Voorwoord Wij zijn Laura Nieman, Gerbrich Jongbloed en Marjolein Atsma. Wij zitten in de 6e klas van het VWO, op Piter Jelles Leeuwarder Lyceum. Voor ons profielwerkstuk hebben we gekozen voor het onderwerp doofheid en slechthorendheid. Doven en slechthorenden hebben een hele eigen taal en cultuur ontwikkeld, we vonden het interessant om dit te onderzoeken en te ontdekken hoe het kan dat mensen niet meer kunnen horen. We zijn op dit onderwerp gekomen omdat we gebarentaal heel fascinerend vinden en daarom graag dieper op het onderwerp doofheid en slechthorendheid in willen gaan. We hebben voor het maken van het profielwerkstuk van veel mensen hulp gekregen. We bedanken in het bijzonder: Renée Marijnissen van de Guyotschool in Haren, Paulien de Wit van Schoonenberg Hoorcomfort, Vellinga Optiek, Wytske Jongbloed van de Skelp in Drachten, Dhr. Kunnekes, Dhr. Hamburger, Dhr. Adamse en Dhr. Roos. 1 Inhoudsopgave - - - Inleiding………………………………………………………………………………………………….Blz.4 Biologisch deel Het gehoor…………………………………………………………………………………………Blz.8 Doofheid en slechthorendheid o Doofheid………………….………………………………………………………………Blz.10 o Slechthorendheid……………………………………………………………………..Blz.10 o Verschil doofheid en slechthorendheid………………………………………..Blz.10 Soorten doofheid en slechthorendheid o Soorten doofheid………………………………………………………………….….Blz.11 o Soorten slechthorendheid………………………………………………….………Blz.12 Oorzaken van doofheid en slechthorendheid……………………………………….…Blz.14 Hulpmiddelen bij doofheid en slechthorendheid……………………………………..Blz.18 o Soorten gehoorapparaten………………………………………………………….Blz.19 o BAHA………………………………………………………………………………………Blz.21 o Cochleair implantaat…………………………………………………………………Blz.22 o Horen via kiezen………………………………………………………………………Blz.24 Verbeterd zichtvermogen……………………………………………………………………..Blz.24 Ik heb het gevoel dat ik minder hoor, wat nu?.........................................Blz.25 Natuurkundig deel Geluid o Wat is geluid?............................................................................Blz.27 o Geluidsbronnen……………………………………………………………………….Blz.27 o Geluidsdruk…………………………………………………………………………….Blz.27 o Impedantie…………………………………………………………………………….Blz.28 o Resonantie……………………………………………………………………………..Blz.28 o Geluidsniveau…………………………………………………………………………Blz.28 o Geluidsintensiteit…………………………………………………………………….Blz.29 o Dopplereffect…………………………………………………………….……………Blz.31 o Geluidssnelheid………………………………………………………………………Blz.31 o Grootheden en eenheden………………………………………………………..Blz.32 Psychoakoestiek o Gehoordrempel………………………………………………………………………Blz.33 o Pijndrempel……………………………………………………………………………Blz.33 o Het ontstaan van schade………………………………………………………...Blz.34 Audiometrie o Eenvoudige gehoortesten………………………………………………………..Blz.35 o Toonaudiometrie…………………………………………………………………….Blz.36 o Uitvoering van toonaudiometrie……………………………………………….Blz.37 o Overhoren……………………………………………………………………………..Blz.38 o Spraakaudiometrie………………………………………………………………….Blz.38 o Tympanometrie………………………………………………………………………Blz.39 o Richtinghoren test…………………………………………………………………..Blz.41 o OAE test………………………………………………………………………………..Blz.41 Sociaal-emotioneel deel Gebarentaal……………………………………………………………………………………..Blz.43 Dovencultuur en dovenwereld……………………………………………………………Blz.46 Dovenschool Haren…………………………………………………………………………..Blz.47 Logopedie………………………………………………………………………….…………….Blz.49 Hoortraining………………………………………………………………………….….………Blz.50 Taalverwerving horende kinderen…………………………………………….………..Blz.51 2 - - - - Taalverwerving dove en slechthorende kinderen…………………..…………….Blz.53 Emotionele ontwikkeling horende kinderen………………………….……………..Blz.55 Emotionele ontwikkeling doof geboren kinderen…………………….……………Blz.56 Gevolgen plots- of laatdoofheid……………………………………………..…………..Blz.57 Onderzoek gehoortest Inleiding………………………………………………………………………..………………..Blz.59 Voorspelling………………………………………………………………….….……………..Blz.60 Theorie onderzoek…………………………………………………………..……………….Blz.61 Conclusie……………………………………………………………………..………………….Blz.63 Discussie……………………………………………………………………..…….……………Blz.64 Onderzoek jongeren Inleiding……………………………………………………………………….…………………Blz.67 Resultaten…………………………………………………………………..….………………Blz.69 Conclusie………………………………………………………………………………………..Blz.72 Discussie………………………………………………………………………………………..Blz.73 Conclusie Hypothese…………………………………………………………………..…………………Blz.76 Voorspelling…………………………………………………………………………..………Blz.77 Conclusie……………………………………………………………………..………………..Blz.78 Discussie……………………………………………………………………………..………..Blz.79 Reflectie……………………………………………………………………………..…………Blz.80 Bronnenlijst………………………………………………………………………….…..…………Blz.82 3 Inleiding 1,3 miljoen mensen in Nederland kunnen niet goed horen. Als ze niet een te grote gehoorschade hebben kan dit opgelost worden door een gehoorapparaat, maar wat als dit niet kan? In dit werkstuk gaan wij in op de natuurkundige, biologische en sociaal/emotionele aspecten die een rol spelen bij doofheid en slechthorendheid. Onze hoofdvraag luidt dan ook: Welke natuurkundige, biologische en sociaal/emotionele aspecten spelen bij doofheid en slechthorendheid een rol? Onze deelvragen hierbij zijn: Biologisch: - Is het gezichtsvermogen bij doven beter ontwikkeld dan bij niet-doven? - Welke hulpmiddelen worden er bij doofheid en slechthorendheid gebruikt? - Wat zijn oorzaken die kunnen leiden tot doofheid en slechthorendheid? - Welke soorten doofheid zijn er? - Is er verschil tussen doofheid en slechthorendheid? - Wat is doofheid - Wat is slechthorendheid? - Hoe werkt het gehoor? Natuurkundig: - Wat is geluid en welke aspecten spelen bij geluid een rol? - Wat is psychoakoestiek? - Wat is gehoordrempel en pijndrempel? - Wat voor gehoortesten bestaan er? - Wat is toon en spraak audiometrie? - Hoe voer je gehoortesten uit? - Wanneer ontstaat er schade in het oor? - Wat is de schade bij te veel en te hard muziek luisteren? Sociaal/emotioneel: - Wat is gebarentaal? - Wat is dovencultuur? - Hoe worden dove kinderen begeleid om goed te kunnen functioneren in de maatschappij? - Wat voor invloed heeft doofheid op de taalverwerving van een kind? - Wat voor invloed heeft doofheid op de emotionele ontwikkeling van een kind? - Wat voor emotionele gevolgen heeft plots- of laatdoofheid? - Hoe voelen dove jongeren zich in de maatschappij ten opzichte van horende jongeren? We hebben ons profielwerkstuk opgesplitst in een theoretisch en praktisch deel. In het theoretische deel gaan we in op deze deelvragen. In het praktische deel gaan door middel van een gehoortest bij jongeren onderzoeken of het luisteren van muziek kan leidden tot een gehoorschade. Ook gaan we onderzoeken hoe dove jongeren zich voelen in de maatschappij ten opzichte van horende jongeren door middel van enquêtes. Met deze onderzoeken hopen we meer inzicht te krijgen over de dovenwereld. 4 Bij het onderzoek van de gehoortest hebben we de volgende hoofdvraag en deelvragen bedacht. Hoofdvraag: Wat voor invloed heeft het luisteren van muziek op het gehoor. Hypothese: Jongeren die vaak muziek luisteren op een hoog volume zullen een dip hebben in de toonaudiogram bij 4000 Hz. In de theorie wordt hier verdere uitleg aan besteed. Deelvraag 1: Wat voor invloed heeft de muzieksoort die jongeren veel luisteren op het gehoor? Hypothese: Jongeren die ruige muziek luisteren zoals hardrock, techno en house zullen een gehoorverlies hebben. Ze zullen de lage tonen minder goed horen dan de hoge tonen. Dit denken wij omdat bij deze muzieksoort vaak gebruikt wordt gemaakt van een harde bas en harde drum. Deelvraag 2: Wat voor invloed heeft het bespelen van een muziekinstrument op het gehoor? Hypothese: Jongeren die een muziekinstrument bespelen zullen een groter gehoorverlies hebben dan jongeren die geen muziekinstrument bespelen. Ze zullen een dip bij 4000 Hz hebben. Maar deze dip is afhankelijk van het soort instrument dat ze bespelen. Zo heeft iemand die een drumstel bespeelt een grotere dip dan iemand die viool bespeelt. Dit denken wij omdat muzikanten vaak met hoge geluidsniveaus hebben te maken die al gauw boven de 80 dB uitkomen. Deelvraag 3: Wat voor invloed heeft de volumesterkte waar muziek op wordt geluisterd op het gehoor? Hypothese: Jongeren die van schaal 1 tot en met 10 de volumesterkte tussen de 8-10 hebben zullen een gehoorverlies hebben. Ze luisteren harde muziek en zullen dus ook een dip bij 4000 Hz hebben Dit denken wij omdat geluidsniveau van de beluisterde muziek erg hoog is en dus gevolgen zal hebben voor het gehoorverlies. Voor het sociaal-emotioneel onderzoek hebben we de volgende hoofdvraag en deelvragen bedacht Hoofdvraag: Hoe voelen dove en slechthorende jongeren zich in de maatschappij? Hoofdhypothese: Dove en slechthorende jongeren zullen zich op enkele gebieden beperkt voelen door hun doofheid of slechthorendheid. We hebben voor deze hypothese gekozen omdat er nog niet heel veel aanpassingen zijn voor doven en slechthorenden. Wij denken dat zij zich hierdoor niet helemaal op hun plaats in de maatschappij voelen. 5 Deelvraag 1: In hoeverre heeft het doof-zijn invloed op de studie- en beroepskeuze? Hypothese 1: Doofheid heeft niet grote invloed op de studiekeuze. We hebben deze hypothese gekozen omdat heel veel studies kunnen gewoon gevolgd worden maar alleen met behulp van een tolk. Alleen studies waarbij het gehoor een grote rol speelt zullen niet kunnen worden uitgevoerd. Deelvraag 2: In hoeverre ervaren jongeren discriminatie op het gebied van doofheid en slechthorendheid? Hypothese 2: Onze onderzoeksgroep zal zich niet gediscrimineerd voelen. We hebben deze hypothese gekozen omdat de jongeren die wij hebben onderzocht naar een school voor dove en slechthorende kinderen gaan, daar zullen zij dus geaccepteerd worden. Dit heeft ook als gevolg dat ze veel dove en slechthorende vrienden hebben en jongeren hebben vaak meer zelfvertrouwen in groepsverband. Als de jongeren zelfvertrouwen hebben zullen ze zich waarschijnlijk minder snel gediscrimineerd voelen. Deelvraag 3: In hoeverre willen dove en slechthorende jongeren verandering zien in de hedendaagse maatschappij op het gebied van doofheid en slechthorendheid? Hypothese 3: Dove en slechthorende jongeren zullen verandering in de maatschappij willen zien. Deze hypothese hebben we getrokken omdat we denken dat ze vooral willen zien dat mensen meer begrip krijgen voor doven en slechthorenden. Dit verwachten wij omdat we hebben gemerkt dat veel mensen alleen weten dat doven niet horen en met gebarentaal spreken maar dat ze niet precies weten wat doofheid nou inhoud. Deelvraag 4: In hoeverre heeft doofheid en slechthorendheid invloed op het dagelijks leven? Hypothese 4: De doofheid en slechthorendheid heeft geen invloed hebben op het dagelijks leven. Deze hypothese hebben we getrokken omdat ze l op school goed leren hoe ze met hun gehoorbeperking om moeten gaan en zullen veel dingen dus gewoon kunnen doen. Deelvraag 5: In hoeverre denken dove jongeren dat ze gelukkiger zullen zijn als ze geen gehoorbeperking zouden hebben? Hypothese 5: Het merendeel van de jongeren met een gehoorbeperking denkt niet dat ze gelukkiger zijn als zouden kunnen horen. Deze hypothese hebben we getrokken omdat ze goede begeleiding krijgen op school en ze kunnen ondanks hun gehoorbeperking heel veel dingen gewoon doen. Dit zorgt ervoor dat zij makkelijker accepteren dat ze doof of slechthorend zijn en daarom zullen ze niet gelukkiger zijn als ze kunnen horen. 6 Biologisch Deel 7 Het gehoor Het oor (Auris) zorgt ervoor dat wij geluidsgolven zo kunnen opvangen dat we het uiteindelijk als geluid kunnen waarnemen. We kunnen het globaal bekeken in drie onderdelen verdelen: - - - Het uitwendige oor (Auris Externa). Dit bestaat uit de oorschelp en de uitwendige geluidsgang. De oorschelpen zorgen ervoor dat het geluid wordt opgevangen en dat de trillingen worden doorgegeven via de uitwendige geluidsgang naar het trommelvlies. Het middenoor (Auris Media). Het middenoor bevat een trommelholte. In de trommelholte bevinden zich drie gehoorbeentjes. Het doel van het middenoor is om de geluidstrillingen te optimaliseren en door te geven aan het binnenoor. Het binnenoor (Auris Interna), bestaande uit het slakkenhuis. Aan het slakkenhuis zit de gehoorzenuw en de evenwichtszenuw gebonden. In het binnenoor worden geluidstrillingen omgezet tot impulsen die vervolgens naar de hersenen gaan. 1 Om het beter te begrijpen gaan we op de drie verschillende onderdelen er dieper op in. Het uitwendige oor (Auris Externa): Vanuit de buitenkant wordt geluid opgevangen door de oorschelpen. De geluidstrillingen worden aansluitend door de gehoorgehang geleid en komen uiteindelijk bij het trommelvlies terecht. Het trommelvlies is strakgespannen waardoor het meetrilt met de geluidstrillingen. Het trommelvlies bevindt zich aan het einde van de gehoorgang. Het trommelvlies is een grens tussen het uitwendig oor en het middenoor. 1 Het middenoor (Auris Media): Na het trommelvlies kom je dus bij het middenoor. Het trommelvlies, wordt gevolgd door een trommelholte gevuld met lucht. Deze trommelhote is via de buis van Eustachius verbonden met de keelholte. Deze aaneenschakeling zorgt ervoor dat de netto luchtdruk nul is. De luchtdruk in het binnenoor is dus gelijk aan de luchtdruk in de atmosfeer. In de trommelholte bevinden zich drie gehoorbeentjes, hamer, aambeeld en stijgbeugel. Als eerst kom je de hamer tegen die gebonden is aan het trommelvlies. Doordat het trommelvlies in trilling wordt gebracht wordt de hamer ook in trilling gebracht. De hamer brengt vervolgens het aambeeld in trilling, die vervolgens weer de steigbeulgel in trilling brengt. De drie gehoorbeentjes hebben de functie om de kleine geluidstrillingen van het trommelvlies te versterken. De stijgbeugel zit vast aan het ovale venster. Het begin van het binnenoor. 2 In het middenoor bevinden zich ook twee spiertjes , de musculus tympanicus en de musculus stapedius. Deze spieren hebben de mogelijkheid om de gehoorbeentjes ten opzichte van elkaar te kunnen bewegen. Hierdoor kan hard geluid verzwakt worden doorgegeven en kan zacht geluid versterkt worden doorgegeven. 1 2 Bron 1 Bron 2 8 Het binnenoor (Auris Externa): Het binnenoor bestaat uit het slakkenhuis. Een labyrintische holle buis gevuld met twee vloeistoffen, endolymfe en perilymfe. Deze twee vloeistoffen zijn gescheiden door een dun membraan, het membraan van Reisner. Deze vloeistoffen worden in beweging gebracht door de trillingen van het stijgbeugel. De trillingen bewegen zich door het gehele slakkenhuis. In het slakkenhuis bevindt zich ook het basilair membraan. Hierop zitten zo ongeveer 20.000 haarcellen. Doordat het basilair membraan in beweging wordt gebracht door de geluidstrillingen gaan deze haarcellen ook in beweging. Door deze beweging ontstaat een elektrisch potentiaal die vervolgens doorgegeven wordt door de gehoorzenuw naar de hersenen, de auditieve cortex. In de hersenen wordt het signaal geanalyseerd en vervolgens als geluid waargenomen. Nog een functie van de haarcellen is dat ze verschil kunnen maken in toonhoogte. Haarcellen vooraan in het slakkenhuis geven hoge tonen door en haarcellen achter in het slakkenhuis geven lage tonen door. Dit verschijnsel wordt ook wel tonotopie genoemd. 3 De anatomie van het oor:4 3 4 Bron 3 Bron 4 9 Doofheid en slechthorendheid Doofheid Kort gezegd is doofheid het niet in staat zijn, of zeer slecht in staat zijn om te horen. Bij doofheid gaat spreken niet meer vanzelf. 5 Slechthorendheid Bij slechthorendheid zijn mensen nog wel in staat om te kunnen horen. Het gehoorvermogen is alleen verminderd. Slechthorende mensen kunnen nog wel goed spreken ten opzichte van dove personen. 6 Verschil tussen doofheid en slechthorendheid Bij slechthorendheid is er sprake van een verminder gehoorvermogen. Ze hebben nog wel de mogelijkheid om te kunnen spreken en bepaalde geluiden te horen. Slechthorendheid kan vaak deels verholpen worden door het gebruik van een luchtgeleidingshoortoestel. Men spreekt van doofheid wanneer iemand niet meer via het gehoor kan communiceren. Er is communicatie door het gebruik van gebarentaal. Dove mensen horen vaak helemaal niets. Echter in de spreektaal is er vaak onduidelijkheid over de grens tussen slechthorendheid en doofheid. Zo kan iemand zeggen dat hij of zij een beetje doof is, terwijl deze persoon eigenlijk slechthorend bedoelt. Hierdoor ontstaat vaak verwarring. 7 5 6 7 Bron 5 Bron 6 Bron 6 10 Soorten doofheid en slechthorendheid Wanneer iemand doof of slechthorend is, zit het probleem meestal in het binnenoor. De trilhaarcellen zijn vaak beschadigd waardoor geluidsgolven niet meer goed doorgegeven kunnen worden. Maar er zijn natuurlijk nog tientalle andere oorzaken waarom mensen doof of slechthorend kunnen zijn. Door eerst de verschillende soorten doofheid te bekijken, kunnen we later wat meer vertellen over de oorzaak hier van. Soorten doofheid: - Prelinguaal doof: Dit zijn mensen die vanaf hun geboorte al doof zijn of voor hun derde levensjaar doof zijn geworden. Prelinguaal betekent letterlijk ‘voor de taal’. Als je Prelinguaal doof bent heb je de taal nooit bewust meegemaakt. Het is daarom moeilijk voor ze om goed te leren spreken. In de meeste gevallen kunnen prelinguale doven niet spreken. Ze maken dan vaak gebruik van gebarentaal. 8 9 - Postlinguaal doof: Betekent letterlijk ‘na de taal’. Deze mensen zijn doof geworden nadat ze nog bewust de gesproken taal hebben meegemaakt. Ze kunnen vaak nog goed spreken. Postlinguale doven hebben meestal wel een accent omdat ze hun eigen uitgesproken woorden niet kunnen horen. Postlinguale doven maken vaak gebruik van de gesproken taal ondersteund door gebaren. - Plots doof: Wanneer mensen in een hele korte tijd geheel doof worden, spreken we over plotsdoofheid. Met een korte tijd bedoelen we een paar uur of een paar dagen. Plotsdoofheid kan bij beide oren voorkomen maar ook bij één oor. - Laat doof: Iemand is laat doof als hij of zij na een langere periode van slechthorendheid, geleidelijk aan doof is geworden. Met laatdoofheid wordt ook wel ouderdomsdoofheid bedoeld. Echter, laatdoofheid kan bij iedereen voorkomen en is dus niet afhankelijk van de leeftijd. 