Klik hier om het pdf-document met de artikelen te openen.

Veenendaal, 20 mei 2014
Geachte heer, mevrouw,
Eind vorig jaar heeft de Eerste Kamer ingestemd met het schrappen van het verbod op smalende
godslastering (art. 147 Sr.). In de een door deze Kamer aangenomen motie werd de regering opgeroepen
onderzoek te doen naar de vraag of ‘religieuze gevoelens’ voldoende beschermd worden door artikel 137
Sr.
De Bond tegen vloeken vindt bescherming van religieuze gevoelens belangrijk. Niemand heeft het recht een
ander te beledigen. In twee artikelen, die u aantreft in de bijlage, zetten we uiteen waarom en hoe de
Wetgever deze gevoelens dient te beschermen. Het eerste artikel is juridisch van aard, daarin zetten we
uiteen dat artikel 137 Sr. wat ons betreft aangevuld moet worden en het tweede is
maatschappelijk-filosofisch van aard. Deze artikelen zijn ter publicatie aangeboden aan landelijke kranten.
Mocht u vragen hebben, dan zijn we u graag van dienst. Wij hopen dat u onze overwegingen wilt
meenemen als dit binnenkort aan de orde komt in uw Kamer.
Hoogachtend,
Wilfried Verboom
directeur Bond tegen vloeken
Pagina
: Pagina 2 van 5
Artikel I
‘Diepste religieuze gevoelens verdienen bescherming’
Eind 2013 stemde een meerderheid van de Eerste Kamer in met het schrappen van het
verbod op smalende godslastering (artikel 147 Sr.). De Eerste Kamer nam daarbij de Motie
Schrijver c.s. aan. Die bevatte het verzoek aan het kabinet Rutte-II om voor 1 juli 2014 antwoord
te geven op de vraag of artikel 137 Sr. (belediging, aanzetten tot haat, discriminatie) ‘dienstig
kan zijn om te bewerkstelligen dat dit artikel eveneens genoegzame bescherming biedt tegen
ernstig ervaren belediging van burgers door belediging van hun geloof en geloofsbeleving,
zonder de werking van de vrijheid van meningsuiting onnodig te beperken’. In dit artikel
beantwoorden we de vraag of naar onze mening religieuze gevoelens voldoende zijn beschermd
in artikel 137 Sr.
Van het onlangs geschrapte verbod op smalende godslastering ging hooguit nog een
symbolische, preventieve werking uit, aldus de voorstander voor afschaffing. Het artikel werd in
de praktijk afgedaan als een ‘dode letter’. Nog daargelaten dat wij van mening zijn dat het enkel
symbolische van deze wetsbepaling onvoldoende grond is om over te gaan tot afschaffing, menen
wij dat deze afschaffing zelf óók een symbolische werking werkt. Met de afschaffing van artikel
147 Sr. is namelijk een verkeerd signaal afgegeven, te weten dat het object van de betreffende
godsdienst (de ‘drie-enige God’ van het christendom, de ‘Allah’ van de islam of een ander duidelijk
aanwijsbaar opperwezen) geheel onbegrensd kan en mag worden beledigd. In dit verband dreigt
uit het oog te worden verloren dat het voor gelovigen niet in de eerste plaats pijn doet dat zij als
(minderheids)groep worden gekwetst en gelasterd, maar juist als het door hen beleden
opperwezen opzettelijk wordt
gelasterd. Het gaat er
overigens niet om dat dit
opperwezen zélf beschermd
zou moeten worden (juist
niet), maar om de
bescherming van de religieuze
gevoelens van de gelovigen
tegen de meer ‘indirecte’ of
‘middellijke’ belediging van
gelovigen door lastering van
het voor hen zo heilige
opperwezen.
