologie Rijksuniversiteit Groningen Niek Groot Functional residual capacity (FRC), defined as the volume of gas in the lungs at the end of a normal exhalation, the tendency of the lungs to contract is opposed by the equal and opposite tendency of the chest wall to expand. For the lungs and the chest wall to achieve a volume other than this resting volume (FRC), either the pressures acting on them must be changed passively —e.g., by a mechanical ventilator that delivers positive pressure to the airways and alveoli— or the respiratory muscles must actively oppose the tendency of the lungs and the chest wall to return to FRC. During inhalation to volumes above FRC, the inspiratory muscles actively overcome the tendency of the respiratory system to decrease volume back to FRC. During active exhalation to volumes below FRC, expiratory muscle activity must overcome the tendency of the respiratory system to increase volume back to FRC. At TLC, the maximal force applied by the inspiratory muscles to expand the lungs is opposed mainly by the inward recoil of the lungs. As a consequence, the major determinants of TLC are the stiffness of the lungs and inspiratory muscle strength. If the lungs become stiffer — i.e., less compliant and with increased inward recoil —TLC is decreased. If the lungs become less stiff (more compliant and with decreased inward recoil), TLC is increased. If the inspiratory muscles are significantly weakened, they are less able to overcome the inward elastic recoil of the lungs, and TLC is lowered. At RV, the force exerted by the expiratory muscles to decrease lung volume further is balanced by the outward recoil of the chest wall, which becomes extremely stiff at low lung volumes. Two factors influence the volume of gas contained in the lungs at RV. The first is the ability of the subject to exert a prolonged expiratory effort, which is related to muscle strength and the ability to overcome sensory stimuli from the chest wall. The second is the ability of the lungs to empty to a small volume. In normal lungs, as PTP is lowered, lung volume decreases. In lungs with diseased airways, as PTP is lowered, flow limitation or airway closure may limit the amount of gas that can be expired. Consequently, either weak expiratory muscles or intrinsic airways disease can result in an elevation in measured RV. Compliantie Onder de rekbaarheid (ook wel compliantie genoemd) verstaat men de volumeverandering die bij een bepaalde drukverandering optreedt (∆V/∆P). Factoren die de compliantie bepalen is de hoeveelheid collageen en elastine in de wand en de oppervlaktespanning in de alveoli Deze compliantie is te bepalen uit de volume-druk relatie (rustrekkingscurve) onder statische omstandigheden. Dit kan alleen onder statische omstandigheden omdat het stromen van lucht weerstand veroorzaakt. Het omgekeerde van compliantie is de terugveerkracht van de longen. Elasticiteit is dus geen rekbaarheid! Bij het inhouden van je adem is je Pmond gelijk aan je Palveoli, omdat er op dat moment geen lucht stroomt! 4 Medische fysiologie Rijksuniversiteit Groningen Niek Groot Oppervlaktespanning Wet van Laplace Aan het oppervlak met de lucht zullen de watermoleculen van de alveolaire wand elkaar aantrekken (want niet graag in contact met de lucht) intramoleculaire krachten oppervlaktespanning (T) binnenkant van de alveool neemt zo klein mogelijke oppervlakte aan druk in alveool (P). Collaps van kleine alveoli in aanwezigheid van groteren. Surfactant Gesecreteerd door type II alveolaire cellen, bedekt binnenkant van de alveoli T reduceren longen al kunnen openen met een druk van enkele cm H20 Maakt T afhankelijk van het volume van de alveoli. Als T onafhankelijk zou zijn van de grootte van de alveoli dan zou volgens de wet van Laplace de druk het grootst zijn in de kleine alveolen waardoor de lucht van de kleine naar de grote alveoli (waar de druk lager is) zou lopen. Arbeid tijdens ademhaling The work of breathing equals the product of pressure change across the lung and volume of gas moved. During inspiration, most of the work is done to overcome elastic recoil of the thorax and lungs, and the resistance of the airways and non-elastic tissues. 5 Medische fysiologie Rijksuniversiteit Groningen Niek Groot College 2 “Interne milieu” Regelsysteem: Terugkoppeling Negatieve terugkoppeling (neg.feedback, tegenkoppeling) Zorgt voor stabilisatie Positieve terugkoppeling(pos.feedback, meekoppeling) Zorgt voor destabilisatie, bv. circulus vitiosus Feedforward: signalering van de dreigende verstoring; Beter voorkomen dan genezen Basiseenheid neurohumorale regulatie: reflexboog Om een werkende reflexboog te creeeren heb je een aantal dingen nodig. Ten eerste een sensor (receptor) dat in contact staat met hetgene dat gereguleerd dient te worden. Ten tweede moet deze receptor via een afferente baan in contact staan met een integratiecentrum, dat vervolgens een signaal stuurt naar de effector via efferente banen. Een reflexboog kan zowel onderdeel zijn van een gesloten als een open regelsysteem. Reflexen Somatische reflex Bij dit type reflex slaat de sensor aan op een prikkel van buiten het lichaam (exteroceptie) of op een prikkel vanuit het bewegingsapparaat of evenwichtsorgaan (proprioceptie). Hierdoor kan een myotatische (zonder tussenkomst van de hersenen) reflex ontstaan. Autonome reflex Bij dit type reflex liggen de sensoren meestal binnen het lichaam (enteroceptief). Denk hierbij aan osmosensoren, barosensoren en chemosensoren. De effector is vrijwel altijd glad spierweefsel of klierweefsel, terwijl dit bij somatische reflexen vaak dwarsgestreept spierweefsel is. In de afbeelding hieronder wordt links een somatische en rechts een autonome reflex weergegeven. 6 Medische fysiologie Rijksuniversiteit Groningen Niek Groot Endocriene reflexen Onder dit type reflex verstaat men regelsystemen die hormonaal worden gereguleerd. pO2 nierschors ↓ Erytropoietine (EPO) Bloedglucose ↑ - cellen pancreas (sensor + integrator) insuline opname glucose in cellen daling bloedglucosespiegel Zuur (HCl) in duodenum S-cellen in mucosa darm: secretine Secretine (via bloed) pancreas o.a. HCO3- neutralisatie zuur in duodenum Orthosympaticus en parasympaticus Uit dit plaatje kan je opmerken dat sympatische neuronen alleen thoracaal en parasympatische neuronen vanuit de hersenstam en sarcaal ontspringen. Postganglionaire transmitter parasympathicus is ACh (cholinerg) Postganglionaire transmitter sympathicus NA (NE, adrenerg). (Uitzondering zweetklieren, die sympathisch cholinerg worden geïnnerveerd) 7 Medische fysiologie Rijksuniversiteit Groningen Niek Groot De sympaticus loopt via de grensstrengen (reeks ganglia die als een parelsnoer langs her ruggenmerg gelegen zijn) naar de organen, de neuronen stellen de neurotransmitter noradrenaline vrij. In tegenstelling tot het sympatische zenuwstelsel bevat het sympatische zenuwstelsen zeer korte preganglionaire zenuwen die vanuit het ruggenmerg overschakelen in een ganglion. Hierdoor heeft het sympatische zenuwstelsen zeer lange postganglionaire zenuwen die verschillende doelorganen kunnen innerveren. De preganglionaire zenuwen hebben allemaal acetylcholine als neurotransmitter. De postganglionaire zenuwen hebben dit niet. De postganglionaire neurotransmitter van het sympatische zenuwstelsel is noradrenaline, terwijl dit in het parasympatische zenuwstelsel nog steeds acetylcholine is. De parasympathicus die vertrekt vanuit het ruggenmerg, de neuronen gebruiken de neurotransmitter acetylcholine. Ze bestaat vooral uit de zwervende zenuw (nervus vagus). Vertakkingen van deze zenuwen lopen naar de verschillende organen. Het parasympatische zenuwstelsel heeft hele lange preganglionaire zenuwen die vanuit de hersenstam pas in het doelorgaan overschakelen op het ganglion. Parasympatische zenuwcellen hebben daarom zeer korte postganglionaire zenuwen. Acetylcholine en (N)A-receptoren Er zijn drie typen ACh-receptoren: Muscarinerge (AChM). Deze zitten veel in de parasympatische eindsynapsen. Nicotinerge (AChN). Deze zitten veel in de sympathische en parasympathische ganglia Nicotinerge, met receptoren op de motorische eindplaten van skeletspieren (AChNm) Er zijn twee typen (N)A-receptoren Adrenerge receptoren: - en (1, 2 en 1, 2 ). NA: meer voorkeur voor -receptoren, minder voor -receptoren A: zowel voorkeur voor - en -receptoren 8 Medische fysiologie Rijksuniversiteit Groningen Niek Groot Meeste systemische bloedvaten (speciaal in abdominale viscera en huid ledematen): Sympathische stimulatie + -adrenerge receptoren vasoconstrictie Bloedvaten actieve skeletspieren: Sympathische stimulatie + 2-adrenerge receptoren vasodilatatie DUS: -constrictie en -dilatatie. Parasympatische stimulatie heft op de meeste bloedvaten geen effect (behalve vasodilatatie in gezicht en in de penis). Eiwithormonen Dit soort hormonen bestaat uit aminozuren. Eiwithormonen kunnen speciale aanpassingen als sulfateringen ondergaan, waardoor de affiniteit van sommige receptoren sterk wordt verhoogd. Eiwithormonen zijn hydrofiel, waardoor ze aan een extracellulaire receptor moeten binden om een effect uit te oefenen op de cel. Eiwithormonen worden uitgescheiden wanneer een stimulus het intracellulaire Ca2+ doet stijgen, waardoor secretoire granules zullen versmelten met het celmembraan. Eiwithormonen worden afgebroken door proteasen in het bloed, waardoor ze een korte halfwaardetijd hebben. Steroïde hormonen Dit soort hormonen zijn vaak geslachtshormonen of hormonen afkomstig van de bijnierschors. Deze hormonen zijn afgeleid van cholesterol (en dus lipofiel), waardoor ze door het celmembraan heen kunnen diffunderen en vervolgens aan een intracellulaire receptor kunnen binden. I.t.t. eiwithormonen worden steroïde hormonen vrijwel niet opgeslagen in de cel (mits in vetweefsel). Snelheid productie = snelheid afgifte, snelheid productie wordt gecontroleerd (i.t.t. eiwithormonen, waarbij de mate van afgifte wordt gereguleerd). Eiwithormonen brengen een intracellulaire signalering op gang, wat vele effecten kan hebben. Steroïde hormonen beïnvloeden direct de genexpressie. Tenslotte worden steroïde hormonen aan transporteiwitten gebonden tijdens circulatie. Hypofyse De hypofyse produceert neurohormonen betrokken bij de groei of regulatie van endocriene klieren. Hij wordt aangestuurd door de hypothalamus. De hypofyse bestaat uit twee delen, de zogenaamde neurohypofyse en de adenohypofyse. De neurohypofyse maakt vooral hormonen aan die het bloedvolume reguleren (ADH). Ook produceert de neurohypofyse oxytocine. De adenohypofyse maakt vrijwel andere hormonen (LH, FSH, GH, PRL, TSH en ACTH). ADH-productie: in neuronen in de hypothalamus. Beschadiging van deze neuronen weinig of geen ADH-productie Diabetes Insipidus (polyurie en veel drinken) 9 Medische fysiologie Rijksuniversiteit Groningen Niek Groot Hormonen en de bijnier Bijniermerg o Adrenaline Bijnierschors o Zona glomerulosa: mineralocorticoïden (aldosteron) o Zona fasciculata: glucocorticoïden (cortisol) o Zona reticularis: geslachtshormonen Cortisol remt zowel de ACTH afgifte door de hypofyse dat de afgifte van cortisol in de bijnierschors stimuleert als het CRH uit de hypothalamus. Cortisol heeft dus een dubbele negatieve terugkoppeling op de ACTH afgifte. Functies cortisol Stimulering gluconeogenese (sparen lever/spierglycogeen) Stimulering eiwitafbraak (aminozuren voor gluconeogenese) Remming glucose-opname door cellen, behalve bij zenuwweefsel Remming ontstekingsreacties (vandaar gebruik cortisol bij allergische reacties en ontstekingsreacties) Remming vorming van antilichamen Vaten gevoeliger maken voor A en NA Stabilisatie lysosomale membranen van beschadigde cellen Speelt een rol in de productie van surfactans Onderdrukking groei en functie bepaalde immuuncellen Angiotensine II Zoals hiernaast te zien is heeft angiotensine II twee effecten, namelijk vasoconstrictie en het stimuleren van Na en water retentie gedirigeerd door aldosteron. ADH corrigeert de vloeistofbalans na verandering in de osmolariteit van het bloed Aldosteron corrigeert de vloeistofbalans na een verandering in de hoeveelheid vloeistof/bloed. 10 Medische fysiologie Rijksuniversiteit Groningen Niek Groot College 3 “Diabetes” Endocriene pancreas Glucagon en α-cellen Glucagon stimuleert de glycogenolyse (de afbraak van glycogeen) en gluconeogenese (aanmaak van glucose in de vetcellen). Glucagon zorgt voor een verhoogde productie van cAMP in de lever. Hierdoor worden afbraakenzyemen, zoals phosphoryfase geactiveerd. Dit zorgt voor de afbraak van glycogeen tot glucose. Insuline en bèta-cellen Insuline is een polypeptidehormoon. Dit hormoon heeft invloed op de glucosestofwisseling. Een tekort aan insuline leidt tot suikerziekte (diabetes). Insuline wordt gemaakt door de bètacellen van het pancreas, in de eilandjes van Langerhans en via het bloed vervoerd. Insuline remt de glycogenolyse (glucose glycogeen) en de gluconeogenese (vet en eiwitten glucose). Somatostatine en δ-cellen Dit hormoon heeft verschillende functies. Het werkt remmend op de afscheiding van insuline en glucagon. Het onderdrukt de productie van maagzuur en vertraagt de lediging van de maag. Het kan bovendien optreden als neurotransmitter. Oorzaken hyperglycemie T1DM Nauwelijks glucoseopname door spieren en hersenen Glycogenolyse en gluconeugenese in lever (worden niet geremd door insuline) Door de verhoogde glucoseconcentratie in het bloed zal er ook meer glucose in de voorurine in de nefronen in de nieren terecht komen. Aangezien de transporters in de nefronen maar een bepaalde hoeveelheid glucose kunnen resorberen, blijft er bij T1DM patienten veel glucose in de urine over. Vervolgens zal het ontstaande verschil in osmotische waarde ervoor zorgen dat water zich in de voorurine zal verzamelen, waardoor de (voor)urine in volume toeneemt. Hierdoor zal de patiënt heel veel naar de WC moeten. Dit proces noemt men ook wel osmotische diurese. Deze polyurie zorgt in het bloed voor een hypovolemie en dorst, doordat de patient veel water via de urine verliest. Zoals al eerder gezegd worden er bij een hypovolemie catecholaminen uitgescheiden, om zo de hartslag te verhogen en een perifere vasoconstrictie teweeg te brengen. Deze catecholaminen en glucagon zorgen voor lipolyse, die vervolgens FFA’s en ketonlichamen vrijmaken (hierbij val je dus af). In de lever worden deze FFA’s omgezet in acetylazijnzuur, dat op zijn beurt weer wordt omgezet in aceton en -hydroxyboterzuur. Aangezien beta-hydroxyboterzuur een zuur is, kan het de buffercapaciteit van het lichaam aantasten. 11 Medische fysiologie Rijksuniversiteit Groningen Niek Groot Een daling van de pH van het bloed (acidose) kan erg gevaarlijk zijn. De uitersten liggen tussen de 6,9 en de 7,9. Zoals je in de bovenstaande formule kunt zien is er een verband tussen de HCO3 concentraties en de koolstofdioxide druk. Wanneer de bicarbonaatconcentraties dalen duur de aanslag van ketonzuren op de bufferwerking van het lichaam, zal men automatisch proberen om de koolstofdioxidedruk in het bloed te verlagen, om zo de pH gelijk te houden. Het compenseren via de ademhaling wordt ook wel respiratoir gecompenseerde metabole acidose genoemd. De adem van ontregelde diabeten zal ook naar aceton ruiken, omdat dat het product is wat naast ketonlichamen ontstaat. Uiteindelijk gaan deze mensen dood aan een keto-acidotisch coma. Aangezien vetten de rol van koolhydraten niet volledig kunnen overnemen in de stofwisseling hanteert men het volgende gezegde: Vetten verbranden in de vlam van koolhydraten. Bij de oxidatie van vetzuren ontstaat er acetylCoA dat vervolgens met oxaalacetaat kan reageren tot citraat en de citroenzuurcyclus in kan. Het probleem is echter dat bij T1DM de rem op de gluconeogenese wegvalt, waardoor al het oxaalacetaat reageert tot glucose. T1DM patienten hebben dus te weinig oxaalacetaat en een overmaat aan acetylCoA. Door gebrek aan oxaalacetaat wordt de overmaat acetylCoA door de lever omgezet in acetoacetaat, betahydroxyboterzuur en aceton. Hierdoor stijgt ook de hoeveelheid ketonlichamen in de urine. Tentamen: Ga na of T2DM patiënten last hebben van ketonurie Hypo’s ontstaan door een te hoge insulinespiegel, intensieve arbeid en door het uitputten van het leverglycogeen. Dit kan schadelijk zijn voor de hersenen, omdat deze op korte termijn zijn aangewezen op glucose als brandstof. Omdat een te laag bloedsuikerspiegel de sympathicus activeert, treden er klinische verschijnselen als een tremor, zweten en tachycardie op. Wanneer ook de neuronen te weinig glucose krijgen noemt men dit neuroglycopenie. Verschijnselen hiervan zijn honger, verwardheid, abnormaal gedrag en eventueel een coma. Complicaties op lange termijn 1) Diabetische retinopathie Hyperglykemie Microtrombi Ischaemie Nieuwe vaten Microvasculaire schade Retinale ischaemie Proliferatieve retinopathie Snel kapot bloedingen retina 12 Medische fysiologie Rijksuniversiteit Groningen Niek Groot 2) Diabetische nefropathie Hierbij treedt er een toegenomen permeabiliteit van de glomerulus capillairen voor albumine op. 3) Diabetische neuropathie Hyperglykemie zenuwschade door glycosidering eiwitten en/of de conversie van glucose in sorbitol. Hierdoor kan er occlusie in de nerveuze capillairen ontstaan, wat kan zorgen voor neuropathie (degeneratie cellen van Swann, degeneratie axonen, verlies pijnsensatie (ulcus diabeticus)). 4) Macrovasculair lijden Hierbij treedt er atherosclerose op doordat VLDL en LDL stijgen en HDL daalt. College 4 “Ventilatie en perfusie” Zoals je kunt zien kun je de bovenste grafiek indelen in twee delen, namelijk de compliantie en de luchtwegweerstand. Hierin is de compliantie de steilheid van lijn AC en de luchtwegweerstand de breedte van de rugbybal evenwijdig aan de X-as (FB). Wanneer de compliantie en luchtwegweerstand dusdanig toenemen, zal er een gebied links buiten het driehoek treden. Wanneer dit gebeurd heeft de patiënt moeite met uitademen, maar het inademen gaat gemakkelijker. Andersom is het ook waar. Wanneer de compliantie (sterk) afneemt wordt het voor de patiënt moeilijker om in te ademen, terwijl uitademen juist gemakkelijker gaat. “De 62-jarige heer J. voelt zich de laatste tijd erg benauwd. Sinds zijn 17 de rookt hij gemiddeld 2 pakjes sigaretten per dag. Hij weet wel dat roken niet goed is, maar heeft niet het idee dat de benauwdheid door het roken erger wordt, integendeel.” 