8,9 Bron 7 Bron 6 11 Soorten slechthorendheid: Op verschillende plaatsen kan slechthorendheid ontstaan. - Geleidingsslechthorendheid/ Conductieve slechthorendheid: Wanneer geluidstrillingen niet meer goed naar het binnenoor geleid kunnen worden, spreken we over geleidingsslechthorendheid. Deze vorm van slechthorendheid is meestal het gevolg van een slechtwerkend buitenoor of middenoor. Deze vorm van slechthorendheid is tijdelijk omdat het probleem meestal kan worden opgelost. Perceptieslechthorendheid: bij perceptieslechthorendheid bevindt zich het probleem in het binnenoor, gehoorzenuw of in de hersendelen. Perceptie betekent waarneming. Het probleem heeft dus invloed op de waarneming van het geluid. Om aan te geven waar het probleem zich precies bevindt, worden de volgende termen gebruikt: - Cochleair gehoorverlies (probleem in het slakkenhuis) - Retrocochleair gehoorverlies (probleem na het slakkenhuis: in de gehoorzenuw of in de hersenen) - Neuraal gehoorverlies (probleem in de gehoorzenuw) - Cerebraal gehoorverlies (probleem in de hersenen) Perceptieslechthorendheid is meestal permanent. 10, 11 - Cochleair gehoorverlies: Bij een cochleair gehoorverlies ligt het probleem in het slakkenhuis, ook wel cochlea. Het slakkenhuis zorgt ervoor dat de geluidstrillingen worden omgezet in signalen. Dit gebeurt met behulp van sensorische cellen. Deze cellen bevinden zich in het slakkenhuis. In het slakkenhuis bevinden zich ook de haarcellen. Er zijn twee soorten haarcellen. Binnenste haarcellen en buitenste haarcellen. Er zijn vier rijen haarcellen, waarvan 1 rij binnenste haarcellen en waarvan 3 rijen buitenste haarcellen. Aan elke haarcel zitten zintuigcellen. Als een haarcel door trillingen in beweging wordt gebracht wordt de prikkel vertaald in een potentiaalverandering. Deze potentiaalverandering wordt ook wel de actiepotentiaal genoemd. De actiepotentialen verplaatsen zich via de celmembranen van de zintuigcel en de zenuwcellen. Zo bereiken de actiepotentialen uiteindelijk het centrale zenuwstelsel. De binnenste haarcellen zorgen ervoor dat harde geluiden worden doorgegeven en de buitenste haarcellen zorgen ervoor dat de zachtere geluiden worden doorgegeven. Bij beschadiging van de buitenste haarcellen kunnen de zachtere geluiden steeds minder goed gehoord worden. De hardere tonen kunnen nog wel steeds gehoord worden. Haarcellen die achterin het slakkenhuis zitten zorgen ervoor dat we lage tonen kunnen waarnemen. Haarcellen die voorin het slakkenhuis zitten zorgen ervoor dat we hoge tonen kunnen waarnemen. Wanneer mensen aan een cochleair gehoorverlies leiden, ligt het probleem dus vaak aan de haarcellen. De flexibiliteit van de haarcel neemt af waardoor de haarcellen niet meer goed in beweging kunnen worden gebracht. Dit zorgt ervoor dat de haarcellen niet meer de actiepotentialen kunnen afgeven. Het gevolg is dat geluiden niet goed waargenomen kunnen worden. 12 10 11 12 Bron 8 Bron 9 Bron 10 12 Het Retrocochleair gehoorverlies kunnen we eigenlijk onderverdelen in het Neuraal gehoorverlies (probleem in de gehoorzenuw) en het cerebraal gehoorverlies (probleem in de hersenen). Wanneer mensen aan het Neuraal gehoorverlies leiden is er een probleem aan de gehoorzenuw. De haarcellen in het slakkenhuis worden door de gehoorzenuw verbonden met de hersenen. Maar wanneer de gehoorzenuw is beschadigd, kunnen de actiepotentialen die door de haarcellen worden afgegeven niet goed naar de hersenen worden geleid. De actiepotentialen moeten namelijk eerst door de gehoorzenuw voordat ze naar de hersenen gaan. De signalen worden zeer verzwakt aan de hersenen doorgegeven waardoor geluid lastig wordt waargenomen. Bij cerebraal gehoorverlies, is er een probleem in de hersenen. Oorzaken hiervan kunnen zijn: herseninfarct, hersenbloeding of een hersentumor. Hierbij kunnen hersencellen hun functie verliezen. Het gevolg hiervan is dat de actiepotentialen in de hersenen niet goed kunnen worden geanalyseerd. Het geluid wordt niet meer goed waargenomen met als gevolg gehoorverlies. 13 13 Bron 9 13 Oorzaken van doofheid en slechthorendheid Oorzaken die kunnen leiden tot doofheid/slechthorendheid Er zijn heel veel verschillende soorten oorzaken voor doofheid/slechthorendheid. Dit kunnen verschillende oorzaken zijn: - Brughoektumor (vestibularis schwannoon): Dit is een goedaardige tumor. De tumor ontstaat meestal in de gehoorgang. Deze tumor groeit geleidelijk door naar de hersenstam en de kleine hersenen. Het gezwel kan niet uitzaaien. De hoek tussen de hersenstam en de kleine hersenen wordt de brughoek genoemd. In de gehoorgang bevindt zich dicht in de buurt de gehoorzenuw en de evenwichtszenuw. Door de tumor kan de zenuw beschadigd worden. Hierdoor kunnen de geluidsgolven niet meer omgezet worden in de goede signalen. In de meeste gevallen kan de tumor operatief verwijderd worden waarna de meeste mensen na enige tijd herstellen weer goed kunnen horen. Echter de operatie kan ook negatieve gevolgen hebben. Soms is er een geval dat de gehoorzenuw moet worden opgeofferd om de tumor goed te kunnen verwijderen . Het gevolg is in de meeste gevallen volledige doofheid. De meeste mensen met een brughoektumor hebben dit aan één oor. En hebben dan vaak ook gehoorverlies aan één oor. Ook kunnen mensen met een brughoektumor klagen over evenwichtsproblemen. Deze klachten ontstaan omdat de tumor druk veroorzaakt bij de omliggende zenuwen zoals de evenwichtszenuw. In Nederland worden jaarlijks bij zo’n 320 mensen de diagnose brughoektumor gesteld. 14 15 - Otosclerose: Otosclerose is een aandoening waarbij iemand langzamerhand slechthorend wordt. Otosclerose wordt veroorzaakt door overmatig botgroei op en rondom de stijgbeugel in het middenoor. Otosclerose ontstaat meestal door een infectie. Door het overmatig botgroei op de steigbeugel, vermindert de bewegelijkheid van de steigbeugel hiervan. Hierdoor kan minder geluid geleid worden en dit zorgt voor het afnemen van het gehoorvermogen. We noemen dit ook wel geleidingsgehoorverlies. Het symptoom dat het meeste voorkomt bij otosclerose is dan ook gehoorverlies. Otosclerose kan meestal verminderd worden door het gebruik van een hoortoestel. 16 17 14 Bron 11 Bron 12 16 Bron 13 17 Bron 14 15 14 - Ziekte van Ménière: Bij de ziekte van Ménière is er eigenlijk sprake van bepaalde aanvallen. Zo’n aanval ontstaat door ophoping van de vloeistof endolymfe in het slakkenhuis. Hierdoor komt het membraan van Reisner onder spanning te staan waardoor er een scheurtje kan ontstaan. Dit scheurtje , leidt tot een vermenging van de twee vloeistoffen endolymfe en perilymfe die eerst door het membraan van Reisner gescheiden werden. Door deze vloeistofmening raken de gehoorzenuw en de evenwichtszenuw in de war. Dit veroorzaakt gehoorverlies en oorsuizen (in het gehoororgaan) en duizeligheid (in het evenwichtsorgaan). Dit gehele proces noemen we een Ménière-aanval. Door de scheur in het membraan verdwijnt de druk. Omdat het membraan elastisch is, neemt hij snel zijn eigen stand weer aan. Het scheurtje verdwijnt door littekenweefsel. De twee vloeistoffen krijgen na een aantal dagen hun eigen samenstelling weer terug en de Menière-aanval is over. De oorzaak van de ziekte van Ménière is nog niet bekend. Er is nog geen duidelijke behandeling voor de ziekte van Ménière. In de meeste gevallen wordt een hoortoestel aangeraden om het gehoorverlies te verminderen en de oorsuizen tegen te gaan. Ook worden er bepaalde medicijnen door KNO-artsen voorgeschreven die de duizeligheid helpen te verminderen. 18 19 20 - Tinnitus: Tinnitus wordt in de spreektaal ook wel omschreven als ‘oorsuizen’. Tinnitus is eigenlijk geen ziekte maar een symptoom van een aandoening. De oorzaak hiervan bevindt zich in de hersenen. Door overactiviteit in de hersenen worden er constant signalen doorgegeven van geluiden die er eigenlijk niet zijn. Dit kan leiden tot extreme oorsuizen. Tinnitus kan onder andere veroorzaakt worden door: Het constant horen van harde geluiden, Ottosclerose, ziekte van Ménière, stress, oververmoeidheid of het gebruik van bepaalde medicijnen. In de meeste gevallen wordt een gehoorapparaat geadviseerd om de oorsuizen te verminderen. 21 22 18 Bron 15 Bron 16 20 Bron 17 21 Bron 18 22 Bron 19 19 15 - Hyperacusis: Hyperacusis is Grieks voor ‘Ik hoor te veel’. Mensen die hieraan leiden hebben een overgevoeligheid voor geluid. Zo kunnen ze ‘zachte geluiden’ waarnemen als ondragelijk harde geluiden. Dit kan pijnlijke gevolgen hebben. Andere symptomen voor Hyperacusis zijn; stres en vermoeidheid. Dit wordt veroorzaakt omdat je de gehele dag geluiden hoort die ondragelijk hard zijn. Hierdoor heb je nooit een moment rust. Hyperacusis kan het gevolg zijn van: tinnitus, de ziekte van Ménière of het gebruik van bepaalde medicijnen. Voor deze aandoening is nog geen oplossing. Je moet leren hoe je het er het best mee om kunt gaan. 23 24 - Het syndroom van Usher: Het syndroom van Usher is een erfelijke aandoening met doofheid en blindheid als gevolg. Omdat het een erfelijke ziekte is, wordt de ziekte doorgegeven via de genen van de ouders aan de kinderen. Het is een recessief syndroom. Dit betekent dat beide ouders het gen voor het syndroom van Usher moeten hebben om het door te kunnen geven aan hun kind. Ouders die zelf niet het syndroom van Usher hebben maar wel dragen zijn van het gen, kunnen kinderen krijgen met het syndroom. Het syndroom van Usher kun je opdelen in drie typen. Hier wordt gekeken naar het hoor- , zien- en evenwichtsvermogen. Typ/Syndroom Type 1 Horen Volledig doof aan beide oren vanaf de geboorte Zien Evenwicht Type 2 Type 3 Gemiddeld Normaal bij de tot ernstig geboorte maar gehoorverlies daarna geleidelijk vanaf de verlies. geboorte. Nachtblind vanaf Nachtblind Varieert; ongeveer 10 jaar en nachtblind en oud. Op den duur slechtziend afname verdwijnt het zicht vanaf de gezichtsvermogen helemaal. puberteit. vanaf de puberteit. Evenwichtsproblemen Normaal. Normaal maar vanaf de geboorte. vaak problemen op latere leeftijd. 25 Het syndroom van Usher is niet te genezen. Door gebruik te maken van verschillende hulpmiddelen kun je het dagelijks leven voor jezelf wel makkelijker maken. Hulpmiddelen kunnen zijn: Een blindegeleide hond of een hoortoestel of beide. De meeste mensen die het syndroom van Usher hebben maken gebruik van gebarentaal. Echter soms kan iemand nog voldoende horen om een gesprek te houden en is gebarentaal overbodig. 26 23 Bron 20 Bron 21 25 Tabel: Bron 22 26 Bron 22 24 16 - Ouderdomsdoofheid: Ouderdomsdoofheid treedt meestal op bij oudere personen vanaf een jaar of 60. Wanneer iemand ouder wordt gaat het gehoor vaak langzamerhand achteruit. Dit gehoorverlies wordt dan ook niet altijd meteen opgemerkt. Ouderdomsdoofheid wordt veroorzaakt door de slijtage van de haarcellen in het binnenoor. De geluidstrillingen kunnen steeds minder goed worden omgezet in signalen. Vaak worden bij ouderdomsdoofheid de hoge tonen niet meer goed gehoord. Dit komt omdat de haarcellen die de hoge tonen moeten opvangen het kwetsbaarst zijn en dus het snelt zullen slijten. Een hoortoestel is vaak de oplossing. 27 28 - 27 28 29 Lawaaidoofheid: Wanneer iemand langdurig wordt blootgesteld aan geluid dat boven de 80 decibel is, treedt er gehoorafname op. Het harde geluid beschadigd de zintuigcellen in het slakkenhuis. Dit zorgt ervoor dat de geluidsgolven niet goed meer kunnen worden omgezet in signalen die naar de hersenen gaan. Slechthorendheid is het gevolg. Mensen boven de 40 zijn gevoeliger voor lawaaidoofheid. Dit komt omdat de zenuwcellen verouderingverschijnselen gaan vertonen. Lawaaidoofheid is permanent en kan dus niet worden genezen. De enige optie is om het te voorkomen en geluidsbescherming te gebruiken wanneer er in de aanwezige ruimte meer dan 80 decibel is. Een voorbeeld is oordoppen. 29 Bron 24 Bron 6 Bron 25 17 Hulpmiddelen bij doofheid en slechthorendheid Tot nu toe kan doofheid/slechthorendheid nog niet helemaal worden genezen. Meestal wordt een gehoorapparaat gebruikt om het gehoorverlies te verminderen. De hoortoestellen dienen ervoor om het geluid te versterken. Hiermee kunnen slechthorende beter geluid waarnemen. Bij Ernstige slechthorende of doven kan een hoortoestel het liplezen ondersteunen. Er zijn verschillende soorten en maten hoortoestellen. Maar een hoortoestel bestaat in ieder geval uit de volgende vier vaste onderdelen: - Een microfoontje: Geluid wordt omgezet in een elektrisch signaal. Dit signaal gaat vervolgens naar de digitale signaal processor - Digitale signaalprocessor: Dit is een chip die het geluid bewerkt. De chip kan harde en zachte geluiden van elkaar onderscheiden. Dit heeft als functie om de zachte geluiden te versterken en de harde geluiden niet. In de signaal processor worden ook de geluidsfrequenties versterkt waardoor het makkelijker is om mensen te verstaan. Bepaalde singnaalprocessors bevatten ook filters die piepen, suizen en andere vervelende geluiden wegfilteren. - Versterker: de versterker ontvangt het bewerkte geluid in een elektrisch signaal van de digitale signaalprocessor. Het signaal wordt versterkt en doorgegeven aan de luidspreker. - Luidspreker (het telefoontje): De taak van de luidspreker is om het versterkte signaal om te zetten in geluid. 30 Ook al bestaat elk hoortoestel uit deze vaste vier onderdelen, er zijn veel verschillende soorten. 31 32 30 31 32 Afbeelding: Bron 28 Bron 29 Bron 28 18 Soorten gehoorapparaten AHO (achter-het-oor): Dit hoortoestel wordt het meeste gebruikt en wordt ook wel de oorhanger genoemd. Alle vier vaste onderdelen zijn weggewerkt in een klein kastje. Dit kaste draagt de persoon achter het oor. Via een kunstofslangetje, ook wel de toonbocht, wordt het geluid naar een oorstukje in het oor geleid. 33 34 LIHO (luidspreker in het oor): dit zijn eigenlijk ook achter-het-oor hoortoestellen. Echter wordt de luidspreker hier in het oor gedragen. Dit zorgt er voor dat er een mogelijkheid is om het geluid nog meer te versterken. Bij overtollig oorsmeer kan de luidspreker gaan storen. 35 IHO (in-het-oor): Deze hoortoestellen zitten geheel in het oor en zijn dus niet zichtbaar. Ze zijn een stuk kleiner dan de AHO en de LIHO waardoor het geluid minder goed kan worden versterkt. De IHO hoortoestellen zijn dus niet geschikt voor mensen met een groot gehoorverlies. Ook hier kan overtollig oorsmeer de werking van het gehoortoestel beperken. 36 37 38 39 33 Bron 31 Afbeelding: Bron 32 35 Afbeelding: Bron 33 36 Bron 30 37 Bron 6 38 Bron 35 39 Afbeelding: Bron 33 34 19 Kasttoestellen: De versterking van het geluid wordt geregeld door een kastje, die gevoed wordt door een grote batterij. Het kastje kunt u vastklippen aan uw kleding. Aan dit kastje is een snoertje verbonden dat naar een oorstuk leidt. Omdat dit toestel een redelijk groot kastje bevat, wordt het meestal onder de kleding gedragen. Dit hoortoestel wordt soms gebruikt door oudere mensen omdat zij dit toestel handig vinden doordat er grote knoppen opzitten. Het toestel wordt ook gebruikt voor mensen met een groot gehoorverlies omdat het relatief grote kaste veel versterking kan geven. 40 De vorige benoemde hoortoestellen waren luchtgeleidingshoortoestellen. Er bestaan ook beengeleidingshoortoestellen. Net als de luchtgeleidingshoortoestellen wordt het geluid bij beengeleidingshoortoestellen ook versterkt. Het geluid legt alleen een andere weg af. Waarbij het geluid bij standaard hoortoestellen in de gehoorgang aankomt, komt het geluid bij beengeleidingshoortoestellen via trilling aan op het schedelbot net achter het oor. De beengeleider zet de trillingen van het geluid om in trilling op het schedel. Via het schedel komen de trillingen in het slakkenhuis terecht. Omdat de trillingen ook nog via de huid gaan kan het geluid in sterkte afnemen omdat de trillingen worden geabsorbeerd. Het middenoor en de gehoorgang worden bij beengeleiding dus overgeslagen. Nadat de trillingen in het slakkenhuis zijn aangekomen gaan de trillingen verder net zoals bij een goedhorend persoon. De beengeleider wordt voornamelijk gebruikt door mensen met een conductief gehoorverlies en niet met een perceptief gehoorverlies. Het binnenoor is meestal nog goed functionerend. Luchtgeleidingshoortoestellen worden meestal gebruikt voor (licht) slechthorende mensen en beengeleidingshoortoestellen worden voor zeer slechthorende of dove mensen gebruikt. 41 42 40 Afbeelding : Bron: 34 Bron 34 42 Bron 35 41 20 BAHA ( Bone Anchored Hearing Aid) Een voorbeeld van een beengeleidingshoortoestel is de BAHA. BAHA: ook wel een botverankerd hoortoestel. Een klein implantaat wordt in het schedel geplaats. Aan het implantaat wordt vervolgens een schroef gekoppeld. Dit bevindt zich vlak achter het oor. De schroef, die ook wel abutment wordt genoemd, wordt gemaakt van titanium. Dit materiaal is gekozen omdat het niet door het botweefsel wordt afgestoten. Een geluidprocessor wordt vervolgens aan het abutment gekoppeld. Hoe werkt de BAHA? De geluidprocessor vangt de geluiden op en zet deze om in trillingen. De trillingen worden via het abutment direct aan het slakkenhuis doorgegeven. We noemen dit directe beengeleiding omdat de trillingen direct via het schedel naar het sluikenhuis gaan en niet nog extra door de huid heen moeten. De sterkte van het geluid zou anders verloren gaan omdat de huid de geluidstrillingen kan absorberen. Omdat de trillingen direct naar het slakkenhuis gaan, worden het middenoor en de gehoorgang overgeslagen. De BAHA wordt daarom vaak gebruikt voor slechthorende die een probleem in het middenoor of in de gehoorgang hebben. 