Docentenhandleiding Op het eerste gezicht

Handleiding voor
(museum)docenten
1
Inhoud
1
2
3
4
5
6
Inleiding
Educatieprogramma
a. Educatieve doelen
b. Doelgroep
i. Eindtermen waar het programma bij aansluit
c. Gratis deelname
d. Indeling programma
Voorbereidende les door een museumdocent
a. Educatieve subdoelen
b. Randvoorwaarden
c. Tijd
d. Benodigdheden
e. Werkwijze
i. Oorlelletjes experience
ii. Introductie op de tentoonstelling Op het eerste gezicht
iii. Hoe bevooroordeeld zijn de leerlingen zelf?
iv. Fysionomie: het spel ‘Physogs’
1. Spelregels
v. Huiswerk
1. Museumbezoek
2. Het maken van een Bertillonkaart
Museumbezoek
a. Tijd
b. Kijkwijzer
c. Bezoek in schoolverband
Verwerkingsles
a. Educatieve subdoelen
b. Randvoorwaarden
c. Tijd
d. Benodigdheden
e. Werkwijze
i. Reactie op de tentoonstelling en kijkwijzer
ii. De poppentest
iii. 3 alternatieven
1. Shooting game
2. Etnisch profileren (Amnesty)
3. ‘Discriminatietest’ van Daniël Wigboldus
iv. Stereotypen vs. identiteit
v. Identiteitscirkels
f. Afsluiting van de les
Bijlagen
a. Bijlage I: Terminologie
b. Bijlage II: Vertaling karaktertrekken Physogs
c. Bijlage III: Stramien voor de Bertillonkaart
d. Bijlage IV: Achtergrondartikel Elsevier over Rishi Chandrikasing
e. Bijlage V: Debriefing Shooting game
3
4
4
4
4
5
5
6
6
6
6
6
6
6
7
8
8
9
10
10
10
12
12
12
12
13
13
13
13
13
13
13
13
14
14
15
15
15
16
16
18
18
18
19
20
20
2
1
Inleiding
Teylers Museum organiseert van 8 november 2014 t/m 8 februari 2015 de
tentoonstelling Op het eerste gezicht, over vooroordelen, stereotypen en discriminatie.
In de 19e eeuw raakten fysionomische (gelaatkundige) meetmethodes in zwang om aan
de hand van uiterlijke kenmerken wetenschappelijke uitspraken te doen over innerlijke
zaken (karakter, crimineel gedrag, gemankeerde evolutie). Het veronderstelde verband
tussen uiterlijk en innerlijk maakte het mogelijk rassen en volken te classificeren naar
hun beschavingsniveau. In de Tweede Wereldoorlog mondden deze ideeën uit in het
dieptepunt van de rassenleer en de Jodenvervolging. Deze in wetenschappelijk opzicht
nu achterhaalde theorieën over rassen en culturen manifesteren zich desondanks tot op
de dag van vandaag in de vorm van bewuste of onbewuste vooroordelen en stereotypen
over ‘anderen’.
Teylers Museum wil door het bieden van dit cultuurhistorisch kader de bezoeker
aansporen de eigen vooroordelen en stereotypen te onderzoeken. Het museum wil
hiermee een bijdrage leveren aan het debat over vooroordelen en stereotypering,
stigmatisering en discriminatie, schoonheid en lelijkheid, macht en onmacht. Wat is de
rol van de wetenschap hierbij? Was/is die wel waardevrij en kan ze ons helpen
objectiever te kijken? Kunnen we onze vooroordelen eigenlijk meten en classificeren en
zo leren te beheersen?
Aan de hand van historisch en hedendaags beeldmateriaal (boeken, prenten, fotografie,
film en andere media) en objecten (beelden, wasmodellen, schedel, meetapparatuur,
testjes) worden de denkbeelden van wetenschappers en onderzoekers uitgelegd en in
verband gebracht met actueel wetenschappelijk onderzoek en beeldvorming in de media.
3
2
Educatieprogramma
Na twee eeuwen ‘wetenschappelijke’ rassentheorieën en beschavingsladders kunnen we
ons afvragen wat de hedendaagse wetenschap ons hierover nu nog kan vertellen. Hoe
werkt het in onze tijd met zijn enorme massacultuur waarin iedereen online naar elkaar
kijkt? Hoe meten wij nu de relatie tussen innerlijk en uiterlijk?
Het onderwerp is uitermate actueel, gezien bijvoorbeeld de recente gebeurtenissen in
augustus 2014 in Ferguson (VS), waarbij een ongewapende, zwarte jongen – Michael
Brown – door een blanke politieagent werd doodgeschoten, en een vergelijkbare
gebeurtenis op station Den Haag Hollands Spoor op 24 november 2012. Etnische
minderheden, zoals zwarten in Amerika of Marokkanen, Hindoestanen of Antillianen in
Nederland, worden door de politie eerder als risico of ‘verdachte’ gezien en daardoor
vaker gecontroleerd en gefouilleerd.
Het educatieprogramma bij Op het eerste gezicht wil met name een link leggen naar de
actualiteit en de leefwereld van leerlingen om begrip en inzicht in het thema van de
tentoonstelling te bewerkstelligen.
a. Educatieve doelen
De hoofddoelstellingen van het programma luiden als volgt:
-
Bewustwording van de eigen vooroordelen bij het kijken naar mensen die er
anders dan jezelf uitzien;
Bewustwording van het feit dat vooroordelen over anderen kunnen leiden tot
discriminatie, racisme, antisemitisme en geweld;
Uitdaging aangaan om je te verplaatsen in de ander en iemand als een individu te
zien in plaats van als een stereotype van een groep.
b. Doelgroep
De klassen voor wie het programma speciaal is ontworpen, zijn de 3e klas VMBO en de
4e klas Havo/Vwo, voor de vakken geschiedenis, maatschappijleer of filosofie.
