VERTROUWELIJK ADVIES van de Onderzoeksraad Integriteit Overheid ten aanzien van een melding van 21 januari 2014 over een vermoeden van een misstand bij de gemeente in de provincie Utrecht. Meer in het bijzonder maakt de melder, in het kader van de melding, aanspraak op de status van klokkenluider. I Samenstelling van Onderzoeksraad ten behoeve van het onderzoek Het onderzoek is door volgende (plv.) leden van de Onderzoeksraad Integriteit Overheid uitgevoerd: - de heer drs. F.A.M. Kerckhaert (lid van de Onderzoeksraad Integriteit Overheid en voorzitter ten behoeve van dit onderzoek) - de heer drs. J. van Lidth de Jeude (plv. lid van de Onderzoeksraad Integriteit Overheid) Zij zijn daarbij bijgestaan door mevrouw mr. C.E.J.Y. van Agt (plv. secretaris Onderzoeksraad Integriteit Overheid). II Melding Melder is sinds 1 februari 2009 in dienst bij de betreffende gemeente (hierna: gemeente) bij de afdeling handhaving en vervult daar de functie van coördinator. Melder heeft op 18 april 2013 een gesprek gevoerd met zijn direct leidinggevende (teamleider van de afdeling handhaving) in aanwezigheid van een coach. Tijdens dit gesprek stelt melder dat hij melding heeft gedaan van de volgende vermoede misstanden: i) het verdwijnen van EUR 400,-- in relatie tot de verkoop van pc’s, ii) het opbreken van de bureaulade van melder, iii) het openbreken van de geldkist, die bij melder in beheer was, iv) de vermeende relatie tussen een leidinggevende en een ondergeschikte, en v) het gebruik van een dienstauto. Ondanks meerdere verzoeken daartoe van de melder is de gemeente niet bereid geweest om hem aan te merken als klokkenluider. De gemeente is van mening dat in het gesprek van 18 april 2013 geen melding is gedaan zoals bedoeld in hoofdstuk 15a Arbeidsvoorwaardenregeling van de gemeente. De verhoudingen tussen de coördinatoren en de teamleider binnen de afdeling handhaving waren niet optimaal. Om de samenwerking te verbeteren is een coachingstraject gestart. Het gesprek van 18 april 2013 moet in dat licht worden gezien. Van het gesprek op 18 april 2013 is geen gespreksverslag gemaakt. Het gesprek van 18 april 2013 heeft niet geleid tot onderzoek of nadere actie door de gemeente. Melder, althans zijn gemachtigde (mevrouw mr. X), heeft zich bij brief van 21 januari 2014 gewend tot de Onderzoeksraad met het verzoek om hem aan te merken als klokkenluider. In het kader van het ontvankelijkheidsonderzoek heeft de Onderzoeksraad bij brief van 11 februari 2014 bij melder nadere informatie opgevraagd. Bij brief van 1 mei 2014 heeft de Onderzoeksraad nadere informatie opgevraagd bij de gemeente. Bij brieven van 23 juni 2014 aan zowel melder als aan de gemeente heeft de Onderzoeksraad meegedeeld, dat de melding ontvankelijk is en onderzoekswaardig is en in behandeling zal worden genomen. III Ontvankelijkheid Hoofdstuk 15a Arbeidsvoorwaardenregeling van de gemeente is van toepassing. Ten tijde van het gesprek op 18 april 2013 en de externe melding op 21 januari 2014 bij de Onderzoeksraad was de melder als ambtenaar aangesteld bij de gemeente. Er is geen sprake geweest van een interne meldprocedure als bedoeld in hoofdstuk 15a Arbeidsvoorwaardenregeling van de gemeente. De Onderzoeksraad is van mening dat de externe melding van voldoende gewicht is om deze ingevolge hoofdstuk 15a Arbeidsvoorwaardenregeling van de gemeente ontvankelijk te verklaren. IV Onderzoeksvragen De melding ziet op het feit dat de melder van mening is dat hij op 18 april 2013 bij zijn direct leidinggevende melding heeft gedaan van vermoede misstanden, overeenkomstig hoofdstuk 15a Arbeidsvoorwaardenregeling van de gemeente. De gemeente is daarentegen van mening dat het gesprek van 18 april 2013 plaatsvond in het kader van een coachingstraject. In het gesprek ging het over de samenwerking tussen de beide coördinatoren en over de samenwerking met de teamleider. Melder heeft op een aantal punten weliswaar zijn ongenoegen geuit over de samenwerking, maar er is geen melding gedaan van mogelijke misstanden als bedoeld in hoofdstuk 15a Arbeidsvoorwaardenregeling van de gemeente. Melder zou zich op dat moment niet kenbaar hebben gemaakt als melder en/of klokkenluider. 1/10 VERTROUWELIJK Op grond van de melding van 21 januari 2014 heeft de Onderzoeksraad de volgende onderzoeksvragen geformuleerd: 1. Op welk moment heeft melder (voor het eerst) melding gedaan, bij wie en op welke wijze? 2. Waarom is melder, naar aanleiding van de melding op 18 april 2013, niet aangemerkt als klokkenluider als bedoeld in hoofdstuk 15a Arbeidsvoorwaardenregeling van de gemeente? 3. Op welke (juridische) grondslag is besloten melder te ontheffen van zijn eigen functietaken van ‘Coördinator’ van de afdeling handhaving? 4. Is de melder op de juiste wijze ‘beschermd’? 5. Wanneer kan een melding van een vermoeden van een misstand worden gezien als een daad van een klokkenluider? Voor de goede orde benadrukt de Onderzoeksraad dat het onderzoek zich niet heeft gericht op de vermoede misstanden zelf. Een dergelijk onderzoek is reeds uitgevoerd door de gemeente, onder andere door inschakeling van Hoffmann Bedrijfsrecherche. De Onderzoeksraad heeft onderzocht hoe de gemeente heeft gehandeld richting de melder. Wat was en is de positie van de melder en is de melder in voldoende mate beschermd of is sprake (geweest) van negatieve rechtspositionele gevolgen? Onderdeel van de taakomschrijving van de Onderzoeksraad is om zorg te dragen voor een goede rechtsbescherming van een melder. V Onderzoeksmiddelen Voor de beantwoording van de onderzoeksvragen zijn interviews gehouden met vier vooraf bepaalde personen, te weten de melder, de heer X (directeur van een afdeling), mevrouw Y (externe coach) en de heer Z (hoofd van een afdeling). Voorts is bij zowel de melder als bij de gemeente aanvullende informatie opgevraagd. Ook heeft een documentenanalyse plaatsgevonden. Ten behoeve van het onderzoek zijn op 4 juli 2014 en 18 augustus 2014 interviews afgenomen bij voornoemde vier