43 44 45 46 43 Bron 35 Bron 36 45 Bron 37 46 Afbeelding: Bron: 36 44 21 Cochleair implantaat Cochleair implantaat (CI): Wanneer het binnenoor niet meer functioneert maar de gehoorzenuw nog wel dan kan een CI misschien de oplossing zijn om het gehoorverlies te verminderen. Deze ingreep vindt meestal plaats bij zeer slechthorende en doven, waarbij een hoortoestel niet voldoende oplossing biedt. Wanneer er gekozen wordt voor een CI, is het de bedoeling dat de implantaat de beschadigde zintuigcellen moet gaan vervangen en dat het de nog goed functionerende gehoorzenuw wordt gestimuleerd. De CI bestaat uit een inwendig implantaat en een uitwendig implantaat (zie afbeelding). Door middel van een operatie wordt het inwendige implantaat bevestigd. Enkele weken later wordt het uitwendige implantaat eraan gekoppeld. Het uitwendige implantaat bestaat uit een microfoontje die de geluiden opvangt en doorstuurt naar de spraakprocessor. De spraakprocessor bevindt zich ook buiten het oor. Vervolgens zet de spraakprocessor de geluidsignalen om in elektrische pulsen. Deze pulsen worden door middel van een klein snoertje geleid naar de zendspoel. Deze zendspoel met magneet maakt contact met de ontvanger, die ook een magneet bevat. Deze ontvanger bevindt zich op het schedel onder de huid. Vervolgens geeft de ontvanger de elektrische signalen door aan de elektrode in het slakkenhuis. Deze elektrode wordt met de operatie ingebracht. Vervolgens geeft de elektrode elektrische impulsen af die worden opgevangen door de nabijgelegen zenuwuiteinden van de gehoorzenuw. Hierna worden de signalen via de gehoorzenuw doorgegeven aan de hersenen. 47 48 49 50 51 52 47 Bron 38 Bron 39 49 Bron 40 50 Bron 41 51 Bron 6 52 Afbeelding: Bron 38 48 22 Een CI zorgt ervoor dat de slechthorende persoon harde maar ook zachte tonen kunnen horen. Ook spraak wordt door de CI beter verstaanbaar. Echter is de kwaliteit van het geluidsvermogen bij goedhorende mensen veel beter. Dit komt omdat goedhorende mensen ongeveer 3.000 zintuigcellen bevatten die geluidssignalen aan ongeveer 25.000 zenuwuiteinden kunnen doorgeven. Een patient die van een CI gebruikt maakt bevat alleen enkele elektroden die niet de functie van 3.000 zintuigcellen kunnen overnemen. Een CI zorgt ervoor dat zelfs permanente doven weer kunnen horen. Sommige mensen hebben twee CI’s. Ze worden niet allebei tegelijk ingeschakeld. Dit doen ze omdat bij het inschakelen van een CI vaak een grote shock vrijkomt bij de doven. Ze hebben nooit van hun leven geluid kunnen horen en nu wel. Mensen met een CI krijgen na de inschakeling van de CI hoortraining waarmee ze leren hoe ze met de CI om moeten gaan. Niet iedereen kiest voor een CI. Dit heeft te maken met de dovencultuur. 53 54 55 56 57 58 53 Bron: 38 Bron: 39 55 Bron: 40 56 Bron: 41 57 Bron: 6 58 Afbeelding: Bron: 42 54 23 Horen via de kiezen Maar er is nog een mogelijke oplossing om het gehoor verlies te laten verminderen. In het Academisch centrum van Maastricht wordt er onderzoek gedaan naar ‘horen via de kiezen’. Hierbij wordt gekeken naar patiënten die doof zijn aan één oor. Het is een Amerikaanse ontdekking die toepasselijk ook wel Soundbite wordt genoemd. Er wordt een microfoontje geplaatst bij het slechthorende oor. Vervolgens wordt er een klein apparaatje in de bovenkaak van de kies geklemd. De bedoeling is dat het apparaatje de geluiden opvangt en via het schedel doorgeeft aan het goed horende oor. Het apparaatje is inmiddels al bij 15 doven geplaatst. Het systeem is bedacht voor mensen die geen gehoorapperaat kunnen gebruiken doordat ze bijvoorbeeld een oorontsteking hebben, of allergisch zijn voor het materiaal van een hoortoestel. Voordat je gebruik kan maken van het apparaat moet je wel over twee gezonde kiezen bezitten. 59 60 Verbeterd zichtvermogen Zichtvermogen beter ontwikkeld bij doven dan bij niet-doven Wanneer je een zintuig niet goed kan gebruiken, zoals het gehoor bij dove mensen, kan dat gevolgen hebben voor de waarnemingen met andere zintuigen. Zo blijkt uit een onderzoek aan de University of Western Ontario dat dove mensen een beter zichtsvermogen hebben dan goedhorende mensen. Bij Dove mensen blijkt het zichtsveld breder dan normaal. Wanneer er bijvoorbeeld een auto plots de weg op komt rijden en dove mensen dit niet kunnen horen hebben ze het meestal al gezien in hun ooghoeken omdat ze een breder zichtveld hebben. Dove mensen geven vaak al aan dat ze het gevoel hebben dat hun zichtvermogen beter is dan bij horende mensen. Ook blijkt uit onderzoek van de university of Western Ontario dat de hersenen zich kunnen herorganiseren om het verlies van een zintuig te compenseren. 61 62 63 64 59 Bron: 43 Afbeelding: Bron 43 61 Bron: 44 62 Bron: 45 63 Bron: 46 64 Bron: 47 60 24 Ik heb het gevoel dat ik minder hoor. Wat nu? Wanneer je het gevoel hebt dat je steeds minder hoort is het verstandig om een afspraak te maken met de huisarts. De huisarts neemt een aantal kleine gehoortestjes af. Als uit deze testjes inderdaad blijkt dat het gehoor is verminderd verwijst de huisarts je door naar de KNO-arts of het audiologisch centrum. De KNO-arts: Ook de KNO-arts doet weer een gehooronderzoek. Deze is wel uitgebreider dan bij de huisarts. De KNO-arts probeert afwijkingen in het oor te vinden die medisch verklaarbaar zijn. De KNO-arts kan bijvoorbeeld een grote oorsmeerprop in de gehoorgang vinden en die uitspuiten. Na het bezoek aan de KNO-arts kan hij/zij je doorverwijzen naar een winkel waar ze gehoorapparaten verkopen. De medewerkers in de winkel, een audicien, helpt je bij het uitkiezen van het juiste gehoorapparaat. Echter wanneer de KNO-arts denkt dat een gehoorapparaat niet voldoende is verwijst hij/zij je door naar het Audiologisch centrum. Het Audiologisch Centrum: In het audiologisch centrum werkt een audioloog. Aan de hand van de verwijsbrief van de KNO-arts bepaald de audioloog wat voor vervolgonderzoeken er gedaan moeten worden. In het audiologisch centrum kunnen verschillende handelingen worden verricht als: - Aanpassen van het hoortoestel - Gehooronderzoek of revalidatie bij patiënten met ernstige slechthorendheid - Onderzoek door een logopedist - Onderzoek door een psycholoog voor verdere verwijzing. 65 66 67 65 Bron: 6 Bron: 48 67 Bron: 49 66 25 Natuurkundig Deel 26 Geluid Wat is geluid Geluid ontstaat door een geluidsbron in trilling te brengen bijvoorbeeld een aangestreken vioolsnaar of een trillende luchtkolom van een aangeblazen fluit. Geluid is hoorbaar als de trillingen elkaar voldoende snel opvolgen en de geluidsbron via een medium, een tussenstof, de geluidsenergie aan het oor kan afgeven. De geluidsgolven gaan dus via een medium naar het oor, het geluid begint met heen en weergaande beweging die wordt doorgegeven aan de lucht moleculen. Deze luchtmoleculen worden afwisselend een beetje samengeperst (verdicht) en uit elkaar getrokken (verdund). Deze verdichtingen en verdunningen worden doorgegeven aan de buurtdeeltjes en die planten zich dan vervolgens voort door de lucht. Deze golfbeweging wordt longitudinaal genoemd omdat de kracht die de verdichtingen en verdunningen oplevert in de dezelfde richting staat als de voortplantingsrichting van die verdichtingen en verdunningen. 68 Geluidsbronnen Een geluid ontstaat door een geluidsbron in trilling te brengen, het geluid begint dus bij een geluidsbron. Voorbeelden van geluidsbronnen zijn muziekinstrumenten, een radio maar ook gewoon je eigen stem. Je kan in bepaalde situaties meerdere geluidsbronnen en tussenstoffen hebben, zoals bij een live uitzending van een radio. De presentator is hierbij dan een geluidsbron waarbij de microfoon het geluid ontvangt via de tussenstof lucht. De microfoon is dan weer een geluidsbron die het geluid omzet in stroompjes die dan door snoeren uiteindelijk door de radio worden ontvangen. De radio is dan weer een geluidsbron, die zendt het geluid weer uit en via de tussenstof lucht ontvang je het geluid met je oor. De stemvork is een bijzonder geluidsbron, hierbij ontstaat een regelmatige trilling die in de wiskunde een sinus wordt genoemd. De trillende benen van een stemvork veroorzaken periodieke verdichtingen en verdunningen die zich in alle richtingen voortplanten. Een regelmatige trilling wordt ook wel een harmonische trilling genoemd. Als je een sinus in een grafiek uitzet komt de vorm overeen met die van de trilling van een stemvork. Op de verticale as de uitwijking en op de horizontale as staat de tijd. Het is een beweging om de evenwichtstand heen met een maximale uitwijking. Deze uitwijking is elke keer overal gelijk, je hebt dan een harmonische trilling. 69 Geluidsdruk Geluidsdruk is de verandering van de druk in de lucht door geluid. Het wordt meestal gemeten in de eenheid Pa (pascal), maar doordat de geluidsdruk zeer klein is wordt ook wel de eenheid µPa gebruikt. Luchtdruk is de kracht die de lucht uitoefent op een voorwerp in een omgeving. De lucht moleculen die voortdurend bewegen die botsen dan tegen het voorwerp aan en oefenen een kracht op dat voorwerp uit. De maximale uitwijking noemen we amplitude. Een sterk geluid heeft een grotere amplitude dan een zwak geluid. De geluidsdruk wordt meestal weergegeven als een soort gemiddelde grootte van de uitwijking ten opzichte van de nulstand. 70 68 Bron 1 en 2 Bron 2 70 Bron 1 69 27 Impedantie Impedantie is de weerstand die ergens tegen aan werkt. In het geval van geluid gaat het om de weerstand die de geluidsgolf tegen gaat die richting het oor werkt. Impedantie bestaat bij geluid uit drie onderdelen: wrijvingscomponent; een voorbeeld hiervan is om bij een stemvork die in beweging is gebracht je vinger erop leggen. Dit geeft wrijvingsweerstand aan de trillingen. massacomponent; hierbij geldt hoe groter de massa, des te moeilijker het is om het te laten trillen. Als je een zwaar voorwerp hebt is het moeilijk om die in gelijke trillingen te brengen als een voorwerp die veel lichter is. Stijfheidscomponent; als een bepaalt voorwerp een bepaalde stijfheid heeft is het moeilijk om die in trilling te brengen. Dit komt doordat de geluidsbron zich zal verzetten tegen de opgelegde kracht. Het systeem zal terug duwen. Hoe stijver het systeem, hoe meer het terug duwt.71 Resonantie Een eigenfrequentie van een systeem is de frequentie waarmee het systeem gaat trillen als het vanuit een evenwichtspositie wordt bewogen en daarna wordt losgelaten. Eigenfrequentie komt in allerlei trillingssystemen voor zoals in massa en veer systemen. Afhankelijk van het energie verlies van de trilling dooft de trilling na enige tijd uit. Dit komt dus doordat er steeds minder energie over is, hierdoor gaat het systeem steeds langzamer trillen. Als er in een ruimte een bepaalt geluid te horen is met een bepaalde frequentie, dan zou een ander voorwerp met dezelfde eigenfrequentie mee kunnen gaan trillen. Dit noem je resonantie. 72 Geluidsniveau Het geluidsniveau is gewoon simpel weg gezegd hoe hard of hoe zacht een geluid klinkt. Het geluidsniveau zou je kunnen zien aan de amplitude van een geluidsgolf. Hoe groter de amplitude des te harder de toon klinkt. Dus een grote amplitude staat voor een harde toon en een lage amplitude staat voor een zachte toon. De geluidssterkte wordt in de eenheid dB gegeven. dB staat voor decibel. De naam decibel komt van de uitvinder Alexander Graham Bell, de uitvinder van de telefoon. De verhouding bel en decibel is hetzelfde als meter en decimeter. 1 decimeter is gelijk aan 1/10 meter en 1 decibel is gelijk aan 1/10 bel. De onderstaande formule rekent de decibel uit bij bepaalde spanningen. Dus als je spanningen omzet in decibel, dit is bijvoorbeeld bij ons onderzoek gebeurt. Spanningen in dB: dB = 20log (U1/U2) Hierbij is U1 de grootste spanning en U2 de kleinste spanning, om niet in verwarring te raken met het vermogen in decibel wordt voor de decibel met spanning ook wel Neper gebruikt, Np. In de formule bij spanningen in dB staat er 20 voor de logaritme. De 20 komt uit de volgende formule. P = U²/R log (U²) = 2 log (U) Door 2 te vermenigvuldigen met 10 komt er 20 voor de logaritme te staan. 71 72 Bron 1 Bron 1 28 Geluidsintensiteit Geluidsintensiteit geeft aan hoe groot de intensiteit van geluid is op een bepaalt punt in een ruimte. Het is dus de intensiteit van het geluid op een bepaalt punt. Als je een geluidsbron hebt, bijvoorbeeld een geluidspeaker, dan heeft die geluidspeaker een vermogen. Het vermogen, P, is bijvoorbeeld 20 W. Het geluid verspreidt zich als een bol om de geluidsbron heen. Hoe verder je van de geluidsbron af staat des te slechter hoor je het geluid. De geluidsintensiteit wordt dus steeds kleiner als je verder van de bron af staat. Dit komt doordat als je verder van de bron af staat de weg dat het geluid af moet leggen groter wordt. De bol die om de geluidsbron heen zit wordt dus groter. De oppervlakte van de bol wordt steeds groter. De oppervlakte van een bol kan je berekenen met de formule: A (bol) = 4 π r ² De intensiteit van het geluid kan je uitrekenen met behulp van de formule: I = P / (4 π r ²) Hierbij is P het vermogen, 4 π r ² is de oppervlakte van de bol en I is de intensiteit. De eenheid van geluidsintensiteit is W/m². Je hebt bijvoorbeeld weer de hier boven genoemde geluidspeaker met een vermogen van 20 W. En je staat op een afstand van 50 cm. P = 20 W r = 50 cm = 0,50 m I 20 / ( 4· π (0,50)²) = 6,3 W/m² Dus de geluidsintensiteit bij een geluidsbron met een vermogen van 20 W op een afstand van 50 cm is dus 6,3 W/m² 29 Bij een geluidsintensiteit van 10 ⁻¹² W/m² hoort het menselijke oor bijna niets meer, de gehoordrempel. Bij een geluidsintensiteit van 1 W/m² wordt het geluid schadelijk voor het menselijk oor, de pijndrempel. Het is niet handig om de geluidsintensiteit te gebruiken in W/m², omdat de gehoordrempel en de pijndrempel met een factor van 10⁻ ¹² verschillen. Daarom hebben ze een formule bedacht waarmee je de intensiteit kan omrekenen in decibel, dB. Dit geldt dan voor de tonen met een frequentie van 1000 Hz. De formule is: L = 10 log( I / I0 ) I = intensiteit I0 = 10 ⁻12 W/m2 Bij een geluidsintensiteit van 10⁻¹² W/m² hoort het menselijk oor bijna niets, dit is de gehoordrempel. De gehoordrempel is bij 0 dB. L 10 log ( 10⁻¹² / 10⁻¹² ) = 10 log(1) = 0 dB Bij een geluidsintensiteit van 1 W/m² wordt het geluid pijnlijk voor het menselijk oor, dit is de pijndrempel. De pijndrempel is bij 120 dB. L 10 log (1 / 10⁻¹² ) = 10 log (10¹²) = 120 dB Je kan dus met de formule, L = 10 log( I / I0 ), de intensiteit in W/m² omrekenen in decibel. Maar de eenheid decibel is alleen voor tonen met een frequentie van 1000 Hz. Dus als je de sterkte van een toon wil weten met een andere frequentie dan 1000 Hz wordt er niet de eenheid dB gebruikt maar dBA. De eenheid dBA staat voor decibel akoestisch. In de isofonendiagram hieronder kan je zien hoeveel dBA bij een bepaalde toon dB is. Of andersom. De zwarte lijnen, bijvoorbeeld de zwarte lijn van 60 foon, verbindt alle punten die even hard klinken als 60 dB bij een toon van 1000 Hz. Je hebt bijvoorbeeld een toon met een frequentie van 100 Hz en 50 dB, dan is de intensiteit van de toon 40 dBA. Deze gegevens kan je voor elke toon uit de onderstaande diagram halen. 73 73 Bron 5, Bron 1 30 Dopplereffect Het dopplereffect is de verandering van de frequentie van een geluidsgolf door het veranderen van de afstand van de geluidsbron en de ontvanger. Een voorbeeld van het dopplereffect is het geluid van een ambulance, als je op de fiets zit wordt het geluid van een ambulance steeds hoger als de ambulance dichterbij komt. En als de ambulance weer van je weg rijdt wordt het geluid weer steeds lager. Je zou ook met het dopplereffect kunnen rekenen, je zou dan bijvoorbeeld de waargenomen frequentie kunnen berekenen. Stel je staat bij het stoplicht te wachten en er komt een ambulance aanrijden. Deze ambulance komt met een snelheid van 100 km/uur aanrijden, de sirene heeft een frequentie van 450 Hz. Diegene die wacht bij het stoplicht hoort de ambulance steeds beter. De frequentie die dan gehoord wordt kan worden berekend met de volgende formule. fw = fb · ( v / (v – vb)) fw = de waargenomen frequentie fb = de frequentie van de bron (in dit geval een ambulance) v = de snelheid van het geluid ( in dit geval de sirene) vb = de snelheid van de bron ( in dit geval een ambulance) De waargenomen frequentie van de sirene is dan: v = 343 m/s (de snelheid van geluid) vb = 100 km/uur ( 100/ 3.6 = 27.7 m/s ) fb = 450 Hz 450 · ( 343 / (343 – 27.7)) = 489,6 Hz De ambulance die aan komt rijden wordt dus waargenomen met een frequentie van 490 Hz.74 Geluidssnelheid 74 Bron 1, Bron 4 , Bron 5 31 Geluidssnelheid is de snelheid waarmee de geluidsgolven zicht voortplanten via de lucht of andere stoffen. De snelheid is afhankelijk van de temperatuur, samenstelling en vastheid van deze stoffen. De geluidssnelheid in lucht bij een temperatuur van 0⁰C is 3.4 · 10² m/s. Hoe hoger de temperatuur des te hoger de geluidssnelheid. De geluidssnelheid is vrijwel onafhankelijk van de luchtdruk en de frequentie. Het enige wat nog invloed kan hebben is de wind. De geluidssnelheid in water is ongeveer 1500 m/s, dit is dus veel hoger dan geluidssnelheid in lucht. 