i. Eindtermen waar het programma bij aansluit:
1. Maatschappijleer havo/vwo –
Subdomein A2 Benaderingswijzen
Subdomein B2 De praktijk van de rechtsstaat
Subdomein E3 De praktijk van de pluriforme samenleving
2. Maatschappijwetenschappen havo/vwo –
Subdomein A3 Benaderingswijzen
Subdomein C5 Massamedia en Cultuur
Subdomein D4 Cultuur en discriminatie
Subdomein F2 De rechtsstaat
3. Filosofie havo/vwo –
Subdomein A1 Argumentatieve vaardigheden
Subdomein B2 Lichaam, geest en emotie
Subdomein E3 Wetenschap en samenleving (vwo)
4. Geschiedenis havo/vwo –
Domein A7 Historisch besef
4
Domein B Oriëntatiekennis - tijdvak 9
5. Geschiedenis vmbo-tl –
10 Historische overzicht – 4 Tweede Wereldoorlog
6. Maatschappijleer vmbo-tl –
Preambule 4 Leren communiceren
ML1/K/7 Beeldvorming en stereotypering
c. Gratis deelname
Dankzij bijdragen van het Mondriaanfonds, het VSB-fonds en een fonds dat niet
genoemd wil worden, zijn er geen kosten verbonden aan afname van het programma,
inclusief bezoek aan het museum.
Bij een zelfstandig bezoek aan de tentoonstelling zonder afname van het
educatieprogramma zijn de entreekosten € 2,- per leerling. De toegang voor de
begeleidende docenten is gratis. De cultuurkaart van de leerlingen is geldig.
d. Indeling van het programma
Het programma valt uiteen in drie delen:
1
2
3
Voorbereidende les op school (ca. 1 les), o.l.v. een museumdocent
Zelfstandig museumbezoek door leerlingen, a.h.v. een kijkwijzer
(of in schoolverband)
Verwerkingsles op school of aansluitend in het museum (ca. 1 les), o.l.v. een
museumdocent
Het museum heeft een aantal museumdocenten beschikbaar die u kunt vragen de
voorbereidende en verwerkingsles te geven, tijdens uw lesuur.
5
3
Voorbereidende les door een museumdocent
a. Educatieve subdoelen
De leerlingen weten dat ze de tentoonstelling Op het eerste gezicht in Teylers Museum
gaan bezoeken en waar deze in het kort over gaat, en maken kennis met een subthema.
De leerlingen ervaren hoe het voelt in een willekeurig hokje ingedeeld te worden.
De leerlingen zijn zich ervan bewust dat mensen (ook zijzelf) nog steeds vooroordelen
over anderen kunnen hebben.
De leerlingen beseffen dat er geen ‘hokjes’ (stereotypen) beter zijn dan andere.
De leerlingen denken na over het verschil tussen ‘feit’, ‘mening’ en ‘vooroordeel’
b. Randvoorwaarden
Discussies moeten voorzichtig ingeleid worden en respectvol gevoerd. Ze mogen niet
onmiddellijk te dicht op ieders huid komen, om te voorkomen dat er aanleiding tot
pesten van klasgenoten ontstaat.
c. Tijd
Eén les van ca. 50 minuten.
d. Benodigdheden
- zak dropjes
- digibord (of computer + internet + beamer + scherm) OF computerlokaal (waarbij
leerlingen ieder achter een eigen computer zitten)
- 4 spellen ‘Physogs’ (wordt meegenomen door de museumdocent)
- gratis kaartjes voor het museumbezoek voor de leerlingen (idem)
e. Werkwijze
In deze voorbereidende les is het de bedoeling ‘aan den lijve’ te ervaren hoe het is om in
een hokje (stereotype) geplaatst te worden, alleen vanwege bepaalde uiterlijke
kenmerken of eigenschappen. Je kunt er dus niets aan doen en je kiest er ook niet zelf
voor om bij dat hokje te horen. Aan de hand van deze ervaring wordt nader ingegaan op
het begrip ‘stereotypen’ en ‘vooroordelen’, ‘feit’ en ‘mening’, en wordt het bezoek aan
de tentoonstelling voorbereid.
i. Oorlelletjes experience (ca. 10 min)
Nadat de museumdocent zicht heeft voorgesteld en uitgelegd dat ze twee
lessen komt geven rondom de tentoonstelling ‘Op het eerste gezicht’ in
Teylers Museum, kondigt ze aan dat de les begint met een experiment. Het
gaat daarbij om de ervaring hoe het voelt om op basis van een uiterlijk
kenmerk of eigenschap beoordeeld te worden. De ervaring is gebaseerd op
het ‘blue eyes brown eyes experiment’ van Jane Elliott (zie
http://en.wikipedia.org/wiki/Jane_Elliott en
http://www.pbs.org/wgbh/pages/frontline … /view.html).
6
De museumdocent beoordeelt de leerlingen op basis van hun oorlelletjes. De leerlingen
met losse oorlelletjes (afbeelding A) worden naar de voorste banken en stoelen
gestuurd; de leerlingen met aangegroeide oorlelletjes (afbeelding B) naar de achterste
rijen. Ook de docent wordt beoordeeld en ingedeeld. (Bij twijfel: achterste rij).
Als iedereen weer zit, krijgen de leerlingen op de voorste rijen (met losse oorlelletjes) een
dropje/snoepje uitgedeeld. De rest wordt aan hun lot overgelaten. De museumdocent
vertelt hen dat sinds kort een wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond (‘feit’) dat
mensen met losse oorlelletjes hoger op de beschavingsladder staan, dan degenen met
aangegroeide oorlelletjes. Deze laatste categorie staat namelijk nog veel dichter bij de
mensapen (chimpansees, gorilla’s), die ook aangegroeide oorlelletjes hebben. Wat vinden
zij van dat onderzoek? En wat vinden ze eigenlijk van die domme ‘vaste oorlelletjes’, die
zowat nog op de apen lijken? Als de leerlingen op de achterste stoelen gaan protesteren
wordt hen kort de mond gesnoerd door de museumdocent. Zij mogen niet mee doen en
zijn niet interessant voor het gesprek.