13 Medische fysiologie Rijksuniversiteit Groningen Niek Groot Diagnose: Door het roken zijn de randen van de alveoli stuk gegaan. Hierdoor zijn er vezels (collageen) in de wanden van de alveoli verloren gegaan, waardoor de patiënt meer moeite krijgt met uitademen. Roken zorgt ervoor dat de rugbybal breder wordt (longobstructie neemt toe) en de compliantie toeneemt, waardoor de situatie in de rode grafiek ontstaat. Bij chronische bronchitis zijn de oorzaken vaak ontstekingsprocessen in de kleine luchtwegen, de bronchioli. De bronchusklieren zijn vergroot waardoor overmatig veel slijm wordt geproduceerd. Die ontstaat door littekenvorming in de wand, het gladde spierweefsel, van de bronchiën. Hierdoor zwellen de slijmvliezen op waardoor een gedeeltelijke obstructie van de luchtwegen ontstaat. Dit zorgt dus voor het breder worden van de grafiek (luchtwegobstructie). Afname collageen Emfyseem/COPD Fibrose Ontsteking Compliantie stijgt Compliantie stijgt Compliantie daalt Luchtwegobstructie neemt toe Forced expiration is a simple but extremely useful pulmonary function test. Following maximal inhalation a person exhales as hard and as completely as possible. Measuring forced expirations is very effective for separating normal ventilation from obstructive and restrictive conditions. Two values are obtained with this manoeuvre: the volume exhaled in one second (FEV1) and the vital capacity (VC), which is – by definition – identical with the forced vital capacity (FVC). In healthy subjects the volume that can be expired in one second is usually about 80% of the forced vital capacity, or something like four litres out of five (male adult). 14 Medische fysiologie Rijksuniversiteit Groningen Niek Groot In an obstructive condition, however, such as asthma, bronchitis or emphysema, not only the forced vital capacity, but the rate of expiratory flow is also decreased. With restrictive disease, like fibrosis, forced vital capacity is also compromised. However, due to the low compliance of the lung in such conditions, and the high recoil, the FEV1/FVC ratio may be normal or even higher than normal. Dit geforceerde uitademen moet altijd via een kleine opening gebeuren, omdat de long anders inklapt omdat de druk in buiten de alveoli hoger is dan in de alveoli zelf. Van alveoli richting mond zal de druk steeds minder worden. In het begin zal de druk in de alveoli hoger zijn dan de intrathoracale druk, maar ergens tussen de alveoli en mond ligt er een punt dat de intrathoracale druk hoger wordt dan de alveolaire druk. Door door een klein tuitje te ademen treedt er stuwing op in de luchtweg, waardoor je de alveolaire druk weer verhoogd, zodat de long niet inklapt. DUS: Door tuitje ademen verhogen alveolaire druk. Pursed lip breathing Pursed lip breathing (PLB) is the act of exhaling through tightly pressed, pursed lips. Doctors and respiratory therapists teach the technique to their patients to ease shortness of breath and to promote deep breathing, also referred to as abdominal or diaphragmatic breathing. The purpose of PLB is to create back-pressure inside airways to splint them open; moving air thus then takes less work. Spontaneous breathing through pursed lips, especially after physical exercise, is also one of the signs that health workers use to detect possible chronic obstructive pulmonary disease (COPD) in patients. Long en alveolaire ventilatie Ademminuutvolume: VE= F x Vt Fysiologische dode ruimte (Vd): Vd = Va + Ve o Anatomische dode ruimte: lucht in longen maar niet in longblaasjes o Alveolaire dode ruimte: lucht in alveoli dat mee kan doen maar niet doet Alveolaire ventilatie: Va = f x Va = f x (Vt – Vd) Tentamenvraag: Hoe komt het dat iemand met (ziekte) geen last heeft van benauwdheid in rust, maar wel bij inspanning? Antwoord: Bloed gaat sneller stromen, minder diffusietijd voor zuurstof PO2 ↓ 15 Medische fysiologie Rijksuniversiteit Groningen Niek Groot Alveolaire en arteriële verschil (A-A verschil) De A-a gradiënt is het verschil tussen alveolaire O2 (PAO2) en arteriële O2 (PaO2) zuurstofspanning. Oorzaken van het normale A-a verschil zijn regionale verschillen in de ventilatie-perfusie verhouding. Daarnaast kent het lichaam zogenaamde R-L shunts. Dit zijn plekken in het lichaam waar er zuurstofarm bloed zich bij zuurstof rijk bloed mengt. Enkele voorbeelden hiervan zijn de coronaire vaten, die zich uitten in het zuurstofrijke linker ventrikel en de brochiaalvaten (de vaten die de longen van bloed voorzien) die zich uitten in de vena pulmonales. Met regionale verschillen bedoelt men het effect van de zwaartekracht op het alveolair volume en de longperfusie. In de bovenkant van de long (in rechtopstaande positie) bedraagt de pleurale druk ongeveer -10cm waterdruk, terwijl dit in de basis slechts -2,5cm waterdruk is. Omdat de druk daar zoveel lager is zal de perfusie in de basis 6 keer groter zijn en de ventilatie 2,5 keer. Gevolg: ventilatie/perfusie-verhouding aan de basis juist kleiner relatieve hypoventilatie. College 5 “Gaswisseling” Bloed Menselijk bloed bestaat uit zogenaamd bloedplasma en bloedcellen. Onder deze cellen verstaat men de rode bloedcellen (erythrocyten), witte bloedcellen (leukocyten) en bloedlaatjes (tromobocyten). Hiernaast kun je zien wat er gebeurd wanneer je bloed centrifugeert. Er ontstaat een zogenaamde buffy coat, die bestaat uit leuko’s en trombo’s. Bezinkingssnelheid (BSE) Erythrocyten zullen reversibele aggregaten vormen in de vorm van geldrollen. Vervolgens zal dit netwerk uiteenvallen en zal er een terminale stapeling optreden. Wanneer er een verandering optreedt in het plasma eiwitspectrum zal de BSE toenemen. Eiwitten functioneren als een soort lijm die de aggregaten bij elkaar houdt. Hoe meer eiwit, hoe sneller de bezinking. Verkoudheid: 30 mm in 1ste uur Vormen van Kanker: 100 mm in 1ste uur Hematocriet Dit is het zogenaamde relatieve erythrocytvolume. Om dit te berekenen deel je het rode bandje door de som van alle drie de lagen (RBC/(Plasma + Buffy Coat + RBC)). 16 Medische fysiologie Rijksuniversiteit Groningen Niek Groot Erythrocyten Rode bloedcellen zijn biconcave schijfjes cellen die geen kern hebben. Ze zijn gemakkelijk vervormbaar, zodat ze zich gemakkelijk door kleine capillairen kunnen wringen. Daarnaast bevat een rode bloedcel vele Hb-eiwitten, waardoor de zuurstoftransportcapaciteit van het bloed sterk is toegenomen. Wanner de PO2 in de nierschors daalt zorgt dit voor de activatie van een enzym dat EPO gaat maken. Dit enzym zorgt voor de vorming en afgifte van nieuwe ery’s. Ery’s worden voornamelijk in de milt afgebroken. Hemoglobine Hemoglobine is een eiwit dat in het bloed van de mens en veel andere dieren voorkomt. Rode bloedcellen zijn vrijwel geheel gevuld met dit eiwit. Het geeft aan bloed de rode kleur. In de rode bloedcellen is hemoglobine verantwoordelijk voor het transport van zuurstof (O2) en koolstofdioxide (CO2) door het bloed. Elke hemoglobinemolecuul kan maximaal 4 zuurstof (O2) of 4 koolstofdioxide (CO2) moleculen binden. Een hemoglobinemolecule is opgebouwd uit 4 polypeptide-ketens (globines) en bevat 4 heemgroepen die elk een ijzeratoom bevatten. De zuurstofatomen hechten zich aan het ijzer. De affiniteit van CO voor hemoglobine is 210 tot 260 keer hoger dan die van zuurstof. Zelfs bij aanwezigheid van minieme hoeveelheden, zal CO zich in plaats van zuurstof hechten aan de hemoglobine. Zo wordt het zuurstoftransport naar de cellen verstoord. Belangrijk: Bij het binden van zuurstof aan ijzer blijft de ferrovorm gehandhaafd. Er treedt dus geen oxidatie, maar een oxigenatie op. Gastransport De concentratie van zuurstof in het bloed is de concentratie van het vrij opgeloste O2 plus het door hemoglobine gebonden zuurstof. cO2 = cO2 (vrij opgelost) + cO2 (Hb) Om dit te berekenen moet je dus zowel het vrij opgeloste O2 als het Hb gebonden O2 weten. CO2 (vrij opgelost) = O2 x pO2 (wet van Henry) o O2 : Oplosbaarheidscoëfficient zuurstof o pO2: Zuurstofspanning De cO2(Hb) is niet te bereken. Als alle Hb volledig is geoxigeneerd, kan er, onafhankelijk van de pO2, niets meer bij: vol = vol. o Binding een molecuul O2 aan haem verandering ruimtelijke structuur Hb andere haemgroep neemt gemakkelijker een volgend O2 molecuul op (allosterische interactie). Dit geeft aan de pO2-cO2(Hb) relatie een S-vormig karakter. 17 Medische fysiologie Rijksuniversiteit Groningen Niek Groot De cO2(Hb) is recht evenredig met de [actieve Hb]. De concentratie actief hemoglobine wordt ook wel cHb* genoemd. cHb kan worden gedefinieerd als de concentratie van alle in het bloed aanwezige Hb-derivaten minus cdysHb (dysfunctioneel Hb). Omdat de laboratoriumbepaling van sO2 (zuurstofverzadiging ofwel saturatie) eenvoudiger is dan die van cO2 is het gebruikelijk om de sO2 te nemen in plaats van de cO2. De relatie tussen de pO2 en sO2: Zuurstofdissociatiecurve. Zuurstofdissociatiecurve De bij de in de longen heersende pO2 , ook al varieert deze (10-14 kPa), is bloed vrijwel volledig met O2 verzadigd. Op het pO2 niveau in de weefselcapillairen ( 5kPa) is de curve steil zodat bij een geringe pO2 daling veel O2 wordt losgelaten. Bij stijgende [H+] en pCO2 wordt O2 gemakkelijker losgelaten en bij dalende [H+] gemakkelijker opgenomen (Bohr effect). Stijging van temperatuur geeft een rechtsverschuiving By selectively binding to deoxyhemoglobin, 2,3-DPG stabilizes the T state conformation, making it harder for oxygen to bind hemoglobin and more likely to be released to adjacent tissues. 2,3-DPG is part of a feedback loop that can help prevent tissue hypoxia in conditions where it is most likely to occur. When 2,3-DPG binds to deoxyhemoglobin, it acts to stabilize the low oxygen affinity state (T state) of the oxygen carrier. Hb(O2)4 + DPG DPG-Hb + 4O2 Bij stijging van 2,3DPG verschuift het evenwicht naar rechts. 18 Medische fysiologie Rijksuniversiteit Groningen Niek Groot Principe van Fick Het totale O2-transport door het bloed komt overeen met het O2-verbruik van het lichaam. Oorzaken hypoxie (onvoldoende zuurstof in weefsels) q te laag = ischemie, (as)grauw, hartinfarct cHb* te laag = anemie, bleek, bloeding cdysHb te hoog = Hb-intoxicatie, o CO-vergiftiging(kersrood) o Fe+++ te hoog (violet) O2 = constante, nooit afwijkend sO2a te laag = hypoxemie, blauw, longafwijkingen sO2v te hoog = weefselintoxicatie, rood, HCN CO2 transport Koolstofdioxide komt net als zuurstof voor in een gebonden en een vrij opgeloste vorm. c CO2 = c CO2 (vrij opgelost) + c CO2 (gebonden) Net als zuurstof is de vrij opgeloste concentratie van koolstofdioxide te berekenen m.b.v. een constante en de koolstofdioxidedruk: c CO2(vrij opgelost) = CO2 x p CO2. De gebonden vorm van koolstofdioxide is echter ingewikkelder dan die van zuurstof, omdat koolstofdioxide zowel aan Hb als aan andere stoffen kan binden. Hierdoor wordt koolstofdioxide zowel in het plasma als in ery’s gebonden en vervoerd.CO2 lost in plasma vrij op en vormt HCO3- volgens: CO2 + H2O H2CO3 HCO3- + H+ (1) En RNHCOO- (carbaminaat) volgens: RNH2 + CO2 RNHCOO- + H+ (2) De ontstane H+ wordt gebufferd door plasma-eiwit en HPO42- waardoor de evenwichten naar rechts verschuiven. Toch wordt bij het stijgen van de pCO2 maar weinig CO2 in plasma gebonden. Het transport van koolstofdioxide in het plasma bestaat dus uit een vrij opgeloste vorm, in HCO3- en carbaminoverbindingen. CO2-binding in de erytrocyt CO2 diffundeert gemakkelijk de erytrocyt in, waar de bindingsvoorwaarden gunstiger zijn dan in plasma. Dit door: In de ery’s bevindt zich koolzuuranhydrase dat de reactie CO2 + H2O H2CO3 aanzienlijk versnelt. De H+-ionen worden vooral door Hb gebonden, door desoxiHb meer dan door HbO2: in de weefsels ligt het evenwicht H+ + HbO2- HHb + O2 naar rechts, in de longen naar links. 19 Medische fysiologie Rijksuniversiteit Groningen Niek Groot Haldane effect Het Haldane-effect beschrijft de toegenomen bindingscapaciteit van gedeoxygeneerd bloed (zuurstofarm bloed) voor koolstofdioxide. Omgekeerd heeft geoxygeneerd bloed (zuurstofrijk bloed) een verminderde bindingscapaciteit voor koolzuur. Bohr-effect Het Bohr-effect is een eigenschap van hemoglobine die voor het eerst in 1904 door de Deense fysioloog Christian Bohrwerd beschreven. Het Bohr-effect houdt in dat hemoglobine minder affiniteit heeft voor zuurstof, door het aan het omliggende weefsels af te geven. Hiervoor zijn vier redenen te geven: Er is een verhoging van het koolstofdioxidegehalte in bepaalde weefsels Er is een afname van de pH De temperatuur stijgt Een stof met een hogere affiniteit komt in contact met het hemoglobine en verdrijft het zuurstof (bijvoorbeeld cyanide of koolstofmonoxide) Dit zorgt voor een rechtsverschuiving van de zuurstofdissociatiecurve. Omgekeerd bindt koolstofdioxide minder goed aan hemoglobine bij een verhoging van het zuurstofgehalte. Dit wordt het Haldane-effect genoemd. Het Haldane-effect is de tegenhanger van het Bohr-effect. Weefsels: Opname CO2 bevordert afgifte O2 (Bohr) Afgifte O2 bevordert opname CO2 (Haldane) Longen: Afgifte CO2 bevordert opname O2 (Bohr) Opname O2 bevordert afgifte CO2 (Haldane) Het Haldane en het Bohr effect vinden dus beiden in zowel de longen als de perifere weefsels plaats! 20 Medische fysiologie Rijksuniversiteit Groningen Niek Groot CO2-dissociatiecurve De relatie tussen de pCO2 en de cCO2 is te beschrijven met behulp van de CO2dissociatiecurve. De invloed van sO2 op de ligging van de curve geeft het Haldane effect weer (veneus bloed kan meer koolstofdioxide binden dan arterieel bloed). Noodzaak van Fe2+ Voor goed functionerend hemoglobine is Fe2+ essentieel. Fe2+ wordt in de proximale dunne darm geresorbeerd. Wanneer een persoon te weinig ijzer tot zich neemt kan dit leiden tot een ijzer deficiëntie. Andere oorzaken van een ijzer deficientie zijn chronisch bloedverlies (menstruatie, trauma, maag/darm bloedingen) of een verhoogde behoefte aan ijzer bij een zwangerschap. Noodzaak vitamine B12 Een andere belangrijke stof in de erytropoese is vitamine B12. Vitamine B12 zit vooral in vlees en zuivelproducten. Om door het lichaam opgenomen te kunnen worden moet vitamine B12 eerst binden met het zogenaamde IF. IF wordt aangemaakt door parietale cellen in de darmwand. Wanneer IF in contact komt met vit. B12 zal het een complex vormen dat in het ileum kan worden opgenomen. Oorzaken van een vit. B12 deficiëntie zijn dus: ‘ Te weinig opname (veganisten) Afwezigheid van IF (gastritis) Aandoeningen ileum Gastrectomie 21 Medische fysiologie Rijksuniversiteit Groningen Niek Groot Noodzaak foliumzuur Foliumzuur zit vooral in zuivel, bladgroenten en orgaanvlees. Het lichaam bevat genoeg foliumzuur om voor ongeveer één maand aan de behoefte te voldoen. Oorzaken van een foliumzuur deficiëntie: Zwangerschapsbraken Junkfood Alcoholisme Wanneer een persoon een vitamine B12 of foliumzuur deficientie heeft, zal er een verlaagde DNA synthese plaatsvinden, waardoor precursor erytrocyten langer kunnen rijpen dan normaal. Hierdoor zullen zij groter worden dan de precursor erytrocyten van een persoon zonder deficiënties (megaloblasten). Als een gevolg hiervan zullen ook de circulerende ery’s groter zijn dan normaal (macrocyten). Grote precursor ery’s Grote circulerende ery’s Megaloblasten Macrocyten Definitie anemie Anemie is geen ziekte, maar een symptoom waarbij het cHb* kleiner is dan normaal. Een exacte en directe bepaling van cHb*, H+, [ery’s], MCV (gemiddeld volume van de erytrocyten in bloed, hematocriet delen door het aantal bloedcellen) en MCH (de gemiddelde hoeveelheid hemoglobine per rode bloedcel) is goed mogelijk. De enige moeilijkheid is het bepalen van het circulerend volume. Acuut bloedverlies. Hierbij is de totale hoeveelheid Hb en ery’s in het lichaam gedaald, maar de cHb* en de [ery’s] in de eerste instantie normaal. Gebruik diuretica. Hierbij is het bloedvolume sterk afgenomen. Hierdoor is de totale hoeveelheid Hb en ery’s in het lichaam normaal, maar is de cHb* en [ery’s] gestegen. Een anemie kan dus ontstaan door een verminderde bloedaanmaak, een verhoogde bloedafbraak en bloedverlies. Verminderde bloedaanmaak Ontbreken van productiefactoren (ijzer, vit. B12, foliumzuur deficiëntie). Hierbij kan er onderscheid worden gemaakt tussen een ijzergebreksanemie (te kleine ery’s) en een pernicieuze anemie (te grote ery’s). Een pernicieuze anemie wordt dus veroorzaakt door zowel een vit. B12 als een foliumzuur deficiëntie. Daarnaast kan het zijn dat het lichaam te weinig erytropoëtine (EPO) aanmaakt. Dit kan komen door verschillende nierziekten Tenslotte kan het aantal stamcellen verminderd zijn t.g.v. een aplastische anemie (hierbij is dus ook de [leuko’s] en de [trombo’s] verlaagd). 