Voorontwerp bestemmingsplan Singer

bestemmingsplan
Singer
Gemeente Laren
Planstatus:
voorontwerp
Plan identificatie:
NL.IMRO.0417.SR130172-0001
Datum:
2014-06-04
Contactpersoon Buro SRO:
E. Kaptijn/J.J. van Nuland
Kenmerk Buro SRO:
SR130172
Opdrachtgever:
Gemeente Laren
Buro SRO
't Goylaan 11
3525 AA Utrecht
030-2679198
www.buro-sro.nl
BTW nummer:
KvK nummer:
Rabobank rekeningnummer:
NL8187.16.071.B01
30232281
1421.54.024 t.n.v. Buro SRO B.V. te Utrecht
2
Inhoudsopgave
1 Inleiding ................................................................................................................................................... 5
1.1 Aanleiding ........................................................................................................................................................... 5
1.2 Ligging ................................................................................................................................................................. 5
1.3 Vigerend bestemmingsplan................................................................................................................................. 6
1.4 Leeswijzer ............................................................................................................................................................ 6
2 Initiatief .................................................................................................................................................... 7
2.1 Huidige situatie ................................................................................................................................................... 7
2.2 Toekomstige situatie ........................................................................................................................................... 9
3 Beleidskader .......................................................................................................................................... 11
3.1 Rijksbeleid ......................................................................................................................................................... 11
3.2 Provinciaal beleid .............................................................................................................................................. 13
3.3 Regionaal beleid ................................................................................................................................................ 15
3.4 Gemeentelijk beleid .......................................................................................................................................... 16
4 Milieu- en omgevingsaspecten ............................................................................................................. 20
4.1 Milieueffectrapportage ..................................................................................................................................... 20
4.2 Bodem ............................................................................................................................................................... 21
4.3 Water ................................................................................................................................................................ 22
4.4 Geluid ................................................................................................................................................................ 25
4.5 Luchtkwaliteit .................................................................................................................................................... 27
4.6 Archeologie ....................................................................................................................................................... 30
4.7 Flora en fauna ................................................................................................................................................... 31
4.8 Bedrijf en milieuzonering .................................................................................................................................. 34
4.9 Externe veiligheid .............................................................................................................................................. 35
4.10 Verkeer en parkeren ....................................................................................................................................... 36
5 Juridische planbeschrijving ................................................................................................................... 37
5.1 Algemeen .......................................................................................................................................................... 37
5.2 Verbeelding ....................................................................................................................................................... 37
5.3 Planregels .......................................................................................................................................................... 38
5.4 Beschrijving van de bestemmingsplanregels..................................................................................................... 38
6 Economische uitvoerbaarheid .............................................................................................................. 39
7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid ....................................................................................................... 40
7.1 Algemeen .......................................................................................................................................................... 40
7.2 Verslag artikel 3.1.1 Bro overleg ....................................................................................................................... 40
De uitkomsten van dit overleg worden later toegevoegd. ...................................................................................... 40
7.3 Verslag zienswijzen ........................................................................................................................................... 40
Bijlagen:
quickscan flora en fauna
bodemonderzoek
eindrapport parkeren
3
4
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Het Singer, museum en theater, is voornemens een nieuw theater met entreegebied te bouwen en een
nieuwe efficiëntere indeling van de overige functies te realiseren. Naast de nieuwbouw van het theater is
het Singer voornemens de verschillende functies van het Singer (theater, museum en de villa plus
beeldentuin) meer in relatie met elkaar te brengen. Hiermee kan het Singer het cultureel aanbod in stand
houden en een betere service bieden d.m.v. hoogwaardige voorzieningen. De ontwikkeling (zie toelichting
paragraaf 2.2) zorgt voor een logistieke verbetering in de bruikbaarheid van de drie gebouwdelen. Dit
zorgt voor een grote toevoeging aan kwaliteit. Het theater verkeerd tevens in constructief slechte staat en
dient derhalve herbouwd te worden. Om op een kwalitatieve manier hier invulling aan te geven is door
denieuwegeneratie architecten een voorlopig ontwerp gemaakt. Dit voorlopig ontwerp (VO) ligt aan de
basis van dit bestemmingsplan en de voorafgaande besluitvorming door het college en de raad van de
gemeente Laren.
Het voorlopig ontwerp voor het Singer is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan
Centrum van de gemeente Laren. De gemeente Laren heeft gekozen middels een herziening van het
bestemmingsplan planologisch medewerking te verlenen aan de nieuwbouw van het theater en het
entreegebied.
Het voorliggende bestemmingsplan is de planologische uitwerking van het voorlopig ontwerp voor
het Singer. Alle ruimtelijk relevante aspecten zijn vertaald naar een juridisch planologisch kader waaraan,
in de nabije toekomst, de omgevingsvergunning voor onder andere het bouwen getoetst zal gaan worden.
1.2 Ligging
Het Singer ligt in het centrum van Laren aan de Oude Drift. Het theater bevindt zich aan de oostzijde van
het complex. De overige bouwdelen (de villa en het museum) worden hoofdzakelijk gebruikt als museum
en horecagelegenheid.
Het complex wordt aan de noordkant begrensd door de Oude Drift, aan de oostkant door de
Naarderstraat, aan de zuidkant door de Drift en aan de west kant door de Hein Keverweg.
Plangebied, singer globaal begrenst
5
1.3 Vigerend bestemmingsplan
Binnen het plangebied is momenteel het volgende bestemmingsplan van kracht: Bestemmingsplan
‘Centrum’ (vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 25-01-2006).
Het plangebied heeft in het bestemmingplan de bestemmingen 'Maatschappelijk' en de nadere
aanduiding cultureel. In het bestemmingsplan zijn gedetailleerde bouwvoorschriften opgenomen waar het
voorlopig ontwerp niet aan voldoet. Derhalve is het voorliggende bestemmingsplan opgesteld.
Uitsnede vigerend bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 volgt allereerst een beschrijving van het gewenste initiatief. In hoofdstuk 3 wordt
dat initiatief getoetst aan het geldend ruimtelijk beleid op verschillende schaalniveaus. In hoofdstuk 4
wordt het initiatief getoetst op inpasbaarheid en uitvoerbaarheid aan de hand van de verschillende
omgevingsaspecten. De economische uitvoerbaarheid komt aan de orde in hoofdstuk 5, en de
maatschappelijke uitvoerbaarheid wordt in hoofdstuk 6 belicht.
6
2 Initiatief
2.1 Huidige situatie
Het Singer (zie afbeelding) is de erfenis van de Amerikaanse kunstverzamelaar William Singer. Samen
met zijn vrouw Anna Singer reisde William Singer door Europa en vestigde zich in 1901 in Laren. Daar
lieten ze in 1911 villa De Wilde Zwanen bouwen. Na het overlijden van William Singer bracht Anna Singer
de kunstcollectie onder in een stichting. Om de groeiende collectie voor het publiek toegankelijk te maken
werd de villa in de periode 1953-1956 uitgebreid met een museumvleugel, naar een ontwerp van de
architect Wouter Hamdorff. Anna Singer was een enthousiaste pianiste met een muzikale achtergrond,
daarom liet zij aan de villa De Wilde Zwanen in 1956 tevens een concertzaal bouwen. Het aanvankelijk
als concertzaal bedoelde theater is in de loop der jaren uitgegroeid tot een theater met een volwaardige
theaterprogrammering.
Singer bestaat uit drie delen;



Het theater
De villa
Het museum
Singer is een aaneenschakeling van deze drie delen met een gezamenlijke beeldentuin.
Theater Singer
7
Het theater verkeerd echter in constructief slechte staat. Daarnaast zijn er weinig parkeervoorzieningen.
In de huidige situatie zijn de volgende parkeervoorzieningen aanwezig:




middenberm op de Oude Drift (36 parkeerplekken waarvan 2 invalide parkeerplekken);
aan de Hein Keverweg (31 parkeerplekken);
aan de Drift (11 parkeerplekken);
parkeerterrein Hein Keverweg (circa 78 parkeerplaatsen in tijdelijke situatie);
Het voornaamste parkeerprobleem zit hem in het feit dat er te weinig parkeerplekken beschikbaar zijn
voor de bezoekers van het Singer. In de huidige situatie wordt voor een groot deel het parkeervraagstuk
informeel in de wijk opgelost.
8
2.2 Toekomstige situatie
Denieuwegeneratie architecten heeft een voorlopig ontwerp ontwikkeld waarin het theater van Singer
Laren wordt herbouwd. De nieuwbouw krijgt een zichtbare foyer richting de Oude Drift. Deze ruimte wordt
de centrale entree voor alle functies, maar verbindt ook de straat en de tuin met elkaar. De beeldentuin
wordt op het dak van de foyer doorgetrokken, waar een daktuin ontstaat. De volgende punten worden
gerealiseerd met het nieuwe theater:





een nieuw comfortabele en sfeervolle zaal met net als in de huidige situatie ca. 400 stoelen;