Na een kleine 10 minuten (mag ook korter) doorbreekt de gespreksleider plotseling het
‘spel’. Het (zogenaamd) wetenschappelijk verhaal is natuurlijk verzonnen. Ze nodigt de
achterste stoelen uit erbij te komen zitten/aan te schuiven. Ook zij krijgen nu een
dropje/snoepje. Eventueel kunnen nog foto’s getoond worden van chimpansees (met
wijd uitstaande, losse oren) en gorilla’s (met kleine, aangegroeide oren), om de onzin
van het verhaal te onderstrepen.
De gespreksleider wil van allebei de ‘kampen’ een reactie horen, te beginnen met een
‘vast oorlelletje’. Hoe voelde je je vanaf het begin, toen je apart werd gezet? En toen de
anderen een dropje kregen en jij niet? En je niet mee mocht doen met het gesprek?
En andersom, wat voelde de ‘losse oorlel’ bij de VIP-behandeling?
De museumdocent legt vervolgens uit dat dit experiment al in de jaren ’60 in de
Verenigde Staten is gehouden in een schoolklas (maar dan m.b.v. een scheiding op basis
van blauwe of bruine ogen). Het doel bij dat experiment was vooral om lichte kinderen
het effect te laten voelen van discriminatie en racisme bij donkere kinderen. Het had een
enorme impact en de betrokken (blanke) kinderen vertelden 25 jaar later, toen ze
volwassen waren, dat ze sindsdien altijd op een andere manier met zwarten zijn
omgegaan. Ook de kinderen met bruine ogen hadden een bijzondere ervaring en voelden
zich op handen gedragen, gewaardeerd en geprezen en gingen zich daar ook naar
gedragen. Zij haalden bijvoorbeeld betere resultaten.
Eventueel kan een begin gemaakt worden met een filosofische gedachtegang over het
verschil tussen ‘feit’ en ‘vooroordeel’: eerst dachten de betrokkenen dat het
wetenschappelijk onderzoek een feit was. Later bleek het onzin te zijn, maar als je je dan
toch blijft vasthouden aan zo’n ‘hokje’ en er waarde aan hecht (discriminatie van zgn.
‘minderen’): dan ontstaat er een vooroordeel. In Bijlage I staan de definities van de
verschillende termen opgesomd.
ii. Introductie op de tentoonstelling Op het eerste gezicht (10 min)
De tentoonstelling in Teylers Museum die de leerlingen gaan bezoeken, Op het eerste
gezicht, gaat precies hierover. Er komen stereotypen aan bod (‘mensen met vaste
oorlelletjes staan dichter bij de apen’), de bijbehorende vooroordelen (‘ze zijn dom’),
categorisering (‘ze horen op het tweede plan en mogen niet meedoen’), en de
wetenschappelijke onderbouwingen voor e.e.a. Het gaat dus ook over ‘wat is een feit’
(wetenschappelijk onderzoek), meningen en vooroordelen.
7
Het is interessant te weten welke stereotypen en categorisering er op de school van de
leerlingen zijn, en wat daarbij feiten, meningen en vooroordelen zijn. De museumdocent
kan daarbij de volgend vragen aan de klas stellen:
-
-
Welke categorieën, hokjes, zijn op school aanwezig? [mogelijke antwoorden:
leraren – leerlingen / brugpiepers – eindexamenkandidaten / skaters – gothics
(deze laatste groepjes zijn wel zelf gekozen natuurlijk: in feite van een andere
orde), etc.]
En wat vinden die hokjes van elkaar? [mogelijke antwoorden: leraren zijn stom –
leerlingen zijn lui / brugpiepers weten niks – eindexamenkandidaten zijn stoer /
skaters zijn cool – gothics zijn gek, etc.]
Zijn die meningen over elkaar onderbouwd, of zijn het vooroordelen? [Wat zijn
vooroordelen? – ongegronde meningen die toch waarheidsgehalte hebben voor
veel mensen = impliciete associaties].
(Vooral voor havo/vwo) Wat vonden ze van de ‘onderbouwing’ van het
experiment met de oorlelletjes? Het argument was ‘wetenschappelijk onderzoek
heeft uitgewezen dat…’, maar het bleek uiteindelijk toch onzin te zijn. Wat zou je
nog meer moeten weten over het wetenschappelijk onderzoek om het op waarde
te kunnen schatten? [methodiek, onderzoeksresultaten, percentages etc.]
iii. Hoe bevooroordeeld zijn de leerlingen zelf? (ca. 5 min)
De museumdocent laat de hokjestest1 zien op het digibord (http://www.hokjestest.nl/) [
of laat de leerlingen ieder voor zich de hokjestest doen op hun computer ]. De klas moet
het steeds eens worden over de vragen (ja / nee). Uiteindelijk blijkt hoe goed de
leerlingen iemand ‘in een hokje kunnen stoppen’ op basis van iemands uiterlijk.
De museumdocent kan dit nuanceren door te vertellen dat ‘beoordeling op het eerste
gezicht’ vanuit de evolutie een waardevolle gave is. Je moet heel snel kunnen beslissen
of een ‘tegenpartij’ gevaarlijk is of niet (een tijger zal je opeten: wegwezen dus).
Alleen zijn dieren over het algemeen makkelijker ‘in een hokje te stoppen’, dan mensen.
Dieren zijn gevaarlijk / niet-gevaarlijk, of eetbaar / niet-eetbaar. Mensen hebben oneindig
veel meer mogelijkheden qua categorisering.
