Jaarverslag 2013 - PFP

 JAARVERSLAG 2013
VOORWOORD
Toekomstverkenning uitmondend in besluit tot overdracht van pensioenvermogen en
pensioenverplichtingen aan ABP
Het bestuur had al in 2012 aandacht besteed aan de toekomst van het pensioenfonds. Door met name
het kabinetsbesluit om de productschappen op korte termijn op te heffen, nam het bestuur deze
toekomstverkenning in 2013 verder ter hand.
Deze verkenning vond plaats langs twee lijnen.
De eerste lijn was gericht op de aanwezige pensioenverplichtingen en het vermogen van het fonds. De
beslissingsverantwoordelijkheid bij deze lijn ligt primair bij het bestuur en het verantwoordingsorgaan
(voorheen raad van toezicht) van het fonds.
De tweede lijn was gericht op de gevolgen voor de toekomstige pensioenopbouw van de werknemers
rekening houdend met het Sociaal Plan voor de sector. De beslissingsverantwoordelijkheid bij deze lijn
ligt bij de Pensioencommissie, die bij de opheffing van het arbeidsvoorwaarde overleg door de caopartijen gemandateerd was voor pensioenonderwerpen.
Pensioenvermogen en Pensioenverplichtingen
Bij de eerste lijn was duidelijk dat de al jaren waargenomen negatieve ontwikkeling van het
deelnemersbestand door de vermindering van taken en zeker door de opheffing van de schappen
uiteindelijk zou leiden tot een fonds zonder actieve deelnemers, met gedurende enige jaren nog slechts
een beperkte pensioenopbouw voortvloeiende uit het Sociaal plan. Dit zou inhouden dat er een gesloten
fonds ontstaat met uitsluitend gewezen deelnemers en gepensioneerden. Deze ontwikkeling heeft ook
gevolgen voor het beleggingsbeleid. Door het wegvallen van (relatief jonge) werknemers neemt de
vergrijzing van het deelnemersbestand toe waardoor de beleggingshorizon korter wordt. De tijd om
eventuele tegenvallers later weer terug te verdienen neemt immers af. Doordat er geen werkgevers zijn
en de premie-inkomsten gering zijn ontvalt ook de mogelijkheid om via de premies de inkomsten te
verhogen. Dat maakt het noodzakelijk om de risico’s in de beleggingsportefeuille te verminderen, als
gevolg waarvan de te verwachten rendementen, die nodig zijn om te kunnen indexeren, lager worden.
De ontwikkeling binnen de pensioensector wordt (al enige jaren) gekenmerkt door toenemende
complexiteit (en bureaucratie). De overheid en toezichthouders stellen daarom steeds hogere eisen aan
de deskundigheid van pensioenfondsbestuurders en uitvoerders. Die toegenomen eisen betekenen
onvermijdelijk dat er meer tijd besteed moet worden aan het besturen van een pensioenfonds. Het
wegvallen van de schappen en daarmee van de (potentiele) vertegenwoordigende werkgevers en
werknemers binnen het bestuur en het verantwoordingsorgaan zou betekenen dat professionele
bestuurders aangesteld moeten worden. Naast het verlies van betrokkenheid zou dit kostenverhogend
uitwerken. Deze ontwikkeling en de versterkte afname van het aantal deelnemers zou de relatief hoge
uitvoeringskosten verder doen toenemen.
Gelet op de opheffing van de schappen, de daaruit voortvloeiende versterkte afname van het aantal
deelnemers,
het
wegvallen
van
eigen
(vrijwillige)
vertegenwoordigers
in
bestuur
en
verantwoordingsorgaan, de toegenomen eisen en de kostenontwikkeling was de conclusie dat de huidige
pensioenaansturing en uitvoering tegen een redelijke premie en gewenste mogelijkheden tot indexering
niet in de bestaande vorm is te continueren.
Besluitvorming
Uit de volgende mogelijkheden werd een keuze gemaakt:
‐ aansluiting bij een multi-ondernemingspensioenfonds;
‐ onderbrenging bij een verzekeraar;
‐ aansluiting bij een bedrijfstakpensioensfonds, zijnde ABP.
De voor- en nadelen van de drie keuze mogelijkheden werden met name door het bestuur beoordeeld op
de belangrijke beslissingsfactoren: continuïteit, solvabiliteit, kosten en indexatie-kansen.
In februari 2014 besloot het bestuur unaniem dat, alles in aanmerking nemende, overdracht van het
pensioenvermogen en de pensioenverplichtingen van de basisregeling, naar ABP een verantwoorde keuze
was.
1
In een gezamenlijke vergadering van het verantwoordingsorgaan en het bestuur in maart 2014 werd dit
voorgenomen (principe)besluit uitvoerig besproken. Na aanpassing van de tekst van het besluit stemde
het verantwoordingsorgaan unaniem in.
Besluit in hoofdlijnen
Het bestuur van PFP kwam tot een principe besluit over de toekomst van het fonds. Het
verantwoordingsorgaan stemde hier unaniem mee in. Ten tijde van het opstellen van deze tekst (april
2014) bestond er nog geen definitieve overeenkomst met ABP en was nog geen verklaring van geen
bezwaar verkregen van DNB. Na verkrijging van de instemming van ABP en de verklaring van DNB wordt
PFP geliquideerd en het pensioenvermogen overgedragen aan ABP.
De hoofdlijnen van dit principe besluit zijn:
1. De dekkingsgraad van ABP moet op de peildatum 105% (minimaal vereist vermogen ABP) of
hoger zijn. Indien de dekkingsgraad lager is wordt met ABP en DNB overleg gevoerd.
2. Voor alle verzekerden vindt reparatie plaats van de bij ABP lagere overlijdensuitkering door een
verhogingspercentage van het bestaande ouderdomspensioen vast te stellen.
3. Het pensioenfonds onderzoekt de mogelijkheid om het vroegpensioenkapitaal bij een derde partij
(bank, verzekeraar, pensioeninstelling) onder te brengen, met als doel de kenmerken van de
bestaande vroegpensioenregeling zo veel als mogelijk is te benaderen. Het vroegpensioenkapitaal
wordt dan ondergebracht bij die derde partij. Men kan er ook voor kiezen het
vroegpensioenkapitaal vóór overdracht naar ABP om te zetten in levenslang ouderdoms- en
partnerpensioen. Dat wordt toegevoegd aan de reeds opgebouwde aanspraken, waarna de
volledige aanspraken worden overgedragen aan ABP.
4.
Het vermogenssurplus na inkoop van de aanspraken bij ABP (met compensatie van de
nabestaandenuitkering) wordt aangewend voor de verhoging van de aanspraken/uitkeringen van
alle betrokkenen.
Toekomstige pensioenopbouw
Na de opheffing van de schappen zal er nog geruime tijd sprake zijn van een voortgezette
pensioenopbouw voor (ex)medewerkers. Enerzijds omdat een aantal werknemers ook na 1 januari 2015
nog taken verricht en anderzijds omdat in het Sociaal Plan voorzien is in pensioenopbouw ten behoeve
van de (ex)werknemers tijdens de wachtgeldperiode.
De regelingen daartoe zijn gebaseerd op de eigen pensioenregelingen van de pbo-sector. Tijdens het
onderzoek bleek dat er tussen de intenties van deze regelingen en het Sociaal Plan en de mogelijkheden
bij ABP grote verschillen bestaan. Het bleek onvermijdelijk om tot een pakket aanvullende maatregelen te
komen waardoor de (ex)medewerkers zelf beter en met meer keuzemogelijkheden invulling kunnen
geven aan de eigen wensen met betrekking tot de toekomstige pensioenopbouw.
Daartoe kwam in april 2014 via de Pensioencommissie overeenstemming tot stand tussen de werkgevers
en werknemers.
Overeenstemming toekomstige pensioenopbouw
In hoofdlijnen houdt die overeenstemming in dat de werkgevers het werkgeversdeel van de
pensioenpremie als toeslag beschikbaar stellen aan de (ex) werknemers. Naast een verplichte deelname
aan de ABP basisregeling kan de (ex)werknemer het premie-overschot zelf aanwenden voor de
toekomstige opbouw van pensioenen.
Onderzoeks- en besluitvormingstraject
Bij het onderzoeks- en besluitvormingstraject werden het bestuur en het verantwoordingsorgaan
ondersteund
door
Sprenkels&Verschuren
en
PWC.
Aanvankelijk
werd
een
Werkgroep
Toekomstverkenning ingesteld, die zich voornamelijk bezig hield met het inventariseren van de
aandachtspunten, een voorselectie van mogelijke keuzes en het, door de secretaris en de directeur van
PBOD, voeren van gesprekken met potentiele partijen. Na deze fase werd een Technische Commissie
ingesteld, waarin naast leden uit het bestuur ook leden uit de Pensioencommissie participeerden.
Hierdoor konden zowel bestuur als de cao-partijen en dus vertegenwoordigers van werkgevers,
werknemers en gepensioneerden in gezamenlijk overleg de aangedragen oplossingen bespreken en
conclusies trekken.
Deze Technische Commissie had vooral tot doel aandacht te besteden aan de haalbaarheid en mogelijke
uitvoeringsproblemen van elke keuze. De commissies rapporteerden aan het bestuur en de
Pensioencommissie.
2
In elke bestuursvergadering is stilgestaan bij de stand van zaken. Teneinde te voorkomen dat er een
tunnelvisie zou ontstaan is van de zijde van de secretaris en de directeur van PBO-D voortdurend
gewezen op potentiele problemen, zowel bij de beleidsvorming als de uitvoering.
Het verantwoordingsorgaan werd door een voortgangsverslag en kennisname van de bestuursverslagen
op de hoogte gehouden. Voorts werd een door PWC gepresenteerde relevante voorlichtingssessie
georganiseerd.
Het besluit inhoudelijk bezien
Het besluit om de opgebouwde pensioenrechten over te dragen aan ABP is naar de opvattingen van het
Bestuur en het verantwoordingsorgaan een verantwoord besluit. Het oordeel van de visitatiecommissie is
aangevraagd.
Overgang
De dekkingsgraad van het Pensioenfonds Productschappen was tijdens de onderzoeks- en
besluitvormingsfase hoger dan die van ABP. Naar verwachting is dat ook het geval op de beoogde
overgangsdatum per 31 december 2014. Dit verschil in dekkingsgraad is een belangrijke factor en
bepaalt voor een substantieel deel een eenmalige structurele verhoging van de pensioenrechten.
De hogere actuariële factoren, levensverwachtingen, rente- en kostenstructuren waarmee de
pensioenrechten bij PFP worden berekend werken eveneens in het voordeel van de (ex) medewerkers in
de berekeningen van de koopsom voor de te verkrijgen rechten bij ABP.
De combinatie van de twee hiervoor genoemde factoren leidt er toe dat een eenmalige structurele
verhoging van de pensioenrechten van alle (ex)werknemers verwacht wordt. Bij de toekenning van deze
verhoging wordt rekening gehouden met de leeftijden. De onderliggende redenering is dat de waarde van
toekomstige indexatie voor jongeren door de tijdsfactor hoger is dan die van ouderen.
Communicatie
Gelet op de vele en complexe onderzoeksonderwerpen alsmede het feit dat er in 2013 veel onzekerheden
bestonden over bijvoorbeeld de uitwerking van het pensioenakkoord en de gevolgen van het Sociaal Plan,
is tijdens de onderzoeks- en besluitvormingsfase terughoudend gecommuniceerd.
Direct nadat het verantwoordingsorgaan instemde met het principebesluit is een communicatieplan
opgesteld. Het communicatieplan is onderdeel van het draaiboek voor de transitie. De eerste stap was
het opstellen van een Pensioenbulletin dat begin april verzonden werd aan alle (ex)medewerkers. Op de
website is dit bulletin digitaal beschikbaar.
Volgens het communicatieplan worden, mede afhankelijk van de voortgang van de overeenkomst met
ABP, presentaties op locatie georganiseerd en wordt in augustus/september 2014 een volgend
Pensioenbulletin opgesteld, waarin meer in detail wordt ingegaan op de diverse aspecten. Zonodig word
tussentijds geïnformeerd via brieven en de website.
Beleggingen
ABP wenst de koopsom voor de over te dragen pensioenverplichtingen (nagenoeg) uitsluitend in
contanten te ontvangen. Dat houdt in dat de beleggingsportefeuille dient te worden verkocht. Daarbij
moet aandacht besteed worden aan het ontstaan van niet wenselijke risico’s. Bijzondere aandacht daarbij
vergt de verkoop van de minder liquide beleggingen. In voortdurend overleg met de fiduciaire
vermogensbeheerder is dit onderwerp al vroegtijdig in kaart gebracht.
Een en ander dient elk kwartaal aan DNB gerapporteerd te worden.
Waarderingsgrondslag 2013
Als gevolg van het bestuursbesluit zal, na verkrijging van instemming van ABP en geen bezwaar van
DNB, het fonds per 31 december 2014 liquideren. Derhalve is de jaarrekening opgesteld op basis van
liquidatie en vervalt de continuïteitsveronderstelling.
Het bovenstaande besluit heeft tot gevolg dat de activa op liquidatiewaarden worden gewaardeerd. Dat
heeft tot een afwaardering van de illiquide beleggingen en het in reeds in 2013 nemen van de te
verwachten transactiekosten in verband met de verkoop van de beleggingsportefeuille in 2014. Deze
afwaardering is integraal verwerkt in de jaarrekening 2013. Gezien de aard van de overige activa, leidt
dit niet tot een andere waardering ten opzichte van voorgaande jaren.
3
4
PROFIEL
Stichting Pensioenfonds Productschappen
Stichting Pensioenfonds Productschappen (PFP), statutair gevestigd te Rijswijk, is opgericht op 6 januari
1948 voor werknemers van de (Hoofd)Productschappen en enige aan die schappen gelieerde werkgevers
in de PBO-sector. Werknemers bouwen op basis van een geïndexeerde middenloonregeling, een
vroegpensioenregeling en een vrijwillige aanvullende regeling een pensioenvoorziening op ten behoeve
van (pre)pensionering, arbeidsongeschiktheid en overlijden.
De rechten en plichten van de bij PFP aangesloten instellingen staan beschreven in de statuten en de
pensioenreglementen (reglementen) van PFP. PFP stelt zich tot doel het, binnen de grenzen van haar
middelen, statuten en reglementen ter beoordeling van het Bestuur, verlenen of doen verlenen van
pensioenen, uitkeringen en of andere tegemoetkomingen aan (gewezen) deelnemers, alsmede aan hun
nagelaten betrekkingen, die daarvoor in aanmerking komen krachtens de bepalingen van de statuten en
reglementen.
De statuten zijn laatstelijk gewijzigd in 2009. Notarieel zijn de statuten per 26 april 2010 verleden.
PFP is een ondernemingspensioenfonds, aangesloten bij de Pensioenfederatie en ingeschreven bij de
Kamer van Koophandel onder nummer 41149119.
De inhoud van de pensioenregelingen is het resultaat van het overleg tussen CAO-partijen. PFP draagt de
verantwoordelijkheid voor een goede uitvoering van de pensioenregelingen voor (gewezen) deelnemers
en pensioengerechtigden in overeenstemming met de bestaande wet- en regelgeving.
Premiebeleid
Het Bestuur streeft ernaar om de pensioentoezegging na te komen tegen zo laag en stabiel mogelijke
premie.
Toeslagbeleid
De toeslagen op de pensioenaanspraken van de (ex)deelnemers en de pensioengerechtigden worden met
ingang van 1 januari 2012 afgeleid van de loonstijgingen in de eigen sector. Deze toeslagen zijn
voorwaardelijk, omdat pas toeslag verleend wordt als, naar het oordeel van het Bestuur, de financiële
middelen voldoende zijn. Het Bestuur neemt ieder jaar een besluit over de vraag of en in hoeverre de
financiële positie van PFP een (gedeeltelijke) toekenning van een toeslag mogelijk maakt. Daartoe is een
beleidskader opgesteld. Het bestuur heeft de bevoegdheid van dit beleidskader af te wijken.
Beleggingsbeleid
PFP heeft als hoofddoelstelling om, met in achtneming van criteria die aan maatschappelijk verantwoord
beleggen worden gesteld, de beleggingen maximaal te laten renderen binnen het door het Bestuur
vastgestelde risicokader en met in achtneming van de opbouw van het deelnemersbestand, de vereiste
solvabiliteit en de wenselijkheid van stabiele premies. Centraal binnen het beleggingsbeleid staat het
voorzichtigheidsbeginsel (prudent person) inhoudende dat rekening wordt gehouden met de
verplichtingenstructuur van het pensioenfonds.
Daarbij wordt gestreefd naar een rendement dat hoog genoeg is om de pensioenen te kunnen indexeren
en betaalbaar te houden.
PFP voert een beleid voor verantwoord beleggen en aandeelhouderschap, inclusief stembeleid en
stemrapportage.
PBO_Dienstverlening (PBOD)
Het Bestuur bestaat, met ingang van 1 januari 2012, uit twee leden van het Bestuur van PFP. De
Secretaris van het Bestuur van PFP is adviseur van het Bestuur van PBOD.
Aan PBOD zijn de pensioenadministratie, de pensioenuitkeringen, de financiële administratie en de
ondersteuning aan het Bestuur en Secretaris op basis van een Service Level Agreement (SLA)
opgedragen. PBOD verzorgt voorts de volledige administratie van de VP/IAP-regeling. PFP financiert de
bedrijfsmiddelen van PBOD. Elk jaar wordt aflossing en rente ontvangen. De betreffende overeenkomsten
zijn in overeenstemming met de Beleidsregel Uitbesteding (DNB). Het managementteam van PBOD is,
binnen grenzen van een door het Bestuur goedgekeurd managementstatuut, bevoegd PFP te
vertegenwoordigen.
vvv
5
INHOUDSOPGAVE
Bladzijde:
KENGETALLEN EN KERNCIJFFERS PFP
7
ORGANISATIE
8
JAARVERSLAG
1. Financiële informatie
2. Risico's
3. Bestuursaangelegenheden
4. Beleggingen
5. Pensioenen
6. Actuariële cijfers
7. Pensioenactualiteiten 2013
8. Pension Fund Governance
12
15
19
21
29
33
36
40
JAARREKENING
Balans per 31 december
Staat van baten en lasten
Kasstroom
Toelichting op de jaarrekening
Toelichting op de balans per 31 december
Toelichting op de baten en lasten per 31 december
48
50
51
52
58
74
TOELICHTING VROEGPENSIOEN-/INDIVIDUEEL AANVULLEND PENSIOENREGELING
Balans per 31 december
Staat van baten en lasten
Toelichting op de jaarrekening
Toelichting op de balans per 31 december
Toelichting op de baten en lasten per 31 december
83
84
85
86
89
OVERIGE GEGEVENS
Overige gegevens
Actuariële verklaring
Controleverklaring van de onafhankelijke accountant
92
93
94
PERSONALIA BESTUURSLEDEN
95
VERKLARENDE WOORDENLIJST
97
OVERZICHT VAN AFKORTINGEN
100
PBO-DIENSTVERLENING
101
1
6
KENGETALLEN EN KERNCIJFFERS PFP
(bedragen x € 1.000)
2013
2012
2011
2010
2009
599
1.087
977
2.663
722
1.042
1.005
2.769
831
992
1.019
2.842
909
1.038
1.039
2.986
936
998
1.086
3.020
8.546
7.019
6.821
6.902
28%
9.152
7.066
7.017
7.123
25%
9.489
8.439
9.235
6.131
21%
9.478
8.804
9.690
4.630
15%
9.636
8.632
9.631
3.712
12%
893
18.349
978
18.050
1.044
17.626
944
16.732
1.151
16.618
24.361
10.950
28.068
10.850
28.859
12.651
30.281
12.442
30.097
12.251
0,70%
0,70%
1,00%
1,00%
1,40%
1,57%
1,21%
0,71%
1,67%
2,78%
477.652
434.951
466.449
417.827
- 10.827
59.824
501.807
448.891
476.775
431.221
7.080
70.585
460.798
413.566
440.872
397.292
- 23.046
63.505
434.784
362.882
389.730
348.607
- 11.346
86.176
414.217
331.559
358.468
316.694
41.309
97.522
Dekkingsgraad
Vereiste dekkingsgraad
Interne rekenrente **
114,3%
111,6%
2,7%
116,4%
110,6%
2,4%
116,0%
111,0%
2,7%
124,7%
111,8%
3,4%
130,8%
113,2%
3,8%
Beleggingen
Belegd vermogen
Matchingsportefeuille
Returnportefeuille
Beleggingsopbrengsten
485.792
54%
46%
- 14.056
511.739
56%
44%
49.349
471.730
62%
38%
34.861
442.692
59%
41%
30.350
424.498
61%
39%
60.060
26.286
27.734
28.607
32.320
34.045
7.939
82.587
356.958
6.845
31.463
485.792
21.279
60.188
385.841
10.501
33.930
511.739
21.542
45.658
362.993
9.580
31.957
471.730
20.742
62.894
328.732
5.887
24.437
442.692
19.813
58.185
328.537
1.025
16.938
424.498
- 2,8%
7,9%
10,9%
4,5%
8,1%
2,8%
7,6%
4,0%
16,6%
5,3%
Aantallen
Deelnemers
Gewezen deelnemers
Pensioengerechtigden
Pensioenen
Kostendekkende RTS-premie
Kostendekkende toetspremie
Doorsneepremie
Feitelijk betaalde premie
Premie
Uitvoeringskosten
Pensioenuitkeringen
Grondslag waarover de
premie wordt geheven
Franchise (in Euro's)
Toeslagverlening *
Deelnemers
Pensioengerechtigden
Vermogen en solvabiliteit
Aanwezig vermogen
Minimaal vereist vermogen
Vereist vermogen
Pensioenverplichtingen
Saldo van baten en lasten
Algemene reserve
Beleggingen VP/IAP-regeling
Beleggingsportefeuille
Vastgoedbeleggingen
Aandelen
Vastrentend
Derivaten
Overige beleggingen
Beleggingsrendement
Totale portefeuille
Gemiddeld afgelopen 5 jaar
*
**
De toeslagverlening is de toeslag die toegekend is per 1 januari van het verslagjaar.
De interne rekenrente is de rentetermijnstructuur herleid naar één percentage.
7
ORGANISATIE
Samenstelling per 31 december 2013
Organisatie
Naast het Bestuur functioneren de Raad van Toezicht, de Secretaris, de Beleggingscommissie, de
Financiële Commissie, bestuurscommissies, externe actuarissen, een externe accountant, een externe
beleggingsdeskundige, een externe juridisch adviseur en een Visitatiecommissie.
Raad van Toezicht
De Raad van Toezicht vervult zowel de rol van deelnemersraad als die van verantwoordingsorgaan. De
raad is samengesteld uit drie vertegenwoordigers namens de werkgevers, drie vertegenwoordigers
namens de werknemers alsmede drie vertegenwoordigers namens de pensioengerechtigden. In 2014 zal
de naam aangepast worden naar Verantwoordingsorgaan. De taken en bevoegdheden, behoudens
wettelijke veranderingen, blijven gelijk.
De werkgeversvertegenwoordigers worden voor onbepaalde tijd benoemd door de onderscheiden
besturen van de (groepen van) instellingen, echter steeds voor een zittingstermijn van drie jaren. De
werknemersvertegenwoordigers worden gekozen door de werknemers van de onderscheiden (groepen)
instellingen, eveneens voor drie jaar, evenals de vertegenwoordigers namens de pensioengerechtigden
die benoemd worden door het Bestuur van de Vereniging van Gepensioneerden. Er is een rooster van
aftreden vastgesteld. De Raad vergadert minimaal twee keer per jaar.
De Raad van Toezicht vergaderde in het boekjaar zes keer. De Raad van Toezicht bestaat uit de volgende
leden:
Mw. A. van Ardenne
Mr. S.W.A. Lak
Ir. D.A.M. Risseeuw
Ir. F.A.G.M. Claassen
P.H.M.M. van Dijk
Mr. R.B.R. Henke
M.D.J.E. Sanders
Mr. F.G.P. Diermanse
Mr. W. Goedhart
Ir. O.C. Knotnerus
Voorzitter
Voorzitter
miv 1 maart 2013
tot 1 maart 2013
Secretaris
miv 1 januari 2013
Plv Voorzitter
Lid namens:
Werkgevers
Werkgevers
Werkgevers
Werkgevers
Werknemers
Werknemers
Werknemers
Pensioengerechtigden
Pensioengerechtigden
Pensioengerechtigden
Bestuur
Het Bestuur is samengesteld uit zeven leden zijnde drie werkgeversvertegenwoordigers, twee
werknemersvertegenwoordigers en twee vertegenwoordigers namens de pensioengerechtigden. De
stemverhouding tussen werkgevers enerzijds en werknemers plus gepensioneerden anderzijds is paritair.
De bestuursleden worden benoemd voor een periode van drie jaren en zijn daarna herkiesbaar. Er is een
rooster van aftreden opgesteld. De Secretaris van het Bestuur bereidt de bestuursvergaderingen voor en
ziet toe op de juiste en tijdige uitvoering van de bestuursbesluiten. De Secretaris maakt geen deel uit van
het Bestuur. Hij kan het Bestuur gevraagd en ongevraagd adviseren.
Het Bestuur vertegenwoordigt de stichting en stelt het beleid en de strategie vast. Het Bestuur is,
zonder enige uitzondering, eindverantwoordelijk voor alle activiteiten.
Het Bestuur vergadert minimaal vier keer per jaar.
Het Bestuur vergaderde in het boekjaar acht keer. Het Bestuur bestaat uit de volgende leden:
Mr. Dr. F. Beekman
Drs. M. Elema
C. Kuijvenhoven RA
P. van der Graaf RE RA
L. Hospers
J.P. Buwalda
Vacature
Adviseurs
N.W. Dijkhuizen
R.H. Sprenkels AAG
plv Secretaris
Voorzitter
plv Voorzitter
miv 1 januari 2013
Secretaris
Sprenkels & Verschuren B.V.
8
Lid namens:
Werkgevers
Werkgevers
Werkgevers
Werknemers
Werknemers
Pensioengerechtigden
Pensioengerechtigden
Interne beheersing
Het Bestuur heeft onder andere de volgende maatregelen getroffen:
- de adviserende actuaris is aanwezig in iedere bestuursvergadering;
- de certificerende actuaris is zo vaak aanwezig als nodig wordt geacht, doch in ieder geval bij de
bespreking van het jaarverslag met de Financiële Commissie;
- de onafhankelijke accountant is zo vaak aanwezig als nodig wordt geacht, doch in ieder geval bij de
bespreking van het jaarverslag met de Financiële Commissie;
- er is beleid met betrekking tot de integriteit;
- bestuursleden, Secretaris, leden van de Beleggingscommissie en werknemers ondertekenen
(jaarlijks) een gedragscode, betreffende het voorkomen van belangenconflicten en van misbruik en
oneigenlijk gebruik van de bij PFP aanwezige informatie;
- er is een klokkenluidersregeling van toepassing;
- er is een incidentenregeling van toepassing;
- er is beleid met betrekking tot maatschappelijk verantwoord beleggen;
- er is een deskundigheidsplan en een deskundigheidsmatrix;
- de compliance-functie is opgedragen aan het Nederlands Compliance Instituut (NCI);
- het Bestuur evalueert regelmatig zijn eigen functioneren;
- de administrateur (PBOD) is aanwezig in iedere bestuursvergadering; hij rapporteert per kwartaal
over de uitvoering. Langs deze weg ziet het Bestuur toe op een professionele uitvoering.
Bestuurscommissies
Voor de behandeling van onderwerpen waarvoor specifieke kennis en/of ervaring is vereist, heeft het
Bestuur een Financiële Commissie en een Beleggingscommissie ingesteld waar bestuursleden zitting in
hebben. Voor elke commissie is een reglement opgesteld.
Financiële Commissie
De Financiële Commissie bestaat uit drie bestuursleden: één werkgeverslid, één werknemerslid en één lid
namens de pensioengerechtigden. De commissie wordt bijgestaan door de Secretaris.
De commissie adviseert het Bestuur over de financiële aspecten van beleidsplannen, de
kwartaalrapporten en het jaarverslag.
Tot de aandachtsgebieden van de commissie behoren voorts:
- de werking van de interne risicobeheersings- en controlesystemen;
- de financiële informatieverschaffing;
- naleving van aanbevelingen van de externe accountant en actuaris;
- toetsing van de externe accountant en actuaris, in het bijzonder hun onafhankelijkheid;
- de Service Level Agreement afgesloten met PBO-Dienstverlening (PBOD);
- de Service Level Agreement afgesloten met MN.
De Financiële Commissie vergaderde in het boekjaar twee keer. De Financiële Commissie bestaat uit de
volgende leden:
Mr. Dr. F. Beekman
L. Hospers
J.P. Buwalda
Lid namens:
Werkgevers
Werknemers
Pensioengerechtigden
Voorzitter
Adviseur
N.W. Dijkhuizen
Secretaris
Beleggingscommissie
De Beleggingscommissie bestaat uit drie bestuursleden: één werkgeverslid, één werknemerslid en één lid
namens de pensioengerechtigden. De commissie wordt bijgestaan door de Secretaris en een externe
beleggingsdeskundige. De Beleggingscommissie adviseert het Bestuur over het te voeren
beleggingsbeleid en ziet toe op de uitvoering daarvan door de fiduciaire vermogensbeheerder. De
commissie vergadert vier tot zes keer per jaar.
9
De Beleggingscommissie vergaderde in het boekjaar vijf keer. De Beleggingscommissie bestaat uit de
volgende leden:
Drs. M. Elema
P. van der Graaf RE RA
Vacature
Voorzitter
miv 1 januari 2013
Adviseurs
N.W. Dijkhuizen
Ir. R. van Asselt
Secretaris
Sprenkels & Verschuren B.V.
Fiduciair Vermogensbeheerder
MN
Lid namens:
Werkgevers
Werknemers
Pensioengerechtigden
MN is sinds 1 november 2008 aangesteld als Fiduciaire Vermogensbeheerder. De kwaliteit van de
dienstverlening wordt jaarlijks door het Bestuur getoetst ten opzichte van de overeenkomsten en de SLA.
Onafhankelijke accountant, actuaris, juridische ondersteuning
Onafhankelijke accountant
Actuariële berekeningen
Adviserend actuaris
Certificerend actuaris
Juridisch adviseur
PricewaterhouseCoopers Accountants N.V.
Mercer (Nederland) B.V.
Sprenkels & Verschuren B.V.
Mercer (Nederland) B.V.
Mercer (Nederland) B.V.
Ir. M.W. Heemskerk AAG
R.H. Sprenkels AAG
Drs. A.J. de Jong AAG
Mr. R. Witteveen
Intern toezicht
Het Bestuur heeft een drietal onafhankelijke externe deskundigen benoemd als leden van de
Visitatiecommissie van het fonds. De Visitatiecommissie is belast met het interne toezicht op het Bestuur
van het fonds. Dit interne toezicht omvat het beoordelen van beleids-, bestuursprocedures,
bestuursprocessen en de "checks and balances" binnen het fonds, van de wijze waarop het fonds wordt
aangestuurd en van de wijze waarop door het Bestuur wordt omgegaan met de risico's op de langere
termijn.
Eenmaal per drie jaar rapporteert de Visitatiecommissie aan het Bestuur over het interne toezicht. In het
jaarverslag worden de bevindingen van de Visitatiecommissie vermeld. De Visitatiecommissie heeft in
2012 haar tweede visitatie uitgevoerd.
De Visitatiecommissie bestaat uit de volgende leden:
Prof. Dr. J. Koelewijn
Mw. Drs. P.A. de Bruijn-Nooteboom
Mw. H.C.M. Vedder-Wubben AAG
Voorzitter
Gedragscode
Voor het Bestuur, de Beleggingscommissie, de externe beleggingsadviseurs en het personeel in dienst
van PFP is een gedragscode opgesteld ter voorkoming van belangenconflicten en van misbruik en
oneigenlijk gebruik van de bij PFP aanwezige informatie.
Als externe compliance officer is het Nederlands Compliance Instituut B.V. aangesteld.
Deskundigheid(sbevordering)
PFP beschikt met betrekking tot het Bestuur over een deskundigheidsplan zoals bedoeld in het bepaalde
bij en krachtens artikel 105 van de Pensioenwet.
10
Communicatiebeleid
PFP stelt zich ten doel op een duidelijke en begrijpelijke wijze voorlichting te geven aan (gewezen)
deelnemers, pensioengerechtigden en werkgevers over pensioenresultaten, de pensioenregeling(en), het
pensioenfonds zelf en relevante veranderingen. De communicatie van PFP voldoet tenminste aan de eisen
die door of krachtens de Pensioenwet daaraan worden gesteld.
Ter uitvoering van deze doelstelling hanteert PFP een aantal communicatiemiddelen:
- website (www.pfp.pbod.nl) met het laatste nieuws over onder andere de pensioenregeling en
dekkingsgraad;
- Brochures;
- Uniform PensioenOverzicht (UPO);
- presentaties bij de werkgever voor de deelnemers;
- individuele pensioengesprekken;
- pensioenbulletin;
- pensioenplanner/portal.
Toezichthouder(s)
In het verslagjaar zijn door de Toezichthouder(s) geen dwangsommen of boetes opgelegd, geen
aanwijzingen gegeven of restrictie(s) opgelegd.
Herverzekeringen
Het risicoherverzekeringscontract is afgesloten bij Zwitserleven.
Klachten en geschillen
Het Bestuur heeft een Klachten- en Geschillenreglement vastgesteld. Indien een geschil ontstaat tussen
In het verslagjaar zijn geen klachten of geschillen aan de administrateur voorgelegd.
11
1. Financiële informatie
(Bedragen x € 1.000)
Resultaat
Het resultaat van het pensioenfonds toonde in 2013 een negatief saldo van Euro 10,8 mln (2012: positief
saldo van Euro 7,1 mln).
De marktwaardeverschillen van de beleggingen (het beleggingsresultaat) en de marktwaardeverschillen
van de pensioenverplichtingen als gevolg van de mutatie van de rentetermijnstructuur zijn de twee
belangrijkste posten.
Uitsplitsing resultaat
Beleggingsresultaat
Wijziging marktrente
Premieresultaat
Premiekorting (obv RTS)
Toevoeging interest en toeslag
Aanpassing overlevingstafels
Overig
Stand einde boekjaar
2013
- 14.056
11.948
- 1.137
0
- 6.587
0
- 995
- 10.827
2012
49.349
- 28.005
- 1.330
0
- 9.440
- 3.780
286
7.080
2011
34.861
- 47.522
517
- 3.171
- 7.083
0
- 648
- 23.046
2010
30.350
- 27.544
1.194
- 5.147
- 7.471
- 2.919
191
- 11.346
Het totale beleggingsrendement over 2013 komt uit op - 2,8%. Het beleggingsrendement van de portefeuille op
basis van going-concern komt uit op - 1,8% (2012: 10,9%).
Als gevolg van het bestuursbesluit zal, na verkrijging van instemming van ABP en geen bezwaar van DNB, het
fonds per 31 december 2014 liquideren. Derhalve is de jaarrekening opgesteld op basis van liquidatie en
vervalt de continuïteitsveronderstelling.
Het gevolg is een beleggingsrendement van circa - 1,0%.
De voorgaande ontwikkelingen hebben ertoe geleid dat de dekkingsgraad ultimo 2013 114,3% (2012:
116,4%) bedraagt. Het vereist eigen vermogen volgens de normen van DNB bedraagt 111,6% (2012:
110,6%).
Dekkingsgraad
De Technische Voorzieningen zijn de contante waarde van alle pensioenrechten en aanspraken van de
(gewezen) deelnemers en gepensioneerden, inclusief de toegezegde toeslag per 1 januari van het nieuwe
boekjaar, op basis van het vigerende pensioenreglement. Bij de berekening van de contante waarde is de
rentetermijnstructuur ultimo boekjaar, zoals vastgesteld door DNB, gehanteerd, evenals de overige
actuariële grondslagen en veronderstellingen, waaronder de sterftetrend. Hierbij is rekening gehouden
met de recente AG Prognosetafels 2012-2062, startjaar 2014.
Het Minimaal Vereist Vermogen is gelijk aan de technische voorziening inclusief de sterftetrend, verhoogd
met een opslag voor algemene risico's. Dit Minimaal Vereist Vermogen bedraagt 104,1%.
Het Vereist Vermogen is gelijk aan de technische voorziening op marktwaarde inclusief sterftetrend en
verhoogd met een opslag. Deze opslag dient zodanig te worden vastgesteld dat de kans dat het
pensioenfonds in een periode van 1 jaar wordt geconfronteerd met een zodanige daling van de
dekkingsgraad dat het vermogen daalt tot onder de technische voorziening kleiner of gelijk is aan 2,5%.