75 Grootheden en eenheden die bij geluid horen Het aantal trillingen dat een stemvork per seconde uitvoert wordt de frequentie genoemd. De eenheid hierbij is hertz (Hz). De afstand tussen de evenwichtstand en de uiterste stand van het trillende voorwerp is de amplitude. Het symbool van amplitude is A, ook wel weergegeven als Umax. Als je verder van de geluidsbron gaat staan wordt het geluid steeds zachter, dit komt doordat er steeds meer luchtdeeltjes met elkaar gaan botsen. De energie moet dus over steeds meer luchtdeeltjes verdeelt worden. Geluidsintensiteit is dus een hoeveelheid energie die door de geluidsdruk op een oppervlakte van 1 m² ,in één seconde, kan worden opgevangen. De hoeveelheid energie per seconde is het vermogen. De eenheid van geluidintensiteit is dan ook W/m². Bij geluidsniveau wordt de intensiteit gemeten ten opzichte van een verhouding en wordt dan weergegeven in dB’s. Men zegt ook wel eens geluidsterkte maar dat klopt niet helemaal omdat dat de luidheid van een trilling is. De duur van een enkelvoudige trilling wordt wel een periode genoemd met de letter T. 76 75 76 Bron 6 Bron 1 32 Psychoakoestiek Psychoakoestiek is een onderdeel van de audiologie waarin wordt onderzocht hoe je geluiden waarneemt. Hierbij gaat het niet alleen over de route die het geluid precies aflegt maar ook hoe de hersenen de geluiden die via het oor binnen komen verwerken. Gehoordrempel Een mens kan geluiden met een frequentie van 20 Hz tot 20 kHz horen, dit wordt het gehoorveld genoemd. Geluiden onder de 20 Hz worden infrasone geluiden genoemd, geluiden boven de 20 kHz worden ultrasone geluiden genoemd. Het gehoorveld bestaat uit alle geluiden die wij als mens zouden kunnen horen, in het gehoorveld zit een spraakgebied. Dit spraakgebied is veel kleiner, dat gebied is namelijk van 30 dB tot 80 dB. Om vast te kunnen stellen welke geluiden iemand nog wel kan horen en welke geluiden iemand niet kan horen wordt een audiogram gemaakt. (hierover wordt in het hoofdstuk audiometrie meer vertelt) De zachtste toon die een persoon nog kan horen noem je de gehoordrempel van die persoon. De gehoordrempel van een persoon met een goed gehoor ligt bij 0 foon. Dit is weer terug te zien in de isofonendiagram hierboven. Als je de drempel van iemand gehoor gaat meten kan je dat doen op drie verschillende manieren. Je hebt detectie, discriminatie en identificatie. Onder de eerst, detectie, wordt het waarnemen van de aan- en afwezigheid van een geluid verstaan. Hoe lager de drempel is, hoe eerder een signaal wordt waargenomen door het oor, dus hoe hoger de gevoeligheid van het waarnemingstelsel is. Dit is dan de detectiedrempel oftewel de absolute drempel. Deze drempel ligt dus bij de zachtste tonen die een persoon kan horen. Onder de tweede, discriminatie, wordt het kunnen waarnemen van verschillen en overeenkomsten tussen geluiden verstaan. Dit is dan de discriminatiedrempel oftewel de differentiële drempel. Deze drempel ligt dan bij het kleinste verschil tussen twee geluiden die een persoon nog kan waarnemen. En onder de derde, identificatie wordt verstaan het herkennen van bepaalde geluidspatronen en het kunne koppelen aan een geluidsbronnen. Dit is makkelijk gewoon gezegd het kunnen herkennen van omgevingsgeluiden, dus bijvoorbeeld dat als je een geluid van een auto hoort dat je dan weet dat dat het geluid van een auto is. Dit is dan de identificatiedrempel, dit is dan de drempel voor herkenning van allerlei geluiden. 77 Pijndrempel Als je bij iemand een toon van bijvoorbeeld 1000 Hz laat horen met een steeds hogere geluidsterkte gaat het op een gegeven moment pijn doen bij de persoon. Zodra dit gebeurt is de pijndrempel bereikt. De pijndrempel ligt bij iemand met een goed gehoor ongeveer bij 120 dBA. Het gedeelte wat tussen de gehoordrempel en de pijngrens ligt wordt de oorspan of dynamisch bereik van een persoon genoemd. De oorspan zou kleiner kunnen worden, doordat de gehoordrempel verslechtert, door het verlagen van de pijngrens of door beide. 78 77 78 Bron 1 Bron 1 33 Het ontstaan van schade Schade in het gehoor kan op vele manieren ontstaan. Door te veel en te hard luisteren van muziek, of doordat je een bepaald muziek instrument bespeelt. Maar ook alledaagse geluiden kunnen invloed hebben op het gehoor. Maar niet alle geluiden leveren evenveel schade. In het onderstaande plaatje wordt weergegeven hoeveel schade bepaalde dagelijkse geluiden levert. (de theorie voorafgaand bij het onderzoek wordt hier verder op ingegaan)79 80 79 80 Bron 1, Bron 7 Afbeelding: bron 1 34 Audiometrie in de audicienpraktijk Bij audiometrie worden er metingen gedaan om te zien of het oor nog functioneert zo als het hoort. Kan de persoon alles nog goed horen, zo niet waar komt dat dan door. Dit wordt gedaan in een audicienpraktijk waar je gewoon een afspraak kunt maken. De audicien doet dan een aantal onderzoeken waaruit komt wat de gevoeligheid en de gehoordrempel van het gehoor is van de patiënt. Hoe dit precies werkt wordt later uitgelegd. Eenvoudige gehoortesten met stemvork Eenvoudige gehoortesten met een stemvork zijn eenvoudige gehoortesten wat een globaal beeld geeft van het gehoor. De test van Rinne Nadat de stemvork is aangeslagen wordt de steel op het bot achter de oorschelp geplaatst. Zodra de patiënt de zwakker wordende toon niet meer hoort wordt de stemvork voor het oor gehouden. Als er in het oor geen gehoorverlies is zou de toon weer hoorbaar moeten worden. Dit komt doordat de gevoeligheid van het binnenoor groter is voor luchtgeleiding dan beengeleiding bij geluid van buiten. Als dit gebeurt bij de patiënt dan wordt dat positieve ‘Rinne’ genoemd. Als de patiënt de toon niet hoort zodra de stemvork naast het oor wordt gehouden, wordt dat negatieve ‘Rinne’ genoemd. Als dit het geval is, betekent dat het middenoor niet meer goed functioneert. Dus dan kan het geluid niet goed van buiten naar het binnenoor geleid worden. Dit wordt geleidingsverlies genoemd. Als het binnen oor zelf niet goed functioneert wordt dat perceptief gehoorverlies genoemd. Als bij een patiënt beide soorten gehoorverlies wordt aangetoond wordt dat gemengd gehoorverlies genoemd. Er is alleen nog één probleem bij deze test, zodra je de stemvork op het schedel plaatst achter de oorschelp. Dan verplaatsen die trillingen over de gehele schedel, dus ook het andere oor vangt deze trillingen op. Om goed onderscheidt te kunnen maken tussen de twee oren wordt vlak voor de oorschelp van het andere oor een hard geluid geplaatst. Dit wordt het maskeren van een oor genoemd. In de praktijk wordt hiervoor een soort kookwekker gebruikt die in de gehoorgang wordt gedrukt. Dit wordt een Bárány trommel genoemd. 81 De test van Weber Er wordt een stemvork met een steel in het midden op het voorhoofd geplaatst en wordt dan aangeslagen. De patiënt waarbij het onderzoek gedaan wordt moet dan aangeven of hij os zij de toon heeft gehoord. De patiënt moet ook aangeven in welk oor de toon gehoord wordt. Als één oor doof is wordt het geluid gehoord in het andere oor. Dit wordt lateralisatie genoemd. Lateralisatie wijst dus op ongelijke gevoeligheid tussen de twee oren. Als beide oren een gelijk perceptief gehoorverlies hebben wordt het geluid altijd nog door het betere oor gehoord. Als beide oren een gelijk geleidingsverlies hebben dan wordt het geluid door het slechtere oor gehoord. Als er in één oor of beide oren geleidingsverlies en perceptief gehoorverlies is moet er een grondiger onderzoek nodig.82 De test van Swabach Als er in beide oren dezelfde perceptief gehoorverlies aanwezig is zal de proef van Rinne voor beide oren positief zijn en zal er geen latarisatie optreden. Maar nu is nog niet duidelijk of de patiënt slechthorend is of niet. Dit kan nog worden vastgesteld door de test van Swabach. Bij deze test plaats je weer een aangeslagen stemvork op het bot achter de 81 82 Bron 1 Bron 1 35 oorschelp. Als de patiënt aangeeft de toon bijna niet meer te horen plaatst de onderzoeker de stemvork achter zijn eigen oorschelp om te zien of de onderzoeker de toon nog kan horen. Dit geeft aan of de patiënt een slechter binnenoorfunctie heeft dan de onderzoeker. Als de onderzoeker de toon nog heel duidelijk kan horen, dan weet de onderzoeker dat er sprake is van gehoorverlies. De test met de Bárány trommel Als een patiënt klaagt over gehoorverlies aan één van de twee oren kan de test met de Bárány trommel worden gedaan. Bij deze test word het betere oor tijdelijk gemaskeerd (ongevoelig gemaakt) met de Bárány trommel. Als de onderzoeker dan woorden zegt in het andere oor en de patiënt deze woorden niet verstaat wordt er gezegd dat het toegesproken oor Bárány doof is. Als de patiënt zijn beide oren Bárány doof is, dan deze persoon volledig doof. 83 Fluistertest De gevoeligheid van het oor kan ook getest worden door middel van een fluistertest. Bij deze test moet de patiënt de gefluisterde woorden nazeggen. Doordat de woorden fluisterend in het oor worden gesproken is de geluidssterkte redelijk constant. Door steeds verder van de patiënt af te gaan staan kan er worden bepaald op welke afstand de patiënt de gefluisterde woorden nog net kan horen. Een goedhorend persoon kan gefluisterde woorden op een afstand van drie meter nog horen. Deze test is niet erg nauwkeurig, maar het geeft een globaal beeld van het gehoor van de patiënt. In plaats van fluisteren zou de onderzoeker ook korte woorden op conversatiesterkte kunnen zeggen. Hierbij moet wel worden voorkomen dat de patiënt niet de lippen en dan dus ziet wat de onderzoeker zegt. 84 Toonaudiometrie Het oor is heel erg gevoelig, het oor heeft een gevoeligheid van 100 Hz tot 10.000 Hz. De gevoeligheid is alleen niet bij elke frequentie even groot, de gevoeligheid is het grootst voor de frequentie van het menselijke stemgeluid. Om de gevoeligheid van een oor te meten wordt een toonaudiogram gemaakt. Hierbij laat de onderzoeker tonen van verschillende frequenties en sterktes aan de patiënt horen. De frequentie varieert dan van hoog en laag, en de sterkte varieert van hard en zacht. De gevoeligheid wordt meestal gemeten bij 5 verschillende frequenties, die 5 verschillende frequenties zijn 250 Hz, 500 Hz, 1 kHz, 2 kHz, 4 83 84 Bron 1 Bron 1 36 kHz en soms ook bij 125 Hz en 8kHz. De frequentie wordt in een grafiek op de horizontale as uitgezet, op de verticale as komt de geluidsterkte. De geluidsterkte wordt gemeten van 0 dB tot 120 dB. Voor beide oren wordt een aparte grafiek gemaakt. Als uit de grafiek een curve komt die bij de 0 dB loopt betekent dat die persoon een goed gehoor heeft. De tonen die bij 0 dB gehoord worden zijn dan ook niet echt 0 dB. De tonen die te horen zijn bij 0 dB zijn tonen die jonge mensen met een goed gehoor nog kunnen horen. Dus dat is een gevoeligheid die je moet hebben als je goed wil horen. Hoe lager je onder de nul lijn van een toonaudiogram komt hoe slechter je gehoor. 85 Uitvoering van een toonaudiogram Tijdens het onderzoek laat de audicien een bepaalde toon een korte tijd horen, de patiënt moet dan aangeven door middel van een responsknop of hij of zij de toon heeft gehoord. Eerst laat de audicien een toon horen die voldoende hard is om te kunnen horen, vanaf daar wordt het geluidsniveau steeds minder. Totdat je op het punt komt dat de toon niet meer gehoord wordt. Op dat punt ligt dan de gehoordrempel. De gehoordrempel wordt op twee manieren gemeten. Via een koptelefoon Via een trilblokje dat met behulp van een beugel op het bot achter de oorschelp wordt geklemd. Via de koptelefoon wordt de luchtgeleidingsdrempel gemeten en via het trilblokje wordt de beengeleidingsdrempel gemeten. De luchtgeleidingsdrempel Als eerst worden de tonen aangeboden via een koptelefoon. Als je slechthorend bent komt er een aflopende curve in de audiogram te staan bij luchtgeleiding. Bij de lagere tonen hoort de persoon wel goed, maar bij hogere tonen hoort de persoon steeds minder. Als je de tonen via een koptelefoon laat horen meet je de luchtgeleidingsdrempel. In de audiogram wordt de luchtgeleidingsdrempel weergegeven met een rondje, O. Beengeleidingsdrempel Nadat de tonen via een koptelefoon aangeboden zijn, worden de tonen ook nog via een trilblokje aan geboden. Het geluid wordt dan via het schedelbot direct naar beide binnenoren geleid. Het trilblokje moet zo dicht mogelijk achter het oorschelp geplaatst worden, maar het trilblokje mag de oorschelp niet aanraken. Bij lage tonen kunnen de tonen gevoeld worden in plaats van gehoord worden. Dan is het lastig om te weten of de patiënt nu de toon hoort of juist voelt. De beengeleider is zo geijkt dat de gehoordrempel van mensen met een goed gehoor bij 0 dB ligt. Er moet wel meer energie naar het trilblokje gestuurd worden dan naar de koptelefoon. Dit is zo doordat het meer energie kost om de toon door het schedelbot naar het binnenoor te brengen. Het nulniveau bij luchtgeleidingsdrempel en beengeleidingsdrempel is gelijk. Deze kunnen dan ook in 1 audiogram getekend worden. Bij een gehoortest krijg je wel twee aparte audiogrammen, voor het rechter oor één en voor het linker oor een audiogram. De beengeleidingsdrempel wordt in een audiogram weergegeven met een half driehoekje, ˂. De audicien laat een toon horen met een bepaalde frequentie, als eerst worden de lage tonen gedaan. Dan wordt de toon aangeboden via de koptelefoon of trilblokje, de toon wordt van hard naar zacht aangeboden aan de persoon. Als de persoon de toon niet meer kan horen wordt op dat punt een rondje of een half driehoekje gezet. Alle punten in een audiogram worden met elkaar verbonden. Alle tonen onder de curve kan de persoon nog horen. Alles boven de curve kan de persoon niet meer horen. 85 Bron 1, Bron 8 37 Overhoren Wanneer een audicien een toon laat horen zou het kunnen dat het andere oor ook een fractie van de toon kan horen. Dit wordt overhoren genoemd. Dit gebeurt vooral bij het gebruik van het trilblokje. Doordat de toon door het schedel het binnenoor moet bereiken, zou het kunnen dat de trillingen via het schedel terecht komen bij het andere binnenoor. Dan hoor je in beide oren de toon. Door één van de twee oren te maskeren kan dit niet gebeuren. Dit gebeurt bij het meten van de gehoordrempel bij luchtgeleiding hetzelfde zoals het bij de test van Rinne staat. Bij het meten van de gehoordrempel bij beengeleiding wordt er een koptelefoon over het trilblokje heen gezet. Hierbij moet je wel opletten dat de gehoorgang niet wordt dichtgedrukt en dat de koptelefoon het trilblokje niet aanraakt. 86 Spraakaudiometrie Spraakaudiometrie wordt gekeken of de persoon nog een goed onderscheidingsvermogen heeft. Een persoon kan bijvoorbeeld wel heel goed horen. Maar dat betekent niet gelijk dat die persoon alle geluiden goed kan herkennen. Die persoon kan een spreker misschien niet goed verstaan. Daar richt spraakaudiometrie zich op. Hiervoor wordt weer een apart audiogram gemaakt. De patiënt krijgt via een koptelefoon korte eenvoudige alledaagse woorden van één lettergreep te horen. De patiënt wordt dan gevraagd om het woord zo goed mogelijk na te zeggen. De audicien leest met de patiënt mee op een papier waar alle woorden op staan. Zodra de patiënt een woord niet goed nazegt streept de audicien het gedeelte van het woord door wat de patiënt fout zei. Als alle woorden zijn geweest kan de audicien uitrekenen wat voor score de patiënt heeft gehaald. Het resultaat wordt weer weergegeven in een audiogram. De woordjes worden op verschillende geluidsterktes aangeboden. De score die de patiënt haalt wordt ook wel de foneemscore genoemd. Een goedhorend persoon heeft bij een geluidssterkte van 50 dB al een foneemscore van 100 %. In de afbeelding hieronder is een spraakaudiogram te zien. De curve die hier in deze afbeelding staat geeft een goed gehoor aan. Hoe meer de curve naar rechts staat des te slechter het gehoor is van die persoon. In bijlage nummer 1 is de woordenlijst te zien die bij spraakaudiometrie wordt gebruikt. Het eerste woord is een aanloopwoord. Dit is om even te laten horen en zien hoe het werkt. Links van het papier kan de geluidssterkte worden ingevuld in dB. Er wordt begonnen bij een geluidsterkte van 80 dB, en de audicien laat de woordjes steeds zachter horen tot dat de 86 Bron 1 38 woordjes helemaal niet meer gehoord worden. Daarna komen nog 11 woordjes. Als de patiënt een fout maakt streep je het foute gedeelte van het woord door. Elke fout is 3%. Als bijvoorbeeld iemand 4 fout heeft is dat 4 · 3% = 12 %. De foneemscore bij die geluidsterkte is dan 100 – 12 = 88 %. Deze foneemscore is dan bijvoorbeeld bij 60 dB, dan wordt er bij 60 dB en 88 % een kruisje gezet. Alle kruisjes worden met elkaar verbonden, waardoor een curve ontstaat. De getallen die midden in het audiogram staan geven de verschuiving aan van de curve die de patiënt krijgt uit de test. Deze getallen geven het verschil aan ten opzichte van de curve die in de afbeelding hierboven staat. 