Uit de put Ontmoeting leden Provinciale Staten en Provincieraad C-mine | Dinsdag 23 september 2014 Uit de put Ontmoeting leden Provinciale Staten en Provincieraad C-mine | Dinsdag 23 september 2014 17.00 u. Welkom door Gilbert Van Baelen, voorzitter provincieraad Limburg, België Herman Reynders, gouverneur provincie Limburg, België Theo Bovens, gouverneur provincie Limburg, Nederland Impact van de mijnindustrie op de ontwikkeling van Belgisch‑Limburg Sandro Claes, afdelingschef Provinciaal Centrum voor Cultureel Erfgoed Leen Roels, inhoudelijk coördinator Erfgoedcel Mijn-Erfgoed C-mine Genk Reconversie en herbestemming mijnterreinen Belgisch‑Limburg Stijn Bijnens, CEO LRM 18.30 u. Tot slot Lau van Bilsen, vice-voorzitter Provinciale Staten 3 be-MINE (Beringen) 4 20 jaar LRM, twee decennia ‘zuurstof voor groei’ De economische Reconversie van Limburg na de sluiting van de mijnen Sinds 1994 speelt LRM een sleutelrol in de Limburgse reconversie. Limburg onderging een transitie van een ‘maakeconomie’ naar een ‘innovatieve regio’. LRM is daarbij de accelerator en geeft de nodige zuurstof aan Limburgse bedrijven. Met de aankondiging van de sluiting van Ford Genk, is het duidelijk dat de reconversie in Limburg nog niet is afgelopen. Limburg zal samen met LRM opnieuw vorm en invulling moeten geven aan een tweede reconversie. Onze toekomstvisie bouwt verder op de ontwikkeling van een innovatieve en technologische economie, met bijzondere aandacht voor de Limburgse KMO’s, met focus op de creatie van een duurzame en inclusieve tewerkstelling. Vanuit een economisch mijnverleden… Einde 1986 keurde de Belgische overheid het Sylvesterakkoord goed. Dit maakte de weg vrij voor een ingrijpend saneringsplan dat het lot van de laatste vijf Kempische steenkoolmijnen bezegelde. Vijf jaar later, in september 1992, werd met de sluiting van de mijn van Zolder de laatste Belgische mijn gesloten. In juli 1994 werden vanuit de NV Kempische Steenkoolmijnen de nieuwe structuren decretaal afgekondigd door de Vlaamse Raad. Dit leidde tot de oprichting van de LRM, de Limburgse Reconversie Maatschappij, die zich, met de resterende financiële enveloppe, op de eigenlijke reconversietaak zou toeleggen. Ook NV Mijnen kreeg gestalte. Deze zou instaan voor de restauratie en de valorisatie van de mijngebouwen, de opkuis van de mijnterreinen en de sociale verplichtingen. De LIM, Limburgse Investeringsmaatschappij, werd een 100% dochter van LRM en omgedoopt tot LPM, de Limburgse Participatiemaatschappij. Ook de resterende financieringsverplichtingen en de aanvullende financieringsmodaliteiten werden vastgelegd. Samen met het benodigde budget van de NV Mijnen, voor de periode 1994 tot 1996, werden de resterende financieringsstromen voor de verliesfinanciering via de Gheyselinck-enveloppe bepaald. Ook de middelen die terug vloeiden naar het Vlaams Gewest in het kader van de zogenaamde ‘halve frank-regeling’ werden vastgelegd. 5 Het saldo was de diversificatie-enveloppe die ter beschikking kwam van de LRM om haar reconversie-opdrachten aan te pakken. Dit saldo bedroeg 250 miljoen euro onder de vorm van een renteloze lening met terugbetalingskalender gespreid tussen december 2001 en december 2007. Het zogenaamde ‘Witte Donderdagakkoord’ van 1996 bepaalde dat van dit bedrag, 37,5 miljoen euro ten goede kwam aan GOM-Limburg ter financiering van industrieterreinen en een dynamisch acquisitiebeleid, 2,5 miljoen euro voor de Vlaamse Huisvestingsmaatschappij en een voorafname van 5 miljoen euro als dividend voor de Vlaamse regering voor de periode 1996 en 1997. LRM ging dus van start met een renteloze lening van 181,5 miljoen euro. Daar kwamen dan nog de restwaarde van NV Mijnen per einde 1996 bij, geraamd op 101 miljoen euro en de inbreng in de LIM van participaties voor een bedrag van 37 miljoen. In maart 1997 werd de LPM in opdracht van de Vlaamse Voogdijoverheid geprivatiseerd en verkocht aan Invesco voor een bedrag van 116,5 miljoen euro. In juli 2002 nam de Vlaamse regering de beslissing om de niet-rendements-gebonden opdrachten af te splitsen en werd de NV LISOM opgericht als 100% dochter van LRM, met een aparte raad van bestuur, en met de taak de diverse strategische hefboomprojecten te begeleiden. Voor het realiseren van al deze projecten en studies werd er door de Vlaamse regering een enveloppe van 148,70 miljoen euro uit de LRM-middelen ter beschikking gesteld. In mei 2008 werd er door LRM, op beslissing van de Vlaamse regering, een dividend uitbetaald van bijna 183 miljoen euro aan het Vlaams Gewest ten voordele van de Provincie Limburg – stichting LSM, Limburg Sterk Merk – voor het uitvoeren van de uitdovende taken van LISOM. Hierin zitten de reeds eerder vernoemde 148,70 miljoen euro ook in vervat. Hierdoor daalde het eigen vermogen van LRM in 2008 van 381 miljoen euro tot 237 miljoen euro. Ook over de boekjaren 2010, 2011, 2012 en 2013 werden dividenden uitbetaald, respectievelijk 