JAARVERSLAG 2013 VOORWOORD Toekomstverkenning uitmondend in besluit tot overdracht van pensioenvermogen en pensioenverplichtingen aan ABP Het bestuur had al in 2012 aandacht besteed aan de toekomst van het pensioenfonds. Door met name het kabinetsbesluit om de productschappen op korte termijn op te heffen, nam het bestuur deze toekomstverkenning in 2013 verder ter hand. Deze verkenning vond plaats langs twee lijnen. De eerste lijn was gericht op de aanwezige pensioenverplichtingen en het vermogen van het fonds. De beslissingsverantwoordelijkheid bij deze lijn ligt primair bij het bestuur en het verantwoordingsorgaan (voorheen raad van toezicht) van het fonds. De tweede lijn was gericht op de gevolgen voor de toekomstige pensioenopbouw van de werknemers rekening houdend met het Sociaal Plan voor de sector. De beslissingsverantwoordelijkheid bij deze lijn ligt bij de Pensioencommissie, die bij de opheffing van het arbeidsvoorwaarde overleg door de caopartijen gemandateerd was voor pensioenonderwerpen. Pensioenvermogen en Pensioenverplichtingen Bij de eerste lijn was duidelijk dat de al jaren waargenomen negatieve ontwikkeling van het deelnemersbestand door de vermindering van taken en zeker door de opheffing van de schappen uiteindelijk zou leiden tot een fonds zonder actieve deelnemers, met gedurende enige jaren nog slechts een beperkte pensioenopbouw voortvloeiende uit het Sociaal plan. Dit zou inhouden dat er een gesloten fonds ontstaat met uitsluitend gewezen deelnemers en gepensioneerden. Deze ontwikkeling heeft ook gevolgen voor het beleggingsbeleid. Door het wegvallen van (relatief jonge) werknemers neemt de vergrijzing van het deelnemersbestand toe waardoor de beleggingshorizon korter wordt. De tijd om eventuele tegenvallers later weer terug te verdienen neemt immers af. Doordat er geen werkgevers zijn en de premie-inkomsten gering zijn ontvalt ook de mogelijkheid om via de premies de inkomsten te verhogen. Dat maakt het noodzakelijk om de risico’s in de beleggingsportefeuille te verminderen, als gevolg waarvan de te verwachten rendementen, die nodig zijn om te kunnen indexeren, lager worden. De ontwikkeling binnen de pensioensector wordt (al enige jaren) gekenmerkt door toenemende complexiteit (en bureaucratie). De overheid en toezichthouders stellen daarom steeds hogere eisen aan de deskundigheid van pensioenfondsbestuurders en uitvoerders. Die toegenomen eisen betekenen onvermijdelijk dat er meer tijd besteed moet worden aan het besturen van een pensioenfonds. Het wegvallen van de schappen en daarmee van de (potentiele) vertegenwoordigende werkgevers en werknemers binnen het bestuur en het verantwoordingsorgaan zou betekenen dat professionele bestuurders aangesteld moeten worden. Naast het verlies van betrokkenheid zou dit kostenverhogend uitwerken. Deze ontwikkeling en de versterkte afname van het aantal deelnemers zou de relatief hoge uitvoeringskosten verder doen toenemen. Gelet op de opheffing van de schappen, de daaruit voortvloeiende versterkte afname van het aantal deelnemers, het wegvallen van eigen (vrijwillige) vertegenwoordigers in bestuur en verantwoordingsorgaan, de toegenomen eisen en de kostenontwikkeling was de conclusie dat de huidige pensioenaansturing en uitvoering tegen een redelijke premie en gewenste mogelijkheden tot indexering niet in de bestaande vorm is te continueren. Besluitvorming Uit de volgende mogelijkheden werd een keuze gemaakt: ‐ aansluiting bij een multi-ondernemingspensioenfonds; ‐ onderbrenging bij een verzekeraar; ‐ aansluiting bij een bedrijfstakpensioensfonds, zijnde ABP. De voor- en nadelen van de drie keuze mogelijkheden werden met name door het bestuur beoordeeld op de belangrijke beslissingsfactoren: continuïteit, solvabiliteit, kosten en indexatie-kansen. In februari 2014 besloot het bestuur unaniem dat, alles in aanmerking nemende, overdracht van het pensioenvermogen en de pensioenverplichtingen van de basisregeling, naar ABP een verantwoorde keuze was. 1 In een gezamenlijke vergadering van het verantwoordingsorgaan en het bestuur in maart 2014 werd dit voorgenomen (principe)besluit uitvoerig besproken. Na aanpassing van de tekst van het besluit stemde het verantwoordingsorgaan unaniem in. Besluit in hoofdlijnen Het bestuur van PFP kwam tot een principe besluit over de toekomst van het fonds. Het verantwoordingsorgaan stemde hier unaniem mee in. Ten tijde van het opstellen van deze tekst (april 2014) bestond er nog geen definitieve overeenkomst met ABP en was nog geen verklaring van geen bezwaar verkregen van DNB. Na verkrijging van de instemming van ABP en de verklaring van DNB wordt PFP geliquideerd en het pensioenvermogen overgedragen aan ABP. De hoofdlijnen van dit principe besluit zijn: 1. De dekkingsgraad van ABP moet op de peildatum 105% (minimaal vereist vermogen ABP) of hoger zijn. Indien de dekkingsgraad lager is wordt met ABP en DNB overleg gevoerd. 2. Voor alle verzekerden vindt reparatie plaats van de bij ABP lagere overlijdensuitkering door een verhogingspercentage van het bestaande ouderdomspensioen vast te stellen. 3. Het pensioenfonds onderzoekt de mogelijkheid om het vroegpensioenkapitaal bij een derde partij (bank, verzekeraar, pensioeninstelling) onder te brengen, met als doel de kenmerken van de bestaande vroegpensioenregeling zo veel als mogelijk is te benaderen. Het vroegpensioenkapitaal wordt dan ondergebracht bij die derde partij. Men kan er ook voor kiezen het vroegpensioenkapitaal vóór overdracht naar ABP om te zetten in levenslang ouderdoms- en partnerpensioen. Dat wordt toegevoegd aan de reeds opgebouwde aanspraken, waarna de volledige aanspraken worden overgedragen aan ABP. 4. Het vermogenssurplus na inkoop van de aanspraken bij ABP (met compensatie van de nabestaandenuitkering) wordt aangewend voor de verhoging van de aanspraken/uitkeringen van alle betrokkenen. Toekomstige pensioenopbouw Na de opheffing van de schappen zal er nog geruime tijd sprake zijn van een voortgezette pensioenopbouw voor (ex)medewerkers. Enerzijds omdat een aantal werknemers ook na 1 januari 2015 nog taken verricht en anderzijds omdat in