De afschaffing van het verbod op smalende godslastering betekent niet dat het vanaf nu
dus gelegitimeerd is om ongeremd gelovigen te beledigen. De motie Schrijver c.s. verwijst in dit
verband naar de Nederlandse juridische en culturele geschiedenis van bescherming van
Pagina
: Pagina 3 van 5
minderheden en de wijze waarop sinds jaar en dag wordt opgekomen voor vrijheid van
godsdienst. Dit betekent dat door de overheid (als uiterste middel) sanctionerend dient te worden
opgetreden als een duidelijke grens wordt overschreden. Wij denken dat de Nederlandse
wetgeving in algemene zin voldoende bescherming biedt met betrekking tot religieuze gevoelens,
althans voor zover het gaat om de bescherming van de gelovigen als groep en de door hen
beleden godsdienst. Gelovigen dienen als minderheidsgroep namelijk tegen een stootje te
kunnen, niet te snel kromme tenen te hebben en zeker niet te snel om verbodsacties te roepen of
gerechtelijke procedures aanhangig maken. Anderzijds dient het door velen heilig verklaarde
grondrecht van de vrijheid van meningsuiting meer relatief en niet absoluut te worden verstaan.
Als het echter gaat om de bescherming van de diepste religieuze gevoelens en de
aantasting daarvan door opzettelijke lastering van het object van de betreffende godsdienst (het
heilige opperwezen zelf), wordt door de bestaande artikelen in het Wetboek van Strafrecht
onvoldoende bescherming geboden. Artikel 137 Sr. biedt onder de huidige stand van het recht
geen bescherming aan gelovigen tegen lastering van het in de betreffende godsdienst centraal
staande Opperwezen. De Hoge Raad heeft in maart 2009 geoordeeld dat dit artikel over
groepsbelediging beperkt dient te worden uitgelegd en dat belediging van de godsdienst niet
onder de reikwijdte van artikel 137 Sr. valt. In die zaak ging het over de tekst “Stop het gezwel dat
islam heet” op een aanplakbiljet.
Hiermee is het antwoord op de in de motie opgeworpen onderzoeksvraag gegeven. Maar
bij dat antwoord moet het niet blijven. De door de Eerste Kamer aangenomen motie van onder
meer PvdA-senator Schrijver en VVD-senator Dupuis wijst in ieder geval in een betekenisvolle
richting. In onze optiek moeten de bestaande artikelen worden aangepast om de in de motie
bedoelde bescherming van gelovigen op adequate wijze te kunnen waarborgen, bijvoorbeeld door
in het kader van het artikel over (groeps)belediging de woorden ‘middellijk’ of ‘indirect’ toe te
voegen.
Onnodig grievende uitlatingen die uitsluitend bedoeld zijn
om gelovigen te beledigen en te lasteren, raken aan de grenzen
van de vrijheid van meningsuiting in relatie tot de vrijheid van
godsdienst en leiden niet zelden tot maatschappelijke polarisatie
en verstoring van de openbare orde. De vrijheid van godsdienst en
vrijheid van meningsuiting zijn belangrijke pijlers van de
democratische rechtsstaat – laten we daar trots en zuinig op zijn.
HANS ALDERLIESTEN, WOORDVOERDER BOND TEGEN VLOEKEN
BART BOUTER, ADVOCAAT
WILFRIED VERBOOM, DIRECTEUR BOND TEGEN VLOEKEN
HARMEN VAN DER WILT, ADVOCAAT
Pagina
: Pagina 4 van 5
Artikel II
‘Inbreng van minderheden verrijkt debat’
De discussie over smalende godslastering, het wetsartikel dat vorig jaar sneuvelde in de
Eerste Kamer, heeft laten zien hoe we opvattingen van minderheden kunnen gebruiken. Deze
dienen niet zomaar ter zijde worden geschoven. Religieuze standpunten geven kleur aan het
debat. De vraag naar krenking hoort in het maatschappelijk debat thuis, niet bij de strafrechter,
vinden wij.