Voor de vaststelling van deze opslag is door DNB een standaardtoets ontwikkeld: de zogenaamde Stoets. De onderliggende risicofactoren worden aangeduid met S1 tot en met S10. Vooral het renterisico
en het zakelijke-waardenrisico bepalen de uitkomst van deze toets. Het liquiditeitsrisico (S7), het
concentratierisico (S8) en het operationeel risico (S9) zijn binnen het FTK op 0 vastgesteld.
Met ingang van 2011 wordt rekening gehouden met het actieve-beheerrisico (S10).
Buffer
2013
16.278
31.846
19.090
0
6.548
11.434
1.883
87.079
- 38.450
48.629
Risico
S1: Rente
S2: Zakelijke waarden
S3: Valuta
S4: Commodity
S5: Krediet
S6: Verzekeringstechnisch
S10: Actief beheer
Subtotaal voor diversificatie-effect
Diversificatie-effect
Stand einde boekjaar
2012
13.772
29.883
18.481
2.796
6.228
12.009
2.387
85.556
- 39.992
45.564
Buffer in % van de TV
2013
2012
3,9%
3,2%
7,6%
6,8%
4,6%
4,3%
0,0%
0,6%
1,6%
1,4%
2,7%
2,8%
0,5%
0,6%
20,9%
19,7%
9,3%
9,1%
11,6%
10,6%
Het Vereist Eigen Vermogen bedraagt ultimo verslagjaar Euro 48,6 mln (2012: Euro 45,6 mln); dat is 11,6%
van de technische voorziening van Euro 417,8 mln (2012: 10,6% van Euro 431,2 mln).
12
Toereikendheid
De dekkingsgraad nam in het verslagjaar af tot 114,3% (2012:116,4%).
Het op basis van het FTK gedefinieerd Minimaal Vereist Vermogen voor nominale pensioenaanspraken
(104,1%) was ultimo boekjaar aanwezig. Het Vereist Vermogen (111,6%) was ultimo boekjaar eveneens
aanwezig.
De ontwikkeling van de dekkingsgraad blijkt uit deze grafiek.
3,00%
125,0%
2,90%
120,0%
2,80%
2,60%
2,50%
110,0%
2,40%
2,30%
105,0%
Interne rekenrente
2,70%
115,0%
2,20%
2,10%
100,0%
Dekkings‐
graad in %
Minimaal
vereist
vermogen in %
Vereist
vermogen in %
Interne
rekenrente
Dekkingsgraad:
De dekkingsgraad is de verhouding tussen het vermogen en de pensioenverplichtingen. Een dekkingsgraad van
100% wil zeggen dat het fonds precies aan zijn pensioenverplichtingen van het meetmoment kan voldoen.
Minimaal Vereist vermogen:
Minimaal Vereist vermogen is geijk aan de Technische Voorziening inclusief de sterftetrend, verhoogd met een
opslag voor algemene risico's.
Vereist Vermogen:
Het Vereist Vermogen is gelijk aan de Technische Voorziening inclusief de sterftetrend, verhoogd met een
opslag. Deze opslag moet zodanig worden vastgesteld, dat de kans dat het pensioenfonds in een periode van 1
jaar wordt geconfronteerd met een zodanige daling van de dekkingsgraad dat het vermogen daalt tot onder de
Technische Voorziening, kleiner of gelijk is aan 2,5%.
Interne rekenrente:
De Nederlandse Bank publiceert de zogenaamde rentetermijnstructuur waartegen de kasstromen van de
technische voorziening contant moet worden gemaakt. Hierna kan de Technische Voorziening worden herleid
naar één vast rentepercentage; de gemiddelde interne rekenrente.
Indexatie ambitie
Het pensioenfonds heeft in het verleden gecommuniceerd naar (gewezen) deelnemers en
pensioengerechtigden dat de ambitie bestaat om pensioenen jaarlijks met de loonindex te verhogen.
Deze verhoging zou dan gefinancierd moeten worden uit beleggings-opbrengsten. Wettelijk gezien mag
het fonds alleen communiceren dat verhoging met de loonindex wordt nagestreefd, als uit berekeningen
(de zogenoemde consistentietoets) blijkt dat het reëel is dat betrokkenen deze verhoging zullen
ontvangen. De toezichthouder DNB hanteert hierbij een norm van 70% van de loonindex als minimale
realisatie. Uit de berekeningen die zijn uitgevoerd blijkt dat deze norm naar verwachting niet wordt
gehaald. Er is op dit moment dus geen consistent geheel tussen de gewekte verwachtingen, de
financiering en de realisatie van de toeslagen. Het pensioenfonds heeft dit medegedeeld aan de caopartijen. Tot nader order zal het pensioenfonds dan ook niet meer onverkort communiceren naar
betrokkenen dat de toeslagambitie gelijk is aan de loonindex.
13
Beleidskader
Sinds 1 januari 2012 geldt het volgende beleidskader:
Dekkingsgraad
185%+
155-185%
135-155%
130-135%
105-130%
Lager dan 105%
Premie
0%
12%
21%
25%
25%
Kostendekkende premie
Toeslag
Volledig (eventueel inhaal)
Volledig (eventueel inhaal)
Volledig (eventueel inhaal)
Volledig
Lineair tussen 0% en volledig
Geen
Dit beleidskader is een leidraad voor het Bestuur, maar het Bestuur kan er van afwijken. De gehanteerde
uitgangspunten en berekeningen zijn zodanig dat rekening gehouden wordt met de verwachte risico’s en
rendementen van de beleggingsportefeuille. Als de dekkingsgraad onder het Vereist Vermogen van 111%
komt, moet het beleidskader ertoe bijdragen dat binnen 15 jaar voldoende herstel optreedt. Het Bestuur
kan bij een dekkingsgraad lager dan 105% beslissen dat de werkgevers een extra premie moeten
betalen van 5% van de salarissom. Als de premie aangepast wordt, is dat, in principe, met niet meer dan
3% per jaar. Als de loonindex met 1% of meer stijgt, is de indexatie, in principe, tenminste 1%.
Toeslagen op pensioenaanspraken van de actieve deelnemers is geen recht
PFP probeert jaarlijks het pensioen te verhogen met de loonontwikkeling in de PBO-sector. PFP betaalt de
toekomstige verhogingen van het pensioen uit het beleggingsrendement. Door een verhoging en de
verwachting voor de komende jaren is niet meteen recht op verhogingen in de toekomst.
Toeslagen op ingegane pensioen en premievrije aanspraken (gewezen deelnemers) is geen
recht
PFP probeert jaarlijks het pensioen te verhogen met, sinds 2011, de loonontwikkeling in de PBO-sector.
PFP betaalt de toekomstige verhogingen van het pensioen uit het beleggingsrendement. Door een
verhoging en de verwachting voor de komende jaren is niet meteen recht op verhogingen in de toekomst.
Kosten uitvoering pensioenregeling
De kosten van de uitvoering van de pensioenregeling bestaan uit de kosten van uitbesteding bij PBOD, de
overige directe dienstverleningen, de bestuurskosten en de kosten van toezicht. De totale kosten
bedroegen in 2013 Euro 0,9 mln (2012: Euro 1,0 mln).
Daar het aantal deelnemers van invloed is op de kosten, worden de kosten per deelnemer weergegeven.
Hierbij hanteert PFP de richtlijn van de Pensioenfederatie. Hierbij worden de kosten per deelnemer
(actieven en gepensioneerden) weergegeven.
Kosten uitvoering pensioenregeling
Pensioenuitvoerings- en administratiekosten in euro
Aantal actieve deelnemers
Aantal pensioengerechtigden
2013
2012
893.000
599
977
1.576
Kosten per deelnemer in euro
722
1.005
1.727
567
14
978.000
566
2. Risico's
Risico- en beheersingsbeleid
De verantwoordelijkheden van het pensioenfonds zijn vormgegeven in het premie-, toeslag- en
beleggingsbeleid. Het Bestuur heeft dit beleid verwoord in de ABTN. De keuzes die ten aanzien van dit
beleid gemaakt zijn, nemen onvermijdelijk risico’s met zich mee. Daarnaast zijn er risico’s die
samenhangen met de uitvoering van dit beleid. Het beleidskader is eind 2011 opnieuw vastgesteld. In
verband met de Toekomstverkenning heeft actualisering van de ABTN niet plaatsgevonden.
Solvabiliteitsrisico
PFP wordt bij het beheer van de pensioenverplichtingen en de financiering daarvan geconfronteerd met
risico’s. De belangrijkste doelstelling van het pensioenfonds is het nakomen van de
pensioentoezeggingen. Voor het realiseren van deze doelstelling wordt gestreefd naar een toereikende
solvabiliteit op basis van de marktwaarde van de pensioenverplichtingen. Het belangrijkste risico voor het
pensioenfonds betreft het solvabiliteitsrisico, ofwel het risico dat het pensioenfonds niet beschikt over
voldoende middelen ter dekking van de pensioenverplichtingen. De solvabiliteit wordt gemeten zowel op
basis van algemeen geldende normen als ook naar de specifieke normen welke door de toezichthouder
worden opgelegd. De solvabiliteit wordt weergegeven door middel van de dekkingsgraad: de
marktwaarde van het aanwezige vermogen uitgedrukt in de marktwaarde van de pensioenverplichtingen.
Het solvabiliteitsrisico is in feite de combinatie van beleggings- en verzekeringstechnische risico’s.
Algemene leidraad voor het uitvoeren van beheerstaken is risicomijdend operationeel management.
Onderstaand worden enige risico's genoemd waar het Bestuur aandacht aan besteedt:
- beleggingsrisico's;
- verzekeringstechnische risico's;
- niet-financiële risico's.
Beleggingsrisico's
Ter beheersing van het beleggingsrisico is door het Bestuur een Verklaring beleggingsbeginselen
opgesteld. Deze Verklaring geeft richtlijnen aan waarbinnen de uitvoering van het beleggingsbeleid moet
plaatsvinden. Daarnaast wordt jaarlijks een Uitvoeringsplan Beleggingen vastgesteld.
Belangrijke beleggingsrisico’s zijn het prijs- en kredietrisico.
- a.
Prijsrisico
Prijsrisico is uit te splitsen in renterisico, valutarisico en marktrisico. De beleggingsdoelstellingen bepalen
de strategie die PFP volgt ten aanzien van het beleggingsrisico. In de dagelijkse praktijk ziet de
Beleggingscommissie toe op het prijsrisico conform de binnen PFP aanwezige beleidskaders en de
beleggingsrichtlijnen. De overallmarktposities worden periodiek gerapporteerd aan het Bestuur.
PFP dekt het prijsrisico niet af. Waardedalingen van bijvoorbeeld aandelen worden niet ondervangen door
putopties, maar middels diversificatie wordt getracht dit risico te reduceren.
- a.1
Renterisico
Renterisico is het risico dat optreedt bij wijzigingen in de beleggingen als gevolg van de wijziging van de
marktrente. PFP is gevoelig voor wijzigingen van de marktrente omdat de duration van de beleggingen en
die van de (pensioen)verplichtingen niet gelijk zijn. Bij de bepaling van het beleggingsbeleid weegt het
Bestuur zorgvuldig de voordelen (meer zekerheid) en de nadelen (kans op minder rendement) van meer
of minder duration matching af ten opzichte van de alternatieve strategieën.
Het Bestuur heeft er voor gekozen het renterisico gedeeltelijk af te dekken. Doelstelling van dit
rentebeleid is om de beweeglijkheid van de dekkingsgraad te reduceren met behoud van de kans op
overrendement.
Indien de euroswaprente (de rente waartegen de pensioenverplichtingen contant worden gemaakt) met
0,1% daalt, zullen de pensioenverplichtingen stijgen.
Dit renterisico wordt met als streefpercentage 65% (gebaseerd op de werkelijke rentetermijnstructuur)
ten opzichte van de pensioenverplichtingen afgedekt.
Voor het afdekken van dit renterisico worden Euro Staatobligaties (voornamelijk Nederlandse en Duitse
staatsobligaties), Investment Grade Bedrijfsobligaties en rentederivaten gehanteerd.
De feitelijke renteafdekking bedraagt ultimo 2013 circa 60% (2012 circa 61,5%).
15
- a.2
Valutarisico
De beleggingen in aandelen, onroerend goed en alternatieve beleggingen genoteerd in de Amerikaanse
Dollar worden sinds 1 januari 2012 voor 50% strategisch afgedekt.
De beleggingen in aandelen, onroerend goed en alternatieve beleggingen in de valuta’s Britse Pond en
Japanse Yen worden (nagenoeg) volledig afgedekt.
De overige valuta zijn met name opgebouwd uit Europese beleggingen (met name Zwitserse Frank) en
uit opkomende landen. Deze beleggingen van zowel aandelen als obligaties en worden niet afgedekt. Bij
deze valuta moet dan met name gedacht worden aan: Braziliaanse Reaal, Zuid‐Afrikaanse Rand,
Koreaanse Won, Chinese Renminbi en Mexicaanse Peso. In totaal zijn circa 30 vreemde valuta
vertegenwoordigd in de portefeuille.
- a.3
Marktrisico
Marktrisico is het risico dat door de ontwikkeling van marktprijzen (veroorzaakt door factoren die
samenhangen met een individuele belegging, de uitgevende instelling of generieke factoren)
waardewijzigingen plaatsvinden.
Wijzigingen in marktomstandigheden hebben altijd direct invloed op het beleggingsresultaat, omdat alle
beleggingen worden gewaardeerd op reële waarde waarbij waardewijzigingen onmiddellijk worden
verwerkt in het saldo van baten en lasten. Spreiding binnen de portefeuille (diversificatie) kan het
marktrisico dempen.
De beleggingsportefeuille van het pensioenfonds kent bij elk van de drie belangrijkste
beleggingscategorieën (aandelen, vastgoed en obligaties) een zeer brede spreiding over de verschillende
belangrijkste regio's, doordat belegd wordt in regionale funds. Deze funds weerspiegelen, met een
gelimiteerde risicomarge, het verloop van de onderliggende regionale beurzen (Europa, Verenigde Staten,
Azië en de Opkomende Markten). Ook de beleggingen in hedgefunds en private equity vinden plaats via
regionaal en/of thematisch gespreide fund of funds.
- b. Kredietrisico
Kredietrisico, dat wordt gelopen op de verschillende beleggingsmarkten waarin PFP actief is, wordt op
dagbasis beheerd door de deskundigen van de Fiduciaire Vermogensbeheerder. Daarbij gelden strenge
restricties en wordt veelvuldig onderpand geëist. Daarnaast wordt er gebruik gemaakt van verschillende
tegenpartijen met een goede reputatie waardoor dit risico beperkt wordt. Ook hier geldt de kanttekening
dat, ondanks de genomen maatregelen, het tegenpartijrisico zich tijdens een periode waarin sprake is
van een systeemcrash, ook bij voorheen als solvabel geachte tegenpartijen, toch kan voordoen.
Liquiditeitsrisico
Liquiditeitsrisico is het risico dat het fonds onvoldoende liquide middelen heeft om betalingen, waaronder
de pensioenuitkeringen en de eventuele verplichtingen uit hoofde van swaps, te verrichten. Alhoewel de
premie-inkomsten op jaarbasis lager zijn dan de te verrichten pensioenuitkeringen wordt de hoogte van
het liquiditeitsrisico en de impact daarvan als relatief klein ingeschat. Een belangrijk deel van het
vermogen kan, indien nodig, op korte termijn worden geliquideerd. Het liquiditeitsrisico wordt ook
beperkt door het aanhouden van liquiditeiten en door de invulling van het cashmanagement. Tevens is
het mogelijk geworden om voor de matching overlay kortlopende staatsobligaties als onderpand te laten
gelden, wat het liquiditeitsrisico verlaagd.
Continuïteitsrisico
Het bestuur heeft voorgenomen het fonds op te gaan heffen. Als gevolg hiervan loopt het fonds een
continuïteitsrisico. Het bestuur erkent dit risico en heeft aangegeven zich verantwoordelijk te voelen voor
een goede afwikkeling. Derhalve hebben de huidige bestuursleden aangegeven aan te blijven totdat het
fonds formeel is opgeheven.
Verder zijn er duidelijke en heldere afspraken gemaakt over de gevolgen voor het personeel alsmede
met de desbetreffende aangesloten productschappen.
Als gevolg hiervan is getracht het
continuïteitsrisico te mitigeren.
16
Verzekeringstechnische risico's
De pensioenverplichtingen kunnen in de tijd worden weergegeven door middel van een schatting van de
toekomstig uitgaande kasstromen. De verzekeringstechnische risico’s uiten zich in:
- Toeslagresultaten; wanneer het gevoerde toeslagbeleid afwijkt van de aannamen en/of loon- en
prijsstijgingen c.q. de franchiseontwikkeling afwijken van de aannamen.
- Verzekeringstechnische resultaten; indien de relevante aannamen en veronderstellingen niet
overeenstemmen met de werkelijkheid. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan het periodiek
aanpassen van de levensverwachtingen van de deelnemers (het langlevenrisico). Met name de
toename van de levensverwachtingen is een belangrijk aspect van dit risico.
Overige
relevante
verzekeringstechnische
risico's
zijn
het
overlijdensen
het
arbeidsongeschiktheidsrisico.
- Premieresultaten; indien de premie niet gelijk is aan de marktwaarde van de kasstromen die
voortvloeien uit de nieuwe pensioentoezeggingen.
Niet-financiële risico's
Twee belangrijke niet-financiële risico's zijn het operationele risico en het systeemrisico.
Operationele risico's
Operationeel risico is het risico dat optreedt bij de uitvoering van de pensioen- en beleggingsactiviteiten,
als gevolg van niet afdoende of falende interne processen, menselijk gedrag en systemen of als gevolg
van externe gebeurtenissen.
Het pensioenfonds heeft de uitvoering van de pensioen- en financiële administratie opgedragen aan
PBOD, met wie voortdurend afstemming plaatsvindt over deze risico’s.
Administratie
Het pensioenfonds heeft feitelijk alle administratieve uitvoeringswerkzaamheden opgedragen aan PBOD.
Het risico dat PBOD tekortschiet, wordt gemitigeerd doordat het Bestuur van het pensioenfonds
vertegenwoordigd is in het Bestuur van de uitvoerder PBOD. Dit stelt het Bestuur in staat de kwaliteit van
de uitvoering aan te laten sturen en zo nodig corrigerende maatregelen te laten nemen.
PBOD heeft besloten zich zoveel mogelijk te richten op haar kerntaken te weten de uitvoering van de
arbeidsvoorwaarden in de PBO-sector. Dit houdt in dat veel processen uitbesteed zijn. Alle voor het
pensioenfonds belangrijke software draait, onder supervisie van de softwareleverancier, bij daartoe
gespecialiseerde application-service-providers. Hierdoor wordt de beschikbaarheid, beveiliging en back-up
verzorgd door professionele partijen. Ook de servers voor het interne netwerk worden door een
professionele partij verzorgd. PBOD ziet toe op de kwaliteit van de uitvoering van de overeengekomen
taken door bedoelde externe partijen. PBOD levert hiertoe kwartaalrapportages.
Vermogensbeheer
PFP heeft het vermogensbeheer opgedragen aan MN, een grote professionele Nederlandse
vermogensbeheerder.
Maatregelen die MN Vermogensbeheer heeft getroffen om risico’s te beperken zijn onder andere:
- Vormgeving van de inrichting van het Risk Management Framework binnen de organisatie op basis
van het ‘three lines of defence-model’ (1- lijnmanagement, 2- risk management, control en
compliance en 3 – audit).
- Het periodiek analyseren van en sturen op strategische, tactische en operationele risico’s van MN
Vermogensbeheer. Vanaf 2012 geven het lijnmanagement en directie van MN Vermogensbeheer
jaarlijks een In Control Statement af.
- Jaarlijks geeft MN een ISAE3402 verklaring af. Deze wordt door het Bestuur van PFP beoordeeld.
- Transparante beheercontracten met opdrachtgevers die jaarlijks worden gereviewd.
- Een uitbestedingsbeleid waarmee MN Vermogensbeheer beoogt inzicht te krijgen in de risico’s die
samenhangen met uitbesteding en blijvende beheersing van deze risico’s (o.a. adequaat due
diligence traject bij inhuur van externe vermogensbeheerders).
17
Systeemrisico
Systeemrisico is het risico dat het mondiale financiële systeem en de internationale markten niet langer
naar behoren functioneren, waardoor beleggingen van PFP niet langer verhandelbaar zijn en zelfs, al dan
niet tijdelijk, hun waarde kunnen verliezen. Net als voor alle andere marktpartijen is dit risico voor PFP
niet beheersbaar. Dat dit risico bestaat, is in 2008 pijnlijk duidelijk geworden.
Voor een nadere toelichting op de risico’s en het beheersingsbeleid wordt verwezen naar Risicobeheer en
derivaten in de jaarrekening.
18
3. Bestuursaangelegenheden
Bestuursbeleid
Het Bestuur van het pensioenfonds heeft het afgelopen jaar acht keer vergaderd. Naast de jaarlijks
terugkerende onderwerpen premie-, indexatie- en beleggingsbeleid kwamen onder andere de toename
van de levensverwachtingen, de toekomst van de PBO-sector én de toekomst van het pensioenfonds zelf
aan de orde.
1. Toeslagen (indexatie) op ingegane pensioenen, premievrije aanspraken van gewezen
deelnemers en de pensioenaanspraken van actieve deelnemers
Het Bestuur beslist elk jaar of en met hoeveel de pensioenopbouw geïndexeerd wordt. Die eventuele
indexatie wordt betaald uit de (gecumuleerde) resultaten van het pensioenfonds. Hierbij geldt dat de
financiële positie van het pensioenfonds voldoende moet zijn om de indexatie te kunnen verlenen. De
indexering blijft derhalve voorwaardelijk.
De “structurele toeslag” van 1,25% (die per 1 januari 2014 in de salarissen is verwerkt) per 1 januari
2014 is niet pensioengevend maar voor het pensioen is de afspraak gemaakt dat deze toeslag wel
meetelt als indexatiegrondslag. Op basis van een dekkingsgraad van 117% (september 2013) bestaat
hierdoor een rekenkundige prorata indexering (toeslag) van 49% van 1,25% = 0,62%.
In het licht van de toekomstverkenning van PFP heeft het bestuur echter besloten om de indexering vast
te stellen op 1,25% zodat er bij een eventuele waardeoverdracht geen indextie-achterstand bestaat.
Met dit besluit wijkt het bestuur af van het beleidskader waarin is opgenomen dat pas volledig
geindexeerd kan worden bij een dekkingsgraad van 130% of hoger.
De koopsom voor deze toeslagverlening wordt gefinancierd uit de middelen van het pensioenfonds en is
in het boekjaar 2013 verwerkt.
2. Franchise
De franchises zijn als volgt vastgesteld:
Franchise (bedragen in Euro)
In dienst op of na 1 januari 2006
In dienst vóór 1 januari 2006 en geboortejaar:
- 1957 en eerder
- 1958 tot en met 1967
- 1968 en later
2014
2013
2012
11.150
10.950
10.850
13.444
12.298
11.150
13.244
12.098
10.950
13.144
11.998
10.850
Franchise is het gedeelte van het salaris waarover geen pensioen wordt opgebouwd. Het gedeelte van het
salaris waarover wel pensioen wordt opgebouwd is de pensioengrondslag. Pensioenopbouw vindt altijd plaats
naar rato van het deeltijdpercentage (100% of lager).
3. Lager opbouwpercentage
Per 1 januari 2014 wordt de wettelijke fiscale pensioenrichtleeftijd verhoogd naar 67 jaar en wordt het
fiscaal maximale pensioenopbouwpercentage voor de PFP middelloonregeling verlaagd naar 1,95% per
jaar. Mede in het kader van het sociaalplan heeft het bestuur besloten om de pensioenrichtleeftijd niet
aan te passen naar 67 jaar maar te handhaven op 65 jaar met als fiscaal gevolg dat het
pensioenopbouwpercentage voor de PFP middelloonregeling (extra) verlaagd moet worden naar 1,70%.
Voor de opbouw van het meeverzekerde partnerpensioen blijft het opbouwpercentage van 1,20%
gehandhaafd.
4. Premieverdeling werkgever/werknemer
De (langdurige) lage rente zorgt er voor dat de kostendekkende premie hoog blijft. Voor 2014 heeft het
bestuur daarom, ondanks de verlaging van het pensioenopbouwpercentage, in afwijking van het
beleidskader, de te betalen premie gehandhaafd op 28%, waarvan 19,6% betaald moet worden door de
werkgevers en 8,4% door de werknemers. De verdeling van de premiekosten is 30% werknemer en 70%
werkgever.
2014
2013
2012
Doorsneepremie
Premie
28,0%
28,0%
25,0%
Werkgevers
19,6%
19,6%
17,5%
8,4%
8,4%
7,5%
Werknemers
19
Raad van Toezicht
De Raad heeft kennis genomen van alle besluiten en heeft inzage in alle vergaderstukken van het
Bestuur. Op basis van de bepalingen in de Pensioenwet geeft de Raad adviezen en instemmingen over
alle zaken die een Deelnemersraad en/of een Verantwoordingsorgaan aangaan. Het Bestuur houdt
rekening met deze adviezen en instemmingen.
De Raad van Toezicht kwam in het boekjaar zes keer bijeen, waarbij het Bestuur steeds (al dan niet
gedeeltelijk) aanwezig was.
20
4. Beleggingen
Fiduciair vermogensbeheer
Het vermogensbeheer is opgedragen aan MN, die is aangesteld als Fiduciaire Vermogensbeheerder door
middel van een overeenkomst met een SLA. MN is verantwoordelijk voor het adviseren over het op elkaar
afstemmen
van
activa
en
passiva,
de beleggingsstrategie, het
samenstellen
van
de
beleggingsportefeuille, de selectie en het monitoren van operationele vermogensbeheerders en het
rapporteren over al die taken en werkzaamheden aan het Bestuur van PFP. MN legt verantwoording af
aan het Bestuur, primair via de Beleggingscommissie.
Uitgangspunten
Het Bestuur heeft als belangrijke verantwoordelijkheid te zorgen voor een goed en betaalbaar pensioen
en te streven naar toeslagverlening, uitgaande van de door de CAO-partijen afgesproken
pensioenregeling. Om dit te realiseren is onder andere een gedegen beleggingsbeleid belangrijk.
Ieder jaar wordt het beleggingsbeleid opnieuw vastgesteld binnen het strategisch kader. Het strategisch
kader volgt uit de ALM-studie. Het beleggingsbeleid wordt beïnvloed door (de opvattingen over) de
internationale economische ontwikkelingen, door de samenstelling en de ontwikkeling van het
verzekerdenbestand en ook door wetten en regelgeving. Vooral het FTK heeft een belangrijke invloed op
het beleggingsbeleid. Op basis van de ALM-studies is de laatste paar jaar bijvoorbeeld besloten om het
risico van de mismatch in de duration van de vastrentende-waardenportefeuille en de technische
voorziening gefaseerd te verminderen.
Verantwoord beleggingsbeleid
Als pensioenfonds is PFP wettelijk verplicht een stembeleid te publiceren en verslag te doen van ons
feitelijk stemgedrag. PFP ziet dat als onderdeel van ons beleid voor verantwoord beleggen en
aandeelhouderschap.
Het vermogensbeheer is uitbesteed aan MN en wordt voor een groot deel uitgevoerd via door MN
beheerde fondsen. In onze opdracht wordt door MN en door de genoemde fondsen een verantwoord
beleggingsbeleid gevoerd. Bij de uitvoering van dat beleid door MN wordt gestreefd naar schaalvoordelen
zonder de ‘klank en kleur’ van het pensioenfonds uit het oog te verliezen.
Verantwoord beleggen
In onze opdracht voert MN (ondertekenaar van de Principles for Responsible Investment: www.unpri.org)
een beleggingsbeleid waarin rekening wordt gehouden met maatschappelijke effecten, inclusief milieu-,
sociale en governance factoren. Op de lange termijn zal dat de risico/rendementsverhouding van
beleggen positief beïnvloeden. Verantwoord beleggen raakt alle beleggingsprocessen. Milieu, sociale en
governance factoren moeten volledig worden geïntegreerd in de beleggingsanalyse en besluitvorming.
Leidende beginselen
Het verantwoord beleggingsbeleid wordt geoperationaliseerd langs vier pijlers: integratie in de
beleggingsprocessen;
thematisch
beleggen,
uitsluitingbeleid
en
actief
c.q.
verantwoord
aandeelhouderschap (active ownership).
Om het verantwoord beleggen verder te concretiseren zijn door MN in overleg met opdrachtgevers
leidende beginselen geformuleerd (‘Mn Services leidende beginselen'). Daarin wordt aansluiting gezocht
bij geaccepteerde internationale verdragen en codes, zoals het UN Global Compact, de OESO-code voor
multinationale ondernemingen en relevante codes voor corporate governance, zoals die van het
International Corporate Governance Network (ICGN).
Kwartaalrapportage Verantwoord aandeelhouderschap
Per kwartaal geeft MN een samenvatting van de activiteiten die in onze opdracht zijn uitgevoerd in het
kader van het verantwoord aandeelhouderschap in de aandelenportefeuille.
Verantwoording
Verantwoording vindt plaats via onze website www.pfp.pbod.nl
21
Beleggingsbeleid
Het beleggingsbeleid van PFP heeft als doel om, binnen aanvaardbare risico’s, op zodanige wijze te
beleggen dat een zo hoog mogelijk rendement wordt behaald. Op deze manier wordt er naar gestreefd
om een zo groot mogelijke kans op toeslagverlening te behalen. Het Bestuur stelt elk jaar –op basis van
de uitkomsten van Asset Liability Management studies (ALM-studies)– de inrichting van de portefeuille en
een risicobudget vast, wat het kader aangeeft waarbinnen risico’s opgezocht mogen worden.
PFP voert sinds enkele jaren een sterk diversificatiebeleid binnen de beleggingsportefeuille.
Spreiding beleggingen
Positieve en negatieve waardeschommelingen zijn onlosmakelijk verbonden met de beleggingsactiviteiten
van een pensioenfonds. Bij het beheer van het vermogen is het volledig voorkomen of afwenden van
risico’s niet mogelijk en zelfs niet gewenst. Zonder reëel risico is er immers geen reëel rendement. Wel
streeft PFP naar continu inzicht in de beleggingsrisico’s en worden maatregelen genomen om deze risico’s
te beheersen. Het belangrijkste instrument voor het Bestuur is de weloverwogen spreiding van de
beschikbare middelen over een groot aantal uiteenlopende beleggingscategorieën, die onderling zo min
mogelijk samenhang hebben in de uitkomst van de rendementen. Op deze wijze kunnen mindere
resultaten van de ene beleggingscategorie worden gecompenseerd door betere resultaten van andere
categorieën. Zodoende wordt het risico van de totale beleggingsportefeuille gereduceerd en wordt de
kans op een consistent en positief rendement vergroot.
Derivaten: defensief
Een belangrijk instrument bij de uitvoering van het vermogensbeheer is het gebruik van afgeleide
producten, derivaten genoemd. Derivaten zijn risicovol indien deze worden gebruikt voor speculatieve
doeleinden. PFP zet derivaten vooral defensief in, waarbij de beleggingsrisico’s op totaalniveau afnemen.
Met derivaten kunnen ongewenste en/of tijdelijke risico’s worden afgedekt, zoals het vreemdevalutarisico. Voorts kunnen sommige beleggingsvormen door de inzet van derivaten met lagere kosten
worden gerealiseerd. Ook kunnen derivaten worden ingezet om snel en flexibel aanpassingen in de
portefeuille aan te brengen teneinde het risico/rendementprofiel van de beleggingsportefeuille op het
gewenste niveau te brengen.
Marktontwikkelingen in 2013
Het positieve sentiment rond de ontwikkelingen in de EMU zette in het begin van 2013 door. Dit nog altijd
als gevolg van de garantie tot ingrijpen die Mario Draghi, president van de Europese centrale bank, in de
zomer van 2012 afgaf. Bovendien was de verdeelde Amerikaanse politiek in staat gebleken om de
gevreesde begrotingsafgrond rond de jaarwisseling grotendeels te omzeilen.
Het eerste scheurtje in het positieve sentiment ontstond als gevolg van de uitslag van de Italiaanse
verkiezingen eind februari. Het vormen van een coalitie bleek niet mogelijk en er ontstond een
machtsvacuüm. Hoewel de financiële markten hier nog redelijk gemakkelijk overheen stapten, volgde
medio maart een tweede tegenvaller; de crisis in Cyprus. Een last minute akkoord voorkwam het
uittreden van Cyprus. Echter, daarmee werd de angst voor een potentieel bredere uitstraling naar de
perifere lidstaten niet weggenomen. Onderdeel van het akkoord was het korten van deposito- en
bankobligatiehouders, hetgeen de angst voor kapitaalvlucht en bank runs in andere perifere lidstaten
verhoogde.
De Amerikaanse Centrale bank houdt de markten in haar greep
Het echte vuurwerk moest echter nog komen. De Amerikaanse centrale bank, de Federal Reserve,
indiceerde op 22 mei tot veler verrassing haar obligatieaankoopprogramma weleens kunnen te gaan
afbouwen; de zogenaamde ‘tapering’. Overigens niet alleen omdat de Amerikaanse economie een wat
stevigere basis kreeg. De Amerikaanse centrale bank maakte zich tevens enige zorgen om de enorme
omvang van haar balans en de snelle stijging van de prijzen in bepaalde activamarkten. De aankondiging
zette sterke opwaartse druk op de rentes op Amerikaanse staatsobligaties. Wereldwijd werden rentes
mee omhoog getrokken en kwamen koersen van risicodragende activa onder neerwaartse druk. Vooral
activaprijzen in opkomende landen werden fors lager gezet.
22
Echter, de rentes op Amerikaanse staatsobligaties stegen harder dan de Amerikaanse centrale bank
wenste. Bovendien kwamen er in de loop van het derde kwartaal voorzichtige signalen dat de hogere
rentes de economische groei begonnen te remmen. De Amerikaanse centrale bank bleek gevoelig voor
deze signalen. Ze besloot de afbouw van haar obligatieaankoopprogramma uit te stellen. De rentes
daalden weer, hoewel niet terug naar hun eerdere dieptepunten.
Inflatie neemt af
De inflatie in de EMU daalde in oktober tot onder de 1%, ondanks de enigszins betere economische
groeicijfers. In zowel de Verenigde Staten als in de EMU lag de inflatie duidelijk onder de doelstelling van
centrale banken van circa 2%. De lage inflatie was met name het gevolg van lage kredietverlening,
lagere grondstoffenprijzen, hoge werkloosheid, lage loonstijgingen en overcapaciteit. Bovendien liep de
waarde van de euro op, onder andere vanwege de politieke problemen in de Verenigde Staten. De
sterkere euro zette nog eens extra neerwaartse druk op de Europese inflatie.
De Europese centrale bank reageerde op de lagere inflatie door in november haar beleidsrente te
verlagen. De Amerikaanse centrale bank handhaafde haar obligatieaankoopprogramma, maar kondigde
in december aan in 2014 te zullen starten met het afbouwen van deze aankopen. Daarbij communiceerde
ze echter duidelijk dat dit een geleidelijke afbouw zal betreffen en dat haar monetaire beleid nog lang
stimulerend zal blijven. De negatieve impact op de financiële markten bleef beperkt.
Beleggingsresultaten
Om het gerealiseerde rendement per beleggingscategorie op waarde te schatten, wordt dit afgezet tegen
een maatstaf. Dit betreft de maatstaf van het resultaat op de normportefeuille voor het boekjaar. Aan de
hand van de ontwikkeling ten opzichte van deze normportefeuille kan worden getoetst of door actief
beheer waarde is toegevoegd.
Het Bestuur heeft ervoor gekozen risico op rentedalingen voor een belangrijk deel af te dekken. Hierdoor
stabiliseert de ontwikkeling van de dekkingsgraad en is de vereiste reservebuffer lager. De feitelijke
renteafdekking bedraagt ultimo 2013 circa 60,0%.
Het deel van het risico dat hiermee verminderd wordt, kan ergens anders worden ingezet: daar waar PFP
verwacht extra rendement te kunnen halen.
