Juninota 2014 Ontwikkelingen wetten en fondsen UWV 2014-2015 Juninota 2014 Inhoudsopgave Voorwoord 3 Managementsamenvatting 5 1. 1.1. 1.2. 1.3. 1.5. Belangrijkste ontwikkelingen Volume ontwikkelingen Financiële ontwikkelingen Premies 2015 Leeswijzer 7 7 8 10 13 2. 2.1. 2.2. 2.3. 2.4. Arbeidsongeschiktheid WIA Wajong WAO WAZ 15 15 20 22 23 3. 3.1. 3.2. Werkloosheid WW IOW 25 25 30 4. 4.1. 4.2. Ziekte en Zorg Vangnet ZW Wazo 32 32 35 5. Re-integratie 38 6. 6.1. 6.2. Toeslagen en tegemoetkomingen TW Wtcg 41 41 42 7. 7.1. 7.2. 7.3. 7.4. 7.5. 7.6. 7.7. 7.8. Fondsen Aof Whk Afj AWf Sectorfondsen Ufo Tf Bijstellingen 43 44 45 47 48 49 52 53 54 Lijst van afkortingen 56 Begrippenlijst 57 Bijlage I Nieuwe wet- en regelgeving 60 Bijlage II Premies 62 Bijlage III Balansen 63 Bijlage IV Overzichten wet-fonds 65 Bijlage V Sectorfondsen 69 Bijlage VI Re-integratie 72 Bijlage VII Financiële publicaties UWV 73 Colofon 74 Juninota 2014 1 Juninota 2014 2 Voorwoord De economische crisis in Nederland lijkt op een keerpunt te zijn beland. Het economische nieuws van de laatste maanden kenmerkte zich door een opeenvolging van hoopvolle berichten. Zo’n trendbreuk vertaalt zich niet direct in minder werkloosheid. Ook in 2014 zal het beroep op de werkloosheidsregelingen nog stijgen. In 2015 komt deze groei echter tot stilstand. Bovendien valt de stijging van de werkloosheid in 2014 veel lager uit dan tot voor kort werd aangenomen. In de Juninota 2014 schetsen we de actuele inzichten in de verwachte ontwikkeling van de door UWV uitgevoerde wetten. De prognoses in de Juninota voorzien het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), het Centraal Planbureau (CPB) en het ministerie van Financiën van cijfers voor de aankomende rijksbegroting. In de ramingen van de Juninota zijn alle reeds ingevoerde wetswijzigingen meegenomen. Belangrijk hierbij is het onderdeel premiedifferentiatie van de wet Beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters (Wet BeZaVa), dat per 1 januari 2014 in werking is getreden. Werkgevers betalen per 2014 ook voor hun tijdelijke personeel een individueel gedifferentieerde premie. Dit levert belangrijke wijzigingen op in de financieringssystematiek van de WGA, ZW en Wazo. Mede onder invloed hiervan hebben ook belangrijke bewegingen plaatsgevonden op de markt voor WGA- en ZW-verzekeringen, waar werkgevers kunnen kiezen tussen publieke verzekering bij UWV en eigenrisicodragerschap. Bij de ramingen voor 2014 en 2015 is gebruik gemaakt van de beschikbare statistische en financiële gegevens tot en met maart 2014. Verder zijn de macro-economische prognoses van het CPB uit het Centraal Economisch Plan (CEP) 2014 als uitgangspunt genomen. De uitvoeringskosten 2014 zijn gebaseerd op het UWV jaarplan 2014 dat door de minister van SZW is goedgekeurd. Juninota 2014 3 Juninota 2014 4 Managementsamenvatting De hoofdpunten van de Juninota 2014 In de Januarinota 2014 werd nog gesproken over ‘eerste voorzichtige tekenen van economisch herstel’. Dit herstel is nu zichtbaar. Vergeleken met de raming in de Januarinota 2014 is het aantal nieuwe uitkeringen WW in 2014 bijgesteld van 678.000 naar 621.000 en het totaal aantal uitkeringen eind 2014 van 485.000 naar 460.000. Dit vertaalt zich in een bijstelling naar beneden van het uitgekeerd bedrag met € 557 miljoen. Desondanks neemt het aantal WW’ers nog wel met 22.000 toe in 2014. Ook de uitkeringslasten WW stijgen van € 6,9 miljard in 2013 naar € 7,5 miljard in 2014. In 2015 stabiliseert het aantal uitkeringen en groeien de WW-lasten nog beperkt. Dit spoort met de recent gepubliceerde UWV-arbeidsmarktprognose1 , die voor 2014 nog een zorgelijk beeld schetst van de arbeidsmarkt maar banengroei verwacht in 2015. Vergelijking van de eerste 4 maanden van 2014 met dezelfde periode vorig jaar wijst eveneens op positieve ontwikkelingen: de groei van de WW loopt terug, er komt meer dynamiek op de arbeidsmarkt, er is een toename van het aantal mensen dat werk vindt vanuit een uitkering en er ontstaan meer vacatures. Aan export (vervoer) gerelateerde sectoren en uitzendbedrijven laten in 2014 al groei zien. In 2015 zullen meer sectoren volgen. Het totaal aantal arbeidsongeschikten (WAO. WAZ, WIA en Wajong) is de laatste jaren tamelijk stabiel op 820.000. WAO en WAZ dalen terwijl WIA en Wajong stijgen. Met ingang van 2015 zal het Wajongbestand als gevolg van de Participatiewet echter niet verder toenemen. Dit betekent dat het totaal aantal arbeidsongeschikten bij UWV na 2015 zal dalen. Het aantal Ziektewetuitkeringen bij UWV daalt ook. Dit komt door effecten van nieuw beleid (de wet BeZaVa) en door een toename van het aantal werkgevers dat eigenrisicodrager voor de Ziektewet wordt. Uit de eerste resultaten van de eerstejaars ZW-beoordelingen blijkt dat gemiddeld over de verschillende vangnetgroepen 58% zijn ZW-uitkering behoudt en dat 35% zijn ZW-uitkering verliest. Ten opzichte van de Januarinota zijn de uitkeringslasten 2014 met € 524 miljoen neerwaarts bijgesteld. Dit is het saldo van de grote bijstelling van de WW-lasten met € 557 miljoen en een kleine opwaartse bijstelling van de lasten van arbeidsongeschiktheid en ziekte, voornamelijk als gevolg van een veranderde inschatting van de ontwikkeling van het eigenrisicodragen in de ZW. Het financiële tekort in de UWV-fondsen groeit. Eind 2013 is er per saldo een tekort van € 6,4 miljard en dat tekort groeit tot € 8,8 miljard eind 2014 als gevolg van stijgende lasten en te lage premies. Het tekort doet zich met name voor bij het Algemeen Werkloosheidsfonds (AWf). De minister van SZW stelt de premies voor het AWf vast, waarbij ook inkomenspolitiek en de ontwikkeling van het EMUsaldo in overweging worden genomen. Het negatieve fondsvermogen heeft geen gevolgen voor de betaling van de uitkeringen. Werkgevers in de uitzendsector kiezen steeds vaker voor het eigenrisicodragerschap ZW. Eind 2012 was 22% van de loonsom van de uitzendsector eigenrisicodrager. Dit percentage is in 2013 sterk gestegen tot 57% en loopt naar verwachting verder op tot 65% in 2015. Bij werkgevers in de overige sectoren is het aandeel eigenrisicodragers ZW van de totale loonsom toegenomen van 5% in 2013 naar 32% in 2015. Met name grote werkgevers kiezen voor eigenrisicodragerschap. De overgrote meerderheid van de kleine werkgevers, ook in de uitzendsector, is nog steeds bij UWV verzekerd. Voor de WGA geldt echter dat in 2014 meer werkgevers hebben gekozen voor terugkeer naar UWV dan voor eigenrisicodragen. Het aandeel eigenrisicodragers in de loonsom is gedaald van 51% naar 45% als gevolg van de stabiele premies van UWV en stijgende premies op de markt. De teruggekeerde werkgevers voor de WGA blijken een dwarsdoorsnede te vormen van de groep eigenrisicodragers. Ook in 2015 blijven de premies voor de WGA en de Ziektewet bij UWV stabiel. Dit blijkt uit de calculatiepremies voor deze wetten die in de Juninota worden gepresenteerd. Op 1 september worden de definitieve premies en parameters voor 2015 gepresenteerd. 1 UWV Arbeidsmarktprognose 2014-2015 van 2 juni 2014 Juninota 2014 5 Juninota 2014 6 1. Belangrijkste ontwikkelingen In dit hoofdstuk worden de belangrijkste financiële ontwikkelingen van de UWV-fondsen geschetst. Deze ontwikkelingen hangen voor het grootste deel samen met het verloop van het volume van de verschillende wetten. Hiervan wordt allereerst een beknopt beeld geschetst, waarna dieper wordt ingegaan op de financiële ontwikkelingen. Vervolgens wordt een overzicht gegeven van de premies voor 2015. Het hoofdstuk besluit met een leeswijzer voor de nota. In dit hoofdstuk is ook een box (box 1.2) opgenomen waarin de implicaties van de nieuwe wet Beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters (BeZaVa) worden besproken. Een aantal belangrijke onderdelen is per 1 januari 2014 in werking getreden met gevolgen voor de volume- en financiële ontwikkelingen van de Ziektewet (ZW) en de regeling Werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA). De wet BeZaVa beïnvloedt ook de wijze van financiering van de ZW, WGA en de Wet arbeid en zorg (Wazo). 1.1. Volume ontwikkelingen In tabel 1.1 staan de uitkeringen per wet. Het aantal uitkeringen arbeidsongeschiktheid was de laatste jaren stabiel maar zal in 2015 dalen als gevolg van de invoering van de Participatiewet (zie hoofdstuk 2). De daling in de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) is groter dan de toename in de uitkeringen van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Invoering van de Participatiewet beperkt de instroom in de Wajong tot het niveau van de uitstroom. Uitsluitend volledig en duurzaam arbeidsongeschikte jonggehandicapten komen nog in aanmerking voor een uitkering bij UWV. De overige jonggehandicapten stromen in bij de gemeenten. Hiermee komt een einde aan de groei van de Wajong. De uitstroom uit de arbeidsongeschiktheidsregelingen wordt iets afgeremd door de geleidelijke verhoging van de AOW-leeftijd. Het aantal werkloosheidsuitkeringen neemt in 2014 nog toe maar daalt in 2015 licht als gevolg van het verwachte economisch herstel (zie hoofdstuk 3). De uitkeringsjaren in de wetten voor ziekte en zorg nemen in 2014 en 2015 af vanwege de stijging van het aantal eigenrisicodragers en maatregelen van de wet BeZaVa (zie hoofdstuk 4). Tabel 1.1. Aantallen x 1.000 Aantallen uitkeringen (per ultimo jaar) 2013 2014 2015 Arbeidsongeschiktheid ultimo stand 818 820 811 WAO 373 342 314 WIA 186 210 231 WAZ 20 17 15 Wajong 239 251 251 Werkloosheid ultimo stand 440 463 462 WW 438 460 457 IOW 2 3 5 Ziekte en Zorg in uitkeringsjaren 139 133 128 ZW 95 90 84 WAZO 40 40 40 3 3 3 ZEZ Ten opzichte van de Januarinota 2014 is het aantal WW-uitkeringen in 2014 fors naar beneden bijgesteld vanwege het verwachte herstel van de economie. De uitkeringen voor arbeidsongeschiktheid en ziekte en zorg zijn nauwelijks bijgesteld. Juninota 2014 7 1.2. Financiële ontwikkelingen Tabel 1.2 geeft een overzicht van de geraamde lasten, baten en vermogens van UWV, uitgesplitst naar de verschillenden fondsen. Het totale vermogen van de UWV-fondsen daalt van - € 6,4 miljard eind 2013 naar - € 8,8 miljard eind 2014. (zie ook box 1.1). Tabel 1.2. Financiële ontwikkeling UWV-fondsen Bedragen x € 1 miljoen 2013 Lasten Aof 2) Vermogen Lasten Baten 2015 Vermogen Lasten 9.344 8.189 1.499 11.010 10.306 794 10.881 Whk 477 650 1.729 1.477 1.480 1.732 1.603 Afj12 2.941 2.941 - 3.108 3.108 - 3.238 Sfn 5.077 4.782 -1.358 4.108 5.028 -438 4.020 AWf 7.540 3.335 -8.050 6.969 4.084 -10.935 7.091 Ufo 768 697 -192 491 715 31 536 Tf1 977 977 - 869 869 - 891 27.125 21.571 -6.372 28.033 25.589 -8.816 28.259 Totaal 1) Baten 2014 Het Arbeidsondersteuningsfonds jonggehandicapten (Afj) en het Toeslagenfonds (Tf) kennen geen vermogen en worden gefinancierd door de Rijksoverheid. Baten zijn in mindering gebracht op de overig lasten, met uitzondering van de rijksbijdragen. Baten en lasten voor het Arbeidsongeschiktheidsfonds (Aof) en de Werkhervattingskas (Whk) zijn in 2014 fors gestegen. Dit is het gevolg van de wet BeZaVa. Financiering van een deel van de ZW-uitkeringen en alle Wazo-uitkeringen is verplaatst van het Algemeen Werkloosheidsfonds (AWf) en Uitvoeringsfonds voor de overheid (Ufo) naar het Aof. WGA- en ZW-uitkeringen voor werknemers met een tijdelijk contract worden betaald uit de Whk, vóór 2014 financierden de Sectorfondsen (Sfn) en het Ufo deze uitkeringen. Het totale tekort in de UWV fondsen groeit van € 6,4 miljard eind 2013 naar € 8,8 miljard eind 2014. Belangrijkste oorzaak hiervoor is dat het tekort bij het AWf groeit met € 2.9 miljard. Met name door een lager dan lastendekkende premie bij het AWf loopt dit tekort snel op. Daar naast zorgt de economische crisis voor hoge WW-lasten. Het vermogensoverschot in het Aof daalt met € 0,7 miljard. Het negatief vermogen bij de Sectorfondsen is echter teruggelopen van € 1,4 miljard eind 2013 naar € 0,4 miljard eind 2014. Dit wordt veroorzaakt doordat bij het vaststellen van de sectorpremies de vooruitzichten nog somber waren. Nu is het beeld positiever geworden met lagere WW-lasten als gevolg. Ook moeten sectoren met een vermogenstekort dit tekort stapsgewijs terugbrengen. Deze effecten samen resulteren in een afname van het negatief vermogen. Fondsbeheer door UWV speelt geen rol bij het ontstaan van het vermogenstekort. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) stelt de premies voor de WW-fondsen en het Aof vast, waarbij ook inkomenspolitiek en de ontwikkeling van het EMU-saldo in overweging worden genomen. Het negatieve fondsvermogen heeft geen gevolgen voor de betaling van de uitkeringen. Box 1.1. Vermogen UWV-fondsen negatief en dalend Het UWV-fondsvermogen is in de afgelopen jaren sterk gedaald. Sinds het op nihil stellen van het werknemersdeel van de AWf-premie door het kabinet in 2009 daalt het vermogen met circa € 3,5 miljard per jaar. Sinds eind september 2012 is het gezamenlijke UWV-vermogen negatief. In een brief aan de Tweede Kamer op 2 december 2013 benoemt de Algemene Rekenkamer de oplopende tekorten van de sociale fondsen als specifiek aandachtspunt bij de begroting 2014 van het ministerie van SZW. In 2013 is er een extra scherpere daling van het vermogen van ruim € 5,5 miljard. Dit wordt behalve door een oplopende werkloosheid grotendeels veroorzaakt door een verlaging van de Aof-premie. Deze verlaging zorgt voor € 1,3 miljard minder premiebaten in 2013. De huidige prognose is dat het totale vermogen verder daalt tot een niveau van - € 8,8 miljard eind 2014. Met ingang van 2014 zijn de WW-premies structureel met € 1,3 miljard verhoogd. Vanwege de verder oplopende werkloosheid zet dit in 2014 echter nog geen rem op de oploop van het tekort. De praktische betekenis van deze grote tekorten in de fondsen is overigens nihil. Met de invoering van de Wet geïntegreerd middelenbeheer in 1998 wordt het beheer van geldmiddelen van de sociale fondsen en het Rijk gebundeld. Het negatieve fondsvermogen heeft daarom geen gevolgen voor de betaling van de uitkeringen. Juninota 2014 8 Figuur 1.1. Vermogensontwikkeling 15.000 10.000 5.000 0 -5.000 -10.000 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 Tabel 1.3 laat een onderverdeling van de lasten zien naar uitkeringen, sociale lasten, overige lasten en uitvoeringskosten. De uitkeringslasten, sociale lasten en uitvoeringskosten volgen meestal dezelfde ontwikkeling omdat de uitkeringslasten deze in hoge mate beïnvloeden. De overige lasten kennen een eigen ontwikkeling. Tabel 1.3. Lasten per categorie Bedragen x € 1 miljoen 2013 2014 2015 27.131 28.033 28.259 21.370 21.902 22.258 3.290 3.499 3.478 709 759 745 1.764 1.873 1.778 Aandeel in de totale lasten 100% 100% 100% Uitkeringslasten 78,8% 78,1% 78,8% Sociale lasten 12,1% 12,5% 12,3% Overige lasten 2,6% 2,7% 2,6% Uitvoeringenkosten 6,5% 6,7% 6,3% Totale lasten Uitkeringslasten Sociale lasten Overige lasten Uitvoeringenkosten 1) 2) Uitkeringen inclusief vakantietoeslag. Sociale lasten inclusief Zvw-premie. De uitvoeringskosten dalen van 6,7% van de totale lasten in 2014 naar 6,3% in 2015; de overige lasten hebben een aandeel van 2,7% in 2014 en 2,6% in 2015. De uitvoeringskosten bestaan voor een deel uit vaste kosten en voor een deel uit kosten die met de conjunctuur mee bewegen, zoals de kosten die samenhangen met de verwerking van WW-aanvragen. De belangrijkste reden voor de verwachte daling van de uitvoeringskosten in 2015 is het teruglopende aantal WW-aanvragen. De overige lasten bestaan voor ongeveer de helft uit schuiven tussen verschillende fondsen, zoals de bijdrage uit het AWf aan de sectorfondsen om sectoren te behoeden voor extreme premieschokken. De feitelijke overige lasten, grotendeels re-integratielasten, bedragen 1,3% van de totale lasten van UWV. Juninota 2014 9 Hieronder staan de belangrijke mutaties op totaalniveau ten opzichte van de Juninota. Een gedetailleerde beschrijving per fonds is te vinden in hoofdstuk 7. De belangrijkste mutaties in 2014 ten opzichte van de Januarinota 2014: De uitkeringslasten zijn € 522 miljoen lager. Deze neerwaartse bijstelling is vrijwel volledig toe te schrijven aan de werkloosheidsfondsen Sectorfondsen, AWf en Ufo. Dit is het gevolg van het verwachte herstel van de economie en het gunstige effect daarvan op de WW. Het totaal van de arbeidsongeschikheidsfondsen Aof, Whk en Afj is nauwelijks gewijzigd ten opzichte van de Januarinota 2014. De sociale lasten zijn € 262 miljoen lager. Dit is enerzijds te verklaren uit het lagere bedrag aan uitkeringen, anderzijds blijkt met name in het Aof de gerealiseerde afdrachten van sociale lasten lager te zijn dan verwacht bij de Januarinota. De uitvoeringskosten zijn € 21 miljoen lager begroot. Dit hangt samen met het lagere bedrag aan uitkeringen. De overige lasten (exclusief bijdragen tussen fondsen) zijn met € 33 miljoen neerwaarts bijgesteld. Hiervan wordt € 14 miljoen veroorzaakt door lagere re-integratielasten. 1.3. Premies 2015 Voor alle premiegefinancierde UWV-fondsen geldt het omslagstelsel. Het te hanteren premiepercentage voor een bepaald fonds dient daarin primair zo gekozen te worden, dat uit de verwachte premiebaten in een bepaald jaar de verwachte lasten in dat jaar gefinancierd kunnen worden. Dit premiepercentage wordt ‘calculatiepremie’ genoemd. UWV berekent calculatiepremies voor alle 5 premiegefinancierde fondsen. De premies voor het Aof, AWf en Ufo worden door de minister van SZW vastgesteld. De premies voor de Whk worden door UWV zelf vastgesteld en gepubliceerd in het Besluit Gedifferentieerde Premie WGA/ZW. De premies voor de Sectorfondsen worden door UWV vastgesteld en vervolgens ter goedkeuring aan de minister van SZW voorgelegd. In hoofdstuk 7 is box 7.1 opgenomen waarin het vaststellingsproces van de premies voor de Whk en Sectorfondsen nader wordt toegelicht. UWV baseert de calculatiepremies voor 2015 op de ramingen waarvan de hoofdlijnen zojuist zijn geschetst en die worden uitgewerkt in de hoofdstukken 2 t/m 7. Daarnaast wordt rekening gehouden met de verwachte ontwikkeling van de premiegrondslagen. Tot 2011 presenteerde UWV in de Juninota ook premieadviezen voor elk fonds. Bij een premieadvies wordt de calculatiepremie als uitgangspunt genomen maar wordt ook een deel van het vermogenstekort in een fonds ingelopen of een deel van het vermogensoverschot weggewerkt. Vanwege de inkomenspolitiek en het sturen op het EMU-saldo is de praktische betekenis van aparte premieadviezen op basis van fondstechnische overwegingen sterk afgenomen. Daarom worden deze adviezen niet meer gegeven en neemt UWV uitsluitend calculatiepremies2 in deze nota op. In de calculatiepremie is wel rekening gehouden met de hoogte van de liquiditeitsreserve. De praktische betekenis van zo’n liquiditeitsreserve per fonds is vanwege het geïntegreerd middelenbeheer gering. In deze Juninota wordt gerekend met dezelfde liquiditeitsreserves als in de vorige financiële nota’s: 4,5% van de lasten voor de fondsen Aof en Whk en een vast bedrag van € 24 miljoen voor het Ufo. Het AWf en de Sectorfondsen hadden al een liquiditeitsreserve van nihil. In de Sectorfondsen bestaan wel aparte reserves op sectorniveau voor WW-lasten en tot 2014 voor ZW-lasten. In tabel 1.4 zijn de calculatiepremies voor 2015 weergegeven. Ook is zichtbaar gemaakt welke dekkingssaldi eind 2015 resteren als de calculatiepremie zou gelden. Ter vergelijking zijn de in 2014 geldende premiepercentages opgenomen. 2 Met het opnemen van calculatiepremies voldoet UWV aan het inhoudsvoorschrift voor de Juninota, opgenomen in bijlage VI van de Regeling SUWI Juninota 2014 10 Tabel 1.4. Premieoverzicht 2014-2015 Premies in % over lonen1 en saldo’s x € 1 miljoen Premie 2014 werkgever Calculatiepremie 2015 werknemer werkgever Dekkingssaldo werknemer Premiepercentages WAO - Aof2 4,95 5,15 343 WIA - Whk3 1,03 1,08 195 w.v. WGA-vast 0,51 0,50 WGA-flex 0,18 0,25 ZW-flex 0,34 2,68 1,98 -439 WW - Awf 2,15 3,77 -10.935 WW - Ufo 0,78 0,19 7 Zvw 7,50 7,45 AOW 17,90 AWBZ 12,65 ANW 1 2 3 4 0,33 WW - Sfn4 0,60 Premies berekend over lonen (niet van toepassing op uitkeringen UWV). Maximale inkomensgrens in 2014 is € 198 per dag. De Aof-premie is exclusief 0,50% kinderopvang. Gemiddelde gedifferentieerde premie WIA-Whk over lonen. Gemiddelde sectorpremie over lonen, exclusief 0,50% kinderopvang. De Aof-premies zijn beide exclusief kinderopvangtoeslag. De calculatiepremie 2015 voor de Whk is uitgesplitst naar de 3 wetscomponenten die sinds 1 januari 2014 onderdeel vormen van dit fonds. Als gevolg van de wet BeZaVa (zie box 1.2) financiert de Whk sinds 1 januari 2014 naast de WGA-vast uitkeringen ook de WGA-flex en ZW-flex uitkeringen. De calculatiepremies 2015 WGA-vast en ZW liggen iets onder het vastgestelde niveau van de rekenpremies in 2014. De calculatiepremie WGA-flex stijgt ten opzichte van de rekenpremie in 2014, wat een logisch gevolg is van het feit dat meer WGA-flex lasten voor rekening van de Whk komen en minder voor rekening van de Sectorfondsen. De gemiddelde sectorpremie daalt dan ook fors, als gevolg van afnemende WGA-flexlasten, maar uiteraard in de eerste plaats als gevolg van de gunstiger economischer ontwikkelingen die tot lagere WWlasten leiden. De calculatiepremie voor de Sectorfondsen is gemiddeld 1,98%. Het negatieve dekkingssaldo van -€ 0,4 miljard betekent dat het feitelijke gemiddelde sectorpremieniveau hoger zal uitkomen dan 1,98%. Van sectoren met een dekkingstekort wordt immers vereist dat minstens een derde van dit tekort in 2015 wordt ingelopen. Voor de premies van Aof, AWf en Ufo geldt dat ze niet door UWV maar door de minister van SZW worden vastgesteld, waarbij een lastendekkende premie niet het uitgangspunt hoeft te zijn. Calculatiepremieniveaus 2015 zijn dan ook niet goed te vergelijken met vastgestelde premieniveaus 2014. Uit het grote verschil tussen de calculatiepremie 2015 en de vastgestelde premie 2014 wordt wel duidelijk dat er met name bij het AWf geen sprake is van een lastendekkend premieniveau. Ondanks de per 2014 ingevoerde lastenverzwaring in het AWf van € 1,3 miljard, zou de AWf-premie nog veel verder omhoog moeten om de reële kosten van de hoge werkloosheid te dekken. Het dekkingstekort in het AWf is dan ook enorm en blijft verder oplopen. Juninota 2014 11 Box 1.2. Wet Beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters (BeZaVa) In 2013 en 2014 is de wet Beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters (BeZaVa) ingevoerd. Doel van de wet is om het aantal Ziektewetuitkeringen en arbeidsongeschiktheidsuitkeringen terug te dringen. Werknemers zonder vast dienstverband, de zogenaamde flexwerkers, vormen de voornaamste doelgroep van de maatregelen. De wet BeZaVa bestaat uit 5 onderdelen: 1. Aanpassing ZW-criterium (beoordeling ZW na 1 jaar ziekte) Invoering per 1 januari 2013 2. Aanscherping re-integratie- en sollicitatieverplichtingen voor ZW-gerechtigden Invoering per 1 januari 2013 3. Financiële prikkels werkgevers (premiedifferentiatie) Invoering per 1 januari 2014 4. Convenant met de uitzendbranche Invoering per 1 januari 2013 5. Maximale periode proefplaatsingen verruimd naar 6 maanden Invoering per 1 januari 2013 Premiedifferentiatie Alle maatregelen hebben invloed op de uitkeringslasten en zijn verwerkt in de ramingen in deze nota. De aangescherpte financiële prikkels voor werkgevers middels een nieuwe premiedifferentiatie hebben tevens geleid tot een nieuwe financieringsstructuur. Per 1 januari 2014 is premiedifferentiatie ingevoerd binnen de Whk voor de WGA-flex en ZW-flex. De opzet van de premiedifferentiatie Whk is daardoor op een aantal punten gewijzigd ten opzichte van de voormalige premiedifferentiatie voor de WGA-vast. In totaal zijn er vanaf 2014 3 gedifferentieerde Whk-premies: premie WGA-vast premie WGA-flex premie ZW-flex Voor kleine werkgevers (met een loonsom die gelijk of minder is dan 10 keer het gemiddelde premieplichtige loon per werknemer) zijn de Whk-premies sectoraal bepaald. Deze afzonderlijke premies zijn gelijk voor alle kleine werkgevers die tot dezelfde sector behoren. Grote werkgevers (met een loonsom die meer is dan 100 keer het gemiddelde premieplichtige loon per werknemer) betalen 3 op werkgeversniveau gedifferentieerde premies. Middelgrote werkgevers (met een loonsom van meer dan 10 en gelijk of minder dan 100 keer het gemiddelde premieplichtige loon per werknemer) betalen 3 premies die deels opgebouwd zijn uit een sectorale premie en deels uit een op werkgeversniveau gedifferentieerde premie. Voor de ZW-flex en WGA-vast blijft het mogelijk eigenrisicodrager te worden. Eigenrisicodragers betalen geen premie voor het deel waarvoor zij eigenrisicodrager zijn geworden. De voorwaarden voor het eigenrisicodragerschap zijn versoepeld. Wanneer een werkgever eigenrisicodrager voor de WGA-vast wil worden hoeft hij niet in alle gevallen zijn lopende uitkeringen zelf te financieren. Voor de ZW blijft gelden dat alle werkgevers mogen uittreden zonder dat zij lasten hoeven mee te nemen. Voor de WGA-vast geldt dit alleen voor kleine werkgevers. Middelgrote werkgevers moeten voor de WGA-vast een deel van hun lasten meenemen. Grote werkgevers nemen hun lasten volledig mee. Tenslotte is voor het eigenrisicodragerschap ZW de garantiestelling vervallen. Gewijzigde fondsfinanciering De ZW-flex en WGA-flexuitkeringen werden tot en met 2013 gefinancierd uit de Sectorfondsen en het Ufo. Vanaf 2014 worden deze uitkeringen voor een jaarlijks toenemend aandeel gefinancierd uit de Whk. Uitkeringen gestart vóór 2012 blijven gefinancierd worden uit de Sectorfondsen en het Ufo. Uitkeringen gestart in 2012 of later worden gefinancierd uit de Whk. ZW-vangnetuitkeringen aan zieke werklozen blijven ten laste komen van het AWf en het Ufo. Overige ZWvangnetuitkeringen zijn overgegaan van AWf naar Aof. Wazo-uitkeringen worden vanaf 2014 uit het Aof gefinancierd. Hieronder is de gewijzigde fondsfinanciering schematisch weergegeven. We t V a ngne tgroe p t/ m 2 0 13 v. a . 