personen, waarvan een verslag is opgesteld, dat ter accordering aan de geïnterviewde persoon is voorgelegd. Naar aanleiding van de interviews is nogmaals bij de gemeente en bij de melder aanvullende schriftelijke informatie opgevraagd en verkregen. De Onderzoeksraad heeft ook de direct leidinggevende van de melder (teamleider van de afdeling handhaving) uitgenodigd voor een interview. De teamleider van de afdeling handhaving was echter niet bereid zijn medewerking te verlenen aan het onderzoek. Tevens heeft de Onderzoeksraad bij de gemeente de gespreksverslagen opgevraagd van de gevoerde gesprekken op 25 april 2013 met de drie handhavingsmedewerkers van de afdeling handhaving. De gemeente was niet bereid deze – ook niet geanonimiseerd – te verstrekken vanwege zorgvuldigheid en privacyoverwegingen jegens de betrokken medewerkers. Wel heeft de gemeente bij brief van 10 september 2014 een – niet uitputtend – overzicht verstrekt van de onderwerpen en vragen die aan de orde zijn geweest in de gesprekken van 25 april 2013. VI Feiten en omstandigheden De afdeling handhaving wordt in 2012 aangestuurd door twee coördinatoren. De beide coördinatoren zijn functioneel (en niet hiërarchisch) leidinggevende van de medewerkers van de afdeling handhaving. De twee coördinatoren leggen op hun beurt verantwoording af aan de teamleider van de afdeling handhaving. De werkverhouding tussen voornoemde drie personen was al enige tijd niet goed. Er was geen sprake van een goede onderlinge afstemming. Deze slechte ‘driehoekverhouding’ had een negatieve invloed op de medewerkers van de afdeling handhaving en op de bedrijfscultuur. Melder heeft naar zijn zeggen binnen de afdeling handhaving meerdere malen geprobeerd om onregelmatigheden en vermoede misstanden bespreekbaar te maken. Dit heeft hij in eerste instantie echter op signalerende wijze gedaan, die niet leidde tot actie en reactie bij de teamleider. Melder zag en had kennelijk geen handelingsperspectief. Zijn werkstijl lijkt betrekkelijk teruggetrokken en bescheiden te zijn. Melder is er in ieder geval niet in geslaagd zijn leidinggevende tot actie betreffende deze vermoede misstanden te bewegen. In het najaar van 2012 is besloten een externe coach in te schakelen, mevrouw Y. De coach had als voornaamste opdracht om verbetering te brengen in de werkverhouding van de twee coördinatoren en de teamleider van de afdeling handhaving. Op 7 februari 2013 heeft een eerste gesprek plaatsgevonden tussen de coach en de twee coördinatoren. Een tweede gesprek heeft plaatsgevonden op 11 april 2013, waarbij enkel melder en de coach aanwezig waren. In dit tweede, emotionele, gesprek heeft de melder zijn gevoel ‘op tafel’ gelegd betreffende de werkverhoudingen binnen de afdeling handhaving. Melder heeft laten weten geen goede band te hebben met de teamleider en hij voelde zich al sinds 2009 ongelukkig met deze situatie. Als er zaken, ook inhoudelijk, besproken moesten worden dan wendde de teamleider zich altijd tot de andere coördinator. De melder voelde zich niet gezien door de teamleider. De teamleider en de andere coördinator 2/10 VERTROUWELIJK waren naar het gevoel van de melder als twee handen op één buik. Ook heeft melder volgens zijn zeggen op 11 april 2013 gesproken over het gebruik van de dienstauto door de andere coördinator, het verrichten van privézaken door de andere coördinator tijdens werktijd, de verkoop van computers aan medewerkers en het feit dat geld ontbrak uit de kleine kas. Het gesprek van 11 april 2013 heeft volgens de coach met name blootgelegd dat de twee coördinatoren en de teamleider niet goed op elkaar waren afgestemd. De coach heeft aan melder vervolgens voorgesteld om – teneinde te kunnen komen tot succesvolle coaching – al hetgeen dat melder dwars zat expliciet uit te spreken in een gesprek met de teamleider. Het gesprek met de teamleider heeft plaatsgevonden op 18 april 2013. Hiervan is geen verslag gemaakt. De aard en inhoud van dit gesprek is door de melder anders beleefd dan door de coach. Hoe de teamleider het gesprek van 18 april 2013 heeft beleefd, is niet bekend omdat hij niet heeft willen meewerken aan het onderzoek. De melder is van mening dat in het gesprek melding is gedaan van vermoede misstanden. Hij heeft bewoordingen gebruikt als ‘het is vijf voor twaalf, je moet er nu echt wat aan doen’. De coach is van mening dat het gesprek van 18 april 2013 met name zag op de moeizame relatie tussen melder en de teamleider en dat het tijd werd dat de teamleider daadwerkelijk sturing en leiding zou gaan geven aan de afdeling handhaving. De coach herinnert zich wel dat ook enkele misstanden in het gesprek aan de orde zijn geweest, maar zij weet niet meer welke dat zijn geweest en in welk verband deze zijn genoemd. De teamleider is op 24 april 2013 gebeld (of per e-mail benaderd) door een handhavingsmedewerker van de afdeling handhaving, met de mededeling dat de andere coördinator (niet zijnde de melder) en twee andere medewerkers van de afdeling handhaving een eigen bedrijfje hadden opgericht. Zij hadden dit echter niet gemeld bij de gemeente. Tevens is de teamleider geattendeerd op de website van dit eigen bedrijfje, waarop ook de telefoonnummers van de diensttelefoons van de betreffende medewerkers waren vermeld. Volgens de coach was dit nieuwe informatie voor de teamleider. De Onderzoeksraad heeft niet kunnen verifiëren bij de teamleider of al deze feiten daadwerkelijk nieuwe informatie voor hem was. De teamleider heeft vervolgens op 25 april 2013 overleg gehad met de heer Z (hoofd van een afdeling) over de mogelijkheid van schorsing van de drie medewerkers. Tevens heeft de teamleider op dat moment de heer X (directeur van een afdeling) en de burgemeester geïnformeerd over de melding van vermoede misstanden en de voorgenomen schorsing. Op 25 april 2013 heeft de teamleider, samen met een medewerker van de afdeling P&O, gesproken met de drie betrokken medewerkers en deze zijn aansluitend geschorst. Op basis van voornoemde gesprekken