9 miljoen euro en 3 maal 10 miljoen euro, wat het totaal brengt op 222 miljoen euro. Het bedrag van de tot op heden uitgekeerde middelen vanuit LRM voor de sociale reconversie in Limburg. … naar een innovatieve en technologische economie 20 jaar later maakt Limburg het verschil door de aanwezige ruimte. Naast beschikbare bedrijvenparken en groene gebieden beschikt Limburg ook over 6 be-MINE - Duikcentrum Todi (Beringen) be-MINE - Mijn Zwemparadijs (Beringen) be-MINE - Retailpark (Beringen) 7 Greenville (Houthalen) Terhills Cablepark (Eisden-Maasmechelen) Bioville (Diepenbeek) 8 ruimte voor innovatie en levenskwaliteit. Een regio waar bedrijven kunnen groeien en waar het goed is om te werken en te leven. Limburg is als hechte regio één groot labo waar experimentele initiatieven op hun haalbaarheid getest kunnen worden, om zo te zorgen voor vernieuwing. LRM neemt het voortouw inzake nieuwe ideeën en projecten. Limburgse en Vlaamse initiatieven vloeien in elkaar over als communicerende vaten. De sterktes van Vlaanderen zijn extra troeven voor de Limburgse speerpuntclusters. Nieuwe Limburgse ontwikkelingen zetten Vlaanderen mee op de kaart. LRM is als impact gedreven investeringsmaatschappij de katalysator voor de transitie van de Limburgse “maakeconomie” in de richting van een innovatieve en technologische economie. Met haar uniek verstrengeld aanbod van risicokapitaal en infrastructuur, draagt LRM bij tot de transitie van het economische DNA van Limburg. LRM bouwt mee aan kwalitatieve communities rond de Limburgse sectorclusters. De activiteiten van LRM dragen op die manier bij tot duurzame en inclusieve jobcreatie. LRM richt zich tot alle sectoren en bedrijven, van starter over groeiende KMO tot grote onderneming. Om optimaal in te spelen op die economische drijfveren en het Limburgs ondernemerschap maximaal te stimuleren, focust LRM op vijf investeringsplatformen: Duurzame Samenleving, Gezondheid & Zorg, Technologie & Diensten, Ruimte & Beleving en Slimme Maakindustrie. Telkens vanuit specialisatie en kennisopbouw om onze portefeuillebedrijven nog beter te begeleiden. In 2013 investeerde LRM al in 58 strategische projecten. Het investeringsvolume evolueerde daarbij van 6,18 miljoen in 2002 naar 53,60 miljoen in 2013. LRM verschaft ook risicokapitaal aan de kleinere kmo’s. De Plus-lening is er al jaren. En in september werd ook de KlimOp-lening opnieuw gelanceerd. Een laagdrempelig product met een groot succes: op twaalf maanden tijd ontving LRM 300 aanvragen waarvan 45 dossiers hun lening kregen. Goed voor 620 FTE’s extra dankzij een geïnvesteerd volume van ongeveer 8 miljoen euro. Naast het creëren van financiële ruimte, heeft LRM ook fysieke ruimte ontwikkeld. Eerst vanuit het beheer van het resterend mijnpatrimonium. Later door ook proactief de rol van ontwikkelaar op zich te nemen. Concrete voorbeelden van realisaties zijn: • Bioville in Diepenbeek als incubator voor gezondheid en zorg 9 • Greenville in Houthalen als incubator voor duurzame samenleving • Energyville in Genk-Waterschei als speerpunt naar energieprojecten • C-Mine in Genk-Winterslag voor de creatieve industrie • Corda Campus in Hasselt voor ICT en Media als incubator voor creatieve bedrijven • Kristalpark III in Lommel, ENA bedrijventerreinen in Ham-Zwartenhoek en Genebos en bedrijventerrein Schurhovenveld Sint-Truiden als hefboom naar industriële ontwikkelingen Alle vroegere mijnzetels, terreinen en gebouwen hebben een nieuwe bestemming gekregen, elk met een specifieke focus: • Voor de mijnsite van Winterslag in Genk is dit ‘Creativity’ met: -- De MAD-Faculty -- C-Mine • Voor de site van Genk-Waterschei is dit ‘Energy’ met: -- IncubaThor -- het wetenschapspark ‘Campus Energyville’ -- MoThor, een bedrijventerrein in samenwerking met stad Genk -- het hoofdgebouw dat ontwikkeld wordt tot dienstencentrum • Voor de site Houthalen-Helchteren is dit ‘Cleantech’ met -- een Cleantech campus onder de naam Greenville • Voor de site in Heusden-Zolder is dat ‘Eco-construction’ met: -- Centrum Duurzaam Bouwen -- een gerenoveerd hoofdgebouw -- een bedrijventerrein • Voor de site in Eisden-Maasmechelen is dit ‘Leisure, shopping, nature en eco tourism’ onder de naam van Terhills met: -- Hoofdtoegangspoort van Het Nationaal Park Hoge Kempen -- Terhills Cableparc -- Renovatie van het hoofdgebouw tot hotel -- Pure shopping (eco-retail) -- Ecotron ism UHasselt en een National Parc Resort -- Op de site is er ook al een vestiging van Value Retail en de muziekacademie en Euroscoop. 