het Sociaal Plan voorzien is in pensioenopbouw ten behoeve van de (ex)werknemers tijdens de wachtgeldperiode. De regelingen daartoe zijn gebaseerd op de eigen pensioenregelingen van de pbo-sector. Tijdens het onderzoek bleek dat er tussen de intenties van deze regelingen en het Sociaal Plan en de mogelijkheden bij ABP grote verschillen bestaan. Het bleek onvermijdelijk om tot een pakket aanvullende maatregelen te komen waardoor de (ex)medewerkers zelf beter en met meer keuzemogelijkheden invulling kunnen geven aan de eigen wensen met betrekking tot de toekomstige pensioenopbouw. Daartoe kwam in april 2014 via de Pensioencommissie overeenstemming tot stand tussen de werkgevers en werknemers. Overeenstemming toekomstige pensioenopbouw In hoofdlijnen houdt die overeenstemming in dat de werkgevers het werkgeversdeel van de pensioenpremie als toeslag beschikbaar stellen aan de (ex) werknemers. Naast een verplichte deelname aan de ABP basisregeling kan de (ex)werknemer het premie-overschot zelf aanwenden voor de toekomstige opbouw van pensioenen. Onderzoeks- en besluitvormingstraject Bij het onderzoeks- en besluitvormingstraject werden het bestuur en het verantwoordingsorgaan ondersteund door Sprenkels&Verschuren en PWC. Aanvankelijk werd een Werkgroep Toekomstverkenning ingesteld, die zich voornamelijk bezig hield met het inventariseren van de aandachtspunten, een voorselectie van mogelijke keuzes en het, door de secretaris en de directeur van PBOD, voeren van gesprekken met potentiele partijen. Na deze fase werd een Technische Commissie ingesteld, waarin naast leden uit het bestuur ook leden uit de Pensioencommissie participeerden. Hierdoor konden zowel bestuur als de cao-partijen en dus vertegenwoordigers van werkgevers, werknemers en gepensioneerden in gezamenlijk overleg de aangedragen oplossingen bespreken en conclusies trekken. Deze Technische Commissie had vooral tot doel aandacht te besteden aan de haalbaarheid en mogelijke uitvoeringsproblemen van elke keuze. De commissies rapporteerden aan het bestuur en de Pensioencommissie. 2 In elke bestuursvergadering is stilgestaan bij de stand van zaken. Teneinde te voorkomen dat er een tunnelvisie zou ontstaan is van de zijde van de secretaris en de directeur van PBO-D voortdurend gewezen op potentiele problemen, zowel bij de beleidsvorming als de uitvoering. Het verantwoordingsorgaan werd door een voortgangsverslag en kennisname van de bestuursverslagen op de hoogte gehouden. Voorts werd een door PWC gepresenteerde relevante voorlichtingssessie georganiseerd. Het besluit inhoudelijk bezien Het besluit om de opgebouwde pensioenrechten over te dragen aan ABP is naar de opvattingen van het Bestuur en het verantwoordingsorgaan een verantwoord besluit. Het oordeel van de visitatiecommissie is aangevraagd. Overgang De dekkingsgraad van het Pensioenfonds Productschappen was tijdens de onderzoeks- en besluitvormingsfase hoger dan die van ABP. Naar verwachting is dat ook het geval op de beoogde overgangsdatum per 31 december 2014. Dit verschil in dekkingsgraad is een belangrijke factor en bepaalt voor een substantieel deel een eenmalige structurele verhoging van de pensioenrechten. De hogere actuariële factoren, levensverwachtingen, rente- en kostenstructuren waarmee de pensioenrechten bij PFP worden berekend werken eveneens in het voordeel van de (ex) medewerkers in de berekeningen van de koopsom voor de te verkrijgen rechten bij ABP. De combinatie van de twee hiervoor genoemde factoren leidt er toe dat een eenmalige structurele verhoging van de pensioenrechten van alle (ex)werknemers verwacht wordt. Bij de toekenning van deze verhoging wordt rekening gehouden met de leeftijden. De onderliggende redenering is dat de waarde van toekomstige indexatie voor jongeren door de tijdsfactor hoger is dan die van ouderen. Communicatie Gelet op de vele en complexe onderzoeksonderwerpen alsmede het feit dat er in 2013 veel onzekerheden bestonden over bijvoorbeeld de uitwerking van het pensioenakkoord en de gevolgen van het Sociaal Plan, is tijdens de onderzoeks- en besluitvormingsfase terughoudend gecommuniceerd. Direct nadat het verantwoordingsorgaan instemde met het principebesluit is een communicatieplan opgesteld. Het communicatieplan is onderdeel van het draaiboek voor de transitie. De eerste stap was het opstellen van een Pensioenbulletin dat begin april verzonden werd aan alle (ex)medewerkers. Op de website is dit bulletin digitaal beschikbaar. Volgens het communicatieplan worden, mede afhankelijk van de voortgang van de overeenkomst met ABP, presentaties op locatie georganiseerd en wordt in augustus/september 2014 een volgend Pensioenbulletin opgesteld, waarin meer in detail wordt ingegaan op de diverse aspecten. Zonodig word tussentijds geïnformeerd via brieven en de website. Beleggingen ABP wenst de koopsom voor de over te dragen pensioenverplichtingen (nagenoeg) uitsluitend in contanten te ontvangen. Dat houdt in dat de beleggingsportefeuille dient te worden verkocht. Daarbij moet aandacht besteed worden aan het ontstaan van niet wenselijke risico’s. Bijzondere aandacht daarbij vergt de verkoop van de minder liquide beleggingen. In voortdurend overleg met de fiduciaire vermogensbeheerder is dit onderwerp al vroegtijdig in kaart gebracht. Een en ander dient elk kwartaal aan DNB gerapporteerd te worden. Waarderingsgrondslag 2013 Als gevolg van het bestuursbesluit zal, na verkrijging van instemming van ABP en geen bezwaar van DNB, het fonds per 31 december 2014 liquideren. Derhalve is de jaarrekening opgesteld op basis van liquidatie en vervalt de continuïteitsveronderstelling. Het bovenstaande besluit heeft tot gevolg dat de activa op liquidatiewaarden worden gewaardeerd. Dat heeft tot een afwaardering van de illiquide beleggingen en het in reeds in 2013 nemen van de te verwachten transactiekosten in verband met de verkoop van de beleggingsportefeuille in 2014. Deze afwaardering is integraal verwerkt in de jaarrekening 2013. Gezien de aard van de overige activa, leidt dit niet tot een andere waardering ten opzichte van voorgaande jaren. 