87 Tympanometrie Bij tympanometrie wordt de beweeglijkheid van het trommelvlies gemeten. Daarmee meet je dus de weerstand die het trommelvlies geeft om het geluid door te kunnen geven aan het binnenoor. Tympanometrie wordt ook wel impedantiemetrie genoemd. Bij dit onderzoek wordt een tympanogram gemaakt. Bij dit onderzoek hoeft de patiënt niets te doen, wat wel het geval is bij toon en spraakaudiometrie. Bij deze test wordt de weerstand gemeten bij verschillende frequenties. De patiënt krijgt een dop in zijn of haar oor die de gehoorgang afsluit. In de dop zitten driebuisjes. Één buisje kan de luchtdruk in de gehoorgang wijzigen, er is één buisje waar het geluid doorheen wordt geleid en er is één buisje die de hoogte van het geluidsniveau meet dat wordt opgebouwd in de gehoorgang. De toongenerator en de versterker zorgen ervoor dat er een geluid het oor in wordt geleid. In het oor wordt dan tegelijker tijd de geluidsterkte gemeten. Als het trommelvlies niet meer zo beweeglijk is dan normaal wordt een groter deel van het geluid teruggekaatst. De microfoon zal dan een grotere geluidsdruk meten. Als het trommelvlies normaal werkt zal de microfoon een minder grote geluidsdruk meten. Dus hoe groter de geluidsdruk des te slechter is de beweeglijkheid van het trommelvlies. Met het andere buisje wordt met een pompje de luchtdruk in de gehoorgang gevarieerd tussen een kleine overdruk en een kleine onderdruk. Bij een kleine onderdruk staat het trommelvlies bol, naar de buitenkant van het oor. Bij een kleine overdruk staat het trommelvlies hol. Dan is de druk tussen het dopje en het trommelvlies groter dan de druk tussen het trommelvlies en de rest van het oor. Als het trommelvlies hol of bol staat wordt een kleiner deel van het geluid door het trommelvlies overgenomen. Er blijft dan meer geluid over in de gehoorgang en de microfoon meet dan een hoger geluidsniveau. Hoe beter het trommelvlies beweegt, hoe beter het geluid wordt 87 Bron 1, Bron 9 39 doorgegeven. Als het geluid beter wordt doorgegeven is de geluidsdruk die de microfoon meet lager. De curve die de geluidsdruk weergeeft bij veranderende druk in een afgesloten gehoorgang wordt een tympanogram genoemd. Op de horizontale staat de luchtdruk en op de verticale as staat de compliantie. Dit is de beweeglijkheid van het trommelvlies in ml. Hoe lager de curve is in het tympanogram, des te beter is de beweeglijkheid van het trommelvlies. In onderstaande tympanogram staat een curve die je krijgt bij een normaal oor.88 88 Bron 10, Bron 11 40 Richtinghoren test Het kunnen weten uit welke richting het geluid komt is belangrijk in het dagelijkse leven. Om te weten of de persoon goed kan horen uit welke richting het geluid komt wordt een zogenaamde ‘richtinghoren’ – test gedaan. Bij deze test wordt de patiënt tussen luidsprekers, die in een halve cirkel staan, gezet. Uit een luidspreker komt dan een kort geluid. De patiënt moet dan aangeven uit welke luidspreker dat geluid komt. Deze test heeft wel een aantal factoren die invloed hebben op het resultaat. Doordat het geluid wordt aangeboden via luidsprekers zit er een ruimte tussen voordat het geluid in het oor terecht komt. Dit kan het geluid beïnvloeden. Achtergrondlawaai kan ook een rol spelen en de afstand van de luidsprekers tot de patiënt , de akoestiek van de meetruimte en de reflecties van de wanden hebben ook invloed. 89 OAE test De OAE test meet de activiteit van de haarcellen in de patiënt zijn oor. OAE staat voor Oto Akoestische Emissies. Het menselijk oor kan niet alleen geluiden ontvangen maar kan ook zelf geluiden produceren. Dit is in de jaren zeventig ontdekt. Als een kort klikgeluid in het oor aangeboden wordt ontstaat er ongeveer na 5 tot 10 ms een signaal uit het oor. Dit verschijnsel in het oor wordt Oto Akoestische Emissies genoemd. Het produceren van een geluid door het oor zelf is een eigenschap van oren die over gezonde haarcellen beschikken. Bij een OAE test wordt een speciaal oordopje in het oor geplaatst. Dit oordopje brengt een geluid in het oor en meet of het oor zelf een signaal terug geeft. Deze test wordt bij pasgeboren baby’s uitgevoerd, zo is makkelijk te meten of de pasgeboren baby een goed gehoor heeft. Deze test wordt ook gebruikt na het plaatsen van een buisje om te zien of het goed gelukt is. 90 89 90 Bron 1 Bron 1, Bron 12 41 Sociaal-Emotioneel Deel 42 Gebarentaal Gebarentaal is een communicatiemiddel dat niet afhankelijk is van het gehoor en de stem. Gebarentaal is een visuele taal (dat wil zeggen dat het wordt waargenomen door middel van je ogen in plaats van je oren). Gebarentaal is net als de gesproken taal niet universeel, er zijn in totaal 130 verschillende gebarentalen te onderscheiden die gebruikt worden door dovengemeenschappen. De Nederlandse gebarentaal lijkt echter in sommige gebaren wel op de Duitse, Franse en Amerikaanse gebarentaal, dit komt doordat de Nederlandse taal ‘familie’ is van het Duits, en het Nederlands en Amerikaans familie is van het Frans. Deze invloeden kun je dus ook terugvinden in de gebarentaal. Bij gebarentaal wordt de hele ruimte voor het lichaam gebruikt, dit heeft een grammaticale functie. Kenmerken gebarentaal: - informatie wordt overgedragen door middel van de handen en tegelijkertijd met de rest van het lichaam (veel dingen worden tegelijkertijd duidelijk gemaakt, bij gesproken taal wordt alles woord voor woord uitgesproken). - door de ruimte voor het lichaam te gebruiken, wordt duidelijk gemaakt wie bijvoorbeeld iets doet of zegt. - Ook het non-manuele deel van de gebarentaal (het gedeelte dat niet met de handen wordt gedaan) is belangrijk voor de grammaticale opbouw. Door bijvoorbeeld je wenkbrauwen op te trekken maak je een zin vragend. 91 92 Soorten gebarentaal: - De bovengenoemde algemene (Nederlandse) gebarentaal. Hierbij wordt gebruik gemaakt van je beide handen, de ruimte voor je lichaam en je lichaam zelf. Deze gebarentaal wordt voornamelijk gebruikt door doven onderling. - Nederlands met Gebaren (NmG). Hierbij worden zinnen gemaakt met de mond, dit wordt ondersteund door gebaren uit de Nederlandse Gebarentaal. NmG heeft in tegenstelling tot Nederlandse Gebarentaal (NGT) geen vaste vorm, ieder persoon die NmG gebruikt, gebruikt dit weer anders. Bij de een ligt NmG dicht bij de gesproken taal, de andere keer ligt het dicht bij NGT. Dit systeem wordt vooral gebruikt door mensen die laatdoof of slechthorend zijn. De reden daarvoor is dat NmG makkelijker aan te leren is dan NGT, omdat NmG, vooral qua grammatica, dichter bij de gesproken Nederlandse taal ligt. - Vierhandengebarentaal. Deze wordt gebruikt door doof-blinde mensen. De vierhandengebarentaal is vrijwel gelijk aan de algemene Nederlandse Gebarentaal, een groot verschil is echter dat bij vierhandengebarentaal je de handen van je gesprekspartner vasthoudt. Doordat je elkaars handen vast houdt kan de doof-blinde persoon voelen wat voor gebaren er worden gemaakt. - Vingerspellen. Dit wordt alleen gebruikt voor woorden waar nog geen gebaar voor is of voor namen. Deze woorden worden gespeld door middel van het handalfabet. Hieronder kun je een plaatje vinden met de handalfabetten uit verschillende landen. Naast het gewone vingerspellen heb je ook nog het vingerspellen-in-de-hand. Dit wordt ook gebruikt door doof-blinde mensen. Dit systeem is afgeleid van het Nederlands met Gebaren. Hierbij worden woorden in de hand van de doof-blinde persoon geschreven. 93 94 91 Bron 1 Bron 2 93 Bron 1 94 Bron 2 92 43 Brits95 Nederlands Amerikaans - 97 96 Frans 98 Spraakafzien. Dit wordt in de volksmond vaak liplezen genoemd; dit is niet een goede omschrijving omdat niet alleen informatie van de lippen wordt afgelezen maar ook de gezichtsuitdrukkingen en de ondersteunende gebaren een rol spelen. Ook is het voor diegene met gehoorverlies niet mogelijk om het gesprek letterlijk te volgen; dit komt omdat sommige klanken qua mondvorming hetzelfde zijn. Hieronder vind je een lijstje met de groepen mondbeelden (de manier waarop de mond gevormd wordt) (citaat van: http://www.nvvs.nl/nl-NL/Slechthorendheid/Leven-metslechthorendheid/Spraakafzien). • p-b-m: lippen op elkaar bv. paard-baard-maart • f-v-w: onderlip tegen boventanden bv. fel-vel-wel • t-d-n-l; tong achter boventanden bv. teen-deen-neen-leen • k-g-h-r; tong omhoog achter in de mond bv. kaas-gaas-haas-raas • a-aa; mond open bv. bal-baal • oo-oe-uu-o-u; de mond is rond bv. boor-boer-buur • ee-e-ie-i; de mond is breed bv. beest-best en vies-vis • samengestelde klanken bv. ooi-eeuw etc. Doven gebruiken spraakafzien om mensen die geen van de bovenstaande gebarentalen kunnen toch te begrijpen. 99 95 Bron 4 Bron 3 97 Bron 5 98 Bron 6 99 Bron 7 96 44 In Europa was Zweden een van de eerste landen die gebarentaal als een officiële taal beschouwd. In veel landen beschouwden ze gebarentaal echter niet als officiële taal. De voornaamste reden hiervan was dat ze dachten dat gebarentaal slecht voor de taalontwikkeling was. Op scholen werden geen gebaren gebruikt maar moesten kinderen informatie verwerven door middel van spraakafzien. Dit leidde ertoe dat bijna alle doven en slechthorenden laagopgeleid waren. Ook in Nederland is lange tijd beweerd dat gebarentaal geen officiële taal was. Doordat dit zo hardnekkig volgehouden werd, sloeg de gebarentaal ook niet aan bij dove mensen. Die dachten dat gebarentaal zich niet ontwikkelde omdat het geen officiële taal was. Pas in 1980 werd de NGT gelegaliseerd in het Nederlandse dovenonderwijs. Achttien jaar later, in 1998, werd NGT erkend als een volwaardige taal. Sindsdien is er een ontwikkeling tot stand gekomen. Doordat gebarentaal lange tijd geen officiële taal was ontstonden er regionale verschillen. Er zijn toen doveninstituten gevestigd in Amsterdam, Sint Michielsgestel, Groningen, Rotterdam en Voorburg. Deze plaatsen hebben ze gekozen omdat tussen deze plaatsen de regionale verschillen en de verschillen in gebaren het grootst waren. Als je deze dialecten bekijkt zie je dat er toch heel veel gebaren overeenkomen. Op basis van deze overeenkomsten en verschillen zijn gebarenwoordenboeken samengesteld. Dit heeft geleidt tot minder regionale verschillen en meer eenheid in de gebarentaal.100 100 Bron 2 45 Dovencultuur en Dovenwereld De dovencultuur (ook wel de dovenwereld genoemd) bestaat uit mensen die cultureel doof zijn. Het verschil tussen cultureel doof en medisch doof is dat iemand die cultureel doof is zijn doofheid niet als een handicap beschouwt en zichzelf doof noemt om zijn identiteit mee aan te duiden. Als je medisch gezien doof bent kan het dus zijn dat je niet cultureel doof bent omdat je je doofheid wel als een handicap ziet. Iemand die slechthorend is kan zichzelf dus binnen de dovencultuur als doof beschouwen. Bij culturele doofheid wordt ‘doof’ vaak geschreven met een hoofdletter D, dit is omdat zij zich als een minderheidsgroepering zien die een eigen cultuur en taal heeft. Meestal beschouwen alleen prelinguaal doven zich als een onderdeel van de dovencultuur. Zij weten niet beter dan dat ze doof zijn en zien het niet kunnen horen niet als een gemis of een handicap. Mensen die postlinguaal doof zijn weten wel hoe het is om te kunnen horen, zij ervaren een gemis en het duurt vaak lange tijd voordat zij kunnen accepteren dat zij niet meer kunnen horen. Deze groep zal zichzelf minder snel tot de dovencultuur rekenen, omdat zij doofheid wel degelijk als een handicap zien. Slechthorende mensen die hun beperking ook niet als handicap zien, zien zichzelf ook wel als onderdeel van de dovencultuur, zij zullen zich ook doof noemen terwijl ze medisch gezien slechthorend zijn, de reden dat ze zichzelf doof noemen is omdat ze op die manier hun persoonlijke identiteit aangeven. Mensen die zichzelf als een onderdeel van de dovencultuur zien willen in enkele gevallen geen hulpmiddelen bij het gehoor. Een voorbeeld van een dergelijk hulpmiddel is het cochleair implantaat. Als dove mensen een cochleair implantaat krijgen, zullen ze beter kunnen horen en spreken. Dit leidt er vaak toe dat ze in plaats van Nederlandse Gebarentaal de taalvorm Nederlands met Gebaren zullen gaan gebruiken. Ze zullen zichzelf niet meer zien als onderdeel van de dovencultuur, want het niet kunnen horen is voor hen nu wel degelijk een beperking. Ook doen ze minder aan gebarentaal waardoor ze zich minder als een onderdeel van de dovencultuur voelen. Ze horen nu niet bij de dovenwereld maar ook niet bij de ‘normale’ samenleving (de samenleving van horende mensen). Ze hebben dan het gevoel dat ze nergens bij horen. Hierdoor kunnen ze in een identiteitscrisis komen, dit wil zeggen dat ze zich afvragen wie ze zijn en wat voor rol ze hebben in de samenleving. Dit kan een reden zijn dat mensen ervoor kiezen om geen hulp bij het gehoor te nemen.101 102 103 104 105 101 Bron 2 Bron 8 103 Bron 9 104 Bron 10 105 Bron 11 102 46 Dovenschool Haren Dinsdag 9 oktober zijn we naar de Guyotschool in Haren geweest. De Guyotschool is een school voor dove en slechthorende kinderen. Ze hebben verschillende scholen, een basisschool, een middelbare school en praktijk onderwijs. De Guyotschool is opgezet in 1790 door de predikant H.D. Guyot. Hij vond dat ook dove kinderen de mogelijkheid zouden moeten hebben om onderwijs te krijgen en begon daarom les te geven aan een groep van slechts 14 leerlingen. De groep leerlingen begon te groeien en daarom werd besloten de school uit te breidden. Er werd een internaat opgericht, gevestigd in enkele huurhuizen in Groningen. Dit alles was mogelijk doordat er van alle kanten financiële hulp kwam. Sinds 1985 is de Guyotschool gevestigd in Haren, het internaat werd in gewone woonhuizen gevestigd die in een buitenwijk stonden. De Guyotschool voor speciaal basisonderwijs bestaan uit verschillende soorten scholen, onder te verdelen in een A school en een B school. De A-school is een basisschool waar kinderen regulier onderwijs kunnen volgen. Hier volgen kinderen dove/slechthorende kinderen onderwijs maar ook kinderen met een leerprobleem of een licht verstandelijke beperking (deze kinderen zitten in de zogeheten ‘plus’ groepen). Op de B-school kunnen meervoudig gehandicapte kinderen met een gehoorbeperking onderwijs volgen. Op deze school zitten kinderen van 3 tot 20 jaar. De B school heeft behalve een vestiging in Haren ook een vestiging in Vries. Er wordt op de B school ook les aan doof-blinde kinderen gegeven. Op de Guyotschool voor speciaal voortgezet onderwijs kunnen leerlingen kiezen voor praktijkonderwijs, VMBO (in de richting Economie, Techniek of Zorg en Welzijn) of HAVO. Alle richtingen worden zes jaar gevolgd, dit is langer dan het normaal voortgezet onderwijs omdat er extra aandacht wordt besteed aan Nederlandse gebarentaal en gewoon Nederlands. Ook wordt de leerlingen geleerd een eigen identiteit op te bouwen. Dit hebben ze nodig om goed met hun beperking om te kunnen gaan. 106 107 108 106 Bron 12 Bron 13 108 Bron 14 107 47 We hebben op de Guyotschool een gesprek gehad met een docente gebarentaal en dovencultuur. Tijdens het vak dovencultuur leren de leerlingen een eigen identiteit op te bouwen, zoals we al eerder hebben genoemd is dit nodig om goed om te kunnen gaan met hun beperking. Er wordt leerlingen onder andere geleerd hoe ze een tolk kunnen aanvragen. Dit is belangrijk omdat er geen vervolgopleidingen zijn die alleen voor dove jongeren zijn. Als ze verder willen studeren zullen ze dus fulltime een tolk moeten hebben om de studie te kunnen volgen. Leerlingen op de Guyotschool krijgen naast Nederlands ook Engels en Duits. Deze drie de talen zijn erop gericht dat de leerlingen de taal kunnen lezen en schrijven. Ze leren niet Engelse en Duitse gebarentaal. Wel krijgen ze cursussen internationale gebarentaal (dit is niet een echte gebarentaal en heeft ook geen grammatica). De internationale gebarentaal wordt de leerlingen geleerd door middel van cursussen en kampen, samen met andere dove studenten. 48 Logopedie Bij aangeboren doof- of slechthorendheid is de taak van de logopedist als eerste om te ontdekken hoe groot de taal- en spraakachterstand bij het kind is. De logopedist moet, vooral door middel van spelletjes, de taalachterstand van het kind verminderen en het kind een goede uitspraak en spraakafzien leren. Ook wordt de familie van het kind begeleid, de logopedist moet ervoor zorgen dat de familie wel met het kind kan communiceren. Bij plots- of laat dove volwassen mensen is de taak van de logopedist voornamelijk om het contact tussen de dove persoon en de familie weer te herstellen. Bij dit proces wordt de familie van de dove persoon intensief betrokken. De familie moet leren om duidelijk te spreken, zodat het spraakafzien eenvoudiger wordt voor de patiënt. Ook wordt de familie geleert om te communiceren door middel van schrijven en lezen en wordt ze gebaren geleerd die ondersteuning bieden tijdens het spreken. De logopedist begeleidt ook bij het omgaan met technische hulpmiddelen voor het gehoor en bij het leren van spraakafzien.109 110 111 109 Bron 15 Bron 2 111 Bron 16 110 49 Hoortraining Als een kind doof of slechthorend is, zal het altijd hoortraining krijgen; dit wordt gegeven door een logopediste. Bij slechthorende en dove kinderen zal die hoortraining bestaan uit het trainen van het restgehoor (het gedeelte dat ze nog wel kunnen horen) en de vibratiezin (hoe je trillingen waarneemt). Het kind leert zijn hoorresten (restgehoor en vibratiezin samen) gebruiken in specifieke hoortraining, deze vind enkele keren in de week plaats. Dit is alleen is niet genoeg, het kind moet namelijk ook buiten de hoortraining gestimuleerd worden anders krijg het afwisseling van opbouw- en vergeettijden. Daarom is het belangrijk dat het kind ook buiten de hoortraining om genoeg oefent; dit zal dus thuis en op school moeten plaatsvinden. Dit laatste heet de algemene gehoortraining, deze vinden plaats tijdens de opvoeding van het kind. De ouders zullen de geluiden die het kind wel kan horen, moeten toepassen in het dagelijks leven. Het kind zal zo leren welke geluiden waar vandaan komen. Voor het kind is het van persoonlijk belang dat het weet waar geluiden vandaan komen, het kind zal zich namelijk veiliger voelen als het weet waar geluiden vandaan komen.112 113 112 113 Bron 16 Bron 17 50 Taalverwerving van horende kinderen. De eerste vijf levensjaren zijn cruciaal voor de taalontwikkeling van een kind. Als in deze vijf jaar om wat voor reden dan ook een achterstand wordt opgelopen, is deze achterstand bijna niet meer in te halen. Vandaar dat kinderen die doof geboren zijn of de eerste vijf jaren van hun leven doof of slechthorend zijn geworden, vaak de rest van hun leven een taalachterstand hebben. We gaan hieronder verder in op de taalontwikkeling van horende kinderen en doveof slechthorende kinderen. De taalontwikkeling van horende kinderen gaat vrijwel automatisch en vaak spelenderwijs. Al in de eerste weken na de geboorte begint een baby onderscheid te maken tussen verschillende toonhoogtes, sterkte van het geluid en de duur van het geluid. We zijn ons hier zonder dat we het weten bewust van; dit zie je in de manier waarop wij tegen baby’s praten. We praten tegen baby’s op een langzame en nadrukkelijke manier, ook gaan we automatisch hoger praten. Baby’s leren er ook van als ouders hun hoofd op en neer bewegen en veel