10 • Voor de mijnsite Beringen is dit ‘Leisure en residential’ met het be-MINE project met: -- Retailpark 15.000m² -- Mijnmuseum -- Duikproject Todi -- Terril avonturenberg -- Zwembad -- Rusthuis & serviceflats -- Eventhal -- Hoofdgebouw + kantoren -- Woonproject op het Houtpark IncubaThor (Genk) IncubaThor (Genk) 11 12 Sluiting mijnen in Zuid-Limburg (NL) 50 jaar geleden werkte één derde deel van de Zuid-Limburgse beroepsbevolking nog in de 7 particuliere- en 5 staatsmijnen , of in de direct daaraan gerelateerde industrie. De mijnindustrie wás dé motor van de Limburgse economie en lange tijd ook een succesvolle hulpmotor van de nationale economie. In 1965 besloot de Nederlandse regering om de mijnindustrie gefaseerd af te bouwen, waardoor de provincie Limburg 75.000 arbeidsplaatsen verloor, waarvan er 45.000 direct gerelateerd aan de steenkoolwinning en 30.000 aan de toeleverende industrie. De werkloosheid in de mijnstreek steeg tot 100% boven het nationale gemiddelde. Gedurende een periode van 25 jaar heeft de rijksoverheid gelet daarop bijzondere aandacht gehad voor de economische herstructurering van Zuid-Limburg. Het specifieke “perspectievennota” beleid (PNL) werd in 1990 formeel beëindigd, maar er waren minstens nog eens 10 jaar extra nodig voor verder economisch herstel. In deze bijdrage wordt eerst dieper ingegaan op het herstructureringsbeleid, in het bijzonder op de Perspectievennota Limburg, In het tweede deel wordt beschreven hoe het provinciaal bestuur zich na 1990 heeft ingespannen om de economische ontwikkeling in onze provincie verder te bevorderen, welke keuzes daarbij gemaakt zijn en hoe dankbaar gebruik is gemaakt van de “lessen uit het verleden”, waarbij het begrip partnerschap centraal staat. De beslissing van de rijksoverheid om de 12 mijnzetels te sluiten had desastreuze gevolgen voor Limburg. De belangrijkste opdracht voor de rijksoverheid was: (1) creëer nieuwe werkgelegenheid voor de ex-mijnwerkers, (2) schep een nieuwe economische infrastructuur als basis voor nieuwe economische motoren en (3) organiseer dat proces. Grote lijnen herstructureringsbeleid 1965 en 1990 Het beleid van de rijksoverheid was aanvankelijk reactief en in de eerste plaats gericht op het creëren van vervangende werkgelegenheid voor de arbeidsplaatsen die in de mijnen verloren waren gegaan. Dit leidde tot crisismanagement, gericht op korte termijn oplossingen. Er werden verschillende rijksdiensten vanuit Den Haag naar Zuid Limburg overgeplaatst. 13 Er werden werkplekken gecreëerd bij de chemische industrie van DSM (de oude Staatsmijn Maurits), de automobielindustrie (DAF, via Ned Car/Mitshubishi nu Ned-Car-VDL) en bij de Sociale Werkvoorziening. En met flinke investeringspremies werden bedrijven aangetrokken om vervangend werk te kunnen bieden, die uiteindelijk vaak toch niet levensvatbaar bleken. Men realiseerde zich echter steeds meer, dat het tot dan toe gevoerde beleid onvoldoende vruchten afwierp en dat er een samenhangend pakket aan maatregelen nodig was, gericht op een verregaande sociaal-economische herstructurering van de Limburgse economie. Daarom besloot de Rijksoverheid in 1971 voor een dergelijke, geïntegreerde aanpak, die in nauwe samenwerking tussen rijks- én regionale overheden zou worden opgepakt. De beste garantie voor een succesvolle aanpak vond men in een contract tussen de Regering en de Provincie Limburg, waarin beide partijen overeenkwamen om binnen een tevoren bepaalde en afgebakende tijdsperiode te werken aan een concreet geformuleerde doelstelling. Het contract, waarin het beleid werd uiteengezet, werd de Perspectievennota Zuid-Limburg genoemd. In dat contract aanvaardden de rijksoverheid en de regionale partijen als gelijke partners medeverantwoordelijkheid voor de uitvoering van het daarin geformuleerde herstructureringsprogramma. Het programma droeg nadrukkelijk een integraal karakter. Het bestreek naast de Economische sector ook de Ruimtelijke Ordening, Arbeidsmarkt/scholing, Transport en Logistiek, Welzijn en Cultuur en Landbouw. Dit betekende, dat buiten het ministerie van Economische Zaken ook nog een 7-tal andere ministeries bij het herstructureringsproces betrokken werden en dat zij in hun beleid prioriteiten moesten aangeven ten gunste van Zuid-Limburg. De hoofddoelstelling van het contract was om de economische achterstand van Zuid-Limburg weg te werken. Dat werd vertaald in een kwantificeerbare doelstelling, namelijk het wegwerken van de extra werkloosheid in het herstructureringsgebied. Deze centrale doelstelling, ook wel gemeten in de zgn. “regionale werkloosheidscomponent”, heeft garant gestaan voor een blijvend commitment van alle betrokkenen gedurende de gehele looptijd van het proces. Direct na de mijnsluiting in 1968/1969 liep de werkloosheid in Zuid-Limburg op tot meer dan het dubbele van het nationale gemiddelde. Aan het einde van het Perspectievennota beleid, in 1990, was de werkloosheid weer bijna gelijk aan het nationale gemiddelde. Vanaf het begin heeft het provinciale bestuur van Limburg, als vertegenwoordiger van de regio, een actieve rol gespeeld in het herstructureringsproces. De betrokkenheid vanuit de regio was een essentieel element bij de voorbereiding en de totstandkoming van de Perspectieven Nota Limburg (PNL), waardoor dit een zo14 15 wel op nationaal niveau als in de regio, door alle