heeft de heer X (directeur van een afdeling) vervolgens besloten een onafhankelijk onderzoek in te stellen, dat door Hoffmann Bedrijfsrecherche is uitgevoerd. De feiten waren op dat moment in ieder geval de melding over het eigen bedrijfje. Of op dat moment ook reeds het gebruik van de dienstauto, de stalling van een motor en het (opengebroken) geldkistje aan het licht zijn gekomen, kan niet worden vastgesteld. De Onderzoeksraad maakt in dit verband de uitdrukkelijke kanttekening dat, ondanks meerdere verzoeken daartoe, geen inzage is verschaft in de gespreksverslagen van de gesprekken op 25 april 2013, en om die reden kan niet met zekerheid worden vastgesteld welke vermoede misstanden en onregelmatigheden in deze gesprekken aan het licht zijn gekomen. In het onderzoeksrapport van Hoffmann bedrijfsrecherche (met nr. xxxxx) van 5 juni 2013 wordt aangegeven wat de onderzoeksopdracht was, namelijk onderzoek naar de nevenactiviteiten, andere vermoede misstanden worden niet genoemd. In de brief van 10 september 2014 van de gemeente, waarin een overzicht is gegeven van de op 25 april 2014 besproken onderwerpen, staan alleen onderwerpen die rechtstreeks gerelateerd zijn aan de nevenactiviteiten in de vorm van een eigen bedrijfje. Omdat evenwel in de brief ook is aangegeven dat het hier een niet uitputtend overzicht betreft, blijft de Onderzoeksraad op dit punt toch enigszins in het ongewisse. De feitelijke leiding van het onderzoek lag aanvankelijk bij de heer Z (hoofd van een afdeling), later bij de heer xxxx (hoofd bedrijfsvoering) in samenwerking met de afdeling P&O. Er is besloten om vier, volgens de heer Z (hoofd van een afdeling), betrouwbare, medewerkers, waaronder melder, te laten interviewen door Hoffmann Bedrijfsrecherche. Reden om ook melder te horen was het feit dat hij een (coördinerend) leidinggevende functie had binnen de afdeling handhaving en hij op de heer Z altijd een betrouwbare indruk maakte, aldus de heer Z. Het onderzoek van Hoffmann Bedrijfsrecherche heeft bestaan uit twee fases. De eerste fase van het onderzoek was gericht op de nevenactiviteiten van de drie medewerkers. De gespreksverslagen van het interview op 2 mei 2013 met de melder en het eindrapport van Hoffmann Bedrijfsrecherche geven er echter blijk van dat ook andere vermoede misstanden en onregelmatigheden, zoals melder deze naar zijn zeggen heeft genoemd op 18 april 2013, aan de orde zijn gekomen in de eerste fase. In het onderzoeksrapport van Hoffmann Bedrijfsrecherche van 5 juni 2013 staat op pagina 5 het volgende vermeld: ‘Daarnaast werden uit de gesprekken een aantal bijzonderheden bekend, die buiten de onderzoeksopdracht vielen. Dit betreft informatie over mogelijke fraude en andere onregelmatigheden die al langere tijd bekend zou zijn en tot onderlinge spanningen hebben geleid.(…)’. Volgens melder waren de onderzoekers van Hoffmann Bedrijfsrecherche blijkbaar op de hoogte van de bredere problematiek bij de afdeling handhaving en hebben daarover vragen gesteld aan de melder. In de tweede fase is het onderzoek verbreed naar andere mogelijke misstanden en onregelmatigheden bij de afdeling handhaving. 3/10 VERTROUWELIJK Na afronding van het onderzoek door Hoffmann Bedrijfsrecherche wordt een aantal (disciplinaire) maatregelen getroffen bij de afdeling handhaving om orde op zaken te stellen. Jegens melder wordt geen disciplinaire maatregel getroffen. Voor melder geldt dat zij in overleg en mede op zijn verzoek is verzocht om, voor de korte termijn, afstand te nemen van de dagelijkse gang van zaken bij de afdeling handhaving. Hem wordt tijdelijk 1 andere werkzaamheden en een andere werkomgeving geboden. Hij wordt medeverantwoordelijk gesteld voor het ontstaan en voortduren van de misstanden. Op tijdelijke basis gaat hij werkzaamheden verrichten op een andere afdeling. In een gesprek op 30 juli 2013 met de heer xxxx en een medewerker van de afdeling P&O wordt aan melder voorgesteld om na te denken over het voortzetten van zijn loopbaan buiten de gemeente. Op 18 september 2013 heeft hij zich ziek gemeld. Tot op heden is geen sprake van werkhervatting. Melder heeft zich per 15 juni 2014 weer beter gemeld. VII Overzicht relevante wet- en regelgeving Klokkenluidersregeling: hoofdstuk 15a Arbeidsvoorwaardenregeling van de gemeente; Voorbeeldregeling Melding Vermoeden Misstand 2013 van de VNG; Ambtenarenwet. VIII Schriftelijke documentatie De melder heeft de volgende schriftelijke informatie overgelegd: Beoordelingsformulier van melder in de functie van xxxx in de periode 1 juni 2006 t/m 1 juli 2007; Gespreksverslag plaatsingsgesprek bij de afdeling handhaving op 16 juni 2009; Gespreksverslag van interview door Hoffmann Bedrijfsrecherche met melder op 2 mei 2013; Gespreksverslag van interview door Hoffmann Bedrijfsrecherche met melder op 24 mei 2013; Brief van gemeente van 13 september 2013 gericht aan melder; E-mail van melder aan gemeente van 18 september 2013 met daarin een ziekmelding; Brief van 25 september 2013 van melder aan gemeente; Brief van 13 november 2013 van mevrouw mr. X gericht aan gemeente; Brief van gemeente 9 december 2013 gericht aan mevrouw mr. X; Gespreksverslag van gesprek op 9 juli 2014 tussen melder, de heer Z en de coach; Diverse e-mailcorrespondentie tussen de melder en de gemeente; Interne memo’s van de melder met beschrijving van feiten in chronologische volgorde.; Formulier jaargesprek over de periode 4 oktober 2011 tot en met 4 oktober 2012. De gemeente heeft de volgende schriftelijke informatie overgelegd: Offerte van Hoffmann Bedrijfsrecherche van 26 april 2013; Offerte van Hoffmann Bedrijfsrecherche van 13 mei 2013; Onderzoeksrapport van Hoffmann Bedrijfsrecherche (met nr. xxxxx) van 5 juni 2013, in geanonimiseerde vorm; Overzicht van data van gevoerde gesprekken door Hoffmann Bedrijfsrecherche, waaruit blijkt wanneer met melder is gesproken; Functiebeschrijving en competentieprofiel van de functies Coördinator en adjunct-Afdelingshoofd/teamleider; Formulier jaargesprek