Causaal verband in whiplashzaken

Dit artikel uit Tijdschrift voor Vergoeding Personenschade is gepubliceerd door Boom Juridische uitgevers en is bestemd voor Rechtsorde
Causaal verband in whiplashzaken:
een beschouwing vanuit juridisch en
medisch perspectief
Mr. P. Oskam en drs. A.M. Reitsma*
1. Inleiding
De vaststelling in november 2007 van (destijds) nieuwe
‘Nederlandse Richtlijnen voor de bepaling van het functieverlies en beperkingen bij neurologische aandoeningen’ door de
Nederlandse Vereniging voor Neurologie (NVN) was aanleiding voor het verschijnen van diverse juridische artikelen met
als onderwerp de hamvraag ‘hoe nu verder’.1 Tot aan
november 2007 was in de richtlijn (editie 2001) een zestal criteria opgenomen, waaraan voldaan diende te zijn om te kunnen spreken van de diagnose postwhiplashsyndroom, ondanks
het ontbreken van neurologische afwijkingen. Die criteria
hielden in dat (a) sprake moest zijn van een trauma, (b) het
ongeval aanleiding moest hebben gegeven tot een mechanisch
te begrijpen geweldsinwerking op de cervicale wervelkolom,
(c) de pijnklachten gelokaliseerd waren in de nek en/of vanuit
de nek, (d) de pijnklachten enkele dagen na het ongeval moesten zijn ontstaan en voor het ongeval niet of in veel mindere
mate hadden bestaan, (e) de pijnklachten aanleiding moesten
hebben gegeven tot het zoeken van medische hulp en over een
periode van minstens een jaar in aansluiting aan het ongeval
medisch gedocumenteerd en geheel of grotendeels onafgebroken aanwezig moesten zijn geweest, en (f) er concordantie
moest bestaan tussen de door de betrokkene aangegeven pijnbeleving en het pijngedrag, wat moest blijken uit een consistent abnormaal bewegingspatroon van de nek en uit verkregen
informatie, en uit het feit dat de betrokkene bepaalde activiteiten achterwege liet of verminderd uitoefende. Indien aan deze
criteria was voldaan, kon – ondanks het ontbreken van neuro-
*
1.
Mevr. mr. P. Oskam is advocaat bij Kennedy Van der Laan Advocaten te
Amsterdam. Mevr. drs. A.M. Reitsma MD, Master of Biomedical Ethics,
is medisch adviseur van ASR Schadeverzekering N.V. Met hartelijke
dank aan mr. A.F.J. Blondeel, die ons op het idee bracht om deze bijdrage
te schrijven, aan drs. T. Nelemans, medisch adviseur ASR, voor het
beschikbaar stellen van nuttige achtergrondinformatie en wetenschappelijke artikelen en aan mr. S. de Brouwer voor het door haar verrichte
jurisprudentie- en literatuuronderzoek.
Zie bijv. E.M.H. van den Doel, Whiplash en de neuroloog: de nieuwe
richtlijnen voor de bepaling van invaliditeit bij neurologische aandoeningen van de Nederlandse Vereniging voor Neurologie, TVP 2008, afl. 1,
p. 1-5; A. Kolder, Whiplash: hoe gaat de rechter om met de nieuwe
NVvN-richtlijnen?, TVP 2008, afl. 4, p. 118-125; P.C. Knijp, De nieuwe
richtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Neurologie, TVP 2008,
afl. 4, p. 126-131.
T V P
2 0 1 4 ,
logische afwijkingen – de diagnose postwhiplashsyndroom
worden gesteld en konden beperkingen worden geduid.
De vanaf 1 november 2007 geldende richtlijn bracht hier verandering in. In deze richtlijn wordt over persisterende klachten na een nektrauma het volgende opgemerkt:
‘Na een nektrauma kunnen aantoonbare beschadigingen
ontstaan van het zenuwstelsel of het bewegingsapparaat.
(…) Het is ook mogelijk dat klachten blijven, waarvoor
met alle bekende onderzoekmethoden geen substraat kan
worden aangetoond. Deze klachten staan bekend als
“postwhiplashsyndroom”, in de terminologie van de
Quebec Task Force WAD graad 1 en 2. Dit is een
verzamelnaam geworden voor klachten na een ongeval,
waarbij nekpijn op de voorgrond staat, al of niet met
hoofdpijn, vermoeidheid, duizeligheid, concentratiestoornissen, tintelingen in armen en handen en visusklachten.
Het is niet ongebruikelijk geworden het optreden van dergelijke klachten na wat voor ongeval dan ook, onafhankelijk van het ongevalsmechanisme en/of de intensiteit van
de geweldsinwerking, te omschrijven als “whiplash”.’
Vervolgens wordt aangegeven dat de Commissie die de richtlijnen heeft herzien, zich niet kan vinden in het toekennen van
functieverlies op basis van deze als ‘whiplash’ omschreven
klachten. De Commissie merkt op:
‘Het zou inhouden dat louter de door de onderzochte aangegeven klachten tot een fors functieverlies aanleiding
geven. Ook het toekennen van posttraumatisch functieverlies op grond van asymmetrische bewegingen van de
nek of spierhypertonie is niet te verdedigen, gegeven het
frequent voorkomen in de bevolking van nekklachten met
deze bevindingen zonder voorafgaand trauma. Het postwhiplashsyndroom moet worden gezien als een chronisch
pijnsyndroom zonder neurologisch substraat. De
Commissie is van oordeel dat volgens de huidige inzichten
hieraan door neurologen geen percentage functieverlies
kan worden toegekend.’2
2.
NVN-richtlijnen, p. 38-40.
n u m m e r
4
111
Dit artikel uit Tijdschrift voor Vergoeding Personenschade is gepubliceerd door Boom Juridische uitgevers en is bestemd voor Rechtsorde
In december 2013 is een nieuwe editie van de richtlijnen verschenen, waarin het voorgaande onverkort als uitgangspunt
geldt. De Commissie kan zich daarmee niet vinden in hetgeen
in de American Medical Association (AMA) Guides 5 en 6
over whiplash wordt beschreven; op grond van de AMA Guides 6 kan – anders dan in de Nederlandse richtlijn – wel een
percentage functieverlies (van 1 tot 3 procent) worden toegekend als sprake is van chronische nekpijn en/of niet-verifieerbare radiculaire pijn, al dan niet met een bewegingsbeperking.
Het op grond van de Nederlandse richtlijnen niet meer kunnen vaststellen van een percentage functieverlies stelde juristen
in de letselschadepraktijk voor de vraag hoe omgegaan dient te
worden met het vaststellen van ‘juridisch causaal verband’ in
whiplashzaken. Indien de neuroloog ‘niets’ kan vaststellen en
medisch substraat ontbreekt, kan de rechter dan wel aannemen dat sprake is van ‘juridisch substraat’ en dus van
ongevalgerelateerde beperkingen en schade? In 2011 analyseerde Kolder in dit tijdschrift de tot dan toe gewezen rechtspraak onder de vigeur van de richtlijnen van 2007.3 De in zijn
bijdrage besproken rechtspraak overziend lijkt het erop dat de
rechter aan de NVN-richtlijnen en de AMA Guides geen
beslissende betekenis toekent. Het ontbreken van een medische objectivering van klachten betekent niet automatisch dat
er geen sprake is van causaal verband in juridische zin tussen
de geuite klachten enerzijds en het ongeval anderzijds. Maar
hoe stelt de rechter deze juridische causaliteit vast? En is de
huidige lijn in de rechtspraak, die wij in deze bijdrage aan de
orde stellen, wel een gewenste ontwikkeling? Gaat de rechter
niet te veel zijn eigen (niet medisch onderbouwde) weg in
whiplashzaken? Deze vragen zullen wij in deze bijdrage zowel
vanuit juridisch als medisch perspectief bespreken.
2. Juridisch causaal verband: Zwolsche Algemeene/
De Greef; verschillende lijnen in de rechtspraak
Met het arrest Zwolsche Algemeene/De Greef4 wordt duidelijk dat er in de juridische werkelijkheid een onderscheid
wordt gemaakt tussen medische en juridische causaliteit.
Medisch causaal verband is aanwezig indien in medisch
opzicht kan worden vastgesteld dat het ongeval heeft geleid
tot een bepaalde medisch vast te stellen aandoening. Ook echter indien de door de benadeelde aangegeven klachten en
beperkingen in medische zin niet door het ongeval kunnen
worden verklaard, kan niettemin onder bepaalde voorwaarden
causaliteit in juridische zin worden aangenomen. Wil worden
toegekomen aan juridische toerekening van klachten, waarvoor een specifieke, medisch aantoonbare verklaring ontbreekt, aan een ongeval, dan moet objectief kunnen worden
vastgesteld dat de klachten aanwezig, reëel, niet ingebeeld, niet
voorgewend en niet overdreven zijn. Deze bewoordingen leiden evident tot discussie in de praktijk. De vaststelling dat
klachten ‘aanwezig’ zijn, is niet moeilijk; als de benadeelde
3.
4.
112
A. Kolder, De juridische beoordeling van het postwhiplashsyndroom:
stand van zaken, TVP 2011, afl. 1, p. 1-27.
HR 8 juni 2001, NJ 2001/433.
T V P
2 0 1 4 ,
klachten presenteert, dan zijn deze er. Maar wanneer zijn
klachten reëel, niet ingebeeld, niet voorgewend en niet overdreven? Wat is eigenlijk reëel: wordt hiermee bedoeld of de
benadeelde al dan niet liegt? En wie stelt dit vast? Een medicus, de rechter, of wellicht allebei?