Ter aanvulling hierop kan de museumdocent (evt. voor een vwo-klas) een deel uit het
hoorcollege van sociaal psycholoog Daniël Wigboldus laten zien, over ‘waarom
hokjesdenken juist goed is’:
https://www.youtube.com/watch?v=j02zRlKw7yI (ca. 5.00 – 7.40 min)
iv. Fysionomie: het spel ‘Physogs’ (ca. 15 min)
In de tentoonstelling ligt (o.a.) het spel
‘Physogs’. Dit is een werkelijk bestaand Brits
gezelschapsspel uit ca. 1940 (!). Het spel
borduurt voort op een van de wetenschappelijke
richtingen die in de tentoonstelling aan de orde
komen: de fysionomie. Op basis van
gezichtskenmerken werden aan iemand
1
Ook in de tentoonstelling te doen.
8
karakterkenmerken toegedicht. In de tentoonstelling wordt uitgelegd hoe dit idee
uitmondt in de gedachte dat criminelen herkend kunnen worden a.h.v. hun uiterlijk
(doorlopende wenkbrauwen, de stand van hun oren etc). Uiteindelijk kom je uit bij de
rassenleer en Jodenvervolging van de nazis in de Tweede Wereldoorlog.
Doel van de opname van het spel in deze les is tweeledig: nieuwsgierig maken naar de
tentoonstelling, en de theorie van de fysionomie (en de risico’s daarvan) duidelijk maken.
1. Spelregels
Er zijn 4 (lege) gezichtsovalen: 2 vrouwen en 2 mannen. Daarin kunnen steeds 3 losse
kaartjes gelegd worden: 1 voor de ogen, 1 voor de neus en 1 voor de mond. Het doel is
om de juiste combinatie te vinden voor 13 gegeven karakters, die ieder ook op een
kaartje staan vermeld:
Dissipated
Bad-tempered
Determined
Suave – obsequious Artistic – imaginative Credulous – impractical Magnetic
Excitable – impetuous Self-conscious
Crafty – self-centered Pleasant – cheerful Narrow-minded – stubborn
Acquisitive - shrewd -
Verstrooid
Humeurig
Doorzetter
Vriendelijk, onderdanig
Creatief, fantasierijk
Naïef, onhandig
Snel emotioneel, overgevoelig
Prikkelbaar
Onzeker, verlegen
Ondoorgrondelijk
Humoristisch, vrolijk
Koppig
Gierig, inhalig
De vertaling van de Engelse termen wordt gedurende het spel op het digibord getoond
(zie Bijlage II).
Om het spel niet te lang te laten duren, hebben we de spelregels als volgt aangepast:
Leerlingen worden in groepen van 8 bij elkaar gezet. Tafels worden zodanig tegen elkaar
geschoven dat er voldoende speelvlak is. Iedere groep van ca. 8 leerlingen krijgt 4
verschillende (lege) gezichten, en alle bijbehorende kaartjes met ogen, neuzen, en
monden. Ze liggen allemaal open op tafel (met de afbeelding naar boven). De
museumdocent deelt per tafelgroep vier karakter-kaartjes uit: een voor elk leeg gezicht.
De opdracht is om elk gezicht zodanig in te vullen dat het karakter op het kaartje
ontstaat. Qua taakverdeling kunnen 4 leerlingen werken aan 2 gezichten, maar ze putten
wel alle 8 uit alle gezichtskenmerkkaartjes op tafel.
Het spel gaat door totdat de groep denkt dat de gezichten correct zijn ingevuld (of tot de
tijd om is). De groep roept dan ‘ Physog’!, waarmee het spel stopt. M.b.v. de sleutel (in
het bezit van de museumdocent) wordt gecontroleerd of inderdaad de juiste
gezichtskaartjes met het juiste karakter zijn gecombineerd.
Ter nuancering van het spel kan erop gewezen worden dat het wetenschappelijk
onderzoek waar de fysionomie zich op baseerde (onderzoek van Johann Casper Lavater)
nu achterhaald is. De wetenschappelijke methode klopte niet en was niet objectief
controleerbaar.
9
v. Huiswerk (ca. 10 min)
Aan het eind van de les legt de museumdocent uit wat de twee huiswerkopdrachten
zijn.
1. Museumbezoek
De leerlingen krijgen van de museumdocent ieder een gratis kaartje voor het museum,
waarmee ze in hun eigen tijd de tentoonstelling kunnen bezoeken. Dit bezoek moet zijn
gedaan vóórdat de museumdocent terugkomt voor de verwerkingsles.
(Het is natuurlijk ook mogelijk een museumbezoek in schoolverband af te spreken: de
verwerkingsles wordt in dat geval in het museum gegeven, aansluitend op het
tentoonstellingsbezoek. In dit laatste geval verwacht het museum dat er minimaal 2
begeleiders meekomen voor de klas leerlingen).
De leerlingen krijgen in het museum een kijkwijzer aan de hand waarvan ze de
tentoonstelling bezoeken. De ingevulde kijkwijzer kan in de verwerkingsles dienen als
bewijs dat ze echt de tentoonstelling hebben bezocht. De sleutel (antwoorden) van de
kijkwijzer is in bezit van de museumdocent.
2. Het maken van een Bertillonkaart
Eén van de objecten in de tentoonstelling is de
‘Bertillonkaart’. Hierop zijn tientallen verschillende
neuzen, oren, oogpartijen, voorhoofden en kinnen te
zien van misdadigers. Bertillon was in de 19e eeuw
politiecommissaris in Parijs, en probeerde m.b.v. dit
overzicht met gezichtskenmerken deze misdadigers op
te sporen, maar ook potentiële criminelen te traceren.
Hij was er net als veel van zijn tijdgenoten immers van
overtuigd dat je d.m.v. uiterlijke kenmerken kon bepalen
wat iemands karakter was, en dus ook of iemand
crimineel was. Het fotograferen van misdadigers en face
(recht van voren) en en profil (van opzij) is in deze tijd
begonnen. Onze ‘mugshot’ is hieruit voortgekomen.