22 Medische fysiologie Rijksuniversiteit Groningen Niek Groot Verhoogde bloedafbraak Hierbij is er sprake van een verhoogde bloedafbraak (hemolyse). Bij dit proces gaan ery’s kapot en komt Hb vrij. Hemolyse kan worden veroorzaakt door zowel intrinsieke als extrinsieke afwijken. Intrinsieke afwijkingen (erfelijk). Hier treedt er een productie van abnormale vormen van Hb op (veranderde affiniteit voor O2 of een veranderde oplosbaarheid binnen ery’s sikkelcelanemie), zijn er afwijkingen in de celmembraan te zien of heeft de patiënt bepaalde enzymdeficiënties. Sikkelachtige ery’s kunnen een interactie aangaan met trombocyten, endotheel, stollingseiwitten en andere circulerende factoren. Hierdoor treedt er een “afsluiting” op van de microcirculatie wat zorgt voor een pijnlijke crises. Bij een ander genetisch defect is er een verschil in de productiesnelheid tussen - en -globineketens. o -thalassemie: te weinig -ketens o -thalassemie te weinig -ketens. Wanneer men over erfelijk bepaalde afwijkingen van de celmembraan praat, gaat het vaak over een vormverandering van de erytrocyt. Hierdoor treedt er een versnelde afbraak op in de milt. Een voorbeeld hiervan is sferocytose, hierbij neemt de erytrocyt een bolvorm aan. Bij een tekort aan enzymen in de erytrocyt verliest de ery het vermogen om zichzelf van energie te voorzien, waardoor hij vroegtijdig ten gronde zal gaan. Extrinsieke afwijkingen zijn niet genetisch bepaald maar worden veroorzaakt door invloeden van buitenaf. Hierbij kun je denken aan mechanische en chemische destructie. o Bij mechanische destructie moet je denken aan hartklepprothesen, waarbij de bloedcellen kapot worden geslagen tegen een metalen hartklep. o Chemische destructie komt voor bij het gebruik van bepaalde medicijnen met een oxiderende werking en het gif van de Cobra. Ventilatie long In de long treedt er vasoconstrictie op wanneer de partieelspanning van zuurstof daalt. In weefsels gebeurt er juist het omgekeerde, om ervoor te zorgen dat het weefsel genoeg zuurstof krijgt. Je kunt dus zegen dat bloed alleen naar de goed geventileerde delen van de longen gaat. Daling pO2 in de longen Daling pO2 in weefsels Vasoconstrictie Vasodilatatie 23 Medische fysiologie Rijksuniversiteit Groningen Niek Groot College 6 “Het hart elektrisch” Impulsgeleiding hart In de wand van de rechter boezem (rechter atrium) zit een klein gebiedje (1-2 mm) van aangepaste spiercellen, de sinusknoop, die een spontane depolarisatie vertoont: de cellen trekken vanzelf ongeveer eenmaal per seconde samen. Er komt dus geen impuls uit de hersenen aan te pas, het stimulatiecentrum zit in het hart zelf. Hiervoor is geen aansturing door een zenuw of vanuit de hersenen nodig. Een hart dat uit het lichaam wordt verwijderd blijft vanzelf nog enige tijd kloppen tot het geen energie meer heeft om dit te doen (glucose en zuurstof worden natuurlijk niet meer aangevoerd). Als de sinusknoop uitvalt, kunnen andere hartspiercellen deze functie overnemen, maar die kloppen dan wel met een lagere frequentie. Ook bij ziektes van het hart en bij het ouder wordende hart kunnen soms spontaan groepjes cellen elders in het hart een samentrekking starten. De impuls die door de sinusknoop is opgewekt, plant zich over de omliggende spiervezels voort en veroorzaakt daarbij contractie: de boezems trekken samen. Tussen de boezems en de veel sterkere kamers ligt echter een tussenschot van bindweefsel waarin de kleppen zijn opgehangen en dat geen impuls kan geleiden: de spiercontractie loopt hier dood en kan zich niet naar de kamers toe voortplanten. De kamers blijven vooralsnog in rust terwijl de boezems samentrekken (contraheren) en de ontspannen kamers zo vullen met bloed. In het bindweefsel tussen boezems en kamers zit echter één plaats waar wèl contact is: de atrioventriculaire knoop (AVknoop). Deze geleidt de impuls dat door de spiervezels wordt opgewekt wel, maar met een lichte vertraging van ongeveer 0,1 seconde. In deze periode pompen de boezems nog wat extra bloed naar de kamers. Daarna geeft de AV-knoop het contractiesignaal naar de kamers door, te beginnen met het interventriculair septum, het tussenschot tussen de linker- en de rechter kamer. Hierin zijn speciale gemodificeerde spiervezels gelegen, de Bundel van His en de Purkinje-vezels die de impuls naar de onderste punt van het hart geleiden. Vanaf daar gaat de impuls omhoog. De contractie van de kamers begint dus onderin en verplaatst zich naar boven. De linker en de rechter kamer trekken zich nu samen (systole), de druk in de kamers loopt op, de mitraalklep (2-ledig) en tricuspidalisklep (3-ledig) slaan door deze druk dicht zodat het bloed niet naar de boezems kan terugvloeien, en als de druk in de kamers hoger wordt dan de druk in de longslagader en in de aorta dan openen zich respectievelijk de pulmonalis- en de aortaklep en stroomt het bloed de slagaders in. 24 Medische fysiologie Rijksuniversiteit Groningen Niek Groot De contractiegolf van de hartspier loopt weer dood, nu tegen de onderkant van het bindweefselseptum tussen boezems en kamers, het hart ontspant zich (diastole). Tijdens het ontspannen vullen de boezems en kamers zich weer met bloed. Dit is voor het grootste gedeelte een passief proces. Pas aan het eind van de diastole als de boezems zich samentrekken wordt extra bloed de kamers ingeperst. Hierdoor komen deze een beetje onder spanning te staan, waardoor de samentrekking van de kamers extra krachtig wordt. ECG Een elektrocardiogram of ECG is een registratie van de elektrische activiteit van de hartspier. Een spiercel trekt samen onder invloed van natrium-, kalium- en calciumionen die door de celmembraan heen en weer worden getransporteerd. Het ladingstransport en de elektrische activiteit gaan vooraf aan de mechanische activiteit. Het aan de buitenkant van het lichaam afgeleide ECG is een registratie van de resulterende som van al die afzonderlijke potentialen van alle hartspiercellen samen in de tijd. De gemeten elektrische spanning is in de orde van grootte van 1 millivolt, er is dus gevoelige apparatuur nodig. Ook moet de patiënt goed stilliggen om de meting niet door de activiteit van andere spieren te storen. P-golf De P-golf (het kleine eerste bobbeltje in de basislijn op de illustratie) is het resultaat van de depolarisatie van de hartboezems. Hierna wordt de depolarisatie een poosje opgehouden in de AV-knoop; deze is te klein om op het ECG direct waarneembaar te zijn. Na ongeveer een tiende seconde gaat de depolarisatie verder in het tussenschot (septum) tussen de hartkamers of ventrikels. Hier begint de hartspier van de kamers zelf te ontladen en samen te trekken. De depolarisatie is eerst via het septum naar de punt van het hart toe en daarna er weer vanaf over de kamerwanden, dus de elektrische activiteit poolt in het qrs-complex vaak om. QRS-complex De eerste naar beneden gerichte uitslag na de P-top heet q of Q (klein of groot), de tweede positieve uitslag r of R, de negatieve uitslag die daarna eventueel nog volgt heet s of S. Samen vormen deze het QRScomplex. T-top en U-golf Na de depolarisatie volgt weer een tijd van elektrische rust, waarna de T-top volgt die fysiologisch het gevolg is van het langzame transport van natrium- en kaliumionen om de potentiaal van de hartspiercellen weer te normaliseren, waarna de hartspier klaar is voor een volgende samentrekking. De precieze oorzaak van de soms waarneembare U-golf is nog altijd niet bekend. Een van de hypotheses is dat de U-golf overeenkomt komt met de repolarisatie van de papillairspieren. 25 Medische fysiologie Rijksuniversiteit Groningen Niek Groot SA-knoop Cells in the SA node spontaneously depolarize, resulting in contraction, approximately 100 times per minute. This native rate is constantly modified by the activity of sympathetic andparasympathetic nerve fibers, so that the average resting cardiac rate in adult humans is about 70 beats per minute. Because the sinoatrial node is responsible for the rest of the heart's electrical activity, it is sometimes called the primary pacemaker. Er lekken constant natriumionen de cel in, ookwel de funny current genoemd (If). Op een gegeven moment openen er voltage gated channels door de ontstaande elektrochemische gradient, waardoor calciumionen de cel in kunnen stromen. SA nodal action potentials are divided into three phases. Phase 4 is the spontaneous depolarization (pacemaker potential) that triggers the action potential once the membrane potential reaches threshold between -40 and -30 mV). Phase 0 is the depolarization phase of the action potential. This is followed by phase 3repolarization. Once the cell is completely repolarized at about -60 mV, the cycle is spontaneously repeated. Ventriculaire cel Een individuele hartcel spant zich aan wanneer er calcium-ionen naar binnen stromen. Maar deze calcium-ionen moeten ook weer naar buiten, anders zou de cel aangespannen blijven. Iedere hartslag opnieuw worden er ionen naar binnen gelaten en weer naar buiten gepompt door ion-kanalen op de hartspiercel. Dit proces wordt in gang gezet door een doorgegeven electrisch signaal van de naburige cellen. Als reactie hierop, depolariseert de hartcel. Hierbij maakt hij ook zelf een electrisch signaal, de actiepotentiaal. Deze actiepotentiaal bestaat uit een aantal fasen; Fase 4, ook wel de rustfase. Herstellen membraanpotentiaal Na/K pomp Fase 0, Snelle natrium kanalen worden geopend en natrium stroomt de cel in (depolarisatie). Dit zorgt voor de snelle upstroke. Fase 1, Kalium stroomt de cel uit (efflux) wat ervoor zorgt dat het membraanpotentiaal zichzelf herstelt naar 0mV Fase 2, ook wel de plateaufase Deze fase wordt gekenmerkt door kalium efflux (de cel uit) en calicium influx (de cel in). Fase 3, De kalium efflux overschrijdt de calcium influx. De membraanpotentiaal herstelt zich weer tot -90mV (repolarisatie). 26 Medische fysiologie Rijksuniversiteit Groningen Niek Groot Invloed (para)sympaticus Parasympaticus Sympaticus Ivloed op SA en AV knoop (Ifunny ↓, K efflux ↑) Invloed op SA, AV en ventrikels (Ifunny↑) Wanneer de SA (en dus de AV) knoop wordt beinvloed door de sympathicus, zal dus de frequentie van de depolarisaties toenemen, doordat de sympathicus de funny current doet toenemen. Wanneer vagale zenuwen de SA en AV knoop beïnvloeden, resulteert dit in een afname van de hartfrequentie. Daarnaast wordt de efflux van kalium verhoogd, waardoor de (pacemaker) cellen verder zullen repolariseren (zie blauwe grafiek hiernaast, grafiek komt lager uit). Coronaire doorstroming De O2-utilisatie van het hart (sO2a – sO2v ) is in rust hoog in vergelijking tot bv. skeletspieren. Been: 95%(art.) 70%(ven.) Hart: 95%(art.) 45%(ven., sinus coronarius) Wanneer een person zich zal gaan inspannen zal de behoefte voor zuurstof toenemen. Een verhoogde Pao en Pcoron zullen leiden tot het vernauwen van coronairvaten. Toch kan men observeren dat een verhoogde aortadruk (en dus meer hartarbeid) leidt tot vasodilatatie. De autoregulatie wordt dus overruled door metabole factoren. Autonome effecten op de coronairvaten: Gering direct effect van Ach op de ventriculaire coronaire vaatwand: vasodilatatie (dus niet via een cholinerge receptor). De coronaire vaten bevatten α-receptoren. o Sympathicus stimulatie vasoconstritie Tegenstijdig: Sympathicusactiviteit omhoog meer hartarbeid vasoconstrictie Echter: Meer hartarbeid meer metabole factoren overrulen vasconstrictoire effect v/d sympathicus. 27 Medische fysiologie Rijksuniversiteit Groningen Niek Groot Coronaire perfusie tijdens diastole en systole Takken van coronairarteriën in het myocard worden dichtgedrukt tijdens iedere systolé, m.n. in LV tijdens isovolumetrische contractie lage coronairperfusie. De flow wordt gedeeltelijk hersteld tijdens einde ejectie en is maximaal tijdens de diastolé Acuut mycardinfarct Dit type infarct ontstaat vaak door een acute afsluiting van een coronaire arterie. Bij een acuut myocardinfarct houden de klachten aan na het toedienen van nitroglycerine (vasodilatator). Dit i.t.t. tot toediening bij angina pectoris (ischaemie). College 6 “Het hart mechanisch” Extrasystolen. Hierbij starten de purkinje vezels een contractie i.p.v. de SA-knoop. Na deze intensieve hartslag zal er even geen nieuwe contractie plaatsvinden. Atriumfibrilleren. Hierbij fibrilleren de boezems, maar blijven de ventrikels wel op het juiste moment contraheren. Kamerfibrilleren. Hierbij fibrilleren de ventrikels in een zeer onregelmatig patroon Kamertachycardie. Hierbij zullen de ventrikels in een hoge frequentie, maar in een constant patroon contraheren. Daarnaast zijn er nog enkele geleidingsstoornissen. Hierbij treedt er een abnormale vertraging of zelfs een blokkering op in de prikkelgeleiding. Hierbij wordt er onderscheid gemaakt tussen een partieel blok (eerste of tweedegraads) en een derdegraads blok. Eerstegraads. Hier duurt tijd tussen de depolarisatie van de atria en de depolarisatie van de ventrikels (tijd tussen P en QRS piek) lang. Tweedegraads. Hierbij treedt er niet na elke P een depolarisatie van de ventrikels (QRS) op. Derdegraads. Vrijwel geen geleiding richting ventrikels. 28 Medische fysiologie Rijksuniversiteit Groningen Niek Groot Hartkleppen In het hart zitten verschillende hartkleppen, die de bloedstroom tussen de hartboezems en de hartkamers, en tussen de hartkamers en de slagaders kunnen afsluiten. De functie van de kleppen is het voorkomen van het terugstromen van het bloed. De atrioventriculaire kleppen of zeilkleppen: tricuspidalisklep, tussen rechterboezem en rechterkamer mitralisklep, tussen de linkerboezem en linkerkamer De slagaderkleppen of halvemaanvormige kleppen: pulmonalisklep, tussen de rechterkamer en de longslagader aortaklep, tussen de linkerkamer en de lichaamsslagader Harttonen De fysiologische harttonen worden onderverdeeld in twee categorieën: 2 hoofdtonen (S1 en S2). S1: Sluiten AV-kleppen, ventrikeldepolarisatie (LUB) S2: Sluiten semilunar valves, repolarisatie (DUB) Begin en eind van rechter- en linkerventrikelsystole verlopen niet exact synchroon waardoor er een klein tijdsverschil optreedt in het trillen van de 2 AV-kleppen en de 2 SL-kleppen, waardoor de harttonen gespleten kunnen klinken. Normaal gaat bij splijting van de 2de toon het aortadeel vooraf aan het pulmonaal deel. Splijting hangt tevens samen met de ademhaling: De splijting neemt toe aan het begin van de inspiratie en neemt af tijdens de expiratie. Verklaring: inademen Intrathoracale druk neemt af (vergroten oppervlak d.m.v. diafragma) en de druk in de buikholte neemt af (verkleinen oppervlak). Vasodilatatie vena cava inferior. Er komt meer bloed in het hart. Er moet dus meer bloed uit het hart. Pulmonalisklep moet langer open blijven om het bloed naar de longen te pompen. ACV patroon De atriumdrukcurve bevat een acv-patroon: A golf: veroorzaakt door de contractie van de atria C golf: (begin van de contractie van de ventrikels) veroorzaakt door het opbollen van de atrioventriculaire kleppen richting de atria en een kleine terugstroom van bloed de atria in. X dal: basis-apex verkorting door ventrikel contractie V golf: (eind van de contractie van de ventrikels) veroorzaakt door de langzame bloedstroom de atria in vanuit de aders terwijl de atrioventriculaire kleppen dicht zijn tijdens de ventriculaire contractie. Y dal: openen AV klep 29 Medische fysiologie Rijksuniversiteit Groningen Niek Groot Verschillen tussen skeletspieren en hartspiervezels Aan het eind van een motorische eindplaat laat een motorisch neuron acetylcholine los in de synaptische spleet tussen het neuron en spiercel. Dit veroorzaakt een actiepotentiaal, welke door de T-tubuli (buizen door het sarcoplasmatisch reticulum, instulping membraan) van de spiercel naar binnen gaat. Het actiepotentiaal stimuleert de afgifte van calcium door het sarcoplasmatisch reticulum. De calcium-ionen binden aan de troponine-complexen op de tropomyosine-draden, waardoor deze draden van de myosine-bindingsplaatsen verschuiven. De myosinekoppen kunnen nu binden, waardoor contractie (spiersamentrekking) mogelijk is. Merk hier op dat een spiercel gebruik maakt van intracellulair calcium uit het sarcoplasmatisch reticulum. Wanneer een actiepotentiaal het hart nadert, zorgt het ervoor dat er zogenaamde voltage gated channels zullen openen. Door het openen van voltage gated channels kan calcium de spiervezel instromen. Dit extracellulaire calcium maakt vervolgens calcium vrij uit calciumvoorraden uit de cel, wat uiteindelijk voor 90-95% van de contractie zorgt. Het calciumsignaal dat voor het vrijmaken van intracellulair calcium zorgt wordt ook wel de calcium trigger genoemd (Een contractie is dus een cyclisch proces!). Skeletspierweefsel Hartspierweefsel Intracellulair calcium Extracellulair calcium Rigor mortis treedt op wanneer er geen ATP meer beschikbaar is om te zorgen dat calcium vrijkomt uit het SER, waardoor de spier in contractie blijft. Rustrekkingskromme In het passieve deel van de rustrekkingskromme schuiven de actine en myosinefilamenten bijna weerstand loos uit elkaar. Op een bepaald moment neemt de spanning echter toe omdat het bindweefsel de strekking tegenwerkt. In de afbeelding hiernaast: = spanning, = verlenging. Dit zal dus ook gebeuren wanneer het hart wordt gevuld met bloed tijdens de diastole. Hoe meer bloed erin, des te meer oprekking ventrikel, des te groter de opgewekte tegenkracht. Naast het bindweefsel biedt het pericardium ook bescherming tegen overrek. 30 Medische fysiologie Rijksuniversiteit Groningen Niek Groot Het actieve deel van de kromme wordt veroorzaakt door het feit dat naarmate de uitgangslengte toeneemt, er meer actine/myosine interactieplaatsen ter beschikking komen, waardoor meer kracht ontwikkeld kan worden. De helling van deze kromme is beïnvloedbaar door calcium of NA. Om de kracht van een skeletspier te vergroten heb je meer motorunits nodig. Om de contractiekracht van de hartspier te vergroten zijn er specifieke aanpassingen per vezel. Werklus ventrikel Een contractie van het hart speelt zich altijd binnen de lijnen diastole en eindsystole af. Tijdens een hartcyclus doorloopt het verband tussen volume en druk een lus, de werklus. V = ventrikelvolume p = ventrikeldruk a = vulling ventrikel (diastole) b = isovolumetrische contractie c = ejectie d = isovolumetrische relaxatie Ves = eindsystolisch volume Ved = einddiastolisch volume Vs = slagvolume De druk in het rechter atrium en vergroting van het einddiastolische volume in het linker ventrikel (Ved) zijn maten voor de preload. De eindsystolische druk-volume waarde ligt vast. Wanneer het einddiastolische volume groter wordt, stijgt het slagvolume ook. Deze reactie op vergroting van Ved treedt normaal op slag op: meer per slag erin, direct meer per slag eruit. Het slagvolume linkerhart wordt direct aangepast aan dat van het rechterhart, zo niet, dan zouden de longen al snel vollopen of leeglopen. Vergroting van de belasting aan een uitgang (a. pulmonalis of aorta) wordt ook wel de nabelasting of afterload genoemd. Reactie van het hart hierop verloopt in 2 fasen (zie afb volgende pagina) Kleiner slagvolume in de eerste slag In de volgende slag is het Ved groter indien de toevoer van bloed aan het hart gelijk blijft wat normaal het geval is Daarna gaat er eenzelfde slagvolume uit maar nu tegen een hogere druk: De pompfunctie trekt zich binnen zekere grenzen niets aan van veranderingen in nabelasting. 31 Medische fysiologie Rijksuniversiteit Groningen Niek Groot Neurohumorale invloeden en de plasma calcium spiegel zijn van invloed op de ligging van de eindsystolische PV-curve. Catecholaminen als adrenaline en noradrenaline zorgen voor het naar links draaien van de actieve curve. Het resultaat is dat er bij eenzelfde Ved toch een groter slagvolume is. Bij lichte inspanning: Ved stijgt (Starling) Ves daalt (Contractiliteit stijgt) Aortaklepstenose Bij stenose van de aortaklep is het slagvolume gedaald en het eindsystolische volume verhoogd. Het lichaam zou hiervoor kunnen compenseren middels een hypertrofie van het myocard of m.b.v. het Frank-Starling mechanisme. Hypertrofie Het idee: Aortaklepstenose wandspanning ventrikel stijgt hypertrofie myocard wandspanning daalt en contractiliteit wordt gehandhaafd. Het probleem is echter dat de compliantie van de ventrikels zal dalen na een hypertrofie (ze worden minder rekbaar). Het gevolg hiervan is dat de diastolische drukken stijgen, wat doorwerkt op het linker atrium en de longvaten. Gevolg: Oedeem en kortademigheid Frank-Starling Het idee: Daling slagvolume (verhoogd Ves) toename preload vergroting slagvolume. Het probleem is echter dat er bij een sterk vergrote Ved een geringe stijging in het slagvolme optreedt. Gevolg: De vergroting van het Ved van de linkerventrikel werkt door op het linkeratrium en eveneens de longcirculatie. 