Vermogenssamenstelling en rendement ultimo boekjaar:
Verdeling
2013
Behaald
rendement
Rendement
maatstaf
Verdeling
2012
Matchingportefeuille
54,2%
Langlopende obligaties Europa
37,7%
Inflatie-obligaties
0,0%
Bedrijfsobligaties
15,5%
Matching overlay
0,8%
Liquiditeiten
0,2%
Returnportefeuille
45,8%
Hoogrentende obligaties
20,0%
Aandelen
21,0%
Vastgoed
1,6%
Alternatieve beleggingen
3,2%
Totaal portefeuille
100,0%
- 5,8%
- 6,2%
0,0%
1,0%
- 9,0%
1,8%
4,1%
- 0,7%
12,0%
- 2,2%
1,5%
- 1,8%
- 5,7%
- 6,2%
0,0%
1,1%
- 9,0%
0,0%
3,4%
- 0,8%
10,8%
- 2,4%
- 0,7%
- 1,7%
56,2%
38,9%
0,0%
14,6%
2,1%
0,6%
43,8%
18,6%
15,6%
4,3%
5,3%
100,0%
Portefeuille
In bovenstaande tabel is naast het feitelijke rendement het resultaat opgenomen van de benchmark die het
pensioenfonds hanteert om de beleggingsresultaten mee te vergelijken.
Het totale beleggingsrendement over 2013 komt uit op - 2,8%. Het beleggingsrendement van de portefeuille op
basis van going-concern komt uit op - 1,8% (2012: 10,9%).
Als gevolg van het bestuursbesluit zal, na verkrijging van instemming van ABP en geen bezwaar van DNB, het
fonds per 31 december 2014 liquideren. Derhalve is de jaarrekening opgesteld op basis van liquidatie en
vervalt de continuïteitsveronderstelling.
Het gevolg is een beleggingsrendement van circa - 1,0%.
23
Matchingportefeuille – Investment Grade Vastrentende waarden
Portefeuille
Een groot deel van het vermogen van het pensioenfonds was in 2013 belegd in vastrentende waarden.
Ook binnen deze portefeuille vastrentende waarden streeft PFP naar vermindering van het risico door
middel van spreiding van de beleggingen. Deze spreiding vindt plaats door te beleggen in Europese
Staats-en bedrijfsobligaties, renteswaps en liquide middelen. Naast spreiding over verschillende
segmenten en regio’s spreidt PFP deze beleggingen ook over verschillende debiteurenkwaliteiten. Hoe
hoger de debiteurenkwaliteit van de lener is, hoe lager het risico en hoe lager het te verwachten
rendement. Andersom geldt dat voor lagere debiteurenkwaliteiten steeds hogere rentevergoedingen
worden ontvangen. Vanwege de risico’s bij twijfelachtige debiteurenkwaliteiten houdt PFP scherp toezicht
op de kredietwaardigheid van partijen waaraan leningen worden verstrekt. Ook in 2013 is binnen de
matchingportefeuille de focus gericht geweest op de kwaliteit van de debiteuren.
Marktontwikkelingen
Staatsobligaties
De staatsobligatieportefeuille liet afgelopen jaar per saldo een negatief resultaat zien (6,2%). De Duitse
tienjaars rente steeg gedurende het jaar met 61 basispunten naar 1,93%. De spread (ten opzichte van
de swaprentecurve) op Nederlands en Fins staatspapier steeg met respectievelijk tien basispunten en
zeven basispunten, hetgeen een aanvullend licht negatief effect op de rendementen had. In het eerste
kwartaal van 2013 daalden de rentes in de meeste Noord-Europese landen als gevolg van de onrust
voorafgaand aan de Italiaanse verkiezingen. De Europese Centrale bank verlaagde begin mei de rente
naar aanleiding van tegenvallende economische data, maar ondanks deze verlaging stegen de Europese
rentes in navolging van de Amerikaanse rente. In de Verenigde Staten stegen de rentes als gevolg van
berichten over de mogelijke afbouw van het obligatieaankoopprogramma door de Amerikaanse centrale
bank. De introductie van de ‘forward guidance’ van de Europese centrale bank in juli maakte een einde
aan de stijgende rentes. In aanloop naar de meeting van de Amerikaanse centrale bank in september
stegen de rentes echter opnieuw. Op het onverwachte besluit van de Amerikaanse centrale bank om het
afbouwen van haar obligatieaankoopprogramma voorlopig uit te stellen, lieten de Amerikaanse en
Europese rentes een sterke correctie zien. Naar jaareinde herstelden de rentes, gedreven vanuit de
Verenigde Staten als gevolg van de beslissing van de Amerikaanse centrale bank om in januari 2014 te
starten met het afbouwen van het obligatie-aankoopprogramma.
Obligatierendement 30-jaars staat
3,750%
3,350%
2,950%
Frankrijk
2,550%
Nederland
2,150%
Duitsland
1,750%
Bedrijfsobligaties
De stijgende rente had eveneens een negatief effect op het rendement op Investment Grade
Bedrijfsobligaties, maar dit effect werd deels gecompenseerd door een afname van de premies voor
kredietrisico (de credit spreads). Met name de obligaties binnen de portefeuille met een relatief lage
kredietwaardigheid presteerden goed. Beleggers bleken bereid om extra risico te nemen in ruil voor een
hoger verwacht rendement. In de laatste maanden van 2013 was er in Europa zelfs sprake van een
situatie waarbij de risicopremies van risicovollere obligaties kleiner werden, terwijl voor de meer veilige
obligaties een lichte stijging van deze risicopremies zichtbaar was. Bedrijven profiteerden van de lage
financieringskosten en de sterke vraag van beleggers door hun financiering te verlengen en vooruit te
financieren.
24
De focus binnen de Europese bankensector daarentegen lag op een inkrimping van de activiteiten,
waardoor de uitgifte van leningen in deze sector historisch laag was in 2013. Het totaalrendement voor
de beleggingscategorie lag op 1,0%.
Returnportefeuille
Portefeuille
Aandelen vormen een belangrijke categorie in de beleggingsmix van PFP. Aandelen geven op termijn naar
verwachting een hoger verwacht rendement dan vastrentende waarden. De afgelopen jaren hebben de
aandelenbeleggingen van het pensioenfonds dan ook een belangrijke rol gespeeld in het op niveau en
betaalbaar houden van de pensioenen bij PFP. Het hoger verwachte rendement van aandelen gaat
gepaard met een hoger risicoprofiel van deze beleggingscategorie. Dat hogere risico uit zich in een sterk
schommelend resultaat van jaar tot jaar. Binnen de aandelenportefeuille spreidt PFP de beleggingen over
verschillende regio’s en segmenten. PFP belegt in aandelen van beursgenoteerde ondernemingen in
Europa, Noord-Amerika, het Verre Oosten en in opkomende landen. Het totaalrendement voor deze
beleggingscategorie lag op 12,0%.
Aandelen
De aandelenmarkten van ontwikkelde landen presteerden in 2013 doorgaans zeer goed, mede als gevolg
van het ruime monetaire bereid van de Europese en Amerikaanse centrale bank. In de Verenigde Staten
stegen de winstmarges van bedrijven en waren positieve trends zichtbaar in onder andere het
toenemende consumentenvertrouwen, de stijgende huizenprijzen, aantrekkende groei en een dalende
werkloosheid. Deze ontwikkelingen werden positief ontvangen door beleggers en hadden een stijging van
de koers/winst verhoudingen tot gevolg. In Europa hebben met name het Verenigd Koninkrijk en
Duitsland goede economische cijfers en sterke rendementen op de beurs laten zien. Japanse aandelen
stegen fors in waarde als gevolg van de stimuleringsmaatregelen die werden ingevoerd door ministerpresident Shinzo Abe.
De rendementen op aandelen van opkomende landen bleven sterk achter bij de meeste ontwikkelde
landen. De oorzaak is te vinden in een combinatie van factoren. Allereerst is er bij het merendeel van de
opkomende landen sprake van afnemende economische groei. Het vooruitzicht dat de Verenigde Staten
de monetaire stimulering geleidelijk gaan afbouwen, droeg eveneens bij aan het negatieve sentiment.
Vooral landen die afhankelijk zijn van externe financiering werden geconfronteerd met lagere
aandelenkoersen en lagere valutakoersen. Tot slot was er politieke onrust in verschillende landen,
waaronder Thailand en Turkije.
Performance aandelenbeurzen in 2013
30,00%
25,00%
20,00%
15,00%
Noord
Amerika
10,00%
Wereld
5,00%
Europa
0,00%
-5,00%
Emerging
markets
-10,00%
-15,00%
Private Equity
In 2013 zijn geen nieuwe verplichtingen meer aangegaan. Het Private Equity fonds zal de komende jaren
de aangegane verplichtingen met de acht onderliggende beheerders verder afwikkelen.
25
Hoogrentende vastrentende waarden
Portefeuille
Een groot deel van het vermogen van PFP was in 2013 belegd in hoogrentende obligaties. Deze
beleggingen geven op termijn een hoger verwacht rendement dan obligaties zoals opgenomen in de
Matchingportefeuille (o.a. Duitse en Nederlandse Staatsobligaties) en spelen een belangrijke rol om de
pensioenen op niveau en betaalbaar te houden. Het hoger verwachte rendement gaat gepaard met een
hoger risicoprofiel. PFP streeft naar vermindering van dit risico door middel van spreiding van de
beleggingen. Deze spreiding vindt plaats door te beleggen in Amerikaanse- en Europese High-Yield en
bankleningen.
Naast spreiding over verschillende segmenten en regio’s spreidt PFP de beleggingen in obligaties ook over
verschillende debiteurenkwaliteiten. Hoe hoger de debiteurenkwaliteit van de lener is, hoe lager het risico
en hoe lager het te verwachten rendement. Andersom geldt dat voor lagere debiteurenkwaliteiten steeds
hogere rentevergoedingen worden ontvangen. Vanwege de risico’s bij twijfelachtige debiteurenkwaliteiten
houdt het pensioenfonds scherp toezicht op de kredietwaardigheid van partijen waaraan leningen worden
verstrekt.
Obligaties opkomende landen (EMD)
EMD behaalde een performance van 8,8% negatief. EMD daalde fors in waarde nadat de Amerikaanse
centrale bank in mei aankondigde voornemens te zijn om haar obligatieaankoopprogramma af te
bouwen. Tijdens de zomermaanden hadden zorgen over de afhankelijkheid van kapitaalinstromen van
sommige opkomende markten voor de financiering van de tekorten op de lopende rekening een
negatieve impact op de waardering van EMD. Daarnaast hadden de dalende valuta’s van landen als
Brazilië, Turkije, Zuid-Afrika en Indonesië een negatieve impact op de leningen die in lokale valuta
noteren.
US High Yield, Europa High Yield en Bank Loans
Hoogrentende bedrijfsobligaties presteerden aanzienlijk beter dan de “veiliger” geachte marktsegmenten
zoals staatsobligaties en investment grade bedrijfsobligaties (5,5%). Ook binnen het hoogrentende
marktsegment waren beleggers bereid om extra risico te nemen in ruil voor een hoger verwacht
rendement en dit resulteerde in een daling van de risicopremies op de hoogrentende bedrijfsobligaties. In
het bijzonder de leningen met lagere debiteurenkwaliteiten presteerden goed. Faillissementen in het
hoogrentende bedrijfssegment bleven op een laag niveau, mede als gevolg van de lage
financieringskosten voor bedrijven.
Vastgoed
Portefeuille
In deze beleggingscategorie streeft PFP naar spreiding naar regio (Nederland, Noord-Amerika en Azië) en
naar soort (woningen, winkels en kantoren).
Marktontwikkelingen
In 2013 is een voorzichtig herstel ingezet op de Europese vastgoedmarkt. De ontwikkelingen verschilden
echter sterk per regio. Het Verenigd Koninkrijk liep voorop in het herstel. In Noord-Europese steden zoals
Londen, München en Frankfurt stegen de huren. In Zuid- en Centraal Oost Europa herstelde de
huurprijzen in het begin van het jaar, maar was in het laatste kwartaal weer een daling van de
huurprijzen zichtbaar. De kantorenleegstand groeide naar historisch hoge niveaus. Als gevolg van de
afgenomen vraag en strenge financieringseisen is er echter weinig nieuwbouw opgeleverd, waardoor het
nieuwe aanbod beperkt is gebleven. De toplocaties bleven in trek, waardoor huurprijzen op deze locaties
gedurende de crisis redelijk stand hielden. Het vastgoed op overige locaties kampte echter met
huurprijsdalingen, toenemende leegstand en afwaarderingen. Ook voor winkelpanden geldt dat de
dalingen van de huurprijzen op de beste locaties beperkt zijn gebleven, terwijl andere locaties minder
goed presteerden. Het investeringsvolume in logistiek vastgoed was gedurende 2013 fors hoger dan de
voorgaande vijf jaren. Online winkelen zorgt voor veel vraag naar logistieke centra dichtbij de consument
in stedelijke gebieden.
26
Alternatieve beleggingen
De portefeuille alternatieve beleggingen maakt een belangrijk onderdeel uit van het spreidingsbeleid,
omdat de rendementen van de alternatieve beleggingen zich vaak min of meer onafhankelijk bewegen
van het resultaat op traditionele investeringen zoals aandelen en obligaties. Vanwege het afgenomen
risico/rendementsprofiel van de beleggingscategorie grondstoffen is besloten om deze portefeuille te
(gaan) verkopen. Binnen de portefeuille wordt belegd in special products, hedgefunds en grondstoffen
(commodities). De resultaten waren in 2013 per saldo positief.
De marktbewegingen die het gevolg waren van aankondigingen van de Amerikaanse centrale bank
hadden verliezen voor een aantal strategieën tot gevolg, maar per saldo lieten de hedgefondsen een
positief resultaat zien. De investeringen in grondstoffen bestaan voor een belangrijk deel uit
energiedragers, naast een kleiner deel metalen, edelmetalen, hout en landbouwproducten.
Valuta-afdekking
Het beleid is erop gericht om met de beleggingen alleen risico te lopen als daar ook een verwacht
rendement tegenover staat. Risico’s op schommelingen in valutakoersen horen daar niet bij. PFP dekt
voor 50% het risico af op schommelingen van de Amerikaanse dollar en voor 100% de Japanse yen en
het Britse pond.
Ontwikkeling van het belegde vermogen
De ontwikkeling van het belegde vermogen in de afgelopen vijf jaren is in de volgende grafiek weergegeven.
Totaal belegd vermogen (* € 1.000)
600.000
500.000
400.000
Totaal
Vastrentend
300.000
Aandelen incl. derivaten
Overig
200.000
Vastgoed
100.000
0
2013
2012
2011
2010
2009
Ontwikkeling van de beleggingen
Bedragen (x € 1.000)
Rubriek
Vastgoed
Aandelen
Vastrentende waarden
Derivaten
Overige beleggingen
Subtotaal
Ov. beleggingsverplichtingen
Liquiditeiten
Totaal
Balans per
01-jan
21.279
60.188
385.841
10.501
33.930
511.739
- 9.082
2.568
505.225
Aankopen
107
18.505
13.331
0
0
31.943
2.156
215
34.314
Verkopen
- 9.234
- 2.939
- 21.552
- 2.291
- 2.110
- 38.126
0
0
- 38.126
Waardemutaties
- 4.213
6.833
- 20.662
- 1.365
- 357
- 19.764
0
0
- 19.764
Balans per
31-dec
7.939
82.587
356.958
6.845
31.463
485.792
- 6.926
2.783
481.649
Onder de post overige beleggingsverplichtingen wordt het saldo vermeld van herclassificatie derivaten,
verplichtingen uit hoofde van beleggingen, nog af te wikkelen beleggingen en te vorderen beleggingen.
27
Assetmix
Bedragen (x € 1.000)
Rubriek
Vastgoed
Aandelen
Vastrentende waarden
Derivaten
Overige beleggingen
Subtotaal
Ov. beleggingsverplichtingen
Liquiditeiten
Totaal
2013
Waarde
7.939
82.587
356.958
6.845
31.463
485.792
- 6.926
2.783
481.649
1,6%
17,1%
74,2%
1,4%
6,5%
100,8%
-1,4%
0,6%
100,0%
2012
Waarde
21.279
60.188
385.841
10.501
33.930
511.739
- 9.082
2.568
505.225
4,2%
11,9%
76,4%
2,1%
6,7%
101,3%
-1,8%
0,5%
100,0%
Performanceoverzicht afgelopen vijf jaren
Performance incl. rentederivaten
en valuta-afdekking
Vastrentende waarden
Aandelen
Hoogrentende obligaties
Onroerend goed
Alternatieve beleggingen
Liquiditeiten
Valuta
Performance
2013
2012
2011
2010
2009
- 5,8%
12,0%
- 0,7%
- 2,2%
1,5%
1,8%
0,0%
- 1,8%
11,0%
13,7%
1,0%
3,3%
1,0%
3,8%
0,0%
10,9%
14,3%
- 3,8%
- 0,6%
11,5%
- 0,6%
1,5%
0,0%
8,1%
4,8%
21,8%
18,3%
3,9%
17,1%
11,1%
- 9,3%
7,6%
8,9%
35,0%
38,0%
- 5,0%
11,4%
8,3%
3,4%
16,6%
Het totale beleggingsrendement over 2013 komt uit op - 2,8%. Het beleggingsrendement van de portefeuille op
basis van going-concern komt uit op - 1,8% (2012: 10,9%).
Beleggingskosten
De interne kosten vermogensbeheer bedroegen in het verslagjaar Euro 708.000 (2012: Euro 710.000).
De vermogensbeheerkosten via MN zijn hieronder inzichtelijk gemaakt conform de aanbevelingen van de
Pensioenfederatie. Er is rekening gehouden met de zogenoemde "verborgen" kosten zoals
transactiekosten en beheerkosten illiquide indirecte producten. Bij de berekeningen is in een aantal
gevallen gebruik gemaakt van aannames en veronderstellingen.
2013
2.153
65
79
2.297
198
2.495
Kosten vermogensbeheer (* € 1.000)
Beheerkosten van de beleggingen
Kosten bewaarloon
Overige kosten
Kosten van vermogensbeheer
Transactiekosten
Totaal kosten
0,44%
0,01%
0,02%
0,47%
0,04%
0,51%
2012
2.475
15
181
2.671
347
3.018
0,43%
0,01%
0,03%
0,47%
0,18%
0,65%
De kosten van vermogensbeheer MN en de transactiekosten worden weergegeven in % van het gemiddeld
belegd vermogen.
Specificatie kosten MN
Beheerkosten ingehouden via MN-Huisfondsen
Gefactureerd en afgerekend in boekjaar
Beheerkosten Q4 en afgerekend na het boekjaar
Totaal kosten verantwoord onder de beleggingsresultaten
Beheerkosten in NAV (extern beheerd)
Beheerkosten van de beleggingen
Kosten bewaarloon
Overige kosten
Transactiekosten
Totaal kosten
Totale kosten
vermogensbeheer (* € 1.000)
PFP
PBOD
MN
Totaal kosten
2013
458
250
2.495
3.203
28
2013
1.737
- 246
- 93
1.398
755
2.153
65
79
198
2.495
0,09%
0,05%
0,51%
0,65%
2012
426
284
3.018
3.728
2012
1.561
- 287
- 56
1.218
1.272
2.490
15
166
347
3.018
0,09%
0,06%
0,65%
0,80%
5. Pensioenen
Wijzigingen in de regelingen
In 2013 is besloten tot een aantal wijzigingen in het Reglement van de basispensioenregeling. De
belangrijkste wijzigingen zijn:
- De Anw-compensatie wordt maximaal verstrekt tot de AOW-leeftijd die in 2013 van toepassing is.
- Vrijwillige voortzetting (Artikel 30 Reglement Basispensioen). In aanvulling op dit artikel geldt dat
het bestuur van PFP jaarlijks de hoogte bepaald van de voor de vrijwillige voortzetting van de
pensioenopbouw verschuldigde premie (in 2013: 28% van de pensioengrondslag). In verband met
het opheffen van de productschappen kan het bestuur op elk moment besluiten om de deelname
aan deze regeling te beëindigen. Elke deelnemer is daar bij de start van de vrijwillige voortzetting
van de pensioenopbouw op gewezen.
- Het jaarlijkse opbouwpercentage van het ouderdomspensioen is gewijzigd van 2% naar 1,7%.
- Het jaarlijkse opbouwpercentage van het partnerpensioen is gehandhaafd op 60% van 2% is 1,2%.
Dit is 70% van het ouderdomspensioen.
- Voor de jaarlijkse aanpassing van het arbeidsongeschiktheidspensioen en de Anw-compensatie
wordt aangesloten bij de berekeningsmethodiek van het ABP. Na vaststelling wordt de aanspraak
niet meer jaarlijks herrekend maar geïndexeerd conform de voorwaardelijke indexatie bepaling
zoals die voor de actieven/gepensioneerden/slapers van toepassing is.
Technische voorziening Pensioenverplichtingen (TV)
Vanaf 2007 is overgegaan op het FTK waardoor de waardering plaatsvindt rekening houdend met de
sterftetrend en op basis van de rentetermijnstructuur die door DNB wordt gepubliceerd.
De rentetermijnstructuur kan worden herleid naar één percentage, de zogenaamde interne rekenrente.
De interne rekenrente kwam per 31 december 2013 uit op 2,7% (2012: 2,4%). Het verschil in deze
rentepercentages verklaart de grootste mutatie in de TV. De TV nam met Euro 11,9 mln af door de
wijziging van de rentetermijnstructuur.
TV (x € 1.000)
Actieven
Slapers
Ouderdomspensioen
Partnerpensioen
Wezenpensioen
AO pensioen
Voorz.Pensioenverplichtingen
Voorz.Overlijdensuitkeringen
Voorz.Overlevingsgrondslagen
Totaal
Interne rekenrente
2013
147.563
72.357
149.670
42.733
161
3.307
415.791
2.036
0
417.827
2012
170.699
66.913
142.329
45.571
120
3.717
429.349
1.872
0
431.221
2011
171.801
56.235
119.975
43.253
123
3.853
395.240
2.052
0
397.292
2010
153.753
42.033
105.170
41.482
104
3.869
346.411
2.196
0
348.607
2009
129.426
34.867
91.710
39.527
132
4.191
299.853
2.625
14.216
316.694
2,7%
2,4%
2,7%
3,4%
3,8%
Ontwikkeling aantallen
Een afname van de werkgelegenheid bij de productschappen veroorzaakt niet meteen een afname van
het aantal actieven (deelnemers met pensioenopbouw). Voor zover er gebruik wordt gemaakt van de
vroegpensioenregeling, de wachtgeldregeling of een afvloeiingsregeling, wordt nog jaren na de
beëindiging van de werkzaamheden (gedeeltelijk) pensioen opgebouwd. Pas na beëindiging van de
pensioenopbouw wordt de afname van de actieven ook zichtbaar in een afname bij PFP.
Aantallen
Actieven
Slapers
Ouderdomspensioen
Partnerpensioen
Wezenpensioen
AO pensioen
Subtotaal
Bijzonder partnerpensioen *)
Totaal
2013
599
1.087
555
370
8
44
2.663
292
2.955
2012
722
1.042
530
415
9
51
2.769
291
3.060
2011
831
992
512
442
10
55
2.842
269
3.111
2010
909
1.038
500
468
10
61
2.986
264
3.250
2009
936
998
507
501
10
68
3.020
259
3.279
*) Bij echtscheidingen of ontbinding van een geregistreerd partnerschap/samenwoning wordt het
meeverzekerde partnerpensioen als een zelfstandige (bijzondere) partnerpensioenaanspraak toegekend aan de
ex-partner. De actuaris en DNB blijven de bijzondere partnerpensioenen echter als een meeverzekerd pensioen
beschouwen. In alle andere overzichten blijft het aantal van deze bijzondere partnerpensioenen buiten
beschouwing.
29
In onderstaande grafiek wordt de ontwikkeling van de aantallen weergegeven.
1.200
1.000
Actieven
800
Slapers
600
Ingegaan OP
400
Ingegaan PP
AOP
200
Ingegaan Wzp
0
2013
2012
2011
2010
2009
Mutatieoverzichten
De volgende tabellen tonen de mutatieredenen.
Totale populatie
Stand per 1 januari 2013
- nieuwe toetreding
- ingang pensioen
- ontslag met premievrije aanspraak
- waardeoverdracht
- overlijden
- afkoop
- andere oorzaken
Totaal 31 december 2013
Actieven
722
9
- 33
- 98
0
-1
0
0
599
PensioenSlapers gerechtigden
1.042
1.005
0
0
- 21
62
98
0
-8
0
-3
- 87
- 18
0
-3
-3
1.087
977
Totaal
2.769
2.663
Het aantal werknemers waarmee in 2013 het dienstverband is verbroken en waarbij tevens de pensioenopbouw
is beëindigd, bedraagt ruim 18% (2012: 10%) van het totale actieve deelnemersbestand. Deze forse afname
ligt in lijn met de verwachtingen van de afname van het personeelsbestand als gevolg van de afbouw van het
personeelsbestand bij de productschappen.
Net als vorig jaar het geval was, hebben er in 2013 een gering aantal uitgaande waardeoverdrachten
plaatsgevonden. Dat heeft tot gevolg dat er wederom veel gewezen deelnemers hun opgebouwde
pensioenaanspraken bij PFP hebben laten staan. Mogelijke oorzaak is waarschijnlijk dat bij veel van de andere
pensioenfondsen de dekkingsgraad nog steeds onder de 100% ligt (hierdoor is een waardeoverdracht niet
mogelijk). Andere oorzaak kan gezocht wordenin de krapte op de arbeidsmarkt; immers zonder nieuwe
dienstbetrekking heeft een gewezen deelnemer ook nog geen nieuwe pensioenregeling zodat er van
waardeoverdracht ook geen sprake kan zijn. Daarnaast houden de ex-deelnemers waarschijnlijk ook rekening
met de indexatieverwachtingen bij PFP ten opzichte van andere pensioenfondsen waardoor uitgaande
waardeoverdrachten, ook wanneer de dekkingsgraden weer boven de 100% uit zijn gekomen, beperkt blijven.
Het aantal slapers is hierdoor gestegen.
Voor de volledigheid kunnen wij vermelden dat er in 2013 geen inkomende waardeoverdrachten hebben
plaatsgevonden.
Naar soort
pensioengerechtigden
Stand per 1 januari 2013
- ingang pensioen
- waardeoverdracht
- overlijden
- andere oorzaken
Totaal 31 december 2013
Ouderdomspensioen
530
54
0
- 29
0
555
Partnerpensioen
415
13
0
- 58
0
370
Wezenpensioen
9
0
0
0
-1
8
AO
pensioen
51
-5
0
0
-2
44
Totaal
1.005
62
0
- 87
-3
977
In 2013 is een groot aantal pensioengerechtigden deelnemers overleden (87). Doordat er in hetzelfde jaar 62
nieuwe pensioengerechtigden zijn bijgekomen, valt de afname in het deelnemersaantal bij de groep
gepensioeneerden mee (van 1.005 naar 977).
30
Historische ontwikkeling van de aantallen pensioengerechtigden.
Pensioengerechtigden
Ouderdomspensioen
Partnerpensioen
Wezenpensioen
Subtotaal
AO pensioen
Totaal
2013
555
370
8
933
44
977
2012
530
415
9
954
51
1.005
2011
512
442
10
964
55
1.019
2010
500
468
10
978
61
1.039
2009
507
501
10
1.018
68
1.086
Het aantal pensioengerechtigden met een ouderdomspensioen neemt toe, omdat er minder gepensioneerden
overlijden dan er deelnemers en slapers pensioengerechtigd worden.
PFP beschikt nog steeds over een groot aantal deelnemers in de leeftijdscategorie 55-65 jaar (263 bij de
actieve en 281 bij de gewezen deelnemers). Omdat de verwachting is dat deze deelnemers in de komende
jaren met pensioen zullen gaan, zal het aantal pensioneringen daardoor verder toenemen.
De gemiddelde leeftijden laten het volgende verloop zien.
Gemiddelde leeftijd
Actieven
Slapers
Ouderdomspensioen
Partnerpensioen
Wezenpensioen
AO pensioen
Gemiddelde leeftijd
2013
52,2
48,6
75,2
83,5
21,9
54,6
60,0
2012
50,8
48,3
75,8
84,6
21,3
55,0
59,9
2011
49,8
48,3
76,9
84,9
21,0
54,8
59,8
2010
49,1
47,9
77,6
84,4
20,0
55,4
59,2
2009
48,2
46,7
77,8
84,0
18,9
54,5
58,6
De totale gemiddelde leeftijd is nog steeds stabiel ten opzichte van het voorgaande jaar. Onderling zijn er een
aantal verschuivingen waarneembaar binnen de verschillende categorieën.
De actieven laten nog steeds een grote toename van de gemiddelde leeftijd zien. Door de afbouw binnen de
productschappen beëindigen meer "jongeren" het dienstverband en daardoor neemt de gemiddelde leeftijd bij
de actieven toe. De "ouderen" maken vaker gebruik van afvloeiingsregelingen zoals de "Ouderenregeling"
waarbij de pensioenverzekering nog gedurende een bepaalde periode gecontinueerd wordt.
De afname van de gemiddelde leeftijd bij de gepensioneerden met een ouderdomspensioen is doorgezet ten
opzichte van het voorgaande jaar. Bij de groep gepensioneerden met partnerpensioen (nabestaanden) is de
afname van de gemiddelde leeftijd in 2013 veel groter dan die in 2012. De verwachting is dat deze afname
door overlijden in de komende jaren doorzet gezien het grote aantal nabestaanden van 80 jaar en ouder.
De gemiddelde leeftijden bij de arbeidsongeschikten en wezen is niet noemenswaardig veranderd ten opzichte
van het voorgaande jaar.
31
Leeftijdsverdeling
Alle deelnemers
De volgende grafiek laat de verdeling zien van het aantal deelnemers naar leeftijdscategorie en de
verhouding van de aantallen mannen en vrouwen in die leeftijdscategorie.
700
600
500
Man
400
Vrouw
300
200
100
0
Uit de bovenstaande grafiek blijken grote verschillen in het aantal deelnemers in de leeftijdscategorieën 45-55
jaar, 55-65 jaar en de gepensioneerden tussen 65-75 jaar. Door pensionering zal het aantal gepensioneerden
fors gaan toenemen.
Uit de grafieken van de leeftijdsverdeling maken wij op dat er een groot aantal gepensioneerden ouder is dan
80 jaar (413). Gezien de leeftijdsopbouw binnen deze groep (97 van 80-85 jaar, 120 van 85-90 jaar, 154 van
90-95 jaar en 42 ouder dan 95 jaar) is de verwachting dat deze groep in aantal zal afnemen doordat er in de
komende jaren relatief veel overlijdensgevallen zullen plaatsvinden.
700
600
500
AOP
400
Wzp
300
PP
OP
200
Slaper
100
Actief
0
32
6. Actuariële cijfers
(bedragen x € 1.000)
De actuariële analyse van het saldo van baten en lasten is als volgt:
Actuariële analyse
Premieresultaat
Premiebijdragen werkgevers
Premiebijdragen werknemers
Nodig voor pensioenopbouw in het jaar
Subtotaal basispensioenregeling
Resultaat vroegpensioenregeling
Saldo premieresultaat
2013
2012
4.775
2.127
- 7.750
4.912
2.211
- 8.273
- 848
- 289
- 1.137
Interestresultaat
Beleggingsresultaten
Rente diversen
Rentetoevoeging TV
Wijziging marktrente (RTS)
Saldo interestresultaat
- 14.056
-9
- 1.484
11.948
- 1.150
- 180
- 1.330
49.349
- 32
- 6.116
- 28.005
- 3.601
Toeslagverlening
Toeslagverlening actieven
Toeslagverlening niet-actieven
Saldo actuariële resultaten
- 1.654
- 3.449
15.196
- 1.080
- 2.244
- 5.103
Actuariële resultaten
Langlevenrisico
Overlijdensrisico
Onttrekking schade voorz. stop loss
Toevoeging risicopremie voorz. stop loss
Saldo actuariële resultaten
- 84
390
121
- 401
Arbeidsongeschiktheid
Beschikbare risicopremie
Toevoeging risicopremie voorz. stop loss
Wijzigingen AO graad
Expiratie AOP ivm ingang TOP
Saldo actuariële resultaten
146
- 146
- 78
50
- 3.324
1.294
- 1.238
572
- 417
26
211
168
- 168
111
0
- 28
Herverzekering
Langlevenrisico
Overlijdensrisico
Saldo herverzekering
- 26
471
111
- 30
23
445
Uitvoeringskosten
Beschikbaar uit premie
Beschikbaar uit uitkering
Beschikbaar uit voorz. administratiekosten
Benodigd voor administratiekosten
Saldo uitvoeringskosten
243
750
77
- 970
-7
281
719
77
- 1.055
100
Diversen
Resultaat op waardeoverdrachten
Overige baten / lasten
Overige mutaties / correcties
Aanpassing overlevingstafels
Saldo overig resultaat
Totaal
57
- 279
- 1.307
0
22
- 31
12
0
- 3.780
- 1.529
- 10.827
- 3.799
7.080
Voor vaststelling van het jaarresultaat wordt de verschuldigde premie vergeleken met de premie zoals deze aan
de Technische Voorzieningen wordt toegevoegd. Aangezien in de Technische Voorzieningen geen
solvabiliteitsopslag is begrepen, leidt dit tot het genoemde negatieve premieresultaat.
De indexatiekoopsom voor de actieve deelnemers is niet langer onderdeel van de kostendekkende premie.
Het resultaat op de post diversen wordt voornamelijk veroorzaakt door de opvoer van de opslag voor het
wezenpensioen ad 5,0% in de tarifering voor het latente partnerpensioen. Ten onrechte was deze opslag niet
opgenomen in de waardering van de technische voorzieningen.
33
Marktwaardering
Vanaf het boekjaar 2007 is het FTK van kracht. Dit betekent dat de Technische Voorzieningen vastgesteld
moeten worden op basis van de DNB-RTS en niet kan worden volstaan met een vaste rekenrente.
Daarnaast moet rekening worden gehouden met toekomstige toename van de overlevingskansen.
Financiële positie
De dekkingsgraad ultimo 2013 komt uit op 114,3% (2012: 116,4%). Het op basis van het FTK
gedefinieerde minimaal vereist (eigen) vermogen voor nominale pensioenaanspraken van 104,1% was
hiermee per 31 december 2013 aanwezig.
Onder het FTK is met de huidige dekkingsgraad geen sprake van een dekkingstekort.
Het Vereist Eigen Vermogen bedraagt ultimo verslagjaar Euro 466,4 mln ofwel 111,6% (2012: Euro
476,8 mln ofwel 110,6%).
Onder het FTK-normen is geen sprake van een reservetekort.
Ontwikkeling dekkingsgraad
De ontwikkeling van de dekkingsgraden wordt in onderstaande tabel zichtbaar gemaakt.
Dekkingsgraad
Stand per 1 januari
Nieuwe aanspraken
Uitkeringen
Toeslag
Wijziging rentetermijnstructuur
Beleggingsresultaat
Aanpassing overlevingstafels
Overige oorzaken
Dekkingsgraad 31 december
2013
116,4%
-0,7%
0,7%
-1,4%
3,3%
-3,7%
0,0%
-0,3%
114,3%
2012
116,0%
-0,8%
0,8%
-0,8%
-7,6%
10,8%
-0,9%
-1,1%
116,4%
2011
124,7%
-1,6%
1,3%
-0,9%
-15,0%
8,4%
0,0%
-0,9%
116,0%
2010
130,8%
-2,3%
1,7%
-1,4%
-10,5%
8,1%
-1,3%
-0,4%
124,7%
2009
118,4%
-2,0%
1,0%
-0,5%
3,7%
16,2%
-6,1%
0,1%
130,8%
Premies
Kostendekkende RTS-premie
De kostendekkende RTS-premie is in 2013 bepaald op basis van de rentetermijnstructuur per 31
december van het vorige boekjaar en bedraagt Euro 8,5 mln.
2013
Als % pg
31,0%
1,0%
3,0%
0,0%
35,0%
Kostendekkende RTS-premie
a. Nominale pensioeninkoop
b. Kostenopslag
c. Solvabiliteitsopslag
d. Bijdrage aan voorwaardelijke onderdelen
Totaal
Bedrag
7.507
243
796
0
8.546
2012
Als % pg
29,0%
1,0%
3,0%
0,0%
33,0%
Bedrag
7.992
281
879
0
9.152
Voor nieuwe aanspraken dient PFP ook over een weerstandsvermogen te beschikken. Om die reden dient een
solvabiliteitsopslag berekend te worden. De hoogte daarvan hangt af van het zogenaamde Vereist Vermogen.
Per 31 december 2012 bedroeg dit Vereist Vermogen 110,6%, waardoor de opslag uitkomt op 10,6% over de
nominale pensioeninkoop (a) met als resultaat 3,0% (c).
Kostendekkende toetspremie (= gedempte premie)
De verschuldigde premie wordt getoetst op kostendekkendheid door een vergelijking met de zogenaamde
kostendekkende toetspremie. Als toetsingsmoment wordt uitgegaan van 1 januari 2013.
De kostendekkende toetspremie gaat uit van een gedempte rentevoet van 3,5% (2012: 4%). De
kostendekkende toetspremie komt voor 2013 uit op Euro 7,0 mln.