over de periode 4 oktober 2011 tot en met 4 oktober 2012; Brief van 10 september 2014 van de gemeente, met overzicht van besproken onderwerpen in gesprekken op 26 april 2013 met drie geschorste handhavingsmedewerkers van de afdeling handhaving. IX Bevindingen op grond van het onderzoek 1. Op welk moment heeft melder (voor het eerst) melding gedaan, bij wie en op welke wijze? Tijdens de hoorzitting op 4 juli 2014 heeft melder verklaard dat hij in de zomer van 2012 voor het eerst met de teamleider heeft gesproken over vermoede misstanden. Het ging om het feit dat de andere coördinator € 100,uit de kleine kas wilde lenen, die werd beheerd door melder. In de kerstperiode van 2012/2013 is de bureaulade van melder opengebroken en is het slot van het geldkistje kapot gemaakt. Ook dit voorval heeft melder naar eigen zeggen meegedeeld aan de teamleider. In februari 2013 heeft melder over het dagelijkse gebruik van de dienstauto door de andere coördinator melding gedaan bij de teamleider. Als laatste stelt melder op 18 april 2013, in aanwezigheid van de coach, melding te hebben gedaan van i) het verdwijnen van EUR 400,-- in relatie tot de verkoop van pc’s, ii) het opbreken van de bureaulade van melder, iii) het 1 De melder kan zich niet vinden in deze twee zinnen, die op verzoek van de gemeente zijn geredigeerd vanwege feitelijke onjuistheden. De melder stelt de volgende bewoordingen voor: ‘Voor melder geldt dat hem wel is verzocht om, voor de korte termijn, afstand te nemen van de dagelijkse gang van zaken op de afdeling HOR. Hij wordt van zijn functietaken ontheven (…)’. 4/10 VERTROUWELIJK openbreken van de geldkist, die bij melder in beheer was, iv) de vermeende relatie tussen een leidinggevende en een ondergeschikte, en v) het gebruik van een dienstauto. Tijdens de hoorzitting op 4 juli 2014 heeft de heer X (directeur van een afdeling) verklaard dat de directe aanleiding voor het onderzoek van Hoffmann Bedrijfsrecherche is geweest de melding van een handhavingsmedewerker op 24 april 2013 bij de teamleider over drie medewerkers van de afdeling handhaving die een eigen bedrijfje zouden hebben. Deze handhavingsmedewerker wilde echter niet aangemerkt worden als klokkenluider. Op dat moment was melder nog niet in beeld, in de hoedanigheid van melder, omdat de heer X niets bekend was van een melding als bedoeld in hoofdstuk 15a Arbeidsvoorwaardenregeling van de gemeente. De discussie over het zijn van klokkenluider is pas later op gang gekomen, in ieder geval ná de start van het onderzoek door Hoffmann Bedrijfsrecherche. Tijdens de hoorzitting van 18 augustus 2014 heeft mevrouw Y (coach) verklaard, dat de gevoerde gesprekken op 11 en 18 april 2013 vooral zagen op het feit dat melder aan de teamleider duidelijk wilde maken dat hij door hem gezien wilde worden. Voor melder was het belangrijk dat de teamleider zowel met melder als met de andere coördinator op gelijkwaardige wijze zou samenwerken. Melder wilde duidelijk maken dat het tijd werd dat de teamleider daadwerkelijk sturing en leiding zou gaan geven aan de afdeling handhaving. Mevrouw Y (coach) heeft verklaard dat op 18 april 2013, ter adstructie, door melder een aantal vermoedens van misstanden zijn genoemd. Zij kan zich echter niet meer herinneren wat exact is besproken. Tijdens de hoorzitting van 18 augustus 2014 heeft de heer Z (hoofd van een afdeling) verklaard dat, ondanks dat daartoe volop gelegenheid is geweest, melder nooit bij hem melding heeft gedaan van vermoede misstanden. De heer Z deelt met melder de hobby van xxxx en daarover hebben zij vaak gesproken. In deze, vertrouwelijke, gesprekken heeft melder volgens de heer Z nooit gesproken over vermoede misstanden binnen de afdeling handhaving. Er is wel gesproken over de moeizame verhoudingen tussen melder, de andere coördinator en de teamleider. Ook heeft hij verklaard dat het onderzoek van Hoffmann Bedrijfsrecherche (eerste en tweede fase) niet is gebaseerd op het gesprek van 18 april 2013 tussen melder, de teamleider en mevrouw Y (coach). Dit onderzoek is gestart naar aanleiding van de gesprekken op 25 april 2013 met de drie betrokken medewerkers, die een eigen bedrijfje hadden. Melder heeft volgens de heer Z nooit een helder signaal afgegeven, hij was onderdeel van de cultuur bij de afdeling handhaving. Op basis van het dossier en de hoorzittingen stelt de Onderzoeksraad vast, dat al geruime tijd sprake was van moeizame en gespannen werkverhoudingen tussen de twee coördinatoren en de teamleider bij de afdeling handhaving. Met name melder had het gevoel geen goede band te hebben met de teamleider. Er was geen goede, onderlinge afstemming tussen deze twee personen. Deze slechte verhoudingen hebben een negatieve invloed gehad op de bedrijfscultuur binnen de afdeling handhaving. Mede daardoor hebben zich misstanden en onregelmatigheden kunnen voordoen. Melder heeft veel last ondervonden van de slechte werkverhoudingen, en heeft niet het gevoel gehad dat hij werd ‘gezien’ door de teamleider. Hij heeft op meerdere momenten contact gezocht met de teamleider met de bedoeling vermoede misstanden te melden. Het feit dat melder geen expliciet beroep heeft gedaan op hoofdstuk 15a Arbeidsvoorwaardenregeling van de gemeente doet daar niet aan af. Bovendien is gebleken dat melder niet bekend was met het bestaan van de klokkenluidersregeling. De Onderzoeksraad heeft de teamleider helaas geen vragen kunnen stellen. Het is dus niet mogelijk geweest om vast te stellen wat de aard en inhoud is geweest van de gesprekken tussen melder en de teamleider. Daardoor is ook niet exact vast te stellen in welke bewoordingen en in welke context de melding op 18 april 2013 is gedaan. De Onderzoeksraad heeft evenwel de stellige indruk gekregen dat de direct leidinggevende van de melder (teamleider van de afdeling handhaving), als leidinggevende van melder, niet op de juiste wijze is omgegaan met de melding. Aannemelijk is dat de slechte onderlinge verstandhouding er aan heeft bijgedragen, dat de