betrokken partijen (en dus algemeen) aanvaard beleidsdocument werd. Ook bij de uitvoering van het PNL-beleid lag de eerste verantwoordelijkheid op decentraal niveau bij het provinciale bestuur van Limburg. Gedeputeerde Staten voerden de regie, coördineerden alle activiteiten, zagen er op toe dat de gemaakte afspraken werden nagekomen en dat overeengekomen targets bereikt werden. De provincie initieerde projectvoorstellen, bracht partijen daarvoor bijeen en trad met de rijksoverheid in overleg over medefinanciering daarvan. Jaarlijks vond er op bestuurlijk niveau een beraad plaats tussen het Provinciaal Bestuur en de Regering, waarin men evalueerde in hoeverre de tussentijdse doelstellingen gehaald werden en of er additionele maatregelen nodig waren. Op vele terreinen moesten er duidelijke keuzes gemaakt worden door Provinciale Staten van Limburg. Bijvoorbeeld op het gebied van de ruimtelijke ordening. In het kader van de sanering en reconstructie van de oude mijnterreinen moest aan 760 hectare grond een nieuwe bestemming worden gegeven, zoals woningbouw, kantoorlocaties, bedrijventerreinen en toeristisch-recreatieve doeleinden. Hoge prioriteit werd toegekend aan de ontwikkeling van een totaal nieuwe fysieke infrastructuur, die tot dan toe hoofdzakelijk was afgestemd op de steenkoolindustrie. Er werd een begin gemaakt met de opbouw van een goede kennisinfrastructuur. Voorbeelden daarvan zijn de Universiteit en het Academisch Ziekenhuis van Maastricht. Ook hebben tientallen internationale instituten destijds een zetel in Maastricht verworven. Verder was de overbrenging van Rijksdiensten vanuit de Randstad naar Zuid-Limburg een principiële keuze, die diende als een van de pijlers van het herstructureringsbeleid (Centraal Bureau voor de Statistiek, Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds, Defensiediensten, Landbouwdiensten etc.). Bij de invulling van het beleid voor het herstructureringsgebied werd tegelijkertijd ook een globale geografische focus aangebracht gebaseerd op een sterkte/ zwakte-analyse van de diverse Limburgse regio’s. 1. Industrie (blauw: chemie en automotive) in de Westelijke Mijnstreek 2. Overheidsdiensten (grijs) in Oostelijk ZuidLimburg 3. Internationale kennisinstituten(oranje) rond Maastricht 4. Toerisme (groen) in het Heuvelland van ZuidLimburg en rond de Maasplassen in Midden Limburg. 16 Resultaten herstructureringsbeleid 1965-1990: Nationale steun en contract tussen Rijks- en provinciale overheid In de periode tussen 1965 en 1990 is er (gerekend naar prijzen 1990) in totaal voor ruim € 4,5 mrd aan extra financiële steun in Zuid-Limburg geïnvesteerd door de Rijksoverheid. Aan extra werkgelegenheid heeft dat in die periode ca 17.000 structurele arbeidsplaatsen opgeleverd. Van deze € 4,5 mrd werd ruim € 0,5 mrd direct gerelateerd aan investeringen in het kader van de Perspectieven Nota Zuid-Limburg. Deze middelen zijn voornamelijk ingezet voor economische infrastructuur, voor versterking van de marktsector (waaronder de kennisinfrastructuur) en voor bouw- en arbeidsmarkt. Enkele voorbeelden van omvangrijke maatregelen en projecten: -- het schoonmaken en opnieuw inrichten van de oude mijnterreinen heeft € 160 mln gekost en leverde 15.000 manjaar tijdelijke werkgelegenheid op. Op de oude mijnterreinen zijn zo’n 5000 huizen gebouwd; -- binnen 25 jaar tijd is er een geheel nieuwe fysieke infrastructuur tot stand gekomen, bestaande uit spoorlijnen, wegen, transportinfrastructuur zoals barge en railterminals, een regionale luchthaven, bedrijventerreinen en recreatieve infrastructuur; -- voortvloeiende uit een verbeterd vestigingsklimaat hebben internationale topbedrijven hun activiteiten ook naar Zuid-Limburg uitgebreid en wel op grote schaal. De regionale ontwikkelingsmaatschappij, de industriebank LIOF, is destijds van bijzondere betekenis geweest voor de versterking van de economie in Limburg; -- de stad Maastricht heeft inmiddels (o.a. door de ondertekening van het verdrag van Maastricht in 1992) een reputatie opgebouwd van een internationale en vooral een Europese stad, hetgeen een geweldige toename van hotel- en congresfaciliteiten tot gevolg heeft gehad; -- In het oostelijk deel van Zuid-Limburg zijn als gevolg van de spreiding rijksdiensten enkele duizenden arbeidsplaatsen gecreëerd. Verdere economische ontwikkelingen in Zuid-Limburg na 1990: Europese steun en (Eu)regionaal partnerschap Tegen het einde van de planperiode van het PNL-beleid heeft Zuid-Limburg zich sterk gemaakt om op programma-basis in aanmerking te komen voor Europese steun. Met het oog op de hervorming van de Europese structuurfondsen in 1989 kon de Mijnstreek in 1990 met succes in positie gebracht worden voor zogenaamde programmafinanciering vanuit Europa. De nieuwe structuurfondsen bleken prima aan te sluiten bij de problematiek van deze regio: één van de doelstellingen (doelstelling 2) richtte zich immers specifiek op regio’s, die te kampen 