2 0 14 WGA flex Sfn, Ufo Whk, Sfn, Ufo1 WGA zieke werklozen Aof Aof WGA overig Aof Aof ZW flex Sfn, Ufo Whk ZW zieke werklozen AWf, Ufo AWf, Ufo ZW overig AWf Aof AWf, Ufo Aof Wazo 1 Sectorfondsen en Ufo financieren alleen uitkeringen ingegaan vóór 2012. Juninota 2014 12 1.5. Leeswijzer In de Juninota zijn de wetten thematisch geordend in hoofdstukken. In de hoofdstukken worden de volumecijfers en de uitkeringslasten beschreven op wetsniveau. De uitkeringslasten zijn indien mogelijk, onderbouwd met een prijscomponent -de gemiddelde jaaruitkering- en een volumecomponent -de (herleide) uitkeringsjaren. Voor wetten die uit verschillende fondsen gefinancierd worden, zijn deze componenten ook per fonds weergegeven. Hoofdstuk 2 behandelt de arbeidsongeschiktheidswetten. Deze bestaan uit de WIA, Wajong, WAO en WAZ. In hoofdstuk 3 komen de werkloosheidswetten (WW) en (IOW) aan de orde. De regelingen rond ziekte en zorg zijn gevat in de wetten ZW en Wazo en staan beschreven in hoofdstuk 4. De reintegratielasten die door de verschillende fondsen gefinancierd worden staan beschreven in hoofdstuk 5. De toeslagen uit de Toeslagenwet (TW) en tegemoetkomingen in het kader van Wtcg staan in hoofdstuk 6. Hoofdstuk 7 bevat volume- en financiële gegevens per fonds. De nota bevat ook een aantal bijlagen. Bijlage I geeft een overzicht van wijzigingen in de wet- en regelgeving voor zover die van invloed zijn op de prognoses. Bijlage II bevat een overzicht van de sociale zekerheidspremies. Bijlage III behandelt de balansen per fonds. Bijlage IV toont uitkeringsbedragen en jaren zowel per wet uitgesplitst naar fonds als per fonds uitgesplitst naar wet. In bijlage V staan de financiële overzichten van de Sectorfondsen en in bijlage VI staat een overzicht van de reintegratieuitgaven naar fonds. Tenslotte wordt in bijlage VII het vaststellingsproces van de premies Whk en Sectorfondsen nader toegelicht. De gemiddelde jaaruitkering is voor de meeste wetten de prijscomponent. Tweemaal per jaar worden de uitkeringen geïndexeerd: op 1 januari en 1 juli van elk jaar. In de gepresenteerde jaaruitkeringen zijn deze indexeringen verwerkt. Om een vergelijking te maken op basis van constante prijzen moet deze indexatie ongedaan worden gemaakt. De cumulatieve indexatie is 1,14% in 2014 en 1,79% in 2015. Juninota 2014 13 De WIA, Wajong, WAO en WAZ in hoofdlijnen WIA De Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) voorziet werknemers en ambtenaren van een uitkering als ze arbeidsongeschikt raken. De wet is in werking getreden per 29 december 2005. Werknemers die ziek zijn geworden sinds 1 januari 2004 kunnen (na een wachttijd van 104 weken) een beroep doen op de WIA. In de WIA wordt een onderscheid gemaakt tussen enerzijds volledig en duurzaam arbeidsongeschikten en anderzijds gedeeltelijk arbeidsgeschikten en volledig niet-duurzaam arbeidsongeschikten. De WIA kent 2 regelingen. De regeling Inkomensvoorziening volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA) verstrekt uitkeringen aan volledig en duurzaam arbeidsongeschikten. De uitkeringshoogte bedraagt 75% van het (gemaximeerde) laatstverdiende loon. De IVA-uitkeringen worden betaald uit het Arbeidsongeschiktheidsfonds (Aof). De regeling Werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) verstrekt uitkeringen aan gedeeltelijk arbeidsgeschikten en aan volledig niet-duurzaam arbeidsongeschikten. De uitkeringsduur is verdeeld in 2 uitkeringsfases. In de eerste fase is de uitkeringshoogte gelijk aan 70% van het (gemaximeerde) laatstverdiende loon (de eerste 2 maanden 75%). De duur van deze eerste fase is afhankelijk van het arbeidsverleden van de arbeidsongeschikte. In de tweede fase is de uitkeringshoogte afhankelijk van de mate waarin de arbeidsongeschikte zijn vastgestelde verdiencapaciteit benut. Voor de eerste 10 jaar WGA kan een werkgever eigenrisicodrager worden. Sinds 2014 worden de uitkeringen aan uitkeringsgerechtigden met een WGA flex-contract als gevolg van de wet BeZaVa deels gefinancierd uit de Whk. Voor 2014 werden deze uitkeringen gefinancierd uit de Sectorfondsen (Sfn) en het Uitvoeringsfonds voor de overheid (Ufo). Wajong De Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong) verstrekt in geval van arbeidsongeschiktheid uitkeringen aan personen die vóór hun 17e levensjaar of als student arbeidsongeschikt zijn geworden. De hoogte van de uitkering is afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid en de grondslag is ten hoogste het wettelijk minimumloon. Vanaf 1 januari 2010 staat bij de Wajong het recht op arbeidsondersteuning centraal, en niet meer het recht op een uitkering. Als onderdeel van de arbeidsondersteuning kunnen jonggehandicapten inkomensondersteuning aanvragen. Hierbij worden 3 groepen onderscheiden: Jongeren zonder perspectief op een gewone baan, om medische of arbeidskundige redenen: deze groep komt in de ‘Uitkeringsregeling jonggehandicapten’. Deze jongeren hebben recht op een Wajong-uitkering, conform de oude regeling (75% van het minimumloon). Jongeren met perspectief op een gewone baan: deze groep komt in de ‘Werkregeling jonggehandicapten’. In de eerste fase (leeftijd tussen 18 en 27 jaar) wordt een aanvulling op het inkomen uit werk verstrekt. In de tweede fase, vanaf uiterlijk het 27e jaar, is de aanvulling afhankelijk van de benutting van de resterende arbeidscapaciteit. Jongeren die studeren: deze groep komt in de ‘Studieregeling jonggehandicapten’. Naast studiefinanciering heeft deze groep recht op inkomensondersteuning ter hoogte van 25% van het minimumloon. De nieuwe Wajong wordt uitsluitend toegepast voor nieuwe gevallen. Aanvragen van vóór 1 januari 2010 en de toen al lopende uitkeringen vallen onder de oude regeling, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (nu ook wel aangeduid als oWajong). Daarnaast hebben oWajong-uitkeringsgerechtigden sinds 1 januari 2013 de mogelijkheid te opteren voor een herbeoordeling volgens de criteria van de nieuwe Wajong. De Wajong wordt gefinancierd uit het Arbeidsondersteuningsfonds jonggehandicapten (Afj). De uitgaven van het Afj worden gedekt door een rijksbijdrage. Met ingang van 1 januari 2015 treedt de Participatiewet in werking en komen uitsluitend volledig en duurzaam arbeidsongeschikte jonggehandicapten nog in de Wajong. De overige jong gehandicapten gaan naar de gemeenten. (zie box 2.1) WAO De Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) is de voorloper van de WIA. De WAO voorziet werknemers en ambtenaren in geval van arbeidsongeschiktheid van een uitkering. Alleen personen die vóór 1 januari 2004 ziek zijn geworden, kunnen nog een beroep doen op de WAO. WAO-uitkeringen worden gefinancierd uit het Aof. WAZ De Wet arbeidsongeschiktheidverzekering zelfstandigen (WAZ) is een verzekering tegen de financiële gevolgen van langdurige arbeidsongeschiktheid voor zelfstandigen, beroepsbeoefenaren, directeuren-grootaandeelhouders en meewerkende echtgenoten. Alleen personen die op of vóór 1 augustus 2004 ziek zijn geworden, kunnen nog een beroep doen op de WAZ. WAZ-uitkeringen worden gefinancierd uit het Aof. Juninota 2014 14 2. Arbeidsongeschiktheid In dit hoofdstuk worden de volume- en financiële ontwikkelingen van de arbeidsongeschiktheidswetten WIA, Wajong, WAO en WAZ weergegeven. Figuren 2.1 en 2.2 tonen een meerjarig overzicht (2005-2015) van de volumeontwikkeling van de WAO, WIA, WAZ en Wajong. In figuur 2.2 is te zien dat het aantal arbeidsongeschikten sinds 2009 is gestabiliseerd, maar vanaf 2015 weer gaat dalen. In de afgelopen jaren hielden de groei van de WIA en Wajong en de afname van de WAO en WAZ elkaar redelijk in evenwicht. De Participatiewet die per 1 januari 2015 in werking treedt, zorgt ervoor dat de groei van de Wajong stopt als gevolg van minder instroom. Hierdoor gaat het totaal aantal arbeidsongeschikten bij UWV in 2015 met 9.000 dalen (tabel1.1). Hierbij is rekening gehouden met het feit dat het tempo van de uitstroom uit de arbeidsongeschiktheidsregelingen enigszins afneemt vanwege de geleidelijke verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd met ingang van 2013. Figuur 2.1. In- en uitstroom AO Figuur 2.2. 100 1.000 80 800 60 600 40 400 20 200 0 Aantal AO-uitkeringen 0 05 06 07 08 09 10 11 12 13 14 15 Instroom Uitstroom 05 06 07 08 09 10 11 12 13 14 15 WAO WIA WAZ Wajong 2.1. WIA Eind 2013 hadden 186.500 personen een WIA-uitkering. Tabel 2.1 laat een bestandstoename zien tot meer dan 231.000 WIA-uitkeringen eind 2015. Deze toename is een gevolg van het feit dat de WIA nog in opbouw is. De omvang van de instroom in de WIA is vrijwel constant. De instroom in de IVA neemt in 2014 nog toe met 200 uitkeringen en blijft in 2015 constant. De instroom in de WGA blijft constant in 2014 en 2015. Opvallend is de stijging van de overgangen van de WGA naar de IVA in 2014. Sinds het vierde kwartaal van 2013 ligt dat aantal op een hoger niveau dan in eerdere kwartalen. Dit het gevolg van een stijging van het aantal uitgevoerde herbeoordelingen. Voor 2014 en 2015 wordt uitgegaan van een groter aantal herbeoordelingen dan in 2013 en als gevolg hiervan ook een groter aantal overgangen van WGA naar IVA. De uitstroom neemt toe voor beide regelingen. De uitstroom IVA neemt met 1.000 toe in 2014 en 1.200 in 2015. De uitstroom WGA neemt toe met 400 in 2014 en 600 in 2015. Een jaarlijks stijgende uitstroom is een normaal patroon voor een wet in opbouw. Het aantal IVA-uitkeringen neemt per saldo toe met 9.100 in 2014 en met 8.200 in 2015. Het aantal WGA-uitkeringen stijgt met 14.100 in 2014 en 13.200 in 2015. Het aandeel IVA-uitkeringen in de WIA neemt toe met 2% tussen eind 2013 en eind 2015. Juninota 2014 15 Tabel 2.1. Volume x 1.000 Volume WIA1 2013 Instroom WIA 2014 37,1 37,3 w.v. IVA WGA Uitwisseling binnen WIA 37,3 7,9 8,1 8,1 29,2 29,2 29,2 5,0 6,3 6,4 w.v. Van WGA naar IVA 5,0 6,3 Van IVA naar WGA 0,0 0,0 Uitstroom WIA 12,7 14,1 w.v. IVA 4,2 WGA 186,5 w.v. IVA WGA 6,4 0,0 15,9 5,2 8,5 Bestand WIA 1) 2015 6,4 8,9 209,7 9,5 231,1 51,5 60,6 68,8 135,0 149,1 162,3 Instroom, uitstroom, uitwisseling en bestand inclusief eigenrisicodragers. In tabel 2.2 staan de ontwikkelingen van de IVA weergegeven. Het aantal uitkeringsjaren IVA neemt overeenkomstig de groei van het aantal uitkeringen toe met 9.300 in 2014 (+20%) en met 8.600 in 2014 (+15%). De gemiddelde jaaruitkering neemt toe in 2014 met 1,1% en in 2015 met 2,1%, vanwege de indexatie en de loonontwikkeling. De uitkeringslasten op kasbasis nemen door stijgende volumes en prijzen eveneens toe. In 2014 stijgen de uitkeringslasten met € 204 miljoen (+21%) en in 2015 met € 207 miljoen (+18%). Tabel 2.2. Ontwikkelingen IVA Uitkeringsjaren x 1.000, gemiddelde jaaruitkering in € en bedragen x € 1 miljoen 2013 Niet-herleide uitkeringsjaren Herleidingsfactor (%) Herleide uitkeringsjaren Gemiddelde jaaruitkering Uitkeringen op kasbasis Mutatie verplichtingen Uitkeringen op transactiebasis Bijstelling Uitk. op transactiebasis 2014 2015 46,5 55,8 64,4 100,0 100,0 100,0 46,5 55,8 64,4 20.457 20.675 21.114 952 1.154 1.361 8 10 10 960 1.164 1.371 1 31 - Ten opzichte van de Januarinota zijn de uitkeringslasten naar boven bijgesteld met € 1 miljoen voor 2013 en € 31 miljoen voor 2014. In 2013 zijn er 800 minder uitkeringsjaren (-1,7%) en is de gemiddelde jaaruitkering 1,8% hoger. Ten grondslag aan deze mutaties ligt een wijziging in de berekening van het aantal uitkeringsjaren en de gemiddelde jaaruitkering. De herleidingsfactor is 100% omdat alle IVA-gerechtigden volledig arbeidsongeschikt zijn. Dit komt overeen met een uitkeringspercentage van 75%, een percentage dat in de regel wordt toegepast bij volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. Het gemiddelde uitkeringspercentage is echter 76%. Dit komt doordat er ook uitkeringsgerechtigden zijn met een hoger uitkeringspercentage van 85% en 100% vanwege hulpbehoevendheid. Tot en met de Januarinota 2014 werden de hogere lasten die hiervan het gevolg zijn, uitgedrukt in een hoger aantal uitkeringsjaren. Vanaf de Juninota 2014 komt dit tot uitdrukking in een hogere gemiddelde jaaruitkering. In 2014 is het uitkeringsbedrag hoger door 500 extra uitkeringsjaren (+1,1%) en een hogere gemiddelde jaaruitkering (+1,6%). Ook hier speelt de gewijzigde definitie een belangrijke rol en is de stijging van de uitkeringslasten voornamelijk het gevolg van een toegenomen volume. Dit komt doordat er meer WGA’ers zijn herbeoordeeld en vervolgens doorgestroomd van de WGA naar de IVA. Juninota 2014 16 In tabel 2.3 worden de ontwikkelingen van de WGA geschetst. Het volume in niet-herleide en herleide uitkeringsjaren WGA volgt de trend van het aantal uitkeringen WGA. De herleidingsfactor neemt af doordat er meer volledig arbeidsongeschikten doorstromen van de WGA naar de IVA. Hierdoor neemt het aandeel gedeeltelijk arbeidsgeschikten in de WGA toe. Het aantal herleide uitkeringsjaren WGA neemt in 2014 toe met 11.600 (+11%) en in 2015 met 10.100 (+ 8,9%). De gemiddelde jaaruitkering neemt toe met 1,3% in 2014 en met 2,4% in 2015. De uitkeringslasten zijn in 2014 € 245 miljoen hoger dan in 2013. In 2015 stijgen de uitkeringslasten nog eens met € 251 miljoen. Het bedrag aan WGA-uitkeringen is in 2013 € 8 miljoen lager dan geraamd in de Januarinota. Het bedrag dat valt onder de UWV-fondsen is € 10 miljoen lager. Het geraamde bedrag voor 2014 is € 45 miljoen lager dan in de Januarinota. Hiervan valt € 40 miljoen onder de UWV-fondsen. De mutatie 2013 is het resultaat van 300 minder herleide uitkeringsjaren (-0,3%) en een lagere gemiddelde jaaruitkering (-0,4%). De mutatie 2014 is het resultaat van 2.300 minder herleide uitkeringsjaren (-2,0%) bij een vrijwel gelijke gemiddelde jaaruitkering. Het lagere aantal herleide uitkeringsjaren is een gevolg van een grotere doorstroom van de WGA naar de IVA. Tabel 2.3. Ontwikkelingen WGA1 Uitkeringsjaren x 1.000, gemiddelde jaaruitkering in € en bedragen x € 1 miljoen 2013 Niet-herleide uitkeringsjaren Herleidingsfactor (%) Herleide uitkeringsjaren Gemiddelde jaaruitkering Uitkeringen op kasbasis 124,4 81,5 80,9 123,6 18.846 19.099 19.556 1.921 w.v. Eigenrisicodragers 1 2 2.417 1.838 2.059 288 330 358 10 11 11 10 - - 1.932 w.v. UWV-fondsen w.v. Eigenrisicodragers 2.167 1.633 11 w.v. Eigenrisicodragers w.v. UWV-fondsen 152,7 113,5 w.v. UWV-fondsen Bijstelling Uitkeringen trans 139,2 82,0 w.v. Eigenrisicodragers Uitkeringen op transactiebasis 2015 101,9 w.v. UWV-fondsen Mutatie verplichtingen 2014 2.177 11 2.428 1.644 1.847 2.070 288 330 358 -8 -45 - -10 -40 - 2 -5 - De uitkeringen voor eigenrisicodragers zijn berekend op basis van vaststellingsgegevens. De vermelde uitkeringsjaren en bedragen betreffen om die reden voor alle jaren schattingen. Voor de eigenrisicodragers zijn geen verplichtingen bekend. De mutaties hierin worden nihil verondersteld. Sinds 1 januari 2014 zijn er in het kader van de wet Bezava zaken gewijzigd. Uitkeringen aan uitkeringsgerechtigden met een flex-contract vallen onder de premiedifferentiatie en worden deels gefinancierd uit de Whk. Voorheen gebeurde dit uit de Sectorfondsen en het Ufo. Hierdoor daalt in 2014 het aantal herleide uitkeringsjaren bij de Sectorfondsen en het Ufo en stijgt het bij de Whk. De gemiddelde jaaruitkering bij de Whk daalt in 2014 met 6,1%. Deze daling komt doordat de Whk vanaf dat jaar ruim een derde van de WGA-uitkeringen aan flexwerkers financiert. Deze uitkeringen zijn gemiddeld lager omdat flexwerkers minder verdienen dan vaste krachten. De uitkeringen WGA worden voor het grootste deel gefinancierd uit UWV-fondsen. Voor de eerste 10 jaar arbeidsongeschiktheid van werknemers met een vast dienstverband kunnen werkgevers echter ook eigenrisicodrager worden. WGA-uitkeringen voor deze werknemers komen dan voor rekening van die werkgevers. Zij kunnen dit risico afdekken middels een arbeidsongeschiktheidsverzekering bij een commerciële verzekeraar. Juninota 2014 17 Tabel 2.4. Uitkeringsjaren en jaaruitkering WIA naar fonds Uitkeringsjaren x 1.000 en gemiddelde jaaruitkering in euro’s 2013 Herleide uitkeringsjaren 2014 148,5 2015 169,3 188,0 w.v. Aof 84,1 97,4 109,7 Whk 17,9 35,8 43,2 Sfn 31,0 19,6 17,8 Ufo 1,4 0,8 0,7 14,0 15,7 16,5 Eigenrisicodragers Gemiddelde jaaruitkering 19.227 19.476 19.935 w.v. Aof 19.378 19.632 20.054 Whk 21.382 20.077 20.393 Sfn 17.472 17.495 17.980 Ufo 21.420 22.042 22.709 Eigenrisicodragers 20.540 21.023 21.703 Juninota 2014 18 Box 2.1. Kenmerken van de per 01-01-2014 naar UWV overgestapte eigenrisicodragers WGA In de Januarinota 2014 is een beeld geschetst van de voorlopige ontwikkelingen op de WGA verzekeringsmarkt. Hierbij is vermeld dat uit voorlopige cijfers van de Belastingdienst bleek dat circa 8.000 van de 90.000 werkgevers, die in 2013 eigenrisicodrager voor de WGA waren, begin 2014 terugkeerden naar UWV. Dit zijn er uiteindelijk minder, maximaal 6.500 werkgevers. Een deel van de 8.000 beëindigingen van eigenrisicodragerschap betrof namelijk faillissementen en bedrijfsbeëindigingen als gevolg van bijv. fusies en overnames. Kenmerken van deze overgestapte werkgevers zijn vergeleken met kenmerken van de overige publiek en privaat verzekerden. Voor de analyse is gekeken naar alle werkgevers die vanaf 2008 een positieve loonsom hadden. Dit is dus exclusief bedrijven die na 2008 gestart zijn, bedrijven die in die periode failliet zijn gegaan en bedrijven die bijvoorbeeld in een bepaald jaar een loonsom van nul hadden. Allereerst is er gekeken naar de risicoprofielen van de werkgevers die bij UWV verzekerd waren, de werkgevers die eigenrisicodrager zijn en de werkgevers die naar UWV overgestapt zijn. Hieruit blijkt dat het totaal van de overgestapte eigenrisicodragers nagenoeg een dwarsdoorsnede is van de eigenrisicodrager populatie. We zien dat van de overgestapte eigenrisicodragers 90,7% geen lopende WGA-uitkeringen had in 2013, vrijwel even veel als bij de overige eigenrisicodragers (90,8%). Aangezien het aandeel in het totaal van de kleine en middelgrote werkgevers het risicoprofiel van de grote werkgevers overschaduwt, is ook het percentage grote werkgevers met een nulrisico in 2013 gegeven. Hiernaast is ook het percentage grote werkgevers met een nulrisico in 2013 voor de WGA 35-80% en het percentage grote werkgevers met een nulrisico in 2013 voor de WGA 80-100% gegeven. Hierbij valt op dat de overgestapte grote werkgevers juist een gunstiger risicoprofiel hebben dan de overige eigenrisicodragers. Dit uit zich voornamelijk in de categorie volledig, niet duurzaam arbeidsongeschikt (WGA 80-100%). Ook kunnen we zien dat het risicoprofiel van deze werkgevers nagenoeg gelijk is aan het risicoprofiel van de bij UWV verzekerde grote werkgevers zodat hun terugkeer dus waarschijnlijk geen opwaartse invloed zal hebben op de hoogte van de premie bij UWV. Tabel 1. Percentage werkgevers met een nulrisico in 2013 UWV ERD, exclusief overstappers Overstappers Alle werkgevers 92,4% 90,8% 90,7% Grote werkgevers (>100) Grote werkgevers (>100) WGA 35-80% Grote werkgevers (>100) WGA 80-100% 35,3% 28,2% 34,8% 58,2% 53,1% 52,9% 48,8% 42,4% 48,1% In tabel 2. is de samenstelling van de populaties naar grootte weergegeven. Hieruit blijkt dat de naar UWV overgestapte eigenrisicodragers ook wat grootte betreft nagenoeg een dwarsdoorsnede zijn van de eigenrisicodrager populatie. Er zijn dus niet vooral grotere of kleinere werkgevers naar UWV overgestapt. Wel is relevant dat relatief veel grote werkgevers eigenrisicodrager zijn, wat betekent dat ook onder de naar UWV overgestapte werkgevers een aantal werkgevers zit met een substantiële loonsom. Tabel 2. Opmaak populaties