gezichtsexpressie vertonen, baby’s leren namelijk op een dergelijk manier het ritmische aspect van taal. Vanaf de zesde week begint een baby te lachen en vanaf die tijd laat het kind ook steeds meer geluidjes horen. Doordat de baby de stem van zijn ouders begint te herkennen en hier op reageert, worden ouders aangemoedigd om nog meer tegen het kind te praten. Het brabbelstadium begint ongeveer een half jaar na de geboorte. In dit stadium begint kinderen meer soorten geluiden te maken. Op deze manier ontdekken ze heel veel soorten klanken en bereiden ze zich onbewust voor op het spreken. In deze periode begint het kind jou zinnen te ‘beantwoorden’ zelfs al snapt het kind nog niet wat er wordt gezegd, het zal toch terugbrabbelen. De baby zal wel onderscheid maken tussen verschillende soorten zinnen (denk aan vraagzinnen, bevelen, enzovoort). Door de zinsmelodie, intonatie en de klanken na te bootsen krijgt het brabbelen van het kind steeds meer vorm. Tussen de 10 en 18 maanden kan het kind hele gesprekken voeren zonder dat ze bestaande woorden maken, het kind gebruikt echter wel goede zinsmelodieën. Tijdens de periode dat het kind ‘gesprekken’ kan voeren, begint het kind ook steeds meer woorden te begrijpen. Kinderen die woorden beginnen te herkennen gaan verbanden leggen tussen klanken en voorwerpen uit hun omgeving. Ook kunnen ze al kleine opdrachtjes uitvoeren (bijvoorbeeld als je vraagt: ‘Waar is de bal?’, zal je zien dat het kind de bal gaat pakken). Als het kind 12 tot 18 maanden is zal het woorden beginnen te spreken, het is niet zo dat het brabbelstadium dan direct voorbij is, maar wordt wel meer en meer vervangen door bestaande woorden. De eerste woordjes van kinderen zijn meestal woorden die hun leefwereld weerspiegelen (bijvoorbeeld: mama, papa, koek, hond, auto etc.). Tussen de 18 en 24 maanden beginnen kinderen zinnen te vormen, zodra dit gebeurt leert het kind heel snel woorden, soms wel 10 op een dag. 114 115 116 117 118 114 Bron 2 Bron 18 116 Bron 19 117 Bron 20 115 51 Hieronder zie in een grafiek de groei van de woordenschat van een opgroeiend horend kind weergegeven: 28 Bron 21 52 Taalverwerving van dove of slechthorende kinderen. Taalontwikkeling gaat bij dove of slechthorende kinderen heel anders. Zij hebben niet de mogelijkheid om te leren van wat er tegen ze gezegd wordt. In het eerste jaar wordt het vaak nog niet heel erg duidelijk of het kind een gehoorbeschadiging heeft of niet, baby’s reageren nou eenmaal anders op geluiden dan oudere kinderen en volwassenen. Ook kijken dove baby’s je wel aan als je tegen ze praat; dit is omdat het gezicht en de beweging daarvan ook fascinerend is voor ze. Ze reageren echter wel anders als een van zijn ouders opkijkt als iemand tegen ze begint te praten. Voor het kind komt het onverwacht dat het gemaakte oogcontact opeens verbroken wordt. Alleen de gezichts- en lichaamstuitdrukking zijn voor het jonge kind niet genoeg om zijn taal te ontwikkelen. Vandaar dat veel ouders er soms pas na een jaar achter komen dat hun kind doof is; deze begint namelijk niet te praten. Als het kind twee tot drie jaar is kent het vaak nog maar tien tot vijftien woorden (dit is gelijk aan de woordenschat van een horend kind van gemiddeld 1 jaar). Ook kan het kind met een gehoorverlies andere taalvaardigheden nog niet, het kan bijvoorbeeld taal niet begrijpen, conversaties imiteren (dit gebeurt bij een horend kind soms al na tien maanden, tijdens de brabbelperiode), vragen stellen, vragen beantwoorden etc. Dove kinderen hebben als ze twee jaar oud zijn ook een kennisachterstand. Hoe groot deze achterstand is, is echter vaak niet duidelijk. Het kind kan zijn kennis niet uiten, doordat hij niet in staat is te communiceren door middel van taal. Ook het leren lezen gaat bij horende kinderen heel anders dan bij dove kinderen. Horende kinderen moeten een verband leggen tussen geschreven woorden en de woorden die zij al kennen (vaak al een paar duizend). Bij dove kinderen is dit moeilijker omdat zij een grote taalachterstand hebben. Hoe snel een doof kind de taal leert hang natuurlijk ook af van de gezinssituatie. Vooral of de ouders horend of doof zijn speelt een grote rol. Een doof kind met dove ouders leert de gebarentaal op dezelfde manier als een horend kind met horende ouders de gesproken taal verwerft. In het eerste stadium van het leren van gebarentaal zal het kind één-gebaar-uitingen doen (bijvoorbeeld het gebaar voor mama), later zal het kind steeds meer gebaren gaan maken en op die manier zinnen gaan vormen. Dove kinderen met dove ouders zullen ook een grotere taalachterstand hebben dan horende kinderen en dove kinderen met horende ouders. Dit komt omdat dove ouders veel minder tegen het kind zullen praten en veel meer zullen gebaren; dit is omdat het kind niet op spraak reageert en omdat de gebarentaal voor de ouders veel eigener is dan de gesproken Nederlandse taal. Kinderen zullen als eerst de oriëntatie van het gebaar nadoen (d.w.z. dat ze gebaren doen op borsthoogte of ooghoogte etc.). Hierbij houden de kinderen ook al rekening met de beweging (bijvoorbeeld het heen en weer bewegen van de hand) en in kleine mate met de handbeweging; dit laatste wordt echter pas in een later stadium verder ontwikkeld. Het ontwikkelende dove kind zal net als niet-dove kinderen beginnen met hele eenvoudige zinnen (bal hebben i.p.v. ik wil de bal hebben). Bij dove kinderen met horende ouders zal het bovenstaande proces niet zo soepel gaan. Zoals we al eerder hebben gezegd komen ouders er soms pas na een jaar achter dat hun kind niet goed kan horen, de taalachterstand is dan vaak al 53 aanzienlijk. Je ziet vaak dat dove kinderen bij horende ouders een eigen gebarentaal ontwikkelen als ze nog een baby zijn; dit is omdat ze de behoefte hebben om met hun ouders te communiceren. Ze zijn niet in staat om dit via gesproken taal te doen (ze horen zichzelf niet en daarom communiceren ze niet graag via geluid). Het kind zal niet vloeiend gebarentaal leren, omdat de ouders hiermee niet bekend zijn. Een gebarensysteem (dit is als je de gesproken taal ondersteunt met gebaren, beter bekend als Nederlands met Gebaren) kan makkelijker geleerd worden door de ouders, en dus door het kind. Vaak zal dan de taalachterstand op het gebied van gebarentaal zal op school moeten worden ingehaald. Dove kinderen leren op school ook de gesproken taal, op deze manier kunnen ze communiceren met mensen die geen ervaring hebben met dove personen. De dove persoon kan de communicatiepartner begrijpen door middel van spraakafzien (liplezen) en kan zichzelf verstaanbaar maken door te spreken, hoewel dit vaak slecht verstaanbaar is. Het kunnen spreken is ook van cruciaal belang om te kunnen liplezen. Als de dove persoon snapt hoe de gesproken taal in elkaar zit op het gebied van ritme, tempo en de woordvolgorde zal het makkelijker begrijpen wat hun communicatiepartner zegt. De reden dat een doof persoon niet duidelijk te verstaan is, is natuurlijk omdat ze zichzelf niet horen praten. Ze horen niet hoe hard ze spreken, of hun spraakritme goed is en of ze op een goed tempo spreken. Deze dingen moeten ze leren door middel van hoortoestellen en hoortrainingen. Door hoortoestellen zullen ze de grote lijnen van de gesproken taal begrijpen. Bij hoortraining wordt het kleine beetje dat ze nog horen getraind. Als kinderen licht of matig slechthorend zijn zullen ze de gesproken taal wel opvangen en op deze manier leren. Het leren van de taal gaat echter wel veel moeilijker en langzamer dan dat van hun lerende leeftijdsgenootjes. Het kind zal ook minder snel gaan praten. Hiervoor zal het dan ook hulpmiddelen moeten krijgen (denk aan hoorapparatuur, hoortrainingen en logopedie). 119 120 121 122 123 124 119 Bron 2 Bron 22 121 Bron 23 122 Bron 24 123 Bron 25 124 Bron 26 120 54 Emotionele ontwikkeling horende kinderen Emoties zijn gevoelens die ontstaan door een bepaalde waarneming. Je ziet al emoties bij een pasgeboren baby in de vorm van huilen. Vaak begint een baby direct nadat het geboren is al te huilen, door alle nieuwe prikkels (licht, koude, harde geluiden) schrikt de pasgeborene en begint te huilen. Hieronder hebben we de emotionele ontwikkeling van een baby op een rijtje gezet: - Vanaf de geboorte: de baby toont verdriet, tevredenheid en belangstelling, dit doet het kind bijvoorbeeld door oogcontact te maken of te huilen. - Tussen 3e en 8e week: baby begint te lachen, dit is een biologisch reflex. - Na 3 maanden: baby begint gericht te lachen. - Tussen 6e en 7e maand: baby begint bang te worden voor vreemden, dit komt doordat rond dezelfde tijd het kind zich emotioneel hecht aan de ouders. Deze angst neemt na een jaar af. - Na 8 maanden: baby begint tegen bekenden te lachen, baby krijgt angst om van ouders of andere mensen waaraan ze gehecht zijn gescheiden te worden; dit gaat soms gepaard met woede uitbarstingen (deze komen bij jongens meer voor dan bij meisjes). - Tussen de 1 en 2 jaar: kind word soms verlegen als ze in het middelpunt staan (ze verstoppen zich dan achter ouders) en ook vertonen ze trots gedrag. Deze emoties zijn beïnvloedbaar door de leefomgeving van het kind en zijn daarom sterk cultureel afhankelijk. - Tot de 5 jaar (soms langer): kinderen zijn soms bang voor fictieve wezens (monsters, spoken), na het 5e levensjaar neemt dit af doordat kinderen dan in staat zijn dingen te relativeren. Kinderen leren emotioneel veel van hun ouders maar vooral veel van hun leeftijdgenoten. Dit kun je laten zien door middel van het model van Brunia: Elke cirkel uit de afbeelding hierboven stelt de leefwereld van een kind voor, je ziet dat bijna alle cirkels overlap hebben. Als twee cirkels elkaar overlappen betekent dat er één of meerdere overeenkomst(en) zijn tussen twee kinderen hun leefwerelden. Door zulke overeenkomsten herkennen kinderen zich in leeftijdsgenootjes en kunnen ze op die manier ervaringen uitwisselen. Dit is een belangrijke vaardigheid op emotioneel gebied.125 126 127 128 125 Bron 2 Bron 27 127 Bron 28 128 Bron 29 126 55 Emotionele ontwikkeling doof geboren kinderen Bij prelinguaal dove kinderen verloopt de emotionele ontwikkeling anders. Doordat ze geen geluiden horen, zullen ze zich minder verbonden voelen met de buitenwereld. Ze zullen angstiger zijn doordat ze dingen niet aan horen komen. Als iemand ze bijvoorbeeld van achteren nadert, zal je vaak een schrikreactie bij het dove kind zien. Dove baby’s huilen wel gewoon, terwijl ze zichzelf niet horen. Dit zit in de natuur van het kind, het is namelijk een van de weinige communicatiemiddelen die het tot zijn beschikking heeft. Zoals we al eerder genoemd hebben komen ouders er vaak pas na een (soms lange) tijd achter dat hun kind doof of slechthorend is. Kinderen ondervinden hier meestal geen emotionele schade van. Als ouders erachter komen dat hun kind niet kan horen en daarom stoppen met het kind te praten, kan het kind echter wel emotionele schade oplopen. Deze schade uit zich in het latere contact met niet-dove mensen, ze hebben niet geleerd om te gaan met sprekende mensen en zullen niet goed weten hoe ze zich moeten gedragen in een dergelijke situatie. Dove peuters zullen wel een andere emotionele ontwikkeling ondergaan. Horende peuters zullen heel veel normen, waarden en levenslessen leren door contact met leeftijdsgenootjes, op deze manier leren ze hoe ze moeten omgaan met soortgenoten en ontdekken ze grenzen. Doordat dove peuters vaak nog niet in staat zijn tot gebarentaal (veel dove kinderen hebben namelijk horende ouders die geen gebarentaal kunnen) zullen ze veel minder met leeftijdsgenootjes communiceren. Dove kinderen weten minder goed hoe ze met emoties moeten omgaan en hoe ze hun emoties goed moeten uiten. Resultaat hiervan kan zijn dat dove kinderen bijvoorbeeld veel langer boos of verdrietig blijven dan horende leeftijdsgenootjes. Het is dan ook belangrijk dat er veel aandacht aan de sociaal-emotionele ontwikkeling van het dove kind wordt besteed. 129 130 129 130 Bron 27 Bron 30 56 De gevolgen van plots- of laatdoofheid. Het verschil tussen plots- en laatdoofheid is dat plotsdoofheid betekent dat een persoon in korte tijd geheel doof wordt. Een laatdoof persoon is in een lange periode van steeds slechter horen doof geworden. Communicatie gebruik je bij bijna alles wat je doet. Als je plots of laat doof wordt ben je niet in staat om dingen te doen zoals je deze voorheen deed. Een van de gevolgen hiervan kan zijn dat de dove persoon in een sociaal isolement raakt. Hij voelt zich niet begrepen door de buitenwereld en is niet in staat te communiceren met de buitenwereld zoals deze gewend is. Het gevolg hiervan is dat hij zich eenzaam begint te voelen. De persoon wil wel meer contact met de buitenwereld maar omdat hij/zij niet meer kan horen wat de communicatiepartner zegt voelt hij zich buitengesloten door de samenleving. Enkele kenmerken van een sociaal isolement zijn: - de persoon is volledig in beslag door zijn eigen gedachten en herinneringen, hij/zij denkt alleen maar aan hoe het was en zou kunnen zijn. - de persoon weigert om contact te maken met anderen. - de persoon voelt zich nutteloos en ziet geen doel meer in het leven. De persoon kan ook last hebben van angstgevoelens, dit komt vaak doordat hij/zij zijn eigen stem niet meer hoort en niet meer hoort wat er in zijn omgeving gebeurt. Ook durft de persoon soms niet meer naar openbare gelegenheden omdat je van buiten niet ziet dat een persoon doof is. Mensen kunnen denken dat hij zich aanstelt, vooral omdat plots- of laatdoven wel gewoon kunnen praten. Het is belangrijk dat een plots- of laatdove direct hulp krijgt, deze hulp bestaat vaak uit logopedie en psychische hulp. Veel patiënten het fijn om contact te hebben met lotgenoten. Ook krijgen de familieleden/vrienden vaak hulp, zij leren hoe ze zo goed mogelijk met de dove persoon om kunnen gaan. Enkele dingen die ze leren zijn: - dat ze de dove persoon moeten aankijken als ze spreken. - dat ze de dove persoon niet van achteren moeten benaderen (deze persoon hoort je namelijk niet aankomen en kan dus schrikken). - dat ze altijd duidelijk zichtbaar moeten zijn als ze met een plots- of laatdove spreken en duidelijk moeten spreken, zodat de dove persoon zo goed mogelijk kan spraakafzien. De dove persoon zal het vaak ook op zijn werk moeilijk krijgen. In enkele gevallen zijn een paar aanpassingen genoeg om ervoor te zorgen dat het slachtoffer toch nog in staat is zijn/haar werk te doen (dit kan hij alleen bij werk waar niet veel gecommuniceerd wordt, bijvoorbeeld machinewerk). De communicatie met de partner en kinderen zal vooral beïnvloed worden; dit zijn natuurlijk de belangrijkste personen in de persoon zijn leven. Er zal moeten gezocht worden naar een ander leefpatroon: wat voorheen vanzelfsprekend was staat nu allemaal op losse schroeven. Dit kan leiden tot irritaties van beide kanten en dit kan soms leiden tot een breuk in het gezin. Ook hieruit blijkt weer hoe belangrijk goede begeleiding is. 131 132 133 134 131 Bron 2 Bron 31 133 Bron 32 134 Bron 33 132 57 Onderzoek Gehoortest 58 Inleiding Tegenwoordig hoor je steeds vaker dat jongeren overmatig en veel aan muziek worden blootgesteld. Ze bezoeken veel concerten, discotheken en andere muziekevenementen waar veel lawaai bij komt kijken. Echter maken ze bijna nooit gebruik van oordoppen die juist het gehoorverlies zouden kunnen verminderen. Maar iemand die vaak wordt blootgesteld aan harde muziek en harde geluiden kan blijvende gehoorschade oplopen. Het leek ons daarom erg interessant om hier onderzoek naar te doen om te kijken of dit bij onze proefpersonen ook het geval was. Voor ons onderzoek hebben we gekozen voor proefpersonen van de leeftijdscategorie van 16 tot 19 jaar. Jongens en meisjes doorelkaar. We hebben ze voorafgaand een enquête laten invullen die gevolgd werd met een korte piepjestest waar we een toonaudiogram bij hebben gemaakt. Onze onderzoeksgroep bestond uit 23 mensen. Bij ons onderzoek hebben we de volgende hoofdvraag bedacht. Hoofdvraag: Wat voor invloed heeft het luisteren van muziek op het gehoor. Hypothese: Jongeren die vaak muziek luisteren op een hoog volume zullen een dip hebben in de toonaudiogram bij 4000 Hz. In de theorie wordt hier verdere uitleg aan besteed. Deelvraag 1: Wat voor invloed heeft de muzieksoort die jongeren veel luisteren op het gehoor? Hypothese: Jongeren die ruige muziek luisteren zoals hardrock, techno en house zullen een gehoorverlies hebben. Ze zullen de lage tonen minder goed horen dan de hoge tonen. Dit denken wij omdat bij deze muzieksoort vaak gebruikt wordt gemaakt van een harde bas en harde drum. Deelvraag 2: Wat voor invloed heeft het bespelen van een muziekinstrument op het gehoor? Hypothese: Jongeren die een muziekinstrument bespelen zullen een groter gehoorverlies hebben dan jongeren die geen muziekinstrument bespelen. Ze zullen een dip bij 4000 Hz hebben. Maar deze dip is afhankelijk van het soort instrument dat ze bespelen. Zo heeft iemand die een drumstel bespeelt een grotere dip dan iemand die viool bespeelt. Dit denken wij omdat muzikanten vaak met hoge geluidsniveaus hebben te maken die al gauw boven de 80 dB uitkomen. Deelvraag 3: Wat voor invloed heeft de volumesterkte waar muziek op wordt geluisterd op het gehoor? Hypothese: Jongeren die van schaal 1 tot en met 10 de volumesterkte tussen de 8-10 hebben zullen een gehoorverlies hebben. Ze luisteren harde muziek en zullen dus ook een dip bij 4000 Hz hebben Dit denken wij omdat geluidsniveau van de beluisterde muziek erg hoog is en dus gevolgen zal hebben voor het gehoorverlies. 