3 4 PROFIEL Stichting Pensioenfonds Productschappen Stichting Pensioenfonds Productschappen (PFP), statutair gevestigd te Rijswijk, is opgericht op 6 januari 1948 voor werknemers van de (Hoofd)Productschappen en enige aan die schappen gelieerde werkgevers in de PBO-sector. Werknemers bouwen op basis van een geïndexeerde middenloonregeling, een vroegpensioenregeling en een vrijwillige aanvullende regeling een pensioenvoorziening op ten behoeve van (pre)pensionering, arbeidsongeschiktheid en overlijden. De rechten en plichten van de bij PFP aangesloten instellingen staan beschreven in de statuten en de pensioenreglementen (reglementen) van PFP. PFP stelt zich tot doel het, binnen de grenzen van haar middelen, statuten en reglementen ter beoordeling van het Bestuur, verlenen of doen verlenen van pensioenen, uitkeringen en of andere tegemoetkomingen aan (gewezen) deelnemers, alsmede aan hun nagelaten betrekkingen, die daarvoor in aanmerking komen krachtens de bepalingen van de statuten en reglementen. De statuten zijn laatstelijk gewijzigd in 2009. Notarieel zijn de statuten per 26 april 2010 verleden. PFP is een ondernemingspensioenfonds, aangesloten bij de Pensioenfederatie en ingeschreven bij de Kamer van Koophandel onder nummer 41149119. De inhoud van de pensioenregelingen is het resultaat van het overleg tussen CAO-partijen. PFP draagt de verantwoordelijkheid voor een goede uitvoering van de pensioenregelingen voor (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden in overeenstemming met de bestaande wet- en regelgeving. Premiebeleid Het Bestuur streeft ernaar om de pensioentoezegging na te komen tegen zo laag en stabiel mogelijke premie. Toeslagbeleid De toeslagen op de pensioenaanspraken van de (ex)deelnemers en de pensioengerechtigden worden met ingang van 1 januari 2012 afgeleid van de loonstijgingen in de eigen sector. Deze toeslagen zijn voorwaardelijk, omdat pas toeslag verleend wordt als, naar het oordeel van het Bestuur, de financiële middelen voldoende zijn. Het Bestuur neemt ieder jaar een besluit over de vraag of en in hoeverre de financiële positie van PFP een (gedeeltelijke) toekenning van een toeslag mogelijk maakt. Daartoe is een beleidskader opgesteld. Het bestuur heeft de bevoegdheid van dit beleidskader af te wijken. Beleggingsbeleid PFP heeft als hoofddoelstelling om, met in achtneming van criteria die aan maatschappelijk verantwoord beleggen worden gesteld, de beleggingen maximaal te laten renderen binnen het door het Bestuur vastgestelde risicokader en met in achtneming van de opbouw van het deelnemersbestand, de vereiste solvabiliteit en de wenselijkheid van stabiele premies. Centraal binnen het beleggingsbeleid staat het voorzichtigheidsbeginsel (prudent person) inhoudende dat rekening wordt gehouden met de verplichtingenstructuur van het pensioenfonds. Daarbij wordt gestreefd naar een rendement dat hoog genoeg is om de pensioenen te kunnen indexeren en betaalbaar te houden. PFP voert een beleid voor verantwoord beleggen en aandeelhouderschap, inclusief stembeleid en stemrapportage. PBO_Dienstverlening (PBOD) Het Bestuur bestaat, met ingang van 1 januari 2012, uit twee leden van het Bestuur van PFP. De Secretaris van het Bestuur van PFP is adviseur van het Bestuur van PBOD. Aan PBOD zijn de pensioenadministratie, de pensioenuitkeringen, de financiële administratie en de ondersteuning aan het Bestuur en Secretaris op basis van een Service Level Agreement (SLA) opgedragen. PBOD verzorgt voorts de volledige administratie van de VP/IAP-regeling. PFP financiert de bedrijfsmiddelen van PBOD. Elk jaar wordt aflossing en rente ontvangen. De betreffende overeenkomsten zijn in overeenstemming met de Beleidsregel Uitbesteding (DNB). Het managementteam van PBOD is, binnen grenzen van een door het Bestuur goedgekeurd managementstatuut, bevoegd PFP te vertegenwoordigen. vvv 5 INHOUDSOPGAVE Bladzijde: KENGETALLEN EN KERNCIJFFERS PFP 7 ORGANISATIE 8 JAARVERSLAG 1. Financiële informatie 2. Risico's 3. Bestuursaangelegenheden 4. Beleggingen 5. Pensioenen 6. Actuariële cijfers 7. Pensioenactualiteiten 2013 8. Pension Fund Governance 12 15 19 21 29 33 36 40 JAARREKENING Balans per 31 december Staat van baten en lasten Kasstroom Toelichting op de jaarrekening Toelichting op de balans per 31 december Toelichting op de baten en lasten per 31 december 48 50 51 52 58 74 TOELICHTING VROEGPENSIOEN-/INDIVIDUEEL AANVULLEND PENSIOENREGELING Balans per 31 december Staat van baten en lasten Toelichting op de jaarrekening Toelichting op de balans per 31 december Toelichting op de baten en lasten per 31 december 83 84 85 86 89 OVERIGE GEGEVENS Overige gegevens Actuariële verklaring Controleverklaring van de onafhankelijke accountant 92 93 94 PERSONALIA BESTUURSLEDEN 95 VERKLARENDE WOORDENLIJST 97 OVERZICHT VAN AFKORTINGEN 100 PBO-DIENSTVERLENING 101 1 6 KENGETALLEN EN KERNCIJFFERS PFP (bedragen x € 1.000) 2013 2012 2011 2010 2009 599 1.087 977 2.663 722 1.042 1.005 2.769 831 992 1.019 2.842 909 1.038 1.039 2.986 936 998 1.086 3.020 8.546 7.019 6.821 6.902 28% 9.152 7.066 7.017 7.123 25% 9.489 8.439 9.235 6.131 21% 9.478 8.804 9.690 4.630 15% 9.636 8.632 9.631 3.712 12% 893 18.349 978 18.050 1.044 17.626 944 16.732 1.151 16.618 24.361 10.950 28.068 10.850 28.859 12.651 30.281 12.442 30.097 12.251 0,70% 0,70% 1,00% 1,00% 1,40% 1,57% 1,21% 0,71% 1,67% 2,78% 477.652 434.951 466.449 417.827 - 10.827 59.824 501.807 448.891 476.775 431.221 7.080 70.585 460.798 413.566 440.872 397.292 - 23.046 63.505 434.784 362.882 389.730 348.607 - 11.346 86.176 414.217 331.559 358.468 316.694 41.309 97.522 Dekkingsgraad Vereiste dekkingsgraad Interne rekenrente ** 114,3% 111,6% 2,7% 116,4% 110,6% 2,4% 116,0% 111,0% 2,7% 124,7% 111,8% 3,4% 130,8% 113,2% 3,8% Beleggingen Belegd vermogen Matchingsportefeuille Returnportefeuille Beleggingsopbrengsten 485.792 54% 46% - 14.056 511.739 56% 44% 49.349 471.730 62% 38% 34.861 442.692 59% 41% 30.350 424.498 61% 39% 60.060 26.286 27.734 28.607 32.320 34.045 7.939 82.587 356.958 6.845 31.463 485.792 21.279 60.188 385.841 10.501 33.930 511.739 21.542 45.658 362.993 9.580 31.957 471.730 20.742 62.894 328.732 5.887 24.437 