Bij wie werkt wat in de gesloten jeugdzorg?

Bij wie werkt wat
in de gesloten jeugdzorg?
Verslag van de werkconferentie op 21 november 2014
Bij wie werkt wat in de gesloten
jeugdzorg?
De wetenschap en praktijk dichter
bij elkaar brengen. Dat was het doel
van de werkconferentie Bij wie werkt
wat in de gesloten jeugdzorg, die 21
november 2014 plaatsvond in gesloten
jeugdzorginstelling De Koppeling. Jongeren
met ernstige gedragsproblemen stonden
centraal op deze dag, waaraan een breed
scala aan mensen deelnam, variërend
van jeugdbescherming, behandelaars
en onderzoekers, tot psychiaters, een
kinderrechter en gemeente. Tijdens
de werkconferentie presenteerden
onderzoekers van de afdeling kinder- en
jeugdpsychiatrie van het VUmc een aantal
uitkomsten van zes jaar wetenschappelijk
onderzoek naar de invloed van
specifieke kenmerken van jongeren op de
behandeluitkomst van een opname in de
gesloten jeugdzorg.
Onderzoek
Jongeren met ernstige gedragsproblemen
hebben een grote impact op de
maatschappij. Behandeling van deze
jongeren is moeizaam en niet voor
iedereen effectief. ‘Tot op heden kunnen
we niet goed voorspellen welke jongeren
wel of niet profiteren van deze gesloten
opname’, vertelt kinder-en jeugdpsychiater
Tijs Jambroes. ‘Waarom lukt behandeling
soms wel en soms niet? Dat was de
start van onderzoek naar de invloed van
neurobiologische en neuropyschologische
kenmerken op de uitkomst van een
behandeltraject.’
In het onderzoek keek Jambroes onder
andere naar drie verschillende kenmerken.
Allereerst de kille en emotieloze trekken;
jongeren met deze zogeheten CallousUnemotional (CU)-trekken vertonen een
verminderd gevoel voor emoties van
anderen, gaan gemakkelijk over grenzen
heen en tonen antisociaal en agressief
gedrag. Eerdere studies in andere
doelgroepen leverden aanwijzingen op dat
zij minder goed reageren op behandeling.
Een tweede factor waar Jambroes naar
keek is verlaagde afstemming van de
neurobiologische stressregulatiesystemen,
2
Jambroes over de invloed van CU-trekken.
zoals het autonome zenuwstelsel (ANS) en
de hypothalamus-hypofyse-bijnieras (HPAas). Jongeren met dit kenmerk reageren
minder gevoelig op stressvolle situaties
zoals stelen of vechten; ze hebben daarom
minder reden deze uit de weg te gaan en
zoeken dergelijke situaties juist op. Ze
zijn weinig gevoelig voor straf. Tot slot
keek Jambroes naar neuropsychologische
kenmerken, zoals het vermogen tot planning
en het maken van denkfouten. Dat hangt
samen met controle over het eigen gedrag.
‘Opvallend is dat bij jongeren
met hoge CU-trekken de HPA-as
in de loop van de behandeling
wel normaliseert’
Ook jongeren die minder stressgevoelig
zijn blijken aanvankelijk meer agressie te
vertonen. Een blijvend lage HPA-as leidt
daarnaast in beperkte mate tot minder
verandering gedurende de behandeling.
‘Opvallend is dat bij jongeren met hoge
CU-trekken de HPA-as in de loop van de
behandeling wel normaliseert, al is dat
nog niet te zien in het gedrag. Gedurende
de behandeling neemt de activiteit van
het stresssysteem toe, dat betekent dat
de onderliggende neurobiologie van CUtrekken mogelijk eerder verandert dan de
gedragskenmerken zelf’, zegt Jambroes.