17 hebben met industriële teruggang en waar als gevolg daarvan naar compensatie moest worden gezocht in andersoortige economische activiteiten. Dat betekende dat het proces van herstructurering kon worden voortgezet, maar nu met substantiële inzet van Europese middelen, met name uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) en het Europees Sociaal Fonds (ESF). Daarmee was tegelijkertijd een titel gevonden om ook na 1990 extra rijksmiddelen, als cofinanciering van Europees geld, naar deze regio te sluizen. Bij de uitvoering van het Europees structuurbeleid kon in tweeërlei opzicht gebruik gemaakt worden van de ervaringen die in Zuid-Limburg in het kader van het PNL beleid waren opgedaan. In de eerste plaats vond de programma-uitvoering, evenals bij de uitvoering van het PNL beleid, in partnerschap plaats. Daarbij waren reeds de regionale partijen en de nationale overheid betrokken en nu kwam daar dus ook de Europese overheid bij. In de tweede plaats kon, voor wat betreft de inhoudelijke invulling van de programma’s, worden aangesloten bij de beleidslijnen en accenten die tijdens de PNL-periode waren gekozen. Dat betekende inzet van EFRO middelen ter voortzetting van het beleid op het gebied van fysieke infrastructuur, zoals bedrijventerreinen, bedrijfshuisvesting, transport- en toeristische infra. Daarnaast was er aandacht voor de marktsector in de vorm van collectieve bedrijfssteun, zoals steunregelingen en samenwerkingsprojecten. En tenslotte, werden ESF middelen ter voortzetting van het arbeidsmarkt- en scholingsbeleid benut. In totaal is in de periode 1989-2013 ca € 180 mln EFRO (TK ca € 600 mln) ingezet voor economische structuurversterking. Voor ESF in de periode 1989-1999 ca € 140 mln, incl. ADAPT. Vanaf 2000 werden deze middelen nationaal beheerd en toegekend. De partnerschappen konden na 1990 ook grensoverschrijdend vorm krijgen, waarvan met succes gebruik is gemaakt. Vanaf 1991 heeft onze provincie actief deelgenomen in de Euregio’s Maas Rijn, Rijn-Maas-Noord en Rijn Waal en de respectievelijke programma’s voor IGRES, Benelux Midden Gebied en Vlaanderen Nederland. Vanaf 1990 is ca € 115 mln EFRO (TK € 230 mln) ingezet voor grensoverschrijdende projecten. Ook konden Europese fondsen worden benut voor stedelijke ontwikkeling (Urban en D2) en plattelandsproblematiek (D5b, D2/Ceres en Leader+), waarmee ca € 75 mln EFRO (TK € 250 mln) in Limburg werd geïnvesteerd. Bovendien werd aan tal van (andere) communautaire initiatieven deelgenomen, zoals Konver, Stride, MKB en de kaderprogramma’s Technologie (KP4 t/m KP7). Met de introductie van de Europese structuurprogramma’s werd gaandeweg steeds meer zorg besteed aan een afgewogen pakket van prioriteiten en maatregelen, gericht op een lange-termijn ontwikkeling van de regio, waarbij “partner18 schap” een bindend element vormde. In het onderstaande wordt een aantal van deze partnerschappen nader toegelicht. De partners voor de uitvoering van het regionaal arbeidsmarktbeleid vonden elkaar in het Vertrouwenspact Werkgelegenheid. Dit pact was indertijd een schoolvoorbeeld van groeiend partnerschap. Toen de Europese Gemeenschap in 1996 bij monde van de heer Santer de lidstaten van de Unie opriep om “regionale vertrouwenspacten voor werkgelegenheid” te ontwikkelen heeft Limburg daar meteen op ingespeeld. In Limburg werkten de partijen op de arbeidsmarkt al jaren samen en dat sloot perfect aan bij de ideeën van Brussel ten aanzien van deze vertrouwenspacten. Namelijk: faciliteer op Europese schaal, denk nationaal over arbeidsmarktproblematieken, maar voer regionaal en lokaal arbeidsmarktbeleid uit. Het centrale item in het Vertrouwenspact is: het in partnerschap nastreven van het gemeenschappelijk arbeidsmarktdoel, in de overtuiging, dat problemen op de arbeidsmarkt het beste in gezamenlijkheid kunnen worden opgelost. Dat leidt tot (1) een gezamenlijke analyse van de problematiek, (2) het formuleren van een gedeelde visie daarop, (3) het gecoördineerd inzetten van middelen daarvoor en (4) samenwerking in de uitvoering. Het Gremium Vertrouwenspact is weliswaar in 2012 opgeheven, maar de betrokken partners werken verder samen in Triple Helix verband. Het provinciale innovatiebeleid werd in partnerschap uitgevoerd in het kader van het Regionaal Technologie Plan Limburg, dat een voorbeeld was voor het nieuwe landelijke sectorbeleid van het ministerie van EZ. Ook hier weer een goed voorbeeld van groeiend partnerschap. De ervaring uit de PNL periode, dat een regionale overheid in partnerschap een actief economisch beleid kan voeren, bleek een goede voedingsbodem voor de totstandkoming van zogenaamde regionale technologieplannen, waarmee de Europese Commissie in 1993 wilde gaan experimenteren. Limburg heeft zich opgeworpen als pilootregio voor het opstellen en testen van een dergelijk Regionaal Technologieplan. Het RTP kent als sleutelbegrippen kennisintensivering en innovatie. Deze elementen vormen de kern voor de noodzakelijke versterking van de concurrentiepositie van het regionale bedrijfsleven: het kennis-niveau binnen bedrijven moet worden verhoogd, de kennis-infrastructuur moet beter toegankelijk worden gemaakt én beter worden afgestemd op de behoeften van de bedrijven. De provincie heeft haar positie gebruikt om de partijen die zich in Limburg op het terrein van innovatie bezig hielden permanent met elkaar te laten communiceren en om zodoende het partnerschap in de regio verder vorm te geven en te versterken. Dat partnerschap bestaat uit overheden, intermediairs, kennisinstellingen, grotere kennisintensieve bedrijven en externe deskundigen uit bedrijven en instituten. 