teamleider de mondeling geuite zorgen en vermoedens van misstanden van melder niet serieus heeft opgepakt. De teamleider had als leidinggevende de taak en plicht om – ingevolge hoofdstuk 15a Arbeidsvoorwaardenregeling van de gemeente – de melding in behandeling te nemen en vervolgens initiatieven te ontplooien die hadden kunnen leiden tot een (intern) onderzoek. Dit is niet gebeurd en dit kan de teamleider van de afdeling handhaving worden aangerekend. De teamleider van de afdeling handhaving heeft gehandeld namens de gemeente en daarmee is ook de gemeente tekort geschoten in het op de juiste wijze oppakken van de melding van 18 april 2013. Alle omstandigheden beschouwend, meent de Onderzoeksraad – zeker gelet op de rol die de teamleider van de afdeling handhaving heeft gespeeld – dat het de gemeente kan worden aangerekend dat het gesprek van 18 april 2013 niet is aangemerkt als een melding zoals bedoeld in hoofdstuk 15a Arbeidsvoorwaardenregeling van de gemeente. Het feit dat door de melder geen expliciet beroep heeft gedaan op hoofdstuk 15a Arbeidsvoorwaardenregeling van de gemeente doet daar niet aan af. De Onderzoeksraad is van mening dat de teamleider van de afdeling handhaving zijn verantwoordelijkheid als leidinggevende niet op juiste wijze heeft genomen. 5/10 VERTROUWELIJK Het feit dat melder in de vertrouwelijke gesprekken met de heer Z (hoofd van een afdeling) over de hobby xxxx niet heeft gesproken de vermoede misstanden acht de Onderzoeksraad zeer begrijpelijk. In de verhouding leidinggevende medewerker kan en mag van een ondergeschikte niet worden verwacht om, in een privé-situatie, te spreken over dit soort aangelegenheden. Dit kan melder niet worden verweten. Conclusie: Melder heeft zijn vermoede misstanden geuit, al eerder en ook op 18 april 2013, maar deze signalen zijn niet opgepakt door haar leidinggevende, de teamleider van de afdeling handhaving. Hoewel deze signalen wellicht niet altijd even helder en concreet zijn geweest, is het de verantwoordelijkheid van een leidinggevende om alert en adequaat te reageren op het moment dat een medewerker melding doet van vermoede misstanden. Een expliciet beroep doen op de klokkenluidersregeling door een melder kan helpen bij het duiden en kwalificeren van de melding, maar dit is geen vereiste. De Onderzoeksraad is van mening dat – mede gelet op de rol die de teamleider van de afdeling handhaving heeft gespeeld – het de gemeente kan worden aangerekend dat het gesprek van 18 april 2013 niet is aangemerkt als een melding zoals bedoeld in hoofdstuk 15a Arbeidsvoorwaardenregeling van de gemeente. 2. Waarom is de melder, naar aanleiding van de melding op 18 april 2013, niet aangemerkt als klokkenluider als bedoeld in hoofdstuk 15a Arbeidsvoorwaardenregeling van de gemeente? Melder stelt dat hij op 18 april 2013 melding heeft gedaan van vermoede misstanden bij de afdeling handhaving bij zijn direct leidinggevende, de teamleider. De gemeente is van mening dat de melding van 24 april 2013 de directe aanleiding is geweest voor het onderzoek door Hoffmann Bedrijfsrecherche en het schorsen van drie medewerkers. Het gesprek van 18 april 2013 vond volgens de gemeente plaats in het kader van coaching. Op dat moment heeft melder niet, althans niet voldoende concreet en helder, aangegeven dat sprake was van een melding van vermoede misstanden. Op basis van het dossier en de hoorzittingen stelt de Onderzoeksraad vast, dat twee zaken met elkaar vervlochten zijn geraakt. Enerzijds is er het coachingstraject geweest, met onder andere het gesprek van 18 april 2013 tussen de melder, de teamleider en de coach. Anderzijds is er de melding op 24 april 2013 geweest door een handhavingsmedewerker over het eigen bedrijfje. De gemeente heeft het gesprek van 18 april 2013 niet aangemerkt als een melding in de zin van hoofdstuk 15a Arbeidsvoorwaardenregeling van de gemeente, maar als onderdeel uitmakend van het coachingstraject. De melding gedaan op 24 april 2013 door de handhavingsmedewerker is wél aangemerkt als een melding in de zin van hoofdstuk 15a Arbeidsvoorwaardenregeling van de gemeente. Op basis van de melding van 24 april 2013 en de gesprekken met de drie betrokken medewerkers op 25 april 2013 is besloten een onafhankelijk onderzoek door Hoffmann Bedrijfsrecherche te laten uitvoeren. De gemeente stelt dat hetgeen is besproken op 18 april 2013 tussen de melder, de teamleider en de coach niet als input heeft gediend voor dit onderzoek. De Onderzoeksraad merkt hierover echter uitdrukkelijk op, dat is gebleken dat de onderzoekers van Hoffmann Bedrijfsrecherche wel degelijk op de hoogte waren van de bredere problematiek op bij de afdeling handhaving en zij hebben daarover reeds bij aanvang van het onderzoek vragen gesteld aan de melder. De Onderzoeksraad constateert dat de gemeente met goede bedoelingen eind 2012 een coachingstraject is gestart bij de afdeling handhaving. De Onderzoeksraad benadrukt dat de leidinggevende, die een belangrijke rol speelt in de interne meldprocedure, op een andere manier met de melding om had moeten gaan. Ook stelt de Onderzoeksraad vast dat melder in de veronderstelling verkeerde, en ook mocht verkeren, dat het gesprek van 18 april 2013 voor de gemeente de directe aanleiding is geweest om een onafhankelijk onderzoek te starten. Melder is immers op 2 mei 2013 als eerste gehoord en in dit interview is hij, onder andere, ondervraagd over de vermoede misstanden zoals besproken op 18 april 2013. Deze vermoede misstanden zijn, zo stelt de gemeente in haar antwoorden op vragen van de Onderzoeksraad, niet aan de orde gekomen in de gesprekken met de drie handhavingsmedewerkers. Blijkbaar waren de onderzoekers van Hoffmann Bedrijfsrecherche, op de een of andere wijze, reeds op de hoogte van de bredere problematiek bij de afdeling handhaving. Ook worden drie medewerkers geschorst. Daarna is melder nog een keer, op 24 mei 2013, gehoord door Hoffmann Bedrijfsrecherche. Op dat moment was melder er – naar de Onderzoeksraad