‘Door training nam zowel
proactieve als reactieve agressie
af binnen de groep’
De invloed van deze drie kenmerken op
de uitkomst van behandeling onderzocht
Jambroes in een onderzoeksgroep van
zeshonderd jongeren met een gemiddelde
leeftijd van 15 jaar en een gemiddeld
IQ van 86; 40 procent had een nietWesterse achtergrond, 50 procent een
psychiatrische gedragsstoornis. Voor en
na agressieregulatietraining werd onder
andere hun hartslag en cortisolgehalte
gemeten en vulden jongeren en begeleiders
vragenlijsten in. ‘Door training nam zowel
proactieve als reactieve agressie af binnen
de groep’, concludeert Jambroes.
De mate van deze afname in agressie
is afhankelijk van de onderzochte
gedragskenmerken, wees het onderzoek uit.
‘Jongeren die hoog scoren op CU-trekken,
scoren ook hoog op agressie. De combinatie
van een gedragsstoornis met CU-trekken
hangt samen met meer agressief gedrag,
dan een gedragsstoornis zonder CU-trekken.
Daarnaast voorspellen hoge CU-trekken
een mindere afname van agressief gedrag
gedurende de behandeling’, concludeert
3
De uitkomst van het onderzoek biedt
implicaties voor de dagelijkse praktijk, de
indicatiestelling en de behandeling, vertelt
Jambroes. Hij noemt er enkele: ‘We weten
nu dat we onderscheid kunnen maken in
een aantal subgroepen die verschillend
reageren op behandeling en mogelijk een
ander soort behandeling nodig hebben.
In het huidige behandelaanbod moeten
we jongeren met CU-trekken wellicht
iets langer opnemen; bij jongeren met
verkeerde stressafstelling moeten we
meer werken met belonen in plaats van
straffen. En we kunnen meer doen met
therapie die specifieke denkprocessen
beïnvloedt. Nieuwe behandelmethoden
moeten mogelijk inzetten op afname
van CU-trekken in plaats van afname
van agressie. Verkeerde stressafstelling
kunnen we wellicht eerst met medicatie, of
een stabiliserende gedragstherapie, laten
normaliseren, dan worden deze jongeren
mogelijk gevoeliger voor therapie. En we
hebben nu aanvullende aanwijzingen dat we
meisjes en jongens in de gesloten jeugdzorg
verschillend dienen te behandelen.’
In tegenstelling tot agressieve jongens
blijken agressieve meisjes juist een
verhoogde stressgevoeligheid te vertonen;
ook kampen zij met meer traumaklachten
dan jongens. ‘Dat laat zien dat jongens en
meisjes van elkaar verschillen, ook op een
dergelijk neurobiologisch niveau.’
‘Bij cognitieve denkfouten
schrijven jongeren succes te veel
toe aan zichzelf en falen juist
aan de buitenwereld’
Neuropsychologische kenmerken, tot
slot, blijken ook van belangrijke invloed
op de afname in agressie. ‘Bij cognitieve
denkfouten schrijven jongeren succes te
veel toe aan zichzelf en falen juist aan
de buitenwereld’, legt Jambroes uit. ‘Het
verminderen van deze denkfouten leidt tot
afname van zowel proactieve als reactieve
agressie na de agressieregulatietraining.’
4
Panel
De experts uit het panel gaven ieder vanuit hun eigen professie hun
kijk op de problematiek en de uitkomsten van het onderzoek.
Frederique Coelman, directeur van
en behandeling. ‘Het team kan er al op
jonge leeftijd worden bijgehaald als er
problemen zijn. Het team kan diagnostiek
doen voorafgaand aan opname ten
aanzien van gedragsstoornissen, en
daarmee wellicht opname uitstellen of
voorkomen. Behandeling moet inzetten op
oorzaken, niet alleen op gedrag. Ook moet
behandeling niet alleen gericht zijn op de
jongere, maar ook op zijn systeem; niet
alleen binnen het gebouw van Jeugdzorg
Plus, maar ook daarbuiten.’
de Koppeling, vindt dat indicatiestelling
en diagnostiek bij Jeugdzorg Plus anders
moet worden ingericht. ‘Bijvoorbeeld
wat betreft het vaststellen van de
kenmerken die voorspellend zijn voor
de behandeluitkomsten. Ook moeten
behandelinterventies gerichter op maat
worden ingezet. Het zou goed zijn als
medewerkers traumasensitieve hulp kunnen
verlenen om problematiek onder meisjes
beter te herkennen. En jongeren met een
hoge mate CU-trekken hebben een meer
individuele aanpak nodig.’