2013
Als % pg
25,0%
1,0%
3,0%
0,0%
29,0%
Kostendekkende toetspremie
a. Nominale pensioeninkoop
b. Kostenopslag
c. Solvabiliteitsopslag
d. Bijdrage aan voorwaardelijke onderdelen
Totaal
34
Bedrag
6.127
243
649
0
7.019
2012
Als % pg
22,0%
1,0%
2,0%
0,0%
25,0%
Bedrag
6.113
281
672
0
7.066
Feitelijk betaalde premie
De feitelijk betaalde premie bedraagt Euro 6,9 mln.
2013
Als % pg
8,4%
19,6%
28,0%
0,3%
28,3%
Feitelijk betaalde premie
Feitelijk betaalde premie
Bijdrage werkgever
Doorsneepremie
Overige premies
Totaal
Bedrag
2.046
4.775
6.821
81
6.902
2012
Als % pg
7,5%
17,5%
25,0%
0,4%
25,4%
Bedrag
2.105
4.912
7.017
106
7.123
Premieresultaat
De toegerekende doorsneepremie van 28,0% is net niet toereikend, zoals blijkt uit het tekort op basis
van de gedempte rentevoet. Op basis van prognoseberekeningen in 2012 is vastgesteld dat de
doorsneepremie van 28,0% naar verwachting toereikend zou zijn.
Vergelijking van de kostendekkende RTS-premie ad Euro 8,5 mln en de doorsneepremie ad Euro 6,9 mln
geeft als resultaat Euro 1,6 mln. De ontvangen premie heeft hiermee een negatieve bijdrage geleverd
aan de vereiste solvabiliteitspositie.
Premieresultaat
Kostendekkende premie
Doorsneepremie
Tekort / Overschot
Premiekorting
Tekort / Overschot
2013
Toetspremie
Bedrag
7.019
6.902
- 117
0
- 117
RTS
Bedrag
8.546
6.902
- 1.644
0
- 1.644
2012
Toetspremie
Bedrag
7.066
7.123
57
0
57
RTS
Bedrag
9.152
7.123
- 2.029
0
- 2.029
Toeslagverlening
Per 1 januari 2012 is het toeslagbeleid gewijzigd. De toeslagverlening van het pensioenfonds aan alle
deelnemers (actieven, slapers en pensioengerechtigden) is gecategoriseerd in categorie D1 van de door
het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gepubliceerde toeslagenmatrix. Dit houdt in dat de
toeslagverlening voorwaardelijk is en wordt gefinancierd uit de beleggingsopbrengsten en reserves.
De toeslagverlening aan actieve deelnemers, pensioengerechtigden en slapers per 1 januari 2014
bedraagt 1,25%. De koopsom voor deze toeslagverlening is volledig ten laste gekomen van het
pensioenfonds. Een en ander is in het boekjaar van 2013 verwerkt, hetgeen tot een negatief resultaat
van Euro 5,1 mln leidde.
35
7. Pensioenactualiteiten 2013
Pensioen in regeerakkoord
Op 18 december 2013 hebben het kabinet, D66, Christenunie en SGP een principe pensioenakkoord
bereikt. Het akkoord houdt in dat de fiscale mogelijkheden tot belastingvriendelijke pensioenopbouw met
ingang van 2015 verder worden beperkt. Een eerder kabinetsplan tot verdere beperking van de fiscaal
vriendelijke pensioenopbouw is door de Eerste Kamer afgewezen.
Het gaat onder meer om de volgende maatregelen:
- Het fiscaal toegelaten opbouwpercentage wordt verlaagd. Het jaarlijkse opbouwpercentage voor het
ouderdomspensioen bij pensioenrichtleeftijd 67 jaar op middelloonbasis gaat van 2,15% (2014)
naar 1,875%.
- De mogelijkheid tot fiscaal vriendelijke pensioenopbouw wordt beperkt tot een pensioengevend
inkomen van maximaal Euro 100.000,- . Daarboven wordt het mogelijk een lijfrente voorziening te
treffen die betaald wordt uit het netto inkomen. Deze voorziening zal grosso modo overeenkomen
met een pensioenopbouw van 1,875% van het gemiddeld verdiende loon.
- DNB gaat toezicht houden om te bewerkstelligen dat de hervorming van de pensioenopbouw leidt
tot daadwerkelijke daling van de premies.
- Er wordt gewerkt aan een pensioenregeling voor ZZP’ers.
- Er komt een mogelijkheid om het werknemersdeel van de pensioenpremie in te zetten voor de
aflossing van de hypotheekschuld eigen woning.
In het regeerakkoord van het huidige kabinet was de verdere beperking van het fiscale pensioenkader
(Witteveen kader) reeds aangekondigd. Dit in aanvulling op het eerdere besluit de opbouwpercentages
van het ouderdomspensioen per 1 januari 2014 met 0,1% te verlagen en de ingangsleeftijd te verhogen
naar 67 jaar. De fiscale faciliteit (Witteveen kader) houdt in dat pensioen gedurende de opbouwfase
onbelast is indien de pensioenopbouw binnen dit kader blijft. De pensioenuitkering is daarentegen belast.
Voor het deel van het inkomen boven de Euro 100.000,- is deze zogenoemde omkeerregel volgens het
pensioenakkoord niet langer meer van toepassing.
Nieuw convenant ‘Van Leeuwen’ over inloop-/uitlooprisico
In 2010 is het Van Leeuwen convenant tot stand gekomen. In dat convenant ontbraken nog afspraken
ten aanzien van inloop- en uitlooprisico’s bij arbeidsongeschiktheidsdekkingen in pensioenregelingen,
omdat hierover tussen de verzekeraars en pensioenfondsen geen overeenstemming kon worden bereikt.
Op 23 januari is een aanvulling op dit convenant tot stand gekomen ten aanzien van
arbeidsongeschiktheidsdekkingen in pensioenregelingen.
Hoofdlijnen van het convenant zijn:
1. Men is gedekt voor arbeidsongeschiktheidspensioen en premievrijstelling als men tijdens het
deelnemerschap ziek is geworden. Hiervoor bestaande ziekte/arbeidsongeschiktheid is dus
uitgesloten, maar men is wel gedekt voor het uitlooprisico.
2. Een toename van arbeidsongeschiktheid na aanvang van de verzekering is bij
arbeidsongeschiktheidspensioen gedekt door de oude uitvoerder en bij premievrijstelling door de
nieuwe uitvoerder.
3. Er worden geen carenz- en wachttijden gehanteerd.
4. Mocht iets in strijd zijn met de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte
dan zoekt de uitvoerder een passende oplossing die recht doet aan de doelstelling van het
convenant (geen mensen die tussen wal en schip vallen).
UITVOERING
Aanpassen Financieel toetsingskader
Als inwerkingtredingsdatum van het nieuwe Financieel Toetsingskader (FTK) voor pensioenfondsen gaat
staatssecretaris Klijnsma nog steeds uit van 1 januari 2015. Dit houdt in dat pensioenfondsen
voorbereidingen zullen moeten treffen voor het nieuwe pensioencontract. Hiervoor dienen
pensioenfondsen een transitieplan op te stellen, waaraan in 2014 invulling aan gegeven moet worden. Op
het gebied van contractskeuze lijkt deze invulling overigens eenvoudiger geworden door de brief van de
staatssecretaris van 1 oktober 2013. Hierin werd de keuze tussen nominaal en reëel losgelaten en van
één contractsvariant uitgegaan waarbij de voordelen van beide modellen verbonden worden. Ook invaren
is dan volgens deze brief niet meer aan de orde. Uitdagend blijft vanzelfsprekend om helder te
communiceren over het nieuwe pensioencontract.
36
Aanpassen pensioenleeftijd naar 67 jaar
Staatssecretaris Klijnsma van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een brief naar de Eerste Kamer
gestuurd over de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd. Op grond van deze wet is onder meer de
fiscale pensioenleeftijd verhoogd naar 67 jaar. Volgens de brief heeft zij onderzocht hoe de Pensioenwet
kan worden aangepast zodat pensioenuitvoerders voor bestaande en nieuwe aanspraken een
pensioenleeftijd kunnen hanteren zonder tussenkomst van individuele deelnemers. Volgens de
Staatssecretaris biedt de Pensioenwet reeds de mogelijkheid dit te doen. Volgens haar kan de
pensioenuitvoerder zelfstandig beslissen de aanspraken te herrekenen naar een hogere
pensioenrichtleeftijd waarbij er geen sprake is van aantasting van pensioenaanspraken. In de brief wordt
echter tevens opgemerkt dat door terugrekenen toch een verschil kan ontstaan waardoor toch sprake
kan zijn van aantasting van opgebouwde aanspraken. Niet duidelijk is waar de Staatssecretaris haar
standpunt op baseert. Ingeval van een interne waardeoverdracht naar een regeling met een hogere
pensioenleeftijd is immers in beginsel instemming van de individuele deelnemer vereist. Waarschijnlijk
wordt er van uitgegaan dat het een ruil naar een hogere pensioenleeftijd betreft en dat het
nabestaandenpensioen niet wordt aangetast. Ruil is echter normaal gesproken een keuze van de
deelnemer en wordt niet besloten door de pensioenuitvoerder.
In deze discussie omtrent de procedure bij het wijzigen van de pensioenleeftijd van 65 naar 67 jaar, met
name of dit een interne collectieve waardeoverdracht betreft in de zin van artikel 83 van de Pensioenwet,
heeft DNB eind 2013 aangegeven dat er geen sprake is van een interne collectieve waardeoverdracht
indien de pensioenuitvoerder louter de pensioeningangsdatum van bestaande pensioenaanspraken op
basis van collectieve actuariële gelijkwaardigheid verhoogt terwijl de deelnemer het recht heeft de
pensioeningangsdatum te vervroegen naar de oorspronkelijke leeftijd. Volgens DNB hoeft in dit geval dan
ook geen instemming gevraagd te worden aan de individuele deelnemers. Ook hier is niet duidelijk op
welk wetsartikel dit gebaseerd is.
Wet Versterking bestuur pensioenfondsen
Deze Wet is op 7 augustus 2013 in werking getreden. Pensioenfondsen hebben tot 1 juli 2014 de tijd om
hun bestuursmodel aan te passen. Eind 2013 heeft DNB aan pensioenfondsen een brief gestuurd ter
onderzoek naar de keuze voor een bestuursmodel en de overwegingen die daarbij zijn gemaakt. In de
periode van 1 januari tot 1 april 2014 kan het totaalpakket aan wijzigingen in de governance aan DNB
voorgelegd worden, waaronder bijvoorbeeld ook de aangepaste concept statuten. De staatssecretaris van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit uitvoering
Pensioenwet aan de Eerste en de Tweede Kamer gezonden. Dit ontwerpbesluit zal voor advies voorgelegd
worden aan de Raad van State.
Het besluit bevat een nadere uitwerking van een aantal regels die samenhangen of voortvloeien uit de
Wet versterking bestuur pensioenfondsen. Daarnaast bevat het nadere regels voor het niet uitvoerend
deel van het bestuur en de onafhankelijke voorzitter in het omgekeerd gemengd bestuursmodel. Ook is
een bepaling opgenomen inzake het schorsen of ontslaan van bestuurders door de Raad van Toezicht. Dit
ontwerpbesluit draagt tevens zorg voor de wettelijke verankering van de op 16 september
gepresenteerde Code Pensioenfondsen, de opvolger van de Principes voor goed pensioenfondsenbestuur.
Waardeoverdracht
Het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit uitvoering Pensioenwet dat door de staatssecretaris van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de Eerste en de Tweede Kamer is gestuurd bevat een passage
over waardeoverdrachten in geval de dekkingsgraad van het pensioenfonds onder de 100% is geraakt.
Een ontvangende pensioenuitvoerder moet nu binnen een maand na herleving van de plicht tot
waardeoverdracht een verzoek tot opgave van informatie bij de overdragende pensioenuitvoerder doen.
Deze periode wordt in het ontwerpbesluit verlengd tot drie maanden. Dit in verband met de wisselende
dekkingsgraden van pensioenfondsen die er toe leiden dat op korte termijn perioden van opschorting en
herleving van de plicht tot waardeoverdracht elkaar snel opvolgen.
37
Bevoegdheden Raad van Toezicht
De Tweede Kamer heeft de staatssecretaris tijdens het algemeen overleg pensioenonderwerpen van 6
november opgeroepen om nog eens goed te kijken naar de wenselijkheid van extra bevoegdheden die de
Raad van Toezicht krijgt toebedeeld op basis van het ontwerpbesluit Wet versterking bestuur
pensioenfondsen. Dat heeft geresulteerd in een brief van de staatssecretaris aan de Kamer van 25
november 2013. Het gaat met name om de bevoegdheden van de Raad van Toezicht als zij van mening
is dat er sprake is van disfunctioneren van het bestuur. De Raad van Toezicht krijgt nu twee routes om te
bewandelen. Op grond van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen (artikel 104, vijfde lid) kan het
disfunctioneren van het bestuur door de Raad van Toezicht gemeld worden aan het
Verantwoordingsorgaan. Dit met escalatiemogelijkheid naar DNB. Op basis van het ontwerpbesluit krijgt
de Raad van Toezicht nog een extra mogelijkheid om in actie te komen bij eventueel disfunctioneren,
namelijk door het bestuur zelf te ontslaan. De staatssecretaris heeft aangegeven hier geen wijzigingen in
aan te brengen.
Rol ondernemingsraad bij pensioenfondsen
Tijdens de behandeling in de Tweede Kamer van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen is door het
kamerlid Omtzigt een amendement ingediend met als doel bestaande medezeggenschaplacunes van de
ondernemingsraad bij pensioenfondsen weg te nemen. Dit amendement is aangenomen en wordt
opgenomen in artikel 27 van de Wet op de ondernemingsraden.
Doel van het amendement is te voorkomen dat besluiten worden genomen over pensioen zonder
medezeggenschap ten aanzien van drie specifieke situaties bij pensioenfondsen:
1. de
ondernemingsraad
krijgt
instemmingsrecht
bij
de
totstandkoming
van
een
pensioenovereenkomst die wordt ondergebracht bij een ondernemingspensioenfonds net als nu
reeds het geval is bij pensioenovereenkomsten die worden ondergebracht bij een
pensioenverzekeraar of premiepensioeninstelling;
2. de ondernemingsraad krijgt ook instemmingsrecht bij vaststelling of intrekking van een
pensioenovereenkomst
die
wordt
ondergebracht
bij
een
niet
verplicht
gesteld
bedrijfstakpensioenfonds, dus bij vrijwillige aansluiting en vertrek;
3. de ondernemingsraad krijgt instemmingsrecht over voorgenomen besluiten van de ondernemer die
deelneemt aan een verplicht gestelde pensioenregeling maar uitsluitend voor zover de
pensioenovereenkomst niet verplicht is gesteld. Een voorbeeld daarvan is een excedent-regeling die
ook kan worden uitgevoerd door een verzekeraar. Ook in dit geval heeft de ondernemingsraad
instemmingsrecht over zowel vaststelling als intrekking. Het instemmingsrecht is bij verplicht
gestelde pensioenfondsen dus beperkt tot dat deel van de pensioenovereenkomst dat niet verplicht
is (onderbrenging en exit).
Code pensioenfondsen
De Pensioenfederatie en de Stichting van de Arbeid hebben samen de Code Pensioenfondsen opgesteld.
Deze bevat bepalingen over het functioneren van de verschillende bestuurlijke organen binnen een
pensioenfonds en gaat ook in op de daaraan gekoppelde thema’s. Hierbij kan gedacht worden aan
benoemingen en zittingstermijnen. Ook komen onderwerpen als integraal risicomanagement, beloningen,
diversiteit en verantwoord beleggen aan bod. Partijen beogen met de code de verhoudingen binnen het
pensioenfonds en de communicatie met de belanghebbenden transparanter te maken en bij te dragen
aan het versterken van ‘goed pensioenfondsbestuur. De code is aangeboden aan de staatssecretaris van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid met het verzoek om de inhoud wettelijk te verankeren. De code is de
opvolger van de Principes voor Goed Pensioenfondsbestuur. Deze werden in 2005 vastgelegd en liggen na
de invoering van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen nu bijna geheel in de wet vast. Een
speciale monitoringcommissie gaat toezien op de naleving van de code. De commissie gaat daarover
jaarlijks schriftelijk rapporteren aan de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de
Pensioenfederatie en de Stichting van de Arbeid.
Aanpassingen Pensioenwet in verband met verbetering communicatie
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gaat de Pensioenwet aanpassen, waardoor de
communicatieverplichtingen voor pensioenuitvoerders om hun deelnemers goed te informeren over de
aanvullende pensioenen, worden aangescherpt. In een brief aan de Tweede Kamer schreef de minister
dat het noodzakelijk is dat pensioendeelnemers in één oogopslag kunnen zien welke uitkering men kan
verwachten, wat de risico’s zijn en wat iemand zelf kan doen als dat nodig is.
38
De belangrijkste aanpassingen zijn dat informatie over de koopkracht van het pensioeninkomen en de
gevolgen van de pensioenrisico’s op dezelfde wijze gecommuniceerd moeten worden, dit door middel van
een drie lagen systeem. In de eerste laag informatie (de schriftelijke standaardinformatie) komen alleen
de belangrijkste zaken aan bod. Er komt een tweede laag met ingewikkeldere informatie, bijvoorbeeld via
internet of na een verzoek van de betrokkene. Verder komt er meer ruimte voor maatwerk voor
pensioenuitvoerders op het communicatievlak, waarbij er in de lijn van de tijdgeest meer mogelijkheden
komen voor digitale informatieverstrekking.
Algemene pensioeninstelling (API) en Multipensioenfonds
Op 28 februari 2013 heeft staatssecretaris Klijnsma het zogenoemde Consultatiedocument Algemene
Pensioeninstelling aan de Tweede Kamer gezonden, waarin de contouren van de wetgeving rond de API
worden geschetst. Omdat de API als Europese pensioeninstelling had moeten kunnen gaan functioneren,
was een belangrijk deel van het document ingeruimd voor het “EU-fähig” maken van de API. Per brief
van 4 november 2013 aan de Tweede Kamer heeft de staatssecretaris echter aangegeven dat gezien de
uitkomsten van de consultatie het nu niet opportuun is invulling te geven aan een API die primair gericht
is op grensoverschrijdende dienstverlening. Een aantal API-elementen zullen echter toch worden gebruikt
voor pensioenfondsen die niet meer zelfstandig verder willen en kunnen gaan. Deze kunnen zich gaan
verenigen in een zogenaamd Multipensioenfonds dat bestuurd wordt door onafhankelijke bestuurders. Via
een Belanghebbendenorgaan blijven de belanghebbenden dan bij de eigen regeling betrokken. Het
Multipensioenfonds kan onder meer opgericht worden door uitvoeringsorganisaties of verzekeraars, niet
verplicht gestelde bedrijfstakpensioenfondsen kunnen zich eveneens aansluiten. Het is de bedoeling het
Multipensioenfonds per 1 januari 2015 operationeel te kunnen laten zijn.
FISCALITEIT
Uitkeringsduur VUT-uitkering
In een brief aan de Tweede Kamer heeft de staatssecretaris van financiën antwoord gegeven op de
vragen van kamerleden inzake het eventuele verlengen van de uitkeringsduur van een vut-uitkering. Dit
in verband met het eventuele inkomensgat dat voor de VUT-gerechtigden kan ontstaan door het
opschuiven van de ingangsdatum van de AOW. De staatssecretaris heeft aangegeven bereid te zijn om
vooruitlopend op een wijziging van de wettelijke bepalingen onder voorwaarden bij beleidsbesluit goed te
keuren dat bestaande VUT- uitkeringsgerechtigden, over de periode voorafgaand aan de AOW
ingangsdatum, gespreid kunnen worden uitgekeerd zonder dat de regeling wordt aangemerkt als een
(belaste) regeling voor vervroegde uittreding in de zin van de Wet op de loonbelasting. De omvang van
de bestaande VUT-uitkeringen mag niet worden uitgebreid. De bestaande rechten moeten derhalve over
een langere periode worden uitgekeerd onder actuariële herrekening.
SOCIALE ZEKERHEID
Doorwerkvereiste voor ouderen tijdelijk buiten werking
De staatssecretaris van Financiën heeft tijdelijk goedgekeurd dat een (ex-)werknemer de in de
pensioenregeling opgenomen ingangsdatum van het ouderdomspensioen mag uitstellen tot de voor hem
geldende AOW-leeftijd, zonder dat hij moet voldoen aan het wettelijke vereiste van doorwerken in
dienstbetrekking. Deze goedkeuring geldt ook voor werknemers die in deeltijd werken, voor zover zij niet
reeds voldoen aan het wettelijke doorwerkvereiste. Deze goedkeuring geldt alleen voor (ex-)werknemers
die zijn geboren vóór 1 januari 1950. De goedkeuring eindigt op 31 maart 2015.
Overbruggingsregeling verhoging AOW leeftijd
De staatssecretaris van SZW heeft een concept ministeriele regeling Tijdelijke regeling
overbruggingsuitkering AOW aan de Eerste en Tweede Kamer gestuurd. Deze regeling voorziet in een
overbruggingsuitkering voor mensen met een lopende VUT-of prepensioenuitkering of een hiermee
vergelijkbare regeling, die als gevolg van de verhoging van de AOW-leeftijd inkomensverlies hebben. De
periode vanaf de 65e verjaardag tot de AOW ingang kan daarmee overbrugd worden. De regeling is
uitsluitend bedoeld voor deelnemers met een laag inkomen. Hieronder wordt verstaan een inkomen tot
150% van het minimum loon. De regeling kent een partner en vermogenstoets maar de eigen woning en
het pensioenvermogen tellen niet mee. Indien de Vut-uitkering of het prepensioen ingaat na 1 januari
2013 wordt men geacht geanticipeerd te hebben op de verhoging van de AOW ingangsleeftijd.
39
8. Pension Fund Governance
Algemeen
Door de invoering van de Pensioenwet per 1 januari 2007 zijn de Star-principes voor goed
pensioenfondsbestuur (Pension Fund Governance, "PFG") verankerd in het wettelijke kader. De 32
principes hebben betrekking op de volgende componenten: zorgvuldig Bestuur, transparantie, openheid
en communicatie, deskundigheid, verantwoording en intern toezicht.
Het beleid van het pensioenfonds is gericht op een integere bedrijfsvoering. De verantwoordelijkheid
hiervoor is vastgelegd in artikel 143 van de Pensioenwet. Dit houdt in ieder geval het volgende in:
- het beheersen van bedrijfsprocessen en bedrijfsrisico’s;
- de integriteitrisico’s;
- voorkomen van belangenverstrengeling;
- de soliditeit van het pensioenfonds, waaronder wordt verstaan: het beheersen van financiële
risico’s en het beheersen van andere risico’s die de soliditeit van het pensioenfonds kunnen
aantasten;
- het beheersen van de financiële positie op de lange termijn door periodiek een continuïteitsanalyse
te maken.
Compliance officer
De compliancefunctie is uitbesteed aan het Nederlands Compliance Instituut. Het Bestuur overlegt ten
minste eenmaal per jaar met het NCI over de bevindingen en (nieuwe) ontwikkelingen.
Gedragscode
Jaarlijks wordt door de bestuursleden en de Secretaris de gedragscode getekend. Dit is ook dit jaar
gebeurd.
Deskundigheidsbevordering
Bij de deskundigheidsbevordering van het Bestuur en de Raad van Toezicht wordt uitgegaan van het Plan
van Aanpak van de Koepels.
Vanwege het grote belang van een solide beleid heeft het Bestuur besloten dat de onderstaande
kennisgebieden als volgt zijn toegekend:
Bestuur
- Besturen van een pensioenfonds
- Wet- en regelgeving, pensioenregelingen
Financiële Commissie (drie bestuursleden)
- Financieel-technische en actuariële aspecten
- Administratieve organisatie en interne controle
- Uitbesteding van werkzaamheden
Beleggingscommissie (drie bestuursleden)
- Vermogensbeheer
Werkgroep Communicatie (drie bestuursleden)
- Communicatie
Van de betreffende bestuursleden wordt verwacht dat zij met betrekking tot de onderwerpen binnen het
kennisgebied minimaal over deskundigheidsniveau 2 beschikken.
Naleving wet- en regelgeving
Het Bestuur is niet bekend met overtredingen van wet- en regelgeving.
Toezichthouders
In 2013 is geen formeel overleg gevoerd met de toezichthouders.
Juridische procedures
Er zijn in het verslagjaar geen juridische procedures tegen PFP aanhangig gemaakt.
Klachten
Er zijn in 2013 geen klachten ingediend.
40
Invulling Medezeggenschap, Verantwoordingsorgaan en Intern toezicht
Het Bestuur van PFP besteedt veel aandacht aan de opzet en inrichting van de organisatie, inclusief de
interne beheersing. Reglementair is vastgelegd hoe het Bestuur invulling geeft aan begrippen als goed
Bestuur, verantwoording en intern toezicht.
In afwijking van de meeste andere pensioenfondsen kent PFP al sinds 1948 een Raad van Toezicht. De
Raad van Toezicht is samengesteld uit drie werkgevers, drie werknemers en drie pensioengerechtigden.
Gelet op de opgedane goede ervaringen treedt de Raad van Toezicht op als zowel Deelnemersraad als
Verantwoordingsorgaan. De verantwoording die het Bestuur aflegt aan de Raad van Toezicht is onderdeel
van de jaarverslagcyclus.
Intern Toezicht
Voor het intern toezicht is gekozen voor een Visitatiecommissie, die eens in de drie jaar de beleids- en
bestuursprocedures en -processen, de checks and balances, de wijze waarop de uitvoering van de
regeling wordt aangestuurd en de wijze waarop wordt omgegaan met de risico's op de langere termijn
voor (de dekkingsgraad van) PFP beoordeelt. De Visitatiecommissie is samengesteld uit drie externe
deskundigen. In 2012 heeft de laatste toetsing van de Visitatiecommissie plaatsgevonden.
Verslag van de Deelnemersraad (Raad van Toezicht)
Algemeen
De Raad van Toezicht (de Raad) fungeert sinds 1 januari 2007 als Deelnemersraad en tevens als
Verantwoordingsorgaan. Hiertoe zijn in 2007 de statuten en het Huishoudelijk Reglement aangepast,
waarbij rekening is gehouden met de uitgangspunten van Pension Fund Governance. Hierbij zijn de
frequentie van het overleg met het Bestuur, de te behandelen onderwerpen met betrekking tot het beleid
en de verantwoording van het orgaan vastgesteld. In de Raad van Toezicht zijn - evenals in het Bestuur werkgevers, werknemers en gepensioneerden vertegenwoordigd.
Overleg
In het verslagjaar is de Raad drie keer bijeen geweest om van gedachten te wisselen over, in te stemmen
met en advies te geven over (voorgenomen) besluiten van het Bestuur. Er was hierbij sprake van
reguliere vergaderingen, waaraan in alle gevallen ook werd deelgenomen door een afvaardiging van het
Bestuur van het pensioenfonds.
Daarnaast werd in het verslagjaar een extra vergadering ingelast om met het bestuur van gedachten te
wisselen over de toekomst van het pensioenfonds, gegeven het feit dat de productschappen in de loop
van 2015 zullen verdwijnen. Ten slotte werden de leden van de Raad tijdens een aparte sessie bijgepraat
over de pensioenproblematiek in het algemeen en de dilemma’s rondom het al dan niet voort laten
bestaan van PfP in het bijzonder.
Onderwerpen
In het verslagjaar werd door het Bestuur een aantal besluiten genomen waarvoor instemming van de
Raad nodig was, dan wel waarop de Raad moest adviseren. Belangrijke onderwerpen waarover het
Bestuur en de Raad zich in 2013 hebben gebogen, waren onder meer de pensioenpremie voor het jaar
2014, de jaarverslagen, het algemeen beleidskader en de bevordering van deskundigheid. De discussie
over de toekomst van het pensioenfonds werd in 2013 verder gevoerd.
- Instemming
Jaarverslagen 2012 (Jaarverslag, Jaarrekening, Actuarieel rapport, Rapport Waarmerkend Actuaris,
Accountantsverslag)
De Raad kon, na enige gedachtewisselingen en discussies met het Bestuur van PfP, instemmen met
de concepten van de verslagen over 2012, zodat deze, na de verwerking van de opmerkingen en
aanvullingen, konden worden gepubliceerd.
Pensioenregeling 2014
- Handhaving pensioenrichtleeftijd op 65 jaar,
- Verlaging opbouwpercentage naar 1,70%,
- Handhaving partnerpensioen op 60%, en
- Handhaving van kostendekkende premie op 28%.
41
Advies
Tijdens de reguliere vergaderingen werd de Raad gevraagd te adviseren over een groot aantal
onderwerpen.
Transitie naar ABP
Met het oog op de opheffing van het pensioenfonds werd een aparte vergadering belegd tussen
Raad en bestuur. Door de Raad werd voorafgaand aan de vergadering een viertal vragen/thema’s
geformuleerd:
- Keuze van de instelling waaraan de passiva en activa van het fonds en de verdere uitvoering
worden toevertrouwd. De raad zou graag zien dat het bestuur zijn blik iets zou verbreden naar
andere partijen die ook goed scoren op de criteria die het bestuur vooraf heeft geformuleerd.
Omdat er klaarblijkelijk toch nog de nodige vragen leven in verband met de overstap naar het ABP
zouden ook de andere opties nader kunnen worden onderzocht.
- De toekomst van PBOD.
- De gevolgen van de opheffing voor medewerk(st)ers die overgaan naar MinEZ en voor de
medewerk(st)ers die in aanmerking komen voor wachtgeld en ouderenregelingen, inclusief
aantallen mensen.
- De inhoud van de aan de Technische Commissie verstrekte opdracht, inclusief een eventueel
tijdpad waarbinnen de TC moet rapporteren.
Omdat de opheffing van de productschappen niet per 1 januari 2014 zou kunnen worden
gerealiseerd en daardoor de druk van de ketel was, onthield de Raad zich na de aparte vergadering
vooralsnog van een advies over het voorgenomen bestuursbesluit het kapitaal over te dragen aan
ABP. De raad wilde zich naar aanleiding van de door het bestuur verstrekte informatie eerst een
nader/beter beeld vormen van de verschillende mogelijkheden. Hierbij deed de Raad wel de
toezegging om in het eerste kwartaal van 2014 met een advies te komen.
Wat betreft de volgende onderwerpen adviseerde de Raad, al dan niet na een gedachtewisseling
met (een delegatie van) het bestuur, en/of een toelichting van de externe adviseur(s), positief op
de door het Bestuur genomen besluiten.
Het beleggingsplan 2014
Op basis van de beleggingsresultaten over 2012 en de verwachtingen voor de nabije toekomst is
het Beleggingsplan 2014 opgesteld, dat in feite een continuering was van het beleggingsbeleid in
2013.
Herberekening arbeidsongeschiktheidspensioen (AOP)
De hoogte van het AOP wordt vastgesteld op het moment van aanvang en ‘loopt mee’ met de
voorwaardelijke indexering.
ANW-compensatie
Op de uitkering ter compensatie van de ANW zijn de voorwaardelijke indexatiebepalingen van
toepassing. Tevens wordt voor zes deelnemers de ANW-compensatie pas beëindigd bij het bereiken
van de AOW-leeftijd.
Stopzetting premie-inning IAP-regeling
De inning van de premie voor de Individuele Aanvullende Pensioenregeling wordt met het oog op
overgang naar oudersomspensioenaanspraken stopgezet.
Pensioengovernance
Om te voldoen aan de nieuwe eisen wordt het verplichte paritaire bestuursmodel ingevoerd. Als
gevolg hiervan wordt de Raad van Toezicht het Verantwoordingsorgaan en de (externe)
Visitatiecommissie de Raad van Toezicht.
Inkoop vroegpensioen
Indien het vroegpensioenkapitaal wordt aangewend, wordt bij inkoop rekening gehouden met de
solvabiliteitsopslag.
Waardeoverdracht
Als deelnemers voor transitie in dienst treden bij een andere werkgever kan men kiezen voor
waardeoverdracht van 111% van de opgebouwde kapitaal. Voorwaarde is wel dat de
dekkingsgraad van het pensioenfonds ten minste hoger is dan 111%.
Partnerpensioen
Het opbouwpercentage voor het partnerpensioen wordt gehandhaafd op 1,2%. Bijverzekering voor
een hoger partnerpensioen kan tegen maximaal 1,375%.
Correctiefactoren sterftekansen
De tarieven van deze correctiefactoren blijven in 2014 op hetzelfde niveau als in 2013.
42
Indexatie/ophoging opgebouwde pensioenaanspraken
Omdat de dekkingsgraad ruim voldoende was, werd besloten, overigens in afwijking van het
vigerende beleidskader, om de opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenuitkeringen voor 2014
volledig te indexeren met 1,25%.
Vaststelling franchise
Zoals elk jaar moest ook voor 2014 de franchise worden vastgesteld. Aangezien deze franchise
tijdens de laatste vergadering nog niet definitief bekend was, werd PBOD gemandateerd uitvoering
te geven aan het bestuursbesluit zodra de franchise van het ABP zou zijn gepubliceerd.
Basispensioenpremie
Ondanks dat de kostendekkende premie iets lager zou uitvallen werd de basispremie voor 2014
gehandhaafd op 28%.
Communicatie
Met het oog op opheffing van het Pensioenfonds Productschappen werd besloten de deelnemers op
korte termijn te informeren.
Tot slot
Het verslagjaar 2013 was weliswaar nog steeds een moeilijk jaar, maar ook een jaar waarin de financiële
situatie van de probleemlanden Griekenland, Ierland, Portugal, Spanje, Italië en Frankrijk enigszins
verbeterde. Daarnaast kondigden zich in 2013 de eerste tekenen aan die erop duidden dat een eerste
voorzichtig economisch herstel aanstaande is. Mede daarom was de ontwikkeling van de dekkingsgraad
van PfP tevredenstellend en wist PfP in 2013 verder weg te geraken van de gevarenzone.
Voor de Raad waren de ontwikkelingen, mede door de wijze waarop PfP en MN maandelijks en per
kwartaal rapporteerden, zeer goed te volgen. De Raad oordeelt dan ook (zeer) positief over de
informatievoorziening ten aanzien van de ontwikkeling van de vermogenspositie van het pensioenfonds.
Hierdoor zou de Raad – onverwachte rente-effecten daargelaten - de toekomst met vertrouwen
tegemoet hebben kunnen zien en van oordeel kunnen zijn geweest dat de pensioenvoorziening voor de
deelnemers, ook op de middellange termijn, met prudent beleid gewaarborgd zou hebben kunnen blijven.
Helaas zal het Pensioenfonds Productschappen gelet op de verwachte opheffing van de productschappen
geen lang leven meer beschoren zijn en zullen in 2014 mogelijk de laatste stappen worden gezet die
leiden tot definitieve opheffing van het fonds.
Verslag van het Verantwoordingsorgaan (Raad van Toezicht)
Algemeen
Het Bestuur legt verantwoording af aan de Raad van Toezicht (de Raad) over het beleid en de wijze
waarop het beleid is uitgevoerd. Tevens legt het bestuur verantwoording af over de naleving van de
principes voor goed pensioenfondsbestuur, zoals vastgesteld door de Stichting van de Arbeid op 16
december 2005.
De Raad heeft de bevoegdheid een oordeel te geven over het handelen van het bestuur, over het door
het bestuur (uit)gevoerde beleid, alsmede over de beleidskeuzes voor de toekomst. De Raad legt zijn
oordeel ten minste eenmaal per jaar schriftelijk vast. Dit oordeel wordt, samen met de reactie van het
bestuur daarop, opgenomen in het jaarverslag waarop het oordeel betrekking heeft.
De Raad heeft een goedkeuringsrecht ten aanzien van:
- het vaststellen en wijzigen van de statuten en het huishoudelijke reglement;
- het ontbinden van de stichting;
- het vaststellen en wijzigen van reis- en verblijfskostenvergoedingen aan de leden van het Bestuur;
- het vaststellen en wijzigen van reis- en verblijfskostenvergoedingen aan de leden van de
Visitatiecommissie.
43
De Raad adviseert het bestuur desgevraagd of uit eigen beweging over aangelegenheden die de stichting
betreffen. De Raad heeft adviesrecht ten aanzien van elk voorgenomen besluit van het bestuur tot:
- het nemen van maatregelen van algemene strekking;
- wijziging van de statuten en pensioenreglementen van de stichting;
- vaststelling van het jaarverslag, de jaarrekening, de actuariële en bedrijfstechnische nota en een
langetermijnherstelplan;
- vermindering van de verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten;
- het vaststellen en wijzigen van het toeslagbeleid;
- gehele of gedeeltelijke overdracht van de verplichtingen van de stichting of de overname van
verplichtingen door de stichting;
- liquididatie van de stichting;
- het sluiten, wijzigen of beëindigen van een uitvoeringsovereenkomst;
- het terugstorten van premie of geven van premiekorting.