De verschillende gerechtshoven gaven aan deze criteria aanvankelijk een verschillende invulling, maar lijken steeds meer
op één lijn te zitten.
Het Hof Amsterdam koos aanvankelijk voor een strikte benadering: constateert de neuroloog geen afwijzingen op zijn vakgebied, en is er van een neurologisch substraat geen sprake, dan
is er geen sprake van letselschade die voor vergoeding in
aanmerking komt.5 In een tussenarrest van 18 juni 20136
nuanceert het hof deze benadering. Het gaat in die zaak om
whiplashachtige klachten na een verkeersongeval. De expertiserend neuroloog had geoordeeld dat er, de richtlijnen volgend, vanuit zijn vakgebied geen beperkingen geduid konden
worden. Het hof overweegt (r.o. 3.8):
‘In een zaak als de onderhavige gaat het echter uiteindelijk
(niet om een medische, maar) om een juridische duiding
van het voorliggende feitencomplex.’
Vervolgens wijst het hof erop dat de rechtbank heeft vastgesteld dat de geuite klachten reëel, niet ingebeeld en niet overdreven zijn.
Het Hof Leeuwarden7 volgt een lijn die sterk afwijkt van de
benadering die het Hof Amsterdam aanvankelijk koos. Voor
het door de benadeelde te leveren bewijs is voldoende dat
objectief kan worden vastgesteld dat de klachten reëel, niet
ingebeeld, niet voorgewend en niet overdreven zijn. Daarbij is
niet noodzakelijk dat bij het slachtoffer een erkend ziektebeeld
wordt vastgesteld en evenmin of is voldaan aan de NVN-richtlijnen voor het stellen van de diagnose postwhiplashsyndroom.
Het Hof Arnhem zit op dezelfde lijn als het Hof Leeuwarden.
In een arrest van 5 juli 20118 oordeelt dit hof over een whiplashzaak. Het hof geeft er in dit arrest blijk van dat het op de
hoogte is van discussie over het al dan niet op neurologische
gronden mogen aannemen van functionele invaliditeit en
beperkingen. Het hof overweegt dat het op de hoogte is van
‘de al jarenlang lopende discussie in de literatuur over de aard
van whiplashletsel, de (nieuwe) richtlijnen voor het vaststellen
van functieverlies en beperkingen bij neurologische aandoeningen van de Nederlandse Vereniging voor Neurologie
(NVN-2007), de (zesde editie van de) richtlijnen van de
American Medical Association (AMA-6) en de hardnekkige
5.
6.
7.
8.
Zie Hof Amsterdam 29 april 2008, 106.007.417/01 en 106.007.419/01
en Hof Amsterdam 26 mei 2009, ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ6479.
Hof Amsterdam 18 juni 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:5237.
Zie o.a. Hof Leeuwarden 10 augustus 2010, JA 2010/152 m.nt. Chr.H.
van Dijk.
Hof Arnhem 5 juli 2011, ECLI:NL:GHARN:2011:BR3964.
n u m m e r
4
Dit artikel uit Tijdschrift voor Vergoeding Personenschade is gepubliceerd door Boom Juridische uitgevers en is bestemd voor Rechtsorde
onderverdeling van rapporterende neurologen in “believers” en
“non-believers”’ (r.o. 2.5). Die discussie is echter, aldus het hof,
niet relevant, omdat voor het juridisch oordeel enkel bepalend
is of de klachten die de benadeelde stelt te hebben het gevolg
zijn van of veroorzaakt zijn door het hem overkomen ongeval.
Hetzelfde geldt voor de vraag of al dan niet een percentage
functieverlies kan worden vastgesteld; of dat het geval is of
niet, speelt geen rol bij de vraag of er causaliteit is tussen het
ongeval en de klachten. Nadat het hof Zwolsche Algemeene/
De Greef heeft aangestipt, overweegt het dat de medische
kwalificatie van de klachten niet relevant is voor de vraag naar
juridische causaliteit (r.o. 2.9).
Inmiddels vallen de gerechtshoven in Arnhem en Leeuwarden
beide onder het ressort Arnhem-Leeuwarden. In een arrest
van 5 februari 20139 overweegt dit hof:
‘Indien de benadeelde heeft aangetoond dat zijn subjectieve gezondheidsklachten in de hiervoor bedoelde juridische
betekenis bestaan, mogen aan het bewijs van het oorzakelijk verband tussen het ongeval en deze klachten geen al te
hoge eisen worden gesteld, in die zin dat het ontbreken
van een specifieke, medisch aantoonbare verklaring voor
de klachten niet in de weg staat aan het oordeel dat het
bewijs van het oorzakelijk verband geleverd is (vgl. Hoge
Raad 8 juni 2001, LJN: AB2054, NJ 2001, 433). Indien
komt vast te staan dat de benadeelde voorafgaand aan het
ongeval deze gezondheidsklachten niet had, de gezondheidsklachten op zich door het ongeval veroorzaakt kunnen worden en een alternatieve verklaring voor de gezondheidsklachten ontbreekt, zal het bewijs van het oorzakelijk
verband daarmee veelal geleverd zijn.’
Daaraan voegt het hof toe:
‘Indien het causaal verband tussen de subjectieve gezondheidsklachten en het ongeval is vastgesteld, dient te worden beoordeeld of deze gezondheidsklachten ook tot
beperkingen leiden. Het gaat bij de beoordeling van de
beperkingen niet zozeer om het vaststellen van de meetbare beperkingen van de benadeelde, maar om het vaststellen
van de mate van activiteiten en participatie van het
slachtoffer. Bij die vaststelling zijn niet alleen de lichaamsfuncties en anatomische eigenschappen relevant, maar dienen ook de persoonlijke en omgevingsfactoren van de
benadeelde te worden gewogen. Het enkele feit dat sprake
is van subjectieve klachten, waarvoor een neurologisch
substraat ontbreekt, staat dan ook nog niet in de weg aan
de conclusie dat toch sprake is van beperkingen in de hiervoor weergegeven betekenis.’
Met andere woorden, ondanks het ontbreken van een
‘medisch substraat’ kunnen in de juridische betekenis gezondheidsklachten bestaan. Wordt het bestaan van dergelijke
9.
Hof Arnhem-Leeuwarden 5 februari 2013, ECLI:NL:GHARL:
2013:BZ0801, r.o. 5.4.
T V P
2 0 1 4 ,
klachten aangenomen, dan kunnen (bovendien) eveneens
beperkingen worden geduid; ook als deze niet meetbaar en/of
in medische zin vast te stellen zijn. Afgaande op deze uitspraak
gaat het er daarbij dan ook niet om dat in verzekeringsgeneeskundige zin wordt vastgesteld wat de benadeelde wel en niet
kan, maar ‘om het vaststellen van de mate van activiteiten en
participatie van het slachtoffer’. Het hof lijkt hiermee een
(veel) bredere benadering voor het vaststellen van beperkingen
voor te staan dan gebruikelijk is bij een verzekeringsgeneeskundig onderzoek.
Dan het Hof Den Bosch. Dit hof hanteert in zijn arrest van
12 februari 200810 een eigen invulling van Zwolsche Algemeene/De Greef, die strenger aandoet dan de lijn van het Hof
Leeuwarden. Het hof overweegt (r.o. 4.14):
‘Onder omstandigheden kan er echter, ondanks de afwezigheid van naar de huidige stand van de medische techniek vaststelbare afwijkingen of aandoeningen, sprake zijn
van een dusdanig consistent, consequent en samenhangend patroon van klachten, welke klachten eventueel in
verband kunnen worden gebracht met bepaalde gebeurtenissen of bepaalde wel medisch vastgestelde afwijkingen of
aandoeningen, dat niettegenstaande het feit dat klachten
per definitie subjectief zijn, desondanks aannemelijk is dat
er sprake is van aandoeningen of afwijkingen.’
Het moet aldus gaan om klachten die – zij het ‘eventueel’ – in
verband gebracht kunnen worden met bepaalde gebeurtenissen of bepaalde wel vastgestelde medische aandoeningen; dat
sprake is van klachten die reëel, niet ingebeeld, niet voorgewend en niet overdreven zijn, is in deze benadering niet voldoende. De benadering die uit latere rechtspraak van het Hof
Den Bosch volgt, sluit echter weer dichter aan bij de lijn van
het Hof Arnhem-Leeuwarden. Zo overweegt het hof in een
tussenarrest van 2 februari 201011 dat aan het bewijs van whiplashachtige klachten geen al te hoge eisen worden gesteld,
omdat inherent aan dergelijke klachten is dat deze moeilijk te
objectiveren zijn wegens het ontbreken van een anatomisch
substraat. Wel dient vast komen te staan dat sprake is van ‘reële’ klachten. Deze benadering komt terug in een tussenarrest
van 12 februari 201312 en in een arrest van 5 november
2013.13
Uit de hier geschetste door de gerechtshoven gevolgde lijnen
moet naar onze mening worden geconcludeerd dat de
gerechtshoven het ontbreken van beperkingen in de medische
betekenis niet als een obstakel zien om te concluderen tot het
bestaan van beperkingen in de juridische werkelijkheid. Met
andere woorden: bij ontbreken van een medisch substraat en
van medische causaliteit kan nog steeds sprake zijn van klach10.
11.
12.
13.
Hof Den Bosch 12 februari 2008, JA 2008/64.