Bij wijze van moderne knipoog naar deze Bertillonkaart
en de mugshot gaat de hele klas een aantal
Bertillonkaart opstellen van alle aanwezige oren, ogen,
monden, kinnen en voorhoofden. Er worden geen foto’s
van het héle gezicht genomen, om te voorkomen dat
leerlingen herkenbaar in beeld komen. Deze opdracht wordt uitgevoerd o.l.v. de eigen
docent na de voorbereidende les en voorafgaand aan de verwerkingsles.
Benodigdheden:
- Smartphones
- Fotoprintpapier
- Scharen
- Lijm/prit
- 1 gestructureerd A3-vel (neemt de museumdocent mee)
10
Leerlingen nemen van zichzelf (selfie!) met hun smartphone foto’s en face (dus recht
van voren) van hun gezicht en rechteroor. Deze 2 foto’s printen ze uit op fotopapier.
Vervolgens knippen ze de volgende onderdelen uit de foto:
-
1 strook met de ogen en het voorhoofd
1 strook met de mond met kin
het rechteroor
de neus
Deze foto’s worden van de hele klas op een A3-vel geplakt volgens het stramien dat te
vinden is in Bijlage III. Vermeld wordt de klas en de school.
De collage wordt door de museumdocent na afloop van de verwerkingsles meegenomen
naar het museum, waar hij digitaal in de tentoonstelling opgenomen wordt. Op deze
manier dragen de leerlingen een steentje bij aan de tentoonstelling Op het eerste gezicht.
11
4
Museumbezoek
a. Tijd
Het museumbezoek neemt ongeveer 45 minuten in beslag.
b. Kijkwijzer
Leerlingen bezoeken de tentoonstelling zelfstandig m.b.v. het gratis toegangskaartje dat
ze in de voorbereidingsles hebben gekregen. Bij de kassa krijgen ze een kijkwijzer,
schrijfbord en potlood, waardoor ze in de tentoonstelling langs de belangrijkste
onderwerpen worden geleid. De (ingevulde) kijkwijzer kan op school dienen als bewijs
dat ze geweest zijn.
Leerlingen mogen zelf bepalen wanneer ze komen. Bezoek bij voorkeur in groepjes van
max. 4 leerlingen tegelijk.
De museumdocent heeft in de verwerkingsles het antwoordmodel bij zich waarmee de
leerlingen hun antwoorden kunnen controleren.
c. Bezoek in schoolverband
Natuurlijk is het ook mogelijk een museumbezoek in schoolverband af te leggen: de
verwerkingsles wordt in dat geval in het museum gegeven, aansluitend op het
tentoonstellingsbezoek. In dit laatste geval verwacht het museum dat er minimaal 2
begeleiders meekomen voor de klas leerlingen. De totale bezoeksduur aan het museum
is dan ongeveer 90 minuten.
Reserveren is dan wel noodzakelijk (tot uiterlijk 2 weken van te voren). Neemt u hiervoor
contact op met de afdeling Publiekszaken, via t: 023-5160972 of e:
[email protected]. Alleen op werkdagen tussen 08.30 en 17.00 uur.
Er zijn geen kosten aan verbonden!
Bij een zelfstandig bezoek aan de tentoonstelling zonder afname van het
educatieprogramma zijn de entreekosten € 2,- per leerling. De toegang voor de
begeleidende docenten is gratis. De cultuurkaart van de leerlingen is geldig.
Ook dan is aanmelding van uw groepsbezoek bij Publiekszaken (zie hierboven) wel
noodzakelijk.
12
5
Verwerkingsles (ca. 50 min)
a. Educatieve subdoelen
-
De leerlingen realiseren zich hoe stereotypen ontstaan.
Leerlingen krijgen inzicht in de invloed van beelden in de (social) media op
stereotypering
Leerlingen denken na over het verschil tussen uiterlijk en innerlijk / stereotype en
eigen identiteit
Leerlingen beseffen dat uiterlijk (imago) niet één op één samenvalt met innerlijk
(identiteit), en dat je pas een oordeel kunt vellen (of: mening kunt vormen) over
iemand als je hem daadwerkelijk kent.
b. Randvoorwaarden
Er wordt respectvol gediscussieerd over stereotypen en discriminatie van ‘anderen’.
Iedereen dient respectvol benaderd te worden en moet aan het woord kunnen komen.
c. Tijd
De verwerkingsles neemt ongeveer 50 minuten in beslag.
d. Benodigdheden
De schooldocent bereidt de benodigdheden voor.
-
Digibord (of computer, beamer/scherm, internet)
2x wit A-4 voor alle leerlingen
Stiften (kleur)
Antwoorden kijkwijzer (sleutel wordt meegenomen door de museumdocent)
e. Werkwijze
i. Reactie op de tentoonstelling en kijkwijzer (ca. 5 min)
Allereerst vraagt de museumdocent de leerlingen te reageren op de tentoonstelling die
ze hebben bezocht. Wat heeft hen het meest getroffen, wat was helemaal nieuw en wat
wisten ze al? De antwoorden van de kijkwijzer worden op papier uitgedeeld. Ook de
gemaakte Bertillonkaart wordt getoond en aan de museumdocent overhandigd.
ii. De Poppentest (ca. 5 min)
Vervolgens gaat de museumdocent dieper in op de ‘Poppentest’, die ze als het goed is
allemaal in de tentoonstelling hebben gezien (want opgenomen in de kijkwijzer). Dit
filmpje dient als introductie op het onderwerp ‘stereotype (imago)’ en ‘identiteit’.
Eventueel kan een hele korte versie nog een keer getoond worden:
https://www.youtube.com/watch?v=ybDa0gSuAcg (1:38 min).