naar grootte UWV ERD, exclusief overstappers Overstappers 0-10 80,2% 69,2% 70,1% 10-100 17,1% 26,7% 24,9% 100-1000 2,5% 3,6% 4,3% ≥1000 0,2% 0,5% 0,7% Een overzicht van de duur van het eigenrisicodragerschap van de per januari 2014 naar UWV overgestapte werkgevers is gegeven in tabel 3. Kijkende naar de duur van het eigenrisicodragerschap van de naar UWV overgestapte werkgevers, kunnen we zien dat dit nogmaals een dwarsdoorsnede is van de eigenrisicodrager populatie. De WGA is in 2006 begonnen met een fors aantal eigenrisicodragers, namelijk de werkgevers die voor de WAO al eigenrisicodrager Pemba waren. Het zwaartepunt bij de naar UWV overgestapte werkgevers ligt dan ook bij de werkgevers die al tenminste 7 jaar eigenrisicodrager waren. De jaar-op-jaar uitbreidingen van het aantal eigenrisicodragers waren soms, vooral in 2010, zeer aanzienlijk, wat zich ook uit in het relatief grote aantal naar UWV overgestapte werkgevers met een duur van het eigenrisicodragerschap van 2 tot 5 jaar. Tabel 3. Duur eigenrisicodragerschap van de per 01-01-2014 overgestapte werkgevers Percentage <2 jaar Cumulatief 2,3% 2,3% 2 tot 5 jaar 36,3% 38,6% 5 tot 7 jaar 20,1% 58,7% ≥7 jaar 41,3% 100,0% Juninota 2014 19 2.2. Wajong Als gevolg van de inwerkingtreding van de Participatiewet zullen vanaf 2015 bij UWV alleen nog volledig en duurzaam arbeidsongeschikte jonggehandicapten instromen. Alle overige jong gehandicapten komen terecht bij de gemeenten. Bij UWV zullen vanaf 2015 de instroom en uitstroom vrijwel aan elkaar gelijk zijn en neemt het aantal Wajong-uitkeringen niet verder toe. In box 2.1 wordt verder ingegaan op de Participatiewet. Omdat verwacht wordt dat mensen rekening houden met de nieuwe wetgeving en hierop anticiperen heeft dit mogelijk extra instroom in 2014 tot gevolg. De instroom in 2015 wordt geraamd op 6.000 gevallen. Dit aantal is consistent met de verwachtingen van de regering in de Participatiewet. Als we kijken naar de instroom in de huidige Wajong dan blijkt ongeveer 6% van de nieuwe uitkeringen duurzaam geen arbeidsmogelijkheden heeft. Dat percentage is veel lager dan waarmee rekening wordt gehouden in de Participatiewet. Bij de instroomraming 2015 wordt echter ook rekening gehouden met heropeningen van oude Wajong-rechten en doorstroom van een deel van de populatie uit de studieregeling en van een deel van de populatie die tijdelijk geen arbeidsmogelijkheden hebben. Daarnaast houden we rekening met een initieel hoger percentage volledig en duurzaam arbeidsongeschikten vanaf 2015. Tabel 2.5. Ontwikkelingen Wajong Volume en uitkeringsjaren x 1.000, gemiddelde jaaruitkering in € en bedragen x € 1 miljoen 2013 2014 2015 17,7 18,0 6,0 5,5 5,6 5,7 Bestand 238,7 251,1 251,4 Niet-herleide uitkeringsjaren 202,1 212,9 218,5 93,4 93,2 93,2 188,8 198,5 203,7 12.912 13.076 13.323 2.438 2.596 2.714 8 8 5 2.446 2.604 2.720 3 8 - Instroom Uitstroom Herleidingsfactor (%) Herleide uitkeringsjaren Gemiddelde jaaruitkering Uitkeringen op kasbasis Mutatie verplichtingen Uitkeringen op transactiebasis Bijstelling Uitk. op transactiebasis Er komt in 2015 een einde aan de daling van de herleidingsfactor. De instroom bestaat nog uitsluitend uit volledig arbeidsongeschikten. Dit heft het neerwaartse effect van terugkerende Wsw’ers op. Het aantal herleide uitkeringsjaren stijgt in 2014 met 9.700 (+5,1%) en in 2015 met 5.200 (+2,6%). De gemiddelde jaaruitkering stijgt globaal met de index voor het minimumloon, +1,3% in 2014 en +1,9% in 2015. Met de afname van de groei van het aantal uitkeringsjaren neemt ook de toename van het uitgekeerd bedrag in 2014 af. Ten opzichte van de Januarinota 2014 is het uitgekeerd bedrag in 2013 met € 3 miljoen omhoog bijgesteld. Dit is het resultaat van 2 tegengestelde effecten: het aantal uitkeringsjaren is met 200 naar beneden bijgesteld (-0,1%) en de gemiddelde jaaruitkering is met 0,2% omhoog bijgesteld. De bijstelling omhoog met € 8 miljoen in 2014 is uitsluitend een volume-effect. Juninota 2014 20 Box 2.1. Participatiewet Op 20 februari 2014 is het wetsvoorstel voor de Participatiewet door de Tweede Kamer aangenomen; nu moet het alleen nog worden goedgekeurd door de Eerste Kamer. Naar verwachting zal de Participatiewet ingaan op 1 januari 2015. Als onderdeel van dit wetsvoorstel wil de overheid dat meer mensen met een arbeidsbeperking aan het werk worden gebracht. Dit wetsvoorstel betreft ook een bezuinigingsmaatregel van de overheid. De Participatiewet heeft gevolgen voor de Wajong en de Wet sociale werkvoorziening (Wsw). Voor de Wajong betekent dit dat er alleen nog nieuwe instroom zal zijn van jongeren die volledig arbeidsongeschikt zijn en nooit zullen kunnen werken. De huidige Wajongers behouden de Wajong uitkering maar krijgen met een herbeoordeling te maken. Deze herbeoordeling zal uiteindelijk de nieuwe uitkeringshoogte bepalen. Bij geen arbeidsvermogen is de uitkeringshoogte 75% van het minimumloon. Bij gedeeltelijk of tijdelijk geen arbeidsvermogen wordt de uitkeringshoogte vanaf 2018 verlaagd naar 70% van het minimumloon. Voor de Wsw betekent dit geen nieuwe instroom. Degenen die zich al in de Wsw bevinden, behouden hun rechten en plichten. De gemeente is verantwoordelijk om mensen die op de Wsw-wachtlijst staan aan het werk te helpen, hetzij bij een reguliere werkgever (zo nodig met extra hulp), hetzij met een beschutte baan. Om de mensen in deze doelgroep aan het werk te helpen, heeft het kabinet samen met de sociale partners in het Sociaal Akkoord afspraken gemaakt. Werkgevers stellen zich garant om, oplopend tot 2026, 100.000 extra banen voor deze groep te creëren. Om ervoor te zorgen dat de Participatiewet werkt, zal de regering het nakomen van deze afspraken monitoren. Als in 2015 blijkt dat er onvoldoende extra banen worden gerealiseerd, dan zal de regering de Quotumregeling in werking laten treden. De Quotumregeling is op het moment in de maak en wordt zo nodig per 1 januari 2015 ingevoerd. Voor UWV betekent de invoering van de Participatiewet dat er jaarlijks 10.000 mensen minder in de Wajong zullen instromen, met als gevolg een besparing op de Wajong uitkeringslasten. Onderstaande tabel geeft de verwachte besparing van de regering weer, die in het wetsvoorstel is opgenomen. De verwachte besparing van € 47 miljoen is verwerkt in de nieuwe ramingen (tabel 2.6). Tabel 13 Overzicht besparing uitkeringslasten Wajong Be dra ge n in x € 1 miljoe n Wajong uitkeringslasten 3 2 0 14 2 0 15 2 0 16 0 - 47 - 127 2 0 17 - 211 2 0 18 struc ture e l - 314 - 2.570 Bron: wetsvoorstel invoering participatiewet (2/12/2013) Juninota 2014 21 2.3. WAO Het aantal WAO-uitkeringen bedraagt in 2013 373.100 en neemt in 2014 af met 31.000 en in 2015 met 28.000 uitkeringen. Deze daling wordt veroorzaakt door de uitstroom. Omdat bij de WAO alleen nog sprake is van instroom op basis van oud recht, is de invloed van de instroom op het lopend bestand gering. In 2013 en de komende jaren zal het babyboom-effect nog steeds de omvang van de uitstroom beïnvloeden, maar niet zo sterk als in voorgaande jaren. De geleidelijke ophoging van de pensioengerechtigde leeftijd met 1 maand in 2014 en 2015 zorgt voor een tempering van de uitstroom. Met het dalen van het aantal WAO-uitkeringen neemt ook het aantal niet-herleide en herleide uitkeringsjaren af. Het aantal herleide uitkeringsjaren krimpt in 2014 met 26.000 (-8%) en in 2015 met 23.000 (-8%). De herleidingsfactor geeft het gemiddelde uitkeringspercentage weer van alle uitkeringsgerechtigden en stijgt zowel in 2014 als in 2015 met 0,2%. In de gemiddelde jaaruitkering wordt rekening gehouden met indexatie en samenstellingseffecten (zoals de uitstroom van babyboomers en de verhoging van de pensioenleeftijd). De gemiddelde jaaruitkering neemt in 2014 toe met 0,3% en in 2015 met 1,0%. Dit komt doordat de invloed van de indexatie op de gemiddelde jaaruitkering wordt getemperd door de uitstroom van ‘dure’ uitkeringen van ouderen. De uitkeringslasten nemen in 2014 af met € 450 miljoen en in 2015 met € 370 miljoen. Dit is het gevolg van het dalende volume. De mutatie verplichtingen volgt de ontwikkeling van de uitkeringslasten. Ten opzichte van de Januarinota zijn de uitkeringen op kasbasis in 2013 nauwelijks bijgesteld (+0,1%). Dit komt met name door een licht hogere prijs (de gemiddelde jaaruitkering steeg met 0,1%). De mutatie verplichtingen in 2013 is met € 17 miljoen naar boven bijgesteld. De gevolgen van het krimpende WAObestand op deze technische post waren in de Januarinota niet adequaat ingeschat. Ook in 2014 zijn de uitkeringslasten nauwelijks veranderd sinds de Januarinota. Het volume is met 0,3% naar boven bijgesteld en de uitkeringshoogte met 0,4% naar beneden. De mutatie verplichtingen is op basis van de realisaties in 2013 opwaarts bijgesteld met € 14 miljoen. Tabel 2.6. Ontwikkelingen WAO Volume en uitkeringsjaren x 1.000, gemiddelde jaaruitkering in € en bedragen x € 1 miljoen 2013 Instroom 2014 2015 1,5 1,0 0,7 34,5 32,0 29,0 Bestand 373,1 342,1 313,8 Niet-herleide uitkeringsjaren 381,4 349,5 320,5 82,4 82,6 82,8 314,1 288,5 265,4 18.070 18.121 18.307 5.676 5.228 4.859 -21 -20 -20 5.656 5.207 4.839 22 12 - Uitstroom Herleidingsfactor (%) Herleide uitkeringsjaren Gemiddelde jaaruitkering Uitkeringen op kasbasis Mutatie verplichtingen Uitkeringen op transactiebasis Bijstelling Uitk. op transactiebasis Juninota 2014 22 2.4. WAZ Het aantal WAZ-uitkeringen zal naar verwachting in 2014 met 2.600 verder afnemen en in 2015 met 2.000. Zelfstandigen die na 1 augustus 2004 ziek zijn geworden, hebben geen recht meer op een WAZuitkering. De instroom is dan ook klein. Alleen degenen die opnieuw ziek worden na het beëindigen van hun uitkering hebben nog recht op een WAZ-uitkering. De uitstroom blijft substantieel vanwege de gemiddelde hoge leeftijd van de WAZ-uitkeringsgerechtigden en is extra hoog vanwege de pensionering van de babyboomers. De geleidelijke ophoging van de pensioengerechtigde leeftijd met 1 maand in 2014 en 2015 zorgt voor enige tempering in de uitstroom. In 2014 en 2015 verwachten wij een verder oplopende herleidingsfactor conform de trend van de afgelopen jaren. In de gemiddelde jaaruitkering 2014 en 2015 is rekening gehouden met indexatie en uitstroom van ‘dure’ uitkeringen van de babyboomers. Deze contraire factoren zorgen per saldo voor een lichte toename van de gemiddelde jaaruitkering. De uitkeringslasten nemen gestaag af vanwege de daling in de herleide uitkeringsjaren. De uitkeringslasten nemen in 2014 af met € 24 miljoen en in 2015 met € 22 miljoen. Deze afname is het gevolg van het dalende volume. De mutatie verplichtingen volgt de ontwikkeling van de uitkeringslasten. De uitkeringen op kasbasis zijn in 2013 ten opzichte van de Januarinota met 3% naar beneden bijgesteld. Deze bijstelling heeft voornamelijk een technische reden: het vakantiegeld van zwangere zelfstandigen met een ZEZ-uitkering werd ten onrechte bij de WAZ geboekt. In 2014 zijn de uitkeringen op kasbasis met 2,1% naar beneden bijgesteld. De uitkeringsjaren zijn vrijwel gelijk gebleven aan de raming uit de Januarinota. De gemiddelde jaaruitkering is met 2,1% naar beneden bijgesteld. De mutatie verplichtingen is met € 2 miljoen toegenomen ten opzichte van de Januarinota. Tabel 2.7. Ontwikkelingen WAZ Volume en uitkeringsjaren x 1.000, gemiddelde jaaruitkering in € en bedragen x € 1 miljoen 2013 2014 2015 Instroom 0,1 0,1 0,1 Uitstroom 3,1 2,7 2,1 Bestand 19,6 17,0 15,0 Niet-herleide uitkeringsjaren 19,4 16,9 14,8 Herleidingsfactor (%) 83,0 83,3 83,5 Herleide uitkeringsjaren 16,1 14,1 12,3 13.153 13.158 13.222 208 185 163 -1 -1 -1 207 184 162 -5 -2 - Gemiddelde jaaruitkering Uitkeringen op kasbasis Mutatie verplichtingen Uitkeringen op transactiebasis Bijstelling Uitk. op transactiebasis Juninota 2014 23 De WW en IOW in hoofdlijnen WW De Werkloosheidswet (WW) heeft tot doel werknemers en ambtenaren te verzekeren tegen de financiële gevolgen van werkloosheid. Daarnaast geeft de wet recht op vergoeding van achterstallig loon aan werknemers van wie de werkgever niet in staat is het verschuldigde loon te betalen. De WW bevat ook regels met betrekking tot re-integratie. De hoogte van de WW-uitkering bedraagt 70% van het laatstverdiende loon (75% in de eerste 2 maanden) naar rato van de mate van werkloosheid in uren. De duur van de WW-uitkering hangt af van het arbeidsverleden en bedraagt maximaal 3 jaar en 2 maanden. De financiering van de WW vindt plaats via de Sectorfondsen, het Algemeen Werkloosheidsfonds (AWf) en het Uitvoeringsfonds voor de overheid (Ufo). Dit gebeurt door middel van premieheffing over het loon. De overheid is eigenrisicodrager voor de WW. De WW-uitkeringen voor de overheid worden verstrekt door UWV en vervolgens rechtstreeks verhaald bij de overheidswerkgevers. De WW-uitkeringen voor het bedrijfsleven zijn in het eerste halfjaar voor rekening van de Sectorfondsen en vervolgens voor het AWf. De sectorpremie komt geheel voor rekening van de tot die sector behorende werkgevers. De AWf-premie wordt betaald door de werkgevers in de markt. De Ufo-premie komt voor rekening van de werkgevers in de overheidssector. IOW De wet Inkomensvoorziening oudere werklozen (IOW) regelt dat oudere werklozen na afloop van een WW-uitkering niet hoeven terug te vallen op een bijstandsuitkering. De wet is in 2009 in werking getreden. Personen die bij aanvang van de werkloosheid 60 jaar of ouder zijn komen voor de regeling in aanmerking. De IOW-uitkering bedraagt maximaal 70% van het wettelijk minimumloon. De IOW wordt gefinancierd uit het Toeslagenfonds (Tf), dat beheerd wordt door UWV. De uitgaven van het Tf worden gedekt door een rijksbijdrage. Juninota 2014 24 3. Werkloosheid In dit hoofdstuk worden de volume- en financiële ontwikkelingen van de uitkeringen WW en IOW weergegeven. De eerste 6 maanden WW-uitkering worden gefinancierd uit de Sectorfondsen, daarna neemt het AWf de financiering over. Overheidswerkgevers zijn eigenrisicodrager voor de WW, maar de uitvoering is neergelegd bij UWV en komt ten laste van het Ufo. De uitwerking van de financiering per fonds staat in hoofdstuk 7. In de figuren 3.1 en 3.2 staan de volumeontwikkelingen in de ontslag-WW sinds 2005. Hoewel de eerste tekenen van economisch herstel zichtbaar worden, is de verwachting dat in 2014 voor het vierde achtereenvolgende jaar de instroom in de WW groter is dan de uitstroom. Daarmee wordt in 2014 het hoogste aantal WW-uitkeringen bereikt uit de geschiedenis van deze wet. In februari 1995 werd de tot nu toe hoogste stand bereikt. In 2015 is de uitstroom naar verwachting net iets groter dan de instroom, waardoor het bestand ultimo 2015 licht afneemt. Figuur 3.1. In- en uitstroom WW 700 Figuur 3.2. Aantal WW-uitkeringen 500 600 400 500 300 400 300 200 200 100 100 0 0 05 06 07 08 09 10 11 12 13 14 15 Instroom 05 06 07 08 09 10 11 12 13 14 15 Uitstroom 3.1. WW Bij de raming van het volume WW is uitgegaan van de bestandsopbouw van de WW zoals bekend bij UWV en van de macro-economische ontwikkelingen volgens het Centraal Economisch Plan (CEP) 2014 van het Centraal Planbureau (CPB)4. Het CPB gaat in het CEP 2014 uit van een toename van het Bruto Binnenlands Product (BBP) met 0,75% in 2014 en een toename van het BBP met 1,25% in 2015. Deze groei is duidelijk lager dan in de afgelopen 2 decennia. Toen was de gemiddelde groei 1,9%. De werkloze beroepsbevolking5 groeit in 2014 met 23.000 tot 690.000. In 2015 volgt een daling van 28.000 tot 662.000. Verder is bij de raming uitgegaan van de volgende veronderstellingen: De faillissementsuitkeringen nemen in 2014 af met 6% gevolgd door een sterkere afname in 2015 met 10%. Het uitkeringsbedrag bij de overheid neemt in 2014 verder toe met 17% als gevolg van de voorgenomen bezuinigingstaakstelling bij het inzetten op een kleinere overheid. In 2015 wordt een stijging van 10% voorzien; De deeltijdfactor6 ontslagwerkloosheid WW neemt in 2014 en 2015 trendmatig af. De effecten van het onderdeel inkomstenverrekening van de Wet werk en zekerheid worden in het eerste half jaar na invoering vooralsnog neutraal verondersteld. 4 5 6 Inmiddels is ook de Juniraming van het CPB bekend, maar ten opzichte van het CEP zijn daarin nauwelijks wijzigingen opgetreden Volgens de nationale definitie van het CBS. De deeltijdfactor is een correctie van het gemiddelde bestand werklozen naar uitkeringsdagen in fulltime eenheden. Juninota 2014 25 Box 3.1. Aantal WW-uitkeringen stijgt eind 2014 naar 460.000 Over werkloosheid circuleren verschillende cijfers omdat werkloosheid op veel verschillende manieren gedefinieerd kan worden. In dit hoofdstuk presenteren we de ontwikkeling van het aantal WW-uitkeringen bij UWV. Werklozen kunnen echter ook een bijstandsuitkering hebben of helemaal geen uitkering. Het CPB raamt daarom de werkloze beroepsbevolking, een breder begrip. WW-ontwikkelingen worden hiervan afgeleid. Uit deze werkloosheidsindicatoren blijkt dat de economie zich in 2013 niet gunstig heeft ontwikkeld. De vraag naar arbeid van werkgevers neemt ook in 2014 nog af. Het aanbod van werknemers daalt eveneens, maar minder sterk dan de vraag naar arbeid. Het aantal WW-uitkeringen stijgt in 2014 nog verder. 1). In figuur 3.3 is de ontwikkeling van het aantal uitkeringen ontslagwerkloosheid per week voor de jaren 2010-2014 gepresenteerd. Figuur 3.3. Bestandsontwikkeling WW per week 480.000 460.000 440.000 420.000 400.000 380.000 360.000 340.000 320.000 300.000 280.000 260.000 240.000 0 13 2010 2011 26 2012 39 2013 2014 52 raming 2014 Uit de grafiek valt in de eerste plaats de conjuncturele ontwikkeling af te lezen. Tegen het eind van 2011 is een omslagpunt te zien. Het bestand komt boven het niveau van 2010 uit. In 2012 loopt de opgaande lijn (recessie) door. De gestage groei van het WW-bestand in verband met de aanhoudende crisis zet zich in 2013 voort. In 2014 vindt nog geen omslag plaats. In de tweede plaats valt iets te zeggen over het seizoenspatroon. Een oplopend bestand in de winter wordt gevolgd door een sterke daling in het voorjaar met stabilisatie in de (na)zomer. In het (late) najaar loopt het bestand weer gestaag op. In 2012 is de gebruikelijke sterke daling in het voorjaar met stabilisatie in de (na)zomer uitgebleven. Voor 2013 is een vergelijkbaar seizoenspatroon als 2012 zichtbaar. Voor 2014 wordt een gering seizoenpatroon verwacht. In de ramingen in deze Juninota is rekening gehouden met het CEP 2014 van het CPB. In deze raming voorspelt het CPB een verdere stijging van de werkloze beroepsbevolking in 2014. Deze vertaalt zich gedeeltelijk in een verdere stijging van het aantal WW-uitkeringen. 1 UWV Arbeidsmarktprognose 2014-2015 Ontwikkeling WW in de periode 2013-2015 In tabel 3.1 zijn de gegevens van de ontslag-WW weergegeven. De raming gaat uit van een stijging van de instroom met 8.000 in 2014 en een daling van 9.000 in 2015 (zie box 3.1). Voor 2014 is daarnaast gerekend met een constante uitstroomkans ten opzichte van 2013. De uitstroomkansen zullen onder invloed van de aantrekkende economie naar verwachting in 2015 met 2,5% verbeteren. Als gevolg van deze ontwikkelingen stijgt het aantal uitkeringsgerechtigden in 2014 met ongeveer 22.000 (van 438.000 eind 2013 naar 460.000 eind 2014). Ultimo 2015 zal dit aantal naar verwachting met 3.000 uitkeringsgerechtigden zijn gedaald tot 457.000 uitkeringen. Als gevolg van het stijgende WW-volume neemt in 2014 het gemiddeld bestand met 55.000 toe. In 2015 komt het gemiddeld bestand 12.000 hoger uit op 459.000. De deeltijdfactor daalt in navolging van 2013 licht in 2014 en 2015. Het aantal uitkeringsjaren neemt in 2014 toe met 43.000 (+12,8%). Voor 2015 wordt een toename van 8.000 uitkeringsjaren (+2,1%) verwacht. De gemiddelde jaaruitkering neemt in 2014 met 2,3% af. Voor 2015 wordt een toename van 1,4% verwacht. In box 3.2 wordt de ontwikkeling van de gemiddelde jaaruitkering nader verklaard. Juninota 2014 26 In tabel 3.1 wordt ook een onderverdeling van de uitkeringen WW gepresenteerd. Het uitkeringsbedrag ontslagwerkloosheid op kasbasis neemt in 2014 met € 654 miljoen toe en in 2015 met € 248 miljoen. Bij de faillissementsuitkeringen wordt een daling van € 27 miljoen voor geheel 2014 verwacht. Voor 2015 is een daling van € 43 miljoen voorzien. De overige uitkeringen bestaan uit uitkeringen wegens werktijdverkorting en wegens weersomstandigheden. Het uitkeringsbedrag hiervoor komt naar verwachting in 2014 uit op € 4 miljoen. De daling ten opzichte van 2013 wordt veroorzaakt door de zachte winter van 2013-2014. Voor de winter van 2014-2015 wordt uitgegaan van het gemiddelde in vorige jaren. Tabel 3.1. Ontwikkelingen WW1 Volume en uitkeringsjaren x 1.000, gemiddelde jaaruitkering in € en bedragen x € 1 miljoen 2013 2015 Instroom 613 621 612 Uitstroom 516 598 615 Bestand ultimo 438 460 457 Gemiddeld bestand Deeltijdfactor Uitkeringsjaren Gemiddelde jaaruitkering Uitkeringen op kasbasis 392 447 459 85,1 84,5 84,0 335 378 386 19.128 18.682 18.937 6.900 Ontslagwerkloosheid Faillissementsuitkeringen Overig Mutatie verplichtingen Uitkeringen op transactiebasis Bijstelling Uitk. op transactiebasis 1) 2014 7.493 7.721 6.408 7.062 7.309 453 427 384 39 4 27 14 17 8 6.914 7.509 7.729 8 -557 - Instroom, uitstroom, bestand ultimo, gemiddeld bestand, deeltijdfactor, uitkeringsjaren en gemiddelde jaaruitkering hebben uitsluitend betrekking op ontslagwerkloosheid. Ramingsbijstellingen ten opzichte van Januarinota 2014 In 2013 is ten opzichte van de Januarinota sprake van een kleine opwaartse bijstelling van de uitkeringen op transactiebasis met € 8 miljoen. De neerwaartse aanpassing in 2014 van de uitkeringslasten met € 557 miljoen is het gevolg van gunstiger economische vooruitzichten van het CPB. Aan de neerwaartse bijstelling van € 8 miljoen in 2013 liggen onder andere de volgende bijstellingen ten grondslag: de ontslagwerkloosheid is € 70 miljoen hoger, de faillissementsuitkeringen zijn € 17 miljoen lager, de overige uitkeringen zijn € 10 miljoen lager en de mutatie verplichtingen is € 35 miljoen lager. De bijstellingen van de ontslagwerkloosheid en de mutatie verplichtingen zijn communicerende vaten. Omdat er in de laatste week van december meer uitkeringen zijn betaald (door een hoger dan verwachte ontslagwerkloosheid) hoeft er minder voor gereserveerd te worden voor de eerste week van januari (lagere mutatie verplichtingen). De neerwaartse bijstelling van € 557 miljoen in 2014 is vooral te wijten aan de volgende onderliggende bijstellingen: de ontslagwerkloosheid is € 417 miljoen lager, de faillissementsuitkeringen zijn € 67 miljoen lager, de overige uitkeringen zijn € 30 miljoen lager en de mutatie verplichtingen zijn € 42 miljoen lager. De opwaartse bijstelling van de uitkeringslasten ontslagwerkloosheid 2013 is het gevolg van het saldo van 