59 Voorspelling - Als onze hypothese van de hoofdvraag wordt aangenomen zal het resultaat er als volgt uitzien. Zie bijlage 2: Voorspelling hoofdvraag. - Als onze hypothese van deelvraag 1 wordt aangenomen zal het resultaat er als volgt uitzien. Zie bijlage 2: Voorspelling deelvraag 1 - Als onze hypothese van deelvraag 2 wordt aangenomen zal het resultaat er als volgt uitzien. Zie bijlage 2: Voorspelling deelvraag 2 - Als onze hypothese van deelvraag 3 wordt aangenomen zal het resultaat er als volgt uitzien. Zie bijlage 2: Voorspelling deelvraag 3 60 Theorie onderzoek Bij dit onderzoek hebben we bij 23 mensen een gehoortest afgenomen. Deze gehoortest hebben we met behulp van Dhr. Kunnekes gemaakt. De opstelling van het onderzoek is in de afbeeldingen hieronder te zien. G = toongenerator V = digitale multimeter In de afbeelding is een toongenerator te zien, vanuit de toongenerator was links een digitale multimeter aan gesloten. Deze multimeter kon de wisselspanning omzetten in decibel. Rechts uit de toongenerator zat de schakeling voor de koptelefoon. Als de schakelaar in het midden stond kon de persoon niets door de koptelefoon horen, als de schakeling naar links stond kwam er een toon in het linker oor. En als de schakeling naar rechts stond kwam de toon in het rechter oor. De tonen werden nog voor de schakeling door een weerstandje verzwakt, de weerstand bedraagt 270 kΩ. Dit weerstandje zat tussen de toongenerator en de koptelefoon zodat als de toongenerator en de multimeter 0 dB aangeven de toon niet te horen was. Als je het weerstandje er niet tussen hebt zitten zal de toon altijd hoorbaar blijven. Daar is de toongenerator niet gevoelig genoeg voor. Na de schakeling zat de koptelefoon. 61 Wij hebben onze gehoortest ook moeten ijken. De toongenerator had twee functie. Je kon de frequentie veranderen, en de geluidssterkte kon je veranderen. De geluidsterkte kon je van 1 % tot 100 % veranderen. We hebben onze opstelling zo geijkt dat als op de toongenerator op 2 % staat de digitale multimeter 0 dB aangeeft. Als de toongenerator op 68 % stond was dat 30 dB. Dit is dan natuurlijk niet echt 30 dB. Vanaf 30 dB gingen we de toon aan de persoon aanbieden. Deze toon werd steeds zachter. Zodra de persoon de toon niet meer kon horen gingen we kijken bij welke geluidssterkte de persoon de toon nog wel kan horen. Als de persoon twee van de drie aangeboden tonen hoorde kozen we dat punt. Op dat punt zetten we dan een kruisje. Dit deden we bij de frequentie van 125 Hz, 250 Hz, 500 Hz, 1000 Hz, 2000 Hz, 4000 Hz en 8000 Hz. Als we alle punten hadden bepaald hebben we een lijn door al die punten getrokken. Alle tonen onder die lijn kan de persoon horen, alle tonen die boven die lijn zitten kan de persoon niet horen. Het zou kunnen dat de lijn rond de nullijn loopt maar dan bijvoorbeeld bij 8000 Hz een dip heeft. Een dip is een plotselinge daling in de lijn. Een dip kan verschillende oorzaken hebben. Zodra er schade in het gehoor ontstaat worden als eerst de tonen met een hoge frequentie niet goed hoorbaar. In een audiogram is dit ook zichtbaar, er is dan een dip op 4000 Hz. Gehoorschade ontstaat bij personen verschillend, leeftijd speelt daarbij een rol. Boven de leeftijd 40 wordt de mens gevoeliger voor lawaai omdat de zenuwcellen dan ook verouderen. Maar mensen die al gehoorbeschadiging hebben in een andere deel van het oor zijn gevoelig voor verdere gehoorschade doordat ze dat zelf niet door hebben. De duur, het ritme en sterkte van het geluid heeft grote invloed op de gehoorschade. Een continu geluid levert meer schade op dan een onderbroken geluid. Dit komt doordat bij een onderbroken geluid de zenuwcellen de tijd krijgen om zich te herstellen. Gehoorbeschadiging is onherstelbaar. Je moet dus proberen te verkomen dat je geen gehoorschade oploopt. In het begin van het slakkenhuis zitten haarcellen die voor de hoge tonen dienen, achter in het slakkenhuis zitten haarcellen die voor de lage tonen dienen. Als iemand een dip op 4000 Hz heeft zijn de haarcellen voor de hoge tonen beschadigt. Deze haarcellen zijn beschadigt doordat deze het meest gevoelig zijn. De haarcellen kunnen het geluid niet meer goed aan elkaar doorgeven. Symptomen die je kan hebben als je gehoorschade hebt opgelopen zijn het horen van oorsuizen. Deze oorsuizen hebben dezelfde frequentie als het getroffen gebied. Het constant horen van een oorsuiz kan leiden tot concentratie problemen en uitputting. Een ander symptoom is dat de persoon met gehoorschade gauw geluiden die overeenkomen met het getroffen gebied te hard vindt. 62 Conclusie Uit ons onderzoek blijkt dat onze hoofdhypothese gedeeltelijk wordt verworpen. Deze hypothese luidde: ‘Jongeren die vaak muziek luisteren op een hoog volume zullen een dip hebben in de toonaudiogram bij 4000 Hz’. We hebben niet kunnen aantonen dat het luisteren van muziek invloed heeft op hoe goed je kunt horen. We hebben wel kunnen aantonen dat jongeren die vaak harde muziek op hebben een slechter gehoor hebben dan jongeren die hun muziek niet hoog hebben staan. 1) Uit ons onderzoek blijkt dat hypothese 1 wordt verworpen. Deze hypothese luidde: ‘Jongeren die ruige muziek luisteren zoals hardrock, techno en house zullen een gehoorverlies hebben’. Uit onze enquêtes blijkt dat 35 % van onze onderzoeksgroep naar ruige muziek luisteren, maar 25 % van de mensen die ruige muziek luisteren hebben een slechter gehoor bij de lage tonen dan een relatief goed gehoor bij lage tonen. 2) Uit ons onderzoek blijkt dat hypothese 2 wordt verworpen. Deze hypothese luidde: ‘Jongeren die een muziekinstrument spelen zullen een groter gehoorverlies hebben dan jongeren die geen muziekinstrument spelen. Ze zullen een dip bij 4000 Hz hebben maar deze dip is afhankelijk van het soort instrument dat ze spelen.’. We hebben niet kunnen aantonen dat jongeren die een muziekinstrument bespelen een groter gehoorverlies hebben dan jongeren die dit niet doen. Uit onze enquêtes blijkt dat 35 % van onze onderzoeksgroep een muziek instrument bespelen, maar 25 % van de mensen die een muziek instrument bespelen hebben een slechter gehoor dan een relatief goed gehoor. Niemand heeft een dip op 4000 Hz. 3) Uit ons onderzoek blijkt dat hypothese 3 niet wordt verworpen. Deze hypothese luidde: ‘Jongeren die van schaal 1 t/m 10 de volumesterkte tussen de 8-10 hebben zullen een gehoorverlies hebben’. Uit onze enquêtes blijkt dat 26 % de volumesterkte tussen de 8 en 10 hebben staan, maar 17 % van de mensen die hun volumesterkte tussen de 8-10 hebben staan heeft een slechter gehoor in lage tonen dan een relatief goed gehoor in lage tonen. 63 Discussie 1) De argumenten. Wij hebben de conclusie over de hoofdvraag getrokken omdat we bij de jongeren die vaak muziek luisteren (denk aan lengtes vanaf 2 uur per dag) geen gehoorverlies konden aantonen door middel van audiogrammen. We konden echter wel aantonen door middel van audiogrammen dat jongeren die hun muziek vaak hard hadden staan een slechter gehoor hebben dan jongeren die hun muziek minder hard hebben staan. Je ziet dat hun zij vaak niet tot de nullijn horen. Wij hebben de conclusie over deelvraag 1 getrokken omdat de mensen die op de enquête hadden ingevuld dat ze vaak een dergelijke muziekstijl luisteren niet een slecht resultaat in het audiogram hadden. Hun audiogrammen kwamen meestal vrijwel overeen met de audiogrammen van jongeren die een andere muziekstijl op hetzelfde volume luisteren. Wij hebben de conclusie over deelvraag 2 getrokken omdat jongeren vrijwel alle jongeren die en muziekinstrument spelen een goed resultaat in het audiogram hadden. De uitzonderingen hierop hadden vaak hun muziek heel hard staan, we zagen dat hun audiogrammen overeenkwamen met die van jongeren die geen muziekinstrument spelen maar wel harde muziek luisteren. Wij hebben de conclusie over deelvraag 3 getrokken omdat jongeren die hun muziek vaak hard hadden staan vaak ook een slechte audiogram hadden. We hebben niet een dip op 4000 Hz kunnen aantonen maar je zag wel dat hun audiogrammen regelmatig dipjes vertoonden, op grond hiervan hebben we geconcludeerd dat dit veroorzaakt werd door de harde geluiden waar ze aan bloot worden gesteld. 2) Betrouwbaarheid van onze resultaten. Tijdens ons onderzoek viel het ons op dat heel veel mensen een dip hadden bij 500 Hz, we vermoeden dat dit door het geluid van de kachel komt, deze maakte namelijk een geluid wat vrijwel overeen kwam met de piep van 500 Hz. Die dip ligt dus waarschijnlijk niet aan de jongeren hun gehoor maar aan het geluid van de kachel. Ook was er op de gang zo nu en dan veel lawaai, dit kan ons resultaat negatief beïnvloed hebben. De proef is uitgevoerd door of Laura, of Marjolein of Gerbrich, het kan zijn dat we het niet helemaal op dezelfde manier hebben gedaan, dit kan ervoor gezorgd hebben dat de grafiekjes niet helemaal op dezelfde manier getekend zijn. Dit heeft echter hoogstwaarschijnlijk geen invloed gehad op onze conclusie. Bij 4000 en 8000 Hz was er door de koptelefoon op de achtergrond ook nog een zachte piep te horen, dit kon bij hoge dB verwarrend zijn voor de proefpersoon. Als referentiepersoon hadden we Laura genomen, bij een vermogen van 2% van de toongenerator kon Laura alles nog goed horen, dit hebben we toen als 0 dB gesteld. Je ziet echter vaak dat de proefpersoon boven de nullijn zit (d.w.z. bij 1%), achteraf hadden we dan ook beter de nullijn op 1% kunnen stellen. We hadden voor een betrouwbaarder resultaat beter een veel grotere groep jongeren kunnen testen en misschien ook proefpersonen moeten testen waarvan we wisten dat die een gehoorverlies hebben. 3) Betrouwbaarheid van onze conclusie. Het was erg lastig om de deelvragen te beantwoorden, doordat je bij deelvraag 1 naar de invloed van het luisteren van bepaalde muzieksoorten. Dat 35 % van onze onderzoeksgroep naar een ruige muzieksoort luistert betekent dat niet direct dat ze allemaal dezelfde muzieksoort even hard luisteren. 64 En bij deelvraag 2 wordt naar de invloed gekeken van het bespelen van een muziekinstrument. Maar het is erg lastig om daar een conclusie uit te trekken, omdat wel 35 % van onze onderzoeksgroep een instrument bespelen maar niet bespelen al die mensen hetzelfde instrument en bespelen ze het instrument ook niet allemaal op dezelfde geluidsterkte. En sommige mensen gebruiken wel gehoorbescherming tijdens het bespelen van een instrument, en anderen weer niet. Bij deelvraag 3 kunnen ook alle proefpersonen de schaal van 1 tot 10 anders opvatten. Hierdoor zal niet iedereen, die bijvoorbeeld 8 heeft omcirkeld, daadwerkelijk naar muziek luisteren die dezelfde geluidsterkte hebben. 4) Sterkere en zwakkere onderdelen. Sterker onderdeel vinden we de proefopzet. We waren goed voorbereid en de proeven verliepen dan ook vlekkeloos. Ook vonden we het goed dat we alleen jongeren van een bepaalde leeftijdscategorie hebben gekozen, dit zorgt ervoor dat onze resultaten goed vergelijkbaar zijn. Ook vonden we de manier waarop we de audiogrammen konden verklaren doormiddel van de enquêtes heel goed. Zwakker onderdeel is de ruimte die we gekozen hebben. Er waren veel achtergrondgeluiden en de kachel maakte ook veel lawaai. Ook hadden we misschien nog een grotere groep jongeren kunnen testen en eventueel verschillende leeftijdscategorieën. 5) Suggesties voor het vervolgonderzoek. Als vervolgonderzoek zou je een gevarieerdere groep kunnen kiezen waar je de testen op zou doen. Ook zou je jongeren kunnen onderzoeken waarvan bekend is dat ze een gehoorverlies hebben. Een ander vervolgonderzoek zou kunnen zijn of de concentratie van de jongeren invloed heeft op hoe goed ze kunnen horen (je zou dan bijvoorbeeld de jongeren ondertussen naar beelden kunnen laten kijken zodat ze worden afgeleid). 65 Onderzoek Dove Jongeren 66 Inleiding Veel mensen weten niet precies welke aspecten er allemaal bij doofheid komen kijken en dove of slechthorende mensen voelen zich dan ook vaak niet begrepen door horenden. We vonden het dan ook interessant om te onderzoeken hoe dove jongeren zich in de maatschappij voelen. Dit hebben we aan de hand van enquêtes gedaan. De enquêtes hebben we afgenomen bij jongeren tussen de 12 en 17 jaar die naar de dovenschool in Haren gaan. Onze hoofdvraag is: Hoofdvraag: Hoe voelen dove en slechthorende jongeren zich in de maatschappij? Hoofdhypothese: Dove en slechthorende jongeren zullen zich op enkele gebieden beperkt voelen door hun doofheid of slechthorendheid. We hebben voor deze hypothese gekozen omdat er nog niet heel veel aanpassingen zijn voor doven en slechthorenden. Wij denken dat zij zich hierdoor niet helemaal op hun plaats in de maatschappij voelen. Deelvraag 1: In hoeverre heeft het doof-zijn invloed op de studie- en beroepskeuze? Hypothese 1: Doofheid heeft niet grote invloed op de studiekeuze. We hebben deze hypothese gekozen omdat heel veel studies gewoon gevolgd kunnen worden maar met behulp van een tolk. Alleen studies waarbij het gehoor een grote rol speelt zullen niet kunnen worden uitgevoerd. Deelvraag 2: In hoeverre ervaren jongeren discriminatie op het gebied van doofheid en slechthorendheid? Hypothese 2: Onze onderzoeksgroep zal zich niet gediscrimineerd voelen. We hebben deze hypothese gekozen omdat de jongeren die wij hebben onderzocht naar een school voor dove en slechthorende kinderen gaan, daar zullen zij dus geaccepteerd worden. Dit heeft ook als gevolg dat ze veel dove en slechthorende vrienden hebben en jongeren hebben vaak meer zelfvertrouwen in groepsverband. Als de jongeren zelfvertrouwen hebben zullen ze zich waarschijnlijk minder snel gediscrimineerd voelen. Deelvraag 3: In hoeverre willen dove en slechthorende jongeren verandering zien in de hedendaagse maatschappij op het gebied van doofheid en slechthorendheid? Hypothese 3: Dove en slechthorende jongeren zullen verandering in de maatschappij willen zien. Deze hypothese hebben we getrokken omdat we denken dat ze willen vooral zien dat mensen meer begrip krijgen voor doven en slechthorenden. Dit verwachten wij omdat we hebben gemerkt dat veel mensen alleen weten dat doven niet horen en met gebarentaal spreken maar niet precies weten wat doofheid nou inhoud. 67 Deelvraag 4: In hoeverre heeft doofheid en slechthorendheid invloed op het dagelijks leven? Hypothese 4: De doofheid en slechthorendheid heeft geen invloed hebben op het dagelijks leven. Deze hypothese hebben we getrokken omdat ze op school goed leren hoe ze met hun gehoorbeperking om moeten gaan en zullen veel dingen dus gewoon kunnen doen. Deelvraag 5: In hoeverre denken dove jongeren dat ze gelukkiger zullen zijn als ze geen gehoorbeperking zouden hebben? Hypothese 5: Het merendeel van de jongeren met een gehoorbeperking denken niet dat ze gelukkiger zijn als zouden kunnen horen. Deze hypothese hebben we getrokken omdat ze goede begeleiding krijgen op school en ze kunnen ondanks hun gehoorbeperking heel veel dingen gewoon doen. Dit zorgt ervoor dat zij makkelijker accepteren dat ze doof of slechthorend zijn en daarom zullen ze niet gelukkiger zijn als ze kunnen horen. 68 Resultaten Heeft je doofheid en slechthorendheid invloed op je studie of beroepskeuze? Voel je je wel eens gediscrimineerd omdat je doof of slechthorend bent? 69 Zou je verandering willen zien in de maatschappij op het gebied van doofheid en slechthorendheid? Heeft je gehoorbeperking invloed op je dagelijks leven? 70 Denk je dat je gelukkiger zou zijn als je geen gehoorbeperking zou hebben? 71 Conclusie Uit ons onderzoek blijkt dat onze hoofdhypothese gedeeltelijk wordt verworpen bij de groep jongeren die wij onderzochten. De hoofdhypothese luidde: ‘Dove en slechthorende jongeren zullen zich op enkele gebieden beperkt voelen door hun doofheid of slechthorendheid.’ De groep jongeren die wij onderzochten gaven aan in het algemeen vrij tevreden te zijn maar dat ze toch op enkele gebieden wel verandering zouden willen zien. De conclusie van de deelvragen: 1) Uit ons onderzoek blijkt dat voor onze onderzoeksgroep hypothese 1 ‘Doofheid heeft niet grote invloed op de studiekeuze’ niet wordt verworpen. De grote meerderheid (65%) van onze onderzoeksgroep gaf aan dat hun studie of beroepskeuze niet wordt beïnvloed door hun gehoorbeperking. 2) Uit ons onderzoek blijkt dat hypothese 2 ‘Onze onderzoeksgroep zal zich niet gediscrimineerd voelen’ wordt niet verworpen. Slechts een kleine meerderheid (58%) van onze onderzoeksgroep gaf aan zich nooit gediscrimineerd te voelen. Echter gaf een groot gedeelte aan dat ze zich wel eens gediscrimineerd voelen. 3) Uit ons onderzoek blijkt dat voor onze onderzoeksgroep hypothese 3 ‘Dove en slechthorende jongeren zullen wel verandering in de maatschappij willen zien’ niet wordt verworpen. 70% van de jongeren uit onze onderzoeksgroep gaf aan dat ze vooral wilden dat niet alleen zij zich hoeven aan de passen maar dat ook horenden zich zouden aanpassen. 4) Uit ons onderzoek blijkt dat voor onze onderzoeksgroep hypothese 4 ‘De doofheid en slechthorendheid heeft geen invloed hebben op het dagelijks leven’ wordt verworpen. De kleine meerderheid (57%) van de groep jongeren die wij hebben onderzocht gaf aan dat zijn of haar gehoorbeperking wel invloed had op het dagelijks leven. 