begrijpt – nog niet van op de hoogte dat op 24 april 2013 door een andere medewerker van de afdeling handhaving eveneens melding was gedaan over een andere vermoede misstand, namelijk het eigen bedrijfje. Ook ervaart melder persoonlijke verwijten van de teamleider tijdens werkbesprekingen, die het beeld van klokkenluider bevestigen. Conclusie: De Onderzoeksraad meent dat – gelet op de rol die de teamleider heeft gespeeld – het de gemeente kan worden aangerekend dat het gesprek van 18 april 2013 niet is aangemerkt als een melding zoals bedoeld in hoofdstuk 15a Arbeidsvoorwaardenregeling van de gemeente. De bijzondere, daarop volgende ontwikkelingen 6/10 VERTROUWELIJK bij de afdeling handhaving maken het ook zeer begrijpelijk dat melder zich wel een echte klokkenluider voelde. Het onderzoek en het verloop ervan geven ook grond aan de overtuiging dat de melder in zekere mate heeft bijgedragen aan de, overigens, voortvarende aanpak die het management van de gemeente heeft gevolgd, inclusief het snelle onderzoek door Hoffmann Bedrijfsrecherche. Op grond hiervan adviseert de Onderzoeksraad om melder in rechtspositionele zin tegemoet te komen en hem de ‘status’ van klokkenluider te geven. 3. Op welke (juridische) grondslag is besloten melder te ontheffen van de eigen functietaken van ‘Coördinator’ van de afdeling handhaving? Melder is aangesteld in de functie van coördinator bij de afdeling handhaving. De gemeente heeft naar aanleiding van de geconstateerde misstanden, waarvoor melder mede verantwoordelijk werd gehouden, overleg gehad met melder. De gemeente stelt dat in overleg met de melder vervolgens is besloten om, zowel in het belang van melder als in het belang van de gemeente, melder tijdelijk elders binnen de organisatie werkzaamheden te laten verrichten, bij de afdeling xxxx. Melder is volgens de gemeente niet ontheven uit zijn functie van coördinator. Hij is tijdelijk belast met andere werkzaamheden. De gemeente stelt dat, rechtspositioneel gezien, melder nog steeds is aangesteld in de functie van coördinator bij de afdeling handhaving. Op 18 september 2013 heeft hij zich ziek gemeld. Na betermelding van melder in 2014 heeft de gemeente gesprekken gevoerd met melder over werkhervatting. Melder heeft in deze gesprekken te kennen gegeven graag zijn werkzaamheden te willen hervatten bij de afdeling handhaving. De gemeente heeft laten weten dit niet verstandig te vinden, maar de gemeente is bereid geweest te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn bij de afdeling handhaving. Op 9 juli 2014 heeft een gesprek plaatsgevonden met melder en daarin heeft de gemeente voorgesteld, dat melder onder meer op straat als coach gaat optreden voor medewerkers in hun dagelijkse praktijk. Voorwaarde daarbij was wel dat melder in uniform de straat op zou gaan. Op dit laatste aspect heeft melder negatief gereageerd, omdat in zijn arbeidsvoorwaarden zou zijn vastgelegd dat hij niet meer in uniform hoeft te werken. De gemeente stelt dat als gevolg van gewijzigde omstandigheden eerder gemaakte afspraken/uitspraken, binnen het redelijke, kunnen wijzigen. Concreet kan de in het plaatsingsgesprek gedane uitspraak over het niet hoeven dragen van een uniform worden gewijzigd. Melder is van mening dat, als direct gevolg van de melding op 18 april 2013, sprake is van nadelige rechtspositionele gevolgen. In het gesprek van 6 juni 2013 wordt voorgesteld, mede op verzoek van melder 2 zelf, dat melder tijdelijk werkzaamheden gaat uitvoeren op de afdeling xxxx. En in het gesprek op 30 juli 2013 met de heer xxxx (hoofd bedrijfsvoering) en een medewerker van de afdeling P&O wordt aan melder meegedeeld, dat binnen de organisatie van de gemeente niet tot nauwelijks mogelijkheden zijn voor een andere functie. Tevens wordt voorgesteld dat melder serieus zou moeten nadenken over het voortzetten van zijn loopbaan buiten de gemeente. Dit gesprek heeft melder zeer aangegrepen en heeft zijn vertrouwen in de gemeente verder beschadigd. Na de ziekmelding op 18 september 2013 en de betermelding in juni 2014 hebben de gesprekken tussen melder en de gemeente er nog niet toe geleid, dat melder zijn werkzaamheden heeft kunnen hervatten in zijn eigen functie van coördinator bij de afdeling handhaving. Dit als gevolg van het uitdrukkelijk verzoek van melder om hangende het onderzoek bij de Onderzoeksraad geen wijziging in zijn omstandigheden aan te brengen. Op basis van het dossier en de hoorzittingen stelt de Onderzoeksraad vast dat op 26 april 2013 drie medewerkers van de afdeling handhaving zijn geschorst, als direct gevolg van de melding op 24 april 2013 door een handhavingsmedewerker. Deze schorsing en het onderzoek van Hoffmann Bedrijfsrecherche hebben geleid tot veel chaos, verdriet en onrust bij de achtergebleven medewerkers van de afdeling handhaving. Er was feitelijk sprake van twee ‘kampen’: een gedeelte van de medewerkers schaarde zich achter de melder en de overige medewerkers schaarden zich achter de andere coördinator. Overigens waren deze ‘kampen’ niet het gevolg van de feitelijke aansturing bij de afdeling handhaving omdat beide coördinatoren afwisselend verantwoordelijk waren voor de gehele groep van medewerkers. Deze situatie heeft geleid tot aansturingsproblemen bij de afdeling handhaving. Om het aansturingsprobleem op te lossen, is gezocht naar betrouwbare medewerkers met draagvlak binnen de afdeling handhaving. Twee medewerkers kwamen hiervoor, naar de mening van de teamleider, in aanmerking. Melder kwam hiervoor klaarblijkelijk niet in aanmerking. Tevens heeft de teamleider aan mevrouw Y (coach / interim manager) verzocht om de operationele processen te bewaken en de bedrijfscultuur van de afdeling handhaving te verbeteren. De Onderzoeksraad stelt vast dat in het gesprek van 6 juni 2013 tussen melder, mevrouw Y en een medewerker van de afdeling P&O is gesproken over een korte en een lange termijn oplossing. Er is – vanuit goede bedoelingen van de gemeente – voorgesteld dat melder voor de korte termijn afstand zou nemen van de 2 De melder kan zich niet vinden in deze zin, die op verzoek van de gemeente is geredigeerd vanwege feitelijke onjuistheden. De melder stelt de volgende bewoordingen voor: ‘In het gesprek op 23 mei 2013 wordt aan hem meegedeeld, dat hij zijn functietaken niet langer mag uitvoeren’. 