1.000 minder uitkeringsjaren (-0,3%) en een hogere gemiddelde jaaruitkering (+1,4%). De neerwaartse volumebijstelling verlaagt de WW-lasten met € 19 miljoen, maar de opwaartse bijstelling van de gemiddelde uitkering verhoogt de WW-lasten met € 89 miljoen. Het voorzichtig herstel eind 2013 heeft geleid tot de neerwaartse bijstelling van de faillissementsuitkeringen. De neerwaartse bijstelling van de uitkeringslasten in 2014 is het gevolg van 17.000 minder uitkeringsjaren ontslagwerkloosheid (-4,3%). Hierdoor worden de uitkeringslasten WW verlaagd met € 320 miljoen. Het uitkeringsbedrag per jaar komt 1,4% lager uit. Hierdoor komen de uitkeringslasten WW € 97 miljoen lager uit. De faillissementsuitkeringen komen € 67 miljoen lager uit dan in januari geraamd. Dit als gevolg van de lagere uitkomst voor 2013 in combinatie met de afnemende crisis. De uitkeringen overig zijn naar beneden bijgesteld. Dit komt door de zachte winter 2013-2014. De mutatie verplichtingen wordt nu op basis van de realisatie 2013 voor 2014 lager geraamd. Juninota 2014 27 Tabel 3.2. Uitkeringsjaren en jaaruitkering WW naar fonds Uitkeringsjaren x 1.000 en gemiddelde jaaruitkering in € 2013 Uitkeringsjaren 2014 335,0 2015 378,0 386,0 Awf 164,4 202,8 211,6 Sfn 156,1 158,2 155,7 Ufo 14,5 17,0 18,7 Gemiddelde jaaruitkering 19.128 18.682 18.937 Awf 19.553 19.149 19.425 Sfn 18.419 17.828 17.991 Ufo 21.942 21.060 21.281 In 2014 ontwikkelt het AWf zich het sterkst: +38.000 uitkeringsjaren (+23,3%). Dit is gevolg van het feit dat de Sectorfondsen de eerste periode (6 maanden) van de WW financieren. Daarna neemt het AWf de financiering van de uitkeringen over. De in 2009 ingezette economische krimp maakt langzaam plaats voor groei. Dit komt het eerst naar voren bij de instroom en niet bij de uitstroom. Hierdoor blijven steeds meer mensen langdurig in de WW en zal het AWf een groter deel van de WW-uitkeringen financieren. Bij het Ufo is sprake van een relatief forse toename van het aantal uitkeringsjaren als gevolg van een krimpende overheid. In 2015 daalt het volume bij de Sfn licht en neemt het volume bij het AWf en Ufo nog toe. De hoogte van de gemiddelde jaaruitkering is normaliter gekoppeld aan de gemiddelde contractloonstijging en de halfjaarlijkse indexering van de uitkeringen. Beide hebben uiteraard te lijden onder de langdurige economische crisis. De gemiddelde jaaruitkering WW neemt in 2014 naar verwachting met 2,3% af. In 2015 is sprake van een toename met 1,4%. In box 3.2 is een verklaring gegeven van deze ontwikkeling. De hoogte en ontwikkeling van de gemiddelde jaaruitkering verschilt per fonds. Dit komt door verschillen in de samenstelling van de populatie per fonds. Bij de Sectorfondsen worden relatief meer uitkeringen aan jongeren en parttimers met lage lonen verstrekt dan bij het AWf. Het Ufo verstrekt uitkeringen aan overheidswerknemers met gemiddeld hogere lonen. Juninota 2014 28 Box 3.2. Ontwikkeling gemiddelde jaaruitkering WW In de Januarinota 2014 is dieper ingegaan op de mogelijke oorzaken achter de daling van de gemiddelde jaaruitkering WW vanaf 2012. Deze daling wordt veroorzaakt door 2 redenen: als gevolg van de toename van part-time werken neemt de omvang van de werkloosheid in uren af en door het toenemend aandeel van vrouwen in de WW treedt een samenstellingseffect op: vrouwen werken gemiddeld minder uur en worden daarom voor minder uren werkloos. Deze daling van de gemiddelde jaaruitkering is echter niet altijd direct zichtbaar in de gemiddelde jaaruitkering van tabel 3.1. Deze box geeft inzicht in de achterliggende oorzaken hiervan. De gemiddelde jaaruitkering van tabel 3.1 is gebaseerd op de uitkeringslasten uit de financiële administratie en op de uitkeringsjaren uit de personenstatistiek. Het is hierbij van belang dat de boekingsperiode in de administratie verschilt van de boekingsperiode in de statistiek. Dit betekent dat de gemiddelde jaaruitkering berekend wordt uit een van jaar tot jaar wisselende boekingsperiode in de administratie. Dit geeft een (administratief) verschil in gemiddelde jaaruitkering. Dit heeft een administratief verhogende of verlagend effect op de gemiddelde jaaruitkering. In onderstaande figuur is dit zichtbaar gemaakt voor de jaren 2013 t/m 2015. Het groene deel (basis) is de gemiddelde jaaruitkering op basis van 52 statistiekweken. Het rode deel is het (administratief) effect van het verschil in uitkeringslasten tussen de administratieve boekingsperiode en het statistiekjaar. Dit administratieve effect geeft een verstorend meerjarig beeld van de gemiddelde jaaruitkering. Figuur 3.4 Ontwikkeling gemiddelde jaaruitkering WW 2013 – 2015 19.200 19.100 19.000 333 18.900 18.800 358 18.700 23 18.600 18.500 18.795 18.659 18.400 18.592 18.300 18.200 2013 basis (260 dagen) 2014 administratief effect 2015 53ste week effect Naast het hierboven beschreven administratief effect treedt er voor 2015 een (additioneel) statistisch effect op. In 2015 zijn er 53 statistiekweken tegen 52 weken in 2013 en 2014. De verlenging van de periode (53ste weekeffect) heeft tot gevolg dat de gemiddelde jaaruitkering eenmalig hoger uitkomt. Dit effect is 1,9% en wordt in de grafiek met een paarse kleur weergegeven. De gepresenteerde gemiddelde jaaruitkeringen in tabel 3.1 zijn inclusief het hier genoemde administratieve effect en het 53ste week effect. De werkelijke ontwikkeling van de gemiddelde jaaruitkering - een gelijkmatige daling sinds 2012 – (het groene deel van de bovenstaande figuur) is daar niet meer zichtbaar. Juninota 2014 29 3.2. IOW De wet Inkomensvoorziening oudere werklozen (IOW) regelt dat oudere werklozen na afloop van de WWuitkering niet terug hoeven te vallen op een bijstandsuitkering. Personen die bij aanvang van de werkloosheid 60 jaar of ouder zijn, komen voor de regeling in aanmerking. Na afloop van de WWuitkering van maximaal 3 jaar en 2 maanden kan een beroep worden gedaan op de IOW. De IOW loopt door tot het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd. Tabel 3.3. Ontwikkelingen IOW Volume en uitkeringsjaren x 1.000, gemiddelde jaaruitkering in € en bedragen x € 1 miljoen 2013 2014 2015 Instroom 1,9 3,1 4,3 Uitstroom 1,2 1,7 2,9 Bestand 1,9 3,3 4,7 Uitkeringsjaren 1,3 2,0 2,9 9.997 9.752 9.896 13 20 29 0 0 0 13 20 29 0 -3 - Gemiddelde jaaruitkering Uitkeringen op kasbasis Mutatie verplichtingen Uitkeringen op transactiebasis Bijstelling Uitk. op transactiebasis Het aantal nieuwe uitkeringen IOW neemt sterk toe: van 1.900 in 2013 naar 3.100 in 2014 en 4.300 in 2015. Voor deze toename zijn 2 redenen aan te wijzen: Het aantal 60-plussers, dat wegens het bereiken van de maximale WW-duur uitstroomt, neemt door de slechte economische omstandigheden toe. Immers de instromers in de IOW in 2014 zijn de werklozen van 2011. Vanaf 2013 zal de duur van de uitkering als gevolg van de verhoging van de pensioenleeftijd toenemen. In 2013 was de gemiddelde duur 42 weken. Eind 2013 waren er 1.881 lopende IOW-uitkeringen. Dit aantal loopt op tot 3.300 eind 2014 en verder tot 4.300 eind 2015. Naast toename van de doelgroep (60-plussers die wegens het bereiken van de maximale WW-duur uitstromen uit de WW) neemt ook het percentage WW’ers toe die een IOW-uitkering krijgen. In 2013 was het toekenningspercentage 59%, naar verwachting zal dit percentage in 2014 oplopen naar 75% en daarna stabiliseren. Het aantal uitkeringsjaren is fors lager dan het lopend bestand. Dit gebeurt wanneer mensen wel recht hebben op een uitkering maar door neveninkomsten de feitelijke uitkering tot nihil wordt teruggebracht. De neveninkomsten bestaan veelal uit vroegpensioen. In 2014 is het uitgekeerde bedrag met € 3 miljoen naar beneden bijgesteld. Deze bijstelling is het resultaat van 200 minder uitkeringsjaren en een bijstelling naar beneden van de gemiddelde jaaruitkering met 3,2%. Juninota 2014 30 De ZW en Wazo in hoofdlijnen ZW De Ziektewet (ZW) vormt een vangnet voor zieke werklozen en voor bepaalde groepen werknemers en ambtenaren die door ziekte, ongeval of gebreken niet in staat zijn om hun arbeid te verrichten. Dit geldt als hun werkgever niet verplicht is tot loondoorbetaling. UWV treedt in een dergelijk situatie op als werkgever. De belangrijkste vangnetgroepen zijn: zieke flexwerkers (mensen met een tijdelijk contract en uitzendkrachten), zieke werklozen, werkneemsters die ziek zijn als gevolg van zwangerschap, zieke oudere werknemers die vallen onder de compensatieregeling loonkosten en herintredende arbeidsongeschikten met een ‘no-risk polis’. De ZW-uitkering bedraagt maximaal 70% van het laatstverdiende loon. Wazo De Wet arbeid en zorg (Wazo) bundelt een aantal wettelijke verlofvormen, zoals het zwangerschaps- en bevallingsverlof, kraamverlof, adoptieverlof, pleegzorgverlof, ouderschapsverlof en kort- en langdurend zorgverlof. Soms bestaat er recht op (gedeeltelijke) loondoorbetaling, soms op een uitkering van UWV. De Wazo-uitkering duurt minimaal 16 weken en bedraagt 100% van het laatstverdiende loon. Onderdeel van de Wazo is de regeling Zelfstandige en Zwanger (ZEZ). Deze regeling geeft vrouwelijke zelfstandigen recht op een zwangerschaps- en bevallingsuitkering van minimaal 16 weken. De hoogte van de uitkering hangt af van het laatstverdiende loon en is maximaal even hoog als het minimumloon. De financiering van de ZW en (het grootste deel van de) Wazo gebeurde tot 1 januari 2014 via de Sectorfondsen, het Algemeen Werkloosheidsfonds (AWf) en het Uitvoeringsfonds voor de overheid (Ufo). Dit gebeurde door middel van premieheffing over het loon. De sectorpremie kwam geheel voor rekening van de tot die sector behorende werkgevers. De AWf-premie werd betaald door de werkgevers in de markt. De Ufo-premie kwam voor rekening van de werkgevers in de overheidssector. Per 1 januari 2014 is het onderdeel premiedifferentiatie van de Wet beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters (Wet BeZaVa) in werking getreden. Hiermee zijn een aantal wijzigingen in de financieringssystematiek van de publieke verzekering doorgevoerd. De financiering van de ZW voor flexibele werknemers is nu onderdeel van de Werkhervattingskas (Whk). De ziektelasten van zieke werklozen blijven gefinancierd worden via het AWf en Ufo. De ZWlasten van de overige vangnetgroepen en de Wazo-lasten worden voortaan gefinancierd uit het Arbeidsongeschiktheidsfonds (Aof). In box 1.2 wordt nader ingegaan op de implicaties van de wet BeZaVa op de ZW en Wazo. Voor de flexwerkers ZW (Sectorfondsen, Ufo) kan een werkgever eigenrisicodrager worden. Juninota 2014 31 4. Ziekte en Zorg In dit hoofdstuk worden de uitkeringen Ziektewet en Wazo behandeld. De uitkeringen worden gefinancierd uit het Aof, de Sectorfondsen, het AWf en het Ufo. Per 1 januari 2014 vindt financiering van de Ziektewet ook uit de Whk plaats. De uitwerking van de financiering per fonds staat in hoofdstuk 7. 4.1. Vangnet ZW In tabel 4.1 staat de raming van de uitkeringsjaren ZW. De volgende uitkeringscategorieën worden onderscheiden: uitkeringen aan uitzendkrachten; uitkeringen aan einde dienstverbanders; uitkeringen aan ex-werknemers met een WW-uitkering (zieke werklozen); uitkeringen in verband met ziekte gerelateerd aan zwangerschap en bevalling; uitkeringen aan herintredende ex-arbeidsongeschikten en aan zieke oudere werknemers die vallen onder de compensatieregeling loonkosten (no-risk polis); uitkeringen aan vrijwillig verzekerden. Daarnaast zijn er ook uitkeringen in overige situaties, hierbij valt te denken aan bijvoorbeeld orgaandonoren en overlijdensuitkeringen. Deze restcategorie is niet opgenomen in de uitsplitsingen naar categorie in de tabellen omdat er geen goede toewijzing aan uitkeringsjaren en gemiddelde jaaruitkering gegeven kan worden. In 2014 neemt het totaal aantal uitkeringsjaren ZW af met 5.900 (-6,2%). Verwacht wordt dat dit aantal in 2015 met 5.200 uitkeringsjaren (-5,8%) daalt. Tabel 4.1. Ontwikkelingen ZW1 Uitkeringsjaren x 1.000, gemiddelde jaaruitkering in € en bedragen x € 1 miljoen 2013 Uitkeringsjaren 95,5 w.v. Uitzendkrachten 2015 89,6 84,4 7,3 5,0 4,4 Einde dienstverbanders 33,2 28,3 23,5 Zieke werklozen 30,4 31,9 31,9 Ziekte bij zwangerschap 15,6 15,6 15,6 No risk 7,3 7,3 7,3 Vrijwillig verzekerden 1,6 1,5 1,5 Gemiddelde jaaruitkering 16.439 w.v. Uitzendkrachten 16.889 17.245 13.481 12.802 13.127 Einde dienstverbanders 15.046 14.186 14.546 Zieke werklozen 17.358 17.484 17.608 Ziekte bij zwangerschap 18.992 19.356 19.731 No risk 14.136 14.073 14.041 Vrijwillig verzekerden 20.988 21.236 21.503 Uitkeringen op kasbasis Mutatie verplichtingen Uitkeringen op transactiebasis Bijstelling Uitk. op transactiebasis 1) 2014 1.570 1.513 -6 -1 1.456 -2 1.564 1.513 1.454 7 39 - Vanaf 2014 worden in alle interne en externe rapportages van UWV uniforme definities gebruikt voor de vangnetgroepen ZW. In tabel 4.1 is de nieuwe definitie als uitgangspunt genomen. Ten opzichte van de Januarinota treedt er een kleine trendbreuk op bij de groep uitzendkrachten en einde dienstverbanders. Juninota 2014 32 Box 4.1. Eerstejaars ZW-beoordelingen Per 1 januari 2013 is een aantal onderdelen van de wet BeZaVa in werking getreden. Eén van deze onderdelen is de aanpassing van het ZW-criterium waarmee de voorwaarden voor het recht op ziekengeld na het eerste ziektejaar zijn aangescherpt. Vóór 2013 gold de laatstelijk verrichte arbeid als maatstaf, sinds 1 januari 2013 is dat het kunnen verrichten van algemeen geaccepteerde arbeid (zoals ook bij de WIA). Bij de eerstejaars ZW-beoordeling wordt vastgesteld of de ZW-uitkeringsgerechtigde op basis van belastbaarheid in staat is om na het 1e ziektejaar 65% van zijn loon te verdienen met algemeen geaccepteerde arbeid. Vanaf 2014 worden de resultaten van de eerstejaars ZW-beoordeling zichtbaar omdat het nieuwe criterium is gaan gelden voor instroom in de ZW vanaf 1 januari 2013. In onderstaande tabel zijn de resultaten over het eerste kwartaal van 2014 weergegeven. > 65% in algemeen geaccepteerde arbeid Hersteld eigen werk 35% Naar 2e ZW jaar 7% 58% Als we kijken naar de uitkomsten van de beoordelingen tot en met het eerste kwartaal 2014, dan blijkt dat bij zo’n 35% van de beoordeelde populatie de ZW-uitkering wordt beëindigd omdat is vastgesteld dat betrokkene algemeen geaccepteerde arbeid kan verrichten. Daarnaast blijkt 7% bij de eerstejaars beoordeling niet (meer) arbeidsongeschikt te zijn voor eigen werk. In het eerste kwartaal van 2014 is dus in 42% van de gevallen het recht op ziekengeld beëindigd; 58% is toegelaten tot het tweede ziektejaar. In onderstaande grafiek is van de resultaten een uitsplitsing naar de verschillende vangnetgroepen in de ZW gemaakt. Figuur 4.1 Resultaten eerstejaars ZW-beoordelingen 1e kwartaal 2014 naar vangnetgroep 100% 80% 57% 46% 61% 57% 60% 17% 40% 6% 20% 37% 33% 37% 36% Einde dienstverbanders Zieke werklozen Uitzendkrachten Overige vangnetters 6% 7% 0% Algemeen geaccepteerde arbeid Hersteld Naar 2e ZW jaar Het aandeel dat uitstroomt naar algemeen geaccepteerde arbeid is bij de verschillende vangnetgroepen van vrijwel dezelfde orde van grootte. Verder valt op dat het aandeel hersteld voor eigen werk bij de uitzendkrachten hoger is dan bij de andere vangnetgroepen. Bij de getoonde resultaten dient nog wel te worden opgemerkt dat het effect op de ZW-uitkeringen beperkter is omdat het overgrote deel van de ZW-populatie korter dan een jaar in de ZW zit en dus niet te maken krijgt met de eerstejaars beoordeling. Voornamelijk voor de groep einde dienstverbanders en zieke werklozen komt het relatief vaker voor dat de ZW-duur langer dan een jaar is. Bij deze groep heeft de eerste jaarsbeoordeling dan ook de grootste impact op de ZWuitkeringslasten. De uitkeringen van uitzendkrachten en einde dienstverbanders (flexwerkers7) worden vanaf 2014 via een gedifferentieerde premie bekostigd. Einde-dienstverbanders zijn werknemers die ziek waren op het moment dat hun dienstverband afliep. De totale daling van het aantal uitkeringsjaren bij de flexwerkers in 2014 is 7.300 uitkeringsjaren (-18%). In 2015 wordt een daling van het uitkeringsvolume flexwerkers verwacht van 5.300 uitkeringsjaren (-16%). Werkgevers kunnen voor uitzendkrachten en eindedienstverbanders eigenrisicodrager worden. Ze nemen dan de volledige verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de ZW over van UWV. Omdat de zieke uitzendkrachten en einde-dienstverbanders van eigenrisicodragers volledig buiten het zicht van UWV vallen, is het niet mogelijk om een compleet beeld van de ontwikkelingen in de ZW te geven. Een deel van de daling van het aantal uitkeringsjaren voor 7 De term ‘flexwerker’ suggereert ten onrechte dat het alleen om tijdelijke contracten gaat. Een werknemer heeft recht op een Ziektewetuitkering als hij ziek is op het moment dat zijn vaste of tijdelijke contract eindigt. Dit geldt ook als men binnen 4 weken na de beëindigingdatum ziek wordt en op dat moment geen baan of uitkering heeft (nawerking). Ontslag uit een vast contract bij ziekte is rechtmatig bij faillissement van de werkgever en bij ziekmelding na ontslagaanzegging (bij reorganisaties, vaststellingsovereenkomst). Juninota 2014 33 flexwerkers wordt veroorzaakt door een toename van het eigenrisicodragerschap en heeft geen relatie met de ontwikkeling van het verzuim van flexwerkers. De daling van het uitkeringsvolume bij uitzendkrachten bedraagt 2.300 uitkeringsjaren (-32%) in 2014 en 600 uitkeringsjaren (-11%) in 2015. Hiervoor zijn de volgende oorzaken aan te wijzen: Stijging van het aantal eigenrisicodragers. Van 2013 op 2014 is het aandeel eigenrisicodragers in de loonsom van de uitzendsector toegenomen van 57% naar 62%. Voor 2015 wordt een verdere stijging verwacht naar 65%. De sterke daling van de uitkeringsjaren in 2014 wordt met name veroorzaakt door de forse toename van het aandeel eigenrisicodragers in 2013 (circa 34% van de totale sector loonsom). Het effect hiervan wordt goed zichtbaar in 2014 doordat pas in het tweede jaar na uittreding de lopende uitkeringen van deze werkgevers sterk afnemen. Maatregelen van de wet BeZaVa (zie box 1.2). Dit betreft voornamelijk de aanpassing van het ZWcriterium na het eerste ziektejaar en in mindere mate de introductie van financiële prikkels voor werkgevers middels premiedifferentiatie. Dit leidt tot mutaties in het aantal uitkeringsjaren van -13% in 2014 en -5% in 2015. De daling van het uitkeringsvolume bij eindedienstverbanders bedraagt 5.000 uitkeringsjaren (-15%) in 2014 en 4.700 uitkeringsjaren (-16,7%) in 2015. Hiervoor zijn de volgende oorzaken aan te wijzen: Stijging van het aantal eigenrisicodragers. De overstap van werkgevers naar het eigenrisicodragerschap is bij de groep eindedienstverbanders beperkt zichtbaar in 2013. Van 2013 op 2014 is het aandeel eigenrisicodragers ZW in de loonsom gestegen van 5% naar 23%. Voor 2015 wordt een verdere stijging verwacht naar 32%. Ook voor eindedienstverbanders geldt dat de forse toename van het eigenrisicodragerschapin 2014 pas in 2015 een sterk neerwaarts effect heeft op de uitkeringsjaren. Maatregelen van de wet BeZaVa. Dit betreft voornamelijk de aanpassing van het ZW-criterium na het eerste ziektejaar en in mindere mate de introductie van financiële prikkels voor werkgevers middels premiedifferentiatie. Dit leidt tot mutaties in het aantal uitkeringsjaren van -12% in 2014 en -7% in 2015. Werkgeversprikkels uit de wet BeZaVa hebben uitsluitend betrekking op de vangnetgroepen uitzendkrachten en eindedienstverbanders. De ontwikkeling van het aantal zieke werklozen reageert met enige vertraging op een stijging of daling van de WW-uitkeringen. In 2014 zien we nog een stijging van het uitkeringsvolume zieke werklozen als gevolg van de conjuncturele neergang in voorgaande jaren. De stijging in 2014 wordt gedempt door het aangepaste ZW-criterium uit de wet BeZaVa dat in 2014 ook op de groep zieke werklozen invloed zal hebben. In 2015 treedt een stabilisatie van het aantal uitkeringsjaren op. Bij de vangnetcategorie ziekte bij zwangerschap (voor en/of na de reguliere zwangerschaps- en bevallingsperiode) wordt voor 2014 en 2015 een stabilisatie van de uitkeringsjaren ZW verwacht. Op grond van de ZW kan een werkgever het ziekengeld declareren van een ex-arbeidsongeschikte die hij in dienst heeft genomen. Daarnaast worden werkgevers gecompenseerd voor loonkosten bij ziekte van een specifieke groep oudere werknemers. Deze groepen zijn in tabel 4.1 bij de categorie no-risk ondergebracht. De raming van het aantal uitkeringsjaren bij deze categorie blijft voor 2014 en 2015 op gelijk niveau als voor 2013. Voor de vangnetgroep vrijwillig verzekerden wordt een licht dalende trend van de uitkeringsjaren ZW verwacht. De gemiddelde jaaruitkering ZW stijgt in 2014 met 2,7% en in 2015 met 2,1%. Uitzendkrachten en einde dienstverbanders hebben een gemiddeld lage ZW-uitkering. Hetzelfde geldt voor ex-werknemers met een no-riskpolis. Zieke werklozen, zieke zwangeren en vrijwillig verzekerden hebben een gemiddeld hogere uitkering. De gemiddelde jaaruitkering ZW volgt de ontwikkeling van de bruto-loonontwikkeling. De incidentele daling bij de uitzendkrachten en eindedienstverbanders heeft te maken met een verbeterde toerekening van ZW-uitkeringen aan de verschillende vangnetgroepen. In tabel 4.1 worden ook de uitkeringen ZW op kasbasis gepresenteerd. Het bedrag is het product van de uitkeringsjaren en de gemiddelde jaaruitkering. Het uitkeringsbedrag neemt in 2014 af met € 56 miljoen. In 2015 nemen de uitkeringen verder af met € 58 miljoen. De afname is het gevolg van de maatregelen uit de wet BeZaVa en de toename van het aantal eigenrisicodragers. Ten opzichte van de Januarinota zijn de uitkeringlasten in 2013 met € 7 miljoen naar boven bijgesteld. In 2014 zijn de uitkeringslasten met € 39 miljoen naar boven bijgesteld. Dit komt enerzijds doordat de hogere realisatie in 2013 doorwerkt naar 2014 en anderzijds doordat lopende uitkeringen van nieuwe eigenrisicodragers in het eerste jaar na uittreden hoger zijn dan waarmee in de Januarinota rekening is gehouden. De bijstelling van € 39 miljoen betekent dus niet een tegenvaller voor de ZW als geheel, maar een iets hogere inschatting van het UWV-aandeel in de lasten met daartegenover een iets lagere inschatting van het aandeel van eigenrisicodragers in de lasten voor 2014. Juninota 2014 34 In tabel 4.2 is het aantal uitkeringsjaren en de gemiddelde jaaruitkering per fonds weergegeven. Bij het AWf neemt het volume ZW in 2014 fors af vanwege de overgang van de meeste vangnetgroepen van het AWf naar het Aof. Ook bij de Sectorfondsen treedt een forse daling op in 2014. Vanaf 2014 worden namelijk betalingen van ziekengeld aan flexwerkers, uitgezonderd van staartuitkeringen8, niet meer vanuit de Sectorfondsen gefinancierd maar vanuit de Whk. Dezelfde financieringswijziging treedt op bij het Ufo. Daarnaast gaan uitkeringen aan zieke zwangeren over naar het Aof. Tabel 4.2. Uitkeringsjaren en jaaruitkering ZW naar fonds Uitkeringsjaren x 1.000 en gemiddelde jaaruitkering in € 2013 Uitkeringsjaren 2014 95,5 2015 89,6 84,4 AWf 52,3 31,0 31,0 Sfn 39,0 4,0 2,7 Ufo 4,2 0,8 0,8 Aof - 24,5 24,5 Whk - 29,3 25,3 Gemiddelde jaaruitkering 16.439 16.889 17.245 AWf 17.631 17.484 17.608 Sfn 14.841 12.963 13.196 Ufo 16.471 17.484 17.608 Aof - 20.069 20.108 Whk - 14.116 14.439 De gemiddelde jaaruitkering verschilt per fonds. Dit komt door verschil in de samenstelling van de populatie per fonds. Bij de Sectorfondsen ontvangen flexwerkers met een gemiddeld lage uitkeringsgrondslag een ZW-uitkering. In 2014 treedt een incidentele daling op in de gemiddelde jaaruitkering bij de Sectorfondsen, wat deels veroorzaakt wordt door de hierboven genoemde verbetering in de toerekening van ZW-uitkeringen. Daarnaast zorgt de sterke toename van het aandeel uitzendkrachten in de populatie van de Sectorfondsen voor een verdere daling van de gemiddelde jaaruitkering. Bij het AWf is de populatie tot 2014 samengesteld uit onder andere zieke werklozen, zieke zwangeren, mensen met een no-risk polis en vrijwillig verzekerden. Het grootste deel van deze uitkeringsgerechtigden heeft een gemiddeld hogere uitkeringsgrondslag. Het Ufo verstrekt uitkeringen aan overheidswerknemers met gemiddeld eveneens hogere uitkeringsgrondslagen. De overgang van met name vangnetgroepen met een relatief hoge uitkering van het AWf en Ufo naar het Aof zorgt ervoor dat het Aof een relatief hoge gemiddelde jaaruitkering heeft. De Whk financiert sinds 2014 de flexwerkers die voorheen uit de Sectorfondsen en Ufo gefinancierd werden. Aangezien de omvang van de Sectorfondsen-populatie veel groter is dan de Ufo-populatie is de gemiddelde jaaruitkering in 2014 van de Whk in lijn met de gemiddelde jaaruitkering bij de Sectorfondsen. 