De Raad heeft voorts een adviesrecht betreffende:
- het wijzigen van het beleid ten aanzien van de Raad van Toezicht;
- de vorm, de inrichting en samenstelling van de Visitatiecommissie;
- het vaststellen en wijzigen van de interne klachten- en geschillenprocedure;
- het vaststellen en wijzigen van het communicatie- en voorlichtingsbeleid.
De Raad heeft in het kader van zijn taakuitoefening in 2013 kennis genomen van het jaarverslag en de
jaarrekening 2012, de notulen van de bestuursvergaderingen, de reglementen en de ABTN.
De Raad heeft geen gebruik gemaakt van zijn recht op overleg met de externe actuaris en de externe
accountant.
Bevindingen
De Raad heeft de volgende bevindingen:
- Goed pensioenfondsbestuur (Pension Fund Governance)
Het bestuur is er volgens de Raad voldoende in geslaagd de principes voor goed
pensioenfondsbestuur te vertalen naar het fonds.
- Wetgeving en reglementen
Het bestuur heeft zich in het verslagjaar op juiste wijze gehouden aan de geldende wet- en
regelgeving, de reglementen en de statuten van het pensioenfonds. Overigens zijn de reglementen
basispensioen en vroegpensioen in 2013 op onderdelen aangepast.
- Toeslagenbeleid
Voor 2014 zijn toeslagen in principe toegekend conform het aangepaste beleid, waardoor er niet
volledig kon worden geïndexeerd. Reden voor het bestuur om voor 2013 een inhaalslag voor te
stellen, waardoor er, gegeven de omstandigheden, maar in afwijking van het beleidskader, weer
sprake was van volledige indexatie van de pensioenen. De Raad heeft uiteindelijk geoordeeld dat
het bestuur hiermee zorgvuldig is omgegaan en hierbij voldoende oog heeft gehad voor de
belangen van alle deelnemers.
- Premiebeleid
Het premiebeleid is, zoals in principe elk jaar, op zorgvuldige wijze, en met inachtneming van de
belangen van alle (gewezen) deelnemers, tot stand gekomen. Door de niet geheel ongunstige
ontwikkeling van de rentetermijnstructuur, zou de kostendekkende premie op een iets lager niveau
kunnen worden vastgesteld. Vanwege het geringe verschil, en om de zaken in de nadagen van het
pensioenfonds niet nodeloos complex te maken, werd evenwel besloten de premie voor 2014 te
handhaven op hetzelfde niveau als in 2013.
- Beleggingsbeleid (inclusief Corporate Governance en Verantwoord Beleggen)
De conclusie is gerechtvaardigd dat ook in 2013 het beleggingsbeleid zorgvuldig en prudent is
geweest. Dit blijkt uit het feit dat de dekkingsgraad zich per ultimo 2013 nog steeds boven de
reservetekortgrens bevond. De Raad is van oordeel dat het Bestuur hierin, zeker ook gezien de nog
immer uitdagende omstandigheden, in samenspraak met de fiduciair vermogensbeheerder MN en
de overige adviseurs in 2013 de juiste keuzes heeft gemaakt.
44
- Risicobeleid
Hoewel de economische en financiële marktomstandigheden in 2013 in iets rustiger vaarwater
terecht zijn gekomen en er hier en daar sprake leek te zijn van een voorzichtig economisch herstel,
bleef het noodzakelijk om de nodige aandacht te besteden aan het beheer van risico’s en aan de
wijze waarop zo optimaal mogelijk zou kunnen (en moeten) worden ingespeeld op de
ontwikkelingen. De Raad is van oordeel dat dit in 2013 op adequate wijze is gebeurd en dat op dit
gebied de juiste keuzes zijn gemaakt.
- Financiële positie van het pensioenfonds
Hoewel het gevaar op een lagere dekkingsgraad, onder meer vanwege de aanhoudend lage
rentestand en geopolitieke ontwikkelingen, nog altijd niet definitief geweken is, kan de toekomst
volgens de Raad met het nodige vertrouwen tegemoet worden gezien. Desondanks is de Raad van
mening dat waakzaamheid geboden blijft.
- Toekomstperspectief
In 2013 zijn de eerste stappen gezet om te bezien op welke wijze de belangen van (de deelnemers
van) het pensioenfonds, gegeven de opheffing van de productschappen, het best behartigd zouden
kunnen worden. Het bestuur heeft hiertoe de verschillende opties benoemd en met verschillende
fondsen van gedachten gewisseld. Mogelijke opties waren:
- Overdracht van het kapitaal naar ABP of een ander pensioenfonds;
- Overdracht van het kapitaal aan een verzekeringsmaatschappij;
- Doorgaan als zelfstandig pensioenfonds.
- Opgaan in een multi-Opf.
Na het nodige onderzoek en na de nodige gesprekken met gegadigden en externe adviseurs, sprak
het Bestuur eind 2013 zijn voorkeur uit voor een overgang naar/opgaan in het ABP. Dit onder meer
vanwege de continuïteit en het gegeven dat een aanzienlijk aantal medewerk(st)ers in 2014 in
dienst zullen treden bij de Rijksoverheid. Hiertoe zullen in 2014 de benodigde definitieve besluiten
worden genomen. Het is daarbij de verwachting dat het Pensioenfonds Productschappen uiterlijk in
2015 zal worden opgeheven.
Oordeel
De Raad constateert dat:
- de externe accountant heeft gerapporteerd dat voldaan is aan de relevante wet- en regelgeving,
dat de interne beheersing, zeker gezien de omvang van de organisatie, van goed niveau is en dat
er geen bevindingen zijn gemeld die reden geven tot zorg;
- de toezichthouders geen zodanig zwaarwegende op- en/of aanmerkingen hebben gemaakt ten
aanzien van het functioneren van (het Bestuur en Raad van) het pensioenfonds, dat daardoor
aanpassing van procedures of organisatiemodel in de nadagen van het pensioenfonds noodzakelijk
was;
- de dekkingsgraad relatief gezond is;
- de Visitatiecommissie over 2012 in grote lijnen positief oordeelt over het functioneren van het
Bestuur onder meer omdat:
- het Bestuur en ondersteunende adviseurs een goede indruk maken en de fondsdocumenten in
orde zijn;
- aan de eisen van governance tegemoet wordt gekomen;
- alle relevante maatregelen worden genomen en relevante procedures worden ingericht;
- de samenwerking met de Raad van Toezicht goed verloopt;
- het fonds goed georganiseerd is.
Wel was de Visitatiecommissie van oordeel dat:
- de continuïteit in bestuurlijk opzicht niet optimaal was. Gegeven de inmiddels zeer beperkte
horizon van het fonds, zal hierin echter niet veel meer worden geïnvesteerd;
- het bestuur sterk leunt op externe adviseurs;
- het zinvol zou zijn als het bestuur de uitvoering van het risicomanagement door externen zou
laten reviewen.
Deze opmerkingen/bevindingen van de visitatiecommissie zijn, na een toelichtend gesprek met een
vertegenwoordiging van het bestuur, echter niet meer opgenomen in de samenvatting voor het
jaarverslag.
45
Op grond van al het voorgaande komt de Raad tot het volgende oordeel:
- Het Bestuur heeft, al dan niet via MN, ruim voldoende informatie verstrekt op basis waarvan de
Raad zich een goed oordeel over de gang van zaken en de stand van zaken heeft kunnen vormen;
- Het handelen van het bestuur is in 2013 in overeenstemming geweest met de statuten,
reglementen en andere fondsstukken;
- Het bestuur heeft in 2013 een consistent beleid gevoerd, waarbij de belangen van alle betrokkenen
voldoende zijn afgewogen en geborgd;
- Het bestuur heeft, gegeven de omstandigheden en de beperkte horizon van het fonds, logische
beleidskeuzes voor de zeer nabije toekomst gemaakt.
Aanbevelingen
Hoewel de Raad gaarne zou willen aanbevelen om verder te gaan op de huidige weg, zou een dergelijke
aanbeveling weinig hout meer snijden, omdat 2014 het laatste jaar zal zijn waarin het Pensioenfonds
Productschappen als zelfstandig fonds zal functioneren. De Raad onthoudt zich derhalve van enige
aanbeveling en onderschrijft slechts dat de keuze voor overgang naar het ABP, gegeven de alternatieven
en de toenemende eisen die de toezichthouder stelt aan pensioenfondsen in het algemeen en besturen in
het bijzonder, de meest logische lijkt.
Tot slot spreekt de Raad zijn waardering uit over het gevoerde bestuursbeleid in het jaar 2013.
Zoetermeer, 4 april 2014
mw. A.M.A. van Ardenne-van der Hoeven
voorzitter
P.H.M.M. van Dijk
secretaris
Reactie Bestuur
Het Bestuur weet zich gesteund door de adviezen en opmerkingen van de Raad van Toezicht en spreekt
zijn waardering uit voor de kritische en constructieve inzet. De aanbevelingen worden ter harte genomen.
Het Bestuur zal de Raad van Toezicht hierover terugrapporteren.
Rijswijk, 10 juni 2014
Tot slot
Het Bestuur spreekt zijn dank uit aan alle betrokkenen voor hun inzet en toewijding in het afgelopen jaar.
Rijswijk, 27 juni 2014
Namens het Bestuur:
C. Kuijvenhoven RA,
voorzitter
N.W. Dijkhuizen,
secretaris
46
STICHTING PENSIOENFONDS PRODUCTSCHAPPEN
Rijswijk
JAARREKENING
47
BALANS PER 31 DECEMBER
Na resultaatbestemming (x € 1.000)
ACTIVA
2013
Beleggingen voor risico pensioenfonds (1)
Vastgoedbeleggingen
Aandelen
Vastrentende waarden
Derivaten
Overige beleggingen
7.939
82.587
356.958
6.845
31.463
Beleggingen voor risico deelnemers (2)
Beleggingen VP/IAP-regeling
Herverzekeringsdeel technische voorzieningen (3)
Vorderingen en overlopende activa (4)
Vorderingen inzake beleggingen
Overige vorderingen
21.279
60.188
385.841
10.501
33.930
485.792
511.739
26.650
28.538
7
10
781
4.469
Overige activa (5)
Liquide middelen
Totaal activa
48
2012
2.295
951
5.250
3.246
2.783
2.568
520.482
546.101
BALANS PER 31 DECEMBER
Na resultaatbestemming (x € 1.000)
PASSIVA
2013
Stichtingskapitaal en reserves (6)
Stichtingskapitaal
Algemene reserve
Reserve bijzondere uitvoeringskosten
1
59.824
380
Technische voorzieningen (7)
Voorziening Pensioenverplichtingen
Overige voorzieningen (8)
Voorziening administratiekosten
Voorziening reorganisatiekosten
1
70.585
446
60.205
71.032
417.827
431.221
220
4.253
Voorziening risico deelnemers (9)
Verplichtingen risico deelnemers
2012
330
322
4.473
652
26.650
28.538
0
240
Langlopende schulden (10)
Instellingen
Overige schulden en overlopende passiva (11)
Instellingen
0
Overige schulden
0
11.327
Totaal passiva
49
14.418
11.327
14.418
520.482
546.101
STAAT VAN BATEN EN LASTEN
(x € 1.000)
BATEN
Premiebijdragen van werkgevers en werknemers (12)
2013
2012
10.031
10.679
Beleggingsresultaten risico pensioenfonds (13)
Directe beleggingsresultaten
10.027
Indirecte beleggingsresultaten
- 21.977
Kosten van vermogensbeheer
- 2.106
9.384
41.893
- 1.928
- 14.056
49.349
Overige baten (14)
3.920
51
Totaal baten
- 105
60.079
LASTEN
2013
2012
- 18.349
- 18.050
- 893
- 978
Pensioenuitkeringen (15)
Pensioenuitvoerings- en administratiekosten (16)
Mutatie Voorziening Pensioenverplichtingen (17)
Actuariële premies en koopsommen
- 9.404
Koopsommen uit VP/IAP-regelingen
- 3.418
Indexering en overige toeslagen
- 3.449
Vrijval voorziening stop-loss
471
Rentetoevoeging
- 1.484
Pensioenuitkeringen
18.372
Pensioenuitvoerings- en administratiekosten
993
Wijziging marktrente
11.948
Overdracht van rechten
449
Aanpassing overlevingstafels
0
Overige mutaties
- 1.087
- 9.353
- 3.736
- 2.244
23
- 6.116
18.014
999
- 28.005
- 232
- 3.780
497
13.391
- 33.933
- 392
201
- 4.479
- 239
Totaal lasten
- 10.722
- 52.999
Saldo van baten en lasten
- 10.827
7.080
2013
2012
Mutatie:
Algemene reserve
Reserve bijzondere uitvoeringskosten
- 10.761
- 66
7.080
0
Totaal resultaat
- 10.827
7.080
Saldo overdrachten van rechten (18)
Overige lasten (19)
Resultaatbestemming (20)
50
KASSTROOM
(x € 1.000)
2013
Pensioenactiviteiten
Bijdragen van werkgevers en werknemers
Overgenomen pensioenverplichtingen
Uitkering herverzekering
Pensioenuitkeringen
Afkopen
Overgedragen pensioenverplichtingen
Premies herverzekering
Uitvoeringskosten
Overige mutaties
Mutaties vorderingen/schulden
6.513
0
2
- 18.301
- 48
- 392
- 26
- 893
- 215
3.909
Totale kasstroom uit pensioenactiviteiten
2012
10.859
267
2
- 18.028
- 22
- 66
- 27
- 978
- 200
- 3.781
- 9.451
Beleggingsactiviteiten
Verkopen en aflossingen
Directe beleggingsopbrengsten
Aankoop beleggingen
Kosten vermogensbeheer
Ov. Kasstroom uit beleggingsactiviteiten
37.169
11.329
- 30.986
- 2.106
- 5.740
Totale kasstroom uit beleggingsactiviteiten
Mutatie in geldmiddelen
Verloop Liquide middelen
Stand 1 januari
Stand 31 december
Mutatie in boekjaar
51
- 11.974
123.869
9.353
- 122.156
- 1.928
2.880
9.666
12.018
215
44
2.568
2.783
2.524
2.568
215
44
TOELICHTING OP DE JAARREKENING
Algemene toelichting
1.01 Activiteiten
Het doel van PFP is het nu en in de toekomst verstrekken van uitkeringen aan pensioengerechtigden en
nabestaanden ter zake van ouderdom en overlijden; tevens verstrekt PFP uitkeringen aan
arbeidsongeschikte deelnemers.
1.02 Pensioenregelingen
Onderstaand wordt in hoofdlijnen een beschrijving gegeven van de pensioenregelingen zoals die gelden in
2013.
Eigenschappen van de pensioenregelingen
2013
Middelloon-
Aanvullend
regeling
pensioen
Vroegpensioen
Pensioensysteem
Uitkering
Premie
Premie
Toetredingsleeftijd
datum in dienst
datum aanmelding
gesloten
Pensioenleeftijd
65
65
62
Maximum pensioengevend salaris
geen
geen
geen
Toeslagen tijdens opbouw
voorwaardelijk
nvt
nvt
Toeslagen na ingang
voorwaardelijk
voorwaardelijk
voorwaardelijk
EUR
10.950
nvt
nvt
Franchise
In dienst op of na 1 januari 2006
In dienst voor 1 januari 2006 en geboortejaar:
- 1957 en eerder
EUR
13.244
nvt
nvt
- 1958 tot en met 1967
EUR
12.098
nvt
nvt
- 1968 en later
EUR
10.950
nvt
nvt
Pensioengevend jaarsalaris
- Vakantietoeslag
12 maanden
salaris+
ja
12 maanden
salaris+
ja
12 maanden
salaris+
ja
- Eindejaarsuitkering
ja
ja
ja
- Overige vaste salariscomponenten
ja
ja
ja
Pensioenopbouwpercentage
2,00%
fiscale ruimte
4,75% van het
jaarsalaris
Nabestaandenpensioen
60% van het
ouderdomspensioen
60% van het
ouderdomspensioen
Bij vooroverlijden VP-kapitaal
Werkgeversbijdrage
70% van 28%
over PG
nvt
1,90% van het
jaarsalaris
Werknemersbijdrage
30% van 28%
over PG
fiscale staffel
2,85% van het
jaarsalaris
Werknemersbijdrage verhoging
nabestaandenpensioen naar 70%
1,0% over PG
nvt
nvt
Administratie/ uitvoeringkosten
1,0% van de PG +
4,0% van de
technische
voorziening
3,25% van elke
storting + 0,15%
van de portefeuille
3,25% van elke
storting + 0,15%
van de
portefeuille.
Bij ingang:
Euro 45 per jaar.
52
Middelloonpensioenregeling
De pensioenregeling is een geïndexeerde middelloonregeling die voor elk deelnemersjaar voorziet in een
ouderdomspensioen ter hoogte van 2% van de recentst vastgestelde pensioengrondslag voor dat jaar.
Overeenkomstig artikel 10 van de Pensioenwet wordt deze regeling gekarakteriseerd als een
uitkeringsovereenkomst.
Het partnerpensioen ten behoeve van de echtgeno(o)t(e), de wettelijk geregistreerde partner dan wel de
overeenkomstig de pensioenregeling aangemelde, met de deelnemer samenwonende partner is 60% van
het ouderdomspensioen; het wezenpensioen ten behoeve van de kinderen van de werknemers is 14% van
het ouderdomspensioen. Op vrijwillige basis kan het niveau van het partnerpensioen worden verhoogd tot
70%. Tevens voorziet de pensioenregeling in een Anw-compensatie ter aanvulling of vervanging van de
nabestaandenuitkering uit hoofde van de Algemene nabestaandenwet (Anw).
Werknemers die wegens volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid in aanmerking komen voor een IVAuitkering, hebben recht op een aanvulling tot maximaal 80% van het jaarsalaris. In die situatie wordt de
opbouw van het pensioen zonder premiebetaling voortgezet.
De pensioengrondslag is 12 maal het maandsalaris verhoogd met de vakantietoeslag, eindejaarsuitkering
en andere door de werkgever voor de berekening van het jaarsalaris aangemerkte bedragen minus een
franchise. Deze franchise wordt jaarlijks door het Bestuur vastgesteld met als richtsnoer de ontwikkeling
van de AOW voor alleenstaanden.
Voor de pensioenregeling wordt een doorsneepremie vastgesteld, als percentage van de
pensioengrondslag. Van deze premie komt 30% voor rekening van de werknemer en 70% voor rekening
van de werkgever.
De toeslagverlening (op basis van de loonindex) is voorwaardelijk. De uit deze toeslagverlening
voortvloeiende lasten worden gefinancierd uit de middelen van het pensioenfonds. Het Bestuur streeft in
zijn beleid naar het verlenen van toeslagen voor alle deelnemers en de ingegane en premievrije
pensioenen. Of dit mogelijk is, wordt jaarlijks beoordeeld door het Bestuur op basis van de financiële
situatie van het pensioenfonds. Het Bestuur hanteert daartoe de beleidskeuzematrix als leidraad. Het
Bestuur kan afwijken van de beleidskeuzematrix.
2. Grondslagen voor waardering van activa en passiva
2.01 Algemeen
De jaarrekening is opgesteld in overeenstemming met de wettelijke bepalingen van Titel 9 Boek 2 BW en
de Richtlijn voor de Jaarverslaggeving voor Pensioenfondsen (RJ 610), uitgegeven door de Raad voor de
Jaarverslaggeving. De jaarrekening is opgesteld in euro’s.
Beleggingen en pensioenverplichtingen werden tot het verslagjaar gewaardeerd op reële waarde. In
verband met de voorgenomen liquidatie van het fonds zijn de beleggingen nu opgenomen tegen
liquidatiewaarde. De overige activa en passiva worden gewaardeerd op de verkrijgings- of
vervaardigingsprijs. Indien geen specifieke waarderingsgrondslag is vermeld, vindt waardering plaats
tegen liquidatiewaarde die aansluit bij de verkrijgingsprijs. In de balans en de staat van baten en lasten
zijn referenties opgenomen, waarmee wordt verwezen naar de toelichting.
2.02 Discontinuïteit van het pensioenfonds
Gelet op de opheffing van de schappen, de daaruit voortvloeiende versterkte afname van het aantal
deelnemers,
het
wegvallen
van
eigen
(vrijwillige)
vertegenwoordigers
in
bestuur
en
verantwoordingsorgaan, de toegenomen eisen en de kostenontwikkeling was de conclusie dat de huidige
pensioenaansturing en uitvoering tegen een redelijke premie en gewenste mogelijkheden tot indexering
niet in de bestaande vorm is te continueren.
Als gevolg van het bestuursbesluit zal, na verkrijging van instemming van ABP en geen bezwaar van DNB,
het fonds per 31 december 2014 liquideren. Derhalve is de jaarrekening opgesteld op basis van liquidatie
en vervalt de continuïteitsveronderstelling.
2.03 Wijziging grondslagen in vergelijking met voorgaand jaar
Het bovenstaande besluit heeft tot gevolg dat de activa op liquidatiewaarden worden gewaardeerd. Dat
heeft tot een afwaardering van de illiquide beleggingen en het in reeds in 2013 nemen van de te
verwachten transactiekosten in verband met de verkoop van de beleggingsportefeuille in 2014. Deze
afwaardering is integraal verwerkt in de jaarrekening 2013. Gezien de aard van de overige activa, leidt dit
niet tot een andere waardering ten opzichte van voorgaande jaren.
53
2.04 Schattingen en veronderstellingen
Bij toepassing van de grondslagen en regels voor het opstellen van de jaarrekening vormt het Bestuur van
het pensioenfonds zich verschillende oordelen en maakt schattingen die essentieel kunnen zijn voor de in
de jaarrekening opgenomen bedragen. Indien het voor het geven van het in artikel 2:362 lid 1 BW
vereiste inzicht noodzakelijk is, is de aard van deze oordelen en schattingen inclusief de bijbehorende
veronderstellingen opgenomen bij de toelichting op de betreffende jaarrekeningposten.
2.05 Opname van actief, verplichting, bate of last
Een actief wordt in de balans opgenomen wanneer het waarschijnlijk is dat de toekomstige economische
voordelen naar het pensioenfonds zullen toevloeien en de waarde daarvan betrouwbaar kan worden
vastgesteld.
Een verplichting wordt in de balans opgenomen wanneer het waarschijnlijk is dat de afwikkeling daarvan
gepaard zal gaan met een uitstroom van middelen en de omvang van het bedrag daarvan betrouwbaar
kan worden vastgesteld. Schulden worden opgenomen tegen de reële waarde van de tegenprestatie,
gewoonlijk de nominale waarde die aansluit bij de liquidatiewaarde.
Baten worden in de rekening van baten en lasten opgenomen wanneer een vermeerdering van het
economisch potentieel, samenhangend met een vermeerdering van een actief of een vermindering van
een verplichting, heeft plaatsgevonden, waarvan de omvang betrouwbaar kan worden vastgesteld.
Lasten worden verwerkt wanneer een vermindering van het economisch potentieel, samenhangend met
een vermindering van een actief of een vermeerdering van een verplichting, heeft plaatsgevonden,
waarvan de omvang betrouwbaar kan worden vastgesteld.
2.06 Vreemde valuta
Functionele valuta
Activa en verplichtingen in vreemde valuta worden omgerekend naar euro’s tegen de koers aan het einde
van het jaar. Deze waardering is onderdeel van de waardering tegen reële waarde. Baten en lasten
voortvloeiende uit transacties in vreemde valuta’s worden omgerekend tegen de koers per
transactiedatum.
Transacties, vorderingen en schulden
Transacties in vreemde valuta gedurende de verslagperiode zijn in de jaarrekening verwerkt tegen de
koers op transactiedatum. Monetaire activa en passiva in vreemde valuta worden omgerekend tegen de
koers per balansdatum. De uit de afwikkeling en omrekening voortvloeiende koersverschillen komen ten
gunste of ten laste van de staat van baten en lasten.
2.07 Beleggingen voor risico pensioenfonds
De Pensioenwet schrijft waardering van beleggingen tegen marktwaarde voor. Het begrip marktwaarde is
te beschouwen als synoniem van reële waarde. Om aan te sluiten op het toenemende gebruik (ook
internationaal) van het begrip reële waarde (fair value ) wordt dit begrip gehanteerd.
2.08 Herverzekeringsdeel technische voorzieningen
Herverzekeringscontracten op risicobasis
Vorderingen uit herverzekeringscontracten op risicobasis worden als actief verantwoord op het moment
dat de onderhavige verzekerde gebeurtenis zich voordoet. De waardering vindt plaats op basis van de
contante waarde van de verzekerde uitkeringen uit hoofde van het contract, volgens de grondslagen van
het pensioenfonds.
2.09 Vorderingen en overige activa
Vorderingen worden opgenomen tegen de reële waarde van de tegenprestatie, gewoonlijk de nominale
waarde. Een voorziening wordt getroffen op de vorderingen op grond van verwachte oninbaarheid.
Onder de overige activa zijn liquide middelen opgenomen zoals kasgelden, banktegoeden en deposito’s die
onmiddellijk opeisbaar zijn dan wel een looptijd korter dan twaalf maanden hebben.
Rekening-courantschulden bij banken zijn opgenomen onder schulden aan kredietinstellingen onder
kortlopende schulden.
54
2.10 Stichtingskapitaal en reserves
Stichtingskapitaal en reserves worden bepaald door het bedrag dat resteert nadat alle actiefposten en
posten van het vreemd vermogen, inclusief de voorziening pensioenverplichtingen voor risico van het
pensioenfonds
en
overige
technische
voorzieningen,
volgens
de
van
toepassing
zijnde
waarderingsgrondslagen in de balans zijn opgenomen.
De statutaire reserves en de overige wettelijke reserves die het pensioenfonds conform artikel 2:389 en
artikel 2:390 BW vormt, blijken op grond van artikel 2:373 lid 1 BW afzonderlijk uit de balans.
2.11 Technische voorzieningen
Technische voorziening voor risico van het pensioenfonds
De Technische voorziening voor risico van het pensioenfonds (TV) wordt gewaardeerd op actuele waarde
(marktwaarde). De actuele waarde wordt bepaald op basis van de contante waarde van de beste
inschatting van toekomstige kasstromen die samenhangen met de op balansdatum onvoorwaardelijke
pensioenverplichtingen. Onvoorwaardelijke pensioenverplichtingen zijn de opgebouwde nominale
aanspraken
en
de,
inmiddels
als
gevolg
van
een
bestuursbesluit,
onvoorwaardelijke
(toeslag)toezeggingen. De contante waarde wordt bepaald met gebruikmaking van de marktrente,
waarvoor de actuele rentetermijnstructuur zoals gepubliceerd door DNB wordt gebruikt.
Bij de berekening van de TV is uitgegaan van het op de balansdatum geldende pensioenreglement en van
de over de verstreken deelnemersjaren verworven aanspraken. Jaarlijks wordt door het Bestuur besloten
of de opgebouwde pensioenaanspraken worden geïndexeerd. Alle per balansdatum bestaande
toeslagbesluiten (ook voor toeslagbesluiten na balansdatum voor zover sprake is van ex ante-condities)
zijn in de berekening begrepen. Er wordt geen rekening gehouden met toekomstige salarisontwikkelingen.
Bij de berekening van de voorziening wordt rekening gehouden met premievrije pensioenopbouw in
verband met invaliditeit op basis van de contante waarde van premies waarvoor vrijstelling is verleend
wegens arbeidsongeschiktheid.
Bij de bepaling van de actuariële uitgangspunten wordt rekening gehouden met de voorzienbare trend in
overlevingskansen.
De Technische voorziening is gebaseerd op de volgende actuariële grondslagen en veronderstellingen:
- De gehanteerde marktrente die gebaseerd is op de rentetermijnstructuur zoals gepubliceerd door
DNB, rekening houdend met een looptijd van de uitkeringen.
- De overlevingskansen zijn afgeleid uit de AG Prognosetafel 2012-2062, startjaar 2014. Op deze
kansen zijn leeftijd- en inkomensafhankelijke correctiefactoren van toepassing. PFP hanteert de
correctietabel "Hoog".
- Voor de reservering voor het partnerpensioen wordt tot de pensioendatum iedere verzekerde geacht
een partner te hebben. Na de pensioendatum wordt uitgegaan van de werkelijke burgerlijke staat.
Voor mannelijke verzekerden wordt van een drie jaar jongere vrouwelijke partner uitgegaan. Voor
vrouwelijke verzekerden wordt van een drie jaar oudere mannelijke partner uitgegaan.
- Voor arbeidsongeschikte deelnemers is de reservering gebaseerd op de in het vooruitzicht gestelde
pensioenaanspraken. Geen rekening is gehouden met revalideringskansen.
- Voor wezen wordt een voorziening aangehouden van 5% van de technische voorziening van
uitgesteld partnerpensioen bij uitgesteld ouderdomspensioen.
- De kostenopslag bedraagt 4% van de technische voorziening. In de premie is 1% van de
pensioengrondslagsom in verband met toekomstige administratie- en excassokosten opgenomen.
- De voorziening stoploss wordt gemaximeerd op twee jaarpremies voor arbeidsongeschiktheid voor
het nieuwe stoplosscontract.
2.12 Langlopende schulden
Langlopende schulden worden gewaardeerd tegen de reële waarde die aansluit bij de liquidatiewaarde.
3. Grondslagen voor bepaling van het resultaat
3.01 Algemeen
De in de staat van baten en lasten opgenomen posten zijn in belangrijke mate gerelateerd aan de in de
balans gehanteerde waarderingsgrondslagen voor beleggingen en de technische voorziening en worden
toegerekend aan de periode waarop zij betrekking hebben. Zowel gerealiseerde als ongerealiseerde
resultaten worden rechtstreeks verantwoord in het resultaat.
55
3.02 Premiebijdragen van werkgevers en werknemers
Onder premiebijdragen van werkgevers en werknemers wordt verstaan de aan derden in rekening
gebrachte c.q. te brengen bedragen voor de in het verslagjaar verzekerde pensioenen.
3.03 Premiebijdragen risico deelnemers
Dit betreft ontvangen (vrijwillige spaar)bijdragen van deelnemers in het kader van de beschikbarepremieregeling.
3.04 Beleggingsresultaten risico pensioenfonds
Directe beleggingsopbrengsten
Onder de directe beleggingsopbrengsten wordt in dit verband verstaan rentebaten en -lasten, dividenden,
huuropbrengsten en soortgelijke opbrengsten.
Dividend wordt verantwoord op het moment van betaalbaarstelling.
Gerealiseerde koersverschillen op valutatermijncontracten zijn gepresenteerd onder het indirect
rendement derivaten.
De interesten van overige activa en passiva worden opgenomen op basis van nominale bedragen.
Indirecte beleggingsopbrengsten
Onder de indirecte beleggingsopbrengsten worden verstaan de gerealiseerde en ongerealiseerde
waardewijzigingen en valutaresultaten. In de jaarrekening wordt geen onderscheid gemaakt tussen
gerealiseerde en ongerealiseerde waardeveranderingen van beleggingen. Alle waardeveranderingen van
beleggingen, inclusief valutakoersverschillen, worden als beleggingsopbrengsten in de staat van baten en
lasten opgenomen.
Kosten vermogensbeheer
Onder kosten van vermogensbeheer worden zowel de externe als de daaraan toegerekende interne kosten
verstaan.
Verrekening van kosten
Met de directe en indirecte beleggingsopbrengsten zijn verrekend de aan de opbrengsten gerelateerde
transactiekosten, provisies, valutaverschillen e.d.
3.05 Pensioenuitkeringen
De pensioenuitkeringen betreffen de aan deelnemers uitgekeerde bedragen inclusief afkopen. De
pensioenuitkeringen zijn berekend op actuariële grondslagen.
3.06 Pensioenuitvoerings- en administratiekosten
De kosten zijn toegerekend aan de periode waarop ze betrekking hebben.
3.07 Mutatie technische voorziening risico van het pensioenfonds
Pensioenopbouw
Bij de pensioenopbouw zijn aanspraken en rechten over het boekjaar gewaardeerd naar het niveau dat zij
op balansdatum hebben.
Indexering en overige toeslagen
Op grond van RJ 610.251 en 610.252 worden bij de berekening van de pensioenverplichtingen
aanspraken en rechten gewaardeerd naar het niveau dat zij op balansdatum hebben. Dit houdt in:
- dat uit een besluit tot toeslag genomen na de balansdatum op balansdatum geen verplichting
voortvloeit;
- dat financiële verplichtingen voortvloeiende uit besluiten die voor balansdatum zijn genomen
worden verantwoord (ook al wordt de toezegging pas in het volgend boekjaar verwerkt); en
- dat per balansdatum onvoorwaardelijke verplichtingen voortvloeiend uit het voldoen aan ex antecondities, die niet aan een bestuursbesluit onderhevig zijn, worden opgenomen.
56
De toeslagverlening van het pensioenfonds voor zowel de deelnemers als de pensioengerechtigden en de
premievrije pensioenen vallen onder categorie D1 van de door het ministerie van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid gepubliceerde toeslagenmatrix. Dit houdt in dat de toeslagverlening in principe
voorwaardelijk is en de toeslagverlening gefinancierd wordt uit de middelen van het pensioenfonds.
Per 1 januari 2014 is een toeslag verleend van 1,25%. De koopsom voor deze toeslagverlening wordt
gefinancierd uit de middelen van het pensioenfonds en is in het boekjaar 2013 verwerkt.
Rentetoevoeging
De pensioenverplichtingen worden contant gemaakt tegen de nominale marktrente op basis van de door
DNB gepubliceerde rentetermijnstructuur. De interesttoevoeging wordt tegen de rekenrente primo
boekjaar berekend over de beginstand en de mutaties gedurende het jaar.
Onttrekking voor pensioenuitkeringen en pensioenuitvoeringskosten
De onttrekking wordt ten gunste van de rekening van baten en lasten gebracht in de periode waarin de
lasten bij de berekening van de voorziening waren voorzien.
Wijziging marktrente
De marktwaardeverandering op balansdatum als gevolg van de wijzigingen in de door DNB gepubliceerde
rentetermijnstructuur wordt in de rekening van baten en lasten opgenomen.
Aanpassing actuariële grondslagen
Het effect van de aanpassing van de actuariële grondslagen op de technische voorziening wordt ultimo
boekjaar in de rekening van baten en lasten opgenomen.
Overige mutaties pensioenverplichtingen
De overige actuariële baten en lasten worden toegerekend aan de periode waarop zij betrekking hebben.
3.08 Overige voorzieningen
Onder de overige voorzieningen zijn voorzieningen opgenomen ten behoeve van de vergoeding voor de
toekomstige administratiekosten en voor de reorganisatie.
Voorzieningen worden gevormd voor in rechte afdwingbare of feitelijke verplichtingen die op de
balansdatum bestaan waarbij het waarschijnlijk is dat een uitstroom van middelen noodzakelijk is en
waarvan de omvang op betrouwbare wijze is te schatten.
De voorzieningen worden gewaardeerd op de beste schatting van de bedragen die noodzakelijk zijn om de
verplichtingen per balansdatum af te wikkelen. De voorzieningen worden gewaardeerd op de contante
waarde van de uitgaven die naar verwachting noodzakelijk zijn om de verplichtingen af te wikkelen.
3.09 Mutatie herverzekeringsdeel technische voorzieningen
De mutatie herverzekeringsdeel technische voorzieningen betreft de wijzigingen in de waarde van het
herverzekeringsdeel technische voorzieningen.
3.10 Mutatie Voorziening voor risico deelnemers
De mutatie Voorziening voor risico deelnemers betreft de wijzigingen in de waarde van de voorziening
voor risico deelnemers.
3.11 Saldo overdrachten van rechten
De post saldo overdracht van rechten bevat het saldo van bedragen uit hoofde van overgenomen dan wel
overgedragen pensioenverplichtingen.
3.12 Overige baten en lasten
Overige baten en lasten zijn toegerekend aan de periode waarop ze betrekking hebben.
4. Toelichting op het kasstroomoverzicht
Voor de opstelling van het kasstroomoverzicht is de directe methode gehanteerd. Hierbij worden alle
ontvangsten en uitgaven als zodanig gepresenteerd. Er wordt onderscheid gemaakt tussen kasstromen uit
pensioenactiviteiten en kasstromen uit beleggingsactiviteiten.
57
TOELICHTING OP DE BALANS per 31 december
(x € 1.000)
ACTIVA
Beleggingen voor risico pensioenfonds (1)
Vastgoedbeleggingen
De waardering van belangen in niet-beursgenoteerde vastgoedbeleggingsinstellingen vindt plaats tegen
de liquidatiewaarde (een door de vermogensbeheerder gefundeerde schatting op basis van marktanalyse
minus een reële afslag).