De (donkere) kinderen in de test associëren donkere poppen vrijwel allemaal met
negatieve eigenschappen als ‘slecht, lelijk en onaardig’. Dit is het ‘imago’ van mensen
met een donkere huid. Aan het eind van het filmpje zijn ze - pijnlijk genoeg - gedwongen
13
te onderkennen dat zij zelf ook donker zijn. Maar hebben zij daadwerkelijk die negatieve
eigenschappen? Hier begint de vraag naar ‘identiteit’.
Wat vonden de leerlingen van de reactie van de ondervraagde kinderen? Zou je dit
onderzoek ook zo in Nederland kunnen doen – ofwel: is kleur in Nederland ook een
issue, net als in de VS?
iii. 3 alternatieven (ca. 10 min)
1. Shooting game
De museumdocent geeft een korte introductie op het volgende onderdeel:
Op 27 augustus 2014 stond in de New York Times een artikel van Nicolas Kristof over
rassendiscriminatie in Amerika. Het had de provocerende titel ‘Is Everyone a Little Bit
Racist?’
In het artikel wordt o.a. een onderzoek aangehaald van Joshua Correll (professor in de
sociale psychologie). Hij heeft voor zijn onderzoek naar impliciete associaties (het
stereotype: ‘zwart = gevaarlijk’) een ‘spel’ ontwikkeld waarbij de gamer de rol krijgt van
een politieagent. In verschillende omgevingen wordt hij geconfronteerd met (plaatjes
van) mensen – zwart of wit – die soms een revolver en soms een onschuldig attribuut
als een mobieltje in hun hand hebben. Doel van de game is iedereen met een revolver
dood te schieten, en de anderen niet, natuurlijk.
De museumdocent vraagt 5 leerlingen naar voren. De game wordt opgestart en iedere
leerling mag ongeveer 1 minuut het ‘spel’ spelen (zichtbaar op het digibord), terwijl de
overige leerlingen toekijken.
http://www.csun.edu/~dma/FPST/consent.html
Het spel kan ieder moment afgebroken worden door op de spatiebalk te drukken. Het
hele spel uitspelen duurt ongeveer een kwartier, en dat is erg lang. Beter is dus de
ervaring even te laten voelen en het doel en resultaat van het onderzoek duidelijk te
maken. (Zie Bijlage V voor de debriefing – de uitleg over het doel en resultaat van het
onderzoek).
Uit het onderzoek blijkt dat gewone gamers (bijvoorbeeld studenten) makkelijker en
sneller op donkere mannen schieten dan op blanke, en daardoor ook vaker een
onschuldige zwarte man doodschieten dan een ongewapende blanke. Ook donkere
gamers blijken deze reactie te vertonen: zij hebben dus dezelfde stereotypering
geïnternaliseerd (dit bleek ook al uit het filmpje over de poppentest).
Vervolgens kan er een korte discussie gehouden worden over de aard van het
onderzoek, de vorm die gekozen is (‘game’) en hoe ‘Amerikaans’ deze vorm is. Zo ja,
wat dan te denken van de gebeurtenis op 24 november 2012 toen een agent een
(achteraf ongewapende) Hindoestaanse jongen doodschoot op Den Haag Holland Spoor?
(Zie ook Bijlage IV voor een artikel in Elsevier). Is er een manier om deze stereotypering
(en bijgevolg discriminatie) te doorbreken? Wat vinden de leerlingen van dit etnisch
profileren?
14
2. Etnisch profileren (Amnesty)
Naar aanleiding van de gebeurtenis op station Den Haag Hollands Spoor kan ook gelijk
de discussie gestart worden over ‘etnisch profileren’.
Amnesty International heeft een geëngageerd filmpje gemaakt over (de gevolgen van)
etnisch profileren door de politie:
http://www.amnesty.nl/dossier-etnisch-profileren (ca. 5 min).
En onderstaand filmpje gaat over Sidney Mutueel, projectleider ‘Diversiteit’ binnen de
politie. Hij praat over zijn eigen ervaringen met discriminatie, zowel binnen als buiten de
politie. Erg interessant!
http://www.youtube.com/watch?v=Hz85YC-KtyA (ca. 3,5 min).
3. ‘Discriminatietest’ van Daniël Wigboldus
De museumdocent kan ook een (deel van) de test laten zien die Daniël Wigboldus altijd
doet tijdens zijn lezingen over vooroordelen:
http://www.universiteitvannederland.nl/college/heb-jij-diep-van-binnen-discriminerendetrekjes-doe-de-test/ (5 – 11 min). De leerlingen moeten natuurlijk meedoen!
De test gaat over impliciete associaties (Nederlands – positief / Allochtoon – negatief).
In Amerika worden deze testen ook gehouden, en het blijkt dat donkere Amerikanen
hetzelfde reageren als blanke: negatief over zwarte Amerikanen. Dit bevestigt het beeld
dat al in de poppentest naar voren komt, en ook werd bewezen door de Shooting game.
iv. Stereotypen vs. identiteit (ca. 10 min)
De museumdocent geeft (ter herinnering) een korte uitleg over het volgende item:
In Ferguson (V.S.) is begin augustus (2014) een zwarte tiener, Michael Brown, door de
blanke agent Darren Wilson doodgeschoten. Brown was (volgens ooggetuigen)
ongewapend en had de agent niet geprovoceerd. (De rechtszaak moet nog volgen; de
precieze toedracht is momenteel nog niet bekend). Sindsdien was het lang onrustig in
Ferguson: er werd gedemonstreerd en gevochten. Op de social media (Twitter) kwam
een actie op gang: #IfTheygunnedmedown.
Veel zwarte Amerikanen wierpen daar de vraag op welke foto de media (kranten, tv,
twitter, facebook etc) van hen zouden publiceren, als zíj onverhoopt doodgeschoten
zouden worden: de foto waarop ze te zien zijn met hun eindexamendiploma, de kat op
schoot of op een familiefeestje – of de foto op een feest of in een club waarop ze
precies voldoen aan het imago van zwarten: slecht, gevaarlijk en crimineel?