Smalende godslastering was ooit in de wet bij wet verboden, tot eind vorig jaar. In Rusland
is vloeken sinds begin mei dit jaar weer strafbaar. De discussie over het afschaffen van het verbod
op smalende godslastering was geen theoretische exercitie. God is gelukkig niet afgeschaft
(hoewel minder mensen vertrouwen hebben in de kerk, zo bleek). Het afschaffen van het verbod
op smalende godslastering heeft geen recht verschaft op het uiten van smalende godslastering.
Dat signaal zou nog van schrappen uit kunnen gaan. Alsof vloeken opeens wél mag. Ook
godslastering is er niet mee naar het museum verwezen.
Dat de Eerste Kamer bij de beraadslaging uitkwam bij een discussie over de bescherming
van ‘religieuze gevoelens’, zien wij als erkenning van het belang van de opvatting van
minderheden. Sommige mensen vinden vloeken niet ‘tof’. Wij bijvoorbeeld. Vloeken raakt ons. Wij
houden van God, omdat Hij van ons houdt. De kwetsbaarheid die wij hierin ervaren is dezelfde die
God op zich laadde toen Jezus in deze
wereld kwam. Jezus liet zich uitschelden.
Kwetsbaar, maar dat is niet zielig. Er zijn
mensen die stellen dat vloeken zin heeft.
Het zou helpen pijn te verdragen. Maar
vloeken doet pijn, het raakt mij. Wees
daarvan bewust. Een verzoek om
verdoemenis is niet niks. Maar kwetsbaar
is niet het equivalent van zielig. Tolerantie
is niet hetzelfde als relativisme. Niet alles
kan. Er zijn grenzen. Ook in taalgebruik.
Sommige woorden zeg je echt niet.
Vloekwoorden dus.
Opvattingen van minderheden zijn waarde(n)vol. De mens is een religieus en spiritueel
wezen: we dromen, spreken verlangens uit, streven idealen na. De som der delen komt samen in
de plurale samenleving. Kenmerkend voor een volwassen democratie is dat er een procedure is
om met inhoudelijke verschillen om te gaan. Een gezonde democratie gaat goed om met
minderheden. Het kan niet zo zijn dat je wordt gedwongen om je bij dominante ideeën neer te
Pagina
: Pagina 5 van 5
leggen. Het besef dat de ander nog wel eens gelijk zou kunnen hebben, kan het debat positief
beïnvloeden. Wederkerigheid is van belang. Dat betekent dan: een handeling is goed als deze
intrinsiek goed is. Spreek pas als het beter is dan zwijgen. Laat je mond vol goede taal zijn. Mooie
taal maakt Nederland mooier.
Dit geldt wat ons betreft breder: op gebied van geaardheid, ras, levensovertuiging.
Opvattingen van minderheden kunnen het debat verrijken om de meerderheid te behoeden voor
relativisme en kleurloosheid. Wij zullen geen aangifte doen van krenking van religieuze gevoelens.
De discussie over krenking is niet iets voor de strafrechter(hooguit als ultimum remedium), maar
voor het maatschappelijk debat. We gaan niet naar de rechter, maar zoeken elkaar op in het
debat. Wat doet jou pijn? En wat mij? Dan kunnen we daar rekening mee houden. Het debat
hierover vinden wij belangrijk. En zoals vaker bij een debat, weet je niet waar je uitkomt. Het
kunstproject ‘Orakel op de Dam’ is hier een voorbeeld van. Soms valt het mee. Soms niet. Het
debat houdt de democratie levend. Wat dan van belang is, is luisteren. Binnen de ring zijn we het
soms hardgrondig met elkaar oneens, buiten de ring houden we ons aan het adagium ‘agree to
disagree’ (we spreken af waar we het niet over eens zijn). Respect is de grootste gemene deler in
onze samenleving. Het debat is goed, laten we het gesprek hierover aangaan.
HANS ALDERLIESTEN, WOORDVOERDER BOND TEGEN VLOEKEN
WILFRIED VERBOOM, DIRECTEUR BOND TEGEN VLOEKEN