Hof Den Bosch 2 februari 2010, ECLI:NL:GHSHE:2010:BN1779.
Hof Den Bosch 12 februari 2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:583.
Hof Den Bosch 5 november 2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:5188, JA
2014/11 m.nt. P. Oskam.
n u m m e r
4
113
Dit artikel uit Tijdschrift voor Vergoeding Personenschade is gepubliceerd door Boom Juridische uitgevers en is bestemd voor Rechtsorde
ten en beperkingen in juridische zin. De toerekening op grond
van artikel 6:98 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is dus
ruim; het ontbreken van medische causaliteit staat niet aan het
aannemen van juridische causaliteit in de weg.
De lagere rechtspraak vertoont eenzelfde beeld. De diverse
rechtbanken hanteren in whiplashzaken telkens terugkerende
bewoordingen van gelijke strekking. Zo hanteert de Rechtbank Midden-Nederland (voorheen de Rechtbank Utrecht)
in whiplashzaken al enige tijd de volgende standaardoverweging, al dan niet in exact deze bewoordingen:
‘Een auto-ongeval zoals verzoekster is overkomen leidt niet
zelden tot het ontstaan van zogenoemde whiplashklachten, waarna zich tevens een postwhiplashsyndroom kan
ontwikkelen. Aan het bewijs van het bestaan van deze
klachten kunnen geen al te hoge eisen worden gesteld.
Inherent aan whiplashklachten is immers dat deze moeilijk
objectiveerbaar zijn omdat bij deze klachten veelal een
medisch, neurologisch substraat ontbreekt. Voor het
bewijs van in juridische zin bestaan van de geuite klachten
is dan ook voldoende dat objectief kan worden vastgesteld
dat de klachten reëel, niet ingebeeld, niet voorgewend en
niet overdreven zijn zonder dat de klachten behoeven te
worden geobjectiveerd in die zin dat zij door middel van
reguliere onderzoeksmethoden en overeenkomstig de door
de betreffende beroepsgroep vastgestelde richtlijnen als
een erkend ziektebeeld worden vastgesteld.’14
De Rechtbank Den Haag15 gebruikt in meerdere zaken overwegingen als deze:
‘De rechtbank overweegt dat aan het bewijs van het
bestaan van een causaal verband geen al te hoge eisen
mogen worden gesteld. Dit betekent dat ook daarvoor een
specifieke, medisch aantoonbare verklaring voor de klachten niet aanwezig hoeft te zijn. Indien de klachten voor het
ongeval niet bestonden en een alternatieve verklaring voor
de klachten ontbreekt, zal het bewijs van het oorzakelijk
verband veelal geleverd zijn (zie recent gerechtshof
Leeuwarden 10 augustus 2010, LJN BN3975, JA 2010,
152).’
Dan de Rechtbank Rotterdam. In een uitspraak van
10 oktober 2012 wordt aangegeven dat voor het aannemen
van een (juridisch) causaal verband geen specifieke, medisch
aantoonbare verklaring aanwezig hoeft te zijn.16 In een uitspraak van 27 februari 2013 overweegt de rechtbank:
14. Rb. Utrecht 28 september 2011, ECLI:NL:RBUTR:2011:BT8647, r.o.
4.5; zie o.m. ook Rb. Utrecht 22 augustus 2012, ECLI:NL:RBUTR:
2012:BX6456; Rb. Midden-Nederland 24 april 2013, ECLI:NL:
RBMNE:2013:BZ8632; Rb. Midden-Nederland 12 juni 2013, ECLI:
NL:RBMNE:2013:CA3507.
15. Rb. Den Haag 24 oktober 2011, ECLI:NL:RBSGR:2011:BU3876, r.o.
4.12.
16. Rb. Rotterdam 10 oktober 2012, ECLI:NL:RBROT:2012:BX9800.
114
T V P
2 0 1 4 ,
‘Vervolgens wordt toegekomen aan de beoordeling van de
vraag of de klachten van verzoekster door het ongeval zijn
veroorzaakt. Daarbij wordt voorop gesteld dat in een geval
als het onderhavige, waarin het gaat om medisch moeilijk
objectiveerbare klachten, aan het bewijs van het oorzakelijk verband tussen het ongeval en de klachten (waarbij een
vergelijking dient te worden gemaakt tussen de situatie
met ongeval en de situatie zonder ongeval) in de gegeven
omstandigheden geen al te hoge eisen kunnen worden
gesteld. Dit betekent dat een specifieke, medisch aantoonbare verklaring voor de klachten niet aanwezig hoeft te
zijn. Indien komt vast te staan dat het slachtoffer voor het
ongeval de klachten niet had, de klachten op zich door het
ongeval veroorzaakt kunnen worden en een alternatieve
verklaring voor de klachten ontbreekt, zal het bewijs van
het (juridisch) causaal verband tussen de klachten en het
ongeval daarmee veelal geleverd zijn.’17
In een uitspraak van 31 juli 2013 sluit de Rechtbank
Rotterdam18 in zekere zin aan bij de hiervoor besproken overwegingen in het arrest van het Hof Arnhem-Leeuwarden van
5 februari 2013 voor wat betreft het vaststellen van beperkingen:
‘Het in neurologische zin ontbreken van beperkingen die
door een Nederlandse neuroloog op basis van de richtlijnen die hij dient te hanteren kunnen worden vastgesteld,
impliceert niet dat in medische en juridische zin geen sprake kan zijn van relevante beperkingen. Mede in aanmerking nemende dat Van den Doel in zijn rapport heeft
opgemerkt dat X klachten heeft die hem ernstig in zijn
functioneren beperken en een evaluatie op psychiatrisch
vakgebied om die reden gepast is, ligt het naar het oordeel
van de rechtbank in rede aan te nemen dat een psychiater
in staat is om op grond van de bevindingen van Van den
Doel alsmede door hem of haar zelf te verrichten dossieren lichamelijk onderzoek te beoordelen of bij X sprake is
van beperkingen die aan het ongeval van 8 juni 2008 kunnen worden toegeschreven.’
Interessant zijn ook de volgende overwegingen uit een uitspraak van de Rechtbank Zutphen:19
‘Bij aanrijdingen, waarvan in deze sprake is geweest,
bestaat een reële kans dat als gevolg daarvan klachten ontstaan, waarbij nekpijn op de voorgrond staat en veelal
tevens sprake is van vermoeidheidsklachten. In de meeste
gevallen verdwijnen die klachten na enige tijd, maar in
andere gevallen blijven de klachten in meer of mindere
mate voortduren. De door verzoekster gepresenteerde
klachten passen in het patroon van klachten dat als gevolg
17. Rb. Rotterdam 27 februari 2013, ECLI:NL:RBROT:2013:BZ5996, r.o.
4.16.
18. Rb. Rotterdam 31 juli 2013, ECLI:NL:RBROT:2013:7635, r.o. 4.10.
19. Rb. Zutphen 25 oktober 2012, ECLI:NL:RBZUT:2012:BY1386, r.o.
4.7.
n u m m e r
4
Dit artikel uit Tijdschrift voor Vergoeding Personenschade is gepubliceerd door Boom Juridische uitgevers en is bestemd voor Rechtsorde
van een verkeersongeval als het onderhavige kan ontstaan.
Nu uit de medische stukken kan worden afgeleid dat de
door de verzoeker gepresenteerde klachten voor het ongeval niet bestonden alsmede dat een alternatieve verklaring
voor de klachten niet voor handen is, dient in deze er van
te worden uitgegaan dat bedoelde klachten door het ongeval zijn ontstaan.’
De in deze bijdrage besproken uitspraken leiden tot de conclusie dat het ontbreken van een specifieke, medische verklaring
voor de door een benadeelde geuite klachten niet zonder meer
leidt tot het ontbreken van juridische causaliteit. Daarmee
komt bij ons de vraag op of het nog wel nodig is om in een
whiplashzaak een medische expertise te entameren. Uit de
rechtspraak volgt dat in whiplashzaken doorgaans nog steeds
een neuroloog als deskundige wordt ingeschakeld. De Rechtbank Amsterdam overweegt daarover:
‘Op zichzelf biedt het rapport van Wolters voldoende
onderbouwing van de stelling van A dat sprake is van
objectiveerbare, reële, niet ingebeelde, niet voorgewende
en niet overdreven klachten die te duiden zijn als ongevalsgevolg. Dit laat evenwel onverlet dat het aan A is om het
benodigde bewijs van de hem gestelde beperkingen, die hij
aan deze klachten toegekend wenst te zien, bij in te brengen. Zijn stelling dat niet van belang is welke medische
kwalificatie aan het klachtenbeeld wordt toegekend kan er
evenmin aan afdoen dat voorlichting door een medisch
deskundige onontbeerlijk is voor een beoordeling van de
vraag of er sprake is van beperkingen als gevolg van dat
klachtenbeeld. Ook in het onderhavige geval, waarin
gesteld wordt dat sprake is van aan een kop-staartbotsing
gerelateerd PWS, aan het bewijs waarvan geen al te hoge
eisen worden gesteld, behoort het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de vraag of daaruit beperkingen
voortvloeien niet uitsluitend te worden gebaseerd op de
vaststelling van ongevalsgerelateerde klachten die, ook al
komen zij reëel voor in vorenbedoelde zin, naar hun aard
subjectief zijn.’20
Het feit dat de neuroloog vervolgens vaststelt dat een neurologisch substraat voor de geuite klachten ontbreekt, maakt echter niet dat geen causaal verband kan worden aangenomen, zo
volgt uit een andere uitspraak van de Rechtbank Amsterdam:
‘Hieruit volgt dat nu sprake is van door de neuroloog
gediagnostiseerde en daarmee naar het oordeel van de
rechtbank voldoende geobjectiveerde klachten en beperkingen, de enkele omstandigheid dat neurologisch substraat ontbreekt, op zich nog niet maakt dat geen causaal
verband met het ongeval kan worden aangenomen. Indien
de benadeelde heeft aangetoond dat zijn/haar subjectieve
gezondheidsklachten in de juridische betekenis ontstaan,
kunnen immers aan het bewijs van het oorzakelijk verband
20. Rb. Amsterdam 14 september 2011, ECLI:NL:RBAMS:2011:BV1156,
r.o. 4.5.