Vastgoedbeleggingen
Stand begin boekjaar
Aankopen
Verkopen
Waardeverandering
Stand einde boekjaar
2013
21.279
107
- 9.234
- 4.213
7.939
2012
21.542
20
- 190
- 93
21.279
Als gevolg van het bestuursbesluit zal, na verkrijging van instemming van ABP en geen bezwaar van DNB, het
fonds per 31 december 2014 liquideren. Derhalve is de jaarrekening opgesteld op basis van liquidatie en
vervalt de continuïteitsveronderstelling.
De afslag voor deze categorie is berekend op Euro 3,0 mln.
2013
7.939
0
7.939
Vastgoedbeleggingen
Niet-beursgenoteerd
Niet-beursgenoteerd in ontwikkeling
Stand einde boekjaar
2012
19.046
2.233
21.279
De post vastgoedbeleggingen omvat beleggingen in vastgoed- of vastgoedbeleggingsinstellingen. Hieronder
vallen onder meer investeringen in een "limited partnership" naar Amerikaans recht. Via een "partnership"
wordt deelgenomen in de ontwikkeling en exploitatie van een appartementencomplex in Texas (Verenigde
Staten).
2013
Waarde
Afdekking
1.613
0
6.326
3.151
7.939
3.151
Valuta's en afdekking
EUR
USD
Stand einde boekjaar
2012
Waarde
Afdekking
14.115
0
7.164
3.596
21.279
3.596
Aandelen
Ter beurze genoteerde aandelen zijn gewaardeerd tegen de slotkoers op balansdatum.
Niet aan een beurs genoteerde aandelenfondsen zijn gewaardeerd tegen de actuele waarde op basis van
de door de fondsmanager van het aandelenfonds laatst afgegeven intrinsieke waarde, zijnde een
benadering van de reële waarde.
Aandelen
Stand begin boekjaar
Aankopen
Verkopen
Waardeverandering
Stand einde boekjaar
2013
60.188
18.505
- 2.939
6.833
82.587
2012
45.658
8.166
- 1.813
8.177
60.188
Aandelen naar soort
Beleggingsfondsen zonder beursnotering
Stand einde boekjaar
2013
82.587
82.587
2012
60.188
60.188
58
TOELICHTING OP DE BALANS
(x € 1.000)
2013
Waarde
Afdekking
16.915
0
17.908
8.920
10.826
10.604
3.363
3.415
33.575
0
82.587
22.939
Valuta's en afdekking
EUR
USD
GBP
JPY
Overige valuta
Stand einde boekjaar
2012
Waarde
Afdekking
6.727
0
15.405
7.732
4.769
4.880
3.090
3.031
30.197
0
60.188
15.643
Vastrentende waarden
Beursgenoteerde obligaties zijn gewaardeerd tegen de biedkoers op balansdatum inclusief de opgelopen
interest ultimo jaar. Niet aan een beurs genoteerde beleggingsfondsen zijn gewaardeerd tegen de actuele
waarde op basis van de door de fondsmanager van het beleggingsfonds laatst afgegeven intrinsieke
waarde, zijnde een benadering van de reële waarde.
De deposito's zijn gewaardeerd tegen de reële waarde op de balansdatum.
Vastrentende waarden
Obligaties
Stand begin boekjaar
Aankopen
Verkopen
Waardeverandering
Marktwaarde einde boekjaar
Mutatie lopende rente
Stand einde boekjaar
2013
375.238
13.331
- 14.998
- 20.743
352.828
81
2012
342.491
110.121
- 105.022
27.803
375.393
- 155
352.909
Deposito's
Stand begin boekjaar
Aankopen
Verkopen
Stand einde boekjaar
10.603
0
- 6.554
Stand einde boekjaar
Valuta's en afdekking
EUR
USD
Overige valuta
Stand einde boekjaar
375.238
20.502
6.103
- 16.002
4.049
10.603
356.958
385.841
2013
Waarde
Afdekking
289.591
0
57.856
28.818
9.511
0
356.958
28.818
2012
Waarde
Afdekking
314.742
0
60.648
30.439
10.451
0
385.841
30.439
Derivaten
Derivaten zijn financiële instrumenten die zijn afgeleid van meer traditionele producten als aandelen en
obligaties. Het betreft valutatermijncontracten, interest rate swaps, futures, swaptions, credit default
swaps, contracts for differences en commodities.
Derivaten zijn gewaardeerd tegen reële waarde. Dit is de waarde waarvoor het contract ultimo jaar kan
worden afgewikkeld. De waarde wordt bepaald met behulp van marktconforme en toetsbare
waarderingsmodellen.
De ultimo jaar bestaande rechten en verplichtingen worden per derivatencontract gesaldeerd. Positieve
posities (na saldering) uit hoofde van derivatencontracten ultimo verslagjaar worden gepresenteerd onder
derivaten. Negatieve posities (na saldering) uit hoofde van derivatencontracten ultimo verslagjaar worden
gepresenteerd onder verplichtingen uit hoofde van de beleggingen. Onder deze laatste post zijn ook
creditposities uit hoofde van credit support annexen (CSA) verantwoord.
59
TOELICHTING OP DE BALANS
(x € 1.000)
De CSA-contracten hebben betrekking op derivatencontracten. De openstaande vorderingen en
verplichtingen van de derivatencontracten worden maandelijks per tegenpartij gesaldeerd. Bij een saldo
boven de contractueel vastgestelde grens wordt er onderpand gestort c.q. ontvangen van de tegenpartij.
Derivaten
Stand begin boekjaar
Mutaties
Lopende rente
Waardeverandering
2013
9.924
- 2.291
17
- 3.452
4.198
2.647
6.845
Herclassificatie naar creditzijde
Stand einde boekjaar
2012
8.960
- 3.818
41
4.741
9.924
577
10.501
De met betrekking to de beleggingsportefeuille door middel van derivaten verkregen posities op balansdatum
zijn als volgt te specificeren naar onderliggende waarde:
Renteswaps
Commodities
Valutatermijncontracten
Stand einde boekjaar
Contractomvang
64.700
0
66.550
Reële
waarde
3.826
0
372
4.198
Contractomvang
64.700
9.600
54.687
Reële
waarde
9.876
116
- 68
9.924
Overige beleggingen
De overige beleggingen worden gewaardeerd tegen liquidatiewaarde (zijnde een benadering van de
marktwaarde minus een reële afslag).
Overige beleggingen
Stand begin boekjaar
Aankopen
Verkopen
Waardeverandering
Stand einde boekjaar
2013
33.930
1.334
- 3.444
- 357
31.463
2012
31.957
1.564
- 842
1.251
33.930
Als gevolg van het bestuursbesluit zal, na verkrijging van instemming van ABP en geen bezwaar van DNB, het
fonds per 31 december 2014 liquideren. Derhalve is de jaarrekening opgesteld op basis van liquidatie en
vervalt de continuïteitsveronderstelling.
De afslag voor deze categorie is berekend op Euro 1,7 mln.
Deze beleggingen vinden plaats via zogenaamde huisfondsen van MN.
Overige beleggingen naar soort
Private Equity
Hedge Funds
Stand einde boekjaar
2013
15.193
16.270
31.463
2012
17.721
16.209
33.930
Overige toelichtingen
Valutakoersen
Voor de omrekening van de posities in vreemde valuta per balansdatum zijn de volgende koersen
gehanteerd.
2013
1,37795
0,83200
144,83000
Eur - USD
Eur - GBP
Eur - JPY
2012
1,31840
0,81110
113,99545
Security lending
Binnen een aantal MN Beleggingsfondsen, waarin PFP belegt, worden stukken (aandelen en
obligaties) uitgeleend. Voor het uitlenen van deze stukken ontvangen de betreffende
beleggingsfondsen collateral als onderpand. De opbrengsten van het uitlenen van de stukken
worden binnen het beleggingsfonds herbelegd. Deze opbrengsten hebben een positief effect op de
participatiewaarde van het beleggingsfonds. Het onderpand heeft gemiddeld een waarde van 105%
van de uitgeleende stukken. Het aandeel van PFP in de waarde van de ontvangen onderpanden
was ultimo jaar Euro 19,9 mln.
60
TOELICHTING OP DE BALANS
(x € 1.000)
Methodiek bepaling marktwaarde
Bij de waardering van de beleggingen van PFP kan voor het grootste deel gebruik worden gemaakt van
de volgende waardebepalingen:
- Direct; beursnotering in een actieve markt (waarop geen prijsaanpassingen worden uitgevoerd);
- Afgeleid; geen directe beursnotering maar andere uit de markt waarneembare gegevens dan wel
een prijs gebaseerd op een transactie in een niet-actieve markt met een niet-significante
prijsaanpassing (gebaseerd op aannames en schattingen). Hier vallen o.a. de participaties in MN
Huisfondsen met liquide beleggingen, leningen en derivaten onder;
- Modellen en technieken; marktwaardebepaling niet gebaseerd op marktgegevens, maar gebaseerd
op aannames en schattingen die de prijs significant beïnvloeden. Hier vallen o.a. de participaties in
Private Equity, Onroerend Goed en infrastructuur onder.
Direct
Vastgoedbeleggingen
Aandelen
Vastrentende waarden
Derivaten
Overige beleggingen
Stand einde boekjaar
187.573
- 5.060
182.513
Afgeleid
Modellen en
Technieken
7.939
82.587
169.385
4.198
16.270
272.440
16.917
24.856
Totaal
2013
7.939
82.587
356.958
4.198
28.127
479.809
Beleggingen voor risico deelnemers (2)
Beleggingen VP/IAP-regeling
2013
28.538
- 1.888
26.650
Beleggingen voor risico deelnemers
Stand begin boekjaar
Mutaties
Stand einde boekjaar
2012
28.962
- 424
28.538
Voor een toelichting van deze post wordt verwezen naar de toelichting VP/IAP-regeling.
Herverzekeringsdeel technische voorzieningen (3)
Herverzekeringsdeel technische voorzieningen
Stand begin boekjaar
Mutaties
Stand einde boekjaar
2013
10
-3
7
2012
14
-4
10
Deze post betreft de contante waarde van de te ontvangen herverzekerde pensioenaanspraken. Het betreft een
paar kleine pensioenuitkeringen voor ingegane nabestaandenpensioenen, die destijds zijn herverzekerd.
Vorderingen en overlopende activa (4)
Vorderingen inzake beleggingen
Vorderingen inzake beleggingen
Rekening-courant
Stand einde boekjaar
2013
781
781
2012
2.295
2.295
De post te vorderen beleggingen behelst, binnen het door MN beheerde vermogen, een verstrekt onderpand ad.
Euro 0,8 mln (2012: Euro 2,3 mln) in verband met de uitstaande derivatencontracten.
61
TOELICHTING OP DE BALANS
(x € 1.000)
Overige vorderingen met een looptijd korter dan 1 jaar
Overige vorderingen
Leningen PBOD
Debiteuren
Instellingen (werkgevers)
Overige
Stand einde boekjaar
2013
46
434
3.985
4
4.469
2012
93
783
60
15
951
In 2001 zijn de bedrijfsmiddelen overgedragen aan PBOD. Ter financiering van deze (en de nieuwe
bedrijfsmiddelen) is een langdurige 6%-lening met PBOD overeengekomen. De jaarlijkse aflossing van de
lening is gelijk aan de uit afschrijving vrijkomende middelen. De waardering is tegen de reële waarde van de
tegenprestatie, gewoonlijk de nominale waarde.
De post Debiteuren betreft de rekening-courantverhoudingen met PBOD en PFP VP.
Ultimo boekjaar worden de premienota's voor het komende jaar verstuurd welke per 1 januari van het nieuwe
boekjaar verschuldigd worden. De nota's worden dienovereenkomstig ook in het huidige boekjaar verwerkt.
In 2013 zijn de opheffingskosten van PFP berekend. Conform het bestuursbesluit zullen deze kosten worden
voldaan door de desbetreffende schappen.
Overige activa (5)
Liquide middelen
Liquide middelen
Rabobank
Citibank (via MN)
Stand einde boekjaar
2013
1.856
927
2.783
2012
1.691
877
2.568
Liquide middelen worden gewaardeerd tegen de nominale waarde. Onder de liquide middelen zijn opgenomen
kas en banktegoeden, die onmiddellijk opeisbaar zijn en een looptijd hebben korter dan 1 jaar.
62
TOELICHTING OP DE BALANS
(x € 1.000)
PASSIVA
Stichtingskapitaal en reserves (6)
2013
1
59.824
380
60.205
2012
1
70.585
446
71.032
2013
70.585
- 10.761
59.824
2012
63.505
7.080
70.585
Solvabiliteit
Minimaal vereist vermogen (104,1% resp. 104,1%)
Vereist vermogen (111,6% resp. 110,6%)
2013
434.951
466.449
2012
448.891
476.775
Dekkingsgraad (op marktwaarde)
114,3%
116,4%
Stichtingskapitaal en reserves
Stichtingskapitaal
Algemene reserve
Reserve bijzondere uitvoeringskosten
Stand einde boekjaar
Algemene reserve
Algemene reserve
Stand begin boekjaar
Mutatie vanuit de resultaatbestemming
Stand einde boekjaar
Solvabiliteit
De buffers worden door het pensioenfonds berekend met behulp van de standaardmethode. Hierbij wordt voor
de samenstelling van de beleggingen uitgegaan van de feitelijke assetmix in de evenwichtssituatie.
Berekening minimaal vereist vermogen
Beleggingsrisico
Beheerslasten
Risicokapitaal bij overlijden
Arbeidsongeschiktheidspensioen
Totaal
2013
16.713
0
365
26
17.104
2012
17.248
0
434
30
17.712
Het minimaal vereist vermogen wordt bepaald door het al dan niet aanwezig zijn van beleggingsrisico's en door
beheerslasten, alsmede risico's die voortkomen uit de pensioenregeling; zoals nabestaanden- en
arbeidsongeschiktheidspensioen. Deze worden als volgt gewaardeerd:
- Beleggingsrisico:
4% van de bruto Technische Voorziening maal het verhoudingsgetal tussen de netto Technische Voorziening en
de bruto Technische voorziening. De netto Technische Voorziening is de bruto Technische Voorziening minus
het herverzekerde deel hiervan.
- Beheerslasten:
Indien het fonds geen beleggingsrisico loopt en de beheerslasten voor een periode voor meer dan 5 jaar zijn
vastgelegd: 1% van de Technische Voorziening. Indien de beheerslasten voor een periode van 5 jaar of minder
zijn vastgelegd: 25% van de netto beheerslasten.
- Risicokapitaal bij overlijden:
0,3% van het aanwezige risicokapitaal maal de verhouding tussen het risicokapitaal voor risico van het fonds
(dus na aftrek van het herverzekerde deel) en het risicokapitaal over het afgelopen boekjaar. Het
verhoudingsgetal is minimaal 50%.
- Arbeidsongeschikheidspensioen:
Ook de dekking premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid valt hieronder.
Berekening dekkingsgraad
De nominale dekkingsgraad wordt als volgt berekend:
- Aanwezig vermogen
- Technische voorziening
- Nominale dekkingsgraad
2013
2012
477.652
417.827
114,3%
501.807
431.221
116,4%
De genoemde dekkingsgraad van 114,3% ultimo boekjaar gaat uit van gelijkblijvende pensioenuitkeringen.
Indien rekening wordt gehouden met jaarlijks stijgende uitkeringen op basis van de prijsindex, kan een reële
dekkingsgraad worden vastgesteld (met marktwaardering van de prijsindex).
Ultimo boekjaar bedraagt deze reële dekkingsgraad vrij van beleggingsrisico's 82% (2012: 79%). Op basis van
het vermogen ultimo boekjaar is er een vaste jaarlijkse toeslagverlening van 43% van de prijsindex mogelijk
(2012: 41%).
63
TOELICHTING OP DE BALANS
(x € 1.000)
Reserve bijzondere uitvoeringskosten
2013
446
- 66
380
Reserve bijzondere uitvoeringskosten
Stand begin boekjaar
Mutatie vanuit resultaatbestemming
Stand einde boekjaar
2012
446
0
446
De reserve is gevormd uit de toekenning van het VSM-aandeel voor PFP als werkgever. Uit deze reserve is de
Voorziening reorganisatiekosten ultimo 2011 gevormd.
In het verslagjaar is een bedrag aan de reserve onttrokken als gevolg van de verdergaande reorganisatie. Dit
bedrag wordt aan de Voorziening reorganisatiekosten toegevoegd.
Technische voorzieningen (7)
Technische voorziening voor risico van het pensioenfonds
De Technische Voorziening voor risico van het pensioenfonds is naar categorieën van deelnemers
samengesteld:
Aantallen
2013
599
1.087
1.005
0
2.691
Deelnemers
Gewezen deelnemers
Pensioengerechtigden
Overigen
Stand einde boekjaar
Totaal
2013
147.563
72.357
195.871
2.036
417.827
Aantallen
2012
722
1.042
1.005
0
2.769
Totaal
2012
170.699
66.913
191.737
1.872
431.221
In de grondslagen is onder 1.02 een korte beschrijving van de pensioenregelingen opgenomen.
Voorziening Pensioenverplichtingen
risico pensioenfonds
Stand begin boekjaar eigen rekening
Actuariële premies en koopsommen
Toeslag deelnemers met pensioenopbouw
Toeslag gewezen deelnemers
Toeslag pensioengerechtigden
Koopsommen uit VP/IAP-regeling
Vrijval voorziening stop-loss
Overdracht van rechten
Interest
Pensioenuitkeringen
Vrijval administratiekosten
Sterfteresultaat
Wijziging marktrente (RTS)
Aanpassing overlevingstafels
Diversen
2013
2012
431.211
7.750
1.654
1.151
2.298
3.418
- 471
- 449
1.484
- 18.372
- 993
- 96
- 11.948
0
1.183
Stand einde boekjaar eigen rekening
Voorziening pensioenverplichtingen herverzekerd
Stand einde boekjaar
397.278
8.273
1.080
476
1.768
3.736
- 23
232
6.116
- 18.014
- 999
163
28.005
3.780
- 660
- 13.391
417.820
7
417.827
33.933
431.211
10
431.221
- Toeslag:
Ten laste van het boekjaar moet de toegekende toeslag per 1 januari van het volgende jaar worden
opgenomen. De toegekende toeslagverlening voor het komende boekjaar bedraagt voor de actieven en voor de
inactieven 1,25% (2013: 0,70%).
- Interest:
De pensioenverplichtingen zijn in het boekjaar opgerent met 0,351% (2012: 1,544%), zijnde Euro 1,5 mln
(2012: Euro 6,1 mln). De interesttoevoeging is bepaald op basis van de 1-jaars RTS-rente primo boekjaar.
- Wijziging marktrente:
Ultimo boekjaar bedraagt de rentetermijnstructuur 2,7% bij een duration van 15 (2012: 2,4% bij een duration
van 15). De rentetermijnstructuur is gelijk aan de door DNB gepubliceerde rentetermijnstructuur.
Als gevolg van de mutatie in de rentetermijnstructuur is er in het boekjaar een bedrag van Euro 11,9 mln
vrijgevallen.
- Diversen:
Het resultaat op de post diversen wordt voornamelijk veroorzaakt door de opvoer van de opslag voor het
wezenpensioen ad 5,0% in de tarifering voor het latente partnerpensioen. Ten onrechte was deze opslag niet
opgenomen in de waardering van de technische voorzieningen.
64
TOELICHTING OP DE BALANS
(x € 1.000)
Overige voorzieningen (8)
Voorzieningen worden gevormd voor in rechte afdwingbare of feitelijke verplichtingen die op de
balansdatum bestaan waarbij het waarschijnlijk is dat een uitstroom van middelen noodzakelijk is en
waarvan de omvang op betrouwbare wijze is te schatten.
De voorzieningen worden gewaardeerd op de beste schatting van de bedragen die noodzakelijk zijn om
de verplichtingen per balansdatum af te wikkelen. De voorzieningen worden gewaardeerd op de contante
waarde van de uitgaven die naar verwachting noodzakelijk zijn om de verplichtingen af te wikkelen.
Voorziening administratiekosten
2013
330
- 110
220
Voorziening administratiekosten
Stand begin boekjaar
Vrijval
Stand einde boekjaar
2012
440
- 110
330
Ultimo 2010 is door PSB het contract met PBOD beëindigd. Als gevolg van de beëindiging van het contract heeft
PSB PBOD gecompenseerd voor administratiekosten. Begin 2011 is het bedrag van de compensatie van PSB ad
Euro 0,6 mln ontvangen. Deze post valt in 5 jaar vrij.
Voorziening reorganisatiekosten
Voorziening reorganisatiekosten
Stand begin boekjaar
Dotatie vanuit reserve bijzondere uitvoeringskosten
Dotatie kosten opheffing
Onttrokken aan de voorziening
Stand einde boekjaar
2013
322
66
3.900
- 35
4.253
2012
375
0
0
- 53
322
Deze voorziening loopt nog 5 jaar door en betreft de uitvoering van het Sociaal Plan voor een (beperkt) aantal
medewerkers. De medewerkers waren in dienst bij PFP en gedetacheerd bij PBOD. Zodoende is binnen PFP een
voorziening getroffen voor personele consequenties.
Ultimo 2013 is besloten de voorziening op te hogen als gevolg van een verdere reorganisatie bij PBOD.
In 2013 zijn de opheffingskosten van PFP berekend. Conform het bestuursbesluit zullen deze kosten worden
voldaan door de desbetreffende schappen.
Voorziening risico deelnemers (9)
Verplichtingen risico deelnemers
2013
26.650
26.650
Verplichtingen risico deelnemers
Saldo voorziening
Stand einde boekjaar
2012
28.538
28.538
Voor een toelichting van deze post wordt verwezen naar de toelichting VP/IAP-regeling.
Langlopende schulden (10)
Van enkele instellingen zijn depots ontvangen voor de uitvoering van de betalingen inzake wachtgelden/of afvloeiingsregelingen.
De langlopende schulden worden gewaardeerd tegen de reële waarde die de boekwaarde benadert.
Langlopende schulden
Depot Landbouwschap
Herclassificatie naar "Overige schulden en
overlopende passiva"
Stand einde boekjaar
2013
43
2012
240
- 43
0
0
240
Binnen PFP wordt een depotbedrag aangehouden voor de wachtgelders van het ex-Landbouwschap. Jaarlijks
wordt aan het depot 4,3% als vergoeding voor rente toegevoegd. In het verslagjaar is bepaald wat het
maximale benodigde depotbedrag is voor het ex-Landbouwschap. Uit deze berekeningen ultimo verslagjaar is
gebleken dat Euro 0,2 mln teruggestort kon worden aan de SER. De SER is de vereffenaar van het
Landbouwschap.
De laatste uitkering vanuit dit depot zal ultimo 2014 plaatsvinden. Derhalve is deze post overgeboekt naar de
balanspost "Overige schulden en overlopende passiva".
65
TOELICHTING OP DE BALANS
(x € 1.000)
Overige schulden en overlopende passiva (11)
Overige schulden en overlopende passiva
Overige schulden en overlopende passiva
Te betalen loonheffingen
Crediteuren
Herclassificatie Depot Landbouwschap
Herclassificatie Derivaten
Verplichtingen uithoofde van beleggingen
Diversen
2013
475
2.179
43
2.647
5.060
923
463
1.689
0
577
10.800
889
11.327
11.327
Stand einde boekjaar
2012
14.418
14.418
Schulden worden opgenomen tegen de reële waarde van de tegenprestatie, gewoonlijk de nominale waarde.
De posten betreffen schulden met een looptijd korter dan 1 jaar.
De post verplichtingen uit hoofde van beleggingen heeft betrekking op CSA-contracten (zie activapost
"Derivaten"). Jaarultimo heeft JP Morgan hiervoor een borg gestort ad Euro 5,1 mln (2012: Euro 10,8 mln).
De borgcontracten zijn apart met de tegenpartij geregeld en meestal wordt een aantal posities netto met de
tegenpartij geborgd. Hierdoor wordt niet voor individuele contracten de borg op hetzelfde moment terugbetaald
als het settelen van het derivatenresultaat.
De post derivaten betreft, als onderdeel van het door MN beheerde vermogen, verplichtingen uit hoofde van
derivatencontracten (netto per derivatencontract) ad Euro 2,6 mln (2012: Euro 0,6 mln). Zie voor de
waardering van deze post de omschrijving bij de activa post "Derivaten".
Onder de post diversen zijn de geraamde transactiekosten ad Euro 0,5 mln opgenomen indien alle activa
geliquideerd moet worden.
66
TOELICHTING OP DE BALANS
(x € 1.000)
Risicobeheer en derivaten
Beleid en risicobeheer
Voor het risicobeheer heeft het Bestuur de beschikking over de volgende beleidsintrumenten:
-
ALM-beleid en duration-matching
Dekkingsgraad
Financieringsbeleid
Premiebeleid
Toeslagbeleid
Herverzekeringsbeleid
Risicobeleid alternatieve beleggingen
Risicobeleid ten aanzien van uitbesteding
Welke beleidsinstrumenten het Bestuur op welke manier zal hanteren wordt bepaald op basis van
uitvoerige analyses van de te verwachten toekomstige ontwikkelingen van de verplichtingen en
ontwikkelingen op de financiële markten. Voor deze analyses gebruikt het Bestuur onder andere AssetLiability Management-studies (ALM).
Een ALM-studie analyseert de structuur van de pensioenverplichtingen en van verschillende
beleggingsstrategieën en de ontwikkeling daarvan in diverse economische scenario's.
Op basis van de uitkomsten van deze analyses stelt het Bestuur jaarlijks beleggingsrichtlijnen vast
waarop het door PFP uit te voeren beleggingsbeleid wordt gebaseerd. De beleggingsrichtlijnen zetten
uiteen binnen welke grenzen en normen het beleggingsbeleid moet worden uitgevoerd, en richten zich op
het beheersen van de belangrijkste (beleggings)risico's. Bij de uitvoering van het beleggingsbeleid wordt
gebruik gemaakt van derivaten die worden toegelicht in "S3".
Solvabiliteitsrisico
PFP wordt bij het beheer van de pensioenverplichtingen en de financiering daarvan geconfronteerd met
risico´s. De belangrijkste doelstelling van PFP is het nakomen van de pensioentoezeggingen. Voor het
realiseren van deze doelstelling wordt gestreefd naar een toereikende solvabiliteit op basis van de
marktwaarde van de pensioenverplichtingen.
Het belangrijkste risico voor PFP betreft het solvabiliteitsrisico, ofwel het risico dat PFP niet beschikt over
voldoende vermogen ter dekking van de pensioenverplichtingen. De solvabiliteit wordt gemeten zowel op
basis van algemeen geldende normen als ook naar de specifieke normen welke door de toezichthouder
worden opgelegd. Indien de solvabiliteit van PFP zich negatief ontwikkelt, bestaat het risico dat PFP de
premie voor de instellingen en de deelnemers moet verhogen en het risico dat er geen ruimte
beschikbaar is voor een eventuele toeslag van opgebouwde pensioenrechten. In het uiterste geval kan
het noodzakelijk zijn dat PFP verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten moet verminderen.
Ontwikkeling dekkingsgraad
Dekkingsgraad per 1 januari
Nieuwe aanspraken
Uitkeringen
Toeslagverlening
Wijziging Rentetermijnstructuur
Beleggingsresultaten
Aanpassing overlevingstafels
Overige oorzaken
Stand einde boekjaar
2013
116,4%
-0,7%
0,7%
-1,4%
3,3%
-3,7%
0,0%
-0,3%
114,3%
2012
116,0%
-0,8%
0,8%
-0,8%
-7,6%
10,8%
-0,9%
-1,1%
116,4%
Uit dit overzicht blijkt dat de daling van de dekkingsgraad in het boekjaar met name is veroorzaakt door de
inkoop van nieuwe aanspraken, het beleggingsresultaat (exclusief het effect van de gestegen rente op de
Technische Voorzieningen) en de toeslagverlening.
67
TOELICHTING OP DE BALANS
(x € 1.000)
Technische voorzieningen
Buffers:
S1 Renterisico
S2 Risico zakelijke waarden
S3 Valutarisico
S4 Grondstoffenrisico
S5 Kredietrisico
S6 Verzekeringstechnisch risico
S7 Liquiditeitsrisico
S8 Concentratierisico
S9 Operationeel risico
S10 Actief-beheerrisico
Totaal van de risico's
Diversificatie-effect
Vereist eigen vermogen
a)
2013
417.820
2012
431.211
b)
16.278
31.846
19.090
0
6.548
11.434
0
0
0
1.883
87.079
- 38.450
48.629
13.772
29.883
18.481
2.796
6.228
12.009
0
0
0
2.387
85.556
- 39.992
45.564
111,6%
110,6%
466.449
477.652
11.203
476.775
501.807
25.032
Vereiste dekkingsgraad
(a+b)
Vereist vermogen
Aanwezig vermogen
Surplus
Het renterisico (S1) is toegenomen als gevolg van een verlaging van de rente-afdekking.
De benodigde buffers voor het risico zakelijke waarden (S2) en het valutarisico (S3) zijn toegenomen als
gevolg van de toename van het aandeel zakelijke waarden in de totale portefeuille.
Het belang in grondstoffen (S4) is in het boekjaar verkocht. Derhalve is dit risico nul.
Het standaardmodel kent nog het liquiditeitsrisico (S7), het concentratierisico (S8) en het operationeel risico
(S9). Deze risico's zijn binnen het FTK op 0 vastgesteld.
Marktrisico
Marktrisico is uit te splitsen in renterisico, valutarisico en prijs(koers)risico. De beleggingsdoelstellingen
bepalen de strategie die de stichting volgt ten aanzien van het beleggingsrisico. De Beleggingscommissie
ziet toe op het marktrisico conform de binnen het pensioenfonds aanwezige beleidskaders en de
beleggingsrichtlijnen. De overallmarktposities worden periodiek gerapporteerd aan het Bestuur.
S1 Renterisico
Het renterisico is het risico dat de waarden van de portefeuille vastrentende waarden en de
pensioenverplichtingen veranderen als gevolg van ongunstige veranderingen in de marktrente. Maatstaf
voor het meten van de rentegevoeligheid is de duration. De duration is de gewogen gemiddelde
resterende looptijd in jaren van de kasstromen.
2013
x € 1.000
Duration
359.741
15
417.827
15
Vastrentende waarden
(Nominale) pensioenverplichtingen
2012
x € 1.000
Duration
388.409
16
431.221
15
De duration van de vastrentende waarden wordt zoveel mogelijk gematched met de duration van de
verplichtingen. Hierdoor zal een mutatie in de rentesfeer nauwelijks invloed hebben op de dekkingsgraad van
het fonds.
Het Bestuur heeft er voor gekozen het renterisico gedeeltelijk af te dekken. Doelstelling van dit rentebeleid is
om de beweeglijkheid van de dekkingsgraad te reduceren met behoud van de kans op overrendement.
Indien de euroswaprente (de rente waartegen de pensioenverplichtingen contant worden gemaakt) met 0,1%
daalt, zullen de pensioenverplichtingen stijgen.
Dit renterisico wordt met als streefpercentage 65% (gebaseerd op de werkelijke rentetermijnstructuur) ten
opzichte van de pensioenverplichtingen afgedekt.
Voor het afdekken van dit renterisico worden Euro Staatobligaties (voornamelijk Nederlandse en Duitse
staatsobligaties), Investment Grade Bedrijfsobligaties en rentederivaten gehanteerd.
De feitelijke renteafdekking bedraagt ultimo 2013 circa 60% (2012 circa 61,5%).
68
TOELICHTING OP DE BALANS
(x € 1.000)
Uitsplitsing vastrentende waarden
Liquide middelen en deposito's < 1 jaar
2013
2.783
Europa
Bedrijfsobligaties
Emerging Markets
High Yield Verenigde Staten
High Yield Europa
Bank Loans
Kortlopende staatsobligaties
Deposito's
Totaal
180.119
73.998
38.042
29.325
15.964
12.055
3.404
4.049
359.739
0,8%
50,0%
20,6%
10,6%
8,2%
4,4%
3,4%
0,9%
1,1%
100,0%
2012
2.568
194.815
73.692
41.804
29.295
10.792
11.194
13.646
10.603
388.409
0,7%
50,1%
19,0%
10,8%
7,5%
2,8%
2,9%
3,5%
2,7%
100,0%
S2 Prijsrisico zakelijke waarden
Prijsrisico is het risico dat door de ontwikkeling van marktprijzen (veroorzaakt door factoren die
samenhangen met een individuele belegging, de uitgevende instelling of generieke factoren)
waardewijzigingen plaatsvinden. Wijzigingen in marktomstandigheden hebben altijd direct invloed op het
beleggingsresultaat, omdat alle beleggingen worden gewaardeerd op reële waarde waarbij
waardewijzigingen onmiddellijk worden verwerkt in het saldo van baten en lasten. Spreiding binnen de
portefeuille (diversificatie) kan het prijsrisico dempen. Het prijsrisico kan ook afgedekt worden door
gebruik te maken van afgeleide financiële instrumenten (derivaten), zoals opties en futures.
PFP dekt het prijsrisico niet af. Waardedalingen van bijvoorbeeld aandelen worden niet ondervangen door
put-opties, maar middels diversificatie wordt getracht dit risico te reduceren.
De vastgoedbeleggingen en de aandelen kunnen als volgt naar sectoren en regio's worden
onderverdeeld:
Vastgoedbeleggingen naar regio
Europa
Noord-Amerika
Azië
Totaal
2013
4.779
0
3.160
7.939
Vastgoedbeleggingen naar sector
Niet beursgenoteerd:
Kantoren
Winkels
Woningen
Composition Capital Asia
Overig
Totaal
60,2%
0,0%
39,8%
100,0%
2013
1.477
3.051
0
3.160
251
7.939
2012
14.115
2.233
4.931
21.279
66,3%
10,5%
23,2%
100,0%
2012
18,6%
38,4%
0,0%
39,8%
3,2%
100,0%
2.227
3.558
9.409
4.931
1.154
21.279
10,5%
16,7%
44,2%
23,2%
5,4%
100,0%
Aandelen naar regio
Europa
Verenigde Staten
Verre Oosten (inclusief Japan)
Emerging Markets
Totaal
2013
33.830
17.908
5.424
25.425
82.587
40,9%
21,7%
6,6%
30,8%
100,0%
2012
13.813
15.405
5.257
25.713
60.188
23,0%
25,6%
8,7%
42,7%
100,0%
Aandelen naar sector
Financiële instellingen
Handels- en industriële bedrijven
Energie
Technology
Consumenten goederen
Farmacie- en biotechnologie
Materialen
Overig
Totaal
2013
18.303
9.181
7.515
8.968
17.843
7.230
5.763
7.784
82.587
22,1%
11,1%
9,1%
10,9%
21,6%
8,8%
7,0%
9,4%
100,0%
2012
13.489
6.017
6.464
6.744
0
0
0
27.474
60.188
22,5%
10,0%
10,7%
11,2%
0,0%
0,0%
0,0%
45,6%
100,0%
69
TOELICHTING OP DE BALANS
(x € 1.000)
S3 Valutarisico
Het valutarisico is het risico dat de waarde van de beleggingen en verplichtingen verandert als gevolg van
veranderingen in valutakoersen. Het beleid van PFP is gericht op een gedeeltelijke afdekking van
valutarisico's. Binnen de obligaties zijn enkele beleggingen die luiden in verschillende Europese valuta,
zoals Zweedse Kronen (SEK), Noorse Kronen (NOK) en Zwitserse Franc (CHF). Gezien de relatief kleine
omvang van deze valuta's worden deze posities niet afgedekt.
De belangrijkste valutarisico's die PFP loopt zijn de Amerikaanse Dollar (USD), Japanse Yen (JPY) en
Britse Ponden (GBP) risico's.
De valutapositie voor en na afdekking is als volgt weer te geven:
Naar valuta
EUR
USD
GBP
JPY
Overige valuta
Totaal
2013
ValutaNettoderivaten
positie (na)
66.572
385.391
- 49.731
50.108
- 13.484
282
- 3.357
- 51
0
48.815
0
484.545
Voor
318.819
99.839
13.766
3.306
48.815
484.545
2012
Nettopositie (na)
405.946
55.709
- 111
59
41.936
503.539
De beleggingen in aandelen, onroerend goed en alternatieve beleggingen genoteerd in de Amerikaanse Dollar
worden sinds 1 januari 2012 voor 50% strategisch afgedekt.
De beleggingen in aandelen, onroerend goed en alternatieve beleggingen in de valuta’s Britse Pond en Japanse
Yen worden (nagenoeg) volledig afgedekt.