4.2. Wazo Deze paragraaf schetst de ontwikkeling van het volume arbeid- en zorgverlof. De ramingen zijn gebaseerd op demografische en arbeidsmarktontwikkelingen zoals geboorteprognose, werkgelegenheid en arbeidsparticipatie van vrouwen. De uitkeringen die worden verstrekt voor regulier zwangerschaps- en bevallingsverlof (16 weken) en de uitkeringen voor adoptie en pleegzorg vallen onder de Wazo. De lasten werden tot en met 2013 gefinancierd via de fondsen AWf en Ufo. Vanaf 2014 is de financiering naar het Aof overgegaan. Voor 2014 wordt een marginale daling van 200 uitkeringsjaren (-0,5%) voorzien. Voor de komende jaren wordt een omslag verwacht in het de laatste jaren dalende geboortepatroon9. Met het oog daarop wordt 8 9 Staartuitkeringen zijn uitkeringen aan flexwerkers die plaatsvinden na de datum dat het eigenrisicodragerschap van hun werkgever is ingegaan, waarbij de eerste ziektedag wel vóór de datum van het eigenrisicodragerschap ligt. Deze uitkeringen blijven via de Sectorfondsen en het Ufo gefinancierd worden. Als gevolg van de wet BeZaVa blijven naast staartuitkeringen ook ZW-uitkeringen aan flexwerkers gestart vóór 1 januari 2012 achter in de Sectorfondsen en het Ufo. ZW-uitkeringen gestart na 1 januari 2012 gaan per 1 januari 2014 over naar de Whk. Bron: CBS Kernprognose 2013-2060 Juninota 2014 35 voor 2015 uitgegaan van een stabiliserend volume. De gemiddelde jaaruitkering neemt in 2014 toe met € 156 (+0,6%) en in 2015 met € 464 (+1,8%). In tabel 4.3 worden de uitkeringen Wazo op kasbasis gepresenteerd. Het bedrag is gelijk aan het product van uitkeringsjaren en gemiddelde jaaruitkering. Het uitkeringsbedrag neemt in 2014 toe met € 1 miljoen (+0,1%) . In 2015 wordt een toename van € 19 miljoen (+1,8%) verwacht. De mutatie verplichtingen zal positief worden in 2014 gezien de verwachte omslag in de uitkeringslasten. Ten opzichte van de Januarinota zijn de uitkeringslasten op kasbasis 2013 met € 10 miljoen (+0,9%) naar beneden bijgesteld. Dit is het gevolg van 500 minder uitkeringsjaren (-1,3%) en een € 104 (+0,4%) hogere prijs (de gemiddelde jaaruitkering) dan geraamd in de Januarinota. De bijstelling voor de uitkeringslasten in 2014 bedraagt -€ 18 miljoen (-1,7%) en is toe te schrijven aan een lager volume van 300 uitkeringsjaren (-0,8%) en een lagere prijs van € 235 (-0,9%). Tabel 4.3. Ontwikkelingen Wazo1 Uitkeringsjaren x 1.000, gemiddelde jaaruitkering in € en bedragen x € 1 miljoen Uitkeringsjaren Gemiddelde jaaruitkering Uitkeringen op kasbasis Mutatie verplichtingen Uitkeringen op transactiebasis Bijstelling Uitk. op transactiebasis 1) 2013 2014 2015 40,3 40,1 40,1 25.762 25.919 26.383 1.038 1.039 1.058 -5 1 1 1.033 1.040 1.060 -10 -23 - Exclusief ZEZ De regeling ZEZ binnen de Wazo geeft recht op een zwangerschaps- en bevallingsuitkering voor zelfstandigen. De financiering van deze Wazo-uitkeringen gaat via een rijksbijdrage aan het Aof. Tabel 4.4 laat de ontwikkeling van de ZEZ zien. In de uitkeringslasten 2013 is een extra resultaat opgenomen van € 3,8 miljoen over 2012 met betrekking tot het vakantiegeld. Vakantiegeld van zwangere zelfstandigen werd ten onrechte als WAZ-uitkering geboekt (zie ook paragraaf 2.4). De uitkeringsjaren vertonen een licht stijgende tendens. De gemiddelde jaaruitkering in 2013 is exclusief de correctie voor het vakantiegeld over 2012. De gemiddelde jaaruitkering stijgt in 2014 met 1,1% en in 2015 met 1,8%. Behalve de reële prijsontwikkeling vormt ook de gewogen indexatie van het CPB een uitgangspunt in de prijsverwachting. Als gevolg van de toename in zowel volume als prijs zullen de uitkeringen in 2015 met € 1,7 miljoen stijgen. Ten opzichte van de Januarinota zijn de uitkeringen over 2013 met € 7 miljoen naar boven bijgesteld (+15,3%). In deze bijstelling is het extra resultaat van het vakantiegeld over 2012 opgenomen. Ook de gemiddelde jaaruitkering ondergaat hiermee een forse opwaartse bijstelling van € 1.145 (+7,3%). Het volume is met 0,3% naar beneden bijgesteld. Voor 2014 zijn de uitkeringslasten met € 3,4 miljoen naar boven bijgesteld (+7,2%). Deze bijstelling bestaat uit een hoger volume van 40 uitkeringsjaren (+1,3%) en een hogere prijs van € 945 (+5,9%). Tabel 4.4. Ontwikkelingen ZEZ Uitkeringsjaren x 1.000, gemiddelde jaaruitkering in € en bedragen x € 1 miljoen Uitkeringsjaren Gemiddelde jaaruitkering Uitkeringen op kasbasis Mutatie verplichtingen Uitkeringen op transactiebasis Bijstelling Uitk. op transactiebasis Juninota 2014 2013 2014 2015 2,9 3,0 3,0 16.779 16.970 17.275 53 50 52 0 0 0 53 50 52 7 3 - 36 Re-integratie in hoofdlijnen De financiering van de re-integratie is via de moederwetten geregeld. Het gaat hierbij om de arbeidsongeschiktheidswetten Wajong, WGA, WAO, WAZ (in de tabellen afgekort als AG), de ZW en de WW. De kosten voor re-integratieinspanningen komen ten laste van hetzelfde fonds als waaruit de oorspronkelijke uitkering wordt gefinancierd. De reintegratie WW wordt gefinancierd uit het AWf, de re-integratie WAO en WAZ wordt gefinancierd uit het Aof, de reintegratie Wajong uit het Afj. Voor de re-integratie WGA gold een gespreide financiering over de fondsen Aof, Whk, Sectorfondsen en Ufo tot 2014; vanaf 2014 wordt de re-integratie WGA alleen gefinancierd uit Aof en Whk. De reintegratie ZW werd tot 2014 gefinancierd uit het AWf en vanaf 2014 uit het AWf, Aof en Whk. Uit de UWV-fondsen worden de volgende re-integratielasten gefinancierd: ZW-no-risk-uitkeringen, dit betreft compensatie aan werkgevers bij ziekte van arbeidsgehandicapten en oudere werknemers; loonkostensubsidies; voorzieningen, dit betreft Jobcoaching, vervoersvoorzieningen, meeneembare voorzieningen en intermediaire voorzieningen; subsidie aan instellingen, dit betreft subsidies aan speciale onderwijsinstellingen; inkoop van re-integratiediensten bij re-integratiebedrijven; ZW-Arbo interventies, dit betreft ingekochte kortdurende acties ten behoeve van ZW-uitkeringsgerechtigden. Juninota 2014 37 5. Re-integratie In dit hoofdstuk worden de totale uitgaven aan re-integratie door UWV weergegeven. Uitkeringen, subsidies en voorzieningen re-integratie worden via de moederwetten geregeld. Om zicht te houden op de totale kosten die met re-integratie gemoeid zijn, wordt in dit hoofdstuk een samenvattend overzicht gegeven. Tabel 5 biedt een overzicht van de programmakosten re-integratie 2013-2015. Tabel 5. Overzicht programmakosten re-integratie 2013-2015 Bedragen x € 1 miljoen 2013 2014 2015 103 103 102 2 0 0 Onderwijsvoorzieningen 22 23 23 Werkvoorzieningen 92 88 110 Subsidie aan instellingen 12 13 13 Inkoop arbeidsbemiddeling AG 90 98 105 0 Uitkeringslasten ZW-uitkeringen Overig Loonkostensubsidies Voorzieningen Inkoop arbeidsbemiddeling WW ZW Arbo Interventies 55plus regeling Programmakosten overig Totale Programmakosten 2 0 11 7 6 0 5 13 0 1 1 335 338 373 De raming van de programmakosten re-integratie 2013 is met € 3 miljoen (-1%) neerwaarts bijgesteld tot € 335 miljoen. De raming voor 2014 is € 24 miljoen (-7%) naar beneden bijgesteld tot € 338 miljoen. Werkvoorzieningen leveren met € 12 miljoen de grootste bijdrage aan de neerwaartse bijstelling in 2014. In de Januarinota 2014 is nog uitgegaan van het budget van € 100 miljoen terwijl de huidige nota een reële raming geeft die is gebaseerd op de realisaties in 2014. Deze raming komt € 12 miljoen lager uit. In 2015 zijn voor voorzieningen en trajecten de gebudgetteerde bedragen als raming opgenomen. Hiermee neemt de raming voor werkvoorzieningen toe van € 88 miljoen in 2014 naar € 110 miljoen in 2015. Medio 2014 is ook voor 2015 een reële raming voor werkvoorzieningen beschikbaar die het gebudgetteerde bedrag zal vervangen. In het kader van de Participatiewet stellen sociale partners zich garant voor de creatie van 125.000 garantiebanen in de periode 2015-2025. Deze banen zijn de eerste jaren vooral bedoeld voor mensen met een Wsw-indicatie en jonggehandicapten. UWV blijft de werkvoorzieningen voor deze garantiebanen verzorgen. UWV gaat bovendien de re-integratie van mensen met een oude Wajong-uitkering intensiveren. De invloed van beide ontwikkelingen is nog onbekend en veroorzaakt de onzekerheid van de raming 2015. Uitkeringslasten Op grond van de ZW kan een werkgever het ziekengeld van een gere-integreerde arbeidsgehandicapte declareren en compensatie krijgen voor loonkosten bij ziekte van oudere werknemers. De uitkeringslasten in de periode 2013-2015 veranderen nauwelijks. Vanaf 2014 worden de ZW-uitkeringen door het Aof gefinancierd in plaats van het AWf, dit is een gevolg van de wet BeZaVa. Loonkostensubsidies De regeling loonkostensubsidies is per 1 januari 2012 gestopt. In 2013 werden uitsluitend overlopende betalingen verricht; in 2014 en 2015 worden geen betalingen meer verwacht. Voorzieningen Voorzieningen worden onderverdeeld in onderwijsvoorzieningen en werkvoorzieningen. Onderwijsvoorzieningen worden uitgevoerd in opdracht van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW). Het betreft meeneembare voorzieningen, vervoersvoorzieningen en intermediaire voorzieningen die worden verstrekt in het kader van de regeling Overige onderwijsvoorzieningen (OOS). Juninota 2014 38 Deze voorzieningen worden gefinancierd via het Afj door middel van een rijksbijdrage van OCW. De programmakosten onderwijsvoorzieningen zijn voor heel 2013 uitgekomen op € 22 miljoen. Voor 2014 en 2015 wordt jaarlijks € 23 miljoen aan uitkeringen verwacht. De uitvoeringskosten bedragen € 2,2 miljoen per jaar in de periode 2013-2015. Werkvoorzieningen worden uitgevoerd in opdracht van het ministerie van SZW. Het betreft meeneembare voorzieningen, vervoersvoorzieningen, intermediaire voorzieningen en de Jobcoach. Voor de werkvoorzieningen geldt vanaf 1 januari 2012 een taakstellend budget. Werkvoorzieningen voor jonggehandicapten worden uit het Afj gefinancierd en voor overige arbeidsongeschikten uit het Aof. De uitgaven aan werkvoorzieningen zijn voor heel 2013 uitgekomen op € 92 miljoen. Voor 2014 en 2015 is het budget vastgesteld op € 110 miljoen per jaar. Naar verwachting zal hiervan in 2014 € 88 miljoen worden uitgegeven. Subsidies aan instellingen De lasten betreffen subsidies aan onderwijsinstellingen. Deze subsidies komen voor rekening van het Afj. In 2013 is voor een bedrag van ruim € 12 miljoen aan subsidies verstrekt. Voor 2014 en 2015 wijzigt dit bedrag naar verwachting nauwelijks. De raming voor 2014 is € 13,2 miljoen en voor 2015 € 13,3 miljoen. Inkoop arbeidsbemiddeling Voor de inkoop van arbeidsbemiddeling voor arbeidsongeschikten stelt SZW een taakstellend budget vast. In 2013 is € 90 miljoen besteed. In 2014 zal vrijwel het volledige budget worden benut, € 98 miljoen van de gebudgetteerde € 100 miljoen. Voor 2015 is het budget vastgesteld op € 105 miljoen. De inkoop van arbeidsbemiddeling voor WW’ers is op 1 januari 2012 gestopt. De uitgaven aan deze reintegratieactiviteiten in 2013 zijn € 2 miljoen en betreffen overlopende betalingen. In 2014 en 2015 worden geen betalingen meer verwacht. ZW-Arbo interventies De ZW-Arbo-interventies worden ingezet om de re-integratie van werknemers met een ZW-uitkering te bevorderen. Het gaat dan bijvoorbeeld om medische interventies zoals: whiplashtraining en specifieke psychotherapie zoals gedragsinterventies. In 2013 zijn de lasten € 11 miljoen. Het toekomstige beleid is erop gericht uitkeringsgerechtigden te re-integreren middels een traject in plaats van een interventie. Hiermee wordt een effectievere inzet van middelen verwacht. In 2014 is een bedrag van € 7 miljoen geraamd voor medische interventies, in 2015 daalt dit bedrag naar € 6 miljoen. 55-plus regeling Het kabinet heeft in overleg met de sociale partners plannen ontwikkeld voor het aan het werk helpen van werkloze ouderen (55-plussers). Onderdelen van dit plan zijn: netwerktrainingen inspiratiedagen inzet van plaatsingsfees en scholingsvouchers In de netwerktrainingen staat inzicht in competenties en presentatievaardigheden van werkzoekenden centraal, alsmede het netwerken met werkgevers. Inspiratiedagen zijn bedoeld om de negatieve beeldvorming bij werkgevers over oudere werknemers te beïnvloeden. In geval van concreet zicht op werk kan aan een werkgever of werkzoekende een scholingsvoucher van maximaal € 750 beschikbaar worden gesteld. De plaatsingsfee is een vergoeding die wordt betaald aan een intermediair die een dienstbetrekking voor een 55-plusser vindt. De hoogte van een plaatsingsfee hangt af van de duur van het dienstverband. Juninota 2014 39 De TW en Wtcg in hoofdlijnen TW De Toeslagenwet (TW) heeft tot doel toeslagen te verlenen tot het relevante sociaal minimum. Toeslagen kunnen worden verstrekt bovenop de uitkeringen van de zogenoemde moederwetten: WAO, WAZ, Wajong, WIA, WW, ZW, Bia (Tijdelijke wet beperking inkomensgevolgen arbeidsongeschiktheidsverzekeringen) en IOW. De toeslag vult het loon of de uitkering aan tot het geldend sociaal minimum. De uitkering samen met de toeslag kan nooit hoger zijn dan het loon dat werd verdiend vóór werkloosheid of ziekte. De Toeslagenwet vult ook het loon aan wanneer de werkgever in het tweede ziektejaar minder dan 100% van het loon doorbetaalt en diens zieke werknemer daardoor onder het sociaal minimum raakt. De volgende personen hebben recht op een toeslag: een gehuwde of samenwonende, die per dag een inkomen heeft lager dan het minimumloon per dag; een ongehuwde, die een kind heeft jonger dan 18 jaar (met recht op kinderbijslag en niet tot het huishouden van een ander behorend) en per dag een inkomen heeft lager dan 90% van het minimumloon per dag; een alleenstaande, die per dag een inkomen heeft lager dan 70% van het minimumloon per dag. Geen recht op toeslag heeft: een ongehuwde jonger dan 21 jaar, die behoort tot het huishouden van zijn (pleeg)ouders; een gehuwde/samenwonende van wie de partner is geboren na 31 december 1971, tenzij tot de huishouding behoort een eigen, aangehuwd of pleegkind dat jonger is dan 12 jaar (1990-maatregel). Wtcg De Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg) keert jaarlijks een vast bedrag uit aan iedereen met een lopende arbeidsongeschiktheidsuitkering van ten minste 35% op de peildatum van 1 juli. De Tegemoetkoming arbeidsongeschikten is er voor mensen die (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt zijn. Zij krijgen de tegemoetkoming als zij op 1 juli: recht hebben op een arbeidsongeschiktheidsuitkering van UWV (WAO-, WIA-, Wajong- of WAZ-uitkering); 35% of meer arbeidsongeschikt zijn; verzekerd zijn voor de AWBZ. Iedereen die in Nederland woont of werkt, is hiervoor automatisch verzekerd. Juninota 2014 40 6. Toeslagen en tegemoetkomingen In dit hoofdstuk worden de volume- en financiële ontwikkelingen met de toeslagen en tegemoetkomingen in het kader van de Toeslagenwet, de wet Bia, de IOW en de wet Wtcg weergegeven. 6.1. TW De Toeslagenwet (TW) voorziet in toeslagen op een uitkering van de moederwetten WAO, WIA, WAZ, Wajong, WW, ZW, Bia en IOW. In tabel 6.1 staan de uitkeringsjaren en gemiddelde bedragen uitgesplitst naar de verschillende moederwetten. Het totaal aantal uitkeringsjaren TW stijgt in 2014 met 6.100 (+3,0%) en in 2015 met 3.800 (+1,8%). Zowel in 2014 als in 2015 levert toeslag WW de grootste bijdrage aan de toename, het aantal uitkeringsjaren in 2014 stijgt met 4.000 en in 2015 met 1.800. Verder nemen toeslag WAO/WIA en toeslag Wajong toe en dalen toeslag WAZ en toeslag ZW. De toename van het aantal toeslagen WAO/WIA komt doordat onder de wegvallende WAO-uitkeringen (veelal uitstroom door pensionering) relatief minder en lagere toeslagen voorkomen dan in de WIA-populatie. De gemiddelde jaaruitkering verandert in 2014 meer of minder dan de index. Dit heeft te maken met de ontwikkeling van de gemiddelde jaaruitkering in de eerste maanden van 2014. In 2015 stellen we de toename wel gelijk aan de verhoging van het minimumloon. Tabel 6.1. Ontwikkelingen TW en Bia Uitkeringsjaren x 1.000, gemiddelde jaaruitkering in € en bedragen x € 1 miljoen 2013 Uitkeringsjaren TW 2014 200,1 WAO/WIA 2015 206,1 209,9 61,2 61,3 3,0 2,7 2,4 Wajong 85,6 86,8 89,1 WW WAZ 61,4 41,2 46,2 48,0 ZW 8,6 8,4 7,9 Bia/IOW 0,5 0,8 1,1 Uitkeringsjaren Bia Gemiddelde toeslag TW 0,3 0,3 2.229 0,3 2.268 2.287 WAO/WIA 3.881 3.956 4.014 WAZ 3.145 3.046 3.091 601 623 632 WW 2.867 2.870 2.913 ZW 3.236 3.285 3.334 Wajong Bia/IOW Gemiddelde jaaruitkering Bia 3.123 3.158 3.202 7.057 7.117 7.222 446 467 480 -1 -1 0 Uitkeringen op transactiebasis TW 445 466 480 Bijstelling Uitk. op transactiebasis 1 2 - Uitkeringen op kasbasis TW Mutatie verplichtingen TW De bijstelling van het Toeslagenfonds (Tf) ten opzichte van de Januarinota 2014 is voor 2014 + € 1 miljoen en is een gevolg van een hoger bedrag aan mutatie verplichtingen. In 2015 is de bijstelling + € 2 miljoen Het uitgekeerd bedrag is € 3 miljoen omhoog bijgesteld, de mutatie verplichtingen met - € 1 miljoen. Zowel volume (+ 100 uitkeringsjaren) als prijs (+ 0,6% gemiddelde jaaruitkering) zijn licht omhoog bijgesteld. Juninota 2014 41 6.2. Wtcg De Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg) keert jaarlijks een bedrag uit aan iedereen die op de peildatum van 1 juli ten minste 35% arbeidsongeschikt is en een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt. In 2013 is daarnaast de tijdelijke regeling tegemoetkoming voor niet-AWBZ-verzekerde arbeidsongeschikten uitgevoerd. Met deze regeling werd de terugwerkende kracht voor de export van de tegemoetkoming Wtcg geregeld. De wet (W)tcg is met ingang van 2014 afgeschaft nu maakt het besluit (B)tcg deel uit van de moederwetten. Dit besluit biedt tevens de mogelijkheid tot export van tegemoetkomingen voor arbeidsongeschikten. In totaal is voor een bedrag van ruim € 31 miljoen aan export uitkeringen verstrekt. In 2014 wordt de netto uitkering met € 90 verlaagd naar € 252. Deze verlaging is er een uit de reeks van kabinetsmaatregelen om het begrotingstekort terug te dringen. Voor 2015 is hetzelfde tarief aangehouden als in 2014. In 2014 daalt het uitgekeerd bedrag met € 140 miljoen (-32%), deze daling is vrijwel volledig toe te schrijven aan de lagere tegemoetkoming in 2014. De bijstelling omhoog met € 5 miljoen komt omdat in de Januarinota 2014 nog werd uitgegaan van een daling van de tegemoetkoming met € 95 in plaats van € 90 terwijl het aantal uitkeringen met 9.700 (+1,3%) omhoog is bijgesteld. Tabel 6.2. Ontwikkelingen Wtcg Volume x 1.000 en bedragen x € 1 miljoen 2013 Aantal uitkeringen WTCG 2014 767,5 2015 - - WAO 351,8 - - WIA 174,8 - - WAZ 19,6 - - 221,4 - - Wajong Aantal Tegemoetkomingen - 762,4 754,2 WAO - 320,3 294,9 WIA - 192,5 211,4 WAZ - 17,0 15,0 Wajong - 232,6 232,9 Uitkeringen op kasbasis 434 Mutatie verplichtingen Uitkeringen op transactiebasis Bijstelling Uitk. op transactiebasis Juninota 2014 294 290 0 0 434 294 290 0 5 - 42 7. Fondsen In de voorgaande hoofdstukken zijn de ontwikkelingen beschreven van de twaalf door UWV uitgevoerde wetten. Deze wetten worden gefinancierd via 7 fondsen. In figuur 7.1 is de financiering van de fondsen weergeven tot 2014. Figuur 7.1. Whk WIA ZW Fondsen en wetten tot 2014 Sfn Aof Awf Ufo WAO WAZ WW WAZO Afj WAJONG Tf OOS TW Bia WTCG IOW Met ingang van 2014 is de premiedifferentiatie van de wet BeZaVa in werking getreden, wat heeft geleid tot een aanpassing in de financiering. Figuur 7.2 representeert de situatie vanaf 2014. De lijn Whk-ZW is toegevoegd. De lijnen AWf-Wazo en Ufo-Wazo zijn verdwenen omdat de Wazo vanaf 2014 geheel uit het Aof wordt gefinancierd. De lijnen Sfn-WIA, Sfn-ZW en Ufo-WIA zijn in de tweede figuur vervangen door stippellijnen omdat dit nog alleen maar financiering van staartuitkeringen betreft. Figuur 7.2. Whk WIA ZW Juninota 2014 Fondsen en wetten vanaf 2014 Sfn Aof Awf Ufo WAO WAZ WW WAZO Afj WAJONG Tf OOS TW Bia WTCG IOW 43 7.1. Aof Het Arbeidsongeschiktheidsfonds (Aof) financierde tot en met 2013 uitkeringen voor de wetten WIA, WAO, WAZ en Wazo-ZEZ. Sinds 1 januari 2014 financiert het Aof als gevolg van de wet BeZaVa ook een deel van de ZW10 en de gehele Wazo. Tabel 7.1 biedt een overzicht van de baten en lasten van het Aof in de periode 2013-2015. De totale lasten zullen in 2014 met € 1,7 miljard (+18%) stijgen, doordat de uitkeringslasten met € 1,3 miljard (+18%) zijn toegenomen. Deze toename wordt veroorzaakt doordat nu ook een deel van de ZW en de gehele Wazo vanuit dit fonds worden gefinancierd. In 2015 nemen de totale lasten met € 129 miljoen (-1,2%) af, met name door een daling in de uitkeringslasten van € 79 miljoen (-0,9%). De daling in de uitkeringslasten komt met name omdat de WAO en de WAZ harder dalen dan de WIA groeit. De Zorgverzekeringswet (Zvw) wordt vanaf 2013 onder de sociale lasten verantwoord. De bijdrage Zvw neemt in 2014 toe met € 100 miljoen (+18%) door de invoering van de wet BeZaVa. In dit verband nemen ook de sociale werkgeverslasten toe met € 186 miljoen (+27%). De re-integratielasten nemen in 2014 licht toe, dit komt vooral door de verwachte stijging in de inkoop van arbeidsbemiddeling voor arbeidsongeschikten. In 2015 wordt een stijging voorzien van € 11 miljoen door hogere uitgaven voor werkvoorzieningen. Ook de programmakosten overig nemen licht toe. De bijdrage van het Aof aan de Sectorfondsen blijft gehandhaafd op € 85 miljoen. De uitvoeringskosten nemen in 2014 toe met € 36 miljoen als gevolg van de verandering in de fondsfinanciering door BeZaVa. In 2015 wordt een daling van € 12 miljoen verwacht conform de daling in de uitkeringen. De premiebaten nemen in 2014 toe met € 2,1 miljard (+26%). De belangrijkste oorzaken voor deze stijging vormen de teruggaaf van premies aan werkgevers in 2013, en een hogere Aof-premie in 2014. Exclusief het percentage voor de werkgeversbijdrage kinderopvang (0,5%) bedraagt de premie 4,95% in 2014 tegenover 4,65% in 2013. De premiebaten in 2015 worden gerealiseerd bij een calculatiepremie van 5,15% (excl. premie kinderopvang). De rentebaten nemen in 2014 af vanwege het dalend verloop van de rente. 