T V P
2 0 1 4 ,
tussen het ongeval en deze klachten geen al te hoge eisen
worden gesteld, in die zin dat het ontbreken van een specifieke, medisch aantoonbare verklaring voor de klachten
niet in de weg staat aan het oordeel dat het bewijs van het
oorzakelijk verband geleverd is. Indien komt vast te staan
dat de benadeelde voor het ongeval deze gezondheidsklachten niet had, de gezondheidsklachten op zich door
het ongeval veroorzaakt kunnen worden en een alternatieve verklaring voor de gezondheidsklachten ontbreekt, zal
het bewijs van het oorzakelijk verband tussen die klachten
en het ongeval veelal daarmee geleverd zijn.’21
Zie in vergelijkbare zin de Rechtbank Arnhem:
‘Neuroloog Van Dijk heeft daarover gerapporteerd dat
geen neurologisch substraat aanwijsbaar is dat die klachten
kan hebben veroorzaakt. Voor de beoordeling van het
(juridische) causale verband is echter slechts van belang of
de klachten die eiseres stelt te hebben het gevolg zijn van
of veroorzaakt zijn door het haar overkomen ongeval. Het
bestaan van een neurologisch substraat is daarvoor geen
voorwaarde.’22
In een uitspraak van de Rechtbank Gelderland valt het begrip
‘plausibiliteitscriterium’. Bij het ontbreken van medische causaliteit kunnen klachten en beperkingen in juridische zin aan
het ongeval worden toegerekend, mits zij plausibel zijn:
‘Verzoeker vordert allereerst een verklaring voor recht dat
op grond van de rechtspraak tussen partijen als maatstaf
voor de toerekening van schade geldt het “plausibiliteitscriterium”, door hem – kort samengevat – als het
criterium waarbij beperkingen als vaststaand worden
aangenomen als zij voortvloeien uit een plausibel klachtenpatroon. In dit betoog kan verzoeker reeds niet worden
gevolgd, omdat een dergelijk criterium niet in de rechtspraak wordt gehanteerd. Wel zou kunnen worden
gesproken van een in de rechtspraak gebruikt plausibiliteitscriterium in geval van moeilijk objectiveerbare klachten. Daarbij wordt, in aansluiting op het door de Raad in
2001 gewezen arrest Zwolsche Algemeene/De Geef (NJ
2001, 433) van het bestaan van naar hun aard subjectieve
klachten uitgegaan als kan worden vastgesteld dat het
klachtenpatroon plausibel is, hetgeen doorgaans het geval
zou zijn indien de klachten aanwezig, reëel, niet ingebeeld,
niet voorgewend en niet overdreven zijn. In aansluiting
hierop is in het arrest van de Hoge Raad dat het bewijs van
het oorzakelijk verband in de regel geleverd is als de klachten voor het ongeval niet bestonden, een alternatieve verklaring hiervoor ontbreekt en de klachten op zich door het
ongeval kunnen worden verklaard.’23
21. Rb. Amsterdam 28 maart 2012, ECLI:NL:RBAMS:2012:BW1394, r.o.
4.17.
22. Rb. Arnhem 11 april 2012, ECLI:NL:RBARN:2012:BW4910, r.o. 4.3.
23. Rb. Gelderland 11 maart 2014, ECLI:NL:RBGEL:2014:1896, r.o. 5.2.
n u m m e r
4
115
Dit artikel uit Tijdschrift voor Vergoeding Personenschade is gepubliceerd door Boom Juridische uitgevers en is bestemd voor Rechtsorde
Wij zullen de hiervoor besproken rechtspraak hierna zowel
vanuit juridisch als vanuit medisch perspectief van commentaar voorzien.
beeld, of in elk geval het voortdurende klachtenbeeld, niet door
het ongeval is veroorzaakt. Het voorgaande geldt te meer gelet
op de Richtlijn medisch specialistische rapportage.
3. Commentaar vanuit juridisch perspectief
Uit de hiervoor besproken rechtspraak volgt dat de sinds 2007
geldende NVN-richtlijnen voor de rechter geen belemmering
vormen om ‘whiplashachtige’ klachten, ondanks het ontbreken van medische causaliteit, in juridische zin aan een ongeval
toe te rekenen. Redengevend daarbij is, heel kort gezegd, dat
aanrijdingen volgens de rechter niet zelden leiden tot whiplashklachten,24 dat het geuite klachtenbeeld dat whiplash
wordt genoemd, past bij het klachtenpatroon dat kan ontstaan
door aanrijdingen, en dat aan het leveren van bewijs van het
bestaan van moeilijk objectiveerbaar letsel geen hoge eisen
mogen worden gesteld.
In deze richtlijn, die is opgesteld in samenwerking met de
Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der
Geneeskunst (KNMG) is onder meer het volgende bepaald:
De vraag komt op waarop de rechter deze overwegingen
baseert. Het is juist dat benadeelden na een hun overkomen
auto-ongeval zeer regelmatig whiplashklachten presenteren;
sterker nog: in 2012 betrof ongeveer een derde van de verkeersongevallen in Nederland een whiplashongeval.25 Het
komt ons echter niet zonder meer logisch voor dat een rechter
vanuit zijn juridische achtergrond zou kunnen vaststellen dat
een auto-ongeval niet zelden leidt tot het ontstaan van whiplashklachten, waarna zich een postwhiplashsyndroom,
bestaande uit onder meer nekklachten en vermoeidheidsklachten, kan ontwikkelen. De begrippen ‘whiplash’ en ‘postwhiplashsyndroom’ blijven immers medische, en geen juridische
begrippen. Met deze benadering gaat de rechter wat ons
betreft te veel op de stoel van de medicus zitten. Daarbij
realiseren wij ons dat artikel 6:98 BW en het arrest Zwolsche
Algemeene/De Greef de rechter handvatten voor (ruime) toerekening van subjectieve klachten aan een ongeval bieden. Dat
laat wat ons betreft echter onverlet dat in de huidige rechtspraak (te) weinig rekening wordt gehouden met de medische
kant van het verhaal.
Daarbij komt ons de redenering dat aan het leveren van bewijs
van (juridisch) causaal verband geen al te hoge eisen mogen
worden gesteld omdat de klachten veelal moeilijk objectiveerbaar zijn en een medisch substraat ontbreekt, niet zonder meer
logisch voor. Het zou in onze optiek juist te verdedigen zijn
dat aan het leveren van bewijs van causaal verband tussen een
ongeval en het bestaan van klachten en beperkingen ten aanzien waarvan medisch substraat ontbreekt, hoge eisen moeten
worden gesteld. Dat de klachten in medische zin niet zijn te
objectiveren en dat medische causaliteit ontbreekt, zou juist
ook kunnen worden gezien als aanwijzing dat het klachten24. Zie bijv. Rb. Zutphen 25 oktober 2012, ECLI:NL:RBZUT:
2012:BY1386, r.o. 4.7; Rb. Utrecht 28 september 2011,
ECLI:NL:RBUTR:2011:BT8647, r.o. 4.5; zie ook o.m. Rb. Utrecht
22 augustus 2012, ECLI:NL:RBUTR:2012:BX6456; Rb. MiddenNederland 24 april 2013, ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ8632; Rb. Midden-Nederland 12 juni 2013, ECLI:NL:RBMNE:2013:CA3507.
25. Zie hoofdstuk 4.1 van het jaarverslag 2012 van het Personenschade Instituut van Verzekeraars (PIV).
116
T V P
2 0 1 4 ,
‘2.2.16 Een eventuele causaliteitsvraag wordt uitsluitend
beantwoord vanuit de medische causaliteitsgedachte, dat
wil zeggen op grond van datgene wat bekend en herkenbaar is met betrekking tot het ontstaan en het beloop van
de onderhavige klachten en verschijnselen. Deze vaststelling geschiedt in overeenstemming met de gangbare
inzichten dan wel richtlijnen van de desbetreffende wetenschappelijke vereniging. De expert zal nimmer klachten
aan een ongeval “toerekenen” of de causaliteit ervan louter
baseren op het feit dat ze pas na het ongeval debuteerden.
2.2.17 Uit het rapport blijkt dat de expert de beperkingen
van de onderzochte baseert op zijn eigen professionele oordeel en dat hij niet klakkeloos de door de onderzochte
genoemde beperkingen heeft overgenomen.’