19 Met het organiseren van deze communicatie met en tussen de partners is de vorming van consensus rond het RTP stap voor stap opgebouwd. Dit heeft ertoe geleid, dat er een duidelijke en goed functionerende structuur ontstond rond de implementatie van het innovatieproces in Limburg. De provincie had een belangrijke rol in de coördinatie van dit proces en werkte bij de uitvoering nauw samen met andere uitvoerende intermediaire organisaties. Gelet op de aard van de materie en de ligging van onze provincie hield deze samenwerking uiteraard niet op bij de grenzen. Internationale samenwerking is noodzakelijk, niet alleen voor het uitwisselen van ervaringen, maar meer nog voor de blikverruiming van de betrokken partners. Bestaande partnerschapsrelaties kregen zodoende een nieuwe dimensie. Vooruitlopend op de rijksnota “Pieken in de delta” heeft de provincie Limburg in 2005 het initiatief genomen om te komen tot een Versnellingsagenda, waarin een drietal clusters van nieuwe initiatieven worden genoemd: (1) Health, Cure en Life Sciences, (2) High-Tech Systems, Chemie & Materialen en Nieuwe Energie, (3) Agro, Food en Nutricion . Van daar uit is een begin gemaakt met de Campus ontwikkeling zoals die vorm heeft gekregen in de Chemelot Campus, de Life Sciences & Health campus en de Greenport Agro Food campus. Deze campussen hebben een plek gekregen in het nationale Topsectoren beleid en positie verworven binnen Brainport Zuidoost-Nederland als innovatie regio. Sedert 2008 werken zes grensregio’s uit Nederland, België en Duitsland (beide Limburgen, Vlaams-Brabant, Luik, Noordrijn-Westfalen (NRW) en Noord-Brabant) samen aan de uitbouw van een functionele regio genaamd de Technologische Top Regio(TTR)- ELAt. We stellen vast dat in deze regio vele sterke punten in dezelfde lijn liggen en dat het daarom beter is de troeven bij elkaar op te tellen en samen de concurrentiestrijd met de rest van de wereld aan te gaan. Uit deze samenwerking komen een aantal sterke projecten voort zoals: -- het Top Technologie Clusterproject (TTC: het grensoverschrijdend versterken van het economische weefsel binnen de speerpuntsectoren/ 20 clusters van TTR met name: Gezondheid /Life Sciences, ICT, Energie, Chemie en nieuwe materialen . -- het project Grensoverschrijdende Cluster Stimulering (GCS: een financierings instrument voor grensoverschrijdende innovatieprojecten ) met een Interreg IV A subsidie. Deze projecten hebben MKB/KMO voor de eerste keer in staat gesteld om gezamenlijk een innovatief product te ontwikkelen en op de markt te brengen. Een recente benchmark studie van de OESO is vol lof over deze netwerkvorming naast de gebaande paden en geeft de betrokken regio’s aanbevelingen om de samenwerking in de toekomst voort te zetten. Het Vanguard Initiative is een lobby actie van een twintigtal sterke economische regio’s in Europa, om te tonen aan de EU, dat ze een kopgroepje of voorhoede (vanguard) vormen, als het aankomt op het echt omzetten/implementeren van industrieel beleid. Deze regio’s hebben een hoog ambitieniveau op het vlak van industrieel beleid en hebben een sterke smart specialisation strategie, zodat een echte structurele vernieuwing kan plaatsvinden. Tot nog toe doen mee: Vlaanderen, Wallonië, Zuid-Nederland (Zeeland, Noord-Brabant en Limburg), Baskenland, Asturias, Oberösterreich, NRW, Baden-Württemberg, Rhônes-Alpes, Schotland, Skåne, Tampere, Malopolska, Silesia, Lombardia en Norte de Portugal. De EU wil resultaten boeken op het vlak van jobcreatie en ze wil een investeringstoename bereiken in een aantal strategische domeinen die van belang zijn voor de herindustrialisering. Daarbij kijkt de EU uit naar regio’s die een voortrekkersrol kunnen spelen als voorbeeld (pilot and demonstration activities) in Europa. Er wordt binnen Vanguard bottom-up informatie gedeeld van echte voorhoede initiatieven. Daarnaast worden gemeenschappelijke roadmaps en een multi-level aanpak ontwikkeld zoals een “Fonds van Fondsen”. Dit fonds kan dan gebruikt worden om investeringen te stimuleren en lokale clusters tot wereldklasse clusters door te ontwikkelen. Vanuit het campussenbeleid en het investeringsbeleid in de Kennis As voelt Limburg zich geroepen om mee te strijden binnen Vanguard voor