7/10 VERTROUWELIJK dagelijkse praktijk van de afdeling handhaving. Melder was – naar de mening van de gemeente – op dat moment te kwetsbaar om weerstand te kunnen bieden aan de chaos en onrust bij de afdeling handhaving. Voor de lange termijn zou gezocht gaan worden naar een geschikte functie en werkplek. Naar de Onderzoeksraad begrijpt, is deze gang van zaken in overleg met melder gegaan en op basis van vrijwilligheid. Melder heeft op dat moment ook laten weten het vervelend te vinden om nog te moeten functioneren binnen de afdeling handhaving, gelet op de recente (negatieve) ontwikkelingen. Hij was blij dat hij op tijdelijke basis aan het werk kon op een andere afdeling. Conclusie: De Onderzoeksraad concludeert dat de ontheffing van de functietaken in juni 2013 is gebeurd in overleg met de melder en op basis van vrijwilligheid. Er is geen sprake geweest van een disciplinaire maatregel. Melder is niet ontheven uit de functie van coördinator. Inmiddels is de gemeente in overleg getreden met de melder – gelet op zijn uitdrukkelijke wens – om te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn voor werkhervatting bij de afdeling handhaving. Melder is aangesteld in algemene dienst van de gemeente. De Onderzoeksraad is van mening dat de gemeente op goede gronden begin juni 2013 met melder in overleg is getreden om op tijdelijke basis te zoeken naar andere werkzaamheden voor melder. 4. Is de melder op de juiste wijze ‘beschermd’? Melder is van mening dat hij rechtspositionele nadelen heeft ondervonden als direct gevolg van de melding op 18 april 2013. Melder heeft, in onderling overleg, op tijdelijke basis werkzaamheden verricht bij de afdeling xxxx. Daarnaast is het voor melder tot op heden niet mogelijk geweest om zijn eigen werkzaamheden te hervatten in de functie van coördinator binnen de afdeling handhaving. De gemeente stelt dat melder, in de functie van coördinator, medeverantwoordelijk is geweest voor de misstanden binnen de afdeling handhaving. Dit is besproken met melder en in overleg is besloten melder tijdelijk andere werkzaamheden te laten verrichten. Rechtspositioneel is hij nog steeds aangesteld in de functie van coördinator binnen de afdeling handhaving. In eerste instantie was het de intentie van de gemeente om melder te begeleiden naar een andere functie binnen of buiten de gemeente. Echter gelet op de uitdrukkelijke wens van melder onderzoekt de gemeente op dit moment de mogelijkheden van werkhervatting binnen de afdeling handhaving. De situatie binnen de afdeling handhaving is zodanig genormaliseerd dat dit mogelijk lijkt. Door wijziging van werkafspraken is het niet mogelijk dat melder als zijn oude werkzaamheden weer gaat oppakken, wel behoudt hij zijn functie. Op basis van het dossier en de hoorzittingen constateert de Onderzoeksraad dat melder zichzelf beschouwt als klokkenluider. Hij maakt aanspraak op rechtsbescherming ingevolge Arbeidsvoorwaardenregeling van de gemeente. De gemeente ziet melder niet als klokkenluider en houdt melder medeverantwoordelijk voor de misstanden bij de afdeling handhaving. De Onderzoeksraad stelt vast dat de gemeente orde op zaken heeft gesteld bij de afdeling handhaving, nadat de aard en omvang van de misstanden duidelijk waren geworden. Onderdeel hiervan is geweest om melder te verzoeken op tijdelijke basis andere werkzaamheden te verrichten bij de afdeling xxxx. Er zijn geen disciplinaire maatregelen getroffen jegens de melder. De Onderzoeksraad is van mening dat de gemeente op goede gronden heeft besloten om de melder tijdelijk andere werkzaamheden te laten vervullen in het belang van zowel de melder als de gemeente. De gemeente acht het niet raadzaam dat de melder zijn werkzaamheden hervat bij de afdeling handhaving, gelet op alle wijzigingen die zijn doorgevoerd bij de afdeling handhaving. Maar gelet op de uitdrukkelijke wens van de melder, onderzoekt de gemeente wat de mogelijkheden daartoe zijn. Conclusie: De gemeente heeft geen disciplinaire maatregelen getroffen jegens melder. De melder is verzocht om tijdelijk andere werkzaamheden te verrichten, in belang van zowel melder als de gemeente, en hiermee heeft melder ingestemd. Gelet op de uitdrukkelijke wens van melder om te komen tot werkhervatting bij de afdeling handhaving onderzoekt de gemeente wat de mogelijkheden zijn. De Onderzoeksraad heeft niet kunnen constateren dat de melder niet op de juiste wijze zou zijn beschermd. Melder dient, ook in rechtspositionele zin, te worden behandeld als klokkenluider. Aanbeveling: De Onderzoeksraad constateert dat de melder geruime tijd in de veronderstelling verkeerde en mocht verkeren, dat het gesprek van 18 april 2013 de directe aanleiding is geweest voor het onderzoek van Hoffmann Bedrijfsrecherche. Tevens heeft de melder – al dan niet als gevolg van de melding – nadelige gevolgen ondervonden, in de zin dat hem is verzocht tijdelijk andere werkzaamheden te verrichten. Een werkhervatting bij de afdeling handhaving is nog niet gerealiseerd. De Onderzoeksraad meent dat de melder behandeld moet worden als klokkenluider. Op basis van het onderzoek constateert de Onderzoeksraad echter 8/10 VERTROUWELIJK dat bij melder op dit moment vooralsnog het vertrouwen ontbreekt om tot een solide oplossing en nieuw perspectief te komen. 