Een specialist die een rapportage opstelt naar aanleiding van
een onderzoek mag aldus niet enkel afgaan op de anamnese
van de onderzochte. Er mag niet te veel waarde worden toegekend aan de stelling van de onderzochte dat bepaalde klachten
na het ongeval zijn ontstaan. Verder dient de deskundige in
zijn algemeenheid geen percentages toe te kennen of kwalitatieve uitspraken te doen die niet op aantoonbare feiten berusten en reproduceerbaar zijn (art. 2.2.19). Waar de expert op
grond van deze richtlijn aldus geen klachten aan een ongeval
mag toerekenen en niet zomaar de beperkingen, die benadeelde zelf stelt te ondervinden, mag overnemen, lijkt het er in de
recente rechtspraak in whiplashzaken steeds meer op dat de
rechter van oordeel is dat hem dit wel is toegestaan. Sterker
nog: in diverse uitspraken wordt genoteerd dat ‘een aanrijding
niet zelden leidt tot zogenoemde whiplashklachten die moeilijk objectiveerbaar zijn omdat bij deze klachten veelal een
medische, neurologische verklaring ontbreekt’.26 Naar onze
mening is dit een uitspraak die te veel niet-juridische elementen bevat om zonder meer door een rechter te worden gedaan.
Waarop baseert immers de rechter dat een achteropaanrijding
niet zelden tot whiplashklachten leidt? Het komt ons voor dat
de rechter dit enkel als een algemeen bekend verschijnsel
noteert, omdat hij er vanuit zijn ervaring als rechter mee
bekend is dat het regelmatig voorkomt dat na een achteropaanrijding met enige regelmaat door de benadeelde wordt
gesteld dat sprake is van whiplashklachten.
Met de hiervoor besproken uitspraken wordt ons inziens de
basis voor het aannemen van een juridisch causaal verband
– zelfs tegen de achtergrond van artikel 6:98 BW en de vrije
26. Rb. Utrecht 27 juni 2012, ECLI:NL:RBUTR:2012:BX5657; Rb. Midden-Nederland 24 april 2013, ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ8632.
n u m m e r
4
Dit artikel uit Tijdschrift voor Vergoeding Personenschade is gepubliceerd door Boom Juridische uitgevers en is bestemd voor Rechtsorde
bewijsleer – tussen een ongeval en de door de benadeelde
gepresenteerde (voortdurende) klachten wel erg mager. Ook
zonder enige medische aanleiding rekent de rechter immers
klachten aan een ongeval toe, omdat deze ‘plausibel’ zijn en
voor het ongeval niet bestonden. Dat klemt temeer indien de
vraag naar de ‘realiteit’ van de klachten nauwelijks lijkt te zijn
onderzocht. Naar onze mening zou het de motivering van
rechterlijke uitspraken ten goede komen indien concreter dan
in de recente rechtspraak het geval is duidelijk wordt gemaakt
op welke wijze de rechter heeft beoordeeld of klachten reëel,
niet ingebeeld, niet voorgewend en niet overdreven zijn.
De recente rechtspraak in whiplashzaken overziend, komt
bovendien bij ons de vraag op wat nog de waarde is van een
medisch deskundigenbericht in een whiplashzaak of meer
algemeen, een zaak waarin het gaat om door een benadeelde
geuite klachten zonder medisch substraat.27 Als het gaat om
een neurologische expertise in een whiplashzaak is vaak al op
voorhand duidelijk dat uit de expertise zal volgen dat er geen
beperkingen zijn te duiden. Dat is alleen anders indien de
expertiserend neuroloog de richtlijnen niet volgt of daaraan
zijn eigen invulling geeft. Ook echter indien er feitelijk in
medische zin geen aanknopingspunt bestaat voor het aannemen van een medisch causaal verband, kan de rechter niettemin zelf vaststellen dat sprake is van ‘reële’ klachten die voor
het ongeval niet bestonden en die leiden tot voor vergoeding
in aanmerking komende letselschade. Wat ons betreft staat dit
op gespannen voet met de hiervoor geciteerde richtlijnen waar
medisch deskundigen zich aan moeten houden bij het uitbrengen van een expertiserapport.
Daarbij realiseren wij ons dat met de overwegingen in het
arrest Zwolsche Algemeene/De Greef vaststaat dat ook juridische causaliteit kan bestaan tussen een ongeval en klachten
waarvoor een specifieke, medisch aantoonbare verklaring ontbreekt. Dat laat echter onverlet dat in de recente rechtspraak
in onze optiek te veel met een uitsluitend juridische bril naar
whiplashzaken wordt gekeken. In onze optiek zou bovendien
ten minste uit rechterlijke uitspraken moeten blijken op welke
manier de realiteit en consistentie van de klachten uit het
medisch deskundigenrapport volgen. Hierna zullen wij verder
toelichten waarom in onze optiek de huidige lijn in de rechtspraak ook vanuit medisch oogpunt nuancering behoeft.
27. Zie in gelijke zin neuroloog Van den Doel in dit tijdschrift in 2011:
E.M.H. van den Doel, De whiplashrichtlijn van de NVN van 2007 dient
nog niet te worden herzien, TVP 2011, afl. 2, p. 58-60. Onder verwijzing
naar hetgeen het Hof Leeuwarden in zijn arrest van 10 augustus 2010 (JA
2010/152) overweegt (‘niet is vereist dat pijnklachten worden aangetoond met gebruikmaking van in de reguliere gezondheidszorg algemeen
aanvaarde onderzoeksmethoden en overeenkomstig de door de desbetreffende medische beroepsgroep vastgestelde standaarden en richtlijnen’)
stelt Van den Doel dat ‘men geneigd is in die richting dan ook maar geen
moeite meer te doen’. Met andere, wellicht meer chargerende woorden:
als de rechter toch zelf klachten in de juridische werkelijkheid kan vaststellen, wat is dan nog de waarde van medisch onderzoek?
T V P
2 0 1 4 ,
4. Commentaar vanuit medisch perspectief
Het medische oordeel, hetzij in de vorm van de primaire
diagnostiek van behandelaars, hetzij in de vorm van een
deskundigenbericht, is nog immer leidend bij de beoordeling
van whiplashzaken. In onze optiek wordt daarvan onterecht
steeds meer afgeweken, de huidige ontwikkelingen in de jurisprudentie en daaromtrent beschouwend. Een voorbeeld: in
zijn recente presentatie tijdens een themamiddag gewijd aan
whiplash en de daaruit voortvloeiende beperkingen, stelde een
rechter: ‘Een whiplashzaak is een juridisch geschil met een
medisch tintje.’28 Er werd vervolgens geïmpliceerd dat de professionele mening van artsen in dezen er eigenlijk niet eens
zoveel toe doet om tot een rechterlijk oordeel te komen. Het
medische gedeelte van de zaak lijkt dus van ondergeschikt
belang te worden geacht door (sommige) rechters. Dit komt
ons voor als een wel heel makkelijke manier om de onderliggende medische reden van de claim te bagatelliseren. Het
betreft immers veel meer dan alleen een ‘tintje’; de claim gaat
in essentie om lichamelijke klachten die een slachtoffer van een
achteropaanrijding ervaart en waarvoor een medische verklaring en medische hulp gezocht worden. Het zijn juist deze
klachten die het een betrokkene naar eigen beleving onmogelijk maken om te functioneren in werk, huishouden, zelfzorg,
enzovoort; reden voor een claim op vaak omvangrijke en langdurige financiële compensatie. Het draait in beginsel om de
geclaimde medische aandoening en de daaruit voortvloeiende
beperkingen. Om dit weg te zetten als een verwaarloosbaar
‘medisch tintje’ doet geen recht aan het werkelijke karakter
van de claim. Toegegeven, het verschil tussen medische causaliteit en juridische causaliteit is subtiel; het laatste reikt
immers verder, uitgaande van redelijke toerekening. Wij zullen hierna trachten om het whiplashvraagstuk meer recht te
doen door het vanuit een medisch-technische alsook medischethische optiek te belichten en het onderwerp vervolgens in
internationaal verzekeringstechnisch perspectief te plaatsen.
Voorts zullen we enkele suggesties doen voor mogelijke oplossingen van dit uitdagende vraagstuk, waarbij de belangen van
de personen om wie het uiteindelijk draait, de slachtoffers van
ongevallen, centraal staan.
Wat houdt de term ‘whiplash’ vanuit medisch perspectief in?
Zoals eerder in deze bijdrage al aangegeven, is het whiplashsyndroom een verzamelnaam geworden van allerlei klachten
en symptomen die kunnen optreden na hyperextensie (overstrekken) of hyperflexie (overbuigen) van de halswervelkolom.
‘Whiplash’ is geen medische diagnose, maar een omschrijving
van een accident c.q. ongevalsmechanisme, waarbij verondersteld wordt dat er een acceleratie/versnelling en deceleratie/
afremming van de cervicale wervelkolom plaatsvindt, hetgeen
aanleiding geeft tot een nektrauma. In 1995 werd door de
28. J. Sap, Het laatste woord; de rechter, Themadag ‘Whiplash en de beperkingenvraag voor medici’, Breukelen, 4 februari 2014.
n u m m e r
4
117
Dit artikel uit Tijdschrift voor Vergoeding Personenschade is gepubliceerd door Boom Juridische uitgevers en is bestemd voor Rechtsorde
Quebec Task Force29 het acute whiplashsyndroom beschreven. Het kan worden veroorzaakt door een achterop- of zijwaartse aanrijding, maar het kan ook ontstaan bij duiken of bij
andere ongevallen. Een geweldsinwerking op de nek kan leiden tot zeer uiteenlopende klachten en letsels: ‘Whiplash
Associated Disorders’ (WAD). De Quebec Task Force maakte
een onderverdeling op grond van klachten en onderzoeksbevindingen:
– Graad 0: geen klachten, geen afwijkingen bij onderzoek;
– Graad I: nekklachten zoals pijn, stijfheid, drukgevoeligheid, geen afwijkingen bij onderzoek;
– Graad II: nekklachten en beperkte beweeglijkheid nek,
drukpijnpunten;
– Graad III: nekklachten en afwijkingen bij neurologisch
onderzoek; en
– Graad IV: nekklachten en fractuur of dislocatie.