32 Medische fysiologie Rijksuniversiteit Groningen Niek Groot College 7 “Ventilatie en perfusie 2” Oorzaken A-a verschil Ik had al eerder genoemd dat het A-a verschil door twee dingen wordt veroorzaakt. Ten eerste zijn dat de regionale verschillen in de ventilatieperfusie verhouding (dat bloed alleen naar de goed geventileerde delen van de longen gaat.) en niet pathologische R-L shunts (coronairvaten en de bronchiaalvaten). Effect van de zwaartekracht op de ventilatie-perfusie verhouding Zowel de blood flow als de ventilatie is in de basis van de long hoger dan in de top. In de bovenkant van de long (in rechtopstaande positie) bedraagt de pleurale druk ongeveer -10cm waterdruk, terwijl dit in de basis slechts -2,5cm waterdruk is. Omdat de druk daar zoveel lager is zal de perfusie in de basis 6 keer groter zijn en de ventilatie 2,5 keer. Gevolg: ventilatie-perfusie-verhouding aan de basis juist kleiner relatieve hypoventilatie. Vuistregel: Het lichaam wil de ventilatie-perfusie verhouding zo hoog mogelijk maken Lokale stoornissen in de ventilatie-perfusie verhouding Ventilatiestoornis Verminderde compliantie (veroudering, oedeem of longziekte) Verhoogde luchtwegweerstand (slijm, vocht, bronchoconstrictie/compressie) Meest extreem: Shunt Shunt A pulmonary shunt is a physiological condition which results when the alveoli of the lungs are perfused with blood as normal, but ventilation (the supply of air) fails to supply the perfused region. In other words, the ventilation/perfusion ratio (the ratio of air reaching the alveoli to blood perfusing them) is zero. Perfusiestoornis Lokale belemmeringen (emboli, thrombi) Lokale compressie (oedeem, tumor) Meest extreem: Dode ruimte ventilatie Dode ruimte ventilatie Hierbij worden de capillairen rond de alveoli dichtgedrukt door een te hoge pO2 in de alveoli. (denk bijvoorbeeld aan beademing) OP TENTAMEN! 33 Medische fysiologie Rijksuniversiteit Groningen Niek Groot Regulatie van regionale verschillen in de ventilatie-perfusie verhouding Het lichaam lokaal sleutelen aan de ventilatie-perfusie verhouding door middel van bronchodilatatie en vasoconstrictie. Wanneer (lokaal) de arteriële pCO2 stijgt (wat duidt op een verminderde ventilatie), zal er bronchodilatatie optreden, waardoor de ventilatie zal toenemen. Wanneer (lokaal) de arteriële pO2 daalt, zal er vasoconstrictie plaatsvinden. pCO2 omhoog pO2 omlaag Bronchodilatatie Vasoconstrictie Rokers hebben wijde bronchiën en vasoconstrictie. Ademhalingsspieren De spieren die je gebruikt om te ademen worden aangestuurd door het motorische zenuwstelsel, dus NIET door een ortho-of parasympathicus. De spieren staan onder invloed van de wil. Centrale regulatie van de ademhaling Effect van de pCO2 Wanneer de koolstofdioxidedruk toeneemt, zal het ademminuutvolume (AMV) toenemen. In de hersenen kan koolstofdioxide uit de cerebrale capillairen in het cerebrospinale vloeistof treden, waar het met water zal reageren tot o.a. H+ onder leiding van het enzym koolzuuranhydrase (dit enzym zorgt ervoor dat de reactie sneller verloopt). In de medulla bevinden zich ventrale chemoreceptoren die deze waterstofionen kunnen waarnemen. Hoe meer waterstofionen aan deze chemoreceptoren zullen binden, hoe meer het AMV zal toenemen. Effect van de pO2 Wanneer de pO2 sterk daalt, zal het AMV ook toenemen. Hiervoor moet de pO2 eerst een zogenaamde hypoxic threshold passeren. Pas nadat deze grens is gepasseerd zal het AMV aanzienlijk toenemen. Bedenk wel dat het effect van de pO2 een stuk minder hevig is dan die van de pCO2. 34 Medische fysiologie Rijksuniversiteit Groningen Niek Groot Effect van de pH Wanneer de pH sterk daalt, zal het AMV toenemen. Dit komt doordat een lage pH vaak gepaard gaat met hoge concentraties koolstofdioxide. Een hoger AMV zal ervoor zorgen dat er meer koolstofdioxide wordt uitgeblazen. Onderverdeling Centrale chemosensoren (in medulla oblongata) o pO2 o pCO2 Perifere chemosensoren o pH Hering-Breuer reflex Wanneer de rek-receptoren in de long uitrekken geven ze een signaal naar het ademhalingscentrum in de medulla oblongata zodat het inspiratiesignaal onderbroken wordt. Deze reflex heeft dus een protectieve functie. Je kan je eigen long daarom nooit laten knappen. Hyper- en hypoventilatie Hyperventilatie: o Grotere ventilatie dan nodig om de PaCO2 op zijn normaalwaarde te houden. Hypoventilatie: o Kleinere ventilatie dan nodig om de PaCO2 op zijn normaalwaarde te houden. Iemand met een tachypneu kan zowel hyper- als hypoventileren! Wanneer iemand hyperventileert is er vrijwel nooit iets mis met de pCO2, pH of de pO2. Hyperventilatie moet niet gedefinieerd worden als "snel ademhalen" (tachypnoe); dit kan namelijk best normaal zijn, bijvoorbeeld bij inspanning. Afhankelijk van de situatie kan men, bijvoorbeeld bij een metabole alkalose, snel ademhalen, maar nog last hebben van hypoventilatie (te langzaam ademen).. Wanneer iemand die hyperventileert in een zakje ademt zal de pCO2 in het bloed weer stijgen. Je kunt iemand ook gewoon aan zijn lot overlaten. Op een gegeven moment zal de pCO2 dusdanig verlaagd zijn (en de pH dus gestegen), zodat er een respiratoire alkalose optreedt. Dit zal zorgen voor een vaatvernauwing in de hersenen, waardoor de persoon flauw zal vallen en weer normaal zal gaan ademen. Wanneer, bijvoorbeeld door een ernstig nierprobleem, het bloed te zuur is (de zuurgraad (pH) van het bloed is te laag), dan zullen de longen proberen meer CO2 uit te scheiden. De CO2 verlaagt immers de zuurgraad van het bloed. Door hiervan meer uit te scheiden zal de zuurgraad afnemen, anders gezegd: de pH van het bloed zal hoger worden en normaliseren. Dit kan dus voorkomen bij diabetes! 35 Medische fysiologie Rijksuniversiteit Groningen Niek Groot Casus 1 Een 36-jarige vrouw heeft al gedurende enige weken last van een ernstige en steeds meer toenemende benauwdheid. Uit arterieel bloedonderzoek is gebleken dat haar PaO2 verlaagd en haar PaCO2 verhoogd is. Hypoventilatie kan verschillende oorzaken hebben uitputting. Casus 2 De 24-jarige H. is per helicopter naar een hotel op 4200 m hoogte gebracht. De volgende dag voelt hij zich benauwd, heeft hij last van misselijkheid, hoofdpijn en concentratieproblemen. Volgens de hoteleigenaar is dit een gevolg van de overgang naar grote hoogte. De luchtdruk: o Neemt af op grotere hoogte De partiële gasdruk: o Dezelfde percentages O2, CO2, en N2 in de lucht o Lagere partiële drukken van O2, CO2, en N2 pO2 neemt af ventilatie neemt toe pCO2 neemt af pH stijgt ventilatie neemt af na 3-5 dagen HCO3- uitscheiding in de nieren pH daalt. Het probleem met hypoxie is dat wanneer de pO2 in alveoli daalt, er vasoconstrictie zal optreden om zo de ventilatie-perfusie verhouding op pijl te houden. College 8 “Werkcollege” 1. Een 22-jarige vrouw maakt zich wat ongerust over haar gezondheid. Normaal gaat zij elke avond een uurtje joggen, maar de laatste tijd voelt zij zich na het joggen vaak wat raar. Soms heeft zij het gevoel dat haar hart zelfs helemaal stilstaat, maar dan met een harde bons gelukkig weer begint. A. Hoe zou u deze vrouw willen onderzoeken? Middels een ECG. B. Hoe beoordeelt u de toestand van deze vrouw en wat zijn uw argumenten hiervoor? De vrouw heeft last van ventriculaire exstrasystolen (VESSEN). Argumenten: Dit is een klassiek verhaal. Ventriculaire extrasystolen (VESSEN). Het even stilstaan (overslaan) van het hart, gevolgd door een (hart)bons. Dus er is een ritmestoornis en niet een geleidingsstoornis. VES: premature slag die niet in het reguliere ritme past. 36 Medische fysiologie Rijksuniversiteit Groningen Niek Groot Aan het hart wordt een premature slag wel gehoord, maar aan de pols wordt het niet gevoeld (dit komt door de te korte vullingstijd door de extra slag). Het stilstaan van het hart is vast te stellen middels een ECG. De bons is te voelen als de palpatie van de pols. Extrasystolen kunnen ontstaan in de atria, AV-knoop of ventrikel. Dit is makkelijk af te leiden aan een ECG. Het is af te leiden aan de hand van: Voorafgaande activiteit van de atria Breedte QRS-complex Lengte van het (voorafgaande en volgende) RR-interval. Extrasystolen kunnen ontstaan door: Re-entry Verhoogde automatie latente pace-makercellen Triggered activity (vroege nadepolarisaties) Bij ventriculaire extrasystolen is: Geen voorafgaande P-top zichtbaar Een verbreed QRS-complex (door een langzame voorgeleiding via de hartspiercellen i.p.v. het gebruikelijke geleidingssysteem) te zien in de ECG. Volledige compensatoire pauze (de afstand tussen voorafgaande normale slag en een eerstvolgende normale slag na de extrasystole. Deze afstand is dus 2 normale RRintervallen). Polsdeficiet Er is een verschil tussen het aan de pols gevoelde en aan het hart geregistreerde aantal contracties. Bij de contractie t.g.v. de VES zijn de ventrikels nauwelijks gevuld, zodat het slagvolume erg klein is en de polsdruk zo laag dat de pols niet te voelen is. Indien de VES wordt voorgeleid naar de atria, ontstaat een contractie van de atria tegen gesloten AVkleppen. Extrasystolen Komt ongeveer voor bij 40% van de mensen met een gezond hart. Bij mensen met een hartaandoening ligt dit percentage rond de 60%. Niet onschuldige extrasystolen worden veroorzaakt door een hartafwijking zoals: Ischemie Infarct Verkalking Ontsteking 37 Medische fysiologie Rijksuniversiteit Groningen Niek Groot Deze extrasystolen ontstaan juist bij inspanning (vanwege een grotere kans op Ischemie) en zijn gevaarlijk vanwege een risico op ventrikeltachycardie of ventrikelfibrilleren. Onschuldige extrasystolen kunnen ontstaan door angst, stress, alcohol of cafeïne. Ze ontstaan meestal bij lage hartfrequenties en verdwijnen juist bij inspanning. Pas bij heel veel VES’sen is er kans op klachten van duizeligheid en eventueel hartfibrilleren. SVESSEN Extrasystolen kunnen zowel van ventriculaire als van supraventriculaire oorsprong zijn (sVESSEN). SVESSEN (boezemextrasystolen) zijn een vroeger dan verwacht P-top, vaak met een abnormale vorm. Ook hier verloopt de geleiding door de atria anders dan normaal. Bij een niet gestoorde ventriculaire geleiding: wel een normaal (relatief) smal QRS-complex. Een boezemextrasystole kan in de sinusknoop penetreren wat leidt tot een ontlating van de sinusknoop. Het moet zich dan resetten.. De cellen van de sinusknoop moeten vervolgens de membraanpotentiaal opnieuw opbouwen, alvorens de volgende sinusknoop kan worden afgegeven. De interval tussen de sinus P-top voorafgaand aan de extrasystole en de sinus Ptop na de extrasystole zal iets langer zijn dan het basis sinusknoopinterval. Mem spreekt dan van een incomplete compensatoire pauze. 2. Een 53-jarige man wordt naar het ziekenhuis doorverwezen vanwege toenemende inspanningsintolerantie en zo nu en dan hartkloppingen. Bij lichamelijk onderzoek lijkt hij niet in acute nood te verkeren. Wel wordt bij auscultatie een matig systolisch ejectiegeruis gehoord. Hoe is de verminderde inspanningstolerantie bij de man te verklaren? Auscultatie: Luisteren met een echoscoop Bij deze meneer blijkt sprake te zijn van een aortaklepstenose. Door de uitstroom belemmering stijgt de druk voor de stenose en neemt het drukverval over de aortaklep toe (en daalt dus de aortadruk). Een verhoogde druk in de linker ventrikel (LV) resulteert in een stijging van de druk in het Linker atrium (LA). Door de grote compliantie van de longvaten stijgt de druk in de rechter ventrikel (RV) en het rechter atrium (RA) meestal niet. Door aortaklepstenose is een bepaald hartgeluid te horen, souffle genoemd. Druk in Verandering Rechter Atrium (gemiddeld) = Rechter ventrikel (systolisch) = Linker atrium (gemiddeld) + Linker ventrikel (systolisch) + Aorta (systolisch) - 38 Medische fysiologie Rijksuniversiteit Groningen Niek Groot Hoe is de verminderde inspanningstolerantie te verklaren? Een verlaagde aortadruk in rust zorgt voor activatie van BRR, wat zorgt voor een prikkeling van de sympathicus (frequentie en contractiliteit omhoog). Tevens neemt de totale perifere weerstand toe (via vasoconstrictie) en wordt de parasympaticus (PS) geremd, waardoor de hartfrequentie toeneemt. De mogelijkheden van het hart om tijdens inspanning de cardiale output (CO) te verhogen (Cardiale reserve) neemt hierdoor af, waardoor deze meneer sneller moe wordt. 3. De 83-jarige mevrouw H. maakt zich ernstig zorgen over haar gezondheid. Zij wordt de laatste tijd bij de minste, geringste inspanning al moe en zij heeft het gevoel dat haar hart zeer onregelmatig slaat. Zij is al enige jaren bij haar huisarts bekend met matige hypertensie. Bij lichamelijk onderzoek blijkt inderdaad sprake van een irregulaire pols. De polsfrequentie is 48 min-1. Het ECG laat echter een veel hogere hartfrequentie zien. Wat is er het meest waarschijnlijk met de vrouw aan de hand? De bloeddruk is verhoogd (hypertensie) dus ook de druk in de bloedvaten. Tijdens iedere hartcontractie; een volume bloed (SV) in het arteriële vaatsysteem. De druk stijft tot een maximale waarde, de systolische bloeddruk. Na relaxatie van het hart: de arteriële bloeddruk daalt tot een laagste waarde, de diastolische druk. Algemeen: de bloeddruk, dan bedoelen we hiermee de bloeddruk in de grote perifere arteriën ter hoogte van het hart (in rust verschilt deze weinig van die in de aorta). Met de polsdruk bedoelt met het verschil tussen systolische en diastolische druk. Bij hypertensie is een verslechtering van de functie van de LV het geval. Hierdoor is: De diastolische druk in de LV stijgt De diastolische druk in de LA stijgt De wandspanning in het LA stijgt Dit kan ontstaan door boezemfibrilleren, dit is een hartritmestoornis. En dus geen geleidingsstoornis. Dit kan een gevolg zijn van vergroting van het RA of LA bij miltralisstenose of miltralisinsufficientie. Boezemfibrilleren Een chaotisch ritme, met een boezemfrequentie van 350-600/min. Er zijn wel P-toppen waarneembaar in het ECG, alleen ze zijn wat moeilijker waarneembaar. Door de hoge frequentie lijkt de basislijn meer een golf dan dat je netjes toppen ziet. Door deze chaotische ritmes vindt er af en toe een depolarisatie in de buurt van de AV-knoop plaats. Een prikkel wordt dan doorgelaten naar de ventrikels. Het gevolg is een volgritme van ventrikels is hoog en per definitie onregelmatig (125-150 per minuut). 39 Medische fysiologie Rijksuniversiteit Groningen Niek Groot De QRS-complexen zijn in principe normaal, maar irregulair door de onregelmatige refractaire periode van de AV-knoop. Door het onregelmatig volgritme van de ventrikels is er een korte diastole. Hierdoor heb je te maken met; Een slechte ventrikelvulling In de volgende ventrikelslag wordt weinig bloed uitgepompt (Frank/Starling) Hierdoor wordt deze slag perifeer niet gevoeld, en daarom is er dus sprake van een polsdeficiet. Luisteren aan het hart geeft dan een andere frequentie weer. Een hoge ventrikelfrequentie heeft consequenties voor de cardiac output. Namelijk hypotensie, zeker bij diegenen met een gehypertrofieerde, stijve ventrikel, waarbij de normale atrium contracties significant bijdragen aan de LV-vulling. Hoge hartfrequentie en een verminderde ventrikelfunctie veroorzaakt: Afneming van inspanningstolerantie (moe gevoel) Dyspneu (door overvulling van longvaatbed) Duizeligheid Belangrijk bij de diagnose van boezemfibrilleren is (1) hoe eerder wordt geprobeerd het hart weer op het sinusritme terug te brengen, des te groter de kans is van slagen. Daar komt bij dat bij boezemfibrilleren de atria niet meet pompen (2). Hierdoor is er: Nauwelijks wandbeweging van de atria Trage bloedstroom in atria Bloed kan gaan stollen Embolieën Therapie Getracht kan worden met elektroshocks het gehele hart voor een aantal seconden in een refractaire periode te brengen, in de hoop dat vervolgen er een normaal sinusritme optreedt (cardioversie) β-blokkers of Ca++-kanaal antagonisten voor het blokkeren van de AV-knoop om de ventrikelfrequentie te reduceren. Antiarrhythmica (veel bijwerkingen, soms letaal). Antistolling (moet als eerste gepleegd worden om embolieën te voorkomen) 40 Medische fysiologie Rijksuniversiteit Groningen Niek Groot 4. Bij de heer van Velsen blijkt sprake van een stenose (blokkade) van de a. carotis communis (gemeenschappelijke halsslagader). A. Wat is de cardiovasculaire reactie van het lichaam op een vernauwing van beide aa. carotis communes? B. Hoe wordt deze reactie beïnvloed door bilaterale vagotomy? C. Hoe wordt deze reactie beïnvloed door β1-blokkers? D. Dhr van Velsen blijkt al geruime tijd een β-blokker te gebruiken. Op een routine E. ECG bedraagt zijn PR-interval nu 0,24 seconden. F. Wat concludeert u hieruit en wat is het effect van stoppen met de β-blokker? Rekreceptoren sinus caroticus liggen craniaal van de aa. Carotis communes. Door de stenose daalt de druk ter hoogt van de rekreceptoren. Hierdoor stijgt de sympathische tonus. Het gevolg hiervan is een: Verhoogde arteriële vaatweerstand Gedaalde veneuze compliantie Verhoogd Hf Verhoogde contractiliteit myocard Verlaagde activiteit PS wat leidt tot stijging van Hf De bloeddruk zal dus stijgen. In een normale situatie detecteren de rekreceptoren arcus aorta de gestegen bloeddruk waardoor de reeds genoemd reactie van het lichaam worden afgeremd. Vagotomie: opheffen van het effect van de rekreceptoren in arcus aortae. Dus de eerder genoemde reacties van het lichaam worden nu niet meer afgeremd. Hierdoor stijgt de bloeddruk. Effecten van de β-blokker Op de sympathicus: Voorkomen verhoging Hf. Voorkomen toeneming contractiliteit myocard Nog steeds arteriële en veneuze vasoconstrictie (α1). Via een geremde parasympaticus krijg je wel een Hf stijging, dus de bloeddruk zal wel verhoogd zijn, maar in veel mindere mate. 41 Medische fysiologie Rijksuniversiteit Groningen Niek Groot College 9 “Het hart en de systeemcirculatie” Factoren die de cardiac output bepalen Hart-minuut-volume of HMV, is de hoeveelheid bloed die het hart per minuut wegpompt. Dit volume hangt af van de volgende factoren. De hartfrequentie De contractiliteit De voorbelasting De nabelasting De preload (Pra) is de gemiddelde druk in het rechter atrium De afterload (Pao) is de gemiddelde druk in de aorta Pra Pao Veneuze hartfunctiecurve Wanneer de voorbelasting toeneemt, zal de cardiac output ook toenemen. Dit is een eigenschap van de hartspier (FrankStarling). Wanneer de hartspier meer wordt opgerekt door bloed zijn er meer actine-myosine interacties mogelijk, waardoor er ook meer bloed uit het hart gepompt kan worden. Wanneer iemand een sterk hart heeft, draait de grafiek naar links. Je ziet dat het hart dan bij dezelfde