Nathalie Kramp, projectmanager
transitie jeugdzorg van de Gemeente
Amsterdam, is vooral benieuwd hoe nieuwe
kennis kan worden ingezet om kosten te
besparen, nu budgetten krimpen. ‘Wat
kunnen we concreet doen met alle kennis
die voorbij komt, bijvoorbeeld wat betreft
verkorte trajecten en aansluiting bij
ambulante zorg?’
Geert van Wesemael houdt zich als GZ-
psycholoog bij het crisisteam van JBRA en
Veilig Thuis Amsterdam voornamelijk bezig
met indicatiestelling. ‘Waar ik maar kan,
spreek ik me uit tegen gesloten plaatsingen,
maar intussen ben ik een grootverbruiker.
Bij het indiceren laat ik me niet zozeer
leiden door enige diagnose, maar vooral
door de mate waarin de jongere concreet
in gevaar is. Ik geloof niet in preventief
opnemen, wel in systeemgerichte aanpak
Suzan Terweij, hoofd behandeling van
Transferium, pleit voor een mobiel team
dat als een viertrapsraket te werk gaat,
via signaleren, diagnostiek, motiveren
5
met tegelijkertijd het aanbieden van een
goed toekomstperspectief.’
Kinderrechter van de Amsterdamse
rechtbank Rein Odink pleit voor
maatwerk. ‘Projecteer algemene kennis niet
op individuen, maar maak een concrete
vertaling. Lever maatwerk. De wet geeft
aan: er moet perspectief zijn, zo snel
mogelijk. Opname moet zo kort mogelijk
duren. Groepsbehandeling moet je niet
verlengen, tenzij maatwerk geboden wordt.
Ik onderschrijf het nazorgperspectief: je kan
sleutelen wat je wil, als je geen perspectief
biedt, werkt het niet.
Eva Mulder, programmaleider van de
Academische Werkplaats Forensische Zorg
voor Jeugd(AWFZJ), is ervan overtuigd dat
indeling in subgroepen de indicatiestelling
en behandeling ondersteunt. ‘Door te kijken
naar kenmerken die van invloed zijn, zie
je verschillen tussen profielen en dat zegt
iets over hoe passend de behandeling is.
Daarnaast: breng in kaart wat je doet en
evalueer ook. Dat is de basis voor onderzoek
naar wat wel en niet werkt. Tot slot: geef
neurobiologische kenmerken een plek in de
behandeling; bekijk ze niet op zichzelf, maar
plaats ze in het grotere geheel.
Bas Brown van de ambulante forensische
jeugdpsychiatrie van De Bascule stelt dat
er meer samenwerking nodig is. ‘In een tijd
waarin iedereen moet bezuinigen en de
kwaliteit van de zorg onder druk staat, is de
oplossing: samenwerking. Binnen onderwijs,
jeugdwerkers, psychiatrie. De school is een
goede plek daarvoor. Als we beter op elkaar
aansluiten, dan is opname misschien niet
nodig. En zijn grenzen bereikt, dan moet
plaatsing in gesloten jeugdzorg snel kunnen
volgen.’
6
Discussie
Een greep uit de aanbevelingen die het resultaat zijn van discussies tussen de deelnemers rondom
drie centrale thema’s.
Thema 1:
Wat is er nodig voor een goede indicatiestelling en welke rol kunnen
neurobiologische en neuropsychologische kenmerken daarin
spelen?