Een aantal aspecten van deze verzameling klachten is bijzonder, zo stelt de multidisciplinaire werkgroep, die in 2008 uitkwam met de Richtlijn Whiplash.30 Deze werkgroep bestond
uit onder anderen neurologen, een medisch adviseur, een chirurg, neuropsycholoog, psychiater, anesthesioloog, huisarts,
revalidatiearts en een neuroradioloog. Zo zijn er bij de meest
voorkomende lichtere gevallen van whiplash (WAD I en II)
geen aantoonbare lichamelijke afwijkingen, in de zin van neurologische of radiologische verschijnselen. Mede door het ontbreken van een anatomisch substraat is de diagnose ‘whiplash’
met veel onzekerheid omgeven. Het gebrek aan inzicht in oorzaken van de klachten na whiplash gaf mede aanleiding tot
beperkte consensus over de mate van handicap en arbeidsongeschiktheid, hetgeen voor de werkgroep een aanleiding was
voor het opstellen van een duidelijke uniforme richtlijn. In
dezelfde richtlijn wordt vermeld dat de incidentie van
whiplash wordt geschat op 15.000 patiënten per jaar, waarbij
20 tot 30 procent een langdurig klachtenpatroon ontwikkelt.
Deze getallen zijn echter omstreden vanwege het gebrek aan
consensus, aldus de werkgroep.
De klachten worden naar tijdsduur ingedeeld: acute klachten
ontstaan vanaf het oorzakelijke ongeval tot drie weken erna,
subacute klachten vanaf drie weken tot drie maanden na het
ongeval, en langdurige klachten duren langer dan drie maanden nadien voort. Klachten van een ‘chronisch whiplashsyndroom’ verschillen volgens de werkgroep niet of nauwelijks
van die welke voorkomen bij soortgelijke syndromen, zoals
fibromyalgie, burn-out, environmental hypersensitivity en haar
voorganger ‘railway spine’. De werkgroep acht de term ‘chronisch’ ongelukkig, omdat dit eventueel (ten onrechte) zou
kunnen worden geïnterpreteerd als blijvend. Deze richtlijn in
29. W.O. Spitzer, M.L. Skovron, L.R. Salmi, J.D. Cassidy, J. Duranceau,
S. Suissa & E. Zeiss, Scientific monograph of the Quebec Task Force on
Whiplash-Associated Disorders: redefining ‘whiplash’ and its management, Spine (Phila Pa 1976) (20) 1995, afl. 8 (Suppl.), 1S-73S, Review.
30. Richtlijn Diagnostiek en Behandeling van mensen met Whiplash Associated Disorder I/II, 2008 van de NVN, met ondersteuning van Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO (hierna: NVN Richtlijn
WAD). Zie <www.richtlijnonline.nl>.
118
T V P
2 0 1 4 ,
aanmerking nemend, kunnen we niet genoeg benadrukken dat
aanhoudende chroniciteit van klachten medisch gezien niet in
de lijn der verwachtingen ligt; het is niet redelijk om aan te
nemen dat er uitgegaan moet worden van blijvende klachten
en lasten tot in de loop der jaren. Op termijn zullen in bijna
alle gevallen de klachten naar de achtergrond raken, zelfs
geheel kunnen verdwijnen, en zullen beperkingen worden
opgeheven.
Om realistisch gezien uit te kunnen gaan van een WAD moet
er een (achterop)aanrijding met voldoende impact hebben
plaatsgevonden om überhaupt tot letsel te kunnen leiden
(Richtlijn Whiplash 2008). Onderzoeken hebben sterke aanwijzingen gegeven dat een impactsnelheid tot circa 15 km/u
geen gevolgen heeft. Er is daarnaast geen overtuigend bewijs
dat hogere snelheid correleert met langduriger en ernstiger
klachten. Ook het kunnen zien aankomen van een ongeval
(het ‘zich schrap zetten’) speelt geen rol bij de ontwikkeling
van klachten, aldus wetenschappelijk bewijs waarnaar de
Richtlijn uit 2008 refereert. De terminologie is overigens verwarrend; het gaat namelijk niet om de snelheid waarmee het
slachtoffer wordt aangereden, de zogenoemde botsingssnelheid, maar om de snelheidsverandering (delta-v) waaraan hij
of zij onderhevig is.
Een andere maat voor de omvang van de geweldinwerking
(dan de delta-v) is de versnelling waaraan een slachtoffer
onderhevig is geweest. Die wordt uitgedrukt in de eenheid ‘g’
(van gravity), de gebruikelijke eenheid voor zwaartekrachtsversnelling. Allen e.a.31 deden onderzoek naar de versnelling tijdens bepaalde dagelijkse handelingen en concludeerden dat
verstoringen in versnelling die in het dagelijkse leven voorkomen (zoals niezen, hoesten, zich in een menigte een weg moeten banen, een schouderklop of in een luie stoel neerploffen)
ongeveer dezelfde invloed hebben op de menselijke nekwervelkolom als het ‘whiplashtype’ verkeersongevallen met lage snelheid. In theorie zouden de bovenstaande activiteiten dus net
zo goed als een dergelijke achteropaanrijding klachten vergelijkbaar met het postwhiplashsyndroom kunnen veroorzaken.
Dat geeft wel te denken.
Een aanrijding van voldoende ernstige impact kan overrekking
dan wel verstuiking van de nekspieren doen optreden. Dit
zogenaamde wekedelenletsel kan aanleiding geven tot spierpijnen in en stijfheid van de nek. Een vervelende aandoening.
Gelukkig verdwijnen bij de overgrote meerderheid van patiënten dergelijke kwetsuren binnen enkele weken tot maanden.
Bij sommige mensen duurt het wat langer, maar in essentie
gaat het om tijdelijke klachten. Het is voorstelbaar dat mensen
na een aanrijding enige tijd emotioneel aangedaan zijn en zich
daardoor wat afgeleid en minder gefocust kunnen voelen.
Fysieke pijn kan in de eerste fase na het ongeluk interfereren
met de ontspanning en de nachtrust, hetgeen ook de mentale
31. M.E. Allen, I. Weir-Jones, P. Eng e.a., Acceleration perturbations of daily
living: A comparison to ‘whiplash’, Spine (19) 1994, p. 1285-1290.
n u m m e r
4
Dit artikel uit Tijdschrift voor Vergoeding Personenschade is gepubliceerd door Boom Juridische uitgevers en is bestemd voor Rechtsorde
scherpte overdag niet positief beïnvloedt. Ook hier geldt
gelukkig dat dit problemen van tijdelijke aard zijn.
Tijdelijkheid is ook van toepassing op eventuele ervaren cognitieve klachten. Aangezien er bij whiplash in engere zin geen
sprake is geweest van een hersenkneuzing of -bloeding, kan er
niet worden gesproken over hersenschade c.q. niet-aangeboren
hersenletsel. Blijvende cognitieve stoornissen in de zin van
zich niet meer voldoende kunnen concentreren, geheugenstoornissen of intellectueel verval zijn derhalve niet aan de
orde. Cognitieve beperkingen, leidend tot problemen met het
functioneren op het werk, op school of thuis, kunnen medisch
niet worden onderbouwd. Er zijn geen redenen om ervan uit
te gaan dat er hiervoor op neurologisch vakgebied beperkingen
aan te nemen zijn. Dit werd wederom duidelijk onderstreept
door neurologisch specialist en onafhankelijke expertiseur Van
den Doel op de eerdergenoemde themamiddag. Deze noemde
wederom het gebrek aan wetenschappelijk bewijs voor cognitieve klachten na een whiplash. Geheel in deze lijn stelde de
NVN in haar recente revisie van de richtlijnen32 ook dat het
postwhiplashsyndroom moet worden gezien als een chronisch
pijnsyndroom zonder neurologisch substraat. De NVN-werkgroep is dan ook van oordeel dat hieraan geen percentage
functieverlies kan worden toegekend.
Het voorgaande neemt niet weg dat voor een aantal mensen
WAD een vervelende realiteit is waarvan zij zeker enige tijd
klachten en beperkingen kunnen ondervinden. Ook al ligt er
geen ernstig lichamelijk letsel ten grondslag aan de klachten, ze
worden wel ervaren. De specialisten van de polikliniek ‘Onverklaarde klachten’ van het VUmc verwoordden dit duidelijk:
‘Onverklaarde lichamelijke klachten zijn heuse klachten
die het leven op zijn kop kunnen zetten. Ze worden niet
expres veroorzaakt of nagebootst. Het is ook geen aanstellerij.’33
In deze academische polikliniek kunnen mensen met onverklaarde pijnklachten aan bijvoorbeeld de nek en schouders,
alsook met onverklaarde klachten van duizeligheid, oorsuizen,
enzovoort worden behandeld. Ook binnen het AMC is er een
polikliniek die vanuit de vakgroep neurologie met behulp van
de afdeling psychologie onbegrepen lichamelijke klachten
beoordeelt en behandelt.
beperkingen zou zelfs een antitherapeutisch effect kunnen
hebben.