5. Wanneer kan een melding van een vermoeden van een misstand worden gezien als een daad van een klokkenluider? Melder heeft op 18 april 2013 een gesprek gehad met de coach en zijn direct leidinggevende, de teamleider. In dit gesprek is naar zijn zeggen een aantal zaken aan de orde gesteld. Er is gesproken over de slechte werkverhoudingen, maar ook over i) het verdwijnen van EUR 400,-- in relatie tot de verkoop van pc’s, ii) het opbreken van de bureaulade van melder, iii) het openbreken van de geldkist, die bij melder in beheer was, iv) de vermeende relatie tussen een leidinggevende en een ondergeschikte, en v) het gebruik van een dienstauto. Van het gesprek is geen verslag gemaakt. Hij zou hem hebben meegedeeld ‘het is vijf voor twaalf, je moet er nu echt wat aan doen’. De aan het gesprek deelnemende coach heeft een andere beleving van dit gesprek. In de beleving van melder lag de nadruk op de melding van vermoede misstanden, zonder daarbij een beroep te doen op de klokkenluidersregeling. In de beleving van de gemeente – in de persoon van de coach – vond het gesprek plaats in het kader van coaching en is met name gesproken over de slechte werkrelatie tussen de melder en de teamleider. Op basis van het dossier en de hoorzittingen stelt de Onderzoeksraad vast dat de melder op meerdere momenten heeft geprobeerd om de vermoede misstanden bespreekbaar te maken bij de teamleider. Melder heeft daarbij niet altijd doorzichtig en doortastend gehandeld. Melder is onderdeel geweest van de bedrijfscultuur bij de afdeling handhaving. Als gevolg van de slechte werkverhouding tussen melder en de teamleider alsmede de betrekkelijk teruggetrokken en bescheiden werkstijl van melder is het hem niet gelukt om de vermoede misstanden duidelijk en geprononceerd over te brengen. Pas op het moment dat de coach is gestart met het voeren van gesprekken met onder andere de melder, is melder duidelijker en doortastender geworden in zijn signalen door deze scherper en nadrukkelijker neer te zetten. Uiteindelijk heeft melder op 18 april 2013 in duidelijke bewoordingen – zonder een expliciet beroep te doen op de klokkenluidersregeling – aan de teamleider laten weten dat sprake was van vermoede misstanden, die geadresseerd moesten worden. Zoals reeds opgemerkt heeft de leidinggevende – die een belangrijke rol speelt in de meldprocedure – deze melding vervolgens niet adequaat opgepakt. Hij heeft niet gehandeld zoals is voorgeschreven in hoofdstuk 15a Arbeidsvoorwaardenregeling van de gemeente. De teamleider heeft gehandeld namens de gemeente en daarmee is ook de gemeente tekort geschoten in het op de juiste wijze oppakken van de melding van 18 april 2013. Conclusie: De Onderzoeksraad is van mening dat – gelet op de rol die de teamleider heeft gespeeld – het de gemeente kan worden aangerekend dat het gesprek van 18 april 2013 niet is aangemerkt als een melding zoals bedoeld in hoofdstuk 15a Arbeidsvoorwaardenregeling van de gemeente. Als zijn leidinggevende iemand anders was geweest en/of de onderlinge werkverhouding zich ‘normaler’ had ontwikkeld, waren de signalen mogelijk eerder opgepakt. Meer in het algemeen merkt de Onderzoeksraad op dat een leidinggevende en/of vertrouwenspersoon integriteit (VPI) meldingen van vermoede misstanden serieus en adequaat dienen te behandelen. Daarentegen mag van een melder worden verwacht dat deze helder, concreet en voldoende geprononceerd – bij voorkeur schriftelijk en met een beroep op de meldingsregeling – laat weten dat sprake is van vermoede misstanden. X Conclusie en aanbeveling Conclusie Melder is, naar aanleiding van de melding op 18 april 2013, door de gemeente niet aangemerkt als klokkenluider. De Onderzoeksraad stelt vast dat de teamleider van de afdeling handhaving de melding op 18 april 2013 niet serieus heeft opgepakt en niet heeft gehandeld zoals is bepaald in hoofdstuk 15a Arbeidsvoorwaardenregeling van de gemeente. De bijzondere en unieke samenloop van omstandigheden direct na het gesprek op 18 april 2013, leidt er toe dat de Onderzoeksraad, op grond van het onderzoek, adviseert om melder in rechtspositionele zin tegemoet te komen en hem de ‘status’ van klokkenluider te geven. De gemeente heeft, uitgaande van veronderstelde bestwil voor de melder, met hem gezocht naar nieuw perspectief. Geadviseerd wordt om, met de gegevens van dit onderzoek en het advies, samen op een open en constructieve wijze op zoek te gaan naar een wederzijds perspectiefvolle voorzetting van het dienstverband bij de gemeente. Het advies van de Onderzoeksraad is om melder de bescherming te geven van een klokkenluider. Dit zou van gemeentezijde toegepast kunnen worden om een solide basis voor hersteld vertrouwen te leggen. 9/10 VERTROUWELIJK Aanbeveling In het algemeen merkt de Onderzoeksraad op dat integriteit een van de belangrijkste kwaliteitsaspecten binnen de publieke sector is. Meldgedrag hangt samen met de inrichting van een organisatie op integriteit, de zogenaamde (meld-)infrastructuur. Is het thema integriteit en de meldingsregeling bijvoorbeeld voldoende bekend en ingebed binnen een organisatie? Via de zogenaamde ‘soft controls’ als voorbeeldgedrag, ethische sturing door het management en interne discussies over kerndilemma’s en basiswaarden kan integriteit binnen een organisatie (verder) op de kaart worden gezet. Een effectief en transparant beleid, een open cultuur waarin vragen gesteld mogen worden en waar een dialoog over integriteit wordt gestimuleerd, zijn cruciale succesfactoren. Uit het onderzoek is gebleken dat melder niet in voldoende mate bekend was met de meldingsregeling als genoemd in hoofdstuk 15a Arbeidsvoorwaardenregeling van de gemeente. Het verdient aanbeveling om binnen de gemeente meer bekendheid te geven aan integriteit in het algemeen, en het nut en de noodzaak van de meldingsregeling is het bijzonder. De Vertrouwenspersoon Integriteit (VPI) speelt hierbij een belangrijke, centrale rol. Tevens acht de Onderzoeksraad het van belang dat medewerkers van de gemeente proactief worden gewezen op de wijze waarop een melding kan worden gedaan. Den Haag, 29 september 2014 Onderzoeksraad Integriteit Overheid namens deze, drs. F.A.M. Kerckhaert lid Onderzoeksraad Integriteit Overheid Opmerking: bij brief van 14 oktober 2014 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente laten weten het advies over te nemen. 10/10
© Copyright 2024 ExpyDoc