• Werk meer in profielen en bijbehorende
behandelpakketten, pas gericht
maatwerk toe en kijk naar de aansluiting
van de behandeling
eind van eindeloze trajecten
• Schakel een mobiel diagnostiek- en
indicatieteam met Jeugdzorg Plus-kennis
in wanneer plaatsing overwogen wordt,
dat andere partijen kan inschakelen voor
onderzoek en advies
• Kijk naar de geschiktheid van de groep
• Achteraf bedenken wat er aan de hand
is, is een gemiste kans. Hanteer een
systeem om vooraf te bepalen wat de
problemen zijn en waar kansen liggen
• Maak gebruik van de voorwaardelijke
machtiging. Hierbij oordeelt de rechter
dat opname in principe nodig is, maar
volgt nog een paar maanden uitstel voor
onderzoek of aanpassing van gedrag,
waarmee uiteindelijke opname kan
worden voorkomen
• Laat de Gemeente optreden als regisseur
om de zorg van verschillende partijen te
coördineren
• Biedt perspectief aan jongeren die er al
zitten
• Denk minder instellingsgericht, maar
meer in trajecten en ketensamenwerking
• Onderzoek hoe het na behandeling
verder gaat met de jongeren, dat kan
van belang zijn voor indicatiestelling en
therapie
• Pas matched care in plaats van stepped
care toe. Plaats expertise zo dicht
mogelijk het bij kind in plaats van aan het
7
• Bepaal bij indicatiestelling of de jongere
een gevaar is voor zichzelf of voor de
maatschappij. Behandeling moet meer
zijn dan een gedwongen keus. Wat maakt
dat hij er echt iets aan heeft?
• Beschouw Jeugdzorg Plus als een
tankstation waar jongeren kunnen
bijtanken en werk daarnaast met andere,
creatievere behandelmogelijkheden
• Zet agressie regulatie training eerder in
• Vergroot de behandeleffectiviteit door
eerder te beginnen en meer samen te
doen
• Filter meer; voor sommigen is Jeugdzorg
Plus niet de juiste plek
• Denk niet in ‘nazorg’ maar in ‘doorzorg’.
Gesloten opname is niet de enige echte
zorg, maar slechts een module in het
traject
• Betrek huidige kennis in de behandeling,
zoals kennis van neurobiologische
trekken, maar ook kennis over voeding
en stress. Wacht niet op meer onderzoek,
maar gebruik nu al wat er tot dusverre
bekend is en al eerder in het traject
Thema 2 en 3:
Hoe kan het huidige behandelaanbod voor jongeren met ernstige
gedragsproblemen geoptimaliseerd worden op basis van huidige
kennis?
Welke vernieuwende mogelijkheden zijn er om in de toekomst de
behandeling nog beter te laten aansluiten op de kenmerken van de
jongeren?
• Luister beter naar de jongere, er wordt
zelden iets aan henzelf gevraagd
activiteiten, de hele dag door
• Verbeter het leefklimaat intern,
bijvoorbeeld door training vakmanschap
• Doe geen dingen omdat het nu eenmaal
de vaste volgorde is. Werk meer
samen en wees flexibel om tot nieuwe
oplossingen te komen
• Maak een profiel van het gezin en pas
gezinstherapie toe; betrek ouders bij de
behandeling
• Bied perspectief op gebied van wonen,
onderwijs, arbeid en vrije tijd
• Wees flexibel, door bijvoorbeeld
groepsgrootte aan te passen. Kijk ook
naar de samenstelling van de groep, past
de jongere hierin?