Resterende klachten in het kader van WAD I/II betekent
tendomyogene pijnklachten zonder herkenbaar onderliggend
schadesubstraat en zonder duurzame functionele stoornissen
in engere zin. Er zal tijdens het begin van een re-integratietraject wellicht wel een indicatie bestaan voor beperkingen ten
aanzien van een duidelijk bovengemiddelde belasting van nek
en schouders, zoals hoogfrequente arm- en/of nekbewegingen,
langdurige statische nekbelasting, bovenhands werken en dergelijke. Deze beperkingen zullen na enige tijd, wanneer de
kracht en de mobiliteit weer zijn toegenomen door training,
kunnen worden opgeheven. Van belasting gaat over het algemeen derhalve ook geen schadelijke werking uit, zelfs al gaat
dit gepaard met enige tijdelijke klachtentoename. Er bestaan
gelukkig ook geen kwade kansen voor de toekomst.
Ten slotte is het zo dat er zelfs in het geval van langdurige
WAD genezing mogelijk blijft. Er bestaan multidisciplinaire
re-integratietrajecten waarbij fysieke behandeling succesvol
wordt gecombineerd met cognitieve therapie. De eerdergenoemde polikliniek van het VUmc behandelt eveneens het
gehele scala van klachten zoals die zich na een whiplash kunnen voordoen. Hier zouden al goede resultaten zijn geboekt.
Een voorwaarde voor succes lijkt ons wel te zijn dat slachtoffers met een ‘open mind’ de behandeling ingaan. De ‘mind set’
van een slachtoffer kan in letselschadezaken echter nog wel
eens een obstakel zijn voor een succesvol resultaat. Het hebben
lopen van een letselschadeclaim kan helaas een belemmering
zijn voor de genezing.34 Gelijktijdige behandeling door een
psycholoog of een psychiater kan hierop eventueel bevorderlijk werken. In den lande is er een groep psychologen die juist
met deze populatie van slachtoffers betrokken in een letselschadeclaim gunstige resultaten probeert te bereiken, gebaseerd op een werkhouding waarbij respect, begrip, maar ook
directheid en realisme een rol lijken te spelen.35
De eerder in deze bijdrage genoemde multidisciplinaire whiplash-werkgroep adviseerde al in 2008 om whiplashslachtoffers
het werk zo spoedig mogelijk te laten hervatten. Grote terughoudendheid was volgens hen geboden met het adviseren van
beperkingen. De actieve benadering van whiplash slaat volgens
hen niet alleen op de vorm van behandeling, maar ook op het
moment van werkhervatting. Het voortdurend opleggen door
verzekeringsartsen en behandelaars van niet langer realistische
Samenvattend kan er worden gesteld dat in geval van een whiplashsyndroom graad I/II er over het algemeen geen medische
aanleiding is tot het toekennen van een percentage functionele
invaliditeit dan wel het opleggen van blijvende beperkingen.
Integendeel, het wordt juist in het belang van het slachtoffer
geacht om het normale leven, inclusief werk en hobby’s, zo
snel mogelijk en zo veel mogelijk te hervatten. Uitgaan van een
blijvend functioneel verlies en blijvende beperkingen in de
afwezigheid van werkelijk letsel kan schadelijke gevolgen hebben voor een individu, die hierdoor wordt bestempeld als
chronisch zieke, niet meer in staat tot (volledig) werken dan
wel anderszins normaal functioneren als voorheen. Daarmee is
deze persoon niet langer meer een actieve participant van de
maatschappij, hetgeen uitermate schadelijk kan zijn voor zijn
of haar persoonlijk welbevinden. Het is juist, en in het belang
van deze slachtoffers zelf, dat artsen daar niet aan meewerken.
32. NVN Richtlijn WAD, herziening december 2013.
33. <www.vumc.nl/afdelingen-themas/176047/27797/Onverklaarde_
lichamelijke_k1.pdf>.
34. P. Cameron & B. Gabbe, The effect of compensation claims on outcomes
after injury, Injury (40) 2009, afl. 9, p. 905-906.
35. <www.deletselschadepsychologen.nl>.
T V P
2 0 1 4 ,
n u m m e r
4
119
Dit artikel uit Tijdschrift voor Vergoeding Personenschade is gepubliceerd door Boom Juridische uitgevers en is bestemd voor Rechtsorde
Het voor het leven ‘uitrangeren’ van iemand met een postwhiplashsyndroom op de bestaande twijfelachtige medische
gronden kan als onwenselijk en zelfs als onethisch worden
gezien.
Gebonden aan hun beroepsethiek zullen artsen te allen tijde
trachten te voorkomen schade te berokkenen aan hun patiënten. Dit geldt evenzo ten opzichte van claimanten in letselschadeprocedures, hoewel daarvoor in het geval van medisch
adviseurs van assuradeurs geen formele behandelingsovereenkomst bestaat, zoals beschreven in de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO).36 Medisch adviseurs
die optreden in dienst van belangenbehartigers, dus namens
het slachtoffer, zijn wel aan die behandelingsovereenkomst
gebonden en dienen zich derhalve nog veel meer bewust te zijn
van alle mogelijke effecten van hun adviezen op de claimant.37
Juristen, inclusief belangenbehartigers en rechters, zijn vanzelfsprekend niet gebonden aan medische beroepsethiek, maar
hebben vanuit hun professionele rol wel een impact op de
levens van mensen. Zij zouden zich daarom bewuster moeten
zijn van de potentiële schadelijke effecten van hun ruimhartige
toekenning van juridische causaliteit tussen een aanrijding en
klachten zoals gebruikelijk bij het postwhiplashsyndroom. Een
noodzakelijke focus op de medische aspecten van deze aandoening in plaats van deze trachten te bagatelliseren kan daarbij
voor een positieve kentering in de rechtspraak zorgen.
In verschillende Europese landen is precies zo’n medische
invalshoek gekozen. Het rapport van AXA,38 een prominente
autoverzekeraar in het Verenigd Koninkrijk, verschenen in juli
2013, beschrijft hoe een aantal landen in Europa met het whiplashvraagstuk omgaat en wat voor financiële consequenties dat
heeft voor premies en op de aantallen claims. Dit is weliswaar
een andere, want puur financiële, invalshoek dan die van het
patiëntenbelang dat voor medici vooropstaat, maar de bevindingen beschreven in dit omvangrijke rapport zijn toch
inzichtgevend en daarom relevant om hier te bespreken.
Om de bestaande contrasten tussen de landen aan te tonen
wordt in het rapport als voorbeeld de verschillende aanpak van
het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk gegeven. Whiplash
bedraagt in Engeland 78 procent van alle letselschadeclaims,
terwijl dit in Frankrijk slechts 3 procent is. In Frankrijk is voor
de diagnose objectief bewijs nodig, gebaseerd op gedegen
medisch onderzoek. Er kan geen financiële compensatie worden toegekend zonder een onafhankelijke expertise door een
36. Beroepscode voor Geneeskundig Adviseurs werkzaam in Particuliere
Verzekeringszaken en/of Personenschadezaken, zie <www.gav.nl>.
37. Zie hierover in een iets ander verband E.B.M. Denters, Whiplash in
Europa en recente ontwikkelingen van de whiplashpraktijk in
Zwitserland, PIV-Bulletin 2013, december, p. 4-7. Denters gaat in op de
praktijk in Zwitserland en merkt onder meer op: ‘Bovendien werd als
kwalijk effect genoemd dat de praktijk “unzählige opfer” onnodig invalideert en daarmee maatschappelijk buiten spel zet.’
38. <www.publications.parliament.uk/pa/cm201314/cmselect/cmtran/117/
117vw56.htm>.
120
T V P
2 0 1 4 ,
specialist in lichamelijk letsel, zoals bijvoorbeeld een traumatoloog. In het geval van whiplash betekent dit dat het letsel
niet wordt erkend, tenzij een medicus bewijs van het letsel kan
vaststellen, zoals op een MRI of röntgenfoto. Er is ook strikte
regelgeving rond de kwalificaties die een arts dient te hebben
om lichamelijk letsel vast te stellen. Om whiplash vast te stellen is er een uitgebreid proces van diagnostiek verplicht, inclusief een neurologisch onderzoek. Dit strikt gereguleerde model
met een sterke medische basis, zoals dit in Frankrijk wordt
gevolgd, lijkt in de afgelopen jaren een rol te hebben gespeeld
bij het laag houden van de kosten van autoverzekeringspremies. Voor de Fransen is het bestaan van structureel letsel dus
een belangrijke component voor de erkenning van de diagnose
whiplash. Volgens de Quebec Task Force gaat het dan om een
WAD Graad III (afwijkingen bij neurologisch onderzoek) of
zelfs IV (gepaard gaand met fracturen of dislocatie). In
Nederland zullen deze diagnosen overigens bijna nooit tot
controversen leiden en kunnen dergelijke letselschadeclaims
meestal minnelijk worden geschikt; het zijn de WAD Graad
I/II die tot professionele meningsverschillen en, uiteindelijk,
soms tot gerechtelijke procedures leiden.
Net als in Zwitserland is men in het Verenigd Koninkrijk
momenteel aan het terugkomen van de meer toegeeflijke situatie waarin er ruimhartig causaliteit werd erkend in whiplashzaken. De reden daarvan is de veel te hoog oplopende schadelast, en het invaliderende effect op slachtoffers.39
Enkele andere voorbeelden40 van een aanpak waarbij de medische invalshoek centraal staat.