442.692 19.813 58.185 328.537 1.025 16.938 424.498 - 2,8% 7,9% 10,9% 4,5% 8,1% 2,8% 7,6% 4,0% 16,6% 5,3% Aantallen Deelnemers Gewezen deelnemers Pensioengerechtigden Pensioenen Kostendekkende RTS-premie Kostendekkende toetspremie Doorsneepremie Feitelijk betaalde premie Premie Uitvoeringskosten Pensioenuitkeringen Grondslag waarover de premie wordt geheven Franchise (in Euro's) Toeslagverlening * Deelnemers Pensioengerechtigden Vermogen en solvabiliteit Aanwezig vermogen Minimaal vereist vermogen Vereist vermogen Pensioenverplichtingen Saldo van baten en lasten Algemene reserve Beleggingen VP/IAP-regeling Beleggingsportefeuille Vastgoedbeleggingen Aandelen Vastrentend Derivaten Overige beleggingen Beleggingsrendement Totale portefeuille Gemiddeld afgelopen 5 jaar * ** De toeslagverlening is de toeslag die toegekend is per 1 januari van het verslagjaar. De interne rekenrente is de rentetermijnstructuur herleid naar één percentage. 7 ORGANISATIE Samenstelling per 31 december 2013 Organisatie Naast het Bestuur functioneren de Raad van Toezicht, de Secretaris, de Beleggingscommissie, de Financiële Commissie, bestuurscommissies, externe actuarissen, een externe accountant, een externe beleggingsdeskundige, een externe juridisch adviseur en een Visitatiecommissie. Raad van Toezicht De Raad van Toezicht vervult zowel de rol van deelnemersraad als die van verantwoordingsorgaan. De raad is samengesteld uit drie vertegenwoordigers namens de werkgevers, drie vertegenwoordigers namens de werknemers alsmede drie vertegenwoordigers namens de pensioengerechtigden. In 2014 zal de naam aangepast worden naar Verantwoordingsorgaan. De taken en bevoegdheden, behoudens wettelijke veranderingen, blijven gelijk. De werkgeversvertegenwoordigers worden voor onbepaalde tijd benoemd door de onderscheiden besturen van de (groepen van) instellingen, echter steeds voor een zittingstermijn van drie jaren. De werknemersvertegenwoordigers worden gekozen door de werknemers van de onderscheiden (groepen) instellingen, eveneens voor drie jaar, evenals de vertegenwoordigers namens de pensioengerechtigden die benoemd worden door het Bestuur van de Vereniging van Gepensioneerden. Er is een rooster van aftreden vastgesteld. De Raad vergadert minimaal twee keer per jaar. De Raad van Toezicht vergaderde in het boekjaar zes keer. De Raad van Toezicht bestaat uit de volgende leden: Mw. A. van Ardenne Mr. S.W.A. Lak Ir. D.A.M. Risseeuw Ir. F.A.G.M. Claassen P.H.M.M. van Dijk Mr. R.B.R. Henke M.D.J.E. Sanders Mr. F.G.P. Diermanse Mr. W. Goedhart Ir. O.C. Knotnerus Voorzitter Voorzitter miv 1 maart 2013 tot 1 maart 2013 Secretaris miv 1 januari 2013 Plv Voorzitter Lid namens: Werkgevers Werkgevers Werkgevers Werkgevers Werknemers Werknemers Werknemers Pensioengerechtigden Pensioengerechtigden Pensioengerechtigden Bestuur Het Bestuur is samengesteld uit zeven leden zijnde drie werkgeversvertegenwoordigers, twee werknemersvertegenwoordigers en twee vertegenwoordigers namens de pensioengerechtigden. De stemverhouding tussen werkgevers enerzijds en werknemers plus gepensioneerden anderzijds is paritair. De bestuursleden worden benoemd voor een periode van drie jaren en zijn daarna herkiesbaar. Er is een rooster van aftreden opgesteld. De Secretaris van het Bestuur bereidt de bestuursvergaderingen voor en ziet toe op de juiste en tijdige uitvoering van de bestuursbesluiten. De Secretaris maakt geen deel uit van het Bestuur. Hij kan het Bestuur gevraagd en ongevraagd adviseren. Het Bestuur vertegenwoordigt de stichting en stelt het beleid en de strategie vast. Het Bestuur is, zonder enige uitzondering, eindverantwoordelijk voor alle activiteiten. Het Bestuur vergadert minimaal vier keer per jaar. Het Bestuur vergaderde in het boekjaar acht keer. Het Bestuur bestaat uit de volgende leden: Mr. Dr. F. Beekman Drs. M. Elema C. Kuijvenhoven RA P. van der Graaf RE RA L. Hospers J.P. Buwalda Vacature Adviseurs N.W. Dijkhuizen R.H. Sprenkels AAG plv Secretaris Voorzitter plv Voorzitter miv 1 januari 2013 Secretaris Sprenkels & Verschuren B.V. 8 Lid namens: Werkgevers Werkgevers Werkgevers Werknemers Werknemers Pensioengerechtigden Pensioengerechtigden Interne beheersing Het Bestuur heeft onder andere de volgende maatregelen getroffen: - de adviserende actuaris is aanwezig in iedere bestuursvergadering; - de certificerende actuaris is zo vaak aanwezig als nodig wordt geacht, doch in ieder geval bij de bespreking van het jaarverslag met de Financiële Commissie; - de onafhankelijke accountant is zo vaak aanwezig als nodig wordt geacht, doch in ieder geval bij de bespreking van het jaarverslag met de Financiële Commissie; - er is beleid met betrekking tot de integriteit; - bestuursleden, Secretaris, leden van de Beleggingscommissie en werknemers ondertekenen (jaarlijks) een gedragscode, betreffende het voorkomen van belangenconflicten en van misbruik en oneigenlijk gebruik van de bij PFP aanwezige informatie; - er is een klokkenluidersregeling van toepassing; - er is een incidentenregeling van toepassing; - er is beleid met betrekking tot maatschappelijk verantwoord beleggen; - er is een deskundigheidsplan en een deskundigheidsmatrix; - de compliance-functie is opgedragen aan het Nederlands Compliance Instituut (NCI); - het Bestuur evalueert regelmatig zijn eigen functioneren; - de administrateur (PBOD) is aanwezig in iedere bestuursvergadering; hij rapporteert per kwartaal over de uitvoering. Langs deze weg ziet het Bestuur toe op een professionele uitvoering. Bestuurscommissies Voor de behandeling van onderwerpen waarvoor specifieke kennis en/of ervaring is vereist, heeft het Bestuur een Financiële Commissie en een Beleggingscommissie ingesteld waar bestuursleden zitting in hebben. Voor elke commissie is een reglement opgesteld. Financiële Commissie De Financiële Commissie bestaat uit drie bestuursleden: één werkgeverslid, één werknemerslid en één lid namens de pensioengerechtigden. De commissie wordt bijgestaan door de Secretaris. De commissie adviseert het Bestuur over de financiële aspecten van beleidsplannen, de kwartaalrapporten en het jaarverslag. Tot