preoload, een hogere cardiac output heeft t.o.v. een normaal hart. Dit valt te verklaren door een verhoogde contractiliteit. Het omgekeerde is ook waar. Wanneer iemand een zwak hart heeft zal de grafiek naar rechts draaien. In deze situatie heeft iemand met dezelfde preload, een lagere cardiac output. Dit valt te verklaren door een afgenomen contractiliteit van het hart. Factoren die de contractiliteit beinvloeden: Structuur van het hart o Hypertrofie t.g.v. sport Grafiek draait naar links o Fibrose t.g.v. hartinfarct Grafiek draait naar rechts (activatie sympathicus) Sympathicus o Sympathische stimulatie verhoogt de contractiliteit van het hart Verhoogde preload (Starling) Wanneer de hartfrequentie toeneemt, zal de grafiek ook naar links draaien, omdat er bij dezelfde preload ook meer bloed uit het hart gepompt zal worden. In de afbeelding hierboven ontspringt de grafiek uit de oorsprong. Wanneer je het hart in vivo bekijkt blijkt de grafiek al voor de oorsprong (negatief op x-as) te ontspringen. Dit komt doordat de intrathoracale druk lager is dan de luchtdruk, waardoor de preload ook lager is. 42 Medische fysiologie Rijksuniversiteit Groningen Niek Groot Bij inspanning al de curve ook naar links schuiven omdat je dieper in en uit gaat ademen. Wanneer je inademt zal je intrathoracale druk dalen (lees: preload daalt). Hierdoor zal er dus bij dezelfde preload, een hogere cardiac output zijn (ga dit na!). Wanneer je iemand gaat beademen d.m.v. een intubatie zorg je ervoor dat de intrathoracale druk van die persoon gaat stijgen (middenrif beweegt niet, je pompt er gewoon lucht in). Zoals je nu weet gedragen de intrathoracale druk en de preload zich rechtevenredig. Wanneer de intrathoracale druk toeneemt, zal de preload dus ook toenemen (lees: curve schuift naar rechts). Als het goed is begrijp je nu dat het meestal geen goed idee is om hartpatiënten te beademen. Hartpatiënten hebben al een lagere cardiac output. Wanneer je de intrathoracale druk (en dus de preload) verhoogd zal de grafiek naar rechts schuiven. Dit betekent dat de patiënt een nog hogere preload krijgt dan hij of zij al had. Hierdoor zal de patiënt nog meer longoedeem ontwikkelen (stuwing). De contractiliteit van het hart van deze patiënten zal dus ook gestegen zijn. Arteriële hartfunctiecurve Bij een toenemende aortadruk (afterload) slaagt het gezond hart er in om de cardiac output gelijk te houden. Het zou uiterst verveld zijn als je cardiac output tijdens inspanning zou dalen (Inspanning BP omhoog afterload omhoog cardiac output omlaag). Gelukkig zorgt het Frank-Starling mechanisme ervoor dat de cardiac output bij een stijgende afterload gelijk blijft. Ook hier geldt weer dat wanneer de hartspier meer wordt opgerekt door bloed er meer actine-myosine interacties mogelijk zijn, waardoor er ook meer bloed uit het hart gepompt kan worden. Systeemcirculatie De systeemcirculatie bestaat uit de veneuze compliantie, de arteriele compliantie, de arteriele weerstand en het totale bloedvolume. Al deze factoren dragen bij aan de stroomsterkte van het bloed. In een normale situatie is de arteriele bloeddruk hoger dan de veneuze bloeddruk. De veneuze compliantie is echter veel hoger dan de arteriele compliantie. 43 Medische fysiologie Rijksuniversiteit Groningen Niek Groot Hierdoor bevindt ongeveer 65% van het bloed zich in de venen. De meeste weerstand ontstaat in de arteriolen (DUS NIET DE CAPILLAIREN). Spieren in de wand van de arteriolen hebben veel invloed op de vaatweerstand, vandaar dat men ook wel over de arterioliare weerstand spreekt. Als een gevolg hiervan daalt de bloeddruk na het passeren van de arteriolairen. Wanneer het hart wordt stilgezet. Zal er nog langzaam bloed vanuit het arteriele, naar het veneuze vaatbed stromen, totdat de druk in beiden gelijk is. Deze bloeddruk noemt men ook wel de mean systemic filling pressure (ongeveer 7). Het duurt ongeveer 10 minuten voordat deze druk is ontstaan. Veneuze terugstroomcurve Systemic vascular function curves (sometimes called venous return curves) are generated by measuring PRA (dependent variable) as CO (independent variable) changes. Note that the independent and dependent variables are reversed for these curves compared to the cardiac function curves described above. Experimentally, if cardiac output is stopped by fibrillating the heart, aortic pressure falls and PRA increases to a common value of about 8 mmHg (if the baroreceptor reflex is blocked). This pressure, which is recorded shortly after the heart is stopped, is called the mean circulatory filling pressure (Pmc). 44 Medische fysiologie Rijksuniversiteit Groningen Niek Groot This pressure is not midway between the mean arterial pressure and the PRA because venous compliance is 10-20times greater than arterial compliance; therefore, as the volume of blood decreases in the arterial vessels and increases in the venous vessels, the arterial pressure typically falls at least 10-fold more than the venous pressure rises. If the heart is restarted, then PRA decreases as the CO increases. As the PRA starts to fall below zero, the CO begins to level off because the vena cava collapses, thus limiting venous return to the heart. There is no single systemic vascular function curve, but instead there is a family of curves that are determined by the blood volume (Vol), venous compliance (CV; inverse of venous tone) and systemic vascular resistance (SVR; primarily arterial resistance). If, for example, blood volume is increased due to renal retention of sodium and water, or venous compliance is decreased due to sympathetic activation of the veins (Panel A), there is a parallel shift to the right in the vascular function curve, which leads to an increase in the Pmc when the heart is stopped. The opposite shift occurs with decreased blood volume or increased venous compliance. If SVR is increased (Panel B) by administering an arterial vasoconstrictor drug, the slope of the systemic vascular function curve decreases, but there is little or no change in the Pmc. The opposite occurs with a decrease in SVR. The Pmc does not change appreciably with arterial constriction or dilation because arterial diameter changes required to change resistance causes only a small change in total vascular compliance. DUS: Curve schuift naar rechts (verhogen Pms) o Hoger bloedvolume o Verlaagde veneuze compliantie Curve schuift naar links (verlagen Pms) o Lager bloedvolume o Verhoogde veneuze compliantie Curve draait naar rechts o Verlaagde systemische arteriële weerstand Curve draait naar links o Verhoogde systemische arteriële weerstand 45 Medische fysiologie Rijksuniversiteit Groningen Niek Groot Arteriële vaatfunctiecurve Deze functie is eigenlijk vrij eenvoudig. Deze functie zegt alleen dat de cardiac output hoger wordt naarmate de afterload toeneemt. De vaatfunctie is dus te beschrijven aan de hand van een veneuze terugstroomcurve en een arteriële vaatfunctiecurve. Wanneer deze functies gekoppeld worden aan de veneuze of arteriële hartfunctiecurve spreken we van een arteriële of een veneuze koppeling. Bedenk wel dat zowel de veneuze als de arteriële vaatfunctiecurve betrekking hebben op de gehele systeemcirculatie. Interactie veneus Interactie arterieel De veneuze terugstroom van de systeemcirculatie moet gelijk zijn aan de cardiac output van het hart en de rechteratrium druk is gelijk voor het hart en de systeemcirculatie. Wanneer de veneuze terugstroom en cardiac output curve in één grafiek worden getekend, is te zien dat dit maar op één punt gebeurt. De interactie tussen de veneuze hart- en vaatfunctiecurves geeft het werkpunt Wv en de interactie tussen de arteriële hart- en vaatfunctiecurves geeft het werkpunt Wa. Wv en Wa zijn aan elkaar gelijk. Daarom hoef je maar één paar grafieken te tekenen om de cardiac output te vinden (meestal de q-Pra). 46 Medische fysiologie Rijksuniversiteit Groningen Niek Groot Factoren die de q-Pra beïnvloeden (ga deze na) Hemorrhagie o Bloedvolume ↓ Pms ↓ verschuiving naar links van de veneuze terugstroomcurve Hartfalen: o Contractiliteit ↓ draaiing naar rechts van de hartfunctiecurve o Vochtretentie veneuze druk ↑ en oedeem verschuiving naar rechts van de veneuze terugstroomcurve o Een hoge Pra met een lage q. Autonome stimulatie o Verhoogde activiteit sympathicus Compliantie ↓ verschuiving naar rechts van de veneuze terugstroomcurve Weerstand ↓ draaiing naar rechts van de veneuze terugstroomcurve Contractiliteit van het hart ↑ draaiing naar links van de hartfunctiecurve Hartfrequentie ↑ draaiing naar links van de hartfunctiecurve o Verhoogde activiteit parasympathicus Hartfrequentie ↓ draaiing naar rechts van de hartfunctiecurve Lichamelijke inspanning o Hf↑ en contractiliteit ↑ draaiing naar links van hartfunctiecurve o Ademhaling ↑ verschuiving naar links van de hartfunctiecurve o Intrathoracale druk↓ + arteriële weerstand↓ centraal veneuze weerstand ↓ draaiing naar rechts van de veneuze terugstroomcurve o Perifere venoconstrictie veneuze compliantie en/of veneuze spanningsloze ruimte ↓ verschuiving naar rechts van de veneuze terugstroomcruve o Het slagvolume neemt niet alleen toe door contractiliteit ↑ met Ves ↓, maar ook door Ved↑. De Pra is bij inspanning dan ook iets hoger dan in rust. Verhoogde hartfrequentie o Draaiing naar links van de hartfunctiecurve Wv verplaatst zich naar hogere q tot het horizontale deel van de veneuze terugstroomcurve is bereikt. 47 Medische fysiologie Rijksuniversiteit Groningen Niek Groot College 10 “Het gastro-intestinale systeem” Het slikken Na processen in de mondholte wordt er geslikt. Dit slikproces verloopt in fasen: Orale fase: Bolus voedsel van mondholte → keelholte. Een willekeurig proces, maar doorgaans onbewust na voldoende kauwen voedsel Faryngeale fase: Na bereiken keelwand worden hier sensoren geprikkeld: Afferente signalen slikcentrum in Medulla Oblongata slikreflex. Eenmaal gestart kan de slikreflex niet meer worden onderbroken. Daarnaast zorgen efferente signalen van de keelwandmusculatuur voor een reflexmatige remming van het ademhalingscentrum. De slikreflex treedt alleen op bij een zachte prikkeling van de keelwand. Een ruwe prikkeling kan leiden tot een combinatie van spieractiviteiten die leiden tot een terugdrijving van voedsel in de mondholte, ook wel de kokhalsreflex genoemd. Eenmaal in de keel kan het voedsel vier richtingen op: De mondholte, maar deze is versperd door de tong De weg naar de neusholte wordt afgesloten doordat het zachte gehemelte en de huig worden opgetrokken De weg richting de luchtpijp wordt afgesloten doordat het strottenhoofd wordt opgetrokken. Hierdoor kantelt de epiglottis en wordt het strottenhoofd afgesloten Het onderste deel van de keelholte zal verwijden en er zal een verslapping van de bovenste oesophagussfincter optreden waardoor de bolus in de slokdarm terecht zal komen. Vervolgens zijn we aangekomen bij de derde fase, de oesophageale fase. Hierbij wordt het voedsel reflexmatig door peristaltische activiteit in de slokdarm getransporteerd. Series van impulsen stuwen het voedsel naar steeds meer distale segmenten van de slokdarm. Hier maakt men onderscheid in twee vormen van peristaltiek Primaire peristaltiek Secundaire peristaltiek Voedseltransport richting maag Bij reflux van maaginhoud Wanneer iemand vaak refluxen heeft kan de oesophagus gaan ontsteken (oesophagitis). Angina pectoris is hier een veelvoorkomend symptoom van. Het niet meer kunnen slikken kan verschillende oorzaken hebben Schade aan zenuwen Schade aan het slikcentrum Schade aan slikspieren (botulisme) 48 Medische fysiologie Rijksuniversiteit Groningen Niek Groot Gladde spieren in de tractus digestivus Het voedsel wat terecht komt in de tractus digestivus dient zowel gemengd als verplaatst te worden. Om nutriënten zo efficiënt mogelijk om te zetten (macronutriënten micronutriënten) en op te nemen dienen verteringssappen goed in contact te komen met voedsel. Daarnaast is het belangrijk dat voedsel zich over de tr. Digestivus verplaatst, zodat er ruimte wordt gemaakt voor nieuw voedsel. Gladden spieren kunnen zowel een fasische (sec) als tonische (uren) contracties teweegbrengen: Contractie + relaxatie: Fasisch: o Oesophagus o Antrum maag o Dunne darm Contractie + relaxatie: Tonisch: o OES o Proximale maag o Interne anale sfincter Wanneer de onderste oesophagus sfincter (OES) relaxeert, relaxeert het proximale deel van de maag ook (receptieve relaxatie). Hierdoor kunnen relatief grote volumes worden opgeslagen met minimale stijging van de intragastrale druk. Voedsel in de maag geeft eveneens relaxatie. Dit proces verloopt via een vago-vagale reflex van maag hersenstam maag. Contracties ter lediging van de maag beginnen meestal in het midden van de maag (corpus) en gaan richting pylorus. Wanneer de contractie de pylorus nadert zal er enige maaginhoud het duodenum in worden gedrukt. De peristaltische golf neemt richting pylorus in snelheid en kracht toe, zodanig dat hij op een gegeven moment sneller gaat dan de inhoudverplaatsing. Wanneer deze golf de pylorus nadert, brengt het een contractie teweeg. Hierdoor zal de meeste inhoud weer terug in de maag komen. Dit proces wordt ook wel retropulsie genoemd. Retropulsie is essentieel voor een goede menging van de maaginhoud met maagsappen en voor een reductie in de afmeting van vaste voedseldeeltjes. Slow Waves Gladde spiercellen in de caudale maag hebben geen stabiel potentiaal, maar wel een ritmisch fluctuerende membraanpotentiaal met cyclisch optredende depolarisaties en repolarisaties, ook wel Slow Waves genoemd. Slow waves worden mogelijk veroorzaakt door een langzame golfbeweging in de pompactiviteit van de Na/K-pomp. Peristaltische maagcontracties door slow waves ontstaan alleen wanneer de plateaupotentiaal een bepaalde drempel overschrijdt. 49 Medische fysiologie Rijksuniversiteit Groningen Niek Groot Reabsorptie van HCO3Hypovolemie leidt tot een verhoogde natrium en bicarbonaat reabsorptie in de nieren. Wanneer er meer bicarbonaat zal worden geresorbeerd zal de pH stijgen: Segmentale contracties Naast peristaltische contracties kent de dunne darm ook zogenaamde segmentale contracties. Dit is een contractie op een bepaalde plaats, waarbij de inhoud zowel naar proximaal als distaal wordt verplaatst. Slow waves in de dunne darm De slow waves veroorzaken zelf geen significante contracties in de dunne darm. Contracties ontstaan door snelle actiepotentialen die ontstaan tijdens de plateaufase van de slow waves. Contracties maag Slow waves Contracties duodenum Actiepotentialen tijdens de plateaufase van slow waves Voorwaarden voor het optreden van snelle actiepotentialen is het positiever worden van de plateaupotentiaal door bijvoorbeeld rek en door excitatie door het ENS. Slow waves bepalen de timing van de contractie, m.a.w. de momenten waarop contracties kunnen plaatsvinden. Bewegingspatronen Postprandiaal (na het eten): Verplaatsing van de inhoud van de dunne darm langzaam richting distaal en resorptie Vrij onregelmatige contracties Interdigestief (tussen maaltijden in): Dunne darm nagenoeg leeg. Restanten iedere 1,5 uur naar distaal vervoerd door middel van interdigestieve migrerende motorcomplexen (IMMC’s). Dit proces zorgt ervoor dat onverteerbare (vaste) bestanddelen uit de maag en dunne darm worden verwijderd. IMMC: bezem van het maag/darm kanaal Functies dikke darm Resorptie van H2O en elektrolyten Opslag fecaal materiaal Productie vitaminen (bv. vit.K, belangrijk voor aanmaak van protrombine in de lever) 50 Medische fysiologie Rijksuniversiteit Groningen Niek Groot Opbouw colon De dikke darm lijkt opgedeeld in segmenten, de zogenaamde Haustra, die voortdurend van plaats veranderen (segmentale contracties). Dit zorgt voor een goed contact tussen de darminhoud en het slijmvlies, waardoor er een goede H2O-resorptie kan plaatsvinden. Daarnaast kan het colon massabewegingen teweegbrengen, die verantwoordelijk zijn voor de propulsie van het chym. Dit zijn peristaltische contracties waarbij de distale haustra op ongeveer 20cm afstand verdwijnen zodat het chym kan worden voortgestuwd. Epitheliale cellen in de dunne darm zijn in staat om mucus en bicarbonaat te produceren: Mucus o Bescherming tegen mechanische beschadiging o Bindmiddel voor feces o Bescherming tegen bacteriele activiteit Bicarbonaat o Bescherming tegen zuur afkomstig uit de maag In de epitheliale cellen van de darm vindt een sterke absorptie van natriumionen plaats, waardoor er een elektrische gradiënt ontstaat. Door deze gradient zullen chloorionen de natriumionen volgen. Tight junctions tussen epitheliale cellen in de colon zijn nauwer dan in dunne darm wat de terugdiffusie van ionen voorkomt. Absorptie Na+ en Cl- creëert een osmotische gradiënt absorptie van H2O. Diarree Osmotische diarree, hierbij is sprake van hypertone darminhoud (door aanwezige zouten in laxantia) waardoor water naar het lumen wordt verplaatst. o Disacchariden en Mg-zout zorgen voor een tegengestelde osmotische gradient Secretoire diarree, hierbij is sprake van netto secretie van water en elektrolyten in de darm (door toxinen van bacteriën). Diarree door een gestoorde intestinale motiliteit met verhoogde propulsieve spiercontracties. Diarree ten gevolge van ontstoken darmslijmvlies met vergroting van de permeabiliteit (bv. colitis ulcerosa). Psychogene diarree door een verhoogde sympathicusactiviteit vasoconstrictie GItract minder resorptie. Speekselsecretie Speeksel kan twee verschillende structuren hebben. Waterig speeksel (sereus) ontstaat wanneer licht en verteerbaar voedsel, zoals beschuit, wordt gegeten. Het bestaat hoofdzakelijk uit K+ (kalium), Na+ (Natrium), HCO3– (waterstofcarbonaat) en het enzym αamylase. Bij taai en moeilijk te verteren voedsel, als vlees, kan het speeksel slijmerig worden. 