De overige valuta zijn met name opgebouwd uit Europese beleggingen (met name Zwitserse Frank) en uit
opkomende landen. Deze beleggingen van zowel aandelen als obligaties en worden niet afgedekt. Bij deze
valuta moet dan met name gedacht worden aan: Braziliaanse Reaal, Zuid‐Afrikaanse Rand, Koreaanse Won,
Chinese Renminbi en Mexicaanse Peso. In totaal zijn circa 30 vreemde valuta vertegenwoordigd in de
portefeuille.
S4 Grondstoffenrisico
Grondstoffen ofwel commodities vormen een beleggingscategorie waarin veelal indexfutures en swaps
worden gebruikt om exposure te krijgen in energie (olie), metalen, edelmetalen en agroproducten. Het
grondstoffenrisico betreft het risico op fluctuaties in grondstoffenprijzen.
2013
Contractomvang
0
0
GSCI non-natural Gas Total
Return index looptijd tot:
31-1-2013
Totaal
Reële
waarde
0
0
2012
Contractomvang
9.600
9.600
Reële
waarde
116
116
S5 Kredietrisico
Kredietrisico is het risico van financiële verliezen voor PFP als gevolg van faillissement of
betalingsonmacht van tegenpartijen waarop PFP (potentiële) vorderingen heeft. Hierbij kan onder meer
worden gedacht aan partijen die obligatieleningen uitgeven, banken waar deposito's worden geplaatst,
marktpartijen waarmee Over The Counter (OTC)-derivatenposities worden aangegaan en aan
bijvoorbeeld herverzekeraars. Een voor beleggingsactiviteiten specifiek onderdeel van kredietrisico is het
settlementrisico. Dit heeft betrekking op het risico dat partijen waarmee PFP transacties is aangegaan
niet meer in staat zijn hun tegenprestatie te verrichten waardoor PFP financiële verliezen lijdt.
Verdeling van de rating
in % van de vastrentende waarden
AAA
AA
A
BBB
Lager dan BBB
Geen rating
Totaal
2013
187.064
14.390
39.571
46.766
68.350
3.597
359.739
70
52,0%
4,0%
11,0%
13,0%
19,0%
1,0%
100,0%
2012
213.625
23.305
38.841
46.609
62.145
3.884
388.409
55,0%
6,0%
10,0%
12,0%
16,0%
1,0%
100,0%
TOELICHTING OP DE BALANS
(x € 1.000)
S6 Verzekeringstechnische risico's (actuariële risico's)
De belangrijkste actuariële risico's zijn het langleven-, overlijdens- en arbeidsongeschiktheidsrisico.
Het belangrijkste actuariële risico is het langlevenrisico (het risico dat deelnemers langer blijven leven
dan gemiddeld verondersteld wordt bij de bepaling van de voorziening pensioenverplichtingen). Door
toepassing van de AG-prognosetafel 2012-2062 met adequate correcties is het langlevenrisico nagenoeg
geheel verdisconteerd in de waardering van de pensioenverlichtingen.
Het overlijdensrisico betekent dat PFP in geval van overlijden mogelijk een nabestaandenpensioen moet
toekennen waarvoor door PFP geen voorzieningen zijn getroffen. Dit risico kan worden uitgedrukt in
risicokapitalen.
Het arbeidsongeschiktheidsrisico betreft het risico dat PFP voorzieningen moet treffen voor
premievrijstelling bij invaliditeit en het toekennen van een arbeidsongeschiktheidspensioen
('schadereserve'). Voor dit risico wordt jaarlijks een risicopremie in rekening gebracht. Het verschil tussen
de risicopremie en de werkelijke kosten wordt verwerkt via het resultaat. De actuariële uitgangspunten
voor de risicopremie worden periodiek herzien.
PFP heeft een nabestaanden- en wezenpensioen op risicobasis herverzekerd bij een externe, onder
toezicht van DNB staande verzekeringsmaatschappij. Daarnaast is eveneens het arbeidsongeschiktheidsen overlijdensrisico herverzekerd. De herverzekeringsovereenkomst betreft een stop-loss verzekering. Dit
betekent dat de risico's grotendeels in eigen beheer worden gehouden. Door de herverzekeraar wordt een
uitkering verricht indien de schade boven een zeker niveau komt. Het contract is eind 2011 met 5 jaar
verlengd.
S7 Liquiditeitsrisico
Liquiditeitsrisico is het risico dat beleggingen niet tijdig en/of niet tegen een aanvaardbare prijs kunnen
worden omgezet in liquide middelen, waardoor PFP op korte termijn niet aan zijn verplichtingen kan
voldoen. Waar de overige risicocomponenten vooral de langere termijn betreffen (solvabiliteit), gaat het
hierbij om de kortere termijn. Dit risico wordt beheerst door in het strategische en tactische
beleggingsbeleid voldoende ruimte aan te houden voor de liquiditeitsposities, rekening houdend met de
directe beleggingsopbrengsten en andere inkomsten zoals premies.
De volgende zaken zijn van belang met betrekking tot het liquiditeitsrisico:
- de pensioenuitkeringen zijn en blijven de te ontvangen premiebedragen overtreffen, ook indien er
geen sprake is van premiekorting;
- om die reden worden er, behalve om beleggingstechnische redenen, door PFP voldoende
kasmiddelen aangehouden.
Categorie
Vastrentende waarden
Zakelijke waarden
Overig
Totaal
2013
Totale
Waarvan
beleggingen
illiquide
356.958
0
126.742
39.402
845
0
484.545
39.402
2012
Totale
Waarvan
beleggingen
illiquide
385.841
0
115.396
55.209
2.302
0
503.539
55.209
De illiquide beleggingen onder de zakelijke waarden betreffen de investeringen in onroerend goed, beleggingen
in private equity en hedge funds. Deze zijn gewaardeerd op basis van liquidatiewaarde; afwaardering Euro 4,7
mln.
S8 Concentratierisico
Grote posten kunnen leiden tot concentratierisico. Om te bepalen welke posten hieronder vallen moeten
per beleggingscategorie alle instrumenten met dezelfde debiteur worden opgeteld. Als grote post wordt
aangemerkt elke post die meer dan 2% van het balanstotaal uitmaakt.
In het algemeen geldt dat concentratierisico kan optreden als een adequate spreiding van activa en
passiva ontbreekt. Concentratierisisco's kunnen optreden bij een concentratie van de portefeuille in
regio's, economische sectoren of tegenpartijen. Een portefeuille van leningen die sterk gebonden is, kan
door deze sectorconcentratie een verhoogd risico lopen. Indien aandelen in dezelfde sector worden
aangehouden, is sprake van een cumulatief concentratierisico. Overigens beperken concentratierisico's
zich niet uitsluitend tot de beleggingen.
Beleggingen geschieden over het algemeen als deelname in een beleggingsfonds. PFP is deelgerechtigd in
de achterliggende portefeuille van het fonds. Het concentratierisico wordt daarmee sterk gemitigeerd.
71
TOELICHTING OP DE BALANS
(x € 1.000)
Tegenpartij
Duitse staat
Nederlandse staat
Finse staat
2013
93.743
79.216
10.564
19,3%
16,3%
2,2%
2012
116.985
80.334
11.143
23,5%
16,0%
2,2%
S9 Operationeel risico
Operationeel risico is het risico van een onjuiste afwikkeling van transacties, fouten in de verwerking van
de gegevens, het verloren gaan van informatie, fraude en dergelijke. Dergelijke risico's worden door PFP
beheerst door het stellen van hoge kwaliteitseisen aan de organisaties die bij de uitvoering betrokken zijn
op gebieden zoals interne organisatie, procedures, processen en controles en kwaliteit geautomatiseerde
systemen. Deze kwaliteitseisen worden periodiek getoetst door het Bestuur.
S10 Actief-beheerrisico
Onder actief beheer worden afwijkende posities in portefeuilles verstaan die door portefeuillemanagers
worden ingenomen ten opzichte van de strategische portefeuilles. De mate van actief beheer wordt
doorgaans bepaald aan de hand van een tracking error. Deze tracking error meet de mate van afwijking
tussen het rendement van een beleggingsportefeuille en het rendement op een benchmarkportefeuille.
Een lage tracking error impliceert dat het feitelijke rendement dicht bij de gekozen benchmark ligt, terwijl
een hoge tracking error aangeeft dat het rendement duidelijk van de benchmark afwijkt. Een hogere
tracking error impliceert daarmee een hogere mate van actief risico.
In het standaard model voor de vaststelling van het Vereist Eigen Vermogen wordt geen rekening
gehouden met actief-beheerrisico. Deze kwestie werd reeds naar voren gebracht in het Rapport Evaluatie
Financieel Toetsingskader:
Daar waar mogelijk kan de standaardtoets worden uitgebreid met een opslag voor liquiditeitsrisico's
(S7), concentratierisico's (S8), operationele risico's (S9) en risico's uit hoofde van actief
vermogensbeheer (S10). Deze risico's zijn echter moeilijk te standaardiseren. Daarom is het ook nodig
om meer gebruik te maken van (gedeeltelijke) interne modellen om fondsspecifieke en complexe risico's
te modelleren die niet in het standaardmodel passen.
Tevens wordt het actief-beheerrisico genoemd in de door DNB in juni 2011 opgestelde "Uitwerking
herziening berekeningssystematiek Vereist Eigen Vermogen" als risico waar de standaardtoets mee
uitgebreid moet worden.
Met ingang van 2012 worden de aandelenportefeuilles Verenigde Staten en Europa passief beheerd.
Toeslagrisico
Het Bestuur heeft de ambitie om de pensioenen te indexeren. De mate waarin dit kan worden
gerealiseerd, is afhankelijk van de ontwikkelingen in rente, rendement, looninflatie en demografie.
Uitdrukkelijk wordt opgemerkt dat de toeslagtoezegging voorwaardelijk is.
De zogenaamde reële dekkingsgraad geeft zicht op de mate waarin kan worden geïndexeerd (ook wel
aangeduid als de toeslagruimte). Voor het bepalen van de reële dekkingsgraad worden onvoorwaardelijke
nominale pensioenverplichtingen verdisconteerd tegen een reële, in plaats van een nominale
rentetermijnstructuur. Omdat er op dit moment geen markt voor financiële instrumenten aanwezig is,
waaruit de reële rentetermijnstructuur kan worden afgeleid, wordt vaak gebruik gemaakt van een
benaderingswijze.
De genoemde dekkingsgraad van 114,3% ultimo boekjaar gaat uit van gelijkblijvende
pensioenuitkeringen. Indien rekening wordt gehouden met jaarlijks stijgende uitkeringen op basis van de
prijsindex, kan een reële dekkingsgraad worden vastgesteld (met marktwaardering van de prijsindex).
Ultimo boekjaar bedraagt deze reële dekkingsgraad vrij van beleggingsrisico's 82% (2012: 79%). Op
basis van het vermogen ultimo boekjaar is er een vaste jaarlijkse toeslagverlening van 43% van de
prijsindex mogelijk (2012: 41%).
72
TOELICHTING OP DE BALANS
(x € 1.000)
Uitbestedingsrisico
Uitbestedingsrisico is het risico dat de continuïteit, integriteit en/of kwaliteit van de aan derden uitbestede
werkzaamheden, dan wel door deze derden ter beschikking gestelde apparatuur en personeel worden
geschaad. Het uitbestedingsrisico wordt gemitigeerd door afspraken (kwaliteitseisen) in de
uitvoeringsovereenkomst en de daaraan verbonden Service Level Agreement (SLA). Monitoring van de
uitvoering door het Bestuur vindt plaats op basis van de periodieke rapportages over de uitgevoerde
werkzaamheden. Tevens ontvangt het pensioenfonds over het boekjaar van MN een ISAE 3402 type IIrapport. Deze rapportage geeft inzicht in de wijze van beheersing van de operationele risico's en geven
aan of de pensioenuitvoerder en vermogensbeheerde 'in control' zijn.
Een externe accountant certificeert deze ISAE 3402 type II-rapportage van MN.
Het Bestuur heeft het rapport van MN beoordeeld.
Systeemrisico
Systeemrisico betreft het risico dat het mondiale financiële systeem (de internationale banken) niet
langer naar behoren functioneert, waardoor beleggingen van PFP niet langer verhandelbaar zijn en zelfs,
al dan niet tijdelijk, hun waarde kunnen verliezen. Net als voor andere marktpartijen is dit risico voor PFP
niet beheersbaar.
Niet uit de balans blijkende rechten en verplichtingen
Langlopende contractuele verplichtingen
Voor de tot ultimo 2014 afgesloten uitbestedingsovereenkomst met PBOD bedraagt de jaarlijkse
verplichting voor de stichting circa Euro 1 mln (2012: Euro 1,2 mln). De totale verplichting voor de
resterende looptijd bedraagt circa Euro 1,0 mln (2012: Euro 2,3 mln).
Vooruitlopend op verwachte inkomende kasstromen bestaan er per balansdatum de volgende
investerings- en stortingsverplichtingen (zogenaamde voorbeleggingen). Deze worden hieronder
toegelicht:
2013
2012
Commitments Private Equity
HarbourVest Partners IV Fund LP
HarbourVest Partners VII-Cayman Buyout Fund LP
HarbourVest Partners VII-Cayman Venture Fund LP
$
$
$
125
225
95
$
$
$
225
285
150
HarbourVest Partners V Fund LP
Goodwell Microfinance Development Company
Goodwell Microfinance Development Company II B.V.
MN Private Equity fonds
€
€
€
€
900
0
0
4.188
€
€
€
€
1.350
37
85
5.140
Deelnemingen Onroerend Goed
Composition Capital Asia Fund C.V.
$
1.521
$
1.105
Voorwaardelijke verplichtingen
Er lopen geen juridische procedures tegen het pensioenfonds.
Niet toegekende toeslagen: inhaalambitie
Per 1 januari 2012 is een toeslag gegeven van 1% aan alle deelnemers terwijl de loonindex van de PBOsector in 2011 met 1,7% steeg. De PBO-loonindex 2012 steeg niet. Toch heeft het bestuur besloten om
een toeslag van 0,7% te verlenen. Dit betreft de inhaal van de gekorte toeslag per 1 januari 2012. Er
bestaat nu geen achterstand meer.
Overige transacties met verbonden partijen
PFP heeft sinds 2008 uitvoeringsovereenkomsten afgesloten met de werkgevers inzake de uitvoering van
het pensioenreglement.
De werkgevers dragen niet bij aan de pensioenuitvoerings- en administratiekosten.
73
TOELICHTING OP DE STAAT VAN BATEN EN LASTEN per 31 december
(x € 1.000)
Premiebijdragen van werkgevers en werknemers (12)
Premiebijdragen van werkgevers en werknemers
4.775
Doorsneepremie werkgever
Doorsneepremie werknemer
2.046
Overige premies
Feitelijk betaalde premie
Koopsommen ingegane VP/IAP-uitkeringen
Totaal
2013
2012
4.912
2.105
6.821
81
6.902
3.129
10.031
7.017
106
7.123
3.556
10.679
2013
7.507
796
243
8.546
2012
7.992
879
281
9.152
De kostendekkende RTS-premie is als volgt:
Kostendekkende premie
Actuarieel benodigd
Opslag in stand houden vereist vermogen
Opslag voor uitvoeringskosten
Totaal
De kostendekkende, feitelijke en toetspremie volgens artikel 130 van de Pensioenwet zijn als volgt:
Premiegegevens
Kostendekkende RTS-premie
Doorsneepremie
Feitelijk betaalde premie
Kostendekkende toetspremie
2013
8.546
6.821
6.902
7.019
2012
9.152
7.017
7.123
7.066
Beleggingsresultaten risico pensioenfonds (13)
De beleggingsresultaten betreffen de aan het verslagjaar toe te rekenen directe opbrengsten, de
gerealiseerde en ongerealiseerde waarderings- en koersverschillen (indirecte beleggingsresultaten) en de
aan de beleggingsactiviteiten toe te rekenen kosten.
Beleggingsresultaten risico pensioenfonds
Directe beleggingsresultaten
Vastgoedbeleggingen
Aandelen
Vastrentende waarden
Derivaten
2013
453
692
7.716
1.166
2012
597
184
7.753
850
10.027
Indirecte beleggingsresultaten
Vastgoedbeleggingen
Aandelen
Vastrentende waarden
Derivaten
Overige beleggingen
Liquide middelen
- 4.213
6.833
- 20.743
- 3.453
- 357
- 44
9.384
- 93
8.177
27.803
4.741
1.251
14
- 21.977
Kosten
Interne beleggingskosten
Externe beleggingskosten (MN)
- 708
- 1.398
- 710
- 1.218
- 2.106
- 14.056
Totaal
41.893
- 1.928
49.349
De kosten zijn niet adequaat aan de onderliggende beleggingscategorieën toe te rekenen. Derhalve wordt
volstaan met het vermelden van het totaalbedrag.
74
TOELICHTING OP DE STAAT VAN BATEN EN LASTEN
(x € 1.000)
Overige baten (14)
Overige baten
Ontvangen uitkeringen herverzekeraar
Partnerpensioen
Andere baten
Resultaat FVP-premie
Opheffingskosten PFP
Overige baten
2013
2012
2
2
15
3.900
3
37
0
12
3.918
3.920
Totaal
49
51
In 2013 zijn de opheffingskosten van PFP berekend. Conform het bestuursbesluit zullen deze kosten worden
voldaan door de desbetreffende schappen.
Pensioenuitkeringen (15)
Pensioenuitkeringen
Ouderdomspensioen
Partnerpensioen
Wezenpensioen
Arbeidsongeschiktheidspensioen
Overlijdensuitkeringen
VP/IAP-uitkeringen
Andere uitkeringen
Totaal
2013
- 9.994
- 4.531
- 36
- 329
- 78
- 3.333
- 48
- 18.349
2012
- 9.398
- 4.851
- 39
- 390
- 128
- 3.222
- 22
- 18.050
De post andere uitkeringen betreft de afkoop van pensioenaanspraken overeenkomstig artikel 66 PW welke in
2013 lager zijn dan Euro 451,22 (2012: Euro 438,44) per jaar.
Pensioenuitvoerings- en administratiekosten (16)
Deze betreffen de aan het verslagjaar toe te rekenen pensioenuitvoerings- en administratiekosten. Het
deel van de kosten dat betrekking heeft op het beheer van de beleggingen is in mindering gebracht op de
post Beleggingsresultaten voor risico pensioenfonds.
Pensioenuitvoerings- en administratiekosten
2013
Bestuur
Bestuursbureau
Voorlichting
Advies en controle
Diversen
Bestuurskosten
Totale
kosten
- 123
- 187
- 24
- 311
- 28
- 673
Vermogensbeheer
- 98
- 141
-5
- 217
- 30
- 491
Pensioenbeheer
- 25
- 46
- 19
- 94
2
- 182
- 622
622
0
0
0
0
- 622
622
0
Administratiekosten PBOD
Vrijval voorziening administratiekosten
- 1.038
110
- 928
- 250
33
- 217
- 788
77
- 711
Totaal
- 1.601
- 708
- 893
Personeel
Detacheringsvergoeding
De kosten per deelnemer bedragen in 2013: Euro 893.000 / 1.576 deelnemers = Euro 567.
75
TOELICHTING OP DE STAAT VAN BATEN EN LASTEN
(x € 1.000)
Pensioenuitvoerings- en administratiekosten
2012
Bestuur
Bestuursbureau
Voorlichting
Advies en controle
Diversen
Bestuurskosten
Totale
kosten
- 113
- 174
- 23
- 267
- 55
- 632
Vermogensbeheer
- 90
- 138
-5
- 188
- 38
- 459
Pensioenbeheer
- 23
- 36
- 18
- 79
- 17
- 173
- 756
756
0
0
0
0
- 756
756
0
Administratiekosten PBOD
Vrijval voorziening administratiekosten
- 1.166
110
- 1.056
- 284
33
- 251
- 882
77
- 805
Totaal
- 1.688
- 710
- 978
Personeel
Detacheringsvergoeding
De kosten per deelnemer bedragen in 2012; Euro 978.000 / 1.727 deelnemers = Euro 566.
De kosten van het Bestuur zijn in het boekjaar gestegen door het onderzoek van het Bestuur naar de toekomst
van het pensioenfonds. Hierdoor zijn ook de kosten van Advies en controle gestegen.
De post Diversen zijn in het boekjaar gedaald. In het boekjaar 2012 waren hier ook de kosten voor de
Visitatiecommissie opgenomen. Over het boekjaar 2013 heeft geen visitatie plaatsgevonden.
De administratiekosten PBOD zijn ten opzichte van 2012 verder gedaald als gevolg van de ingezette
reorganisatie. Zie ook de voorziening reorganisatiekosten.
De Secretaris, directie en medewerkers van PFP (en PBOD) vallen onder de CAO van de PBO-sector. Bij PFP (en
PBOD) is er geen bonusbeleid (geweest) en bestaat er geen koppeling tussen het salaris of anderszins en de
behaalde beleggingsperformance.
De honoraria van
samengesteld:
de
accountantsorganisatie
overeenkomstig
wetsartikel
Honoraria accountantsorganisatie
Controle van de jaarrekening
Andere controleopdrachten
Fiscale adviesopdrachten
Andere niet-controlediensten
Totaal
2:382a
BW
zijn
als
volgt
2013
32
0
0
0
32
2012
33
0
0
0
33
2013
7.750
1.654
3.449
3.418
471
- 1.484
18.372
993
11.948
449
0
96
- 1.183
13.391
2012
8.273
1.080
2.244
3.736
23
- 6.116
18.014
999
- 28.005
- 232
- 3.780
- 163
660
- 33.933
Mutatie Voorziening Pensioenverplichtingen (17)
Mutatie voorziening Pensioenverplichtingen
Actuariële premies en koopsommen actieven
Toeslagen actieven
Toeslagen inactieven
Koopsommen uit VP/IAP-regeling
Vrijval voorziening stop-loss
Interesttoevoeging
Pensioenuitkeringen
Pensioenuitvoerings- en administratiekosten
Wijziging marktrente (RTS)
Saldo overdracht van rechten
Aanpassing overlevingstafels
Sterfteresultaat
Diversen
Totaal
76
-
-
TOELICHTING OP DE STAAT VAN BATEN EN LASTEN
(x € 1.000)
Actuariële premies en koopsommen actieven
Onder deze post is opgenomen de actuarieel berekende waarde van de diensttijdopbouw. Dit is het effect op de
voorziening pensioenverplichting van de in het verslagjaar opgebouwde nominale rechten ouderdomspensioen
en nabestaandenpensioen.
Toeslagen actieven en inactieven
De verhoging van de voorziening pensioenverplichtingen uit hoofde van toeslagverlening van de aanspraken
van de actieven en inactieven wordt in de rekening van baten en lasten opgenomen op het moment waarop de
toezegging wordt gedaan.
Koopsommen uit VP/IAP-regeling
Voor de VP-regeling betreft dit direct ingaande vroegpensioenaanspraken. Voor de IAP-regeling betreft dit
direct ingaande of uitgestelde ouderdomspensioenaanspraken en medeverzekerde partnerpensioenaanspraken.
Interesttoevoeging
De pensioenverplichtingen zijn in het boekjaar opgerent met 0,351% (2012: 1,544%), zijnde Euro 1,5 mln
(2012: Euro 6,1 mln). De interesttoevoeging is bepaald op basis van de 1-jaars RTS-rente primo boekjaar.
Onttrekking voor pensioenuitkeringen en pensioenuitvoeringskosten
Vooraf wordt een actuariële berekening gemaakt van de toekomstige pensioenuitvoeringskosten (met name
excassokosten) en pensioenuitkeringen die in de voorziening pensioenverplichtingen worden opgenomen. Deze
post betreft de vrijval ten behoeve van de financiering van de kosten en uitkeringen van het verslagjaar.
Wijziging marktrente (RTS)
Jaarlijks wordt per 31 december de marktwaarde van de technische voorzieningen herrekend door toepassing
van de actuele rentetermijnstructuur. Het effect van de verandering van de rentetermijnstructuur wordt
verantwoord onder het kopje wijziging marktrente. In 2013 is de rentetermijnstructuur gestegen van 2,4%
naar 2,7%. Het effect hiervan is Euro 11,9 mln positief.
Diversen
Het resultaat op de post diversen wordt voornamelijk veroorzaakt door de opvoer van de opslag voor het
wezenpensioen ad 5,0% in de tarifering voor het latente partnerpensioen. Ten onrechte was deze opslag niet
opgenomen in de waardering van de technische voorzieningen.
Saldo overdrachten van rechten (18)
Saldo overdrachten van rechten
Overgenomen pensioenverplichtingen
Overgedragen pensioenverplichtingen
Totaal
2013
0
- 392
- 392
2012
267
- 66
201
Actuarieel resultaat waardeoverdrachten basisregeling
Kasstroom saldo waardeoverdrachten
Actuariële mutatie TV saldo waardeoverdrachten
Actuarieel resultaat
2013
- 392
449
57
2012
201
- 232
- 31
Waardeoverdracht betreft de ontvangst of overdracht aan een pensioenfonds of pensioenverzekeraar van
respectievelijk de vorige of nieuwe werkgever van de contante waarde van de premievrije pensioenaanspraken
van deelnemers, die tot de ontslagdatum zijn opgebouwd. De ontvangen koopsommen worden aangewend voor
de inkoop van extra pensioenaanspraken.
77
TOELICHTING OP DE STAAT VAN BATEN EN LASTEN
(x € 1.000)
Overige lasten (19)
Overige lasten
Premies herverzekering
Arbeidsongeschiktheidsverzekering
Kapitaal bij overlijden
2013
- 10
- 16
2012
- 11
- 19
- 26
Rente diversen
Instellingen
-9
Overige lasten
Ontslagvergoeding
Toevoeging aan de voorziening reorganisatiekosten
Overig
Totaal
- 30
- 32
-9
- 32
0
- 3.966
- 478
- 4.479
- 168
0
-9
- 239
Binnen PFP wordt een depotbedrag aangehouden voor de wachtgelders van het ex-Landbouwschap. Jaarlijks
wordt aan het depot 4,3% als vergoeding voor rente toegevoegd. In 2013 is een bedrag van Euro 0,2 mln
(2012: Euro 0,6 mln) aan de SER teruggestort. De SER is de vereffenaar van het Landbouwschap. Als gevolg
hiervan is ook een lager bedrag verschuldigd aan rente.
Ultimo 2013 is besloten de voorziening op te hogen als gevolg van een verdere reorganisatie bij PBOD.
In 2013 zijn de opheffingskosten van PFP berekend. Conform het bestuursbesluit zullen deze kosten worden
voldaan door de desbetreffende schappen.
Resultaatbestemming (20)
Resultaatbestemming
Algemene reserve
Reserve bijzondere uitvoeringskosten
Totaal
2013
- 10.761
- 66
- 10.827
2012
7.080
0
7.080
Aantal personeelsleden
Ultimo boekjaar zijn bij PFP 9 werknemers (8 FTE's) in dienst die allen werkzaam zijn in Nederland. Er
zijn geen werknemers werkzaam buiten Nederland.
De personeelskosten worden in rekening gebracht bij PBOD.
Bezoldiging bestuursleden / Raad van Toezicht
De bestuursleden ontvingen totaal aan vacatiegeld in 2013 Euro 54.000 (2012: Euro 46.000). De leden
van de Raad van Toezicht ontvingen totaal aan vacatiegeld in 2013 Euro 19.000 (2012: Euro 14.000).
De stijging van de kosten wordt veroorzaakt doordat er in het boekjaar meer vergaderingen hebben
plaatsgevonden ten opzichte van het vorig boekjaar.
Per dagdeel krijgen de Bestuursleden en de leden van Raad van Toezicht een vergoeding van Euro 410
(conform de SER vergoeding). Dit bedrag is in het boekjaar niet verhoogd.
78
STICHTING PENSIOENFONDS PRODUCTSCHAPPEN
Rijswijk
TOELICHTING
op de balansposten 2 en 9
Vroegpensioen-/individueel aanvullende Pensioenregeling
79
VP/IAP-Regeling Pensioenfonds Productschappen
Flexibel spaarpensioenregeling
Vroegpensioen (VP)
Het vroegpensioen maakte het voor vrijwel iedereen mogelijk om voorafgaand aan het
ouderdomspensioen te kunnen stoppen met werken. Het beleid van de overheid is er echter op gericht
om iedereen langer te laten werken. De fiscale aftrekbaarheid van premies voor vroegpensioen is om die
reden sterk verminderd. Voor werknemers die na 1 januari 2006 in dienst zijn getreden, is er geen
vroegpensioen meer van toepassing. Voor de overige werknemers gelden er overgangsmaatregelen.
Als de verzekerde het dienstverband beëindigt bij een werkgever, worden de aanwendingsmogelijkheden
voor het vroegpensioenkapitaal beperkt. Zonder dienstverband moet het vroegpensioenkapitaal uiterlijk
op de 62-jarige leeftijd worden aangewend voor de aankoop van een vroegpensioenuitkering of het
vroegpensioenkapitaal moet al voor die leeftijd zijn aangewend voor aankoop van extra ouderdoms- en
partnerpensioen. Uitstellen van het vroegpensioen na de 62-jarige leeftijd zonder dienstverband is niet
mogelijk.
Sinds het najaar 2011 is het mogelijk geworden om het vroegpensioen vanaf de 60-jarige leeftijd geheel
of gedeeltelijk in te laten gaan zonder dat de economische activiteiten dienovereenkomstig verminderd
behoeven te worden. Met deze maatregel wil de overheid een impuls geven aan de invulling van haar
beleid om langer door te blijven werken.
Individueel Aanvullend Pensioen (IAP)
Om het basispensioen te verhogen is het mogelijk om vrijwillig gebruik te maken van het Individueel
Aanvullend Pensioen. De premies worden op basis van een leeftijdsafhankelijke staffel belegd in aandelen
en/of obligaties. Met het gespaarde kapitaal wordt op de pensioeningangsdatum extra ouderdoms- en
partnerpensioen ingekocht. Als de verzekerde voor de pensioeningangsdatum het dienstverband
beëindigt, zal op dat moment het gespaarde kapitaal worden aangewend voor de inkoop van extra
ouderdoms- en partnerpensioen. Het extra pensioen wordt opgeteld bij het pensioen uit de basisregeling
en uitbetaald vanaf de pensioeningangsdatum.
In 2013 heeft het bestuur van het pensioenfonds besloten om met ingang van 1 januari 2014 de verdere
premiestortingen in de IAP-regeling te beëindigen. Dit betekent dat in december 2013 voor de laatste
keer de vrijwillige bijdrage is ingehouden op het salaris van de deelnemers aan de IAP-regeling.
Als gevolg van de collectieve beëindiging van de IAP-regeling is van iedere deelnemer afzonderlijk het IAPkapitaal per 31 januari 2014 verkocht onder gelijktijdige aanwending van extra pensioenaanspraken
(ouderdoms-, eventueel partner- en wezenpensioen).
Ontwikkeling deelnemersbestand vroegpensioen
In de navolgende tabel is te zien hoe het deelnemersbestand zich in de loop der jaren heeft ontwikkeld.
Aantallen deelnemers
Stand per 1 januari
Vermeerdering door:
- nieuwe toetreding
Vermindering door:
- waardeoverdracht
- ingang vroegpensioen
- naar levensloop
- uitruil
- afkopen
- overig
Stand per 31 december
2013
817
2012
865
2011
934
2010
962
2009
991
0
0
0
0
3
0
- 25
0
-2
0
-1
789
-2
- 31
0
-9
-5
-1
817
-5
- 29
0
-6
- 29
0
865
-4
- 22
0
-2
0
0
934
-4
- 20
-7
0
0
-1
962
Uitruil
Bij pensionering (65 jaar) wordt het eventuele nog niet aangewende vroegpensioenkapitaal omgezet in extra
ouderdoms- en partnerpensioen. Ditzelfde geldt ook voor een eventueel IAP-kapitaal. Dit wordt echter niet
alleen bij pensionering maar ook bij eerdere dienstbeëindiging omgezet in extra ouderdoms- en
partnerpensioenaanspraken.
Afkopen
De basispensioenaanspraken van premievrije deelnemers met een klein ouderdomspensioen worden afgekocht.
Voor zover voor deze deelnemers ook een (klein) VP-Kapitaal aanwezig is, worden die (kleine) VP-kapitalen
gelijktijdig mee afgekocht.
80
Deelname in de diverse portefeuilles
Op basis van de leeftijdsafhankelijke beleggingsmix wordt belegd in aandelen en/of obligaties. Daarnaast
heeft de deelnemer de mogelijkheid om (een deel van) zijn portefeuille veiliger te stellen door over te
gaan op beleggingen in deposito's. De deelnemer kan in meerdere portefeuilles deelnemen.
In de volgende tabel is het aantal deelnemers qua leeftijdsverhouding in de diverse portefeuilles te zien.
In de
leeftijdsklasse
30-35 jaar
35-40 jaar
40-45 jaar
45-50 jaar
50-55 jaar
55-60 jaar
60-65 jaar
Totaal
Aandelenportefeuille
18
83
157
181
164
105
0
708
2013
Obligatieportefeuille
0
83
157
181
164
127
29
741
Depositoportefeuille
0
0
0
0
1
9
20
30
Aandelenportefeuille
34
93
172
175
169
97
0
740
2012
Obligatieportefeuille
0
93
172
175
169
110
31
750
Depositoportefeuille
0
0
0
0
0
7
26
33
In de leeftijdscategorie 30-35 jaar wordt alleen belegd in aandelen. Vanaf de 35-jarige leeftijd hebben alle
deelnemers een leeftijdsafhankelijke mix van aandelen en obligaties. Vanaf de 60-jarige leeftijd heeft 40% van
het aantal deelnemers gekozen voor deposito's en geeft 60% de voorkeur aan beleggingen in obligaties.
Waarde ontwikkeling van de units
12,00
11,00
10,00
9,00
8,00
Aandelen
7,00
Obligaties
6,00
Deposito's
5,00
4,00
In bovenstaande grafiek is duidelijk het verloop te zien van de diverse portefeuilles qua gelopen risico en het
behaalde rendement.
81
Aandelendepot
Beleggingsbeleid
Voor circa 80% van de aandelenbeleggingen wordt belegd in Vanguard Global fonds en voor circa 20% in
Vanguard Emerging Markets fonds. Beide fondsen luiden in euro en zijn beursgenoteerd.
Dit beleid is ook in 2013 niet gewijzigd.
Ontwikkeling van de unitprijs
De unitprijs steeg dit boekjaar met 21,0% van Euro 9,32 naar Euro 11,28.
Obligatiedepot
Beleggingsbeleid
Belegd wordt in het Delta Lloyd Sovereign Bond Obligatiefonds (voorheen Delta Lloyd Institutioneel
Obligatiefonds). Dit fonds belegt voornamelijk in leningen van overheden die behoren tot de eurolanden,
leningen gegarandeerd door de overheden binnen deze Europese landen en leningen van supranationale
instellingen, voor zover deze in euro's genoteerd zijn. De leningen kunnen zijn uitgegeven in de vorm
van obligaties en Medium Term Notes en zullen in principe een looptijd hebben van maximaal zeven jaar.
Ontwikkeling van de unitprijs
De unitprijs daalde dit boekjaar met 0,2% van Euro 10,38 naar Euro 10,36.
Depositodepot
Beleggingsbeleid
De beleggingen in deposito's zijn ondergebracht bij banken met een goede rating. Er wordt alleen belegd
in kortlopende deposito's, die dagelijks opvraagbaar zijn.
Ontwikkeling van de unitprijs
De portefeuille laat een jaarlijkse stijging van de unitprijs zien als gevolg van rente op rente.
De unitprijs steeg dit boekjaar met 1,6% van Euro 7,05 naar Euro 7,16.
Kosten
Op elke storting wordt direct 3,25% administratiekosten ingehouden. Daarnaast wordt jaarlijks 0,15%
van het totale belegde vermogen als kosten van vermogensbeheer geboekt.
Voor de uitkering van het vroegpensioen wordt aan administratiekosten Euro 45 per toekomstig
uitkeringsjaar ten laste van de koopsom gebracht.