de aandachtsgebieden van de commissie behoren voorts: - de werking van de interne risicobeheersings- en controlesystemen; - de financiële informatieverschaffing; - naleving van aanbevelingen van de externe accountant en actuaris; - toetsing van de externe accountant en actuaris, in het bijzonder hun onafhankelijkheid; - de Service Level Agreement afgesloten met PBO-Dienstverlening (PBOD); - de Service Level Agreement afgesloten met MN. De Financiële Commissie vergaderde in het boekjaar twee keer. De Financiële Commissie bestaat uit de volgende leden: Mr. Dr. F. Beekman L. Hospers J.P. Buwalda Lid namens: Werkgevers Werknemers Pensioengerechtigden Voorzitter Adviseur N.W. Dijkhuizen Secretaris Beleggingscommissie De Beleggingscommissie bestaat uit drie bestuursleden: één werkgeverslid, één werknemerslid en één lid namens de pensioengerechtigden. De commissie wordt bijgestaan door de Secretaris en een externe beleggingsdeskundige. De Beleggingscommissie adviseert het Bestuur over het te voeren beleggingsbeleid en ziet toe op de uitvoering daarvan door de fiduciaire vermogensbeheerder. De commissie vergadert vier tot zes keer per jaar. 9 De Beleggingscommissie vergaderde in het boekjaar vijf keer. De Beleggingscommissie bestaat uit de volgende leden: Drs. M. Elema P. van der Graaf RE RA Vacature Voorzitter miv 1 januari 2013 Adviseurs N.W. Dijkhuizen Ir. R. van Asselt Secretaris Sprenkels & Verschuren B.V. Fiduciair Vermogensbeheerder MN Lid namens: Werkgevers Werknemers Pensioengerechtigden MN is sinds 1 november 2008 aangesteld als Fiduciaire Vermogensbeheerder. De kwaliteit van de dienstverlening wordt jaarlijks door het Bestuur getoetst ten opzichte van de overeenkomsten en de SLA. Onafhankelijke accountant, actuaris, juridische ondersteuning Onafhankelijke accountant Actuariële berekeningen Adviserend actuaris Certificerend actuaris Juridisch adviseur PricewaterhouseCoopers Accountants N.V. Mercer (Nederland) B.V. Sprenkels & Verschuren B.V. Mercer (Nederland) B.V. Mercer (Nederland) B.V. Ir. M.W. Heemskerk AAG R.H. Sprenkels AAG Drs. A.J. de Jong AAG Mr. R. Witteveen Intern toezicht Het Bestuur heeft een drietal onafhankelijke externe deskundigen benoemd als leden van de Visitatiecommissie van het fonds. De Visitatiecommissie is belast met het interne toezicht op het Bestuur van het fonds. Dit interne toezicht omvat het beoordelen van beleids-, bestuursprocedures, bestuursprocessen en de "checks and balances" binnen het fonds, van de wijze waarop het fonds wordt aangestuurd en van de wijze waarop door het Bestuur wordt omgegaan met de risico's op de langere termijn. Eenmaal per drie jaar rapporteert de Visitatiecommissie aan het Bestuur over het interne toezicht. In het jaarverslag worden de bevindingen van de Visitatiecommissie vermeld. De Visitatiecommissie heeft in 2012 haar tweede visitatie uitgevoerd. De Visitatiecommissie bestaat uit de volgende leden: Prof. Dr. J. Koelewijn Mw. Drs. P.A. de Bruijn-Nooteboom Mw. H.C.M. Vedder-Wubben AAG Voorzitter Gedragscode Voor het Bestuur, de Beleggingscommissie, de externe beleggingsadviseurs en het personeel in dienst van PFP is een gedragscode opgesteld ter voorkoming van belangenconflicten en van misbruik en oneigenlijk gebruik van de bij PFP aanwezige informatie. Als externe compliance officer is het Nederlands Compliance Instituut B.V. aangesteld. Deskundigheid(sbevordering) PFP beschikt met betrekking tot het Bestuur over een deskundigheidsplan zoals bedoeld in het bepaalde bij en krachtens artikel 105 van de Pensioenwet. 10 Communicatiebeleid PFP stelt zich ten doel op een duidelijke en begrijpelijke wijze voorlichting te geven aan (gewezen) deelnemers, pensioengerechtigden en werkgevers over pensioenresultaten, de pensioenregeling(en), het pensioenfonds zelf en relevante veranderingen. De communicatie van PFP voldoet tenminste aan de eisen die door of krachtens de Pensioenwet daaraan worden gesteld. Ter uitvoering van deze doelstelling hanteert PFP een aantal communicatiemiddelen: - website (www.pfp.pbod.nl) met het laatste nieuws over onder andere de pensioenregeling en dekkingsgraad; - Brochures; - Uniform PensioenOverzicht (UPO); - presentaties bij de werkgever voor de deelnemers; - individuele pensioengesprekken; - pensioenbulletin; - pensioenplanner/portal. Toezichthouder(s) In het verslagjaar zijn door de Toezichthouder(s) geen dwangsommen of boetes opgelegd, geen aanwijzingen gegeven of restrictie(s) opgelegd. Herverzekeringen Het risicoherverzekeringscontract is afgesloten bij Zwitserleven. Klachten en geschillen Het Bestuur heeft een Klachten- en Geschillenreglement vastgesteld. Indien een geschil ontstaat tussen In het verslagjaar zijn geen klachten of geschillen aan de administrateur voorgelegd. 11 1. Financiële informatie (Bedragen x € 1.000) Resultaat Het resultaat van het pensioenfonds toonde in 2013 een negatief saldo van Euro 10,8 mln (2012: positief saldo van Euro 7,1 mln). De marktwaardeverschillen van de beleggingen (het beleggingsresultaat) en de marktwaardeverschillen van de pensioenverplichtingen als gevolg van de mutatie van de rentetermijnstructuur zijn de twee belangrijkste posten. Uitsplitsing resultaat Beleggingsresultaat Wijziging marktrente Premieresultaat Premiekorting (obv RTS) Toevoeging interest en toeslag Aanpassing overlevingstafels Overig Stand einde boekjaar 2013 - 14.056 11.948 - 1.137 0 - 6.587 0 - 995 - 10.827 2012 49.349 - 28.005 - 1.330 0 - 9.440 - 3.780 286 7.080 2011 34.861 - 47.522 517 - 3.171 - 7.083 0 - 648 - 23.046 2010 30.350 - 27.544 1.194 - 5.147 - 7.471 - 2.919 191 - 11.346 Het totale beleggingsrendement over 2013 komt uit op - 2,8%. Het beleggingsrendement van de portefeuille op basis van going-concern komt uit op - 1,8% (2012: 10,9%). Als gevolg van het bestuursbesluit zal, na verkrijging van instemming van ABP en geen bezwaar van DNB, het fonds per 31 december 2014 liquideren. Derhalve is de jaarrekening opgesteld op basis van liquidatie en vervalt de continuïteitsveronderstelling. Het gevolg is een beleggingsrendement van circa - 1,0%. De voorgaande ontwikkelingen hebben ertoe geleid dat de