10 De ZW-uitkeringen in het Aof zijn uitkeringen bij ziekte bij zwangerschap, no-risk, vrijwillige verzekering en overig. Juninota 2014 44 Tabel 7.1. Financieel overzicht Aof Bedragen x € 1 miljoen 2013 2014 2015 7.560 8.901 8.822 ZVW premie 568 668 657 Overige sociale lasten 677 863 825 46 49 60 Toevoeging voorzieningen 5 -1 0 Rentelasten 0 0 0 93 99 99 395 431 419 9.344 11.010 10.881 8.084 10.207 10.780 Rentebaten 13 10 10 Rijksbijdrage WAZO-ZEZ 60 56 58 Overige baten 32 32 32 8.189 10.306 10.881 -1.155 -705 -1 1.499 794 793 425 451 451 1.074 343 343 Lasten Uitkeringslasten Uitkeringen Sociale lasten Overig Re-integratielasten Programmakosten overig Uitvoeringskosten Totale lasten Baten Premiebaten Overig Totale baten Saldo Vermogenspositie Vermogen Liquiditeitsreserve Dekkingssaldo 7.2. Whk De financiering van de eerste tien jaar van de WGA vindt grotendeels plaats vanuit de Werkhervattingskas (Whk). Werkgevers hebben daarbij de keuze om eigenrisicodrager te worden voor het Whk-deel van de WGA. In tabel 7.2 staat een overzicht van de baten en lasten in de periode 2013-2015. Met ingang van 2014 worden uitkeringen WGA-vangnet voor flexwerkers en uitkeringen ZW voor flexwerkers uit de Whk gefinancierd als gevolg van de inwerkingtreding van de wet BeZaVa. De uitkeringslasten nemen hierdoor met € 750 miljoen toe in 2014. Doordat ze de ontwikkeling van de uitkeringslasten volgen neemt de bijdrage Zvw 2014 toe met € 51 miljoen en de sociale werkgeverslasten met € 81 miljoen. De uitvoeringskosten in 2014 nemen fors toe met € 104 miljoen vanwege de uitbreiding van de financiering van uitkeringen uit de Whk. In 2015 stijgen de uitkeringslasten met € 119 miljoen (+10%) omdat er meer WGA-flex uitkeringen aan de Whk worden toegerekend. Als gevolg hiervan nemen de bijdrage Zvw met € 8 miljoen (+10%) en de overige sociale lasten met € 6 miljoen (+ 5,0%). De stijging van de laatste post is lager vanwege een daling van het totaal van sociale werkgeverspremiepercentages. De premiebaten in 2015 stijgen met € 137 miljoen (+9,4%) bij een calculatiepremie Whk van 1,08%. De calculatiepremie Whk is opgebouwd uit een calculatiepremie voor de WGA-vast-verzekering van 0,50%, voor de WGA-flex van 0,25% en voor de ZW van 0,33% Het vermogen van de Whk bestaat uit 2 delen. Het eerste deel is de rentehobbel. Tot en met 2012 werd een opslag op de reguliere Whk-premie geheven om dit vermogensdeel op te bouwen. Sinds 2013 is deze opslag nihil. Het rentehobbelvermogen groeit in 2014 met € 8 miljoen (+0,5%) door rentebaten over dit deel van het vermogen. De tweede component is het reguliere vermogen. Dit deel daalt in 2014 met € 6 miljoen (-2,2%). Er is weliswaar een positief exploitatiesaldo van € 2 miljoen, maar na aftrek van de genoemde rentebaten ten behoeve van de rentehobbel is er per saldo een negatief resultaat voor het reguliere deel. Juninota 2014 45 Tabel 7.2. Financieel overzicht Whk Bedragen x € 1 miljoen 2013 2014 2015 384 1.134 1.253 Lasten Uitkeringslasten Uitkeringen Sociale lasten ZVW premie 32 83 91 Overige sociale lasten 38 119 125 Re-integratielasten 7 23 25 Toevoeging voorzieningen 4 3 3 Programmakosten overig 0 0 0 11 115 106 477 1.477 1.603 Overig Uitvoeringskosten Totale lasten Baten Premiebaten Rentehobbel 31 0 0 607 1.462 1.599 Rentebaten rentehobbel 7 8 8 Rentebaten regulier 1 1 1 Overige baten 5 8 8 Totale baten 650 1.480 1.617 Saldo 173 2 14 1.463 1.471 1.479 267 261 267 21 66 71 246 195 195 Regulier Overig Vermogenspositie Vermogen Rentehobbel Regulier Liquiditeitsreserve Dekkingssaldo Juninota 2014 46 Box 7.1. Calculatiepremies Whk 2015 UWV maakt jaarlijks in Juninota calculatiepremies voor het komende jaar bekend. Calculatiepremies zijn premies waarbij lasten en baten in evenwicht zijn. Er wordt in de calculatiepremie geen rekening gehouden met het interen van een dekkingsoverschot of het inlopen van een dekkingstekort. Voor de Werkhervattingskas (Whk) bestaat de calculatiepremie uit drie delen, een voor de WGA-vast verzekering, een voor de WGA-flex en een voor de ZW. De definitieve Whk-premies zullen op maandag 1 september bekend worden gemaakt door UWV. De calculatiepremies uit deze Juninota geven een goede indicatie van de te verwachten orde van grootte van de definitieve premies. De calculatiepremie Whk voor 2015 bedraagt 1,08%. Dit is 0,05%-punt hoger dan het vastgestelde rekenpercentage van 1,03% van 2014. Deze stijging wordt voornamelijk veroorzaakt door een oplopende premie WGA-flex, wat een logisch gevolg is van het feit dat meer WGA-flex lasten voor rekening van de Whk komen en minder voor rekening van de Sectorfondsen. Premie WGA-vast vrijwel onveranderd De calculatiepremie voor WGA-vast bedraagt voor 2015 0,50%. Dat is lager dan het rekenpercentage van 0,51% in 2014. De rekenpremie valt normaal overigens iets hoger uit dan de calculatiepremie vanwege onder meer compensatie voor de maximumpremie, maar bij de vaststelling van de rekenpremie speelt ook een rol dat eventuele vermogensoverschotten langzaam afgebouwd moeten worden. Momenteel kent de Whk een vermogensoverschot (zie tabel 7.2). Premie WGA-flex stijgt De calculatiepremie voor WGA-flex bedraagt 0,25%. Dit is een stijging van 0,07%-punt ten opzichte van het rekenpercentage van 0,18% in 2014. Met dit hogere premieniveau worden hogere lasten gedekt. In 2015 moet dit deel van de Whk-premie de uitkeringen WGA-flex ontstaan in de periode 2012-2015 financieren, terwijl in 2014 de periode een jaar korter was: 2012-2014. Naar verwachting zal de premie de komende jaren blijven stijgen al zal deze stijging elk jaar afvlakken. Pas in 2022 zal deze premie een structureel niveau bereiken wanneer de termijn van 10 jaar waarin uitkeringen worden doorbelast aan de werkgever verstreken is. Voor de resterende duur zal het Aof de lasten voor zijn rekening nemen. Tegenover de stijging van de WGA-flex premie binnen de Whk staat een daling van de WGA-flex premie bij de sectorfondsen van gemiddeld 0,03%-punt. Hier gebeurt het tegenovergestelde van wat er bij de Whk gebeurt: de te financieren uitkeringslasten nemen af, omdat de Sectorfondsen alleen uitkeringen ontstaan vóór 2012 financiert. Deze daling zal zich de komende jaren voortzetten. Premie ZW vrijwel onveranderd De calculatiepremie voor de ZW bedraagt 0,33%. Dit is 0,01% lager dan het rekenpercentage van 0,34% in 2014. Gebleken is dat dit laatste percentage te laag is vastgesteld, doordat UWV is uitgegaan van een te hoog verzekerde loonsom. Dit is een gevolg van de destijds moeilijk in te schatten uitgangssituatie voor de premiedifferentiatie ZW. Deze premiedifferentiatie is in het kader van de wet BeZaVa ingevoerd per 1 januari 2014 en kent een veel lagere drempel om eigenrisicodrager te worden. Omdat in 2014 nog eenmalig een opslag op de premie is ingecalculeerd vanwege de noodzakelijke opbouw van een wettelijk vereiste liquiditeitsreserve uit zich dit echter niet in een premiestijging in 2015. Bekend is dat ongeveer 2.500 werkgevers eigenrisicodrager zijn geworden op 1 januari 2014 en dat minimaal 1.000 werkgevers eigenrisicodrager zullen worden per 1 juli 2014. De loonsom bij UWV zal hierdoor in 2014 met ruim € 25 miljard dalen ten opzichte van 2013. Voor 2015 anticipeert UWV op een verdere afname van € 15 miljard. Dit heeft overigens nauwelijks invloed op de gemiddelde premiehoogte omdat de nog lopende ZW-lasten voor deze werkgevers niet langer uit de Whk gefinancierd worden. 7.3. Afj Het Arbeidsondersteuningsfonds jonggehandicapten (Afj) financiert de Wajong-uitkeringen en reintegratielasten van jonggehandicapten. Dit fonds wordt volledig gefinancierd door een rijksbijdrage. De uitkeringen stijgen in 2014 met € 158 miljoen (+6,5%) en in 2015 met € 116 miljoen (+4,5%). Van de totale toename in 2014 komt 5,1% voor rekening van meer uitkeringsjaren, in 2015 is de toename van het volume 2,6%. De gemiddelde jaaruitkering stijgt met 1,3% in 2014 en 1,9% in 2015. Het bedrag aan Zvw-premie beweegt mee met het geldende percentage in dat jaar. De re-integratielasten zijn in 2013 en 2014 vrijwel gelijk maar stijgen in 2015. De toename in 2015 wordt veroorzaakt door de werkvoorzieningen. In 2014 zal naar verwachting € 53 miljoen aan werkvoorzieningen worden uitgekeerd, het budget voor 2015 is bepaald op € 65 miljoen. De overige lasten zijn het saldo van niet rijksgefinancierde baten (verhaal, regres) en overige lasten (rente). Juninota 2014 47 Tabel 7.3 Lasten Afj Bedragen x € 1 miljoen 2013 2014 2015 2.446 2.604 2.720 189 199 206 0 0 0 115 113 127 Onderwijsvoorzieningen 22 23 23 Toevoeging voorziening 2 2 2 -6 -6 -6 Lasten Uitkeringslasten Uitkeringen Sociale lasten ZVW premie Overige sociale lasten Overig Re-integratielasten Overig1 Uitvoeringskosten Onderwijsvoorzieningen Overig Totale lasten 1) 2 2 2 170 172 163 2.941 3.108 3.238 Baten zijn in mindering gebracht op de overig lasten, met uitzondering van de rijksbijdragen. 7.4. AWf Het AWf financiert de volgende programmakosten: WW-uitkeringen na de eerste 6 maanden werkloosheid; loonbetalingsverplichtingen aan werknemers van in betalingsonmacht verkerende werkgevers; tot en met 2013 de ZW-uitkeringen aan de volgende vangnetgroepen: vrouwen, die ziek zijn als gevolg van zwangerschap, zieke WW’ers, vrijwillig verzekerden, zieke oudere werknemers (loonkostencompensatie) en herintredende arbeidsongeschikten (no-riskpolis). vanaf 2014 alleen de vangnetgroep zieke WW’ers; tot en met 2013 de reguliere uitkeringen bij zwangerschaps- en bevallingsverlof en uitkeringen bij adoptie en pleegzorg (Wazo); kosten voor re-integratie WW en ZW; bijdrage Sectorfondsen; bijdrage voor de kosten van de Sociaal Economische Raad (SER). De resultatenrekening van het AWf wordt weergegeven in tabel 7.4. De totale lasten nemen in 2014 met € 572 miljoen (-8%) af en in 2015 met € 122 miljoen (+2%) toe. De afname in 2014 is het saldo van een verdere stijging van de lasten WW en een daling van de lasten ZW en Wazo. De lasten WW blijven toenemen als gevolg van de volumetoename WW als gevolg van de crisis. Als gevolg van de wet BeZaVa gaan de uitkeringen Wazo en een deel van de ZW-uitkeringen over naar het Aof. De toename in 2015 is het gevolg van de nasleep van de economische crisis. Voor verdere toelichting zie paragraaf 3.1 (WW), 4.1 (ZW) en 4.2 (Wazo). In 2014 stijgen de totale baten met € 749 miljoen (+22%). De belangrijkste oorzaak is het hogere premiepercentage in 2014 van 2,15% (2013 : 1,7%). De rijksbijdrage komt in 2014 € 32 miljoen lager uit dan in 2013. Bij de bepaling van de premiebaten 2015 is uitgegaan van een calculatiepremie van 3,77%. Bij dit premieniveau stijgen de premiebaten 2015 met € 3.047 miljoen (+80%). De rijksbijdrage neemt € 37 miljoen (-26%) af. De AWf-premie ligt al geruime tijd ver beneden lastendekkend niveau. Het saldo op de resultatenrekening in 2013 is € 4.206 miljoen negatief. Hierdoor komt het vermogen ultimo 2013 uit op € 8.050 miljoen negatief.) Voor 2014 wordt een negatief saldo van baten en lasten verwacht van € 2.885 miljoen. Het vermogen van het fonds komt eind 2014 uit op € 10.935 miljoen negatief. Het AWf beschikt over een reserve dekking werkloosheidslasten. Deze reserve is beschikbaar voor perioden met een lage (of geen) economische groei. Voor 2014 is bijdrage voor de reserve dekking werkloosheidslasten vastgegeteld op € 0 miljoen. Gezien de verwachte negatieve omvang van het vermogen eind 2014 en het geringe economische herstel stelt UWV de bijdrage voor de reserve dekking werkloosheidslasten ook voor 2015 vast op € 0 miljoen. Juninota 2014 48 Tabel 7.4 Financieel overzicht AWf Bedragen x € 1 miljoen 2013 2014 2015 5.439 4.871 5.047 ZVW premie 412 357 368 Overige sociale lasten 514 502 498 286 326 295 Lasten Uitkeringslasten Uitkeringen Sociale lasten Overig Bijdrage Sectorfondsen Toevoeging voorzieningen Re-integratielasten Rentelasten Programmakosten overig Uitvoeringskosten Totale lasten 0 0 0 41 27 35 27 7 27 39 39 33 802 820 788 7.540 6.969 7.091 3.057 3.831 6.878 Baten Premiebaten Overig Rentebaten 0 0 0 Rijksbijdrage 174 142 105 Overige baten 104 112 109 3.335 4.084 7.091 -4.206 -2.885 0 -8.050 -10.935 -10.935 Totale baten Saldo Vermogenspositie Vermogen Liquiditeitsreserve Dekkingssaldo Reserve dekking werkloosheidslasten Resterend dekkingssaldo 0 0 0 -8.050 -10.935 -10.935 0 0 0 -8.050 -10.935 -10.935 7.5. Sectorfondsen De Sectorfondsen financieren de volgende programmakosten: WW-uitkeringen gedurende het eerste half jaar werkloosheid; tot 2014 de uitkeringen aan zieke flexwerkers. Vanaf 2014 alleen de ZW-uitkeringen die gestart zijn vóór 1 januari 2012 en de ZW-staartuitkeringen van eigenrisicodragers. ZW-staartuitkeringen zijn uitkeringen aan flexwerkers die plaatsvinden na de datum waarop het eigenrisicodragerschap van hun werkgever is ingegaan, waarbij de eerste ziektedag wel voor de datum van het eigenrisicodragerschap ligt; tot 2014 de uitkeringen aan flexwerkers in het kader van de WGA. Vanaf 2014 de WGA-uitkeringen die gestart zijn voor 1 januari 2012 en de WGA-staartuitkeringen van eigenrisicodragers WGA vanaf 2014 (alleen voor kleine en middelgrote werkgevers, grote werkgevers betalen zelf hun staartuitkeringen). Tabel 7.5 geeft een overzicht van de lasten en baten van de Sectorfondsen. De totale lasten dalen in 2014 met € 969 miljoen (-19%) en in 2015 met € 88 miljoen (-2%). De sterke daling in 2014 is het gevolg van de wet BeZaVa waardoor de ZW-lasten bijna volledig en WGA-lasten gedeeltelijk overgaan naar de Whk. De afname in 2015 wordt veroorzaakt doordat de WW-lasten fors afnemen en ook de WGA-lasten verder dalen. Voor verdere toelichting zie paragraaf 3.1 (WW), 4.1 (ZW) en 2.1 (WGA). Juninota 2014 49 De baten in 2014 nemen toe door hogere premiebaten. Dit is het gevolg van een hoger gemiddelde sectorpremie en een hogere bijdrage vanuit het AWf. De bijdrage van het AWf en het Aof aan de Sectorfondsen bestaat uit de volgende componenten: het overschrijden van het lastenplafond WW dat per sector wordt vastgesteld: in 2014 is de bijdrage van het AWf € 250 miljoen en in 2015 € 223 miljoen; compensatie van extra WW-lasten als gevolg van doorbetaling van de eerste 13 weken bij ziekte van een werkloze: het AWf compenseert een bedrag van € 76 miljoen in 2014 en € 72 miljoen in 2015; vanaf 1 januari 2013 is de compensatie van een kwart van de ziekengeldlasten en een kwart van de vangnet WGA-lasten in de sector Uitzendbedrijven als gevolg van de wet BeZaVa vervangen door een vast bedrag van € 85 miljoen vanuit het Aof. In 2014 zullen de baten de lasten met € 919 miljoen overtreffen. Het vermogen wordt daardoor minder negatief, evenals het dekkingssaldo dat resulteert uit het verschil tussen het vermogen en het vastgestelde normvermogen. Het positieve saldo van baten en lasten in 2014 zorgt ervoor dat het vermogenstekort afneemt van - € 1.358 miljoen ultimo 2013 tot - € 438 miljoen ultimo 2014. Bij de vaststelling van de sectorpremie moeten sectoren met een vermogenstekort dit voor minstens een derde inlopen. Grofweg daalt het vermogenstekort van de Sectorfondsen dan dus met een derde. Omdat de verwachtingen omtrent de WW sinds de vaststelling van de sectorpremies positiever zijn geworden, neemt naar verwachting het vermogenstekort met meer dan een derde (namelijk met € 919 miljoen) af. De benodigde premiebaten ter dekking van de lasten in 2015 leiden tot een calculatiepremie van 1,98%. Het negatieve vermogen betekent dat het feitelijke gemiddelde sectorpremieniveau hoger zal uitkomen dan 1,98%. Box 7.2. Ontwikkeling sectorale loonsom De Sectorfondsen omvatten 61 sectoren, waarvoor afzonderlijk een sectorpremie wordt berekend op basis van de sectorale loonsommen. Deze box beschrijft in hoofdlijnen de ontwikkeling van de sectorale loonsommen, waarin de afgelopen jaren interessante verschillen zijn opgetreden tussen enkele groepen van sectoren, zie figuur 7.3. Figuur 7.3. toont voor de jaren 2006 – 2013 de ontwikkeling van de sectorale loonsom, met 2008 als referentiepunt (loonsom in 2008 = 100%). 2008 was het laatste jaar voor de crisis. De 61 sectoren zijn gegroepeerd in 4 categorieën: Bouwbedrijven, Uitzendbedrijven, Zorgsector en Overig. Figuur 7.3. Ontwikkeling sectorale loonsom 2006 – 2013 130 120 110 100 90 80 70 2006 2007 Bouwbedrijven 2008 2009 Uitzendbedrijven 2010 2011 Zorgsector 2012 2013 Overig De volgende opvallende verschillen komen naar voren: De Zorgsector stijgt t/m 2013 stabiel en werd de afgelopen jaren ook wel de banenmotor van de economie genoemd. De verwachting is echter dat vanaf 2014 deze sector niet meer zo sterk groeit en mogelijk gaat krimpen vanwege de dreigende ontslagen; De categorie Bouwbedrijven is dalend, aanvankelijk langzaam en vervolgens versneld. Bij deze sectoren (waaronder ook schilders, stukadoors, timmerbedrijven etc.) speelt niet alleen de economische crisis een rol, maar verlaten de laatste jaren ook steeds meer werknemers de sector om als zzp’er in dezelfde sector verder te werken; De categorie Uitzendbedrijven is aanvankelijk snel dalend, daarna stijgend (toen in 2010/2011 de crisis voorbij leek) en vervolgens weer dalend omdat crisis doorzette (pro-cyclisch beeld); Voor de overige sectoren komen geen bijzonderheden naar voren. Juninota 2014 50 De Sectorfondsen omvatten 61 sectoren. Voor elke sector afzonderlijk wordt een sectorpremie berekend. Bovendien wordt bij 7 sectoren11 de sectorpremie gedifferentieerd naar premiegroepen. De onderlinge verschillen tussen de sectoren hebben vooral te maken met het verschil in het totaal van werkloosheid en ziekteverzuim. De sector Uitzendbedrijven heeft te maken met relatief de hoogste lasten. Voor een overzicht van alle sectoren wordt verwezen naar bijlage 5. In 2014 hebben 56 sectoren hogere baten dan lasten, tegen 27 sectoren in 2013. Oorzaak voor deze sterke daling is dat de verwachtingen omtrent de WW sinds de vaststelling van de sectorpremies positiever zijn geworden. Het negatief vermogen daalt van € 1.358 miljoen ultimo 2013 naar € 438 miljoen negatief ultimo 2014. Oorzaak voor deze sterke stijging is de reeds eerder genoemde bijstelling van de verwachtingen omtrent de WW. Het aantal sectoren met een negatief vermogen daalt in 2014 van 46 naar 30 sectoren. Het dekkingssaldo is het verschil tussen het vermogen en het normvermogen. Bij een negatief dekkingssaldo zal de sectorpremie hoger worden vastgesteld dan de lastendekkende premie. Bij een positief dekkingssaldo kan de sectorpremie lager vastgesteld worden dan de lastendekkende premie. Het aantal sectoren met een negatief dekkingssaldo daalt van 46 sectoren in 2013 naar in 2014 30 sectoren. Bij het vaststellen van de sectorpremie wordt rekening gehouden met sectorspecifieke factoren. Zo is het mogelijk om een sectorreserve (onderdeel van het normvermogen) op te bouwen als een sector de afgelopen jaren sterk wisselende WW-lasten heeft gehad. Als gevolg van de overgang van de ZW van de Sectorfondsen naar de Whk per 1 januari 2014 is de ZW-reserve in 2014 op 0 gesteld. Tabel 7.5 Financieel overzicht Sectorfondsen Bedragen x € 1 miljoen 2013 2014 2015 Lasten Uitkeringslasten Uitkeringen 4.028 3.220 3.183 ZVW premie 301 233 229 Overige sociale lasten 379 328 324 18 18 9 2 5 3 Sociale lasten Overig Toevoeging voorzieningen Rentelasten Programmakosten overig Uitvoeringskosten Totale lasten 2 2 2 347 303 269 5.077 4.108 4.020 4.379 4.541 3.575 Baten Premiebaten Overig Rentebaten Bijdrage AWf/Aof Overige baten Totale baten Saldo 0 0 0 372 411 380 32 75 65 4.782 5.028 4.020 -295 919 0 -1.358 -438 -438 Vermogenspositie Vermogen Normvermogen w.v. Sectorreserve ZW-reserve vangnet Liquiditeitsreserve Dekkingssaldo 11 5 0 0 80 0 0 0 -1.442 0 -439 0 -439 Bij 5 sectoren gaat het om een hoge en lage premie afhankelijk van de contractduur van de werknemers. Dit zijn Agrarisch bedrijf, Bouwbedrijf, Horeca Algemeen, Culturele instellingen en Schildersbedrijf. Bij twee sectoren zijn er subcategorieën werkgevers: de Grafische industrie en Uitzendbedrijven. Juninota 2014 51 7.6. Ufo Het Uitvoeringsfonds voor de overheid (Ufo) financiert uitkeringen aan (ex-)overheidspersoneel voor de WW, ZW, Wazo en de WGA-uitkeringen aan flexwerkers. Overheidswerkgevers zijn eigenrisicodrager voor de WW. Dit houdt in dat de WW-uitkeringen worden betaald uit het Ufo en, met uitzondering van de doorbetaling van WW bij ziekte, worden verhaald op de overheidswerkgevers. Vanaf 2014 gaan in verband met BeZaVa de uitkeringen Wazo en een deel van de uitkeringen ZW over naar het Aof. De ZWen WGA-uitkeringen aan flexwerkers verhuizen naar de Whk. Wel blijven de ZW-uitkeringen voor zieke werklozen en de staartuitkeringen ZW-flex en WGA bij het Ufo achter. In tabel 7.6 staat het financiële overzicht van het Ufo voor de jaren 2013, 2014 en 2015. De totale lasten nemen in 2014 met € 277 miljoen (-36%) af. De uitkeringslasten Wazo, ZW en WGA nemen af in verband met BeZaVa. In 2015 nemen de totale lasten met € 45 miljoen (+9%) toe, als gevolg van de aanhoudende crisis en de krimpende overheid blijft het volume WW in 2015 stijgen. De premiebaten nemen in 2014 met € 25 miljoen (-7%) af. In 2013 zijn de premiebaten eenmalig door UWV gecorrigeerd. Dit is samen met de ontwikkeling van het aantal verzekerden en de loonontwikkeling bij de overheid de oorzaak van den daling. De post verhaal ex artikel 79 WW betreft de declaratie van de WW-uitkeringslasten van werkloze overheidswerknemers bij de (ex-)overheidswerkgevers. De declaratie bestaat uit de WW-uitkeringslasten inclusief vakantiegeld en sociale werkgeverslasten, maar exclusief doorbetaling WW bij ziekte. In 2014 is sprake van een toename van het verhaal ex artikel 79 