51 Medische fysiologie Rijksuniversiteit Groningen Niek Groot Functies van speeksel Verdunning voedsel + toevoeging slijm (glijmiddel) Oplossen smaakstoffen prikkeling smaaksensoren -amylase(ptyaline): zetmeelvertering Linguale lipase:vetvertering Aanwezigheid antimicrobiële stoffen Reinigende werking Invloed parasympathicus Een sterke activatie van speekselklieren vindt plaats via een intracellulaire stijging van calciumionen, waardoor speeksel zal worden uitgescheiden. Kliercellen scheiden het enzym kallikreïne af, wat de conversie van plasmaeiwitten naar bradykinine bevordert. Bradykinine is een sterke vasodilatator. Voor de aanmaak van nieuw speeksel is het essentieel dat er vaatverwijding optreedt. Maagsap Maagsap is een mengsel van de secreten van epitheliale cellen en maagklieren. Het bevat zouten, water, pepsine, IF, mucus en HCl. Zoutzuur heeft een bacteriedodende werking. Daarnaast zorgt het voor de omzetting van het inactieve pepsinogeen tot het enzym pepsine. Omeprazol remt de protonpomp in het membraan van epitheliale cellen, waardoor het maagsap minder zuur wordt. Maagzuur (HCl) wordt uitgescheiden door pariëtale cellen in de maag. Dit proces wordt gestimuleerd door vagaal Ach, gastrine (G-cellen, gevormd bij rek antrum en chemische prikkeling van bepaald voedsel) en histamine (via de H2-receptor) Exocrien pancreassap Pancreassap is een sap dat wordt geproduceerd door de trosvormige exocriene klieren in de alvleesklier (pancreas). Het bevat een breed spectrum aan enzymen: HCO3-: neutralisering van zure spijsbrij uit de maag. Stimulatie via het hormoon secretine. -amylase: koolhydraatvertering. Lipase: vet vetzuur en monoglyceride. Proteasen o Trypsine en chymotrypsine: eiwit peptide o Carboxypeptidase: peptiden aminozuren In het lumen van de darm wordt trypsinogeen omgezet tot trypsine door enterokinase vanuit het duodenumslijmvlies. De enzymen worden dus in inactieve vorm in het pancreas gemaakt, zodat de klier niet zal worden aangetast door eigen producten. 52 Medische fysiologie Rijksuniversiteit Groningen Niek Groot Regulatie pancreassecretie Cefale fase efferentie via n.vagus Ach pancreassap (zien, ruiken, proeven) HCl in duodenum secretine HCO3Peptiden en vetzuren in duodenum CCk afscheiding pancreassap CCK relaxatie van de sfincter van Oddi Abnormale digestie door pancreasfalen door bijvoorbeeld: o Pancreatitis o Blokkering ductus thv. papil van Vater door galsteen o Verwijdering pancreaskop (maligniteit) o Cystische fibrose Dus gebrek aan pancreassap en dus aan: o Trypsine (eiwitvertering) o Chymotrypsine (eiwitvertering) o Carboxypolypeptidase (eiwitvertering) o Amylase (koolhydraatvertering) o Lipase (vetvertering) Gevolg: o Malabsorptie vet, koolhydraat en eiwit copieuze vettige ontlasting Gal Gal wordt gemaakt door de lever en in de galblaas opgeslagen in ingedikte toestand. Gal bestaat onder andere uit water, galzouten, cholesterol en bilirubine. Als vethoudend voedsel de wand van de twaalfvingerige darm (duodenum) passeert veroorzaakt dit een parasympathische prikkel in de galblaas en afgifte van het hormoon CCK waardoor de gal wordt afgegeven via de galgang (ductus choledochus) door de sfincter van Oddi in de twaalfvingerige darm. Door de galzouten in de gal worden vetten geëmulgeerd en ontstaan micellen zodat de vetten makkelijker verteerbaar zijn. Daarnaast zorgt het voor de verwijdering van endogene producten als cholesterol en bilirubine en exogene producten zoals zware metalen. Als de gal uitgewerkt is verlaat deze het lichaam door middel van de ontlasting. Veel galzouten worden echter weer opgenomen via de darm-leverkringloop (enterohepatische kringloop). De galzouten worden voor meer dan 97,5% in het laatste stuk van de dunne darm (het ileum) opgenomen en weer naar de lever vervoerd via het poortadersysteem zodat ze opnieuw kunnen worden gebruikt. De bruine kleur van feces is afkomstig van galkleurstoffen. Vet voedsel in de darm CCK Contractie galblaas Relaxatie sfincter van Oddi 53 Medische fysiologie Rijksuniversiteit Groningen Niek Groot Bilirubine Bilirubine is een afvalstof die voornamelijk vrijkomt bij afbraak van oude rode bloedcellen. Bilirubine is het afbraakproduct van hemoglobine, de rode bloedkleurstof. Bilirubine is giftig voor het lichaam, wordt uitgescheiden via de gal en verlaat op deze wijze via de uitwerpselen het lichaam. Bilirubine is zeer slecht oplosbaar in water, daarom wordt het in het bloed gebonden aan albumine. Het wordt door de lever uit het bloed opgenomen en gekoppeld aan glucuronzuur met het enzym glucuronyltransferase. Hierdoor wordt het bilirubine wateroplosbaar en kan het door de lever in de gal worden uitgescheiden. Men spreekt van de omzetting van ongeconjugeerde bilirubine naar geconjugeerde bilirubine. De gal komt eerst in de galblaas terecht en wordt daarna in de dunne darm uitgescheiden. In de darm wordt het geconjugeerde bilirubine door de daar aanwezige bacteriën omgezet in urobilinogeen. Een deel hiervan wordt door oxidatie omgezet in stercobiline, wat de kleur geeft aan de stoelgang. Het overige gedeelte wordt ter hoogte van het jejunum terug opgenomen in de bloedbaan en passeert terug via de levercirculatie. Ter hoogte van de nieren is er ook een mogelijkheid om urobilinogeen te oxideren. Dan ontstaat urobiline wat de kleur geeft aan de urine. Bilirubine circuleert in het bloed gebonden aan albumine: Indirect, ongeconjugeerd bilirubine, kan niet door nier worden uitgescheiden. Hepatocyt: opname bilirubine + conjugatie aan glucuronzuur: Direct, geconjugeerd bilirubine, H2O-oplosbaar, kan wel door nier worden uitgescheiden. Bij icterus treedt er een geelverkleuring van de lichaamsweefsels op (met name de huid en sclera (oogwit)). Deze geelverkleuring treedt op door een ophoping van bilirubine in het extracellulaire vloeistof (geconjugeerd of ongeconjugeerd). Normale plasmaconcentratie bilirubine (meest in ongeconjugeerde vorm): 0,5 mg / dl Geelkleuring bij bilirubinespiegel van 1,5-3 mg / dl Hemolyse Hoge serumspiegel ongeconjugeerd bilirubine, dit is niet H2O-oplosbaar. Geelzucht zonder bilirubinurie. Wel toegenomen uitscheiding van urobilinogeen in de urine (via de enterohepatische kringloop) 54 Medische fysiologie Rijksuniversiteit Groningen Niek Groot Galwegobstructie Geconjugeerde bilirubine kan niet met de gal worden uitgescheiden Reflux en veel geconjugeerd bilirubine in plasma. Uitscheiding van het (goed oplosbare) geconjugeerde bilirubine met de urine. Donkergekleurde urine, met na schudden en resistent geel gekleurd schuim. Geen bilirubine in darm en dus ook geen urobilinogeen. Geen resorptie van urobilinogeen door darmmucosa en urinetesten op urobilinogeen dus negatief. Tevens geen stercobiline en andere galpigmenten in faeces: ontkleurde ontlasting (stopverf). Koolhydraatvertering Koolhydraten worden enzymatisch afgebroken tot monosachariden (glucose, galactose en fructose). Deze zijn in water oplosbaar en worden direct geresorbeerd in het portale bloed. Voor de opname van glucose en galactose geldt er een natrium afhankelijk carriersysteem. Je kunt dus zeggen dat natrium essentieel is voor de opname van glucose. Duidelijk mag zijn waarom aan sport (glucose) dranken zout (Na+) wordt toegevoegd. Eiwitvertering In de maag zorgen HCl en pepsine voor de denaturatie en gedeelte hydrolisering van eiwitten. In de dunne darm breken proteases als trypsine en peptidase de eiwitten verder af. Vervolgens zullen de ontstaande aminozuren via het poortadersysteem worden afgevoerd. Vetvertering De digestie vindt plaats in de dunne darm. Hier worden o.a. gal en pancreassappen toegevoegd aan de voeding. Lipases uit de pancreas breken vetten af. Vetzuren hebben galzouten (vorming micellen) van de lever nodig om opgenomen te worden door enterocyten. Begrijp dat de vrije vetzuren in de enterocyt weer zullen reageren met monoglyceriden, om daar weer triglyceriden te vormen. Glycerol wordt afgevoerd via de portale circulatie. Triglyceriden Glycerol Lymfe Portale circulatie 55 Medische fysiologie Rijksuniversiteit Groningen Niek Groot Enterisch zenuwstelsel Het enterisch zenuwstelsel is het eigen zenuwstelsel van het spijsverteringsstelsel. Het behoort tot het autonome zenuwstelsel. Het enterisch zenuwstelsel communiceert normaal gesproken met het centraal zenuwstelsel via de nervus vagus en het orthosympatisch zenuwstelsel. Maar onderzoek, waarbij de nervus vagus wordt doorgesneden, toont aan dat het enterisch zenuwstelsel ook geheel zelfstandig kan functioneren alsof het een eigen "brein" heeft. Het bevat efferente en sensorische zenuwcellen en interneuronen en het maakt gebruik van meer dan 30 neurotransmitters, waaronder acetylcholine, dopamine en serotonine. Deze en andere eigenschappen maken het voor het enterisch zenuwstelsel mogelijk als een zelfstandig systeem te functioneren. De plexus myentericus en de plexus submucosus bevinden zich beiden in de darmwand. Hier vindt de integratie van afferente signalen met efferentie naar gladde spieren en secretorische cellen (lokale reflexactiviteit) plaats. Beide genoemde plexus coördineren een groot deel van de activiteit van de tr. Digestivus, ook in afwezigheid van extrinsieke innervatie. Achalasie Een niet of onvoldoende functioneren van de plexus myentericus in de wand van de oesophagus de OES relaxeert niet geen voedsel in maag. Ziekte van Hirschsprung ontbreken deel van het ENS in distale colon. Gevolg: sterk verhoogde tonus in aangedane darmsegment en geen propulsie. Gastrine (G-cellen maag, rek antrum): maagzuur pepsinogeen maagmotiliteit Secretine (duodenum, zuur): maagsecretie maagmotiliteit pancreassecretie (HCO3-) Gastric inhibitory peptide(GIP, mucosa dunne darm, vet, glucose, eiwit): maagsecretie maagmotiliteit dunne darmsecretie pancreassecretie CCK (proximale dunne darm, vetzuren): maagsecretie pancreassecretie dunne darmsecretie en motiliteit galblaascontractie 56 Medische fysiologie Rijksuniversiteit Groningen Niek Groot Mogelijke oorzaken maagzweer Een overmatige secretie van HCl en pepsine kan zorgen voor het ontstaan van een maagzweer (ulcus pepticum). Daarnaast kan een verminderde mogelijkheid van de gastroduodenale mucosa om zich te beschermen tegen zuur hetzelfde gevolg hebben. Ook externe factoren zoals de H. Pylori kunnen maagzweren veroorzaken. Andere maagzweer bevorderende factoren zijn: Roken (verhoogde neuronale stimulatie) Alcohol en aspirine (afbraak mucosa) Behandeling: Bestrijding bacterie Blokkering van H2-receptoren en/of protonpompremmers (omeprazol) HCl - bindende middelen (antácida) Malabsorptie bij goede vertering Coeliakie Coeliakie is een chronische darmaandoening, zich kenmerkend door een aangeboren glutenintolerantie die bij een onaangepast dieet leidt tot een beschadiging van het darmslijmvlies. De aandoening wordt waarschijnlijk veroorzaakt door een immunologische reactie tegen een van de eiwitten van het glutencomplex. Milde vorm, alleen microvilli kapot. Ernstige vorm, ook de villi kapot. Hierdoor is er een sterke reductie in het absorberend oppervlak van de darm. Tropische Spruw Tropische spruw is een aandoening van de dunne darm waarbij chronische diarree en malabsorptie van voedingsstoffen op de voorgrond staan. Vooral de opname van foliumzuur en vitamine B12 is verminderd. Malabsorptie bij spruw Vet in ontlasting vaak in vorm van zouten / vetzuren, dus vertering is het probleem niet. Eiwitten vermagering / verzwakking Koolhydraten vermagering / verzwakking Ca++ osteomalacie, demineralisatie bot Vit.K stollingsprobleem Foliumzuur / vit. B12 macrocytaire anemie Lactose intolerantie Bij lactose intolerante mensen mist het lichaam het enzym lactase, waardoor het lichaam geen lactose (koolhydraat) kan omzetten. Vervolgens kunnen bepaalde bacteriën de lactose fermenteren bacteriën waarbij koolzuurgas, waterstofgas en organische zuren vrijkomen. 57 Medische fysiologie Rijksuniversiteit Groningen Niek Groot College 11 “Effecten van inspanning en shock” Reactie hart en circulatie op inspanning Wanneer we kijken naar de grafiek hiernaast kun je zien dat de veneuze hartfunctiecurve zowel naar links gedraaid als geschoven is. Dit komt door de volgende factoren: Grafiek naar links verschoven o Afgenomen intrathoracale druk door het dieper ademhalen Grafiek naar links gedraaid o Verhoogde contractiliteit (bèta-1 receptoren) o Verhoogde hartfrequentie (bèta-1 receptoren en een verlaagde stimulatie PS) Daarnaast is de veneuze vaatfunctiecurve zowel naar rechts verschoven als naar rechts gedraaid. Dit komt door de volgende factoren Grafiek naar rechts verschoven o Verhoogd bloedvolume o Verlaagde compliantie Grafiek naar rechts gedraaid o Een verminderde arteriolaire weerstand Tijdens college werd gezegd dat er hier wel 10 vragen over komen op het tentamen. Je moet dus goed weten wat er gebeurd wanneer grafieken schuiven en draaien. Dus nog één keer: Veneuze hartfunctiecurve schuift naar o Links Afname intrathoracale druk door bijv. een diepere in –en exhalatie o Rechts Toename intrathoracale druk door bijv. intubatie Veneuze hartfunctiecruve draait naar o Links Verhoogde contractiliteit (bèta-1 receptoren, OS↑) Verhoogde hartfrequentie (bèta-1 receptoren, OS↑, PS↓) o Rechts Verlaagde contractiliteit (OS↓) Verlaagde hartfrequentie (OS↓, PS↑) 58 Medische fysiologie Rijksuniversiteit Groningen Niek Groot Veneuze vaatfunctiecurve schuift naar o Links (Mean systemic filling pressure omlaag) Afname bloedvolume Verhoogde compliantie (OS↓) o Rechts (Mean systemic filling pressure omhoog) Toename bloedvolume Verlaagde compliantie (alfa-1 receptoren, OS↑) Veneuze vaatfunctiecurve draait naar o Links Toegenomen arteriolaire weerstand (SVR) o Rechts Afgenomen arteriolaire weerstand (SVR) Baroreceptoren De baroreceptorreflex of baroreflex is het primaire homeostatischeregelsysteem van het lichaam dat zorgt voor de instandhouding van de bloeddruk in het lichaam. Dit gebeurt door middel van de baroreceptoren: speciale rek-gevoelige zintuigen die zich onder andere bevinden aan weerszijden aan de binnenzijde van de halsslagaders (arteriae carotides) en in de aortaboog. Deze reflex werkt zeer snel en komt in actie bij plotselinge drukveranderingen. Als iemand plotseling opstaat vanuit liggende houding, dan wordt het bloed door de zwaartekracht in de richting van de benen getrokken en zou de doorbloeding van de hersenen acuut in gevaar kunnen komen, waardoor men het bewustzijn zou verliezen. Ook als iemand een bloeding heeft waardoor de druk in het vaatstelsel vermindert, is deze snelle reflex essentieel. Het duurt bij een gezonde mens ongeveer twee hartslagen alvorens een dergelijke reactie uitgevoerd is. De baroreceptoren kennen twee afferente zenuwen, namelijk de N. Glossofaryngeus en de N. Vagus. Deze zenuwen lopen naar het regencentrum, namelijk de nucleus tractus solitarius (NTS) in de hersenstam. Vanuit deze hersenstam gaan er twee efferente signalen richting het hart en de bloedvaten, namelijk het autonome zenuwstelsel (ortho –en parasympathicus). Effecten baroreceptorreflex op hart: PS ↓ o o OS ↑ o o Hartfrequentie ↑ Contractiliteit atria ↑ (Ach, M2) (Ach, M2) Hartfrequentie ↑ (NA, β1) Contractiliteit atria + ventrikels ↑ (NA, β1) De parasympathicus remt dus de contractiliteit van de atria, niet die van de ventrikels! 59 Medische fysiologie Rijksuniversiteit Groningen Niek Groot Effecten baroreceptorreflex op vaatstelsel: PS ↓ o OS ↑ o o o Ra genitaliën ↑ (Ach, M2) Ra werkende skeletspieren ↓ Ra overig ↑ Veneuze Compliantie ↓ (NA, β2) (NA, α1) (NA, α1) Natuurlijk geldt het omgekeerde ook. Wanneer er iemand op je sinus caroticus drukt (bij wurging), worden de baroreceptoren gestimuleerd. Hierdoor worden precies alle processen omgedraaid. Je hartfrequentie en de contractiliteit van de atria en ventrikels nemen dan af. Dynamische en statische belasting Wanneer een spier een isotone (lengte spier verandert, spanning niet), dynamische belasting ondergaat zullen de bloedvaten in skeletspieren dilateren doordat adrenaline aan de bèta-2 receptoren hecht. Natuurlijk bevatten die bloedvaten ook alfa-1 receptoren, maar afvalproducten die ontstaan bij inspanning zorgen ervoor dat de bètareceptoren het winnen van de alfareceptoren, waardoor er een vasodilatatie plaatsvindt. Wanneer een spier een isometrische (lengte spier verandert niet, spanning wel), statische belasting ondergaat zal er net als bij de isotone contractie een vasodilatatie optreden. Het probleem is echter dat de spier omliggende bloedvaten dichtdrukt doordat zijn spanning toeneemt. Cardiopulmonale reflex De cardiopulmonale reflex, het broertje van de baroreceptorreflex wordt veroorzaakt doordat sensoren gelegen in lage druk gebieden als de atria, venae cavae en de longvenen gaan vuren wanneer de (veneuze) bloeddruk teveel daalt. Deze reksensoren staan in contact met de hersenstam via de nervus vagus. Eénmaal geactiveerd stuurt de hersenstam een efferent, sympathisch signaal, dat zorgt voor algehele vasoconstrictie. De cardiopulmonale reflex werkt dus als een soort setpoint voor de baroreceptorreflex. Chemoreflex Deze reflex ontstaat wanneer er veranderingen optreden in de pCO2, pO2 of de pH. Deze veranderingen worden waargenomen door gevoelige sensoren in de glomus caroticum en aortalichaampjes. De reflexwegen zijn dezelfde als bij de baroreflex. Deze chemoreceptoren kunnen ook veranderingen in de bloeddruk waarnemen. Wanneer de mean arterial pressure daalt (<60 mmHG), stijgen de lokale concentraties van CO2 en dalen de concentraties O2. Als een gevolg hiervan zal zowel de orthosypathicus als de parasympathicus geactiveerd worden (tentamen!). Aortalichaampjes Glomus caroticum Arteriële & veneuze vasoconstrictie (OS) Daling van de hartfrequentie (PS) 60 Medische fysiologie Rijksuniversiteit Groningen Niek Groot Ischemische reacties van het CZS Deze reacties treden alleen op bij een zeer lage bloeddruk. De effecten zorgen voor tachycardie en een bloeddrukverhoging t.g.v. OS-activatie. Het lichaam krijgt dus al te weinig zuurstof, maar toch wordt de sympathicus geactiveerd (vaatvernauwing). Het brein is dus een egocentrisch orgaan, het wil al het bloed voor zichzelf hebben. Samenvatting korte-termijn regulaties De baroreflex De cardiopulmonale reflex De chemoreflex Ischemische reacties van het CZS Naast de korte-termijn regulaties zijn er ook nog de middellange-termijn regulaties, die voornamelijk via hormonen verlopen (RAS, angiotensine II vasoconstrictie). Lange termijn regulaties bestaan vooral uit volumeregulaties door de nieren. Shock Een shock is een zich acuut tot subacuut ontwikkelende storing in de circulatie die met een wijdverspreide storing in het celmetabolisme gepaard gaat Hypovolemische shock Deze vorm van shock ontstaat door (bloed) volumeverlies. Oorzaken zijn: Endogeen verlies (inwendige bloedingen) Exogeen verlies (externe bloeding, brandwonden) Cardiogene shock Een cardiogene shock wordt veroorzaakt door een direct verminderde hartfunctie. Oorzaken zijn: Een hartinfarct met verlies van pompfunctie, Slechte werking van de hartkleppen, Ritmestoornissen 61 Medische fysiologie Rijksuniversiteit Groningen Niek Groot Distributieve shock Een distributieve shock wordt veroorzaakt door een probleem in de verdeling van het bloed. De bloedvaten gaan te veel openstaan zodat er relatief te weinig vulling is van het vaatbed en de druk wegvalt. Anafylactische shock: bij een allergische reactie, waardoor door het vrijkomen van histamine a.g.v. mestceldegranulatie (allergische reactie), de vaten open gaan staan. Septische shock: waarbij een bacterie in de bloedbaan aanleiding geeft tot prikkeling van de vaatwand, waardoor deze open gaat staan. Obstructieve shock Bij een obstructieve shock is er ergens in het lichaam een obstructie (verstopping) aanwezig. Als het bloed zich op een bepaalde plaats ophoopt is er op een andere plaats bloed tekort. Een obstructieve shock wordt veroorzaakt door twee hoofdoorzaken: Obstructie van uitstroom (bijvoorbeeld longembolie) Obstructie van instroom harttamponade (pericard vol met bloed) Gevolgen van shock Alle vormen van shock kenmerken zich door een afname in het hartminuutvolume (q). Aangezien het hartminuutvolume recht evenredig is met de mean arterial pressure (MAP), zal de MAP ook dalen bij een verminderde q. Deze afname wordt geregistreerd door zowel de baroreceptor reflex als de cardiopulmonale reflex. Gevolg: activatie sympathicus Afname veneuze compliantie Toename hartfrequentie Toename contractiliteit (NA, alfa-1 receptoren) (A, bèta-1 receptoren) (A, bèta-1 receptoren) Bedenk wel dat er geen vasoconstrictie optreedt bij anafylactische of een septische shock. Dit komt doordat er pro-inflammatoire stoffen als histamine vrijkomen, die zorgen voor vasodilatatie, wat weer leidt tot een toegenomen compliantie, wat weer leidt tot een verminderd hartminuutvolume (tot de dood volgt). Fix: vasoconstrictie (adrenaline) De bleekheid ten tijden van shock is dus te verklaren door de enorme vasoconstrictie die optreedt in de huid (alfa-1 receptoren). Het transpireren is ook te danken aan de sympathische activatie van de zweetklieren. Hoe ga je dood: q↓ activatie sympathicus vasoconstrictie dood. 62 Medische fysiologie Rijksuniversiteit Groningen Niek Groot College 12 “Nierfunctie” Functies van de nier De nier kent verschillende functies. De centrale rol van de nier is het volume en de osmolariteit van lichaamsvloeistoffen reguleren en het in stand houden van de elektrolythomeostase en de zuur/base-balans (H+ homeostase). Daarnaast heeft de nier ook een zuiverende functie. Denk hierbij aan het uitscheiden van metabolieten als ureum (dat ontstaat bij de afbraak van eiwitten) en lichaamsvreemde stoffen als geneesmiddelen en/of pesticiden. Een gemiddeld mens produceert ongeveer 2 tot 3 liter urine per dag. Wanneer dit zakt onder de 500 ml zal de dood snel volgen, aangezien het lichaam dan niet meer van haar afvalstoffen af kan komen. Tenslotte heeft de nier een endocriene functie. Zoals al eerder genoemd kan de nier het hormoon erytropoiëtine (EPO) maken wanneer de pO2 te laag is. Dit hormoon zorgt ervoor dat er meer rode bloedcellen zullen worden aangemaakt. Bedenk wel dat EPO de viscositeit van het bloed zal doen stijgen. Naast EPO kan de nier ook renine en prostaglandines maken. Renine wordt aangemaakt wanneer de bloeddruk in de nier daalt (ga dit na). Prostaglandines hebben een vaatverwijdende functie in de nier (afferente arteriole). Daarnaast zijn prostaglandines verantwoordelijk voor de pijnsensatie van het lichaam. Prostaglandinesynthetaseremmers als ibuprofen en aspirine verlagen de aanmaak van prostaglandines en verlagen dus de nierfunctie (geen vasodilatatie meer in afferent arteriole). De enige pijnstiller die dit niet doet is paracetamol. Geef dus nooit een nierpatiënt iets anders dan paracetamol! Het enige nadeel van paracetamol is dat het op lange termijn permanente leverschade kan veroorzaken. 63 Medische fysiologie Rijksuniversiteit Groningen Niek Groot Opbouw en werkingsmechanisme nefron In de afbeelding op de vorige pagina is de schematische opbouw van een nefron te zien. Opmerkelijk is dat de afferente arteriole niet overgaat in een vene (na de capillairen gepasseerd te hebben), maar in een efferent arteriole. Ook is het traject waarover terugresorptie plaatsvindt veel langer dan in capillairen elders in het lichaam. De eerste stap in de urineproductie is het persen van water met opgeloste stoffen uit het bloed. Bloedcellen en grote eiwitten blijven hierbij achter in het bloed. Hierbij ontstaat het zgn. ultrafiltraat (plasma zonder (grote) eiwitten). Dit proces vindt plaats in de glomerulus, bestaande uit haarvaten. De kant van het bloedvat wat het kapsel van Bowman in gaat heeft een grotere diameter dan de kant die er uit gaat. Hierdoor bouwt de druk in de glomerulus zich op en wordt er nog meer vloeistof uit het bloedvat geperst. Vervolgens wordt het vocht opgevangen in het kapsel van Bowman dat het zeeflichaampje omhult, het ultrafiltraat heet dan de voorurine. Vanaf daar stroomt het door de proximale tubulus, de lus van Henle en de distale tubulus richting de verzamelbuis, die weer in contact staat met de urineblaas. In deze tubuli worden stoffen zoals bv. glucose, K+-ionen, water, en NaCl geresorbeerd. Sommige stoffen (zoals NaCl) doen dit door zgn. actief transport, anderen (zoals water en glucose) doen dit door passief transport. Een nettoverandering van de excretie kan een gevolg zijn van veranderingen in de glomerulaire filtratie (GFR), tubulaire reabsorptie en tubulaire secretie. De renale doorbloeding bedraagt 22 procent van het hart minuut volume (HMV). De bloedvoorziening van de nier verloopt via de a. renalis. De afferente arteriolen vertakken zich verder in glomerulaire capillairen. In de laatstgenoemde start de filtratie van vocht en opgeloste stoffen. Bepalen van de GFR Om de GFR van een persoon te meten (om zo te bepalen of een patient een nierstoornis heeft) maakt men gebruik van bepaalde stoffen. Deze stof moet aan een aantal eisen voldoen, namelijk dat de stof niet gesecreteerd en niet teruggeresorbeerd, maar wel 100% gefiltreerd moet worden. In de praktijk gebruikt men serumcreatinine, de klaring van creatinine en/of de klaring van inuline. In de praktijk varieert het serumcreatinine tussen patienten. Slecht mobiele mensen verbruiken minder creatinine, waardoor het serumcreatinine lager is (dit i.t.t. sporters, waarbij de creatininespeigels vele malen hoger zijn). Vervolgens kan men kijken naar de klaring van creatinine. Ook dit is niet altijd 100% nauwkeurig, omdat de klaring van creatinine daalt bij een verminderde filtratie (wat veel nierpatienten juist hebben). Tenslotte kan men kijken naar de klaring van inuline, wat altijd 100% nauwkeurig is. Het probleem is hierbij dat de patiënt in het ziekenhuis moet overnachten (à raison de €800,-). 64 Medische fysiologie Rijksuniversiteit Groningen Niek Groot Regulatie van het GFR Om te zorgen dat de hydrostatische druk altijd hoger is dan de colloïde osmotische druk en de vloeistofdruk (Pfluid in de afbeelding hierboven) bij elkaar opgeteld, zijn er een drietal regelmechanismen die samen deel van de autoregulatie van de glomerulaire filtratie uitmaken. Ten eerste is er de myogene regulatie: Arteriële druk. Een stijging van de arteriële druk verhoogd de glomerulaire hydrostatische druk en de GFR. Dit effect wordt echter opgevangen door autoregulatie, welke het effect van bloeddruk op de glomerulaire hydrostatische druk minimaliseert. Afferente arteriole weerstand. Een stijging van de weerstand van de afferente arteriolen verlaagt de glomerulaire hydrostatische druk en GFR (zelfde als afbeelding C, alleen dan treedt er vasoconstrictie op in de afferente arterie. Efferente arteriole weerstand. Een stijging van de weerstand van de efferente arteriolen verhoogt de arteriolaire weerstand, waardoor de GFR toeneemt. Ten tweede is er de tubuloglomerulaire feedback Normal renal function requires that the flow through the nephron is kept within a narrow range. When tubular flow (that is, GFR) lies outside this range, the ability of the nephron to maintain solute and water balance is compromised. Additionally, changes in GFR may result from changes in renal blood flow (RBF), which itself must be maintained within narrow limits. Elevated RBF may damage the glomerulus, while diminished RBF may deprive the kidney of oxygen. Tubuloglomerular feedback provides a mechanism by which changes in GFR can be detected and rapidly corrected for on a minute-to-minute basis as well as over sustained periods. 65 Medische fysiologie Rijksuniversiteit Groningen Niek Groot Regulation of GFR requires both a mechanism of detecting an inappropriate GFR as well as an effector mechanism that corrects it. The macula densa serves as the detector, while the glomerulus acts as the effector. When the macula densa detects an elevated GFR, it releases several molecules that cause the glomerulus to rapidly decrease its filtration rate. The macula densa is a collection of densely packed epithelial cells. As the TAL ascends through the renal cortex, it encounters its own glomerulus, bringing the macula densa to rest at the angle between the afferent and efferent arterioles. The macula densa's position enables it to rapidly alter glomerular resistance in response to changes in the flow rate through the distal nephron. The macula densa uses the composition of the tubular fluid as an indicator of GFR. A large sodium chloride concentration is indicative of an elevated GFR, while low sodium chloride concentration indicates a depressed GFR. Sodium chloride is sensed by the macula densa by an apical cotransporter. Detection of elevated sodium chloride levels triggers the release of signaling molecules from the macula densa, which signal the JG cells. As a reaction, the JG cells will produce angiotensin II, which will cause a local vasoconstriction in the afferent arteriole, resulting in a decreased GFR. Tubulaire terugresorptie De tubulaire terugresorptie vereist transport over twee membranen. Ten eerste van het tubuluslumen naar de cel en van de cel via een interstitium naar een capillair. Het transport van het tubuluslumen naar de cel is afhankelijk van ionkanalen, transporters en de Na/K-pomp (de drijvende kracht). Vanaf het interstitium richting capillair hangt de terugresorptie enkel af van Starling krachten. Actief transport Men kan actief transport indelen in twee groepen. Primair actief: o Benodigde energie wordt direct geleverd door afbraak van ATP Secundair actief (cotransport): o Benodigde energie wordt geleverd door een gradiënt die wordt opgebouwd door een ander, gelijktijdig verlopend, primair proces Symport: in dezelfde richting Antiport: in tegengestelde richting 66 Medische fysiologie Rijksuniversiteit Groningen Niek Groot Kenmerken actief transport Kenmerkend voor actief transport is het zogenaamde tubulair transport maximum (Tm). Dit houdt in dat er een maximum zit aan de hoeveelheid stoffen die actief kunnen worden geresorbeerd. Denk hier bijvoorbeeld aan glucose. In lage concentraties kan glucose passief worden geresorbeerd, maar wanneer de glucoseconcentraties hoger worden, gaan ook de actieve transportmechanismen een steentje bijdragen. Wanneer de glucosespiegels echt torenhoog worden (diabetes), zal de osmotische waarde van de (voor) urine hoger worden dan die van de omliggende weefsels, waardoor de voorurine sterk in volume toeneemt. Dit is de reden waarom diabetespatiënten veel plassen en veel drinken. Je kunt in de afbeelding hierboven zien dat de drijvende kracht van alle terugresorptie processen in de proximale tubulus de natrium/kalium pomp is. De rest zijn allemaal secundaire (antiport) transportmechanismen. Tussen het tubulaire lumen en de tubuluscel zit geen natrium/kalium pomp maar een natrium/waterstof pomp, die H+ ionen het tubulaire lumen impompen. In de proximale tubulus wordt ongeveer 60% van het Cl-, 65% van het gefiltreerde Na, K, Ca en water, 90% van het HCO3- en 100% van de glucose en aminozuren geresorbeerd. Kenmerken van de terugresorptie in de Lis van Henle In het dunne afdalende been van de lis van Henle bevinden zich vrijwel geen mitochondrien, waardoor er alleen passief transport kan plaatsvinden. Hierdoor is dit deel van de lis van Henle goed permeabel voor water, maar niet voor NaCl. Het dikke opstijgende deel van de lis van Henle vindt er terugresorptie plaats van het resterende HCO3- en natriumionen. 67 Medische fysiologie Rijksuniversiteit Groningen Niek Groot Dit deel van de lis is echter impermeabel voor water. Dit zorgt voor het ontstaan van hypotone urine aan het begin van de distale tubulus. Dit zorgt vervolgens weer voor een osmotische gradiënt in het niermerg. Je ziet dat er een afdalende osmotische gradient ontstaat. De osmotische waarde is sterk gestegen in het diep gelegen deel van de lis (1200 mOsm/kg water). Als een gevolg zal de waterresorptie uit de verzamelbuis (gedirigeerd door vasopressine) verlopen. Als de osmotische waarde gelijk zou zijn, zou er niet veel gebeuren wanneer vasopressine de ‘deuren’ in de wand van de verzamelbuis zou openen. Naast water kunnen er ook kleine hoeveelheden ureum worden geresorbeerd, die vervolgens weer bij kunnen dragen in het creëren van een osmotische gradiënt (een soort zelfversterkend mechanisme dus). Dit noemt men ook wel de ureumcirculatie. 68 Medische fysiologie Rijksuniversiteit Groningen Niek Groot Kenmerken van de terugresorptie in de distale tubulus In de distale tubulus wordt ongeveer 5% van het gefiltreerde natrium via de Na/Cl symporter terug geresorbeerd. Daarnaast wordt in de distale tubulus ook calcium geresorbeerd onder invloed van parathyroidhormoon en calcitriol. Glomerulo-tubulaire balans Wanneer de GFR toeneemt neemt de druk in de peritubulaire capillair af (Ppc daalt). De colloid osmotische druk is veel hoger in de peritubulaire capillairen dan in de tubulus. Hierdoor ontstaat er een terugresorptie van water terug naar de capillairen. Dit mechanisme zorgt er dus voor dat je niet uitdroogt. Aldosteron Aldosteron verhoogt de natrium terugresorptie ten koste van kalium secretie (d.m.v. de Na/K antiport). Aldosteron Hoge plasma kaliumconcentraties Terugresorptie natrium, secretie kalium Kaliumsecretie Valsava Manoeuvre Initially during a Valsalva, intrathoracic (intrapleural) pressurebecomes very positive due to compression of the thoracic organs by the contracting rib cage. This increased external pressure on the heart and thoracic blood vessels compresses the vessels and cardiac chambers by decreasing the transmural pressure across their walls. Venous compression, and the accompanying large increase in right atrial pressure, impedes venous return into the thorax. This reduced venous return, and along with compression of the cardiac chambers, reduces cardiac filling and preload despite a large increase in intrachamber pressures. Reduced filling and preload leads to a fall in cardiac output by the Frank-Starling mechanism. At the same time, compression of the thoracic aorta transiently increases aortic pressure (phase I); however, aortic pressure begins to fall (phase II) after a few seconds because cardiac output falls. Changes in heart rate are reciprocal to the changes in aortic pressure due to the operation of the baroreceptor reflex. During phase I, heart rate decreases because aortic pressure is elevated; during phase II, heart rate increases as the aortic pressure falls. When the person starts to breathe normally again, aortic pressure briefly decreases as the external compression on the aorta is removed, and heart rate briefly increases reflexively (phase III). This is followed by an increase in aortic pressure (and reflex decrease in heart rate) as the cardiac output suddenly increases in response to a rapid increase in cardiac filling (phase IV). Aortic pressure also rises above normal because of a baroreceptor, sympatheticmediated increase insystemic vascular resistance that occurred during the Valsava. 69 Medische fysiologie Rijksuniversiteit Groningen Niek Groot College 13 “Terugresorptie en secretie” Terugresorptie van natrium en kalium Natrium wordt geresorbeerd in de proximale tubulus (65%), het stijgende deel van de lus van Henle (27%) en in de verzamelbuis (5%). Dit komt erg overeen met de terugresorptie van kalium. Het enige verschil is dat kalium ook kan worden uitgescheiden in de verzamelbuis wanneer daar aanleiding voor is. Regulatie van terugresorptie en secretie De terugresorptie en secretie van water, natrium, kalium, calcium en andere elektrolyten wordt op drie manieren gereguleerd. De glomerulo-tubulaire balans o GFR - => Ppc ↓en pc ↑ => terugresorptie Hormonen: o Angiotensine II (Na+ -terugresorptie - in prox tubulus) o Aldosteron (Na+ terugresorptie ↑, K+-secretie ↑ in verzamelbuis) o ANP (remt Na+ -terugresorptie in verzamelbuis) o ADH (H2O-terugresorptie ↑ in verzamelbuis) o PTH (Ca2+ -terugresorptie ↑, vit D productie ↑) Het sympathische zenuwstelsel ANP Atriaal natriuretisch peptide (ANP) is een hormoon dat wordt afgegeven door de atria van het hart en een direct effect heeft op de natriumresorptie in de nieren. Wanneer het hart weinig ANP uitscheidt (bij een lage bloeddruk en laag bloedvolume) zorgt dit voor een stijging van de NaCl-resorptie in de nier. Meer NaCl-resorptie zorgt door osmose voor waterresorptie en herstelt hiermee de druk en het volume. Activatie van het RAAS Het RAAS kan worden geactiveerd door verschillende factoren. Ten eerste bij een daling in de renale perfusiedruk (barosensoren). Ten tweede bij een daling van het NaCl-aanbod in de macula densa. Het RAAS systeem zorgt voor een verhoogde sympathische activiteit. Effecten Angiotensine II De effecten van ATII zijn onder te verdelen in twee groepen, renale en extrarenale effecten. Renale effecten omvatten de vasoconstrictie in efferente arteriolen, waardoor de GFR toeneemt. Vervolgens wordt er direct meer natrium terug geresorbeerd in de proximale tubulus. Extrarenaal stimuleert ATII de secretie van aldosteron. Aldosteron zorgt voor een verhoogde natrium resorptie in de verzamelbuis, vasoconstrictie (BP stijgt) en in hoge concentraties dorst en de secretie van ADH. 70 Medische fysiologie Rijksuniversiteit Groningen Niek Groot Aldosteron De nieren spelen een hoofdrol in het reguleren van de water- en zoutbalans. Het zoutgehalte in het lichaam wordt onder meer gereguleerd door het in de bijnierschors geproduceerde hormoon aldosteron. Het zorgt tijdens de vorming van de urine voor het uitwisselen van natrium (Na+) tegen kalium (K+) en helpt zo ook om de bloeddruk te regelen. De nieren houden de elektrolytenconcentraties in het lichaam constant waardoor de hoeveelheid zout in de urine kan variëren. Aldosteron zorgt voor meer terugresorptie van water en natrium door activatie van natriumkanalen aan de apicale celmembraan in de verzamelbuis. Een Na/K-ATPase, pompt aan de basolaterale zijde van de cel dan het natrium uit de cel en het water volgt deze beweging. Deze antidiuretische werking doet het bloedvolume vergroten en de bloeddruk stijgen. Regulatie kalium-balans Interne K+-balans: o Betreft distributie van K+ tussen intra- en extracellulair o Intracellulaire opslag bevorderd door: Aldosteron, b2-symphaticomimetica, insuline (Na/K-pomp ↑) Hoge plasma [K+], lage [H+] (K+ de cel in, in ruil voor H+) Externe K+-balans: o Betreft regulatie van het totale lichaamskalium o 10% via darmen (cst), 90% via nier bevorderd door: Hoge plasma [K+], Hoge plasma-aldosteronconcentratie hoog distaal Na+-aanbod 71 Medische fysiologie Rijksuniversiteit Groningen Niek Groot Relatie natrium aanbod en kalium secretie Een hoge natriuminname zorgt voor een verlaagde natrium terugresorptie in de proximale tubule. Als een gevolg hiervan is het distale aanbod van natrium sterk verhoogd. Verhoogde distale natriumconcentraties zorgen voor verhoogde kalium-secretie d.m.v. de Na/K-pomp. Gelukkig daalt afgifte van aldosteron, waardoor de secretie van kalium afneemt, zodat er een normale excretie van kalium plaatsvindt. Een lage natriuminname zorgt voor een verhoogde natrium terugresorptie in de proximale tubule. Als een gevolg hiervan is het natrium aanbod in het distale gedeelte van het nefron verlaagd, waardoor er ook minder kalium zal worden gesecreteerd. Door de lage concentraties natrium wordt de afgifte van aldosteron gestimuleerd, waardoor de kaliumsecretie wordt verhoogd. Hierdoor ontstaat er een normale kalium excretie. Stoornissen in de plasmaconcentraties van kalium Hypokaliaemie. Dit is een symptoom die kan worden onderverdeeld in een acute en een chronische vorm. Een acute hypokaliemie kan ontstaan door stress en insuline. Beide factoren zorgen voor een kaliumshift naar intracellulair. Chronisch verlies kan komen door deficiënte voeding, diarree, braken en door het gebruik van diuretica (remmen Na/K-ATPase, Dit enzym ruilt natrium tegen kalium: natrium de nier uit, kalium terug de nier in vanuit het bloed. Door remming van de natriumchloride symporter wordt uiteindelijk zowel meer natrium als kalium door de nier uitgescheiden met de urine). Hyperkaliaemie. Ook deze vorm kan worden onderverdeeld in een acute en een chronische component. Bij een overmatige intake van kalium of een kaliumshift naar het ECF door inspanning zal de concentratie van kalium in het bloed stijgen. Chronische vormen ontstaan vrijwel alleen door een (aangeboren) stoornis. Een hypokaliaemie zal het membraanpotentiaal verlagen (meer intracellulair kalium ladingsverschil groter). Hierdoor zal het meer moeite kosten om de drempelwaarde te passeren. Een hyperkaliaemie zal het membraanpotentiaal juist verhogen, waardoor de repolarisatie wordt versneld en de depolarisatie wordt vertraagd. 