dekkingsgraad ultimo 2013 114,3% (2012: 116,4%) bedraagt. Het vereist eigen vermogen volgens de normen van DNB bedraagt 111,6% (2012: 110,6%). Dekkingsgraad De Technische Voorzieningen zijn de contante waarde van alle pensioenrechten en aanspraken van de (gewezen) deelnemers en gepensioneerden, inclusief de toegezegde toeslag per 1 januari van het nieuwe boekjaar, op basis van het vigerende pensioenreglement. Bij de berekening van de contante waarde is de rentetermijnstructuur ultimo boekjaar, zoals vastgesteld door DNB, gehanteerd, evenals de overige actuariële grondslagen en veronderstellingen, waaronder de sterftetrend. Hierbij is rekening gehouden met de recente AG Prognosetafels 2012-2062, startjaar 2014. Het Minimaal Vereist Vermogen is gelijk aan de technische voorziening inclusief de sterftetrend, verhoogd met een opslag voor algemene risico's. Dit Minimaal Vereist Vermogen bedraagt 104,1%. Het Vereist Vermogen is gelijk aan de technische voorziening op marktwaarde inclusief sterftetrend en verhoogd met een opslag. Deze opslag dient zodanig te worden vastgesteld dat de kans dat het pensioenfonds in een periode van 1 jaar wordt geconfronteerd met een zodanige daling van de dekkingsgraad dat het vermogen daalt tot onder de technische voorziening kleiner of gelijk is aan 2,5%. Voor de vaststelling van deze opslag is door DNB een standaardtoets ontwikkeld: de zogenaamde Stoets. De onderliggende risicofactoren worden aangeduid met S1 tot en met S10. Vooral het renterisico en het zakelijke-waardenrisico bepalen de uitkomst van deze toets. Het liquiditeitsrisico (S7), het concentratierisico (S8) en het operationeel risico (S9) zijn binnen het FTK op 0 vastgesteld. Met ingang van 2011 wordt rekening gehouden met het actieve-beheerrisico (S10). Buffer 2013 16.278 31.846 19.090 0 6.548 11.434 1.883 87.079 - 38.450 48.629 Risico S1: Rente S2: Zakelijke waarden S3: Valuta S4: Commodity S5: Krediet S6: Verzekeringstechnisch S10: Actief beheer Subtotaal voor diversificatie-effect Diversificatie-effect Stand einde boekjaar 2012 13.772 29.883 18.481 2.796 6.228 12.009 2.387 85.556 - 39.992 45.564 Buffer in % van de TV 2013 2012 3,9% 3,2% 7,6% 6,8% 4,6% 4,3% 0,0% 0,6% 1,6% 1,4% 2,7% 2,8% 0,5% 0,6% 20,9% 19,7% 9,3% 9,1% 11,6% 10,6% Het Vereist Eigen Vermogen bedraagt ultimo verslagjaar Euro 48,6 mln (2012: Euro 45,6 mln); dat is 11,6% van de technische voorziening van Euro 417,8 mln (2012: 10,6% van Euro 431,2 mln). 12 Toereikendheid De dekkingsgraad nam in het verslagjaar af tot 114,3% (2012:116,4%). Het op basis van het FTK gedefinieerd Minimaal Vereist Vermogen voor nominale pensioenaanspraken (104,1%) was ultimo boekjaar aanwezig. Het Vereist Vermogen (111,6%) was ultimo boekjaar eveneens aanwezig. De ontwikkeling van de dekkingsgraad blijkt uit deze grafiek. 3,00% 125,0% 2,90% 120,0% 2,80% 2,60% 2,50% 110,0% 2,40% 2,30% 105,0% Interne rekenrente 2,70% 115,0% 2,20% 2,10% 100,0% Dekkings‐ graad in % Minimaal vereist vermogen in % Vereist vermogen in % Interne rekenrente Dekkingsgraad: De dekkingsgraad is de verhouding tussen het vermogen en de pensioenverplichtingen. Een dekkingsgraad van 100% wil zeggen dat het fonds precies aan zijn pensioenverplichtingen van het meetmoment kan voldoen. Minimaal Vereist vermogen: Minimaal Vereist vermogen is geijk aan de Technische Voorziening inclusief de sterftetrend, verhoogd met een opslag voor algemene risico's. Vereist Vermogen: Het Vereist Vermogen is gelijk aan de Technische Voorziening inclusief de sterftetrend, verhoogd met een opslag. Deze opslag moet zodanig worden vastgesteld, dat de kans dat het pensioenfonds in een periode van 1 jaar wordt geconfronteerd met een zodanige daling van de dekkingsgraad dat het vermogen daalt tot onder de Technische Voorziening, kleiner of gelijk is aan 2,5%. Interne rekenrente: De Nederlandse Bank publiceert de zogenaamde rentetermijnstructuur waartegen de kasstromen van de technische voorziening contant moet worden gemaakt. Hierna kan de Technische Voorziening worden herleid naar één vast rentepercentage; de gemiddelde interne rekenrente. Indexatie ambitie Het pensioenfonds heeft in het verleden gecommuniceerd naar (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden dat de ambitie bestaat om pensioenen jaarlijks met de loonindex te verhogen. Deze verhoging zou dan gefinancierd moeten worden uit beleggings-opbrengsten. Wettelijk gezien mag het fonds alleen communiceren dat verhoging met de loonindex wordt nagestreefd, als uit berekeningen (de zogenoemde consistentietoets) blijkt dat het reëel is dat betrokkenen deze verhoging zullen ontvangen. De toezichthouder DNB hanteert hierbij een norm van 70% van de loonindex als minimale realisatie. Uit de berekeningen die zijn uitgevoerd blijkt dat deze norm naar verwachting niet wordt gehaald. Er is op dit moment dus geen consistent geheel tussen de gewekte verwachtingen, de financiering en de realisatie van de toeslagen. Het pensioenfonds heeft dit medegedeeld aan de caopartijen. Tot nader order zal het pensioenfonds dan ook niet meer onverkort communiceren naar betrokkenen dat de toeslagambitie gelijk is aan de loonindex. 13 Beleidskader Sinds 1 januari 2012 geldt het volgende beleidskader: Dekkingsgraad 185%+ 155-185% 135-155% 130-135% 105-130% Lager dan 105% Premie 0% 12% 21% 25% 25% Kostendekkende premie Toeslag Volledig (eventueel inhaal) Volledig (eventueel inhaal) Volledig (eventueel inhaal) Volledig Lineair tussen 0% en volledig Geen Dit beleidskader is een leidraad voor het Bestuur, maar het Bestuur kan er van afwijken. De gehanteerde uitgangspunten en berekeningen zijn zodanig dat rekening gehouden wordt met de verwachte risico’s en rendementen van de beleggingsportefeuille. Als de dekkingsgraad onder het Vereist Vermogen van 111% komt, moet het beleidskader ertoe bijdragen dat binnen 15 jaar voldoende herstel optreedt. Het Bestuur kan bij een dekkingsgraad lager dan 105% beslissen dat de werkgevers een extra premie moeten betalen van 5% van de salarissom. Als de premie aangepast wordt, is dat, in principe, met niet meer dan 3% per jaar. Als de loonindex met 1% of meer