WW met € 44 miljoen (+12%). Voor 2015 wordt een verdere stijging met € 45 miljoen (+11%) verwacht. Het saldo van baten en lasten is in 2013 € 71 miljoen negatief. Het vermogen ultimo 2013 komt uit op € 192 miljoen negatief. Na aftrek van de liquiditeitsreserve van € 24 miljoen ontstaat ultimo 2013 een negatief dekkingssaldo van € 216 miljoen. Deze liquiditeitsreserve is gelijk aan het vermogen dat aanwezig was bij de oprichting van het Ufo en is dus geen vast percentage van de lasten zoals bij sommige andere fondsen het geval is. Voor 2014 wordt een positief saldo van baten en lasten verwacht van € 224 miljoen vanwege te hoge premiebaten. Het dekkingssaldo ultimo 2014 verbetert naar € 7 miljoen positief. De verwachte calculatiepremie 2015 komt uit op 0,19%. Juninota 2014 52 Tabel 7.6 Financieel overzicht Ufo Bedragen x € 1 miljoen 2013 2014 2015 619 390 432 ZVW premie 48 30 32 Overige sociale lasten 60 39 42 0 1 0 Lasten Uitkeringslasten Uitkeringen Sociale lasten Overig Rentelasten Programmakosten overig Uitvoeringskosten Totale lasten 6 3 1 34 28 28 768 491 536 343 318 94 Baten Premiebaten Overig Verhaal ex art 79 WW 353 397 442 Rentebaten 0 0 0 Overige baten 0 0 0 Totale baten 697 715 536 Saldo -71 224 0 -192 31 31 24 24 24 -216 7 7 Vermogenspositie Vermogen Liquiditeitsreserve Dekkingssaldo 7.7. Tf Het Toeslagenfonds (Tf) verstrekt toeslagen op een uitkering van de moederwetten WAO, WIA, WAZ, Wajong, WW, ZW, Bia en IOW. Daarnaast worden de Bia-, Wtcg- en IOW-uitkeringen uit dit fonds gefinancierd. De ontwikkelingen in de uitkeringsjaren bij de moederwetten bepalen in belangrijke mate de financiële ontwikkeling van het Tf. In 2014 zal het bedrag aan toeslagen toenemen met € 21 miljoen (+4,7%) en in 2015 met € 14 miljoen (+3,0%). In 2014 komt de toename grotendeels voor rekening van de toeslag WW (€ 14 miljoen). Verder stijgen de toeslagen WAO/WIA met € 5 miljoen en de toeslagen Wajong met € 3 miljoen. De toename van de toeslag WW en de toeslag Wajong is te verklaren uit de toename van de moederwet. De toeslag WAO/WIA neemt toe met de verandering in de verhouding WAO/WIA. Ook in 2015 komt de stijging grotendeels voor rekening van de toeslag WW – zij het in mindere mate dan in 2014 – en de toeslag WAO/WIA. De uitgaven Wtcg/tegemoetkoming dalen in 2014 omdat de netto tegemoetkoming daalt met € 90 (van € 342 in 2013 naar € 252 in 2014). De lasten IOW nemen verder toe in de periode 2013-2015. Dit is het gevolg van de stijging van het aantal IOW-uitkeringen die wordt veroorzaakt door de toename van de doelgroep (60-plussers die wegens het bereiken van de maximale WW-duur uitstromen uit de WW) en een langere IOW-duur als gevolg van de verhoging van de pensioenleeftijd. De uitvoeringskosten hebben betrekking op de Wtcg en IOW. De uitvoeringskosten TW worden gedragen door de fondsen van de betreffende moederwetten. Juninota 2014 53 Tabel 7.7 Financieel overzicht Tf Bedragen x € 1 miljoen 2013 2014 2015 Lasten Uitkeringslasten1 Toeslagen TW 445 WAO/WIA 466 242 9 8 7 51 54 56 118 132 140 28 27 26 WAZ Wajong WW ZW Bia/IOW Uitkeringen WTCG 480 237 2 434 247 3 - 4 - WAO 202 - - WIA 100 - - WAZ 11 - - 121 - Wajong Tegemoetkomingen - 294 290 WAO - 121 111 WIA - 74 82 WAZ - 7 6 Wajong - 91 92 Bia-uitkeringen 2 2 2 13 20 29 ZVW premie 35 37 38 Overige sociale lasten 37 41 43 IOW-uitkeringen Sociale lasten Overig 7 7 7 7 Programmakosten overig 2 0 Uitvoeringskosten Totale Lasten 1) 9 Toevoeging voorziening 7 0 2 2 2 977 869 891 Vakantiegeld 2013: € 29 miljoen, 2014: € 32 miljoen, 2015: € 33 miljoen. 7.8. Bijstellingen Bij de bijstellingen ten opzichte van de Januarinota wordt de focus gelegd op de uitkeringslasten. In totaal zijn de uitkeringslasten 2013 met € 25 miljoen opwaarts bijgesteld. De uitkeringslasten 2014 zijn met € 522 miljoen neerwaarts bijgesteld. De belangrijkste oorzaak hiervoor is de grote daling van de WWlasten als gevolg van een lager volume van de WW. Ten opzichte van de Januarinota zijn de uitkeringslasten Aof voor 2013 met € 24 miljoen naar boven bijgesteld. Deze bijstelling komt voornamelijk voor rekening van de WAO met € 22 miljoen hogere uitkeringslasten. De opwaarste bijstelling van € 45 miljoen in 2014 bestaat voornamelijk uit een saldo van hogere uitkeringslasten bij de ZW (€ 51 miljoen), WAO (€ 12 miljoen), IVA (€ 31 miljoen) en lagere uitkeringslasten bij de WGA (€ 27 miljoen) en Wazo (€ 23 miljoen). De realisatie van de uitkeringslasten Whk 2013 komt overeen met de raming in de Januarinota. De raming van de uitkeringslasten Whk 2014 is met € 43 miljoen naar beneden bijgesteld, doordat de uitkeringslasten van de WGA-vast en WGA-flex beide met € 5 miljoen naar beneden zijn bijgesteld en de uitkeringslasten van de ZW met € 33 miljoen. Per saldo is de ZW voor 2014 wel opwaarts bijgesteld (zie paragraaf 4.1), maar het aandeel van de Whk in dat totaal daalt dus. De uitkeringslasten Afj nemen ten opzichte van de Januarinota voor 2013 toe met € 3 miljoen en voor 2014 met € 8 miljoen. De toename voor 2013 is het resultaat van 2 tegengestelde effecten van het volume (-0,1%) en de prijs (0,2% gemiddelde jaaruitkering). De bijstelling voor 2014 wordt uitsluitend veroorzaakt door de toename van de uitkeringsjaren (+0,4%). Juninota 2014 54 De uitkeringsbedragen in 2013 voor het AWf zijn vergeleken met de Januarinota met € 64 miljoen naar boven bijgesteld. Dit als gevolg van een hoger volume WW en een hogere gemiddelde jaaruitkering WW. Daar tegenover stonden lagere faillissementsuitkeringen en minder mutatie verplichtingen. In 2014 bedraagt de neerwaartse bijstelling voor het AWf € 166 miljoen. De bijstelling wordt grotendeels veroorzaakt door een lager volume WW en een lagere gemiddelde jaaruitkering. De raming van zowel de faillisementsuitkeringen als de mutatie verplichtingen zijn neerwaarts aangepast. De uitkeringsbedragen in 2013 voor de Sectorfondsen zijn vergeleken met de Januarinota met € 69 miljoen naar beneden bijgesteld. Dit als gevolg van een lagere volume WW. Deze neerwaartse bijstelling valt vrijwel volledig weg tegen de opwaartse bijstelling van het Awf in 2013. Er is dan ook voornamelijk sprake van een verdelingsvraagstuk. In 2014 bedraagt de neerwaartse bijstelling voor de Sectorfondsen € 353 miljoen. De bijstelling wordt grotendeels veroorzaakt door een lager volume WW. De gemiddelde jaaruitkering is daarentegen enigszins naar boven bijgesteld. Bij het Ufo komt de opwaartse bijstelling 2013 met € 3 miljoen voort uit een hogere gemiddelde jaaruitkering. In 2014 is sprake van een neerwaartse bijstelling met € 21 miljoen. Dit is het gevolg van een lager volume WW en een lagere gemiddelde jaaruitkering. De bijstelling van het Toeslagenfonds (Tf) ten opzichte van de Januarinota 2014 is voor 2013 + € 1 miljoen en volgt uit een hoger bedrag aan mutatie verplichtingen. In 2014 is de bijstelling + € 7 miljoen voornamelijk als gevolg van een opwaartse bijstelling met € 5 miljoen in 2014 van de aotegemoetkomingen. Tabel 7.8 Bijstellingen uitkeringsbedragen per fonds Bedragen x € 1 miljoen 2013 Aof 2014 24 45 Whk 0 -43 Afj 3 8 AWf 64 -166 Sfn -69 -353 Ufo 3 -21 Tf 0 7 25 -522 Totaal Juninota 2014 55 Lijst van afkortingen Afj Aof AOW AWf AWBZ BeZaVa Bia BBP CBS CEP CPB EMU ESF IOW IVA LKS MEV OCW OOS SER Sfn SUWI SZW Tf TW Ufo UWV Wajong WAO WAZ Wazo WGA Whk WIA WKA Wsw Wtcg WUL WW WWB ZEZ Zvw ZW Juninota 2014 Arbeidsondersteuningsfonds jonggehandicapten Arbeidsongeschiktheidsfonds Algemene ouderdomswet Algemeen Werkloosheidsfonds Algemene wet bijzondere ziektekosten Beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters Tijdelijke wet beperking inkomensgevolgen arbeidsongeschiktheidsverzekeringen Bruto binnenlands product Centraal Bureau voor de Statistiek Centraal Economisch Plan Centraal Planbureau Economische en Monetaire Unie Europees Sociaal Fonds Inkomensvoorziening oudere werklozen Inkomensvoorziening Volledig en duurzaam Arbeidsongeschikten (onderdeel van de WIA) Loonkostensubsidie Macro Economische Verkenning Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Overige onderwijsvoorzieningen Sociaal Economische Raad Sectorfondsen Structuur uitvoering werk en inkomen Sociale Zaken en Werkgelegenheid Toeslagenfonds Toeslagenwet Uitvoeringsfonds voor de overheid Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering Wet arbeidsongeschiktheid zelfstandigen Wet arbeid en zorg Werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (onderdeel van de WIA) Werkhervattingskas Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen Wet koppeling met afwijkingsmogelijkheid Wet sociale werkvoorziening Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten Wet uniformering loonbegrip Werkloosheidswet Wet werk en bijstand Zelfstandig en zwanger-regeling (onderdeel van de Wazo) Zorgverzekeringswet Ziektewet 56 Begrippenlijst Calculatiepremie De lastendekkende premie die het dekkingssaldo constant houdt. Dekkingssaldo Het verschil tussen de aanwezige reserve en het normvermogen. Exploitatiesaldo Het saldo van de totale baten en de totale lasten. Franchise Dat gedeelte van het loon per dag waarover géén premie verschuldigd is (de zogenaamde heffingsvrije voet). Maximaal loon per dag waarover premie wordt geheven Loon per dag waarover premie wordt geheven franchise Loon per dag waarover géén premie wordt geheven Grondslag Loonsom waarover premie wordt geheven. Herleidingsfactor In de traditionele definitie (nog van kracht in WAO, WAZ en oude Wajong) is de herleidingsfactor gelijk aan de gemiddelde mate van arbeidsongeschiktheid. In de WIA en de nieuwe Wajong is er niet altijd meer sprake van een eenduidig verband tussen de mate van arbeidsongeschiktheid en de uitkeringshoogte. Zo krijgen gedeeltelijk arbeidsongeschikten in de WGA tijdens de loongerelateerde fase een volledige uitkering. Nieuwe Wajongers krijgen zolang ze schoolgaand zijn een lagere uitkering krachtens de studieregeling. In de WIA en nieuwe Wajong is de herleidingsfactor daarom meer een financiële maat die de gemiddelde verhouding aangeeft tussen de werkelijk ontvangen uitkering en de maximaal mogelijke uitkering. De herleidingsfactor bepaalt de verhouding tussen herleide en niet-herleide uitkeringsjaren. Niet-herleide uitkeringsjaren Het aantal jaren dat de uitkeringsgerechtigden aan arbeidsongeschiktheidsuitkeringen ontvangen, zonder te corrigeren voor de mate van arbeidsongeschiktheid. Herleide uitkeringsjaren Product van niet-herleide uitkeringsjaren en herleidingsfactoren. Indexering Het aanpassen van de hoogte van uitkeringen aan de loonontwikkeling. De aanpassing wordt vastgesteld door het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op basis van ramingen van het Centraal Planbureau. Jonggehandicapte Iemand die op zijn 17e verjaardag arbeidsongeschikt is of als student arbeidsongeschikt wordt. Kasbasis Administratievorm waarbij lasten en baten worden geboekt in de maand waarin ze betaald zijn (uitgaven en inkomsten). Een alternatief is de administratie op transactiebasis. Bij deze administratievorm worden lasten en baten geboekt in de maand waarop ze betrekking hebben. Juninota 2014 57 Lastendekkende premie De premie die voldoende is om het verschil tussen de lasten en de niet-premiebaten (inclusief premiebaten voorgaande jaren) te dekken. Lasten Exploitatierekening Baten premiebaten niet-premiebaten Lastendekkende premie = (lasten - niet-premiebaten) / loonsom Bij de lastendekkende premie is het exploitatiesaldo nul. Lastenplafond Objectief criterium voor de maximale WW-lasten die een sector zelf moet kunnen dragen. Liquiditeitsreserve Het bedrag dat aan het begin van elk jaar aanwezig moet zijn, zodat rentebaten en rentelasten elkaar in evenwicht houden. Het bedrag wordt berekend als een (vast) percentage van de lasten (exclusief toevoegingen aan voorzieningen) verminderd met de niet-premiebaten. Loondoorbetalingsverplichtingen Overname (door het AWf) van loondoorbetalingsplicht van de werkgever bij betalingsonmacht. Moederwetten Wetten waarbij toeslagen voorkomen, dit zijn de ZW, WW, WAO, WIA, WAZ, Wajong en BIA. Mutatie in de verplichtingen De lasten zoals die in de administratie van UWV verschijnen zijn de lasten op kasbasis: de werkelijk betaalde gelden. Een gedeelte van deze betalingen heeft betrekking op voorgaande of volgende jaren. Bij de verantwoording op transactiebasis wordt voor deze achteraf- en vooruitbetalingen gecorrigeerd. Deze correctie wordt zichtbaar gemaakt onder de noemer “mutatie verplichtingen”. Normvermogen De reserve die door een fonds moet worden aangehouden. Deze reserve kan een of meer doelgerichte reserves omvatten (bijvoorbeeld: liquiditeitsreserve, sectorreserve of ZW-reserve). Premiegroep Gedifferentieerde sectorfondspremie binnen een sector naar verschillende categorieën werkgevers. Premieplichtig inkomen Inkomen waarover premies worden afgedragen. Tot het inkomen behoren naast loon ook rente en winst. Premieplichtige loonsom Het deel van het loon waarover premies werknemersverzekeringen moet worden afgedragen. Loonsom = (grondslag - franchise) x aantal gewerkte dagen Re-integratietraject Door UWV bij re-integratiebedrijven ingekochte dienstverlening, gericht op toeleiding van de arbeidsgehandicapte naar (betaalde) arbeid. Rekenpremie Premie waarmee de sociale lasten worden berekend. Rentehobbelopslag Opslag op de publieke WGA-premie in het kader van een gelijk speelveld tussen UWV en private verzekeraars. UWV financiert op basis van het omslagstelsel, private verzekeraars doen dat op basis van rentedekking (bij ingaan van een risico wordt direct een reservering gemaakt voor toekomstige kosten). Hierdoor is de UWV-premie tijdens de opbouwfase van de WGA lager dan de private premie, die direct min of meer op het structurele niveau ligt. De rentehobbelopslag compenseert voor dit verschil. De rentehobbelopslag heeft bestaan van 2007 t/m 2012. Het via de rentehobbelopslag opgebouwde vermogen bedraagt ruim € 1,4 mld. Dit vermogen staat opgenomen in de financiële overzichten van de Whk, maar maakt geen deel uit van het dekkingssaldo. Het wordt dan ook niet gebruikt in het kader van fondsbeheer. Juninota 2014 58 Reserve dekking werkloosheidslasten Reserve die de premie van het AWf minder afhankelijk maakt van conjuncturele schommelingen. De hoogte is gemaximeerd tot een reserve plafond. Sectorreserve Een reserve (bij de Sectorfondsen) ter dekking van de werkloosheidslasten. Transactiebasis UWV verantwoordt op transactiebasis. Dit betekent dat uitkeringen, vakantiegeld en sociale lasten niet worden verantwoord in het jaar waarin zij zijn uitbetaald, maar in het jaar waarop zij betrekking hebben. Volume Beroep op een fonds uitgedrukt in aantal uitkeringsjaren. ZW-reserve Een reserve bij de Sectorfondsen ter dekking van de ziekengeldlasten van vangnetgroepen. Verbanden tussen begrippen Vermogen, normvermogen en dekkingssaldo De ontvangsten van de premiegefinancierde fondsen lopen achter bij de uitgaven. Het verschil dient in principe uit eigen middelen te worden gefinancierd. Daarom is bepaald dat het vermogen aan het eind van het jaar groter of gelijk moet zijn dan het normvermogen. Er is sprake van een dekkingssaldo als het feitelijke vermogen afwijkt van het normvermogen. Premiepercentage, lastendekkende premie, normvermogen, calculatiepremie en dekkingssaldo Het premiepercentage is opgebouwd uit 3 componenten: de lastendekkende premie; een opslag/korting voor de mutatie van het normvermogen; een opslag/korting voor het wegwerken van het dekkingssaldo. De lastendekkende premie plus de opslag/korting voor de mutatie van het normvermogen is de calculatiepremie. Juninota 2014 59 Bijlage I Nieuwe wet- en regelgeving De financiële- en volumeontwikkelingen van de fondsen zijn onderhevig aan veranderende wet- en regelgeving. Van de wetswijzigingen, die in deze bijlage worden besproken, worden de effecten meegenomen in de ramingen. Algemeen Wet woonlandbeginsel in de sociale zekerheid Voor de Algemene Kinderbijslagwet, de Algemene nabestaandenwet, de Wet op het kindgebonden budget en de WGA-vervolguitkering zal het woonlandbeginsel worden ingevoerd. Dit houdt in dat (bij export van de uitkering buiten de EU) de hoogte van de uitkering wordt afgestemd op het kostenniveau van het land waar de uitkeringsgerechtigde en/of het kind woont. De ingangsdatum voor nieuwe gevallen was 1 juli 2012 en voor lopende gevallen 1 januari 2013. Wet uniformering loonbegrip Met deze wet worden verschillen tussen het loonbegrip voor de premieheffing werknemersverzekeringen en de loonheffing weggenomen. Het afschaffen van de franchise in premieheffing AWf is het gevolg van deze wet. De wet is 1 januari 2013 in werking getreden. Wet koppeling met afwijkingsmogelijkheid (WKA) De uitkeringen en het minimumloon zijn gekoppeld aan de contractloonstijging van het bedrijfsleven. De indexering vindt plaats op 1 januari en 1 juli. Het CPB raamt in het Centraal Economisch Plan (CEP) 2014 een contractloonstijging van 0,53% op 1 januari 2014 en 0,64% op 1 juli 2014. Voor 2015 wordt een contractloonstijging verwacht van 0,98% zowel op 1 januari als op 1 juli. Wijziging Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) in verband met mobiliteitsbonussen Deze wijziging zorgt ervoor dat het premiekortinginstrumentarium voortaan meer gericht op het in dienst nemen in plaats van het in dienst houden van mensen. De middelen worden hierbij gericht op de groepen mensen met de grootste afstand tot de arbeidsmarkt zoals ouderen en arbeidsgehandicapten. De wijziging is ingegaan per 1 januari 2013. Verhoging AOW-leeftijd De AOW-leeftijd is op 1 januari 2013 en opnieuw op 1 januari 2014 met een maand verhoogd. In de jaren daarna wordt de pensioengerechtigde leeftijd in stapjes verder verhoogd. Als gevolg hiervan lopen uitkeringen van UWV langer door. Wet beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters (BeZaVa) Met deze wet is de financieringsystematiek voor de ZW en de WGA aangepast met als doel de activerende werking te versterken en langdurig ziekteverzuim en instroom in de WIA van flexwerkers tegen te gaan. Financiële prikkels voor werkgevers zijn geïntroduceerd door het ziekengeld en de WGA-uitkering van flexwerkers via premiedifferentiatie rechtstreeks door te belasten aan grote werkgevers (ingangsdatum 1 januari 2014). Verdere maatregelen zijn aanpassing van het ZW-criterium en aanscherping van re-integratie- en sollicitatieverplichtingen voor ZW-gerechtigden (ingangsdatum 1 januari 2013). Intrekking Besluit verlaagde wekeneis WW en WIA voor musici en artiesten Per 1 juni 2013 zou de verlaagde wekeneis voor de WW en de WIA voor musici en artiesten komen te vervallen, deze beroepsgroepen zouden onder de algemeen geldende WW-regels gaan vallen. De verlaagde wekeneis houdt in dat men 16 uit 39 weken (in plaats van 26 uit 36 weken) gewerkt moet hebben om in aanmerking te komen voor een uitkering. Daarnaast geldt dat de uitkering wordt berekend aan de hand van het gemiddeld verdiende loon, terwijl de WW-uitkering gebruikelijk 70% van het laatstverdiende loon is. Tussen juni en december 2013 gold er een tijdelijke compensatieregeling voor musici en artiesten zodat tot 31 december 2013 de oude regeling min of meer van kracht bleef. Vanaf 2014 valt deze doelgroep onder de algemeen geldende WW-regels. Premiekorting jongere uitkeringsgerechtigden WW of WWB Het gaat hierbij om een regeling van tijdelijke aard die gericht is op nieuwe banen in de periode van 1 januari 2014 tot 1 januari 2016. De regeling houdt in dat de werkgever voor elke indienstneming - zolang de desbetreffende jongere uit de doelgroep in dienst is - maximaal 2 jaar een premiekorting kan toepassen (uiterlijk tot en met 31december 2017). Om het recht op premiekorting aan te tonen, moeten werkgevers zogenoemde doelgroepverklaringen van jonge WW’ers bij UWV aanvragen (voor WWB’ers bij gemeenten). Dit is conform de werkwijze bij de premiekorting voor oudere uitkeringsgerechtigden. Beoogde datum van inwerkingtreding van de regeling is 1 juli 2014. Juninota 2014 60 Participatiewet Het wetsvoorstel Participatiewet voegt de Wet werk en bijstand (WWB) en de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) samen. Met dit wetsvoorstel wil de overheid zoveel mogelijk mensen laten deelnemen aan het werk. Er is geen nieuwe instroom Wsw mogelijk en instroom in de Wajong is alleen mogelijk voor degenen die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn. Naar verwachting zal de wet op 1 januari 2015 ingaan. Werkloosheidsfondsen Financiering Sociaal-Economische Raad (SER) De activiteiten van de SER worden sinds 1 januari 2013 gefinancierd vanuit het AWf. Voorheen vond financiering van de SER plaats via een heffing betaald door bedrijven die staan ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Calamiteitenregeling De regeling 'onwerkbaar weer' in de WW en de Werktijdverkortingsregeling (WTV) worden samengevoegd tot één uniforme calamiteitenregeling. Met deze regeling kan een bedrijf, na een eigenrisicoperiode van 3 weken, een WW-uitkering aanvragen voor werknemers als er door winterse omstandigheden of andere onvoorziene weercalamiteiten geen of minder werk is. Als voorwaarde voor deelname aan de regeling geldt een verlies van 20% van de arbeidscapaciteit per week. De aanvankelijk beoogde ingangsdatum was 1 oktober 2013, maar de invoering van de regeling is inmiddels uitgesteld tot na 2014. Wet werk en zekerheid In 2015 zal een belangrijk deel van de Wet werk en zekerheid (Wwz) in werking treden. Vanaf 1 juli 2015 zal UWV uitvoering geven aan een herzien ontslagrecht. Tevens wordt vanaf deze datum het begrip passende arbeid in de WW en ZW aangescherpt en inkomstenverrekening ingevoerd. Toeslagenfonds Tegemoetkomingen Wtcg De wet Wtcg is in 2014 afgeschaft. De Tegemoetkoming arbeidsongeschikten blijft wel bestaan en wordt ondergebracht bij de verschillende arbeidsongeschiktheidswetten. Op basis van een advies van de Europese Commissie uit 2012 heeft het kabinet besloten dat de tegemoetkoming arbeidsongeschikten ook geëxporteerd moet worden naar het buitenland. Deze tegemoetkoming is met 5 jaar terugwerkende kracht beschikbaar gesteld vanaf het begin van de regeling in 2009. Dit bedrag is grotendeels in 2013 uitgekeerd. Het restantbedrag is in het eerste kwartaal van 2014 uitgekeerd. Juninota 2014 61 Bijlage II Premies Rekenpremies1 per 1 januari 2014 Tabel 1 Premies in % over uitkeringen Premie 2014 werkgever werknemer Premiepercentages WAO - Aof2 4.95 WIA - Whk3 1.03 w.v. WGA-vast 0.18 ZW-flex 0.34 4 2.04 - WW - AWf 2.15 - Zvw 7.50 - AOW 17.90 AWBZ 12.65 ANW 2 3 4 0.51 WGA-flex WW - Sfn 1 - 0.60 Premies waarmee de sociale lasten over uitkeringen UWV worden berekend. Maximale inkomengrens in 2014 is € 198 per dag Aof-premie is exclusief 0,50% kinderopvang. Gemiddelde