genoemde doelstel21 lingen in een clubje van Europese koplopers. Het is van belang dat de efforts die Limburg tot nu toe in de campusontwikkelingen gestoken heeft ook op Europees niveau vruchten afwerpen en dat er erkenning voor komt. Mede omdat de smart specialisation strategie ook samen met Zeeland en Noord-Brabant voor Operationeel Programma (OP) Zuid in Zuid-Nederland is ontwikkeld, kunnen we zij aan zij in Brussel optrekken. Tenslotte is vanuit ons partnerschap met NRW, Vlaanderen, Wallonië en Noord-Brabant een nauwe samenwerking binnen Vanguard vanzelfsprekend. ECRN is het European Chemical Regions Network. Het netwerk bestaat uit 21 regio’s in heel Europa, waar chemie een belangrijke rol speelt in de lokale economie. Limburg is de enige Nederlandse regio. Er zitten enkele zeer grote economische regio’s bij zoals NRW, Beieren, Vlaanderen en Lombardije. Alleen regionale overheden kunnen lid worden, dus niet het bedrijfsleven, ontwikkelingsmaatschappijen of kennisinstellingen. Dit soort (lobby)netwerken ligt erg goed bij de Europese Commissie en hebben hun nut al bewezen in het verleden. Het belangrijkste doel om binnen ECRN samen te werken is om de transitie van de klassieke chemie naar High-Chemie en een moderne chemische industrie in Europa te behouden. Het netwerk werkt integraal, dus niet alleen vanuit economisch oogpunt, maar ook met oog voor de sociale (bijv. onderwijs en arbeidsmarkt) en de fysieke component (milieu en infrastructuur). Het is dus geen netwerk enkel en alleen ten diensten van het bedrijfsleven. Belangrijke middelen zijn netwerkfunctie, fondsverwerving, lobby en kennisontwikkeling en -verspreiding. Meest recente wapenfeit is de oprichting van een Project Council om effectief campussen en clusters in Europa met elkaar te verbinden op projectbasis. Vanaf 2000 vormt de provincie Limburg in het kader van de Europese Structuurfondsen voor Innovatie en concurrentiekracht (D2) een partnerschap met de provincies Zeeland en Noord Brabant. De missie van Zuid-Nederland is om het landsdeel door te ontwikkelen tot innovatieve, economische topregio van wereldformaat, samen met het omliggende buitenland. Innovatie vormt immers de sleutel tot concurrentievermogen en economische groei. Nieuwe structuurfondsenperiode 2014-2020: innovatieve, slimme en duurzame groei De basis voor de samenwerking in de komende structuurfondsenperiode wordt gevormd door de Regionale Innovatie Strategie voor Smart Specialisation (RIS3), ‘De kunst van het combineren’, van waaruit het Operationeel Programma verder is opgebouwd. De ambitie van het nieuwe OP is om een concrete bijdrage te leveren aan de door de Europese Commissie in haar Agenda EU 2020 beoogde 22 slimme, duurzame en inclusieve groei. Het nieuwe OP kent een tweetal prioriteiten, nl. (1) Innovatie, met name systeeminnovatie, daarnaast valorisatie en human capital ondersteuning in relatie tot excellente innovaties en (2) Low Carbon Economy en speciaal de slimme uitrol van innovaties op het terrein van alternatieve energiebronnen en van energiebesparing, toegepast in de gebouwde omgeving. Gelet op de centrale plek van de Smart Specialisation Strategie wordt deze hieronder nog eens schematisch weergegeven. Visualisering Smart Specialisation Strategie Zuid-Nederland 23 Van onderaf geredeneerd liggen er economische kansen met een maatschappelijke meerwaarde binnen - en vooral in samenwerking tussen - een selectief aantal topclusters, die in belangrijke mate aansluiten op de nationale topsectoren, maar daar niet volledig mee samenvallen. Er zijn in Zuid-Nederland drie internationale topclusters aan te duiden, te weten: (1) Agrofood, de combinatie van de (nationale) topsectoren ‘Agro & Food’ en ‘Tuinbouw en uitgangsmaterialen’; (2) High-Tech systems en materialen; (3) Chemie en materialen. In aansluiting daarop zijn er vier nationale topclusters met internationale potentie geïdentificeerd, nl: (1) Life Sciences & Health; (2) Biobased; (3) Logistiek; (4) Maintenance Genoemde clusters worden in staat geacht nieuwe toepassingen te ontwikkelen en ze hebben een stuwend karakter. Om die kansen van onderaf te benutten zet het landsdeel in op versterken van het open innovatiesysteem en methoden en processen daarbij, zoals door middel van living labs, proeftuinen, co-creatie, sociale innovatie en het benutten van design. Zo is er onder meer de ambitie om grootschalige proeftuinen op te zetten op de terreinen van o.a. Slimme zorg, Slimme mobiliteit en Duurzame Energie (als cross-over met bijvoorbeeld HighTech systems). Het is de ambitie van het landsdeel Zuid om de RIS3 niet alleen leidend te laten zijn voor het OP Zuid, maar ook voor de inzet van andere Europese programma’s. De RIS3 geeft zodoende mede richting aan onze inhoudelijke inbreng in de Interregprogramma’s waaraan wij deelnemen. Deze programma’s kennen een substantiële innovatie component, zodat er maximaal kan worden ingezet op synergie tussen de