• Integreer hupverlening met bijvoorbeeld
onderwijs en verslavingszorg; bied
behandeling integraal aan met andere
8
• Laat behandelplannen aansluiten op
de uitkomsten van de diagnostiek van
specialistische teams; negeer onderzoek
niet, maar gebruik het
• Ga vanaf de start ook met het netwerk
van de jongere aan de slag
• Beschouw voeding, medicijnen en
oefeningen niet als ondersteunend aan
de behandeling; het zijn ingrediënten van
de behandeling, zet ze ook als zodanig in
• Gebruik creatievere manieren om met
jongeren te praten, niet alleen verbaal;
kijk ook naar behandelingen die minder
verbaal zijn: mindfulness, PMT, serious
gaming
• Laat slechts een deel van het traject
gesloten zijn, denk aan deeltijdopnames
en thuisbegeleiding
• Pas uitgebreide diagnostiek toe
om onderliggende trauma’s snel te
achterhalen; zet EMDR in als er trauma’s
zijn
• Behandel jongeren met CU-trekken
langer door, met TACt Plus
• Bied alternatieven voor een leefgroep,
kijk of de jongere geschikt is voor
kleinere leefgroepen of een pleeggezin
• Zorg voor een klik tussen mentor en
jongere en laat eventueel zelf kiezen
Tot slot
De conferentie bleek een goede uitwisseling
tussen de wetenschap en het werkveld. ‘Het
is vaak de vraag in hoeverre dat wat je in het
werkveld doet, ook ondersteund wordt door
de wetenschap’, zegt GZ-psycholoog Geert
van Wesemael. ‘Die kennis komt vaak vanuit
de Verenigde Staten. Nu is er bruikbare
kennis van eigen bodem.’
lastig keuzes maken per individu’, zegt
Bas Brown van de ambulante jeugdzorg.
‘Wat nodig is, is een onderliggende visie. In
gezinnen is veel discontinuïteit, jongeren
zijn onveilig gehecht. Met die kennis moeten
we behandeling en nazorg inrichten. Keuzes
maken vanuit het kindperspectief en zijn
persoonlijke situatie. En ook: delen met
elkaar als hulpverleners.’
Uiteindelijke opheffing van de gesloten
jeugdzorg is een goed streven, vindt
Frederique Coelman van De Koppeling: ‘Ik
denk dat het een gezonde ambitie is daar
naartoe te werken. Maar niet morgen al. De
opbrengst van vandaag scherpt die discussie
verder aan. Heel inspirerend.’
Nathalie Kramp van de Gemeente
Amsterdam vraagt zich wel af hoe het
geleerde in praktijk kan worden gebracht. ‘Ik
hoor veel oplossingen, maar niet hóe je bij
die oplossing komt, bijvoorbeeld wat betreft
verbetering van het leefklimaat.’
Huidige behandelingen kunnen verder
worden aangescherpt met kennis die
vandaag aan bod kwam. ‘Er zijn zoveel
mogelijkheden en behandelingen. Het is
Susan Terweij van Transferium ziet daartoe
veel mogelijkheden: ‘Daar kunnen we
mensen op zetten en bijvoorbeeld jongeren
matchen met een persoonlijk begeleider.’
9
Volgens kinderrechter Rein Odink kan de
zorg efficiënter en goedkoper door alle
nieuwe ideeën die hij vandaag hoort. ‘Als
gesloten opname niet nodig blijkt of als er
andere oplossingen mogelijk zijn, dan is dat
voor iedereen winst.’
manieren. Enerzijds moeten we bepalen wat
we al weten en hoe we dat kunnen vertalen
naar de praktijk. Anderzijds willen we graag
horen vanuit de praktijk wat jullie willen
weten, wanneer we nieuw onderzoek gaan
doen.’
Ideeën voor vervolgonderzoek zijn er volop,
maar er is nu ook al veel bruikbare kennis,
zegt Eva Mulder van de Academische
Werkplaats: ‘Deze conferentie is een soort
luilekkerland voor wetenschappers. Ik
hoor zoveel nieuwe ideeën. Tegelijkertijd
is er ook al veel onderzocht. Onderzoek
praktijkgericht inrichten kan op twee
Eén ding is in elk geval duidelijk geworden
op de conferentie Bij wie werkt wat in de
gesloten jeugdzorg: samenwerking tussen
al deze verschillende partijen is belangrijk.
Samendoen werkt in de gesloten jeugdzorg.
Dat is op deze middag in elk geval goed
gelukt!
Organisatie:
Lucres Nauta-Jansen
Tijs Jambroes
Arne Popma
Frederique Coelman
Anita van Breemen-Alma
Contact:
[email protected]
Tekst:
Maartje Kouwen
Illustraties:
Luuk Poorthuis
10