Leerlingen bekijken vervolgens (klassikaal) o.l.v. de museumdocent een groot aantal
foto’s op groot scherm:
https://www.google.nl/search?q=iftheygunnedmedown&espv=2&tbm=isch&tbo=u&source=u
niv&sa=X&ei=2en1U_rpIaHgyQPem4LgCQ&ved=0CDUQsAQ&biw=1204&bih=806#imgd
ii=_
15
Hieruit kan een discussie ontstaan over wat de leerlingen vinden van deze actie, of zij
ook denken dat de media de verkeerde foto’s kiezen (en daarmee het slechte imago van
zwarten onderhouden en versterken), en hoe zij zichzelf laten beïnvloeden door
beeldmateriaal (foto’s op Facebook?). Is er hier sprake van een discrepantie tussen
identiteit en imago, en leidt dat tot spanning en conflict? En hoe kunnen we er een
respectvolle dialoog van maken? Is een tv-programma als ‘Typisch Nederlands van
Jeroen Pauw een geschikte methode? Of moet het toch nog anders?
http://www.npo.nl/typisch-nederlands/19-09-2014/VARA_101369453 ?
Voor vwo-leerlingen is de volgende stelling (over macht) misschien ook interessant om
te bediscussiëren:
“We kunnen steeds opnieuw vaststellen dat mensen die tot groepen behoren die in
termen van macht sterker zijn dan andere groepen waarmee ze te maken hebben, van
zichzelf denken dat ze in menselijk opzicht beter zijn dan de anderen”
[Elias, N. ‘Een theoretisch essay over gevestigden en buitenstaanders’. In: Elias, N. &
Scotson, J.L. De gevestigden en de buitenstaanders. Een studie van de spanningen en
achtsverhoudingen tussen twee arbeidersbuurten. Spectrum, Utrecht / Antwerpen,
1976, p. 7.].
v. Identiteitscirkels (ca. 15 min)
De museumdocent introduceert de laatste activiteit: het maken van twee
identiteitscirkels. De bedoeling is dat hierin zichtbaar wordt wat ieder zelf de
belangrijkste ingrediënten van zijn of haar identiteit vindt, en hoe iemand denkt over de
identiteit van zijn/haar buurman/vrouw.
De leerlingen worden door de eigen docent ‘herschikt’, zodat ze naast iemand komen te
zitten waar ze normaliter niet zo vaak mee omgaan. De leerlingen beginnen allemaal met
een identiteitscirkel van zichzelf te maken.
Op papier (A3 of A4) wordt met gekleurde stiften een ronde ‘taart’ getekend. De taart
wordt opgedeeld in taartpunten, waarbij iedere punt staat voor een belangrijk onderdeel
van iemands identiteit. Bijvoorbeeld: familie, geliefden, vriendenclub, hobby, huisdier,
politieke overtuiging, seksuele geaardheid etc. Hoe groter de taartpunt, hoe belangrijker
dát onderdeel voor iemands identiteit.
Vervolgens maakt ieder een tweede identiteitscirkel: die van de leerling waar ze net
naast zijn geplaatst.
De cirkels worden aan elkaar getoond en besproken. Zijn er grote verschillen aan te
wijzen in wat de een denkt te weten van de ander, in vergelijking met de identiteitscirkel
van die persoon zelf? Waarin zitten de verschillen (of overeenkomsten) vooral, wat valt
op? Is het leuk/interessant/verhelderend elkaar op die manier te leren kennen?
f. Afsluiting van de les (ca. 5 min)
Met de ervaringen uit bovenstaande opdrachten moet de conclusie van het bezoek aan
Teylers Museum goed te trekken zijn: op basis van uiterlijke kenmerken kunnen nooit
iemands karaktereigenschappen bepaald worden. Je kent de ander immers niet. De
16
ander wordt tekort gedaan als hij op één uiterlijk kenmerk wordt beoordeeld, waardoor
het makkelijker wordt hem op een lager plan te plaatsen, (voor)oordelen tegen hem te
koesteren, te discrimineren en uiteindelijk wellicht te doden (zwarten in Amerika en zelfs
Nederland, joden tijdens de 2e Wereldoorlog…). De verschillen tussen feit, mening en
vooroordeel (en het belang van échte –gecheckte- kennis) kan nog een keer herhaald
worden.
Eventueel kan nog een overdenking meegegeven worden:
Mensen die zichzelf beter vinden, hebben in de regel geen belangstelling voor mensen
die zij minder vinden. Zodra ze een bepaalde groep als minder zien, interesseren ze zich
in de regel dus ook niet voor de identiteit van de groep, voor de manier waarop die
groep zichzelf ziet, ervaart, waardeert en dat uit. Ze hebben genoeg aan het beeld dat ze
zelf van die groep hebben en dat is het imago. Uiteraard uit zich dat dan negatief. Op
deze wijze krijgen minderheidsgroepen hun negatieve imago en ontkennen of negéren
meerderheidsgroepen de identiteit van minderheidsgroepen. Het is de voedingsbodem
van de onderdrukking van een willekeurige groep door een andere groep met meer
macht. Het kan tot gewelddadigheid en conflicten leiden.
Mensen of instituten, die menen de waarheid in pacht te hebben, hebben geen behoefte
aan een dialoog met andersdenkenden. Ze zien dat als verspilling van tijd en energie.
Bovendien kan zo’n dialoog gevaarlijk zijn: de waarheid van andersdenkenden kan hun
eigen waarheid ‘besmetten’. Religieuze fundamentalisten zijn daarom principiële
tegenstanders van dialoog. Dat geldt evenzeer voor politieke fundamentalisten, zoals
bijvoorbeeld de Nazi’s onder Hitler of de ‘white power’-racisten in de Verenigde Staten.