72 Medische fysiologie Rijksuniversiteit Groningen Niek Groot Symptomen hypokaliaemie Spierzwakte, krampen en paresthesieën (rillingen): o Door hyperpolaristie Hartritmestoornissen: o Verhoogde automaticiteit, vertraagde repolarisatie atriale en o Ventriculaire extrasystolen Nierfunctiestoornissen: o H+ shift naar intracellulair alkalose met verhoogde H+-excretie Symptomen hyperkaliaemie Spierzwakte: o Door minder negatief worden van de rustpotentiaal Hartritmestoornissen: o Trage depolarisatie en snelle repolarisatie ventrikel fibrilleren hartstilstand Het verband tussen H+ en K+ Hypokaliaemie. Wanneer de concentratie kalium in het bloed laag is, zal er kalium uit cellen worden gepompt in ruil tegen H+ (antiport). Hierdoor zal de pH van het bloed stijgen (alkalose). Het omgekeerde is ook waar. Wanneer iemand een alkalose heeft zal er waterstof uit de cellen worden gepompt in ruil voor kalium, waardoor er een hypokaliaemie kan ontstaan. Hyperkaliaemie. Wanneer de concentratie kalium in het bloed hoog is, zal de kalium/waterstof-pomp kalium de cellen in pompen, in ruil voor waterstof, waardoor er een acidose kan ontstaan. Het omgekeerde is ook waar. Wanneer iemand een acidose heeft zal waterstof de cellen ingepompt worden in ruil voor kalium, waardoor een hyperkaliaemie kan ontstaan. Waterstof De concentratie van H+ in het lichaam wordt nauw gereguleerd. De concentratie van waterstof wordt bepaald door de opname en productie van H+ en door de eliminatie van waterstof uit het lichaam via de nieren of via zuur/base buffers. 73 Medische fysiologie Rijksuniversiteit Groningen Niek Groot Herkomst van waterstof Vluchtig zuur (15000 - 20000 mmol/dag) o Bepaald door koolhydraten en vetten in de voeding die worden omgezet in CO2 en H2O Niet-vluchtig zuur (40-80 mmol/dag) o bepaald door de aanvoer en het metabolisme (tot sulfaat en fosfaat)van andere voedselbestandelen (bv aminozuren) en het verlies van HCO3-met de faeces. De reacties van het lichaam op veranderingen in de zuur/base balans kunnen zowel regulatief als niet-regulatief zijn. Met niet-regulatieve reacties doelt men op chemische buffering. Dit proces reageert in een fractie van een seconde. Met regulatieve reacties bedoelt men zowel respiratoire als renale regelmechanismen. Respiratoire regelmechanismen beginnen pas na enkele minuten te werken, terwijl dit bij renale regelmechanismen wel uren tot dagen kan duren. Belangrijke buffers Extracellulair: o Bicarbonaat: o Plasma eiwitten: o Ammoniak (tubulus): H+ +HCO3H+ + PH+ + NH3 Intracellulair: o Hemoglobine: o Eiwitten o Fosfaat: H+ + Hb HHb + H +P HP + 2H + HPO4 HPO4- (skelet) H2CO3 HP NH4+ Zoals je in de grafiek hiernaast kunt zien hebben verschillende buffers verschillende eigenschappen. Je kunt zien dat de bicarbonaatbuffer (de belangrijkste in het lichaam) eigenlijk een hele lage pKa heeft. Dit zou je eigenlijk niet verwachten omdat die pH niet meer verenigbaar is met het leven. Uit college bleek dat dit toch werkt omdat bicarbonaat altijd aanwezig is in een open systeem (!!). Hierdoor slaagt bicarbonaat er toch in om de pH van het bloed te corrigeren. 74 Medische fysiologie Rijksuniversiteit Groningen Niek Groot Bicarbonaat De belangrijkste buffer in het bloed om de pH binnen nauwe grenzen te houden is het CO2bicarbonaat-systeem. Het evenwicht van dit systeem kan als volgt beschreven worden: De pH van het bloed is direct afhankelijk van de verhouding CO2 en HCO3–volgens de Henderson-Hasselbalch-vergelijking: Hieruit volgt dat aangezien in de teller HCO3– is geplaatst stijging van de HCO3–-concentratie leidt tot een stijging van de pH en dat een daling van de HCO3– concentratie leidt tot een daling van de pH. De pCO2 staat in de noemer derhalve leidt een stijging van de pCO2 tot een daling van de pH en een daling van de pCO2 tot een stijging van de pH. Als de zuurgraad van het bloed stijgt (dalende pH) ontstaat een acidose; als de zuurgraad van het bloed daalt (stijgende pH) ontstaat een alkalose. Uit de bovenstaande vergelijking kun je opmaken dat de nieren de [HCO3-] en de longen de [CO2]. Als AMV ↑ PaCO2 ↓ pH↑ Als AMV ↓ PaCO2 ↑ pH ↓ De respiratoire reactie kan een pH verandering voor ongeveer 50-70% herstellen. Zoals eerder genoemd gaat dit proces zeer snel (3-12 min). Renale regelmechanismen De renale regelmechanismen van de pH bestaan uit de terugresorptie (eigenlijk regeneratie) en de productie van bicarbonaationen. Zoals je kunt zien wordt het bicarbonaat geregenereerd (hier in de proximale tubulus) door een reactie aan te gaan met waterstof, dat vervolgens resulteert in de afgifte van bicarbonaationen aan het bloed. Bedenk hier dat het enzym koolzuuranhydrase (aangegeven met CA) dat aanwezig is in de tubuluscel essentieel is in dit proces. 75 Medische fysiologie Rijksuniversiteit Groningen Niek Groot Dit proces kan ook plaatsvinden in de verzamelbuis. Hier komt er echter geen kalium, maar chloor aan te pas. Je kunt dus zeggen dat van het gefiltreerde bicarbonaat normaal alles wordt teruggegenereerd. Waterstofionen zijn essentieel in dit proces. Een eventueel overschot aan bicarbonaationen wordt door de nier uitgescheiden. Zoals eerder genoemd is bicarbonaat niet de enige buffer in de nieren. Hiernaast zie je een voorbeeld van hoe fosfaat een rol speelt in de regulatie van de pH. Hier vindt er dus geen regeneratie van bicarbonaat plaats! Als het goed is begrijp je nu waarom je sneller botten breekt als je last van acidose hebt. Tenslotte kan ook ammoniak de pH reguleren. Hiervoor is echter wel glutamine nodig. Glutamine wordt geproduceerd in de tubuluscellen in het proximale gedeelte van de nefron. 76 Medische fysiologie Rijksuniversiteit Groningen Niek Groot Conclusies met betrekking tot de netto H+-secretie Pas mogelijk als alle gefiltreerde HCO3- is terug gegenereerd HCO3--productie bouwt een H+-gradiënt op in de urine (met een minimale pH van ca 4.5) Regeling van de H+-excretie hangt samen met regeling van de NH4+ excretie Uit de afbeelding hierboven kun je opmaken dat schommelingen in de pH door zowel metabole als respiratoire acidoses/alkaloses kunnen ontstaan. Om een goede diagnose te stellen moet je dus kijken naar zowel de pH, de PCO2, de concentratie bicarbonaat en een te verwachten respons op een pH-verandering! Helium verdunning techniek The helium dilution technique is the way of measuring the functional residual capacity of the lungs (the volume left in the lungs after normal expiration). This technique is a closedcircuit system where a spirometer is filled with a mixture of helium (He) and oxygen. The amount of He in the spirometer is known at the beginning of the test (Concentration × Volume = Amount). The patient is then asked to breathe (normal breaths) in the mixture starting from FRC (Functional Residual Capacity), which is the gas volume in the lung after a normal breath out. The spirometer measures helium concentration. The helium spreads into the lungs of the patient, and settles at a new concentration (C2). Because there is no leak of substances in the system, the amount of helium remains constant during the test, and the FRC is calculated by using the following equation. V2 = total gas volume (FRC + volume of spirometer), V1 = volume of gas in spirometer, C1 = initial known helium concentration, C2 = final helium concentration measured by the spirometer. Je meet dus de FRC, daar moet je dan nog de EV van aftrekken om het RV te bepalen. 77 Medische fysiologie Rijksuniversiteit Groningen Niek Groot College 14 “Osmo- en volumeregulatie” Volumes Ongeveer 60% van je lichaamsgewicht bestaat uit vloeistoffen. 20% van je totale lichaamsgewicht bestaat uit het extracellulaire vloeistof (ECF) en 40% uit intracellulair vloeistof. De extracellulaire vloeistoffen zijn weer onder te verdelen in interstitiële vloeistoffen en het plasma. Ongeveer 75% van het ECF bestaat uit interstitiële vloeistoffen en 25% uit plasma. Verschillen mannen, vrouwen en nieuwgeborenen Mannen bestaan in vergelijking tot vrouwen uit meer water (respectievelijk 60-50%). Dit verschil wordt veroorzaakt doordat vrouwen meer (intercellulair) vet hebben en waar geen vet zit, kan geen water zitten. Pasgeborenen bestaan voor 75% uit water. 40% van het totale lichaamsvloeistofgehalte bevindt zich intracellulair (net als bij mannen). Daarnaast hebben nieuwgeborenen ook meer extracellulair vloeistof. Wat zich voornamelijk in het interstitium bevindt. Om de het lichaamsvloeistofgehalte te bepalen moet er een zogenaamde indicatorstof worden toegediend. Hierbij wordt de indicator intraveneus toegediend en wacht men tot er een steady state ontstaat. Is niet toxisch Wordt niet metabool omgezet of gesynthetiseerd Verspreidt zich snel en gelijkmatig Verlaat de ruimte niet tijdens de bepaling Wordt na de bepaling vlot uitgescheiden 78 Medische fysiologie Rijksuniversiteit Groningen Niek Groot Bepalen van de totale hoeveelheid lichaamswater (TBW) Om de totale hoeveelheid lichaamswater te bepalen heb je stoffen nodig die celwand passeren. Aangezien het celmembraan slecht doorlaatbaar is voor natrium kan dit gedaan worden met isotopen van water, bijvoorbeeld deuterium. Bepalen van de totale hoeveelheid extracellulaire vloeistof (ECF) Hiervoor heb je stoffen nodig die de capillairwand wel, maar het celmembraan niet passeren. Dit kan met inuline of isotopen van ionen als natrium, chloor etc. Bepalen van het plasmavolume Het plasmavolume kan worden bepaald met I-131 albumine, aangezien bloedvaten slecht doorlaatbaar zijn voor eiwitten. Je kunt je voorstellen dat je m.b.v. de bovenstaande gegevens zowel het volume van het intracellulaire vloeistof als het interstitiële vloeistof kan berekenen. Van de intracellulaire vloeistof (ICF) o ICF = TBW - ECF Van de interstitiële vloeistof (ISF) o ISF = ECF – plasmavolume Samenstelling Het bloedplasma bevat vooral natrium, chloor, ureum, glucose, bicarbonaat en eiwitten. Het lijkt qua samenstelling erg op interstitieel vloeistof. Bedenk echter wel dat interstitieel vloeistof geen eiwitten bevat omdat eiwitten de bloedvaten erg slecht kunnen passeren. Intracellulair vloeistof bestaat voornamelijk uit kalium, magnesium, organische fosfaten, eiwitten en overige ionen. Grootste verschillen: Natrium/kalium en de afwezigheid van eiwitten in interstitieel vloeistof. 79 Medische fysiologie Rijksuniversiteit Groningen Niek Groot De normaalwaarden voor natrium bedragen ongeveer 135 mosm/kg H2O. Intracellulair geldt dit ook voor kalium, maar in het bloed liggen de waarden tussen de 3.5 en 5 mosm/kg H2O. Zoals ik al eerder zei bevindt ongeveer 2/3 van het lichaamsvocht zich intracellulair en 1/3 extracellulair. Deze waarden kunnen echter sterk verschuiven. Bij oudere mensen kan het voorkomen dat zij zo uitdrogen dat 2/3 van het lichaamsvocht zich extracellulair bevindt en slechts 1/3 intracellulair! Dit kan komen door een onopgemerkte urineweginfectie. Osmose Direct nadat je wat drinkt zal er osmose optreden wanneer de drank in de darm zal treden. Hierbij zal er water vanaf gebieden met een lagere osmolariteit naar gebieden met een hogere osmolariteit diffunderen. Dit proces is zeer snel, denk aan een honderdste van een seconde (0.01s). Osmoregulatie Osmoregulatie houdt in dat het lichaam de concentratie van natrium zal beïnvloeden, door de [ADH] en de dorstprikkel te reguleren. HIER WORDT DUS NIETS MET Na+ IONEN GEDAAN! Wanneer je een isotoon drankje drinkt, zal er geen osmoregulatie optreden, omdat de ionenconcentraties in de darm en de omliggende weefsels gelijk zullen zijn. Dus: Osmoregulatie = Waterregulatie Volumeregulatie Volumeregulatie is de regulatie van het gedetecteerde ECF volume. Regulatie van het ECF volume is de regulatie van de totale hoeveelheid natrium in het lichaam. Volumeregulatie treedt dus alleen op wanneer de [natrium] in de darm en de omliggende weefsels verschillen. Dus: Volumeregulatie = Na+ regulatie 80 Medische fysiologie Rijksuniversiteit Groningen Niek Groot Detectie van het ECF-volume Het ECF volume kan zowel in de nier (intrarenaal) als buiten de nier (extrarenaal) worden bepaald. Zo bevinden baroreceptoren zich in de sinus caroticus en in de aortaboog en volumesensoren in de centrale venen en atria. Al deze sensoren meten het effectief circulerend volume, d.w.z. het volume dat door het lichaam gemeten wordt. RAAS Zoals ik al eerder heb gezegd wordt het RAAS geactiveerd door een daling in de renale perfusiedruk (via barosensoren), een daling in het NaCl aanbod in de macula densa en een verhoogde renale sympathicusactiviteit. Dit systeem zal zorgen voor vasoconstrictie en het vrijkomen van aldosteron en angiotensine II, die de terugresorptie van natrium bevorderen. 81 Medische fysiologie Rijksuniversiteit Groningen Niek Groot Effecten angiotensine II (bij daling ECF) Wanneer het ECF in volume afneemt heeft het vrijgekomen angiotensine II zowel renale als extrarenale effecten. Zo zorgt angiotensine voor een efferente vasoconstrictie en een verhoogde natrium terugresorptie in de proximale tubulus in de nier. Extrarenale effecten zijn bijvoorbeeld de secretie van aldosteron, wat de natriumterugresorptie in de distale tubulus zal bevorderen. Daarnaast zorgt het voor algehele vasoconstrictie en ADH secretie bij hoge concentraties. Effecten van ANP (bij stijging ECF) ANP zorgt voor een toegenomen natrium excretie door een verhoogde GFR Het zorgt voor een directe remming van de terugresorptie van natrium in de proximale tubulus en de verzamelbuis. Daarnaast remt het het RAAS en ADH. ANP wordt als een soort maatbeker voor hartfalen gebruikt. Wanneer de contractiliteit van het hart daalt, stijgt de veneuze druk en daalt de arteriele druk. Hierdoor denken de baroreceptoren en de intrarenale sensoren dat het bloedvolume te laag is, maar de extrarenale sensoren dat het bloedvolume te hoog is. Hierdoor zal er veel ANP worden afgegeven door de atria, wat geen effect zal hebben omdat het overruled wordt door de extrarenale sensoren. 82 Medische fysiologie Rijksuniversiteit Groningen Niek Groot Effecten van renale sympathicusactivering (bij verlaagd ECF) Wanneer de renale sympathicus wordt geactiveerd zal er een constrictie van afferente en efferente arteriolen optreden waardoor de GFR zal dalen. Daarnaast zal de nier meer renine gaan maken, waardoor de terugresorptie van natrium zal toenemen. Tenslotte zorgt renale sympathicusactivatie voor een directe stimulatie van de terugresorptie van natrium in de proximale tubulus. Relatie osmo- en volumeregulatie De volumeregulatie overheerst de osmoregulatie Stoornissen in de plasma [Na+] kunnen samengaan met zowel hypo-, normo- als hypervolemie Stoornissen in de plasma [Na+] duiden op een stoornis in de waterhuishouding Stoornissen in de osmoregulatie kunnen worden veroorzaakt door een veranderde productie (diabetes insipidus) of gevoeligheid voor ADH (nefrogene diabetes insipidus). Hyponatriemie Als het goed is begrijp je nu dat wanneer de natriumconcentraties in het bloed lager zijn, het bloed een lagere osmotische waarde heeft. Hierdoor zal er cellulaire zwelling op zal treden waardoor sufheid, verwardheid, hoofdpijn, agitatie en een eventuele coma kunnen ontstaan. Mogelijke oorzaken: Verhoogd Na+-verlies o Renaal (diuretica, nefropathie, glucose) o Extra-renaal (braken, diarree, ‘third spacing (darmperforatie water in buikholte)) Overmaat lichaamswater o SIADH, nierfalen, nefrotisch syndroom Hypernatriemie Bij hypernatriemie is het juist precies andersom. Wanneer de concentraties natrium in het bloed te hoog zijn, zal de osmotische waarde van het bloed hoog zijn, waardoor er vocht uit de omliggende weefsels zal worden getrokken. Symptomen zijn sufheid, spiertrekkingen, moe, agitatie en eventuele insulten of coma. Mogelijke oorzaken: Natrium-retentie o (hyperaldosteronemie, syndr v Cushing, zouttabletten) Water-verlies o Renaal (diabetes insipidus, lisdiuretica) o Extra-renaal (transpireren, weinig drinken, diarree, brandwonden) 83
© Copyright 2025 ExpyDoc