stijgt, is de indexatie, in principe, tenminste 1%. Toeslagen op pensioenaanspraken van de actieve deelnemers is geen recht PFP probeert jaarlijks het pensioen te verhogen met de loonontwikkeling in de PBO-sector. PFP betaalt de toekomstige verhogingen van het pensioen uit het beleggingsrendement. Door een verhoging en de verwachting voor de komende jaren is niet meteen recht op verhogingen in de toekomst. Toeslagen op ingegane pensioen en premievrije aanspraken (gewezen deelnemers) is geen recht PFP probeert jaarlijks het pensioen te verhogen met, sinds 2011, de loonontwikkeling in de PBO-sector. PFP betaalt de toekomstige verhogingen van het pensioen uit het beleggingsrendement. Door een verhoging en de verwachting voor de komende jaren is niet meteen recht op verhogingen in de toekomst. Kosten uitvoering pensioenregeling De kosten van de uitvoering van de pensioenregeling bestaan uit de kosten van uitbesteding bij PBOD, de overige directe dienstverleningen, de bestuurskosten en de kosten van toezicht. De totale kosten bedroegen in 2013 Euro 0,9 mln (2012: Euro 1,0 mln). Daar het aantal deelnemers van invloed is op de kosten, worden de kosten per deelnemer weergegeven. Hierbij hanteert PFP de richtlijn van de Pensioenfederatie. Hierbij worden de kosten per deelnemer (actieven en gepensioneerden) weergegeven. Kosten uitvoering pensioenregeling Pensioenuitvoerings- en administratiekosten in euro Aantal actieve deelnemers Aantal pensioengerechtigden 2013 2012 893.000 599 977 1.576 Kosten per deelnemer in euro 722 1.005 1.727 567 14 978.000 566 2. Risico's Risico- en beheersingsbeleid De verantwoordelijkheden van het pensioenfonds zijn vormgegeven in het premie-, toeslag- en beleggingsbeleid. Het Bestuur heeft dit beleid verwoord in de ABTN. De keuzes die ten aanzien van dit beleid gemaakt zijn, nemen onvermijdelijk risico’s met zich mee. Daarnaast zijn er risico’s die samenhangen met de uitvoering van dit beleid. Het beleidskader is eind 2011 opnieuw vastgesteld. In verband met de Toekomstverkenning heeft actualisering van de ABTN niet plaatsgevonden. Solvabiliteitsrisico PFP wordt bij het beheer van de pensioenverplichtingen en de financiering daarvan geconfronteerd met risico’s. De belangrijkste doelstelling van het pensioenfonds is het nakomen van de pensioentoezeggingen. Voor het realiseren van deze doelstelling wordt gestreefd naar een toereikende solvabiliteit op basis van de marktwaarde van de pensioenverplichtingen. Het belangrijkste risico voor het pensioenfonds betreft het solvabiliteitsrisico, ofwel het risico dat het pensioenfonds niet beschikt over voldoende middelen ter dekking van de pensioenverplichtingen. De solvabiliteit wordt gemeten zowel op basis van algemeen geldende normen als ook naar de specifieke normen welke door de toezichthouder worden opgelegd. De solvabiliteit wordt weergegeven door middel van de dekkingsgraad: de marktwaarde van het aanwezige vermogen uitgedrukt in de marktwaarde van de pensioenverplichtingen. Het solvabiliteitsrisico is in feite de combinatie van beleggings- en verzekeringstechnische risico’s. Algemene leidraad voor het uitvoeren van beheerstaken is risicomijdend operationeel management. Onderstaand worden enige risico's genoemd waar het Bestuur aandacht aan besteedt: - beleggingsrisico's; - verzekeringstechnische risico's; - niet-financiële risico's. Beleggingsrisico's Ter beheersing van het beleggingsrisico is door het Bestuur een Verklaring beleggingsbeginselen opgesteld. Deze Verklaring geeft richtlijnen aan waarbinnen de uitvoering van het beleggingsbeleid moet plaatsvinden. Daarnaast wordt jaarlijks een Uitvoeringsplan Beleggingen vastgesteld. Belangrijke beleggingsrisico’s zijn het prijs- en kredietrisico. - a. Prijsrisico Prijsrisico is uit te splitsen in renterisico, valutarisico en marktrisico. De beleggingsdoelstellingen bepalen de strategie die PFP volgt ten aanzien van het beleggingsrisico. In de dagelijkse praktijk ziet de Beleggingscommissie toe op het prijsrisico conform de binnen PFP aanwezige beleidskaders en de beleggingsrichtlijnen. De overallmarktposities worden periodiek gerapporteerd aan het Bestuur. PFP dekt het prijsrisico niet af. Waardedalingen van bijvoorbeeld aandelen worden niet ondervangen door putopties, maar middels diversificatie wordt getracht dit risico te reduceren. - a.1 Renterisico Renterisico is het risico dat optreedt bij wijzigingen in de beleggingen als gevolg van de wijziging van de marktrente. PFP is gevoelig voor wijzigingen van de marktrente omdat de duration van de beleggingen en die van de (pensioen)verplichtingen niet gelijk zijn. Bij de bepaling van het beleggingsbeleid weegt het Bestuur zorgvuldig de voordelen (meer zekerheid) en de nadelen (kans op minder rendement) van meer of minder duration matching af ten opzichte van de alternatieve strategieën. Het Bestuur heeft er voor gekozen het renterisico gedeeltelijk af te dekken. Doelstelling van dit rentebeleid is om de beweeglijkheid van de dekkingsgraad te reduceren met behoud van de kans op overrendement. Indien de euroswaprente (de rente waartegen de pensioenverplichtingen contant worden gemaakt) met 0,1% daalt, zullen de pensioenverplichtingen stijgen. Dit renterisico wordt met als streefpercentage 65% (gebaseerd op de werkelijke rentetermijnstructuur) ten opzichte van de pensioenverplichtingen afgedekt. Voor het afdekken van dit renterisico worden Euro Staatobligaties (voornamelijk Nederlandse en Duitse staatsobligaties), Investment Grade Bedrijfsobligaties en rentederivaten gehanteerd. De feitelijke renteafdekking bedraagt ultimo 2013 circa 60% (2012 circa 61,5%). 