17
6
Bijlagen
a. Bijlage I
Terminologie (www.encyclopedie.nl)
Vooroordeel
Een oordeel over een persoon of groep met verzonnen informatie of zonder voldoende
informatie over die persoon of groep. Het is een ongegronde mening, een oordeel dat
voorafgaat aan de feitelijke waarneming. Vooroordelen berusten meestal op een gebrek
aan kennis.
Feit
Een gebeurtenis of omstandigheid waarvan de werkelijkheid vaststaat, ofwel zintuiglijk
kan worden waargenomen of instrumenteel gemeten. Een feit moet met objectieve
waarnemingen vastgesteld en getoetst kunnen worden.
Mening
Een in de mens aanwezige subjectieve opvatting, dan wel attitude, ten opzichte van
toestanden, gebeurtenissen of andere personen (juridisch: waardeoordeel). Zowel een
individu als een groep kan een mening bezitten. Een mening heeft betrekking op een
onderwerp.
(Fieke: maar hiervan ben je je dus bewust, dat het je eigen opvatting is, terwijl je bij een
vooroordeel denkt dat je je op een feit baseert).
b. Bijlage II
Vertaling karaktertrekken Physogs
M (Masculin)
F (Feminin)
Dissipated
Bad-tempered
Determined
Suave – obsequious Artistic – imaginative Credulous – impractical Magnetic
Excitable – impetuous Self-conscious
Crafty – self-centered Pleasant – cheerful Narrow-minded – stubborn
Acquisitive - shrewd -
Man
Vrouw
Verstrooid
Humeurig
Doorzetter
Vriendelijk, onderdanig
Creatief, fantasierijk
Naïef, onhandig
Snel emotioneel, overgevoelig
Prikkelbaar
Onzeker, verlegen
Ondoorgrondelijk
Humoristisch, vrolijk
Koppig
Gierig, inhalig
c. Bijlage III
Stramien voor de Bertillonkaart
(te kopiëren op A3 – of door museumdocent op A3 mee te nemen)
18
Overzichtstabel van gezichtskenmerken
ten behoeve van de studie naar het ‘sprekend portret’
Klas …… School………………………………………………………
Voorhoofd en ogen
Mond en kin
Rechteroor
Neus
19
d. Bijlage IV
Achtergrondartikel Elsevier over Rishi Chandrikasing dd. 8 mei 2013
Het Openbaar Ministerie (OM) gaat de politieagent die in november de zeventienjarige
Rishi Chandrikasing doodschoot op station Hollands Spoor vervolgen. De agent wordt
doodslag ten laste gelegd.
Dat heeft het OM woensdag bekendgemaakt. Als de rechtbank doodslag niet bewezen
acht, wil het OM de agent vervolgen voor zware mishandeling met de dood ten gevolg
en anders dood door schuld.
Wachtruimte
Uit onderzoek van de Rijksrecherche blijkt dat de jongeman een Engelsman aansprak die
op het station in Den Haag op een bankje lag. De jonge Hagenaar zei tegen de man dat
deze plek alleen voor Nederlanders was en dat hij moest vertrekken. De Hagenaar zei
ook tegen de man dat hij in het bezit was van een vuurwapen. Daarbij stak hij zijn hand
in zijn zak waardoor de Engelsman bang was en de wachtruimte verliet. Na het verlaten
van de ruimte zoekt de Engelsman het NS-personeel op.
Signalement
Via de veiligheidscentrale van de NS krijgt de politie een melding dat op Hollands
Spoor een man is bedreigd en dat een jongeman een vuurwapen bij zich zou hebben.
Daarbij werd het signalement van Chandrikasing doorgegeven.
De agenten die op het station aankwamen, zagen Chandrikasing al snel. Ze benaderden
hem met getrokken pistool en sommeerden de Hagenaar te blijven staan en zijn handen
te laten zien. Chandrikasing gaf hier geen gehoor aan en rende weg.
Schot
Na een korte achtervolging heeft een van de agenten een schot gelost en dat trof
Chandrikasing in zijn hals. De jongen is kort daarna overleden. De agent zegt dat hij
richtte op de benen van de jongen. Hoewel agenten hun wapen mogen gebruiken tegen
personen die worden verdacht een vuurwapen bij zich te hebben, waren er in deze zaak
risico's over de trefzekerheid. Zowel de agent als de jongen waren aan het rennen
tijdens het incident. Het OM heeft daarom besloten de zaak aan de rechter voor te
leggen.
(N.B. in december 2013 is de agent vrijgesproken).
e. Bijlage V
Debriefing Shooting Game
(Tekst die je te zien krijgt als je het spel tot het eind hebt gespeeld).
You have just participated in an experiment about implicit stereotypes. Implicit
stereotypes are automatic associations that are out of conscious control. In the study,
you were shown pictures of Black and White men and asked to indicate if they was
armed or unarmed. Research finds that the race of the person influences your
performance on the task even though race is not relevant to the task (Correll, Park,
20
Judd, & Wittenbrink, 2002). For example, researchers have found that people tend to
be faster to shoot an armed target if he is Black than if he is White.
The purpose of this study is to examine how geographic variables (e.g., where you grew
up, where you were raised, and what your neighborhood was like) relate to these types
of decisions. We expect that the racial composition of a person’s neighborhood growing
up may play a role in how they respond on this test as an adult.
If you have any questions, you can contact the principal investigator, Debbie Ma
at [email protected].
If you have additional concerns, you can contact the Research and Sponsored Projects
coordinator, Suzanne Selken at 818-677-5195
If you are interested in learning more about this test and the researchers who developed
this test, please go to www.projectimplicit.com. There you can take many other tests
and learn more about unconscious bias.
Correll, J., Park, B., Judd, C. M., & Wittenbrink, B. (2002). The police officer's
dilemma: Using ethnicity to disambiguate potentially threatening individuals. Journal of
Personality & Social Psychology, 83, 314−1329.
Programmed by Brandon Antillon, CSUN
Fieke Kroon
Educatie Teylers Museum
September 2014
21