het opnieuw inrichten van de Oude Drift voor het Singercomplex.
een volledig vernieuwde en aan de laatste eisen aangepaste (theater)installatie;
een nieuw, transparante entree voor geheel Singer Laren;
een route door Villa de Wilde Zwanen naar het museum;
een museale beeldentuin tot op het dak van de nieuwe entree, publiek toegankelijk tijdens de
openingsuren;
Plattegrond toekomstige situatie
9
Ruimtelijkplan
In de nieuwe situatie wordt gezocht naar een geschikte parkeeroplossing. In toelichting paragraaf
4.10.2 is te lezen wat de parkeerdruk in het gebied is. De gemeente Laren is voornemens een perceel op
de hoek Hein Keverweg- Drift in eigendom te verkrijgen om een algemene parkeervoorziening te
realiseren. Het Singer zou gebruik kunnen maken van de parkeervoorzieningen. Op dit moment verkeert
de gemeente in een verkennende fase om de gronden te verkrijgen.
10
3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De Structuurvisie vervangt
een groot aantal verschillende beleidsnota’s op het gebied van ruimte en mobiliteit zoals de Nota Ruimte
(2006), Structuurvisie Randstad 2040 en de Structuurvisie voor de snelwegomgeving (2008). Door onder
andere nieuwe politieke accenten, veranderende economische omstandigheden, klimaatverandering en
toenemende regionale verschillen zijn de geldende beleidsnota's gedateerd.
De visie heeft als doel dat Nederland in 2040 concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig is. Daarbij gaat
de visie uit van het ‘decentraal, tenzij...’ principe. Hiermee wordt de ruimtelijke ordening in toenemende
mate neergelegd bij gemeenten en provincies. Een rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien:


een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingskracht van provincies en
gemeenten overstijgt;


over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan; 
een onderwerp provincie- of landsoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in
beheer bij het Rijk is.
Nederland concurrerend
Nederland heeft een goede ruimtelijke economische structuur voor een excellent vestigingsklimaat voor
bedrijven en kenniswerkers. Dit betekent onder andere een uitstekende internationale bereikbaarheid
van stedelijke regio’s en optimale (logistieke) verbindingen van de mainports Rotterdam en Schiphol, de
brainport Zuidoost Nederland en de greenports met Europa en de rest van de wereld.
Nederland bereikbaar
De groei van mobiliteit over de weg, spoor en vaarwegen zal worden gefaciliteerd. De ambitie is dat
gebruikers beschikken over optimale ketenmobiliteit via multimodale knooppunten en door goede
afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling.
Nederland leefbaar en veilig
De woon- en werklocaties in steden en dorpen moeten aansluiten op de kwalitatieve vraag en de locaties
voor transformatie en herstructurering worden zo veel mogelijk benut. Waterveiligheid en beschikbaarheid
van voldoende zoetwater heeft ruimte nodig en stelt eisen aan de stedelijke ontwikkeling. Nederland
behoudt haar unieke cultuurhistorische waarden en heeft een natuurnetwerk dat de flora- en
faunasoorten in stand houdt. Het aandeel duurzame energiebronnen moet toenemen.
Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt een ladder voor duurzame
verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 juridisch verankerd in het Besluit
ruimtelijke ordening (Bro). Dat betekent voor alle ruimtelijke plannen:
1.
2.
3.
eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling;
vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt;
mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en bereikbaarheid.
11
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling betreft de herbouw van een bestaand theater. Laren is toe aan
vernieuwing en dient zijn aanbod te versterken. Daarnaast is het theater van Singer in constructief
slechte staat. Wil het theater blijven voorzien in de behoeftes en het huidige culturele aanbod van Laren
in stand houden is vernieuwing noodzakelijk. Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling is het
raakvlak met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte zeer beperkt. Er is dan ook geen sprake van
strijdigheid met dit Rijksbeleid. De ladder voor duurzame verstedelijking kan als volgt onderbouwd
worden:
1.
2.
3.
Gezien de bovenstaande aanleiding voor de ontwikkeling wordt geconcludeerd dat er voldoende vraag
naar de ontwikkeling is.
De projectlocatie bevindt zich in bestaand stedelijk gebied. Het museum en de villa behorende bij het
Singer blijven behouden. Enkel het theater wordt herbouwd op de huidige locatie.
Gezien het bovenstaande wordt er tevens voldaan aan punt drie. Het nieuwe theater zal een eenheid
vormen met de bestaande bebouwing van het Singer. Hierbij worden de bestaande (monumentale)
kwaliteiten van de bestaande bebouwing gerespecteerd.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden.
Voortaan moeten gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen en
uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken.
In het Barro wordt een aantal projecten die van Rijksbelang zijn met name genoemd en exact ingekaderd.
Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen. Het
nationale belang dat het stellen van regels voor deze onderwerpen rechtvaardigt, is vastgelegd in de
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
In het Barro worden zes onderwerpen beschreven:






Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
Kustfundament;
Grote rivieren;
Waddenzee en Waddengebied;
Defensie;
Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
Op 1 oktober 2012 is een 1e aanvulling op het Barro in werking getreden. Het Barro is met deze
aanvulling uitgebreid met de volgende negen onderwerpen:









Rijksvaarwegen;
Hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
Elektriciteitsvoorziening;
Ecologische hoofdstructuur;
Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
Veiligheid rond rijksvaarwegen;
Verstedelijking in het IJsselmeer;
Toekomstige rivierverruiming van de Maastakken.
Planspecifiek
Het plan valt niet binnen één van de projecten aangewezen in het Barro. Daarnaast is het plan dusdanig
klein van schaal dat het niet direct van nationaal belang is. Vanuit het Barro zijn er dan ook geen
specifieke randvoorwaarden voor dit plan.
12
3.2 Provinciaal beleid
3.2.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040
De provincie Noord-Holland heeft in het kader van de nieuwe Wro een structuurvisie voor de gehele
provincie vastgesteld: Structuurvisie Noord-Holland 2040. Hierin vormen de volgende drie hoofdbelangen
gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de provincie. Ruimtelijke kwaliteit: hiervoor wordt vooral
gefocust op behoud en ontwikkeling van Noord-Hollandse cultuurlandschappen, natuurgebieden en groen
om de stad. Duurzaam ruimtegebruik: waarbij milieukwaliteiten, behoud en ontwikkeling van verkeers- en
vervoersnetwerken, voldoende en op de behoefte aansluitende huisvesting en voldoende en
gedifferentieerde ruimte voor landbouw, visserij en andere economische activiteiten een belangrijke rol
spelen.
Klimaatbestendigheid: voor voldoende bescherming tegen overstroming en wateroverlast, schoon drink-,
grond- en oppervlaktewater en ruimte voor het opwekken van duurzame energie. De provincie vindt het
belangrijk om de beperkte en onder druk staande ruimte goed en duurzaam te gebruiken. Onder
duurzaam verstaat men het plaatsen van de juiste functies op de juiste plekken. De juiste plek wordt
bepaald door een aantal factoren waaronder de behoefte aan voorzieningen ter plaatse en de
bereikbaarheid van de locatie. Binnenstedelijke mogelijkheden worden hierbij geprefereerd. De provincie
wil ervoor zorgen dat gemeenten en andere partijen zoveel mogelijk gebruikmaken van de mogelijkheden
voor binnenstedelijk bouwen en verdichting.
Planspecifiek
Het plangebied bevindt zich in binnenstedelijk gebied. Het betreft een herontwikkelingslocatie . Zoals
beschreven staat is een van de kerndoelen van de Structuurvisie Noord-Holland het stimuleren van
binnenstedelijke ontwikkeling boven ontwikkelingen buiten de bebouwde kom. Gezien het feit dat de
voorgenomen ontwikkeling in binnenstedelijk gebied ligt sluit het aan bij de ambities uit de structuurvisie
en is er geen strijdigheid met de provinciale structuurvisie.
13
3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie 2010
De Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) vloeit voort uit het Uitvoeringsprogramma
van de Provinciale Structuurvisie. In de PRVS worden voor een aantal onderwerpen regels gesteld die door
de rijksoverheid bij de provincies zijn neergelegd ter verdere uitwerking en/of aanvulling in een
provinciale verordening. Op deze wijze komen de rijksregels 'getrapt' in bestemmingsplannen terecht. Het
gaat hierbij om de volgende onderwerpen:






bundeling van verstedelijking en locatiebeleid economische activiteiten;
rijksbufferzones;
ecologische hoofdstructuur;
nationale landschappen;
het kustfundament;
het regionale watersysteem.
De regeling die is opgesteld in de PRVS heeft betrekking op de volgende onderwerpen:






de aanwijzing van bestaand bebouwd gebied;
mogelijkheden, kwaliteitseisen en ruimte voor ruimte voor het landelijk gebied;
werkfuncties en grootschalige detailhandel in bestaand bebouwd gebied en landelijk gebied;
de groene ruimte;
de blauwe ruimte;
energie (windturbines).
Planspecifiek
Volgens de PRVS dient er bij nieuwe ontwikkelingen een beschrijving te worden gegeven op welke wijze er
een invulling wordt gegeven aan energie besparing en het opwekken van energie. In het voorlopig ontwerp
is een paragraaf opgenomen over de mogelijke installaties en duurzaamheid voor de uitbereiding. Het
uitgangspunt is om het ontwerp, de materialen en de energie zo goed mogelijk met elkaar in balans te
brengen. In het voorlopig ontwerp is hiertoe een eerste aanzet gedaan welke lopende de planuitwerking
verder wordt uitgewerkt. In de verdere planuitwerking wordt bekeken welke installaties, waaronder een
WKO, ook financieel inpasbaar zijn in het definitieve ontwerp van het gebouw.
In de volgende afbeelding zijn de verschillende installaties in het gebouw te zien welke voorlopig voorzien
worden.
VO Singer
14
3.3 Regionaal beleid
3.3.1 Regiokaart 2015
De Regiokaart 2015 toont de inzet van het ruimtelijk beleid van de 9 gemeenten van Gooi en Vechtstreek.
Het ruimtelijk beleid is opgenomen op basis van het streekplan Noord-Holland Zuid. Het beleid moet de
unieke kwaliteit van de regio verder versterken.
Planspecifiek
De Regiokaart kent een aantal thema's. Voor dit bestemmingsplan is het thema recreatie van belang. Het
centrum van Laren wordt daarin aangemerkt als centrum met een hoogwaardig winkel en cultureel
karakter. Met het nieuwe theater wordt het hoogwaardige culturele aanbod in Laren behouden
en versterkt. Derhalve sluit de voorgenomen ontwikkeling aan op het Regionaal beleid.
Regiokaart - recreatie (Laren omcirkeld)
15
3.4 Gemeentelijk beleid
3.4.1 Ruimtelijke Structuurvisie Gemeente Laren 2008-2023
De structuurvisie (vastgesteld 24 april 2008) van Laren bevat het ruimtelijke beleid tot en met het jaar
2023. De structuurvisie bevat de algemene gemeentelijke beleidsuitgangspunten op het gebied van
ruimtelijke ordening waarbij het doel van de structuurvisie niet uit het oog wordt verloren. Dit doel wordt
omschreven als het “Behouden en versterken van de beeldkwaliteit van Laren, van haar karakter en
identiteit als fraai, groen en kleinschalig dorp”. Al het beleid dient gericht te zijn op een kwalitatieve
verbetering van het dorp en geen kwantitatieve.
Planspecifiek
De structuurvisie stelt dat Laren een cultuurdorp is. Cultuur functioneert als het sociale cement in het
dorp. Singer draagt daar voor een groot deel aan bij en voorziet tevens in een toeristische trekker voor
Laren. De nieuwbouw van het theater en de daarmee samenhangende verdere integratie van de
verschillende functies van Singer versterken het aanbod en het culturele karakter van het dorp. De
nieuwe ontwikkeling sluit aan bij het streefbeeld van de structuurvisie.
3.4.2 Monumentenverordening Laren 2012
De Monumentenverordening regelt de aanwijzing tot beschermde gemeentelijke monumenten. Ze bepaalt
ook de procedure hoe monumenten gewijzigd kunnen worden. Deze verordening is vastgesteld door de
gemeenteraad op 22 september 2004.
Planspecifiek
Een deel van het Singer-complex heeft de gemeentelijke monumentenstatus. Het betreft de villa 'De Wilde
Zwanen' en het tuinhuis, bijgenaamd het 'Capitool'. De villa en het tuinhuis zijn van cultuurhistorische
waarde voor Laren vanwege:

de bouwheer William Singer en de betekenis van hem en diens echtgenote voor de ontwikkeling van
Laren als Kunstenaarsdorp;



de culturele waarde door de diverse toonaangevende evenementen en exposities die er plaats vinden;
de architectuurhistorische waarde voor Laren;
situationele waarde alsmede het ensemble van panden.
De onderstaande afbeelding laat de monumentale panden zien.
Aanduiding gemeentelijke monumenten Laren
16
De monumentale panden behorend bij het complex blijven in het ontwerp behouden en worden deels
gerenoveerd. Singer Laren beoogd met dit plan de ensemblewaarde van het totale complex te versterken
en een betere aansluiting te realiseren met de context en daarmee ook de publieke ruimte rondom Singer
Laren op te waarderen. Voor het voorlopig ontwerp is reed overleg geweest met de commissie ruimtelijke
kwaliteit. De uitslag van het overleg was positief. In het vervolg van het planproces zal meerdere keren
overleg gevoerd worden met de commissie ruimtelijke kwaliteit.
Villa de Wilde Zwanen
17
3.4.3 Welstandsnota gemeente Laren
In deze nota wordt het toetsingsinstrument voor welstandsbeleid vastgelegd. Het is vooral een sturend en
stimulerend hulpmiddel bij toekomstige ontwikkelingen. De ruimtelijke kwaliteit wordt door deze nota
verhoogd. Laren is verdeeld in verschillende gebieden waarvoor gebiedsgerichte welstandscriteria gelden.
Welstandsvrije gebieden zijn niet aanwezig in Laren.
Het algemene welstandsuitgangspunt voor het centrum van Laren geldt als volgt:
'De bestaande gebouwde omgeving is het kwalitatieve referentiepunt voor ieder (vergunningsplichtig)
bouwwerk. Dat wil zeggen dat een bouwkundige toevoeging of verandering de bestaande
stedebouwkundige structuur, de typologie van gebouwen en de detaillering, kleur- en materiaalgebruik
ervan als uitgangspunt dient te nemen.'
Planspecifiek
Onder deel drie, gebiedscriteria, van de Welstandnota staat beschreven aan welke citeria een ontwerp
moet voldoen. Gezien het feit dat het Singer een beeldbepalend complex is, is hier de bijzondere
welstandstoezicht van kracht de volgende criteria zijn van kracht:



het groene landelijke karakter;
hoogwaardige architectuur;
kunst in een brede betekenis.
In het voorlopig ontwerp is rekening gehouden met de bestaande kwaliteiten en het versterken daarvan.
De huidige theaterzaal wordt vervangen voor nieuwe intieme zaal met balkon. De capaciteit en locatie van
deze zaal blijven gelijk aan de huidige situatie. De huidige verbinding tussen het theater de villa die in
1956 is aangebracht wordt verwijderd en vervangen door een (transparante) aansluiting. Hierdoor komt
de oostgevel van Villa de Wilde Zwanen meer vrij te staan conform het originele ontwerp uit 1911 van de
architect Hanrath. Singer Laren krijgt hiermee één hoofdentree die alle functies integraal ontsluit inclusief
de in de toekomst voor iedereen toegankelijke beeldentuin. Deze hoofdentree ligt aan de Oude Drift en is
zichtbaar vanaf de Naarderstraat. De Oude Drift wordt opnieuw ingericht en het aantal parkeerplaatsen
wordt verminderd. Het begroeide dak van de entree is verbonden met de beeldentuin en voor publiek
toegankelijk. De grond op het dak buffert het regenwater ten behoeve van lokale flora en fauna. Op de
theatertoren zullen zonnenpanelen geplaatst worden en er zal gebruikt gemaakt worden van opslag van
seizoenswarmte in de grond onder het complex. De nieuwe gevel van de entreefoyer van Singer Laren
wordt ontworpen voor een dag en een avondsituatie. De 'sluier' over de transparante gevel creëert
overdag van buiten een min of meer gesloten gevel op de entree na. In de avondsituatie gloeit het
gebouw op, de schaduwen van mensen binnen worden enigszins zichtbaar maar het licht wordt sterk
getemperd. De materialisering en detaillering van de gevel is hoogwaardig en passend voor de locatie.
18
Situatie dag en nacht, hoek Naardestraat en Oude drift
19
4 Milieu- en omgevingsaspecten
4.1 Milieueffectrapportage
Op grond van de Wet milieubeheer is het verplicht ten aanzien van plannen, gevallen, activiteiten en
besluiten die (mogelijk) grote gevolgen kunnen hebben voor het milieu, een procedure voor de
milieueffectrapportage (m.e.r.) te doorlopen. De m.e.r. is bedoeld om milieubelangen meer expliciet af te
wegen bij het opstellen van plannen en het uitvoeren van projecten. Daarbij wordt onderscheid gemaakt
tussen "m.e.r.-plichtige activiteiten" waarvoor een volledig milieueffectrapport (MER) moet worden
opgesteld en "m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten" waarbij moet worden afgewogen of sprake kan zijn
van significante negatieve gevolgen voor het milieu.
Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Het besluit is
aangepast waarbij de drempelwaarden indicatief zijn geworden en de m.e.r.-beoordelingsplichtige
activiteiten zijn uitgebreid. Het indicatief worden van de drempelwaarden betekent dat er wel een toetsing
moet worden gedaan als een project (ruim) onder de drempelwaarden blijft. Het bevoegd gezag moet zich
er van vergewissen of de activiteiten ook beneden de drempel geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen
hebben.
Een m.e.r. is verplicht bij bestemmingsplannen indien de activiteiten in het plan mogelijk tot significante
gevolgen leiden voor Natura 2000-gebieden zodat een passende beoordeling nodig is en/of het plan
kaders stelt voor activiteiten in het plangebied waarvoor volgens de Wet milieubeheer een besluit m.e.r.(beoordeling) verplicht is.
Het plangebied is niet gelegen in de directe nabijheid van een Natura 2000 gebied waardoor geen
passende beoordeling nodig is.
Planspecifiek
In het Besluit milieueffectrapportage zijn m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten en indicatieve
drempelwaarden opgenomen. Bij de activiteiten is opgenomen "aanleg, wijziging of uitbreiding van een
stedelijk ontwikkelingsproject". Dit is opgenomen op de D-lijst onder D.11.1. Op basis hiervan is een
m.e.r.-beoordeling nodig, indien de activiteit betrekking heeft op een bouw van een oppervlakte van 100
hectare of meer. De beoogde ontwikkeling valt ruim onder de bouwgrens van 100 hectare.
De drempelwaarden zijn indicatief. Daarom moet vervolgens worden gekeken naar de kenmerken van de
ontwikkeling, de plaats van de ontwikkeling en de kenmerken van mogelijke effecten. Indien er effecten
optreden met een omvangrijke implicatie voor het milieu kan het bevoegd gezag initiatiefnemers vragen
om een m.e.r.-beoordeling op te laten stellen.
Het plangebied is gelegen in een stedelijk gebied. De implicaties ten aanzien van het milieu zijn daarmee
beperkt. Een aanleiding om een m.e.r-beoordeling op te laten stellen is niet aanwezig.
Derhalve volstaat een vormvrije m.e.r. In de navolgende paragrafen worden de verschillende
milieuaspecten belicht. De verschillende milieuaspecten zoals deze in dit bestemmingsplan zijn
opgenomen maken het voor de gemeenteraad van Laren mogelijk ook alle milieugevolgen mee te nemen
in de besluitvorming omtrent het bestemmingsplan. Het opstellen van een afzonderlijke m.e.r.beoordeling heeft geen meerwaarde en kan derhalve achterwege gelaten worden. Volstaan kan worden
met deze plantoelichting en de aanvullende haalbaarheidsonderzoeken om een goede inschatting te
maken van de milieugevolgen als gevolg van deze planontwikkeling.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling geen belangrijke nadelige milieugevolgen zal
hebben en dat wordt voldaan aan de vigerende wet- en regelgeving. Gezien de afwezigheid van de
noodzaak tot nader onderzoek van de verschillende milieuaspecten is een m.e.r.-beoordeling dan ook niet
nodig en kan volstaan worden met deze vormvrije m.e.r.-beoordeling.
20
4.2 Bodem
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem
en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in
de Wet Bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze
ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de
bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een
bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de
bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet
noodzakelijk. Voor bodemgebruik wordt uitgegaan van acht verschillende bodemfuncties:
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
landbouw;
moestuin/volkstuin;
wonen met tuin;
kinderspeelplaatsen;
natuurgebieden;
groen met natuurwaarden;
industrie en ander groen;
bebouwing en infrastructuur.
In het kader van de Wet bodembescherming worden de acht bodemfuncties in het Besluit
Bodemkwaliteit onderscheiden in drie bodemklassen:



klasse landbouw en natuur (1, 2 en 5);
klasse wonen (3, 4 en 6);
klasse industrie/bedrijven (7 en 8).
Het Gooi ligt op een stuwwal, in de ijstijden is de bodem hier opgestuwd in wallen; de stuwwallen. Het
gebied wordt daarom gekenmerkt door grote en kleine verschillen in reliëf. Kenmerkend voor het Gooi is
een zandbodem met diep grondwater. De zandbodem heeft een aantal eigenschappen die bepalend zijn
voor de ontwikkelingsmogelijkheden van de flora en fauna. Het geringe vochthoudend vermogen is een
bepalende bodemeigenschap. De grote doorlatendheid van de bodem veroorzaakt een snelle uitspoeling
van grondstoffen. Door deze eigenschappen is de grond over het algemeen schraal en droog.
Planspecifiek
In de beoogde sitatie blijft de functie in het plangebied gelijk. Er vinden echt bodemverstorende ingrepen
plaats. Ter bescherming van de bodemkwaliteit is bodemonderzoek noodzakelijk. Dit bodemonderzoek is
uitgevoerd door Econsultancy. Het onderzoek is als bijlage opgenomen bij dit bestemmingsplan in het
onderzoek wordt geconcludeert dat de onderzoekslocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie
"onverdacht" (ONV). Bij onverdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem niet
verontreinigd is.
De bodem bestaat uit zwak tot matig siltig, zeer fijn tot matig grof zand. De bodem is bovendien plaatselijk
zwak tot matig humeus en matig grindig. In het opgeboorde materiaal zijn zintuiglijk geen
verontreinigingen waargenomen. Er zijn op basis van het vooronderzoek, tijdens de terreininspectie en bij
de uitvoering van de veldwerkzaamheden geen aanwijzingen gevonden, die aanleiding geven een
asbestverontreiniging op de locatie te verwachten.
De bovengrond is licht verontreinigd met cadmium, kwik en lood. In de ondergrond zijn geen
verontreinigingen geconstateerd. Het grondwater is licht verontreinigd met barium en naftaleen. De vooraf
gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "onverdacht" kan worden beschouwd wordt, op basis
van de lichte verontreinigingen, verworpen. Echter, gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat
er géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit
van de bodem géén belemmeringen voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging.
21
4.3 Water
Waterbeheer en watertoets
Het is wettelijk verplicht een watertoets uit te voeren. Dit is een procedure waarbij de initiatiefnemer in
een vroeg stadium overleg voert met de waterbeheerder over het ruimtelijke planvoornemen. De
watertoets heeft als doel te voorkomen dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden die in strijd
zijn met duurzaam waterbeheer. Het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer binnen het plangebied
wordt gevoerd door Waterschap Amstel, Gooi en Vecht. De rioleringstaak binnen het plangebied valt
onder de verantwoordelijkheid van de gemeente Laren. In het kader van de watertoets en het wettelijk
vooroverleg is deze waterparagraaf overlegd met het Waterschap waarna de opmerkingen zijn verwerkt in
dit bestemmingsplan.
Nationaal beleid
Nationaal Waterplan 2009-2015
Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen
rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn. Om een duurzaam en
klimaatbestendig watersysteem te bereiken, moet water bepalender dan voorheen zijn bij de
besluitvorming over grote opgaven op het terrein van verstedelijking, bedrijvigheid en industrie, landbouw,
natuur, landschap en recreatie. De mate waarin water bepalend is bij ruimtelijke ontwikkelingen hangt af
van de aard, omvang en urgentie van de wateropgave in relatie tot andere opgaven, aanwezige functies
en bodemgesteldheid, en andere kenmerken in dat gebied. Speerpunten zijn de duurzame
zoetwatervoorziening, schoner water met een natuurlijke inrichting en de waterveiligheid.
Belangrijk hierbij is het anticiperen op klimaatveranderingen in plaats van reageren en het voorkomen
van afwenteling van knelpunten door toepassing van de drietrapsstrategie eerst vasthouden, dan bergen
en dan pas aan- en/of afvoeren van water. Bij het creëren van meer ruimte voor water is combineren met
andere functies gewenst en moet zoveel mogelijk worden aangesloten bij ruimtelijke ontwikkelingen.
Kabinetsstandpunt Anders omgaan met water, waterbeleid in de 21e eeuw (2000)
Dit kabinetsstandpunt, grotendeels gebaseerd op het Advies van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw
(WB21), beschrijft de nieuwe aanpak van het waterbeheer, met name in thema's als veiligheid en
wateroverlast. Belangrijk is het anticiperen op klimaatveranderingen in plaats van reageren en het
voorkomen van afwenteling van knelpunten door toepassing van de drietrapsstrategie eerst vasthouden,
dan bergen en dan pas aan- en/of afvoeren van water. Bij het creëren van meer ruimte voor water is
combineren met andere functies gewenst en moet zoveel mogelijk worden aangesloten bij ruimtelijke
ontwikkelingen.
Nationaal Bestuursakkoord Water
Het Nationaal Bestuursakkoord Water 2003 (NBW) is een overeenkomst tussen het Rijk, de provincies,
het InterProvinciaal Overleg (IPO), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Unie van
Waterschappen. Het beleid van WB21 en Kaderrichtlijn Water (KRW) is een belangrijk deel van het
akkoord. Het akkoord benadrukt de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het op orde krijgen en
houden van het totale watersysteem. Het NBW heeft tot doel om in 2015 het watersysteem op orde te
hebben en daarna op orde te houden anticiperend op veranderende omstandigheden zoals onder andere
de verwachte klimaatverandering, zeespiegelstijging, bodemdaling en toename van verhard oppervlak. De
aanpak en uitvoering van maatregelen vindt gefaseerd plaats. Uitwerking van veiligheid en het voorkomen
van wateroverlast vindt waar nodig en mogelijk, ook gelet op financiële middelen, plaats in een integrale
werkwijze waarbij de aanpak van watertekorten, tegengaan van verdroging en verdere verbetering van de
waterkwaliteit worden betrokken. Eén en ander is een logisch vervolg en nadere uitwerking van het
vigerende beleid uit de Vierde Nota Waterhuishouding (1998).
De KRW richt zich op een goede waterkwaliteit in 2015 met als uitgangspunten:
1.
2.
de waterkwaliteit mag niet verslechteren (stand-stillbeginsel);
de veroorzaker moet in principe maatregelen treffen om de waterkwaliteit te verbeteren.
22
Provinciaal beleid
Waterplan 2010-2015 Provincie Noord-Holland: beschermen, benutten, beleven en beheren
Met betrekking tot de waterhuishouding in de provincie kijkt de provincie bij nieuwe ruimtelijke plannen of
de veranderingen effect hebben op de duurzaamheid van het watersysteem. Om dit te structureren heeft
de provincie Noord-Holland een nieuw waterplan opgesteld. De Provinciale Staten hebben op 16
november 2009 het provinciaal Waterplan 2010-2015 vastgesteld. In het waterplan is opgenomen op
welke wijze de provincie het waterbeheer in Noord-Holland uitvoert op provinciaal niveau. Het beleid sluit
aan bij de Europese Kaderrichtlijn Water en Het Nationaal Bestuurakkoord Water. Het speerpunt van het
waterplan is het creëren van een integraal beleid ten aanzien van de ontwikkeling van de Noordzee kust
zone en de optimale benutting van de economische kanten van water. De in de titel van het ontwerp
waterplan opgenomen factoren, te weten Beschermen, Benutten, Beleven en Beheren, staan centraal in
het toekomstbeeld op het gebied van water in de provincie Noord-Holland. Water vormt een belangrijk
aspect in onderhavig project. Er is zorgvuldig omgegaan met de inpassing van water in de nieuwe situatie.
In de huidige situatie speelt water reeds een belangrijke rol in het gebied en zijn er verschillende
watergangen aanwezig in het gebied. In het kader van een goede waterhuishouding komt meer
oppervlakte terug in de toekomstige situatie. Het water draagt bij aan de kwaliteit van de leefomgeving
zonder technische maatregelen.
Waterschapsbeleid
Waterbeheerplan AGV 2010-2015
Op 26 november 2009 is het Waterbeheerplan AGV 2010-2015 vastgesteld. Het Waterschap Amstel,
Gooi en Vecht omschrijft hierin hun hoofdtaken, te weten:
1.
2.
3.
zorg voor veilige dijken;
zorg voor voldoende water;
de zorg voor schoonwater.
Naast de drie hoofdtaken draagt het waterschap ook zorg voor vaarweg- en nautisch beheer, faciliteren
van het recreatief medegebruik van wateren en dijken, zorg voor natuurwaarden en bevordering van
cultuurhistorische en landschappelijke waarden.
Het Waterbeheerplan beschrijft het beleid voor de periode van 6 jaar. Hierin zijn bovenstaande taken
uiteraard opgenomen. Het beleid vormt het uitgangspunt voor de watergebiedsplannen en voor de
stedelijke waterplannen die gemeenten in afstemming met het waterschap maken.
Nota inrichting gebruik en onderhoud van wateren en oevers (2006)
De nota inrichting gebruik en onderhoud van wateren en oevers is op 9 maart 2006 door het Algemeen
Bestuur van AGV vastgesteld. De nota vervangt daarmee de beleidsnota's 'Richtlijnen Inrichting en
Gebruik (2003) en 'Dempingen en Verhard Oppervlak (2001). In de nota zijn de richtlijnen en
beleidsregels opgenomen voor: 