82
BALANS PER 31 DECEMBER
Na resultatenbestemming (x € 1.000)
ACTIVA
2013
Beleggingen voor risico deelnemers (1)
Aandelen
Vastrentende waarden
6.626
19.660
Vorderingen en overlopende activa (2)
Overige activa (3)
Totaal Activa
PASSIVA
2012
6.460
21.274
26.286
27.734
6
33
358
771
26.650
28.538
2013
2012
26.372
27.815
278
723
26.650
28.538
Voorziening voor risico deelnemers (4)
VP/IAP-regeling
Overige schulden en overlopende passiva (5)
Totaal passiva
83
STAAT VAN BATEN EN LASTEN
Na resultatenbestemming (x € 1.000)
BATEN
Premiebijdragen voor risico deelnemers (6)
2013
2012
87
109
Beleggingsresultaten voor risico deelnemers (7)
Directe beleggingsopbrengsten
Indirecte beleggingsopbrengsten
Kosten van vermogensbeheer
50
218
1.154
2.824
- 40
Overige baten (8)
Totaal baten
LASTEN
Pensioenuitvoerings- en administratiekosten (9)
Mutatie voorziening risico deelnemers (10)
Saldo overdrachten van rechten (11)
Overige lasten (12)
Totaal lasten
Saldo van Baten en Lasten
84
- 43
1.164
2.999
59
45
1.310
3.153
2013
2012
-2
-3
1.443
753
- 2.751
- 3.904
0
1
- 1.310
- 3.153
0
0
TOELICHTING OP DE JAARREKENING
1. Algemene toelichting
1.01 Activiteiten
De activiteiten ten behoeve van de VP/IAP-regeling bestaan uit het incasseren van premies, het beleggen
van de ontvangen premies en het verstrekken van een koopsom voor een direct ingaand vroegpensioen
of een direct ingaand ouderdomspensioen met een meeverzekerd partnerpensioen voor zover er geen
gebruik is gemaakt van een vroegpensioen bij de Stichting Pensioenfonds Productschappen. Als de
verzekerde vóór de pensioeningangsdatum het dienstverband beëindigt, zal op dat moment het
gespaarde IAP-kapitaal al direct worden aangewend voor de inkoop van extra ouderdoms- en
partnerpensioen.
Vroegpensioenregeling
De vroegpensioenregeling is een beschikbare-premieregeling.
Overeenkomstig artikel 10 van de Pensioenwet wordt deze regeling gekarakteriseerd als een premieovereenkomst.
Als gevolg van de wet Vut, Prepensioen en Levensloop is deze regeling per 1 januari 2006 voor
deelnemers geboren na 31 december 1949 gesloten. De door deze deelnemers opgebouwde
pensioenkapitalen kunnen nog steeds aangewend worden voor een vroegpensioen; premie kan echter
niet meer gestort worden. Voor deelnemers die geboren zijn vóór 1 januari 1950 wordt deze regeling
ongewijzigd voortgezet.
Als gevolg van het feit dat het werkelijke verloop van de carrière, de looninflatie en de behaalde
beleggingsrendementen in meer of mindere mate zullen afwijken van de toegepaste veronderstellingen
en het feit dat er geen garantieregeling is, zal de einduitkomst kunnen afwijken van de doelstelling van
75% van het salaris op 62-jarige leeftijd.
Bij de beleggingen van het voor en door de deelnemers opgebouwde kapitaal wordt rekening gehouden
met de leeftijd. Tot en met de 34-jarige leeftijd wordt uitsluitend belegd in aandelen. Daarna wordt de
verhouding aandelen en obligaties jaarlijks met 4% aangepast, waardoor voor de deelnemer steeds
minder in aandelen en steeds meer in obligaties wordt belegd. Op de 59-jarige leeftijd is het volledige
kapitaal belegd in obligaties. De deelnemer kan besluiten het kapitaal in deposito's te beleggen, waardoor
zekerheid bestaat over de omvang van het vroegpensioenkapitaal en de gewenste ingangdatum.
Individueel Aanvullende Pensioenregeling
De individueel aanvullende pensioenregeling (IAP-regeling) is een vrijwillige beschikbare-premieregeling.
Met het in deze regeling opgebouwde kapitaal kunnen de deelnemers extra pensioenrechten aankopen in
de basispensioenregeling.
Overeenkomstig artikel 10 van de Pensioenwet wordt deze regeling gekarakteriseerd als een premieovereenkomst.
De vrijwillige stortingen in de IAP-regeling worden, voor rekening en risico van de deelnemer, belegd in
aandelen- cq obligatie- cq depositodepots samen met de VP-regeling.
Bij de beleggingen van het voor en door de deelnemers opgebouwde kapitaal wordt rekening gehouden
met de leeftijd. Tot en met de 34-jarige leeftijd wordt uitsluitend belegd in aandelen. Daarna wordt de
verhouding aandelen en obligaties jaarlijks met 4% aangepast, waardoor voor de deelnemer steeds
minder in aandelen en steeds meer in obligaties wordt belegd. Op de 59-jarige leeftijd is het volledige
kapitaal belegd in obligaties. De deelnemer kan besluiten het kapitaal in deposito's te beleggen, waardoor
zekerheid bestaat over de omvang van het kapitaal.
Met het kapitaal kan de deelnemer op de pensioeningangsdatum het basispensioen verhogen.
1.02 Risico's
Alle beleggingsactiviteiten zijn voor risico van de deelnemers. Alle beleggingen en liquide middelen staan
ter beschikking van de regeling.
2. Grondslagen voor waardering van activa en passiva voor bepaling resultaat
Voor de waardering van activa en passiva van de
gehanteerd als voor de basisregeling.
85
VP/IAP-regeling worden dezelfde grondslagen
TOELICHTING OP DE BALANS per 31 december
(x € 1.000)
ACTIVA
Beleggingen voor risico deelnemers (1)
De beleggingen voor risico deelnemers betreffen de beleggingen waarbij het beleggingsrisico niet bij het
pensioenfonds ligt. Alle beleggingen bestaan uit beursgenoteerde passieve indexfondsen.
Aandelen
Er wordt uitsluitend belegd in passieve beursgenoteerde aandelen. De marktwaarde is de beursnotering
per balansdatum.
2013
6.460
54
- 1.083
1.195
6.626
Aandelen
Stand begin boekjaar
Aankopen
Verkopen
Waardeverandering
Stand einde boekjaar
2012
6.109
250
- 791
892
6.460
Er wordt voor circa 80% belegd in het World Euro hedged fonds en voor 20% in het Emerging Markets fonds.
Beide fondsen noteren in Euro. Er zijn geen beleggingen die genoteerd zijn in een andere valuta dan de Euro.
Vastrentende waarden
Er wordt uitsluitend belegd in passieve beursgenoteerde vastrentende waarden. De marktwaarde is de
beursnotering per balansdatum. Deposito's worden gewaardeerd tegen de reële waarde, zijnde de
nominale waarde.
2013
Vastrentende waarden
Obligaties
Stand begin boekjaar
Aankopen
Verkopen
Waardeverandering
18.050
0
- 1.160
- 41
2012
14.043
18.394
- 16.319
1.932
16.849
Deposito's < 1 jaar
Stand begin boekjaar
Mutaties
3.224
- 413
8.455
- 5.231
2.811
19.660
Stand einde boekjaar
18.050
3.224
21.274
Er wordt belegd in het Delta Lloyd Sovereign Bond fonds. Dit fonds belegt in staats- en staatsgerelateerde
obligaties die in euro's worden uitgegeven. De portefeuille zal minimaal een gewogen gemiddelde credit rating
van A3 hebben. Obligaties dienen bij aankoop een minimale rating van B3 te hebben (alle ratings zijn
gebaseerd op de iBoxx methodiek van gemiddelde rating). Exposure naar uitgevende instellingen met een
rating lager dan AA3 is gelimiteerd op 5%.
Vorderingen en overlopende activa (2)
Vorderingen en overlopende activa
Te vorderen rente
Terug te vorderen dividendbelasting
Instellingen
Stand einde boekjaar
2013
2
0
4
6
2012
2013
358
358
2012
771
771
3
24
6
33
Overige activa (3)
Liquide middelen
Geldinstellingen
Stand einde boekjaar
De liquide middelen bestaan uit direct opeisbare tegoeden bij de Rabobank.
86
TOELICHTING OP DE BALANS
(x € 1.000)
PASSIVA
Voorziening voor risico deelnemers (4)
2013
27.815
- 1.443
26.372
Verloopoverzicht
Stand begin boekjaar
Mutaties
Stand einde boekjaar
2012
28.568
- 753
27.815
Zie voor een toelichting op deze post de Toelichting op de staat van baten en lasten van deze regeling.
Overige schulden en overlopende passiva (5)
Uit hoofde van VP/IAP-regeling
Rekening-courant PBOD
Rekening-courant PFP
Instelling inzake VP/IAP-regeling
Stand einde boekjaar
2013
4
274
0
278
87
2012
5
718
0
723
TOELICHTING OP DE BALANS
(x € 1.000)
Risicobeheer
De beleggingen zijn voor rekening en risico van de deelnemers. Het beleggingsrisico ligt niet bij de
Stichting Pensioenfonds Productschappen.
Totaal van de beleggingen
Beleggingen voor risico deelnemers
Aandelen
Vastrentende waarden
Overige activa
Totaal
2013
6.626
19.660
358
26.644
24,9%
73,8%
1,3%
100,0%
2012
6.460
21.274
771
28.505
22,7%
74,6%
2,7%
100,0%
2013
1.525
3.017
483
521
1.080
6.626
23,0%
45,5%
7,3%
7,9%
16,3%
100,0%
2012
1.485
3.054
452
330
1.139
6.460
23,0%
47,3%
7,0%
5,1%
17,6%
100,0%
2013
2.811
16.849
19.660
14,3%
85,7%
100,0%
2012
3.224
18.050
21.274
15,2%
84,8%
100,0%
2013
2.275
1.921
1.904
1.230
13,5%
11,4%
11,3%
7,3%
2012
2.202
884
2.202
2.798
12,2%
4,9%
12,2%
15,5%
Aandelen
Naar regio (aandelen)
Europa
Verenigde Staten
Japan
Azië Pacific exclusief Japan
Emerging Markets
Totaal
Vastrentende waarden
Uitsplitsing vastrentende waarden
Deposito's < 1 jaar
Obligaties
Totaal
Uitsplitsing obligatieportefeuille
Supranationaal
Frankrijk
Duitsland
Nederland
Oostenrijk
Spanje
België
Italië
Quatar
Canada
Zuid Korea
Slowakije
Israel
Tsjechië
Letland
Arabische Emiraten
Roemenië
Polen
Azië
Finland
Slovenië
Luxemburg
Overig
Totaal
1.163
994
826
674
640
607
590
573
573
573
472
404
371
202
0
0
0
0
857
16.849
6,9%
5,9%
4,9%
4,0%
3,8%
3,6%
3,5%
3,4%
3,4%
3,4%
2,8%
2,4%
2,2%
1,2%
0,0%
0,0%
0,0%
0,0%
5,1%
100,0%
3.231
235
0
72
0
0
0
0
0
469
199
0
0
632
1.895
1.462
722
217
830
18.050
17,9%
1,3%
0,0%
0,4%
0,0%
0,0%
0,0%
0,0%
0,0%
2,6%
1,1%
0,0%
0,0%
3,5%
10,5%
8,1%
4,0%
1,2%
4,6%
100,0%
Ratings obligatieportefeuille
AAA
AA
A
BBB
Lager dan BB
Totaal
4.886
6.655
2.056
3.117
135
16.849
2013
29,0%
39,5%
12,2%
18,5%
0,8%
100,0%
11.083
4.007
2.076
758
126
18.050
2012
61,4%
22,2%
11,5%
4,2%
0,7%
100,0%
88
TOELICHTING OP DE STAAT VAN BATEN EN LASTEN per 31 december
(x € 1.000)
Premiebijdragen voor risico deelnemers (6)
2013
10
3
74
87
Premiebijdragen voor risico deelnemers
VP premie werkgever
VP premie werknemer
IAP premie werknemer
Totaal
2012
13
13
83
109
Deze post betreft de bijdragen voor en van deelnemers in het kader van de beschikbare-premieregeling. De VPpremie (4,75%) wordt maandelijks geïnd en is te splitsen in een premie voor de werkgever van 1,90% en voor
de werknemer van 2,85%.
In het boekjaar is door één werkgever Euro 7.000 (2012: Euro 4.000) extra beschikbaar gesteld aan VPpremie.
De IAP-premie is afhankelijk van de fiscale ruimte en is volledig voor rekening van de werknemer.
Beleggingsresultaten voor risico deelnemers (7)
Beleggingsresultaten voor risico deelnemrs
Directe beleggingsresultaten
Vastrentende waarden
Indirecte beleggingsresultaten
Aandelen
Vastrentende waarden
2013
2012
50
218
1.195
- 41
Kosten vermogensbeheer
Totaal
892
1.932
1.154
2.824
- 40
1.164
- 43
2.999
De kosten van vermogensbeheer zijn niet direct aan de beleggingscategoriëen toe te rekenen. Derhalve wordt
volstaan met het vermelden van het totaalbedrag.
Overige baten (8)
2013
59
59
Overige baten
Sterfteresultaat
Totaal
2012
45
45
In het afgelopen boekjaar is een deelnemer zonder partner overleden. Het vrijgekomen kapitaal is derhalve
toegevoegd aan het vermogen van de VP-regeling.
Pensioenuitvoerings- en administratiekosten (9)
Pensioenuitvoerings- en administratiekosten
Administratiekosten
Toerekening vermogensbeheer
Totaal
2013
- 42
40
-2
2012
- 46
43
-3
Deze kosten betreffen de aan het verslagjaar toe te rekenen pensioenuitvoerings- en administratiekosten. Het
deel van de kosten dat betrekking heeft op het beheer van de beleggingen is in mindering gebracht op de post
Beleggingsresultaten voor risico deelnemers.
Mutatie voorziening risico deelnemers (10)
2013
- 87
- 1.164
2
2.751
- 59
1.443
Mutatie voorziening risico deelnemers
Premie-inleg
Beleggingsopbrengsten
Onttrekking voor administratiekosten
Overdracht van rechten
Overige baten
Mutatie boekjaar
89
2012
- 109
- 2.999
3
3.904
- 46
753
TOELICHTING OP DE STAAT VAN BATEN EN LASTEN
(x € 1.000)
Saldo overdrachten van rechten (11)
2013
- 2.410
-7
0
- 275
- 59
- 2.751
Saldo overdrachten van rechten
Ingang VP
Waardeoverdracht
Afkopen
Pensionering
Overig
Totaal
2012
- 3.227
- 29
-3
- 645
0
- 3.904
Afkopen
De basispensioenaanspraken van premievrije deelnemers met een klein ouderdomspensioen worden afgekocht.
Voor zover voor deze deelnemers ook een (klein) VP-kapitaal aanwezig is, worden die (kleine) VP-kapitalen
gelijktijdig mee afgekocht.
Overige lasten (12)
2013
0
0
Overige lasten
Overige lasten
Totaal
90
2012
1
1
OVERIGE GEGEVENS
91
OVERIGE GEGEVENS
Resultaatbestemming
De stichting stelt zich ten doel, binnen de grenzen van haar middelen, statuten en reglementen ter
beoordeling door het Bestuur, verlenen of doen verlenen van pensioenen, uitkeringen en of andere
tegemoetkomingen aan (gewezen) deelnemers, alsmede aan hun nagelaten betrekkingen, die daarvoor
in aanmerking komen krachtens de bepalingen van de statuten en reglementen van de stichting.
De bedoelde uitkeringen en/of andere tegemoetkomingen mogen de verzekerde pensioenen niet
aantasten en moeten verband houden met het verlenen van pensioenuitkeringen.
Gebeurtenissen na balansdatum
Als gevolg van het bestuursbesluit zal, na verkrijging van instemming van ABP en geen bezwaar van
DNB, het fonds per 31 december 2014 liquideren. Derhalve is de jaarrekening opgesteld op basis van
liquidatie en vervalt de continuïteitsveronderstelling.
92
Actuariële verklaring
Opdracht
Door Stichting Pensioenfonds Productschappen te Rijswijk is aan Mercer (Nederland) B.V. de opdracht
verleend tot het afgeven van een actuariële verklaring als bedoeld in de Pensioenwet over het boekjaar
2013.
Gegevens
De gegevens waarop mijn onderzoek is gebaseerd, zijn verstrekt door en tot stand gekomen onder de
verantwoordelijkheid van het bestuur van het pensioenfonds. Voor de toetsing van de fondsmiddelen en
voor de beoordeling van de vermogenspositie heb ik mij gebaseerd op de financiële gegevens die ten
grondslag liggen aan de jaarrekening. De accountant van het pensioenfonds heeft mij geïnformeerd over
zijn bevindingen ten aanzien van de betrouwbaarheid (materiële juistheid en volledigheid) van de
basisgegevens en de overige uitgangspunten die voor mijn oordeelsvorming van belang zijn.
Werkzaamheden
Ter uitvoering van de opdracht heb ik onderzocht of is voldaan aan de artikelen 126 tot en met 140 van
de Pensioenwet. De door het pensioenfonds verstrekte administratieve basisgegevens zijn zodanig dat ik
die gegevens als uitgangspunt van de door mij beoordeelde berekeningen heb aanvaard.
Als onderdeel van de werkzaamheden voor de opdracht:
- heb ik ondermeer onderzocht of de technische voorzieningen, het minimaal vereist eigen vermogen
en het vereist eigen vermogen toereikend zijn vastgesteld, en
- heb ik mij een oordeel gevormd over de vermogenspositie van het pensioenfonds.
Mijn onderzoek heb ik zodanig uitgevoerd, dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de
resultaten geen onjuistheden van materieel belang bevatten. Ik heb mij een oordeel gevormd over de
waarschijnlijkheid waarmee het pensioenfonds de tot balansdatum aangegane verplichtingen kan
nakomen, mede in aanmerking nemend het financieel beleid van het pensioenfonds.
De beschreven werkzaamheden en de uitvoering daarvan zijn in overeenstemming met de binnen het
Koninklijk Actuarieel Genootschap geldende normen en gebruiken en vormen naar mijn mening een
deugdelijke grondslag voor mijn oordeel.
Oordeel
De technische voorzieningen zijn, in overeenstemming met de beschreven berekeningsregels en
uitgangspunten, als geheel bezien, toereikend vastgesteld. Het eigen vermogen van het pensioenfonds is
op de balansdatum ten minste gelijk aan het wettelijk vereist eigen vermogen. Gemeten naar de
wettelijke maatstaf is ten aanzien van de verplichtingen, aangegaan tot balansdatum, sprake van een
toereikende solvabiliteit.
Met inachtneming van het voorafgaande heb ik mij ervan overtuigd dat is voldaan aan de artikelen 126
tot en met 140 van de Pensioenwet, met uitzondering van artikel 137 (financiering voorwaardelijke
toeslagen). Op basis van de continuïteitsanalyse in 2012 is het naar mijn mening zeer de vraag of nog
van een consistent geheel tussen de gewekte verwachtingen, de financiering en de realisatie van
toeslagen kan worden gesproken. Het bestuur heeft het principebesluit genomen de opgebouwde
pensioenverplichtingen per 31 december 2014 naar het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds over te
dragen. Na de beoogde collectieve waardeoverdracht vallen de opgebouwde pensioenen onder het
toeslagbeleid van het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds. Het bestuur van het pensioenfonds heeft het
toeslagbeleid nadrukkelijk meegewogen bij de keuze voor een nieuwe pensioenuitvoerder.
De vermogenspositie van Stichting Pensioenfonds Productschappen is naar mijn mening voldoende.
Daarbij is in aanmerking genomen dat de mogelijkheden tot het realiseren van de beoogde toeslagen
beperkt zijn.
Amstelveen, 27 juni 2014
drs. A.J. de Jong AAG
Verbonden aan Mercer (Nederland) B.V.
93
Aan het Bestuur van de Stichting Pensioenfonds Productschappen
Controleverklaring van de onafhankelijke accountant
Verklaring betreffende de jaarrekening
Wij hebben de in dit jaarverslag opgenomen jaarrekening 2013 van Stichting Pensioenfonds
Productschappen te Rijswijk gecontroleerd. Deze jaarrekening bestaat uit de balans per 31 december
2013 en de staat van baten en lasten over 2013 met de toelichting, waarin zijn opgenomen een overzicht
van de gehanteerde grondslagen voor financiële verslaggeving en andere toelichtingen.
Verantwoordelijkheid van het Bestuur
Het bestuur van de stichting is verantwoordelijk voor het opmaken van de jaarrekening die het vermogen
en het saldo van baten en lasten getrouw dient weer te geven, alsmede voor het opstellen van het
bestuursverslag , beide in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 van het in Nederland geldende Burgerlijk
Wetboek (BW). Het bestuur is tevens verantwoordelijk voor een zodanige interne beheersing als het
bestuur noodzakelijk acht om het opmaken van de jaarrekening mogelijk te maken zonder afwijkingen
van materieel belang als gevolg van fraude of fouten.
Verantwoordelijkheid van de accountant
Onze verantwoordelijkheid is het geven van een oordeel over de jaarrekening op basis van onze controle.
Wij hebben onze controle verricht in overeenstemming met Nederlands recht, waaronder de Nederlandse
controlestandaarden. Dit vereist dat wij voldoen aan de voor ons geldende ethische voorschriften en dat
wij onze controle zodanig plannen en uitvoeren dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat
de jaarrekening geen afwijkingen van materieel belang bevat.
Een controle omvat het uitvoeren van werkzaamheden ter verkrijging van controle-informatie over de
bedragen en de toelichtingen in de jaarrekening. De geselecteerde werkzaamheden zijn afhankelijk van
de door de accountant toegepaste oordeelsvorming, met inbegrip van het inschatten van de risico’s dat
de jaarrekening een afwijking van materieel belang bevat als gevolg van fraude of fouten.
Bij het maken van deze risico-inschattingen neemt de accountant de interne beheersing in aanmerking
die relevant is voor het opmaken van de jaarrekening en voor het getrouwe beeld daarvan, gericht op het
opzetten van controlewerkzaamheden die passend zijn in de omstandigheden. Deze risico-inschattingen
hebben echter niet tot doel een oordeel tot uitdrukking te brengen over de effectiviteit van de interne
beheersing van de stichting. Een controle omvat tevens het evalueren van de geschiktheid van de
gebruikte grondslagen voor financiële verslaggeving en van de redelijkheid van de door het bestuur van
de stichting gemaakte schattingen, alsmede een evaluatie van het algehele beeld van de jaarrekening.
Wij zijn van mening dat de door ons verkregen controle-informatie voldoende en geschikt is om een
onderbouwing voor ons oordeel te bieden.
Oordeel
Naar ons oordeel geeft de jaarrekening een getrouw beeld van de grootte en de samenstelling van het
vermogen van Stichting Pensioenfonds Productschappen per 31 december 2013 en van het saldo van
baten en lasten over 2013 in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 van het in Nederland geldende
Burgerlijk Wetboek (BW).
Benadrukking van wijziging van grondslagen
Wij vestigen de aandacht op het punt 2.02 Discontinuïteit van het pensioenfonds in de toelichting van de
jaarrekening, waarin uiteengezet is dat het bestuur van de stichting het voornemen heeft om na
verkrijging van instemming van ABP en geen bezwaar van DNB, het fonds per 31 december 2014 te
liquideren en derhalve de grondslagen van de jaarrekening heeft gewijzigd naar liquidatiewaarden. Deze
situatie doet geen afbreuk aan ons oordeel.
Verklaring betreffende overige bij of krachtens de wet gestelde eisen
Ingevolge artikel 2:393 lid 5 onder e en f BW vermelden wij dat ons geen tekortkomingen zijn gebleken
naar aanleiding van het onderzoek of het bestuursverslag , voor zover wij dat kunnen beoordelen,
overeenkomstig Titel 9 Boek 2 BW is opgesteld, en of de in artikel 2:392 lid 1 onder b tot en met h BW
vereiste gegevens zijn toegevoegd. Tevens vermelden wij dat het bestuursverslag , voor zover wij dat
kunnen beoordelen, verenigbaar is met de jaarrekening zoals vereist in artikel 2:391 lid 4 BW.
Amsterdam, 27 juni 2014
PricewaterhouseCoopers Accountants N.V.
Origineel ondertekend door drs. H.C. van der Rijst RA
94
PERSONALIA BESTUURSLEDEN
Mr. Dr. F. Beekman
Functie in bestuur
Geboortedatum
Nationaliteit
Namens
Werkgever
Beroep
Bestuurslid sinds
Aftreding volgens rooster
Nevenfunctie(s)
Aandachtsgebied
J.P. Buwalda
Functie in bestuur
Geboortedatum
Nationaliteit
Namens
Werkgever
Beroep
Bestuurslid sinds
Aftreding volgens rooster
Nevenfunctie(s)
Plaatsvervangend secretaris
15 april 1957
Nederlandse
Werkgevers
Productschap Zuivel
Secretaris
01 januari 2007
31 december 2017
Voorzitter Financiële commissie
Financiën, AO/IC, Pensioenzaken en communicatie
Aandachtsgebied
Lid
12 maart 1933
Nederlandse
Pensioengerechtigden
n.v.t.
n.v.t.
01 december 2010
31 december 2017
Lid Financiële commissie
Bestuurslid Vereniging Gepensioneerden PFP
Financiën, AO/IC, Pensioenzaken en communicatie
Drs. M. Elema
Functie in bestuur
Geboortedatum
Nationaliteit
Namens
Werkgever
Beroep
Bestuurslid sinds
Aftreding volgens rooster
Nevenfunctie(s)
Aandachtsgebied
Lid
22 oktober 1954
Nederlandse
Werkgevers
Hoofdproductschap Akkerbouw
Secretaris
01 januari 2007
31 december 2014
Lid Beleggingscommissie
Beleggingen, Financiën, AO/IC en communicatie
P. van der Graaf RE RA
Functie in bestuur
Geboortedatum
Nationaliteit
Namens
Bestuurslid sinds
Aftreding volgens rooster
Nevenfunctie(s)
Aandachtsgebied
Plaatsvervangend voorzitter
03 juni 1957
Nederlandse
Werknemers
01 januari 2004
31 december 2014
Voorzitter Beleggingscommissie
Lid Bestuur PBO-Dienstverlening
Beleggingen, Financiën en AO/IC
95
L. Hospers
Functie in bestuur
Geboortedatum
Nationaliteit
Namens
Bestuurslid sinds
Aftreding volgens rooster
Nevenfunctie(s)
Aandachtsgebied
Lid
02 juni 1966
Nederlandse
Werknemers
01 januari 2004
31 december 2017
Lid Financiële Commissie
Financiën, AO/IC en Pensioenzaken
C. Kuijvenhoven RA
Functie in bestuur
Geboortedatum
Nationaliteit
Namens
Werkgever
Bestuurslid sinds
Aftreding volgens rooster
Nevenfunctie(s)
Aandachtsgebied
Voorzitter
26 juni 1949
Nederlandse
Werkgevers
Productschap Tuinbouw (per 1 juni 2011 Vroegpensioenregeling)
01 februari 2000
31 december 2017
Voorzitter PBO-Dienstverlening
Beleggingen, Financiën en AO/IC
Vacature
Functie in bestuur
Namens
Lid
Pensioengerechtigden
96
VERKLARENDE WOORDENLIJST
Actieve deelnemer
De werknemer die pensioen opbouwt via de pensioenregeling.
Actuariële grondslagen
De rekenrente, de actuariële kanssystemen en kostenopslagen, die bij berekening van de hoogte
van de pensioenpremie en de voorziening pensioenverplichtingen worden gehanteerd.
Actuariële kanssystemen
De veronderstellingen die ter zake van sterfte, gehuwdheid, arbeidsongeschiktheid en dergelijke
worden gemaakt.
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota (ABTN)
Pensioenfondsen dienen te werken volgens een actuariële en bedrijfstechnische nota. Hierin zijn de
financiële opzet van een pensioenfonds en de grondslagen waarop deze berust, gemotiveerd
omschreven. De ABTN moet in ieder geval een beschrijving omvatten van de financieringsmethode,
de wijze van de berekening van de bijdragen en de toereikendheidstoets, alsmede een
uiteenzetting van het beleggingsbeleid, een organogram en een mandaatregeling. De ABTN moet
aan De Nederlandsche Bank overlegd worden.
Asset Liability Management (ALM)
Het op elkaar afstemmen van de beleggingen, de verplichtingen, en het premie- en toeslagbeleid.
Een ALM-studie wordt gebruikt om het meerjarig financieel beleid te optimaliseren uitgaande van
verschillende economische scenario's.
AFM
Autoriteit Financiële Markten
Anw
Algemene nabestaandenwet: voorziet in een uitkering bij overlijden van de man of vrouw met wie
de overledene was getrouwd of samenwoonde.
AOW
Algemene Ouderdomswet. De AOW is een basispensioen voor mensen die de AOW-leeftijd hebben
bereikt. Woont of werkt u in Nederland, dan bent u zeer waarschijnlijk verzekerd voor de AOW. De
SVB betaalt het AOW-pensioen uit.
Arbeidsongeschiktheidspensioen
Financiële aanvulling uit het pensioenfonds op de wettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering die
eindigt uiterlijk op de pensioenleeftijd.
Benchmark
Een objectieve meetlat waarmee het beleggingsresultaat wordt vergeleken.
Beschikbarepremieregeling (defined contribution)
Pensioenregeling waarvan de hoogte (defined contribution) van de uitkering afhankelijk is van de
betaalde premie en de daarmee behaalde beleggingsresultaten.
Deelnemer
De werknemer die op grond van een pensioenovereenkomst pensioenaanspraken verwerft jegens
een pensioenuitvoerder.
Deelnemingen/participaties
Financiële belangen in (beleggings)maatschappijen die niet beursgenoteerd zijn.
Dekkingsgraad
De dekkingsgraad is de verhouding tussen het vermogen en de pensioenverplichtingen. Een
dekkingsgraad van 100% wil zeggen dat het fonds precies aan zijn pensioenverplichtingen van het
meetmoment kan voldoen.
97
DNB
De Nederlandsche Bank, de centrale bank die verantwoordelijk is voor het bewaken van de
financiële stabiliteit in Nederland en die toezicht houdt op pensioenuitvoerders.
Doorsneepremie
De door het Bestuur, na overleg met de wiskundige adviseur, vastgestelde gemiddelde actuariële
premie, die nodig is voor de dekking van de uit het pensioenreglement voortvloeiende
pensioenkosten.
De doorsneepremie kan hoger of lager zijn dan de werkelijk benodigde actuariële premie.
Duration
Een maatstaf voor de rentegevoeligheid.
Financieel Toetsingskader (FTK)
Het financieel toetsingskader is onderdeel van de Pensioenwet en stelt voorschriften aan onder
meer de premiehoogte en de omvang van de aan te houden reserves.
Franchise
Het gedeelte van het salaris dat voor de premie- en pensioenberekening buiten beschouwing blijft,
omdat de AOW over dat deel reeds in pensioen voorziet.
Gewezen deelnemers
(Ex)deelnemers voor wie aanspraken aanwezig zijn, terwijl de dienstbetrekking beëindigd is.
Verdere opbouw van de aanspraken vindt niet plaats.
Herverzekering
Door middel van herverzekering worden de risico's van voortijdig overlijden, dan wel van
arbeidsongeschiktheid, bij een andere (her)verzekeraar ondergebracht. In het geval van de
arbeidsongeschiktheidsverzekering geldt dat niet alleen voor het arbeidsongeschiktheidspensioen,
maar ook voor de nog op te bouwen aanspraken op ouderdoms-, (huwelijks)partner-, en
wezenpensioen.
Inactieven
Pensioengerechtigden en slapers.
Indexering
Verhoging van het pensioen naar aanleiding van prijsstijging of loonontwikkeling. Geldt voor het
pensioen van pensioengerechtigden en slapers. Ook actieve deelnemers aan een
middelloonregeling hebben er mee te maken. Men noemt dit ook toeslag.
Middelloonregeling
Pensioenregeling waarbij het pensioen wordt berekend op basis van het gemiddelde salaris dat
tijdens de loopbaan is verdiend.
Nabestaandenpensioen
Pensioen dat doorgaans levenslang wordt uitgekeerd aan de partner (of kinderen) van de
deelnemer aan een pensioenregeling na diens overlijden. Ook: verzamelnaam voor pensioen
bestemd voor weduwen, weduwnaars, partners en wezen.
Opbrengstrendement
Het opbrengstrendement wordt berekend door de opbrengsten uit te drukken als een percentage
van het gemiddeld belegd vermogen.
Ouderdomspensioen
Levenslange uitkering waarop degene die deelneemt of heeft deelgenomen in een pensioenregeling
aanspraak kan maken wanneer hij de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt.
98
Partnerpensioen
Pensioen voor de achterblijvende partner bij overlijden van de deelnemer.
Parttimer
Een (ex-)werknemer die deeltijdarbeid heeft verricht.
Pensioenaanspraak
Recht op toekomstige pensioenuitkeringen.
Pensioengerechtigden
Mensen die een pensioenuitkering ontvangen.
Pensioengrondslag
Het deel van het vaste jaarsalaris, inclusief vakantietoeslag en eindejaarsuitkering, dat resteert na
aftrek van de franchise. De pensioengrondslag vormt de basis voor de berekening van het pensioen
en de pensioenpremie.
Pension Fund Governance (PFG)
Pension Fund Governance ofwel goed pensioenfondsbestuur. PFG stelt eisen op het gebied van
transparantie, verantwoording, intern toezicht en zeggenschap.
Pensioenverplichtingen
De in de toekomst aan pensioengerechtigden uit te keren bedragen.
Performance
Berekeningsmethode waarbij zowel de inkomsten als de gerealiseerde en niet-gerealiseerde
vermogensmutaties worden uitgedrukt als percentage van het tijdsgewogen geïnvesteerde bedrag.
Premievrije afspraken
Indien de dienstbetrekking anders dan door overlijden wordt beëindigd, wordt zonder verdere
premiebetaling aanspraak verkregen op de tot het tijdstip van dienstbeëindiging in
overeenstemming met het pensioenreglement tijdsevenredig gevormde aanspraken op ouderdoms, (huwelijks-)partner- en wezenpensioen.
Private Equity
Beleggingscategorie waarbij wordt geïnvesteerd in aandelen van niet-beursgenoteerde bedrijven.
RTS
Rentetermijnstructuur. Ten behoeve van de bepaling van de actuele waarde van de
pensioenverplichtingen publiceert DNB een rentetermijnstructuur. Deze wordt geconstrueerd op
basis van de swapcurve en gebruikt om de actuele waarde van de pensioenverplichtingen te
bepalen. Deze RTS is vastgelegd met een 3-maands gemiddelde en een Ultimate Forward Rate
(UFR).
Slapers
Gewezen deelnemers die het dienstverband vóór het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd
hebben beëindigd met verkrijging van premievrije aanspraken.
Waardeoverdracht
Het meenemen van pensioenaanspraken naar een nieuwe pensioenuitvoerder.
99
OVERZICHT VAN AFKORTINGEN
ABTN
ALM
ANW
AOP
AOW
CBS
DNB
ECB
EFSF
Eonia
Euribor
FTK
FVP
IAP
IRS
IVA
NAV
OP
PBO
PBOD
PFP
PP
PW
SER
STAR
SZW
TE
TV
UWV
VB
VP
VPL
WAJONG
WAO
WAZ
WW
Wzp
Actuariële en BedrijfsTechnische Nota
Asset Liability Management
Algemene Nabestaandenwet
Arbeidsongeschiktheidspensioen
Algemene Ouderdomswet
Centraal Bureau voor de Statistiek
De Nederlandsche Bank
Europese Centrale Bank
European Financial Stability Facility
Euro OverNight Index Average
Euro InterBank Offered Rate
Financieel Toetsingskader
Financiering Voortzetting Pensioenverzekering
Individueel Aanvullend Pensioen
Interst Rate Swaps
Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten
Net Asset Value
Ouderdomspensioen
Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie
PBO-Dienstverlening
Stichting Pensioenfonds Productschappen
Partnerpensioen
Pensioenwet
Sociaal-Economische Raad
Stichting van de Arbeid
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Tracking Error
Technische Voorziening Pensioenverplichtingen
Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen
Vereniging van Bedrijfspensioenfondsen
Vroegpensioen
VUT, Prepensioen en Levensloop
Wet Arbeidsongeschiktheidsvoorziening Jonggehandicapten
Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering
Wet Arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen
Werkloosheidswet
Wezenpensioen
100
PBO-DIENSTVERLENING
Samenstelling per 31 december 2013
Uitvoeringsorganisatie PBO-Dienstverlening
Directeur
G. van der Schoor
Managementteam
G. van der Schoor
L.C.M. Hazekamp
Secretariaat
Mw. J.H.W. Honsbeek-Breden
Pensioenadministratie
M.R. Mertens, afdelingshoofd
Mw. H.S. Drenth-Kartodikromo
Mw. E.M. Leenman
Salarisadministratie en pensioenuitkeringen
P.L. van Tienen
Financiële administratie
L.C.M. Hazekamp, afdelingshoofd
B. Pakkert
Kantoorgegevens
Laan van Zuid Hoorn 165
2289 DD Rijswijk
Postbus 3042
2280 GA Rijswijk
Telefoonnr.:
Faxnr.:
E-mail:
Website:
070-4138630
070-4138650
[email protected]
www.pbod.nl
Onafhankelijke accountant
PricewaterhouseCoopers Accountants N.V.
Juridisch adviseur
Mercer (Nederland) BV
101