diverse Europese fondsen en programma’s, zoals Doelstelling 2, Interreg A, B en C, Horizon 2020, POP en ESF. Tot slot Halverwege de vorige eeuw was Zuid-Limburg nog een regio met een op de mijnindustrie gerichte monocultuur. Door met alle betrokken nationale en (euren inter)regionale partners een integraal herstructureringsbeleid op te zetten en uit te voeren, is het een attractieve en goed ontwikkelde regio geworden, waarin zowel de industrie, de kennisinfrastructuur en de dienstensector goed vertegenwoordigd zijn. Waar de oude mijnstreek vroeger geïsoleerd en perifeer gelegen was, in het donkere Zuiden van Nederland, is het nu een regio die centraal in Europa ligt en zich ook als zodanig profileert in het Europa van de regio’s. Limburg heeft in Europa een voorbeeldfunctie voor de daadwerkelijke toepassing van de door Europa zo voorgestane partnerschapsgedachte. De voor ons liggende uitdaging is om deze voorbeeldfunctie vast te houden en verder toe te passen op 24 het terrein van de landsdelige, interregionale en euregionale samenwerking. Op die wijze zal de provincie Limburg samen met alle daarbij betrokken partners een substantiële bijdrage kunnen leveren aan de EU 2020 strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei binnen de grenzen van Europa. Conclusies en lessen uit het verleden zijn: • dat de Rijksoverheid onvoldoende besef heeft gehad van de omvang en reikwijdte van de gevolgen van de beslissing om de mijnen in Zuid-Limburg te sluiten voor de economische structuur van die regio; • dat daarvoor een totaal-aanpak nodig was, die een duidelijke visie uitstraalde ten aanzien van hetgeen er in de regio gedaan moest worden; • dat de directe betrokkenheid van de regio zelf onmisbaar was voor een efficiënte en effectieve aanpak van een dergelijk herstructureringsproces; • dat de Perspectievennota de belichaming was van een unieke vorm van complementair bestuur, gebaseerd op een contract tussen provinciale- en rijksoverheid; • dat gesteld kan worden dat maatregelen in de overheidssfeer erg belangrijk zijn wanneer het nodig is om op korte termijn resultaat te boeken bij het terugdringen van de werkloosheid; • dat het echter, uiteindelijk de marktsector is die het verschil kan maken; • dat daarom in een economisch herstructureringsproces prioriteit moet worden gegeven aan bevordering van de ontwikkeling van de marktsector; • dat sprake moet zijn van brede departementale- en een nauwe regionale betrokkenheid; • dat het succes van deze vorm van partnerschap daarin gelegen was, dat er vooraf een duidelijke werkgelegenheids- doelstelling geformuleerd werd, die een gemeenschappelijk belang in zich droeg en die door alle partners werd onderschreven; • dat de juiste partners bij elkaar zijn gebracht, namelijk zij die werkelijk baat hebben bij het bereiken van het gestelde doel, die daadwerkelijk aan het realiseren van de doelstelling kunnen bijdragen en waarbij een ieders deelverantwoordelijkheid duidelijk was afgebakend; • dat er een procesorganisatie is gekozen, die de partners voldoende ruimte bood om ieders inbreng te waarborgen en die daardoor bijdroeg aan de noodzakelijke vertrouwensbasis voor het partnerschap. 25 Deelnemers namenlijst werkbezoek 23-9-2014 Statenleden: J.P. (Joost) van den Akker A.L.H. (Anja) van den Beuken-Roeven L.G.P. (Lau) van Bilsen J.G.G. (Hans) Bosch M.T. (Mart) Bosch D.A. (Donald) Fijnje L.J. (Lei) Hermans L.E.H. (Lars) Kockelkoren A.C.A. (Albert) Leppers K.J.P. (Hans) van Soest M.J.J. (Jeu) Titulaer H.M.E.L. (Harm) Uringa J. (Hans) van Wageningen L.J.H. (Ludo) Wijnands H.J. (Harrie) Winteraeken G.H.C. (Geert) Frische Voorzitter, griffier, GSleden, directie en medewerkers: Th.J.F.M. (Theo) Bovens J.J. (Janneke) Braam G.P.J. (Ger) Koopmans E.J. (Erik) Koppe P.H. (Peter) Van Dijk A.C.J.M. (Ad) de Kroon L.G.M. (Leonie) van Birgelen-Droog M.M.C.E. (Michelle) Vossen S.M. (Servi) Verstappen H.M. (Bert) Kersten 26 leden Provincieraad: Alen Marie-Rose Amaghlaou Hassan Bartels Veronique Beckers Rik Bergen Marijke Bollen Walter Brouns Jo Bruninx Marijke Bynens Anne-Lies Carlier Birgitt Claes Mieke Cleeren Jef Cornelissen Sigrid Cremers Walter Cuypers Anne De Ceulaer Maarten De Meester Wim Deneuker Danny Driesen Jos Feytons Marc GabriÎls Liesbet Geraerts Jean Gerits Erik Govaerts Stefan Keunen Frank Knevels Hugo KoÁ Ahmet Kortleven Marleen Lambrechts Bert Lenssen Georges Leyssens Ann Linsen Kelly Maas Bianca Moors Inge Mulders Mieke Nelissen Kathleen Nijs Bob Ooms Koen Pauly Johan Peuskens Jean-Paul Philtjens Igor Ramaekers Mieke Remans Veerle Robben Jos Rutten Leopold Schmitz Petra Schoenmaekers Veerle Smeets Frank Smets Frank Smets Brigitte Thijs Marleen Truyens Raf Van Baelen Gilbert Vandenhove Ludwig Vandeput Marc Vandeput Frederick Vandersteegen Miet Verbrugge Hendrik Verheyen Katja Vossius Diane Webers Maurice Yildiz Fatma 27 provincie Limburg Universiteitslaan 1 3500 Hasselt, BE limburg.be
© Copyright 2024 ExpyDoc