de uitvoering van de Watertoets op infrastructuur- en ruimtelijke plannen van derden;
het opstellen van watergebieds-, waterinrichtings-, stedelijke en andere 'water'-plannen;
de toetsing van ingrepen, activiteiten en onderhoud, al dan niet gekoppeld aan de uitvoering van
plannen, die gevolgen hebben voor de waterhuishouding inclusief de ecologische toestand van
wateren, oevers, boezemland en buitendijks gebied.
De nota gaat vooral in op de aspecten die van belang zijn voor de (her)inrichting van landelijk en stedelijk
gebied, en het onderhoud van en directe ingrepen in wateren, oevers, boezemland en buitendijks gebied.
23
Nota Vaarwater op orde
De nota 'Vaarwater op orde' is aanvullend op de beleidsnota Inrichting gebruik en onderhoud. De nota is
op 9 maart 2006 door het Algemeen Bestuur van AGV vastgesteld. De nota geeft regels voor het gebruik
en de inrichting van water en oevers van vaarwegen in het beheergebied van AGV. Het doel van de nota is
om te komen tot een zorgvuldige inrichting en gebruik van vaarwegen en oevers van vaarwegen. Zo wordt
er in de nota een set aan voorwaarden gesteld waaronder het is toegestaan om langs bepaalde
oeverzones af te meren en afmeervoorzieningen aan te leggen. Daarnaast zijn er regels opgenomen voor
'ontheffingen' in oeverzones waar afmeren en het aanbrengen van voorzieningen normaal gesproken
verboden is en een aantal milieuvoorwaarden gegeven voor het gebruik van bouw - en andere materialen
op schepen, woonboten en in werken boven, op en in het water en langs de oevers.
Beleidsnota Keurontheffingen waterkeringen (2006)
Op 13 april 2006 heeft het Algemeen Bestuur van AGV de beleidsnota Keurontheffingen waterkeringen
vastgesteld. Het doel van de nota is het creëren van een helder kader met een set regels voor het
(mede)gebruik van waterkeringen. Bij het opstellen van de set regels is AGV verplicht zich te houden aan
de eisen die in de toelichting op de Verordening Waterkering West-Nederland en de Wet op de
Waterkering aan een Beheerplan Waterkering zijn gesteld. De beleidsnota Keurontheffingen
waterkeringen vervangt het verplichte onderdeel van de Beheerplan Waterkeringen.
De inrichting van polders is onderhevig aan een aantal grote ontwikkelingen. Door de uitbreiding van
stedelijk gebied is de gevolgschade van een mogelijke dijkdoorbraak veel groter dan voorheen. Hiermee
worden de eisen die de wet- en regelgeving aan de waterkeringen stelt ook steeds hoger. Vanwege de
schaarste aan ruimte is er een toenemende vraag om allerlei vormen van 'medegebruik' van
waterkeringen toe te staan.
Planspecifiek
Volgens de beleidsregels van het waterschap Amstel, Gooi en Vecht dient bij een toename aan verharding
vanaf 1000 m2, 10 % van de verharding gecompenseerd te worden met open water.
De ontwikkeling vindt zich grotendeels plaats op reeds verharde gronden. Er is een geringe toename aan
verharding in de toekomstige situatie. De grens van 1000 m2 wordt niet overschreden. Derhalve is er
geen extra watercompensatie verplicht.
24
4.4 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De
kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving.
In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):


woningen;
geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan
categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);

andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel
1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
a. verzorgingstehuizen;
b. psychiatrische inrichtingen;
c. medisch centra;
d. poliklinieken;
e. medische kleuterdagverblijven;
f. onderwijsgebouwen.
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen.
De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai,
wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende
voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Planspecifiek
Verkeerslawaai
Ter bepaling van de geluidsbelasting dient op grond de Wgh iedere weg in beschouwing te worden
genomen tenzij deze binnen een woonerf gelegen is of voor de weg een maximum rijsnelheid van 30
km/uur geldt. De te beschouwen wegen hebben een zone. Dit is een aandachtsgebied waarbinnen een
akoestisch onderzoek dient plaats te vinden. Voor de gebieden rondom het plangebied geldt een
maximum rijsnelheid van 30 km/uur. Daarbij komt dat het theater volgens de Wgh zelf geen
geluidsgevoelig object is. Een onderzoek naar de gevelbelasting van het theater is dan ook niet
noodzakelijk.
Wat betreft wegverkeerslawaai dient er wel onderbouwd te worden dat de beoogde ontwikkeling geen
nadelig effect op gevoelige objecten in de omgeving heeft. In de huidige situatie heeft het theater 404
stoelen. In de toekomstige situatie zullen er circa 400 stoelen gerealiseerd worden. Ook de voor de
overige functies (de Villa en het museum) geldt dat er geen uitbreiding wordt voorzien. Er is geen sprake
van een toename aan bezoekers. Derhalve wordt er geen grote toename in verkeersbewegingen
verwacht. Derhalve zorgt de verbouwing van het theater niet voor een onevenredige toename in
wegverkeerslawaai als gevolg waarvan een akoestisch onderzoek noodzakelijk zou zijn.
25
Industrielawaai
Onderdeel van de planontwikkeling is het doortrekken van de achterliggende beeldentuin, middels een
daktuin, naar de Oude Drift. In de presentatie van het architectonisch plan aan de buurt is vanuit de buurt
aandacht gevraagd voor de eventuele geluidsoverlast welke hier kan ontstaan wanneer de daktuin
gebruikt wordt voor feesten en partijen. Het gebruik van de daktuin wordt beperkt. Zo worden er op de
daktuin geen voorzieningen gerealiseerd zoals een drankuitgiftepunt of zitgelegenheid. In overleg met de
gemeente Laren wordt bepaald of in de gebruiks-/horecavergunning nader voorwaarden worden gesteld.
Wettelijk gezien dient stemgeluid bij de beoordeling in het kader van het Activiteitenbesluit, op grond van
art. 2.18, buiten beschouwing gelaten te worden. Voorgaande laat onverlet dat in het kader van een
goede ruimtelijke ordening wel beoordeeld dient te worden of de daktuin een goed woon- en leefklimaat
voor de woningen aan de Oude Drift in de weg staat. Hierbij wordt uitgegaan van de volgende normen:
50 dB(A) etmaalwaarde langtijdgemiddeld beoordelingsniveau; dit komt neer op:



50 dB(A) in de dagperiode (tot 19:00 uur)
45 dB(A) in de avondperiode (tot 23:00 uur)
40 dB(A) in de nachtperiode
De meest nabij gelegen woning ligt op een afstand van circa 30 meter. Voor deze woning is een eerste
verkennende geluidsberekening uitgevoerd. Uitgaande van een bronvermogen van 79,8 Lwr
(ervaringsgegevens van de VDI richtlijn 3770(2002) “Emissionskennwerte technischer Schallquellen Sport- und Freizeitanlagen” van de Verein Deutscher Ingenieure) is de geluidsbelasting bij de
maatgevende woning 42 dB. Hiermee wordt voldaan aan de geldende normen voor een gemengd gebied.
De daktuin voldoet aan een goede ruimtelijke ordening.
Voor lawaai als gevolg van het laden en lossen wordt verwezen naar paragraaf 4.8.
26
4.5 Luchtkwaliteit
De Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende
mate(luchtkwaliteitseisen) en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen
aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen.
De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De
grenzen voor deze stoffen zijn opgenomen in onderstaande tabel. Vanaf 2011 zijn de grenswaarden
(jaargemiddelde en 24-uursgemiddelde concentratie) voor PM10 van kracht. Voor NO2 geldt dat vanaf
2015 moet worden voldaan aan de (jaargemiddelde en uurgemiddelde) grenswaarden. Tot deze
grenswaarden gelden zijn er voor NO2 minder strenge grenswaarden van kracht.
Wet luchtkwaliteit
De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat een ruimtelijk plan of project doorgang kan
vinden indien:
a.
b.
c.
d.
een project niet tot het overschrijden van een grenswaarde leidt;
de luchtkwaliteit tengevolge van het project (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft;
een project “niet in betekenende mate” (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van relevante stoffen in
de buitenlucht (De NIBM bijdrage is gedefinieerd als een toename van de concentraties van zowel fijn
stof (PM10) als stikstofdioxide (NO2) met minder dan 3% van de grenswaarde of wel 1,2 µg/m3 PM10 of
NO2 jaargemiddeld.);
een project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL). (Het
programma bevat een pakket maatregelen dat erop gericht is om grote ruimtelijke projecten tijdig aan
de grenswaarden te laten voldoen.)
Regeling NIBM
De Ministeriële Regeling NIBM geeft een uitwerking aan het Besluit NIBM en een getalsmatige invulling
van de NIBM-grens. Voor een aantal categorieën van projecten kan met zekerheid worden gesteld dat de
3%-grens niet zal worden overschreden. Het betreft onder andere de onderstaande gevallen, waarbij een
luchtkwaliteitonderzoek niet meer nodig is:

Woningbouw minder dan 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en minder dan 3.000
woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling. Kantoorlocaties
minder dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en minder dan
200.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige
verkeersverdeling.
Tevens is in het Besluit NIBM, art.5 een anticumulatie bepaling opgenomen, die zegt dat de effecten van
beoogde ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied moeten worden meegenomen in de
beoordeling van het betreffende plan. Hiermee wordt voorkomen dat verschillende NIBM-projecten samen
toch in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Als criterium voor de relatie
tussen de projecten wordt de nabijheid van de locaties (binnen een afstand van 1 km) en het gebruik van
dezelfde infrastructuur gehanteerd. Daarnaast moeten de besluitvorming voor deze projecten in de
werkingstermijn van het NSL (t/m 2014) gebeuren.
In de overige gevallen, die niet in het Besluit NIBM genoemd worden, zal op een andere manier
bijvoorbeeld door middel van berekeningen aannemelijk gemaakt moeten worden dat de bijdrage niet in
betekenende mate is of dat de grenswaarden niet worden overschreden.
27
Beoordelingspunten
De luchtkwaliteit langs wegen wordt volgens de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit (Rbl, 2007) op een
representatief punt, op een afstand van maximaal 10 m vanaf de rand van de weg beoordeeld. In verband
met het blootstellingcriterium opgenomen in artikel 22 van de Rbl en de toepasbaarheidbeginsel
opgenomen in artikel 5.19 van de Wm is het mogelijk om in een aantal situaties van deze afstand af te
wijken. Volgens het blootstellingcriterium wordt de luchtkwaliteit op locaties beoordeeld waar mensen aan
de hoogste concentraties blootgesteld kunnen worden gedurende een periode die significant is ten
opzichte van de middelingtijd van de betreffende grenswaarde. Zo wordt bij de jaargemiddelde NO 2
grenswaarde getoetst daar waar langdurige blootsteling plaats kan vinden (vergeleken met de
middelingtijd van een jaar) – bijvoorbeeld aan de gevel van woningen. Terwijl bij de 24-uurgemiddelde
grenswaarde van PM10 zijn plaatsen als tuinen bij woningen en sportcentra relevant, waar mensen
bootgesteld kunnen worden gedurende een periode vergeleken met de middelingtijd van een dag. Het
toepasbaarheidbeginsel geeft aan waar de luchtkwaliteit niet beoordeeld hoeft te worden – bijvoorbeeld
“locaties waar leden van het publiek geen toegang hebben en waar geen vaste bewoning is”.
Luchtkwaliteit en goede ruimtelijke ordening
Naast de bovenstaande bepalingen wordt in de Wet Luchtkwaliteit een relatie gelegd met de Wet
Ruimtelijke ordening en de Wet Publieke Gezondheid, in de zin van dat bij een nieuwe ontwikkeling er
sprake moet zijn van een “goede ruimtelijke ordening”. Een dergelijke afweging wordt uiteindelijk
gemaakt in samenspraak met de andere milieuaspecten. Gekeken naar het aspect luchtkwaliteit kan
gesteld worden dat de huidige grenswaarden geen absolute bescherming bieden – ook onder de normen
kunnen, vooral bij gevoelige groepen gezondheidseffecten optreden. In het algemeen geldt voor een
goede luchtkwaliteit - hoe verder van een drukke weg (de belangrijkste bron van luchtvervuiling) hoe
beter.
Daarom adviseert GGD (“GGD-richtlijn medische milieukunde: luchtkwaliteit en gezondheid, dec. 2008 “)
om geen nieuwe gevoelige bestemmingen (waaronder bij uitstek woningen), binnen de zones van
minimaal 300 meter afstand tot de rijkswegen (minder dan 100 meter wordt sterk afgeraden) en
minimaal 50 meter afstand tot de provinciale wegen te realiseren. Langs drukke binnenstedelijke wegen,
met meer dan 10.000 voertuigen per etmaal, wordt vanwege praktische overwegingen geen afstand
geformuleerd. Geadviseerd wordt geen gevoelige bestemmingen in de eerste lijn bebouwing direct langs
een drukke binnenstedelijke weg te bouwen.
Planspecifiek
Het plan heeft ‘niet in betekenende mate’ effect op de luchtkwaliteit. Een toetsing aan de
luchtkwaliteitsnormen is niet noodzakelijk. De Wlk staat de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de
weg. Het plan voldoet uit het oogpunt van luchtkwaliteit aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.
De volgende afbeeldingen laten uitsneden zien uit de 'Atlas leefomgeving'. De afbeeldingen laten de
huidige stikstof en fijnstof concentraties zijn. In de huidige situatie wordt de wettelijke normen niet
overschreden. De luchtkwaliteit in het plangebied vormt geen belemmerende factor voor de voorgenomen
ontwikkeling.
Uitsnede 'Atlas Leefomgeving'- Fijnstof (plangebied omcirkeld)
28
Uitsnede 'Atlas Leefomgeving'- Stikstof (plangebied omcirkeld)
29
4.6 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed
(Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees
archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze
bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet. Op basis van deze wet zijn
mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt
een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te
gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan
vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen
worden en/of het initiatief aangepast kan worden.
Beleidsnota Archeologie BEL combinatie
De gemeente Laren heeft in februari 2011 de archeologische beleidsnota vastgesteld. In verband met
nieuwe landelijke regelgeving (Wet op de archeologische monumentenzorg en de Wet ruimtelijke
ordening) hebben de gemeenten Blaricum, Eemnes en Laren het wenselijk geacht een eigen
archeologische waarden- en verwachtingskaart en beleidskaart op te stellen die zijn gekoppeld aan een
archeologisch onderzoeksregime in de vorm van planregels. In toekomstige bestemmingsplannen kunnen
de resultaten uit de beleidskaart met de bijbehorende bestemmingsplanregels worden opgenomen.
Hiermee kan elke aanvrager van een Omgevingsvergunning (activiteiten bouwen, slopen of aanleggen)
vooraf inzicht krijgen in de op een perceel rustende archeologische onderzoeksplicht. De kaarten bieden
daarnaast een goede kapstok om de kennis over de rijke geschiedenis van de regio bij een breed publiek
onder de aandacht te brengen. Op de beleidskaart worden zeven beleidscategorieën onderscheiden
waarin per categorie gebieden met een bepaalde waarde worden aangegeven.
Planspecifiek
Uitsnede Archeologische waarden- en verwachtingenkaart (plangebied rood omlijnd)
Na het raadplegen van de gemeentelijke beleidsnota blijkt dat het plangebied valt onder Beleidscategorie
3 (Gebieden met een hoge archeologische verwachting). De meeste gebieden met deze verwachting
hebben, op basis van geologische en bodemkundige opbouw en eventueel aangetroffen archeologische
vondsten en sporen, een hoge potentie ten aanzien van het aantreffen van archeologische vondsten of
sporen. Voor deze gebieden geldt een onderzoeksplicht bij een bodemverstoring met een oppervlakte van
meer dan 200 m2 en een diepte van meer dan 30 cm onder maaiveld.
30
Het plangebied heeft op de gemeentelijke verwachtingenkaart, onderdeel van de Nota Archeologiebeleid,
een hoge verwachtingswaarde. Een bureauonderzoek en verkennend booronderzoek voor deelgebied 1 is
noodzakelijk om inzage te krijgen op de specifieke locatie.
In het plan is een beschermingsregeling opgenomen, die ervoor zorgt dat bij nieuwe ontwikkelingen van
een bepaalde omvang ook naar de mogelijke
archeologische waarde van een gebied wordt gekeken. Hiervoor is de dubbelbestemming ‘WaardeArcheologie hoge verwachting’ opgenomen. Indien in
het plangebied bij werkzaamheden archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 53
van de Wet op de archeologische monumentenzorg 2007 aanmelding van de desbetreffende vondsten bij
het bevoegd gezag (gemeente Laren) verplicht.
Planspecifiek
In voorbereiding op dit bestemmingsplan is een verkennend booronderzoek uitgevoerd. De
onderzoeksresultaten zijn nog niet beschikbaar maar worden meegenomen in de ontwerpfase van het
bestemmingsplan.
4.7 Flora en fauna
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij
wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming
kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en Faunawet
van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij
ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de
aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
Gebiedsbescherming
De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet
zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:



Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
beschermde Natuurmonumenten;
wetlands.
Naast deze drie soorten gebieden is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in het kader van de
gebiedsbescherming van belang. De EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden
in Nederland en omvat bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische
verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse
natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een
leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'.
Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:



vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit
haalbaar is.
31
Soortenbescherming
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en
dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van
soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten
aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde
besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde
verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van EL en I (artikel 75, lid
3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde
dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke
project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort
geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Gebiedsbescherming
In het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 (NB-wet) en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) dient
er getoetst te worden of de beoogde ontwikkeling een negatieve invloed heeft op de beschermde
gebieden. Het plangebied te Laren ligt niet in of nabij de EHS of een gebied dat is aangewezen als
speciale beschermingszone als bedoeld in de Natuurbeschermingswet 1998. Directe effecten of effecten
als gevolg van verstoring worden niet verwacht. Gebiedsbescherming is op deze locatie niet aan de orde.
Soortenbescherming
Het plangebied wordt in de huidige situatie intensief gebruikt. Derhalve is het niet waarschijnlijk dat
er inheemse planten en/of dieren op de locatie voorkomen die binnen de soortenbeschreming vallen. De
voorgenomen ontwikkeling heeft derhalve geen negatieve invloed op beschermde dier- en plantensoorten
in het gebied.
In voorbereiding op het bestemmingsplan is door Econsultancy een quickscan flora en fauna uitgevoerd.
Dit onderzoek is als bijlage aan het bestemmingsplan toegevoegd.
De aanwezige bomen, inclusief de taxus, zijn gecontroleerd op jaarrond beschermde nesten van
broedvogels als sperwer en ransuil; deze zijn niet aangetroffen. Daarnaast zijn geen aanwijzingen
gevonden die er op duiden dat de onderzoekslocatie een (belangrijke) functie heeft of kan hebben voor
overige vogelsoorten waarvan het nest jaarrond is beschermd. De kap van deze bomen is vanuit het
oogpunt van flora en fauna dan ook mogelijk. De mogelijk op de onderzoekslocatie broedende
vogelsoorten kunnen in de directe omgeving, gezien het aanbod aan bomen, struiken en gebouwen,
eenvoudig alternatieve nestgelegenheid vinden. Op de onderzoekslocatie zijn daarom geen nesten van
vogelsoorten aanwezig of te verwachten die in dit geval, conform beschermingscategorie 5, op
ecologische gronden een jaarrond beschermde status zouden moeten genieten.
Het theatergebouw is mogelijk geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen, vanwege de aanwezigheid van
geschikte openingen die toegang verlenen tot de spouwmuren. Daarnaast geven de enkele hoeken van
de dakpannen dakgedeeltes toegang tot ruimte onder de dakpannen. Deze potentiële verblijfplaatsen zijn
met name geschikt als verblijfplaats voor de gewone dwergvleermuis, maar ook een soort als de gewone
grootoorvleermuis is in het bosrijke Laren niet uit te sluiten. Bij de sloop van het theater kan er sprake zijn
van verstoring ten aanzien van een vaste rust- en verblijfplaats van een vleermuizensoort. Naar de
mogelijke aanwezigheid van vleermuizen zal, vooruitlopend op de sloop, nader onderzoek plaatsvinden.
Verder zijn in de bomen geen verblijfmogelijkheden voor vleermuizen aangetroffen, waardoor er bij de kap
geen vleermuisverblijfplaatsen zullen verdwijnen.
Met betrekking tot de sloop van het theatergebouw dient tijdig, middels aanvullend onderzoek, duidelijk
te zijn of er sprake is van overtreding van de Flora- en faunawet ten aanzien van vaste rust- en
verblijfplaatsen van vleermuizen en de gierzwaluw. Indien van toepassing kunnen, middels het aanvragen
van een ontheffing en het tijdig treffen van de juiste maatregelen, de voorgenomen plannen worden
uitgevoerd.
32
Daarnaast kunnen overtredingen ten aanzien van broedvogels worden voorkomen door rekening te
houden met het broedseizoen en wordt ten aanzien van de eekhoorn geadviseerd om uit voorzorg
eveneens rekening te houden met de gevoelige periodes. Verder is te allen tijde de algemene zorgplicht
van kracht.
Gelet op de gevonden en te verwachten ecologische waarden en de beoogde planontwikkeling is de
verwachting dat de wijziging van het bestemmingsplan uitvoerbaar is. Tijdens het uitvoeren van de
werkzaamheden dient het bepaalde in de Flora- en faunawet in acht te worden genomen, hetgeen,
blijkens het onderzoek, goed mogelijk is.
33
4.8 Bedrijf en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun
omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de
bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn
voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld
woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een
zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe
bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de
gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven
komt te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van
de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en
stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor
elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986
de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de
minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden
afgeweken wordt, dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan. Het belang
van milieuzonering wordt steeds groter, aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het
motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en
milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:

het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij
gevoelige bestemmingen;

het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven)
zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
Voor een theater geldt in het kader van de uitgave Bedrijven en milieuzonering een richtafstand van 10
meter tot gevoelige bestemmingen zoals woningen. In de toekomstige situatie wordt het theater enkele
meters dichter tot de naast gelegen woning gebouwd. De richtafstand wordt hiermee net overschreden.
Maatgevend voor het theater en het museum zijn, in het kader van milieu, de laad- en losactiviteiten. Het
laden en lossen voor het museum en de lichte horeca vindt plaats aan de Hein Keverweg. Binnen de
genoemde richtafstand zijn hier geen gevoelige objecten aanwezig. Het plan is voor dit onderdeel
milieutechnisch goed inpasbaar. Voor het theater vindt het laden en lossen plaats aan de Naarderstraat.
Binnen de genoemde richtafstand is een gevoelig object aanwezig. De meeste hinder wordt ondervonden
bij het inparkeren van grote trailers. Een inventarisatie heeft plaatsgevonden in hoeveel gevallen een
theaterproductie gebruikt maakt van grote trailers. In praktijk blijkt dat in de afgelopen jaren circa 11
producties per jaar gebruikmaken van een dergelijke trailer, dit geeft de maatgevende representatieve
bedrijfssituatie weer. De overige producties maken gebruik van kleinere vrachtwagens of busjes, hierbij is
de geluidsoverlast (maar ook de verkeersoverlast) beperkt. Deze situatie is verkennend doorgerekend
met rekenmethode SRM-1. Hieruit blijkt dat de gevelbelasting minder is dan 48dB(A). Hiermee wordt
voldaan aan de grenswaarden.
34
Om overlast zoveel mogelijk toch te voorkomen en het plan milieutechnisch goed in te passen zijn
de volgende maatregelen genomen:




de zijgevel is een dichte wand, hierdoor wordt geluidsoverlast voorkomen;
de vrachtwagen voor de bevoorrading wordt in het gebouw gelost en geladen;
starten van de motor zal met een dichte deur plaatsvinden;
inparkeren zal achteruit plaatsvinden zodat in de avonduren de garage vooruitrijdend verlaten kan
worden.
Het nieuwe theater zal niet meer stoelen aanbieden dan in de huidige situatie het geval is. Derhalve zal er
geen toename aan bezoekers zijn en wordt en niet meer overlast verwacht. Er is, gezien de maatregelen
en het niet toenemend aantal bezoekers, geen aanleiding te veronderstellen dat deze richtafstand niet
voldoende is. Er wordt geen belemmering verwacht op het gebied van bedrijf en milieuzonering.
4.9 Externe veiligheid
Externe veiligheid gaat over de beheersing van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Die activiteiten kunnen
bestaan uit het opslaan, verwerken of transporteren van gevaarlijke stoffen. Deze activiteiten kunnen een
risico veroorzaken voor de leefomgeving. Daarnaast worden de risico's van het opstijgen en landen op
vliegvelden ook onder het thema externe veiligheid gevangen. De risico's worden uitgedrukt in twee
risicomaten; het plaatsgebonden risico (hierna: PR) en het groepsrisico (hierna: GR).
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of dit plan is
gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid
inrichtingen (Bevi). Daarnaast wordt gekeken of het plan ligt binnen het invloedsgebied van de
transportroute (weg, spoor, water of buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen (o.a. LPG en benzine)
worden vervoerd.
Planspecifiek
In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen inrichtingen, spoorwegen, vaarwegen of buisleidingen
gelegen die in het kader van externe veiligheid een beperking vormen. Dit is te zien op de uitsnede van de
Risico Kaart. Derhalve vormt externe veiligheid geen belemmering op de voorgenomen ontwikkeling.
Uisnede risicokaart (plangebied omcirkeld)
35
4.10 Verkeer en parkeren
4.10.1 Verkeer
In de nieuwe situatie treedt er geen verandering op van de verkeersaantrekkende werking op. De
verandering van het planologische regime ziet primair op het mogelijk maken van het nieuwe theater. Dit
nieuwe theater neemt in capaciteit (aantal zitplaatsen) niet toe. Daarmee is het reëel te verwachten dat
er geen toename in verkeersbewegingen plaatsvindt.
Het museum neemt eveneens niet toe in de hoeveelheid expositieruimte. Ook hier is een toename van
het aantal bezoekers niet te verwachten. In het kader van dit bestemmingsplan wordt er dan ook vanuit
gegaan dat in de nieuwbouwsituatie er geen forse toename is van het aantal bezoekers.
4.10.2 Parkeren
Parkeren is reeds in de huidige situatie een punt van aandacht. In de bestaande situatie wordt reeds een
grote parkeerdruk ervaren. Zowel voor de omwonenden als voor het Singer is dit een zorgpunt. Bij de
gemeente Laren wordt dit probleem onderkent. Derhalve is de gemeente in gesprek om het
braakliggende 'Sherpa-terrein' in eigendom te verkrijgen. Lopende deze gesprekken is het terrein al wel in
gebruik als parkeerterrein.
Indien het terrein daadwerkelijk in eigendom wordt verkregen zal een herinrichting van het terrein
plaatsvinden. De parkeercapaciteit van het terrein zal toenemen met circa 30 parkeerplaatsen als gevolg
van deze herinrichting.
Om de parkeersituatie goed in beeld te krijgen, zowel in de bestaande situatie als in de toekomstige
situatie, is een parkeeronderzoek uitgevoerd door Goudappel Coffeng. In dit onderzoek is de huidige
parkeerdruk op verschillende momenten gemeten. Dit onderzoek is als bijlage bij dit bestemmingsplan
opgenomen. Het onderzoek gaat uit van de bestaande situatie en een nieuwe situatie waarbij het 'Sherpaterrein' opnieuw is ingericht en de parkeerplaatsen op de Oude-Drift, met uitzondering van de mindervalide parkeerplaatsen, allemaal zijn komen te vervallen.
Uit het onderzoek blijkt dat in de huidige situatie, gedurende een maatgevende periode (voorstelling op
vrijdagavond) er sprake is van een hoge parkeerbezetting, (94%) in een straal van ruim 200 meter
rondom het theater. Dit is een te hoge parkeerbezetting, aangezien boven 85% er sprake is van
zoekverkeer naar een parkeerplaats.
In de nieuwe situatie treedt er een vermindering van de parkeerbezetting op wanneer het 'Sherpa-terrein'
in eigendom verkregen en heringericht is. Uitgaand van deze nieuwe parkeercapaciteit daalt de
parkeerbezetting naar 86%. Voor een piekmoment is dat acceptabel. Op vrijdag is er dus in de huidige
situatie sprake van een parkeerprobleem. Met de realisatie van extra parkeerplaatsen daalt de
parkeerbezetting op dit piekmoment naar een acceptabele 86%.
Conclusie
Strikt genomen leidt het bestemmingsplan niet tot een toename van de parkeerdruk. Dit omdat er geen
toevoeging is van nieuw programma. Het aantal zitplaatsen in het theater blijft gelijk en ook de
tentoonstellingsruimte neemt niet toe. De herinrichting van de Oude Drift heeft wel tot gevolg dat er
parkeerplaatsen verdwijnen. Daarnaast is er in de bestaande situatie er sprake van een hoge
parkeerbezetting. Deze parkeerbezetting is dermate hoog dat er sprake is van zoekverkeer. Door de
gemeente Laren is ingezet op het vergroten van de parkeergelegenheid in de directe omgeving. Middels
een definitieve ingebruikname van het 'Sherpa terrein' is dit mogelijk, kan de parkeercapaciteit vergroot
worden en ontstaat er een acceptabele parkeerbezetting.
36
5 Juridische planbeschrijving
5.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen
standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de
planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide
planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn
de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het
gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De
toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de
onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen.
Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het
bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het
bestemmingsplan.
5.2 Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als
gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, functieaanduidingen, bouwvlakken etc.. Voor de analoge
verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale
kaart).
37
5.3 Planregels
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels voor het
hele plangebied. Hoofdstuk 2 geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk 3 geeft vervolgens de algemene
regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en
afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn
opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk 2. Ten slotte regelt Hoofdstuk 4 de
overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen
behandeld.
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare
Bestemmingsplannen 2008 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden
die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de
'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de
'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende
bestemming.
Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:







Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
(bestemmingsplanafhankelijk).
5.4 Beschrijving van de bestemmingsplanregels
Het bestemmingsplan kent één zogenaamde enkelbestemming. Te weten de bestemming
Maatschappelijk. Binnen deze bestemming wordt het huidige en toekomstige gebruik voorzien van een
adequate bestemmingsregeling. Hierin is getracht duidelijkheid te geven door de verschillende
gebruiksfuncties apart te benoemen. Het betreft hier een maatschappelijke voorzieningen waaronder
begrepen een theater, een museum, een beeldentuin, ondergeschikte detailhandel en horeca in lichte
vorm.
Voor detailhandel geldt dat deze alleen ondergeschikt aan het museum en het theater mag plaatsvinden.
Dit is geregeld middels de begripsbepalingen. Wat verstaan wordt onder horeca in lichte vorm is eveneens
geregeld middels de begripsbepalingen.
Naast de enkel bestemming is ook een dubbelbestemming voor archeologie opgenomen. Met deze
bestemming worden de eventuele aanwezige archeologische waarden beschermd. Bij ingrepen in de
bodem zal, onder bepaalde voorwaarden, archeologisch vooronderzoek moeten plaatsvinden.
38
6 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een initiatief dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek
plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het voornemen. In principe dient bij
vaststelling van een ruimtelijke besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van
plankosten zeker te stellen. Op basis van ‘afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan
de gemeenteraad echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden
anderszins verzekerd is;

het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°,
onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;

het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid,
onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Tussen de gemeente en het Singer is een anterieure overeenkomst gesloten. Middels deze overeenkomst
is voorzien in de gemeentelijke plankosten welke niet via de legesverordening zijn geborgd. Op deze wijze
zijn de gemeentelijke plankosten geborgd. Daarnaast voorziet deze overeenkomst ook in een
planschadeverhaalsovereenkomst. Ook deze, eventuele kosten, zijn geborgd.
Voor de daadwerkelijke realisatie van het bouwplan zijn binnen het Singer middelen aanwezig. Daarnaast
is men zeer actief met fondsenwerving om het bouwplan mogelijk te maken. Zoals het zich nu laat
aanzien wordt voorzien in voldoende budget om uitvoering te kunnen geven aan het bouwplan.
39
7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
7.1 Algemeen
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro
sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel
wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij
de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in
het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd
worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na
vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na
bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij
de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop
van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het
bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige
voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening
wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad
van State.
7.2 Verslag artikel 3.1.1 Bro overleg
De uitkomsten van dit overleg worden later toegevoegd.
7.3 Verslag zienswijzen
Het verslag van Zienswijzen wordt later toegevoegd.
40