gedifferentieerde premie WIA-Whk over uitkeringen. Gemiddelde sectorpremie over uitkeringen, exclusief 0,50% kinderopvang. Juninota 2014 62 Bijlage III Tabel 1 Balansen Balans Aof Bedragen x € 1 miljoen 2013 2014 2015 -340 1,152 1,239 -80 -80 -80 Liquide middelen 2.593 392 299 Totale activa 2.172 1.464 1.459 1.499 794 793 674 670 666 2.172 1.464 1.459 2012 2013 2014 212 412 454 -8 -11 -14 Liquide middelen 1.589 1.389 1.364 Totale activa 1.793 1.790 1.804 1.729 1.732 1.746 ACTIVA Debiteuren Voorziening dubieuze debiteuren PASSIVA Vermogen Crediteuren Totale passiva Tabel 2 Balans Whk Bedragen x € 1 miljoen ACTIVA Debiteuren Voorziening dubieuze debiteuren PASSIVA Vermogen Crediteuren Totale passiva Tabel 3 64 58 58 1.793 1.790 1.804 2013 2014 2015 Balans AWf Bedragen x € 1 miljoen ACTIVA Debiteuren Voorziening dubieuze debiteuren Liquide middelen Totale activa 31 37 38 -12 -12 -12 0 0 0 19 25 26 -8.050 -10.935 -10.935 616 656 625 7.454 10.304 10.336 19 25 26 PASSIVA Vermogen Crediteuren Opgenomen gelden Totale passiva Juninota 2014 63 Tabel 4 Balans Sectorfondsen Bedragen x € 1 miljoen 2013 2014 2015 ACTIVA Debiteuren 988 910 868 Voorziening dubieuze debiteuren -95 -103 -103 Liquide middelen Totale activa 0 0 0 893 807 765 -1.358 -438 -438 549 PASSIVA Vermogen Crediteuren 549 549 1.702 1.245 654 893 807 765 2013 2014 2015 Debiteuren 161 111 91 Voorziening dubieuze debiteuren -11 -13 -13 Opgenomen gelden Totale passiva Tabel 5 Balans Ufo Bedragen x € 1 miljoen ACTIVA Liquide middelen -279 0 4 Totale activa -129 97 82 -192 31 31 64 48 51 0 18 0 -129 97 82 PASSIVA Vermogen Crediteuren Opgenomen gelden Totale passiva Juninota 2014 64 Bijlage IV Tabel 1 Overzichten wet-fonds Herleide uitkeringsjaren naar wet Uitkeringsjaren x 1.000 2013 IVA Aof WGA vangnet Aof Whk Sfn Ufo WGA vast Aof Whk Erd Wajong Afj WAO Aof WAZ Aof WW-Ontslagwerkloosheid AWf Sfn Ufo IOW Tf ZW-Zwangerschap AWf Ufo Aof ZW-Zieke werklozen AWf Ufo ZW-Flex Sfn Ufo Whk ZW-No risk AWf Aof ZW-Overig AWf Ufo Aof WAZO AWf Ufo Aof WAZO-ZEZ Aof TW Tf Bia Tf Juninota 2014 2014 46,5 2015 55,8 46,5 58,4 64,4 55,8 66,8 26,0 31,0 1,4 43,5 30,2 16,2 19,6 0,8 46,6 11,6 17,9 14,0 188,8 49,4 198,5 314,1 203,7 288,5 16,1 14,1 164,4 156,1 14,5 2,0 13,8 1,8 - 2,9 31,9 31,9 33,3 28,0 7,3 7,3 1,6 1,6 40,1 40,1 3,0 200,1 3,0 3,0 209,9 206,1 0,3 0,3 40,1 3,0 206,1 0,3 1,6 40,1 2,9 200,1 7,3 1,6 32,4 7,9 2,9 2,7 0,0 25,3 7,3 1,7 0,0 40,3 31,0 0,8 4,0 0,0 29,3 7,3 1,7 15,6 31,0 0,8 39,0 1,5 7,3 2,9 15,6 15,6 29,5 0,8 40,6 211,6 155,7 18,7 2,0 15,6 30,4 12,3 386,0 202,8 158,2 17,0 1,3 15,6 265,4 12,3 378,0 1,3 203,7 265,4 14,1 335,0 11,9 21,0 16,5 198,5 288,5 16,1 33,4 22,2 17,8 0,7 11,4 19,6 15,7 188,8 314,1 64,4 74,2 209,9 0,3 0,3 0,3 65 Tabel 2 Herleide uitkeringsjaren naar fonds Uitkeringsjaren x 1.000 2013 Aof 2014 417,3 2015 467,4 455,1 IVA 46,5 55,8 64,4 WGA vast 11,6 11,4 11,9 WGA vangnet 26,0 30,2 33,4 WAO 314,1 288,5 265,4 WAZ 16,1 14,1 12,3 ZW - 24,5 24,5 WAZO - 40,1 40,1 WAZO-ZEZ Whk 2,9 17,9 WGA vast 3,0 65,1 3,0 68,5 17,9 19,6 21,0 WGA vangnet - 16,2 22,2 ZW-flex - 29,3 Afj 188,8 Wajong AWf 198,5 188,8 249,1 WW-Ontslagwerkloosheid 25,3 203,7 198,5 233,8 203,7 242,6 164,4 202,8 ZW-Zwangerschap 13,8 - - ZW-Zieke werklozen 29,5 31,0 31,0 ZW-No risk 7,3 - - ZW-Overig 1,7 - - 32,4 - WAZO Sfn 226,1 WW-Ontslagwerkloosheid 181,8 211,6 176,2 156,1 158,2 155,7 WGA vangnet 31,0 19,6 17,8 ZW-Flex 39,0 4,0 Ufo 28,0 WW-Ontslagwerkloosheid 18,7 2,7 20,3 14,5 17,0 18,7 WGA vangnet 1,4 0,8 0,7 ZW-Zwangerschap 1,8 - - ZW-Zieke werklozen 0,8 0,8 0,8 ZW-Flex 1,5 0,0 0,0 ZW-Overig 0,0 - - WAZO 7,9 - Tf 201,7 208,4 213,1 TW 200,1 206,1 209,9 Bia 0,3 0,3 0,3 IOW 1,3 2,0 Erd WGA Juninota 2014 14,0 15,7 2,9 16,5 66 Tabel 3 Uitkeringsbedragen naar wet Bedragen x € 1 miljoen IVA Aof Tf (Wtcg) Tf (Tegemoetkomingen) WGA vangnet Aof Whk Sfn Ufo Tf (Wtcg) Tf (Tegemoetkomingen) WGA vast Aof Whk Erd Tf (Wtcg) Tf (Tegemoetkomingen) Wajong Afj Tf (Wtcg) Tf (Tegemoetkomingen) WAO Aof Tf (Wtcg) Tf (Tegemoetkomingen) WAZ Aof Tf (Wtcg) Tf (Tegemoetkomingen) WW-Ontslagwerkloosheid AWf Sfn Ufo WW-Overige werkloosheid Awf Sfn IOW Tf ZW-zwangerschap AWf Ufo Aof ZW-zieke werklozen AWf Ufo ZW-flex Sfn Ufo Whk ZW-No risk AWf Aof ZW-overig AWf Ufo Aof WAZO AWf Ufo Aof WAZO-ZEZ Aof TW Tf BIA Tf Totaal Kas Mutaties verplichtingen WIA Wajong WAO WAZ WW ZW WAZO TW Totaal Transactie Juninota 2014 2013 975 2014 1.174 952 23 0 1.070 1.154 0 20 1.223 457 0 542 30 41 0 928 1.392 998 2.559 1.084 2.687 2.806 5.349 4.970 192 169 7.062 7.309 431 411 20 262 34 - 29 557 561 465 401 103 102 88 83 1.039 1.058 50 446 52 467 2 480 2 2 22.208 7 52 480 2 21.651 0 0 1.058 50 467 2 83 0 0 1.039 53 446 102 88 835 203 0 53 35 0 366 103 44 1 1.038 546 15 51 0 413 103 45 309 542 15 580 20 103 29 309 301 513 14 599 384 27 20 301 527 4.110 2.801 398 427 4 13 296 163 6 3.883 2.821 358 454 39 13 4.859 111 185 7 3.214 2.875 319 493 2.714 92 5.228 121 208 11 6.408 239 461 358 0 26 2.596 91 5.676 202 219 601 420 321 17 0 33 223 421 330 0 24 2.438 121 5.879 1.361 0 23 534 298 343 18 0 30 221 383 288 36 0 2 22.600 23 19 8 -21 -1 14 -6 -5 -1 21.658 2015 1.383 14 20 8 -20 -1 17 -1 1 -1 22.231 22 5 -20 -1 8 -2 1 0 22.614 67 Tabel 4 Uitkeringsbedragen naar fonds1 Bedragen x € 1 miljoen Aof 2013 2014 2015 7.568 8.905 8.826 IVA 952 1.154 1.361 WGA vast 221 223 239 WGA vangnet 457 534 601 WAO 5.676 5.228 4.859 WAZ 163 208 185 ZW 0 491 494 WAZO 0 1.039 1.058 WAZO-ZEZ Whk 53 383 WGA vast 52 1.247 383 421 461 WGA vangnet 0 298 420 ZW-flex - 413 Afj 2.438 Wajong AWf 2.596 2.438 5.425 WW-Ontslagwerkloosheid 366 2.714 2.596 4.852 2.714 5.040 3.214 3.883 4.110 WW-Overige werkloosheid 454 427 384 ZW-Zwangerschap 262 - - ZW-Zieke werklozen 513 542 546 ZW-No risk 103 - - ZW-Overig 44 - - 835 - WAZO Sfn 4.035 WW-Ontslagwerkloosheid WW-Overige werkloosheid WGA vangnet ZW-Flex Ufo 3.220 3.185 2.875 2.821 39 4 27 542 343 321 580 620 WW-Ontslagwerkloosheid 2.801 51 391 35 430 319 358 398 WGA vangnet 30 18 17 ZW-Zwangerschap 34 - - ZW-Zieke werklozen 14 15 15 ZW-Flex 20 0 0 1 - - 203 - ZW-Overig WAZO Tf 895 783 801 TW 446 467 Wtcg 434 - - - 294 290 Tegemoetkomingen Bia IOW Erd WGA Totaal Kas Mutaties verplichtingen 480 2 2 2 13 20 29 288 330 358 21.651 22.208 22.600 7 23 14 Aof -8 -4 -5 Whk 1 1 6 Afj 8 8 5 AWf 14 18 6 Sfn -6 0 -1 Ufo -1 -1 2 Tf -1 -1 Totaal Transactie 1) 50 1.133 21.658 22.231 0 22.614 Het totale uitkeringsbedrag (zoals vermeld in tabel 1.3 in hoofdstuk 1) resulteert door van bovenstaand totaal transactiebedrag het uitkeringsbedrag van ERD WGA af te trekken. Juninota 2014 68 Bijlage V Sectorfondsen 2013 Sector Totaal 1 Agrarisch bedrijf 2 Tabakverwerkende ind. 3 Bouwbedrijf 4 1) Baten (mln. €) Totaal w.v. Premies Vermogen1 (mln. €) Loonsom2 64,6 63,1 -3,6 2,6 1,7 0,9 0,1 0,4 3,9 3,9 3,6 0,1 285,4 184,5 26,0 20,2 198,2 162,4 -181,8 4,4 Baggerbedrijf 2,2 1,3 0,2 0,3 1,5 1,4 -0,8 0,3 5 Hout en emballage ind. 7,5 4,3 1,1 0,7 6,0 5,8 -2,6 0,2 6 Timmerindustrie 18,1 11,5 1,6 1,3 14,4 10,8 -6,8 0,2 7 Meubel & orgelbouw ind. 20,2 12,0 2,2 1,8 16,0 15,6 -5,0 0,4 8 Groothandel hout, etc. 7,8 4,9 0,7 0,6 5,8 5,7 -2,6 0,2 9 Grafische industrie 41,3 23,7 3,9 5,5 36,1 35,4 1,5 0,8 10 Metaalindustrie 86,4 53,7 7,5 9,3 55,8 54,1 1,8 5,0 11 Electrotechnische ind. 23,3 14,9 1,4 2,7 18,5 18,1 4,8 1,7 12 Metaal en techn. bedr. 329,8 196,5 36,3 31,3 272,1 265,5 -110,2 11,2 13 Bakkerijen 20,6 10,6 2,8 2,7 17,7 17,3 -5,8 0,6 14 Suikerverw. ind. 6,5 3,2 0,8 1,2 8,6 8,5 1,0 0,4 15 Slagersbedrijven 8,1 3,5 1,3 1,5 8,3 8,0 -1,1 0,2 16 Slagers overig 16,5 8,6 1,8 2,7 9,8 9,4 -3,6 0,6 17 Detailh. & ambachten 261,4 144,3 30,4 28,1 253,3 248,4 -87,3 5,8 18 Reiniging 82,9 36,0 11,8 15,2 86,8 84,4 -22,3 1,5 19 Grootwinkelbedrijf 107,1 57,2 11,1 14,5 108,6 106,7 -28,7 4,3 20 Havenbedrijven 69,2 40,9 7,5 6,6 60,0 58,8 -20,9 2,6 21 Havenclassificeerders 2,1 1,1 0,2 0,4 3,0 2,9 0,5 0,1 22 Binnenscheepvaart 5,7 2,7 1,1 0,7 6,0 5,9 -2,4 0,3 23 Visserij 0,6 0,3 0,1 0,1 0,3 0,2 0,3 0,0 24 Koopvaardij 3,1 1,7 0,5 0,4 3,7 3,7 -0,3 0,3 25 Vervoer KLM 5,7 2,8 0,5 1,3 5,1 5,0 -0,9 1,2 26 Vervoer NS 5,1 2,8 0,4 0,9 5,1 5,0 0,6 0,7 27 Vervoer posterijen 31,0 18,9 2,9 2,0 22,6 21,9 -20,8 0,9 28 Taxivervoer 31,1 13,1 5,7 5,1 29,9 28,9 -11,6 0,4 29 Openbaar vervoer 7,8 4,6 0,9 0,6 7,3 7,0 -2,5 0,6 30 Besloten busvervoer 5,1 2,9 0,6 0,5 4,8 4,7 -1,7 0,1 31 Overig personenvervoer 2,4 1,5 0,2 0,2 3,9 3,8 1,3 0,1 32 Overig goederenvervoer 126,0 59,4 21,4 20,1 130,0 126,7 -25,7 4,3 33 Horeca algemeen 149,5 79,9 21,1 14,6 152,1 148,5 -34,8 3,6 34 Horeca catering 12,5 6,0 1,8 1,8 13,8 13,4 -5,3 0,3 35 Gezondheid, … 594,6 322,9 76,7 63,9 515,0 502,3 -255,1 30,4 38 Banken 114,9 81,7 5,8 5,8 99,7 97,9 -33,0 4,7 39 Verzekering & ziekenf. 42,8 29,2 2,6 2,9 52,0 51,3 -14,8 2,4 40 Uitgeverij 38,9 24,3 3,2 3,9 34,0 33,2 -14,4 0,9 41 Groothandel I 144,4 91,6 12,5 12,1 136,2 133,3 -38,4 5,6 42 Groothandel II 232,0 141,1 22,0 22,7 238,2 233,9 -75,8 8,0 43 Zakelijke dienstv. I 55,4 35,6 4,0 4,8 57,3 56,6 -13,6 3,1 44 Zakelijke dienstv. II 402,7 259,7 33,6 31,3 458,9 453,0 -75,8 13,5 45 Zakelijke dienstv. III 363,2 224,7 33,8 32,3 358,9 353,1 -88,3 12,0 46 Zuivelindustrie 4,8 2,5 0,6 0,7 5,3 5,2 2,2 0,5 47 Textielindustrie 5,6 2,9 0,4 1,2 6,4 6,3 0,3 0,2 48 Steen, cement, … 24,7 14,9 2,5 2,6 21,1 20,5 -11,7 0,7 49 Chemische industrie 43,8 25,2 4,2 6,0 39,1 38,1 -2,7 2,7 50 Voedingsindustrie 32,7 18,8 3,1 4,4 38,5 37,8 -0,6 2,0 51 Algemene industrie 29,8 16,5 3,1 4,4 55,6 54,9 12,1 2,4 52 Uitzendbedrijven 759,0 368,5 120,6 104,4 727,6 477,0 -119,6 5,1 53 Bewakingsondern. 32,7 17,2 4,0 4,7 30,0 29,1 -7,7 0,7 54 Culturele instellingen 65,5 44,7 4,0 3,6 60,5 59,4 -36,2 1,3 55 Overige bedr. en ber. 40,7 22,3 4,4 5,7 41,7 40,9 -11,0 1,2 56 Schildersbedrijf 58,1 38,8 4,7 3,6 55,5 31,7 -0,5 0,5 57 Stukadoorsbedrijf 17,4 10,0 2,2 1,8 15,3 9,1 -5,0 0,1 58 Dakdekkersbedrijf 12,8 8,7 0,9 0,8 13,8 8,4 -1,8 0,1 59 Mortelbedrijf 2,8 2,0 0,2 0,1 3,0 3,0 -0,8 0,1 60 Steenhouwersbedr. 1,0 0,6 0,1 0,1 1,4 1,2 0,2 0,0 61-67 Overheid 62,0 20,9 13,2 17,0 65,0 63,2 30,3 2,1 68 Railbouw 4,2 2,9 0,3 0,2 4,4 4,4 1,4 0,4 69 Telecommunicatie 39,3 27,4 2,1 2,3 14,2 13,4 -23,4 1,4 5.077,1 2.905,1 577,5 545,5 4.782,4 4.379,1 -1.357,6 158,0 Totaal 67,5 Lasten (mln. €) w.v. Uitkeringen WW ZW WGA 39,6 6,9 6,8 Uitgangspunt voor de loonsommen zijn de realisaties van loonsommen over 2013 zoals gerapporteerd door de Belastingdienst. Hieruit worden geraamde loonsommen voor 2014 en 2015 afgeleid op basis van de sectorale economische ontwikkeling die onderzoeksbureau Panteia rapporteert. Hierop wordt voor de berekening van de premiebaten een correctie toegepast omdat in de praktijk blijkt dat de gerealiseerde premiebaten per sector om verschillende redenen doorgaans wat lager zijn dan het product van de gerealiseerde loonsom en het premiepercentage. Een speciaal geval is de loonsom van de sector Overheid. Over de loonsom van de overheid wordt grotendeels premie betaald aan het Uitvoeringsfonds voor de overheid (Ufo). Slechts een klein gedeelte van de loonsom is premieplichtig voor de Sectorfondsen. Dit betreft hoofdzakelijk werknemers in het kader van de Wsw. Juninota 2014 69 2014 Sector Totaal 1 Agrarisch bedrijf 2 Tabakverwerkende ind. 3 Bouwbedrijf 4 Baten (mln. €) Totaal w.v. Premies Vermogen1 (mln. €) Loonsom2 61,9 59,2 1,8 2,6 2,0 1,3 0,0 0,3 0,0 0,0 1,6 0,2 228,5 170,2 1,0 10,8 255,4 225,9 -154,9 4,5 Baggerbedrijf 1,3 1,0 0,0 0,0 2,8 2,7 0,7 0,3 5 Hout en emballage ind. 5,8 4,2 0,0 0,4 7,8 7,6 -0,6 0,2 6 Timmerindustrie 13,8 10,1 0,0 0,8 15,4 12,7 -5,3 0,2 7 Meubel & orgelbouw ind. 15,5 11,0 0,0 1,1 18,0 17,5 -2,5 0,4 8 Groothandel hout, etc. 6,3 4,6 0,0 0,4 7,7 7,5 -1,2 0,2 9 Grafische industrie 33,0 22,5 0,1 3,6 39,7 38,7 8,1 0,8 10 Metaalindustrie 54,0 36,3 0,5 5,8 67,5 65,5 15,3 5,1 11 Electrotechnische ind. 20,2 14,3 0,2 1,7 22,7 22,1 7,2 1,7 12 Metaal en techn. bedr. 253,6 180,0 1,2 18,8 334,0 325,2 -29,8 11,4 13 Bakkerijen 15,4 10,1 0,1 1,8 18,3 17,8 -3,0 0,6 14 Suikerverw. ind. 5,6 3,6 0,0 0,8 6,2 6,0 1,6 0,4 15 Slagersbedrijven 5,7 3,3 0,0 1,0 7,4 7,2 0,7 0,2 16 Slagers overig 12,2 7,8 0,1 1,6 15,6 15,0 -0,2 0,6 17 Detailh. & ambachten 212,2 143,6 0,4 18,7 266,4 259,8 -33,1 5,9 18 Reiniging 59,9 33,2 1,0 10,7 75,8 73,2 -6,4 1,6 19 Grootwinkelbedrijf 91,2 57,1 2,7 9,9 103,4 100,6 -16,5 4,4 20 Havenbedrijven 61,6 44,0 0,3 3,8 67,1 64,9 -15,4 2,6 21 Havenclassificeerders 1,8 1,0 0,0 0,3 2,3 2,2 1,0 0,1 22 Binnenscheepvaart 4,0 2,7 0,0 0,4 6,2 6,0 -0,2 0,3 23 Visserij 0,4 0,3 0,0 0,1 0,4 0,4 0,3 0,0 24 Koopvaardij 2,3 1,5 0,0 0,3 3,1 3,0 0,5 0,3 25 Vervoer KLM 4,6 2,9 0,0 0,7 7,4 7,2 1,9 1,3 26 Vervoer NS 4,3 2,8 0,0 0,6 4,2 4,1 0,6 0,7 27 Vervoer posterijen 26,3 18,5 0,4 1,2 30,9 30,0 -16,2 0,9 28 Taxivervoer 22,0 13,0 0,2 3,6 24,7 23,8 -8,9 0,4 29 Openbaar vervoer 6,5 4,5 0,1 0,4 7,5 7,1 -1,5 0,6 30 Besloten busvervoer 4,7 3,4 0,0 0,3 5,0 4,3 -1,4 0,1 31 Overig personenvervoer 2,4 1,8 0,0 0,1 2,5 2,4 1,4 0,1 32 Overig goederenvervoer 88,7 57,4 1,2 11,4 118,2 113,9 3,8 4,4 33 Horeca algemeen 119,9 81,5 0,7 9,3 156,4 151,4 1,7 3,6 34 Horeca catering 9,3 5,7 0,2 1,2 11,9 11,5 -2,7 0,3 35 Gezondheid, … 518,2 354,9 9,4 36,9 571,1 557,1 -202,3 30,7 38 Banken 103,8 78,9 0,6 3,6 140,2 137,2 3,5 4,6 39 Verzekering & ziekenf. 37,6 28,5 0,3 1,3 61,2 60,1 8,8 2,3 40 Uitgeverij 33,1 23,6 0,3 2,3 42,0 40,7 -5,5 1,0 41 Groothandel I 122,1 88,9 0,4 7,6 154,8 151,1 -5,7 5,7 42 Groothandel II 190,4 135,5 0,8 14,2 249,9 243,6 -16,2 8,1 43 Zakelijke dienstv. I 46,5 33,9 0,1 2,8 65,5 64,2 5,3 3,2 44 Zakelijke dienstv. II 327,5 241,1 1,7 17,3 462,6 452,6 59,3 14,0 45 Zakelijke dienstv. III 306,4 223,3 1,5 17,8 415,4 406,1 20,7 12,5 46 Zuivelindustrie 4,0 2,7 0,1 0,4 3,9 3,8 2,1 0,5 47 Textielindustrie 4,4 2,6 0,0 0,8 6,0 5,9 1,9 0,2 48 Steen, cement, … 20,6 14,5 0,2 1,7 24,4 23,8 -7,9 0,7 49 Chemische industrie 34,4 23,4 0,2 3,8 43,2 42,1 6,1 2,7 50 Voedingsindustrie 27,3 18,9 0,3 2,5 37,7 36,6 9,8 2,0 51 Algemene industrie 24,7 17,0 0,1 2,6 32,7 31,7 20,0 2,4 52 Uitzendbedrijven 602,9 366,4 21,3 77,2 647,3 330,6 -75,2 5,1 53 Bewakingsondern. 25,6 16,3 0,9 2,7 29,2 28,3 -4,1 0,8 54 Culturele instellingen 49,7 36,2 0,1 2,1 64,0 62,3 -21,9 1,3 55 Overige bedr. en ber. 34,0 23,0 0,1 3,6 41,2 39,9 -3,8 1,2 56 Schildersbedrijf 51,0 38,9 0,1 1,8 51,9 26,6 0,3 0,5 57 Stukadoorsbedrijf 12,3 9,0 0,0 0,8 13,9 8,3 -3,4 0,1 58 Dakdekkersbedrijf 6,6 5,0 0,0 0,3 7,9 7,4 -0,6 0,1 59 Mortelbedrijf 1,4 1,0 0,0 0,1 3,0 3,0 0,8 0,1 60 Steenhouwersbedr. 0,6 0,5 0,0 0,0 0,7 0,6 0,3 0,0 61-67 Overheid 40,4 18,3 1,4 11,5 34,6 32,2 24,6 2,1 68 Railbouw 3,9 2,9 0,0 0,2 2,6 2,5 0,2 0,4 69 Telecommunicatie 27,3 20,1 0,2 1,2 46,8 45,9 -3,8 1,4 4.108,3 2.825,3 51,0 343,8 5.027,5 4.541,1 -438,4 160,8 Totaal Juninota 2014 56,4 Lasten (mln. €) w.v. Uitkeringen WW ZW WGA 44,5 0,1 4,6 70 2015 Sector Totaal Lasten (mln. €) w.v. Uitkeringen WW ZW WGA 44,4 0,1 4,3 Baten (mln. €) Totaal w.v. Premies Vermogen1 (mln. €) Loonsom2 1 2015 Agrarisch bedrijf 59,1 2 Tabakverwerkende ind. 24,2 19,1 0,0 0,3 0,1 3 Bouwbedrijf 192,8 142,6 1,2 10,0 4,7 4 Baggerbedrijf 1,5 1,1 0,0 0,0 0,3 5 Hout en emballage ind. 5,8 4,3 0,0 0,4 0,2 6 Timmerindustrie 13,8 10,2 0,0 0,8 0,2 7 Meubel & orgelbouw ind. 15,4 11,2 0,0 1,0 0,4 8 Groothandel hout, etc. 6,1 4,5 0,0 0,4 0,2 9 Grafische industrie 32,9 22,8 0,1 3,3 0,8 10 Metaalindustrie 52,5 35,9 0,6 5,4 5,2 11 Electrotechnische ind. 20,1 14,5 0,2 1,6 1,7 12 Metaal en techn. bedr. 266,1 194,3 1,0 17,5 11,6 13 Bakkerijen 15,0 10,0 0,1 1,7 0,6 14 Suikerverw. ind. 5,5 3,6 0,1 0,7 0,4 15 Slagersbedrijven 5,5 3,3 0,0 1,0 0,2 16 Slagers overig 11,9 7,8 0,1 1,5 0,6 17 Detailh. & ambachten 206,3 142,2 0,3 17,3 6,1 18 Reiniging 58,8 34,0 0,9 10,0 1,7 19 Grootwinkelbedrijf 87,9 56,5 2,2 9,2 4,5 20 Havenbedrijven 59,0 42,6 0,4 3,6 2,7 21 Havenclassificeerders 1,7 1,0 0,0 0,3 0,1 22 Binnenscheepvaart 3,9 2,7 0,0 0,4 0,3 23 Visserij 0,4 0,3 0,0 0,1 0,0 24 Koopvaardij 2,2 1,5 0,0 0,3 0,3 25 Vervoer KLM 4,4 2,8 0,0 0,6 1,3 26 Vervoer NS 4,1 2,7 0,0 0,6 0,7 27 Vervoer posterijen 25,2 17,9 0,4 1,1 0,9 28 Taxivervoer 20,9 12,6 0,2 3,4 0,4 29 Openbaar vervoer 6,2 4,4 0,1 0,4 0,6 30 Besloten busvervoer 4,5 3,3 0,0 0,3 0,1 31 Overig personenvervoer 2,3 1,7 0,0 0,1 0,1 32 Overig goederenvervoer 85,2 56,0 1,1 10,6 4,5 33 Horeca algemeen 115,5 79,6 0,8 8,7 3,7 34 Horeca catering 8,9 5,5 0,2 1,1 0,3 35 Gezondheid, … 541,5 382,2 9,3 34,3 31,2 38 Banken 101,7 78,0 0,7 3,4 4,6 39 Verzekering & ziekenf. 36,8 28,1 0,3 1,2 2,3 40 Uitgeverij 31,6 22,8 0,3 2,2 1,0 41 Groothandel I 118,2 87,0 0,5 7,1 5,9 42 Groothandel II 183,6 132,4 0,8 13,2 8,4 43 Zakelijke dienstv. I 44,6 32,9 0,2 2,6 3,4 44 Zakelijke dienstv. II 313,4 233,1 1,8 16,1 14,8 45 Zakelijke dienstv. III 293,3 216,2 1,5 16,5 13,2 46 Zuivelindustrie 3,9 2,7 0,1 0,3 0,6 47 Textielindustrie 4,3 2,7 0,0 0,8 0,2 48 Steen, cement, … 21,4 15,5 0,2 1,6 0,7 49 Chemische industrie 34,2 23,8 0,2 3,6 2,8 50 Voedingsindustrie 26,7 18,8 0,3 2,3 2,1 51 Algemene industrie 24,7 17,3 0,1 2,4 2,4 52 Uitzendbedrijven 563,9 364,7 6,2 71,8 5,4 53 Bewakingsondern. 23,9 15,8 0,5 2,5 0,8 54 Culturele instellingen 47,4 35,0 0,1 2,0 1,4 55 Overige bedr. en ber. 33,8 23,3 0,1 3,4 1,2 56 Schildersbedrijf 49,2 37,9 0,1 1,6 0,5 57 Stukadoorsbedrijf 11,9 8,8 0,0 0,7 0,1 58 Dakdekkersbedrijf 10,9 8,6 0,0 0,3 0,1 59 Mortelbedrijf 2,7 2,2 0,0 0,1 0,1 60 Steenhouwersbedr. 0,6 0,5 0,0 0,0 0,0 61-67 Overheid 38,8 18,2 1,3 10,7 2,2 68 Railbouw 3,7 2,8 0,0 0,2 0,4 69 Telecommunicatie 27,0 20,3 0,1 1,1 1,5 4.019,5 2.828,6 35,0 319,7 165,4 Totaal Juninota 2014 2,7 71 Bijlage VI Tabel 1 Re-integratie Overzicht programmakosten re-integratie 2013 Bedragen x € 1 miljoen Afj Aof Whk AWf Ufo Sfn Tot Uitkeringslasten ZW-uitkeringen 103 103 Overig Loonkostensubsidies 1 1 2 Voorzieningen Onderwijsvoorzieningen 22 Werkvoorzieningen 56 Subsidie aan instellingen 12 Inkoop arbeidsbemiddeling AG 46 22 36 92 12 9 7 Inkoop arbeidsbemiddeling WW ZW Arbo Interventies 55plus regeling Programmakosten overig Totale Programmakosten Tabel 2 0 0 138 46 28 0 0 90 2 2 11 11 0 0 0 7 144 0 0 335 Ufo Sfn Tot Overzicht programmakosten re-integratie 2014 Bedragen x € 1 miljoen Afj Aof Whk AWf Uitkeringslasten ZW-uitkeringen 103 103 0 0 Overig Loonkostensubsidies 0 Voorzieningen Onderwijsvoorzieningen 23 Werkvoorzieningen 53 Subsidie aan instellingen 13 Inkoop arbeidsbemiddeling AG 46 23 35 88 13 13 23 16 0 1 98 Inkoop arbeidsbemiddeling WW 0 0 ZW Arbo Interventies 7 7 55plus regeling 5 5 Programmakosten overig Totale Programmakosten Tabel 3 1 135 152 1 23 27 0 1 338 Ufo Sfn Tot Overzicht programmakosten re-integratie 2015 Bedragen x € 1 miljoen Afj Aof Whk AWf Uitkeringslasten ZW-uitkeringen 102 102 0 0 45 110 Overig Loonkostensubsidies 0 Voorzieningen Onderwijsvoorzieningen 23 Werkvoorzieningen 65 Subsidie aan instellingen 13 Inkoop arbeidsbemiddeling AG 49 23 13 14 25 17 0 1 105 Inkoop arbeidsbemiddeling WW 0 ZW Arbo Interventies 6 6 13 13 55plus regeling Programmakosten overig Totale Programmakosten Juninota 2014 0 1 150 162 1 25 35 0 1 373 72 Bijlage VII Financiële publicaties UWV Jaarlijks brengt UWV 5 financiële publicaties uit over de premies en de fondsen. Het betreft 3 algemene publicaties: de Januarinota, de Juninota en de nota Financiële bijstellingen. Hierin worden de ontwikkelingen van de lasten en de baten van de door UWV uitgevoerde wetten beschreven. De uiterlijke publicatiedata zijn 1 februari, 1 juli en 15 oktober1. Daarnaast verschijnen er 2 specifieke publicaties: de nota Gedifferentieerde Premie WGA/ZW en de integrale Premienota Sectorfondsen. De uiterlijke publicatiedata van deze nota’s zijn 1 september en 1 november1. Nota Gedifferentieerde Premie WGA/ZW In de nota Gedifferentieerde Premie WGA/ZW worden de bouwstenen beschreven waarmee de gedifferentieerde premies voor de WGA-vast, WGA-flex en ZW-flex per werkgever worden berekend. Hiervoor hebben we werkgevergegevens, statistische en financiële data nodig die vanaf 1 juli beschikbaar zijn. De nota wordt samen met het Besluit Gedifferentieerde Premie WGA/ZW medio augustus aangeboden aan de Raad van Bestuur van UWV. Publicatie van het Besluit met de vastgestelde premies volgt op 1 september in de Staatscourant. Vanaf die datum is de nota beschikbaar op de website van UWV. UWV berekent conform het Besluit per werkgever de premie voor het nieuwe premiejaar. Deze percentages worden aan het eind van het jaar voorafgaand aan het premiejaar geleverd aan de Belastingdienst. Deze stuurt vervolgens aan alle werkgevers een beschikking van deze premies. Integrale Premienota Sectorfondsen De integrale Premienota Sectorfondsen heeft betrekking op het vaststellen van de premies van de 61 sectoren. Hiervoor hebben we statistische en financiële data nodig die vanaf 1 augustus beschikbaar zijn over de eerste zes maanden van het jaar. Deze data worden na bewerking gebruikt voor de individuele premienota’s die per sector worden opgesteld (61 nota’s). Voor de ramingen zijn de cijfers van belang die het Centraal Planbureau medio augustus publiceert in zijn concept Macro Economische Verkenning (cMEV). Nadat de cMEV–gegevens bekend zijn, kunnen de 61 nota’s worden opgesteld. Eind augustus wordt door de verantwoordelijke ministeries besloten over de premies voor het komende jaar. Begin september kunnen de individuele premienota’s per sector naar de sectoren verzonden worden voor advies. In de individuele premienota’s zijn keuzemogelijkheden voor de premie opgenomen. De sectoren hebben 3 weken de tijd om een keuze te maken en advies uit te brengen. Indien dit advies voldoet aan de wettelijke eisen wordt dit advies door UWV overgenomen. Na ontvangst van alle adviezen (vierde week september) wordt de integrale Premienota Sectorfondsen opgesteld. Deze wordt samen met de besluiten medio oktober aangeboden aan de Raad van Bestuur van UWV ter vaststelling van de premies. Daarna worden de premies aan de minister van SZW aangeboden ter goedkeuring. Op 1 november wordt de integrale Premienota Sectorfondsen, waarin de premies voor het volgende jaar zijn opgenomen, op de website van UWV gepubliceerd. 1) Indien de datum in het weekend valt, wordt de nota de maandag volgend op dat weekend gepubliceerd. Juninota 2014 73 Colofon Uitgave UWV Financieel Economische Zaken Afdeling Planning, Control en Analyse Postadres Postbus 58285 1040 HG Amsterdam Inlichtingen [email protected] Redactie Kees van den Bosch Saskia Mangoendinomo Jan-Maarten van Sonsbeek Aan deze nota werkten mee Ed Berendsen Ben van der Eijken Wibaut Jeurissen Fouad Rmila Peter Rijnsburger Kim Timmer Rob Vlek Arjan Wojcik Emiel Zegers Disclaimer Alles uit deze uitgave mag worden overgenomen, echter uitsluitend met bronvermelding. UWV © 2014 Juninota 2014 74 Einde rapport Juninota 2014 75
© Copyright 2024 ExpyDoc