In Zweden wordt er een tijdslimiet gehanteerd; de symptomen van whiplash dienen binnen drie tot vier dagen (dit was
eerder binnen 72 uur) na het ongeval te worden vastgelegd
door een arts, anders wordt de claim door de verzekeraar afgewezen. Hier lijkt dus een medisch causaal verband in de tijd
met name op de voorgrond te staan. De Zweedse verzekeringsmaatschappijen beweren dat de positieve effecten van deze
aanpak te merken zijn; zo zouden er bijvoorbeeld al minder
patiënten behandeling zoeken in ziekenhuizen voor whiplash.
Wellicht mogen we hieruit opmaken dat slachtoffers alleen
dan medische hulp zoeken, als de klachten snel na een ongeval
zijn ontstaan en dermate ernstig zijn dat professionele zorg
nodig geacht wordt. Pas in die gevallen komen de klachten na
het ongeval mogelijk in aanmerking voor financiële vergoeding.
In Duitsland41 is er een kleine incidentie van whiplashclaims
dankzij de richtlijnen die de regering volgt. Voor 2003 werden
claims waarbij een aanrijdingssnelheid van minder dan
10 km/u gemoeid was, niet door de rechtbanken in overweging genomen. Dit werd door het Bondsgerechtshof in 2003
herroepen, en zaken mochten op individuele basis worden
beoordeeld. Een letselschadeclaimant moet echter nog steeds
uitgebreid bewijs van het ongeval overleggen, hetgeen aan hoge
39. Zie het rapport van AXA (noot 38).
40. Zie het rapport van AXA (noot 38).
41. Zie het rapport van AXA (noot 38).
n u m m e r
4
Dit artikel uit Tijdschrift voor Vergoeding Personenschade is gepubliceerd door Boom Juridische uitgevers en is bestemd voor Rechtsorde
voorwaarden moet voldoen. Een whiplashsyndroom zonder
objectiveerbare afwijkingen (vergelijk: WAD I /II) moet door
middel van een onafhankelijke expertise worden beoordeeld.
Hierbij worden dan het type en de impact van de aanrijding in
aanmerking genomen, en de mate waarin de letsels/klachten
het gevolg zouden kunnen zijn van pre-existente aandoeningen. Aanrijdingen met lagere snelheid vereisen hogere niveaus
van bewijs dat er werkelijk letsel is. Verder dienen claimanten
in een letselschadeprocedure twee medische beoordelingen te
overleggen om te bewijzen dat ze een whiplashletsel hebben
doorgemaakt, waarbij de classificatie van ernst van de letsels
gebaseerd wordt op een gestandaardiseerde schaal.
Voor wat betreft een dergelijke beoordeling door een medicus
van whiplash lijkt er in Nederland recentelijk een tendens te
zijn ontstaan richting een beoordeling door een verzekeringsarts. Een verzekeringsgeneeskundig onderzoek gevolgd door
een arbeidsdeskundige rapportage ter vaststelling van de mate
van arbeidsongeschiktheid en de mate van (on)geschiktheid
tot het verrichten van huishoudelijke activiteiten, vrijetijdsbesteding, zelfzorg en dergelijke lijkt de nieuwe standaard te
worden bij whiplash. Met name vanuit de hoek van belangenbehartigers en de rechterlijke macht lijkt er een push te zijn
om de beoordeling door de neuroloog (‘die vindt namelijk
toch niets’) en/of een orthopedisch chirurg maar helemaal
over te slaan en direct door te gaan naar de verzekeringsarts.
Hoewel een verzekeringsarts inderdaad de specialist bij uitstek
is om de belastbaarheid vast te stellen, mede teneinde arbeidsgeschiktheid te beoordelen, is deze in whiplashzaken niet altijd
de aangewezen deskundige. Alleen in het geval van vaststaande
causaliteit met het betreffende ongeval is een verzekeringsgeneeskundige beoordeling aan de orde. Is dat niet het geval,
dan dient een verzekeringsarts niet te worden ingeschakeld,
aangezien in een dergelijke situatie beperkingen zouden kunnen worden geduid zonder dat er een medisch causaal verband
met het ongeval bestaat, daarmee toch causaliteit implicerend.
Een onwenselijke ontwikkeling, die ten eerste onrecht doet
aan slachtoffers, ten tweede de schadelast onnodig amplificeert
en ten derde niet past binnen de huidige participatiemaatschappij, waarin de mogelijkheden voor arbeid worden benadrukt in plaats van de beperkingen en belemmeringen.
Het streven naar werken naar vermogen, zoals dit door de
overheid wordt uitgedragen42 en door de verzekeringsartsen
van het UWV wordt uitgevoerd, lijkt schijnbaar moeilijk te
verenigen met de recente rechtspraak, waarin in onze optiek
(te) gemakkelijk juridische causaliteit tussen een achteropaanrijding en whiplashachtige klachten wordt aangenomen. Daar
voegen wij direct aan toe dat artikel 6:98 BW en het arrest
Zwolsche Algemeene/De Greef een ruime toerekening van
niet-objectiveerbaar letsel mogelijk maken; dat laat in onze
optiek echter onverlet dat in de rechtspraak meer aandacht
zou kunnen worden besteed aan de medische aspecten van
whiplashzaken en duidelijker zou kunnen/moeten worden
42. <www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/re-integratie/vraag-en-antwoord/watis-de-overheid-van-plan-met-de-participatiewet.html>.
T V P
2 0 1 4 ,
gemotiveerd op welke wijze de rechter tot juridische toerekening komt. Dit leidt bij ons tot de vraag of dit een tendens is
die politiek en maatschappelijk wenselijk dan wel haalbaar
geacht zou moeten worden.
5. Slotbeschouwing
De basis voor het aannemen van juridisch causaal verband is
naar onze mening in sommige gevallen te mager, wanneer de
rechter ondanks het ontbreken van objectiveerbare beperkingen en zonder onderzoek naar de ‘realiteit’ van de klachten,
deze juridisch toerekent aan een ongeval. Het systeem zoals
dat nu bestaat, is bovendien niet per se goed voor een benadeelde, het zou sommige personen ten onrechte in een ‘chronisch hokje’ kunnen stoppen, met alle nadelige gevolgen van
dien.
In de juridische discussie rond whiplash moeten wat ons
betreft – meer dan in de recente rechtspraak het geval is – op
medische gronden beslissingen worden gemaakt, en niet alleen
op juridische afwegingen. Deze medische invalshoek is een
meer daartoe geëigende manier van het beoordelen van dergelijke letselschadeclaims, wat een potentieel gunstig effect zou
kunnen hebben, niet alleen op de kosten voor de maatschappij
in de breedste zin van het woord, maar ook op het
welbevinden van slachtoffers van whiplash op de langere termijn. Schadelastbeperking is daarbij niet alleen op financieel,
maar ook op het persoonlijke vlak het doel.
Oplossingen zoals wij die zien voor een meer redelijke afwikkeling van whiplashzaken, moeten in de eerste plaats worden
gezocht in het meer centraal stellen van de medische invalshoek.
Dit betekent praktisch dat er voldoende en eenduidige
medische documentatie moet bestaan waarin de geuite klachten en beperkingen en de objectieve bevindingen bij lichamelijk onderzoek zijn vastgelegd door een medicus, zoals een
huisarts, een SEH-arts of een andere clinicus, en dit binnen
korte tijd na het ongeval, ten hoogste enkele dagen erna. Daarbij mag er vanzelfsprekend geen sprake zijn van relevante preexistentie. Ten tweede zal er eenduidigheid moeten bestaan
over de impact van de aanrijding, verkregen door middel van
een ongevalsanalyse bijvoorbeeld, waarbij relevante maten als
aanrijdingssnelheid, delta-v en g-krachten als standaard kunnen worden beschouwd. Alleen als het gaat om aanrijdingen
waarbij een begrijpelijke geweldinwerking heeft plaatsgevonden, zouden (voortdurende) causale beperkingen en schade
moeten kunnen worden aangenomen.
Ten derde zal er bij het ontbreken van een medische verklaring voor de klachten die het slachtoffer uit, moeten worden uitgegaan van een tot maximaal enkele jaren beperkte
looptijd, aangezien het niet aannemelijk is dat iemand tot
eindleeftijd ongevalsgebonden beperkingen, leidend tot verlies
van arbeidsvermogen en belemmeringen in de zelfredzaamheid, zoals het huishouden, zal blijven ondervinden. Anders
gezegd: het bestaan van een relatie tussen de geuite klachten en
het ongeval kan niet een-op-een tot de conclusie leiden dat er
n u m m e r
4
121
Dit artikel uit Tijdschrift voor Vergoeding Personenschade is gepubliceerd door Boom Juridische uitgevers en is bestemd voor Rechtsorde
ook sprake is van ongevalgerelateerde beperkingen en voortdurende causale schade. Dat neemt niet weg, zo herhalen wij, dat
het bestaan van whiplashklachten zonder medisch substraat
voor een aantal personen aan wie een aanrijding is overkomen
een vervelende realiteit is. Dergelijke klachten blijken echter
goed behandelbaar; eerder in deze bijdrage wezen wij op de
specialistische poliklinieken van VUmc en AMC te
Amsterdam. Juist omdat de klachten te behandelen zijn, is een
beperkte looptijd in onze optiek eens te meer redelijk.
Wanneer er volgens deze stappen wordt gewerkt, zou dat kunnen resulteren in een meer evenwichtige situatie, waarin juist
die slachtoffers van whiplash die inderdaad voldoen aan de
hier uiteengezette voorwaarden, redelijk en passend zullen
worden gecompenseerd, voor een bepaalde en medisch gezien
aanvaardbare periode.
122
T V P
2 0 1 4 ,
n u m m e r
4