5) Uit ons onderzoek blijkt dat voor onze onderzoeksgroep hypothese 5 ‘Het merendeel van de jongeren met een gehoorbeperking denken niet dat ze gelukkiger zijn als zouden kunnen horen’ niet verworpen. Slechts 32% van de jongeren gaf aan dat ze denken dat ze gelukkiger zouden zijn. De rest geeft aan dat ze niet denken gelukkiger te zijn of weten het niet. 72 Discussie 1) De argumenten We hebben als richtlijn genomen dat als meer dan de helft van de antwoordden van onze onderzoeksgroep op de hypothese aansloten de hypothese niet wordt verworpen. De conclusie van onze hoofdvraag hebben we getrokken op grond van de antwoorden op de deelvragen. De (kleine) meerderheid gaf aan dat ze tevreden zijn op het gebied van doofheid en slechthorendheid. Het enige waar ze niet tevreden mee zijn is de aanpassing van horenden in de maatschappij en ze hebben soms belemmeringen in hun dagelijks leven, daarom hebben we ervoor gekozen om de hoofdhypothese gedeeltelijk te verwerpen. De conclusie van deelvraag 1 hebben we getrokken omdat meer dan de helft, 65%, van de jongeren die wij onderzocht hebben aangaf dat hun gehoorbeperking niet invloed heeft op hun studiekeuze. De reden hiervoor is voornamelijk dat ze heel veel studies gewoon kunnen volgen met behulp van een tolk. Wat we wel enkele keren terugzagen in de enquêtes was dat jongeren graag in het leger wilden maar dit niet mochten. De conclusie van deelvraag 2 hebben we getrokken omdat de meerderheid, 58%, van onze onderzoeksgroep aangaf dat ze zich niet gediscrimineerd voelen. Slechts 21% van de jongeren gaf aan dat ze zich gediscrimineerd voelen (bijvoorbeeld omdat ze anders praten of omdat ze via gebarentaal communiceren). De andere 21% zei dat ze zich een enkele keer wel eens gediscrimineerd hebben gevoeld maar niet met regelmaat. De conclusie van deelvraag 5 hebben we getrokken omdat de grote meerderheid, 70%, aangaf graag verandering te willen zien in de maatschappij. De meesten vonden vooral dat zij zich teveel moesten aanpassen. Er waren zelfs jongeren die vonden dat horenden ook gebarentaal moeten leren. De conclusie van deelvraag 4 hebben we getrokken omdat meer dan de helft, 57%, van de onderzoeksgroep aangaf dat ze wel belemmering in het dagelijks leven hebben. Ze gaven aan dat vooral de communicatie met horenden soms moeilijk verliep. De conclusie van deelvraag 5 hebben we getrokken omdat de meerderheid, 52%, aangaf dat ze niet denken dat ze gelukkiger zouden zijn. Dit is een hele kleine meerderheid maar 16% van onze onderzoeksgroep gaf aan dat ze het niet weten dus daarom hebben we de hypothese niet verworpen. 2) De betrouwbaarheid Onze resultaten zijn redelijk betrouwbaar, het is echter een hele kleine groep die we hebben onderzocht (ongeveer 30 jongeren), dus we hebben wel gegeneraliseerd. Het kan zijn dat we andere resultaten zouden krijgen als we een grotere groep hadden genomen. Ook kan het zijn dat het feit dat we alleen maar jongeren van dezelfde school hebben onderzocht het resultaat heeft beïnvloed, het kan zijn dat het resultaat anders zou zijn als we het van meerdere dovenscholen hadden onderzocht. Omdat gebarentaal een hele andere grammatica heeft hadden sommige jongeren onze vraag niet goed begrepen. We hadden soms ook dat we het antwoord niet helemaal begrepen, het kan dus zijn dat we antwoorden anders geïnterpreteerd hebben dan dat er bedoeld werd. Ook was het lastig om alle antwoorden onder te verdelen in ja of nee, het was iedereens persoonlijke mening dus het is moeilijk om die dan samen te voegen tot een geheel. Het was ook heel lastig om deelvragen te bedenken die niet met ja of nee te beantwoorden zijn en om een grens te trekken waar een hypothese verworpen werd. 73 De uitvoering van het onderzoek ging wel goed maar er waren dus nog wel bepaalde dingen die anders zouden kunnen. 3) Zwakkere en sterkere onderdelen Sterker onderdeel vinden we dat we toch nog een redelijk grote groep dove jongeren hebben gevonden die bereid was mee te werken. Ze hebben de vragen heel goed en uitgebreid beantwoord waardoor het voor ons ook makkelijker was om conclusies te trekken. Ook zijn we tevreden hoe het ons uiteindelijk toch is gelukt om de resultaten te verwerken. Zwakker onderdeel vinden we dat we niet iedereens persoonlijke mening konden verwerken. Ook is het jammer dat we niet een grotere groep hebben kunnen onderzoeken. Achteraf hadden we misschien de enquête iets anders kunnen opzetten zodat het voor ons makkelijker zou zijn om de enquêtes te verwerken. We hadden misschien beter met meerkeuzevragen kunnen werken. 4) Vervolgonderzoek Als vervolgonderzoek zou je een grotere groep kunnen onderzoeken. Ook zou je kunnen onderzoeken welke aspecten er nog meer meespelen bij maatschappelijke tevredenheid behalve doofheid en slechthorendheid. Het is ook interessant om meer 74 Conclusie 75 Hypothese Bij de hoofdvraag: Welke biologische, natuurkundige en sociaal-emotionele aspecten spelen bij doofheid een rol? Hebben we de volgende hypothese geformuleerd. Hypothese: Bij doofheid en slechthorendheid spelen aspecten als: gebarentaal (sociaalemotioneel), doofheid veroorzaakt door problemen in het oor (biologisch), doofheid door harde geluiden (natuurkundig) en hoortoestellen (sociaal-emotioneel, natuurkundig & biologisch) een rol. Deze termen hoor je namelijk vaak vallen wanneer je het over doofheid en slechthorendheid hebt. 76 Voorspelling Als onze hypothese klopt, dan zullen de resultaten zijn dat wij hebben aangetoond dat deze aspecten (gebarentaal (sociaal-emotioneel), doofheid veroorzaakt door problemen in het oor (biologisch), doofheid door harde geluiden (natuurkundig) en hoortoestellen (sociaalemotioneel, natuurkundig & biologisch)) inderdaad een rol spelen bij doofheid en slechthorendheid. 77 Conclusie Onze hypothese van de hoofdvraag wordt gedeeltelijk verworpen. We hebben namelijk inderdaad kunnen aantonen dat de aspecten als gebarentaal, doofheid veroorzaakt door problemen in het oor, doofheid door harde geluiden en hoortoestellen een rol spelen bij doofheid en slechthorendheid. Echter spelen er nóg meer aspecten een rol, waar wij gedurende het profielwerkstuk zijn achter gekomen, waar wij nog niet van afwisten. 78 Discussie 1. Wij hebben deze conclusie getrokken omdat wij gedurende het pws erachter zijn gekomen dat er nog veel meer aspecten een rol spelen bij doofheid en slechthorendheid. Zo kan doofheid niet alleen veroorzaakt worden door problemen in het oor, maar kunnen de problemen ook in de hersenen liggen. Ook spelen er op het sociaalemotioneel gebied veel meer aspecten een rol. Zo bestaat er een dovencultuur en is de taalontwikkelingen bij doven heel anders dan bij niet-doven. Op natuurkundig gebied zijn er aspecten als audiometrie die een grote rol spelen bij doofheid en slechthorendheid, maar waar wij voor ons PWS nog niets van afwisten. 2. De resultaten zijn betrouwbaar. Echter is het voor elke dove persoon weer verschillend welke aspecten er een rol spelen. Zo kan bij de ene doofheid veroorzaakt zijn in het oor, terwijl bij de ander de doofheid is ontstaan door een probleem in de hersenen. Er zit natuurlijk ook een verschil tussen slechthorende en dove personen. Zo speelt het aspect dovencultuur natuurlijk geen rol bij slechthorende mensen omdat slechthorende nog relatief goed kunnen horen ten opzichte van doven. 3. Een sterk onderdeel van ons onderzoek is dat we veel instanties hebben bezocht. Zo zijn we naar de dovenschool in haren geweest, Schonenberg hoor comfort in het MCL en Vellinga optiek. Zo hebben we veel inzicht gekregen over de dovenwereld en konden. Een goed deel van ons pws is ook dat we twee onderzoeken hebben gedaan. Zo kregen we nog meer inzicht over ons onderwerp. Ons onderwerp is ook erg breed, dus we konden veel kanten van doofheid en slechthorendheid belichten. Omdat het zo’n breed onderwerp is, konden we echter ook niet overal diep op in gaan. Dit is weer een wat zwakker punt. 4. Een vervolg onderzoek zou kunnen zijn, dat je gaat kijken welke aspecten er behoren tot slechthorende personen en welke aspecten er behoren tot de dove personen. Zo krijg je misschien een duidelijker beeld welke aspecten er bij doofheid een rol spelen en welke aspecten er bij slechthorendheid een rol spelen. 79 Reflectie Laura: Toen we aan het pws begonnen was ik heel enthousiast. Gerbrich had ons het gebarenalfabet geleerd. Ik vond dit erg leuk en interessant en was daarom ook erg enthousiast over het onderwerp doofheid en slechthorendheid. Omdat doofheid en slechthorendheid een heel breed onderwerp is, moesten we de taken verdelen. Dit ging heel goed en we hadden de taken goed en eerlijk verdeeld. De samenwerking tussen Gerbrich, Marjolein en mij ging ook heel goed. Dit had ik eigenlijk ook wel verwacht omdat we wel vaker samen werkstukken hebben gemaakt. Ik vond het erg leuk om de verschillende instanties te bezoeken zoals de dovenschool in Haren en Schoonenberg in het MCL. Ik heb hier heel veel van geleerd. De samenwerking bij de onderzoeken ging ook heel goed. Er moest veel tijd aan de onderzoeken worden besteed, maar omdat we de taken duidelijk hadden verdeeld, viel dit uiteindelijk wel mee. Ik vond het erg prettig en gezellig om met Marjolein en Gerbrich aan dit pws te werken en ben tevreden met het resultaat. Gerbrich: Ik heb met veel plezier aan dit profielwerkstuk gewerkt. Ik vond het onderwerp dat we hebben gekozen heel erg interessant en heel leerzaam. Ik heb veel beter inzicht in de dovenwereld, voordat ik met dit profielwerkstuk begon had ik niet gedacht dat doofheid en slechthorendheid zoveel inhield. Omdat we het met zijn drieën deden konden we doofheid en slechthorendheid heel uitgebreid onderzoeken en ook meerdere onderzoeken uitvoeren. We hebben van heel veel mensen hulp gehad. Vooral de Guyotschool heeft mij heel erg geholpen met het sociaal emotionele deel. We mochten ook langskomen en doordat je dan echt mensen ziet lesgeven en we ook met een lerares hebben gesproken hebben krijg je veel meer inzicht in doofheid en slechthorendheid, dit vond ik heel leuk en leerzaam. De samenwerking met Marjolein en Laura ging heel erg goed. We vulden elkaar goed aan en het maken van het pws ging vrijwel vlekkeloos. Marjolein: Toen we tijdens het profieluur gingen beginnen met het PWS had ik daar heel erg veel zin in. We gingen dan ook met zijn drieën druk op zoek naar een leuk en geschikt onderwerp. Tot we bij het onderwerp doofheid en slechthorendheid kwamen. We vonden dit alle drie direct interessant. We hebben zo ook alle drie ons eigen deel in het PWS kunnen doen, Laura het biologische deel wat Laura dan ook interessant vindt, Gerbrich het sociaalemotionele deel wat Gerbrich dan ook leuk vond want ze was al een tijdje behept van gebarentaal, en ik het natuurkundige deel. Dit vond ik dan ook erg fijn aan ons PWS, dat we alle drie ons eigen deel hadden. Zo konden we alle drie iets doen wat we leuk vonden, maar het paste ook weer in 1 onderwerp. Het was dan ook wel een breed onderwerp, en we zijn dan ook veel te weten gekomen. Door de meerdere onderdelen hebben we ook wat kunnen bezoeken. Zo zijn we naar de dovenschool in Haren geweest, dit was dan ook erg leuk en interessant. De samenwerking verliep tussen Laura, Gerbrich en mij goed, dit had ik ook niet anders verwacht doordat we al goede vriendinnen waren voordat we aan het PWS begonnen. We hebben ook al meerdere PO’s met elkaar gemaakt, en wisten dus dat de samenwerking geen probleem zou zijn. Ik heb heel wat gezellige uurtjes aan het PWS gewerkt, maar het was natuurlijk niet altijd even leuk om eraan te werken. Ik ben blij dat het nu klaar is. Maar ik ben zeer tevreden over het eindresultaat, en ben trots op wat we met zijn drieën hebben gemaakt. 80 Bronnen 81 Bronnenlijst Bronnenlijst biologisch deel Bron 1: http://sociaalfondsorkesten.nl/arbeidsomstandigheden__arbo/gehoor/gehoorschade/hoe_werkt_het_gehoor/ Bron 2: http://nl.wikipedia.org/wiki/Oor Bron 3: http://www.hoorzaken.nl/de_cochlea.htm Bron 4: http://www.turnhoutoptiek.nl/?cat=27 Bron 5: http://nl.wikipedia.org/wiki/Doofheid Bron 6: Boek: 101 vragen over horen. Autheur: Nic van Son Bron 7: http://nl.wikipedia.org/wiki/Doofheid Bron 8 : http://www.single-sided-deafness.com/02-gehoor.htm Bron 9: http://www.gezondheidsplein.nl/dossier/206/212471/vormen-van-gehoorverliesconductief-neuraal-sensorineuraal-en-gemengd-gehoorverlies.html Bron 10: http://www.hoorzaken.nl/de_cochlea.htm Bron 11: http://www.kno.nl/publiek/voorlichting/brughoektumor Bron 12: http://www.doof.nl/infotheek/hoorproblemen/brughoektumor Bron 13: http://www.kno.nl/publiek/voorlichting/otosclerose Bron 14: http://www.doof.nl/infotheek/hoorproblemen/otosclerose Bron 15: http://www.kno.nl/publiek/voorlichting/meniere Bron 16: http://nl.wikipedia.org/wiki/Ziekte_van_M%C3%A9ni%C3%A8re Bron 17: http://www.doof.nl/infotheek/hoorproblemen/ziekte-van-m-ni-re Bron 18: http://www.doof.nl/infotheek/hoorproblemen/tinnitus Bron 19: http://nl.wikipedia.org/wiki/Tinnitus Bron 20: http://www.doof.nl/infotheek/hoorproblemen/hyperacusis Bron 21: http://nl.wikipedia.org/wiki/Hyperacusis Bron 22: http://www.doof.nl/infotheek/hoorproblemen/syndroom-van-usher Bron 23: http://www.doof.nl/infotheek/hoorproblemen/lijmoren Bron 24: http://www.doof.nl/infotheek/gehoorverlies/ouderdomsdoofheid Bron 25: http://nl.wikipedia.org/wiki/Lawaaidoofheid Bron 26: http://www.doof.nl/nieuws/baanbrekend-onderzoek-naar-doofheid-doormedicijnen/27102 Bron 27: http://www.kno.nl/publiek/voorlichting/plotselinge_doofheid Bron 28: http://www.audiologieboek.nl/p/niveau2/hfd9/9-3-1.htm Bron 29: http://www.hoorzaken.nl/het_hoortoestel.htm Bron30:https://www.beterhoren.nl/horen/web/Gehoor+verbeteren/Over+hoortoestellen/Soo rten+hoortoestellen/ Bron 31: http://www.hoorzaken.nl/gehoorapparaat_AHO.htm Bron 32: http://logopedie.blogspot.nl/2005/10/achter-het-oor-toestel-aho.html Bron33:http://hoorcentrum.net.tmp.naamserveer.nl/media/hooroplossingen/luidspreker_in_h et_oor.jpg Bron 34: http://phonicear.fr/eprotiscripts/files/encyclopedia/dir.asp?selectedID=484 Bron 35: http://www.doof.nl/infotheek/hulpmiddelen-en-vergoedingen/hoortoestellen Bron 36: http://www.hoorzaken.nl/baha.htm Bron 37: http://nl.wikipedia.org/wiki/Botverankerd_hoortoestel Bron 38: http://www.kno.nl/publiek/voorlichting/ci Bron 39: http://nl.wikipedia.org/wiki/Cochleair_implantaat Bron 40: http://www.cochlear.com/nl/cochleaire-implantaten-volwassenen Bron 41: http://www.hoorzaken.nl/cochlear_implants.htm Bron 42: http://www.single-sided-deafness.com/09-hoortoestel.htm Bron 43: http://www.doof.nl/nieuws/horen-via-de-kiezen/28088 82 Bron44:http://www.educatie.onderzoek.hu.nl/Data/News/Instituutsdirecteur%20Gebaren%2 0Taal%20en%20Dovenstudies%20gepromoveerd.aspx Bron 45: http://www.kentalis.nl/Professionals/Onze-expertise/professionals-vertellen/Op-detast Bron 46: http://www.kennislink.nl/publicaties/dove-mensen-zien-ietsje-beter Bron47:http://communications.uwo.ca/com/western_news/stories/research_discovers_super _vision_in_deaf_20101011446924/ Bron 48: http://www.kno.nl/publiek/voorlichting/audiologisch_centrum Bron 49: http://www.all-ears.nl/index.php?id=5 Bronnen natuurkundig deel: Bron Bron Bron Bron Bron Bron Bron Bron Bron Bron Bron Bron 1: Audiologie boek 2www.hoorzaken.nl 3:http://www.popschoolmaastricht.nl/college_db_decibel.php 4:http://www.science.uva.nl/research/amstel/vo/lesmat/loadable/doppler.html 5:Binas 6:http://lichtbeeldgeluid.nl/geluid/akoestiek/wat-is-de-geluidssnelheid-in-lucht-water/ 7:http://members.home.nl/snannenberg/Decibel.htm 8:http://www.kooijmanhoortoestellen.nl/oplossingen/onderzoeken/het-toonaudiogram 9:http://www.audiologieboek.nl/htm/hfd8/8-3-5.htm#8354 10:http://www.hoorwijzer.nl/hoortests/specialistische-hoortests/tympanometrie.html 11:http://www.hoorzaken.nl/tympanometrie.htm 12:http://www.hoorwijzer.nl/hoortests/specialistische-hoortests/oae_hoortest.html Bronnen sociaal- emotioneel deel: Bron 1:http://www.doof.nl/infotheek/taal/gebarentaal Bron 2:Boek: ‘Geen goed gehoor, wat nu?’ door M. Rodenburg Bron 3:http://www.watmaakt.suzette.nu/tag/gebaren/feed/ Bron 4:http://www.actionwork.com/driveforpeace/kids.html Bron 5:http://www.elcivics.com/esl/sign-language-1.html Bron 6:http://www.hfoada.nl/Gebarentaal/Gebarentaal.htm Bron 7:http://www.nvvs.nl/nl-NL/Slechthorendheid/Leven-metslechthorendheid/Spraakafzien Bron 8:http://nl.wikipedia.org/wiki/Dovencultuur Bron 9:http://www.doof.nl/nieuws/ci-en-de-dovencultuur/25275 Bron 10:http://www.cursusgebarentaal.nl/index.php?page=dovencultuur Bron 11:http://www.oncoline.nl/richtlijn/ Bron 12:http://www.kentalis.nl/Guyotscholen-voor-SO/Schoolinformatie/Geschiedenis Bron 13:http://nl.wikipedia.org/wiki/Henri_Daniel_Guyot_Instituut Bron 14:Folder: (beter) communiceren van Kentalis. Bron 15:http://www.logopedie.nl/site/slechthorendheid Bron 16:Wytske Jongbloed (logopediste op ‘De Skelp’ in Drachten). Bron17:http://meenwh.socialekaartnederland.nl/bsk/vieworga.asp?ac=viewBeschrijvendeTek st&npg _guid=A2BDD9AA-E2AF-48CB-AECC-130DBA9EBA4E Bron 18:http://kindentaal.logopedie.nl/site/taalontwikkeling Bron19:http://www.logopedie.nl/bestanden/logopedie/algemeen/brochures/folder_kind_en_t aal_2008.pdf Bron 20:http://nl.wikipedia.org/wiki/Woordenschat Bron 21:http://www.allesoverkinderen.nl/ne_taalontwikkeling_peuter.htm 83 Bron 22:http://www.phil.uu.nl/onderwijs/cki/cki10/artikelen01-02/vervest.pdf Bron 23:http://www.doof.nl/nieuws/vroege-spraakwaarneming-en-taalontwikkeling-vanslechthorende-en-dove-kinderen-essentieel/25333 Bron 24: Artikel: ‘Wat is slechthorendheid?’ Van ‘de Skelp in Drachten’. Bron 25:Artikel: ‘Samenleven, samenhoren’. Door Sabine Sinnaeve en Bianka Vandaele. Bron 26:Artikel: ‘Invloed van het verschil in taalaanbodop de articulatievaardigheid en de spraakverstaanbaarheid bij Vlaamse en Nederlandse vroegdove kinderen met een cochleair implantaat’. Door Florence Koolen, Sarah Scatorchia, Stella Verboom, Annemie de Bondt, Aimée van Loo, Leo de Raeve, Griet de Smet, Noëlle Uilenburg. Bron 27: Artikel: ‘Taalspraakproblemen en gedragsproblemen: een verkenning van oorzaak en gevolg’ door John van Daal. Bron 28:http://nl.wikipedia.org/wiki/Emotionele_ontwikkeling Bron 29:http://mens-en-samenleving.infonu.nl/pedagogiek/16358-emotionele-ontwikkelingvan-het-kind.html Bron 30:http://www.fsw.leidenuniv.nl/psychologie/organisatie/ontw/nieuws/dove-kinderenandere-emotionele-ontwikkeling-dan-horende.html Bron 31:http://www.stichtingplotsdoven.nl/ned/gevolgen.php Bron 32:http://www.werkpad.nl/ Bron33:http://www.oncoline.nl/index.php?pagina=/richtlijn/item/pagina.php&id=18415&rich tlijn_id=332 84
© Copyright 2024 ExpyDoc