15 - a.2 Valutarisico De beleggingen in aandelen, onroerend goed en alternatieve beleggingen genoteerd in de Amerikaanse Dollar worden sinds 1 januari 2012 voor 50% strategisch afgedekt. De beleggingen in aandelen, onroerend goed en alternatieve beleggingen in de valuta’s Britse Pond en Japanse Yen worden (nagenoeg) volledig afgedekt. De overige valuta zijn met name opgebouwd uit Europese beleggingen (met name Zwitserse Frank) en uit opkomende landen. Deze beleggingen van zowel aandelen als obligaties en worden niet afgedekt. Bij deze valuta moet dan met name gedacht worden aan: Braziliaanse Reaal, Zuid‐Afrikaanse Rand, Koreaanse Won, Chinese Renminbi en Mexicaanse Peso. In totaal zijn circa 30 vreemde valuta vertegenwoordigd in de portefeuille. - a.3 Marktrisico Marktrisico is het risico dat door de ontwikkeling van marktprijzen (veroorzaakt door factoren die samenhangen met een individuele belegging, de uitgevende instelling of generieke factoren) waardewijzigingen plaatsvinden. Wijzigingen in marktomstandigheden hebben altijd direct invloed op het beleggingsresultaat, omdat alle beleggingen worden gewaardeerd op reële waarde waarbij waardewijzigingen onmiddellijk worden verwerkt in het saldo van baten en lasten. Spreiding binnen de portefeuille (diversificatie) kan het marktrisico dempen. De beleggingsportefeuille van het pensioenfonds kent bij elk van de drie belangrijkste beleggingscategorieën (aandelen, vastgoed en obligaties) een zeer brede spreiding over de verschillende belangrijkste regio's, doordat belegd wordt in regionale funds. Deze funds weerspiegelen, met een gelimiteerde risicomarge, het verloop van de onderliggende regionale beurzen (Europa, Verenigde Staten, Azië en de Opkomende Markten). Ook de beleggingen in hedgefunds en private equity vinden plaats via regionaal en/of thematisch gespreide fund of funds. - b. Kredietrisico Kredietrisico, dat wordt gelopen op de verschillende beleggingsmarkten waarin PFP actief is, wordt op dagbasis beheerd door de deskundigen van de Fiduciaire Vermogensbeheerder. Daarbij gelden strenge restricties en wordt veelvuldig onderpand geëist. Daarnaast wordt er gebruik gemaakt van verschillende tegenpartijen met een goede reputatie waardoor dit risico beperkt wordt. Ook hier geldt de kanttekening dat, ondanks de genomen maatregelen, het tegenpartijrisico zich tijdens een periode waarin sprake is van een systeemcrash, ook bij voorheen als solvabel geachte tegenpartijen, toch kan voordoen. Liquiditeitsrisico Liquiditeitsrisico is het risico dat het fonds onvoldoende liquide middelen heeft om betalingen, waaronder de pensioenuitkeringen en de eventuele verplichtingen uit hoofde van swaps, te verrichten. Alhoewel de premie-inkomsten op jaarbasis lager zijn dan de te verrichten pensioenuitkeringen wordt de hoogte van het liquiditeitsrisico en de impact daarvan als relatief klein ingeschat. Een belangrijk deel van het vermogen kan, indien nodig, op korte termijn worden geliquideerd. Het liquiditeitsrisico wordt ook beperkt door het aanhouden van liquiditeiten en door de invulling van het cashmanagement. Tevens is het mogelijk geworden om voor de matching overlay kortlopende staatsobligaties als onderpand te laten gelden, wat het liquiditeitsrisico verlaagd. Continuïteitsrisico Het bestuur heeft voorgenomen het fonds op te gaan heffen. Als gevolg hiervan loopt het fonds een continuïteitsrisico. Het bestuur erkent dit risico en heeft aangegeven zich verantwoordelijk te voelen voor een goede afwikkeling. Derhalve hebben de huidige bestuursleden aangegeven aan te blijven totdat het fonds formeel is opgeheven. Verder zijn er duidelijke en heldere afspraken gemaakt over de gevolgen voor het personeel alsmede met de desbetreffende aangesloten productschappen. Als gevolg hiervan is getracht het continuïteitsrisico te mitigeren. 16 Verzekeringstechnische risico's De pensioenverplichtingen kunnen in de tijd worden weergegeven door middel van een schatting van de toekomstig uitgaande kasstromen. De verzekeringstechnische risico’s uiten zich in: - Toeslagresultaten; wanneer het gevoerde toeslagbeleid afwijkt van de aannamen en/of loon- en prijsstijgingen c.q. de franchiseontwikkeling afwijken van de aannamen. - Verzekeringstechnische resultaten; indien de relevante aannamen en veronderstellingen niet overeenstemmen met de werkelijkheid. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan het periodiek aanpassen van de levensverwachtingen van de deelnemers (het langlevenrisico). Met name de toename van de levensverwachtingen is een belangrijk aspect van dit risico. Overige relevante verzekeringstechnische risico's zijn het overlijdensen het arbeidsongeschiktheidsrisico. - Premieresultaten; indien de premie niet gelijk is aan de marktwaarde van de kasstromen die voortvloeien uit de nieuwe pensioentoezeggingen. Niet-financiële risico's Twee belangrijke niet-financiële risico's zijn het operationele risico en het systeemrisico. Operationele risico's Operationeel risico is het risico dat optreedt bij de uitvoering van de pensioen- en beleggingsactiviteiten, als gevolg van niet afdoende of falende interne processen, menselijk gedrag en systemen of als gevolg van externe gebeurtenissen. Het pensioenfonds heeft de uitvoering van de pensioen- en financiële administratie opgedragen aan PBOD, met wie voortdurend afstemming plaatsvindt over deze risico’s. Administratie Het pensioenfonds heeft feitelijk alle administratieve uitvoeringswerkzaamheden opgedragen aan PBOD. Het risico dat PBOD tekortschiet, wordt gemitigeerd doordat het Bestuur van het pensioenfonds vertegenwoordigd is in het Bestuur van de uitvoerder PBOD. Dit stelt het Bestuur in staat de kwaliteit van de uitvoering aan te laten sturen en zo nodig corrigerende maatregelen te laten nemen. PBOD heeft besloten zich zoveel mogelijk te richten op haar kerntaken te weten de uitvoering van de arbeidsvoorwaarden in de PBO-sector. Dit houdt in dat veel processen uitbesteed zijn. Alle voor het pensioenfonds belangrijke software draait, onder supervisie van de softwareleverancier, bij daartoe gespecialiseerde application-service-providers. Hierdoor wordt de beschikbaarheid, beveiliging en back-up verzorgd door professionele partijen. Ook de servers voor het interne netwerk worden door een professionele partij verzorgd. PBOD ziet toe op de kwaliteit van de uitvoering van de overeengekomen taken door bedoelde externe partijen. PBOD levert hiertoe kwartaalrapportages. Vermogensbeheer PFP heeft het vermogensbeheer opgedragen aan MN, een grote professionele Nederlandse vermogensbeheerder. Maatregelen die MN Vermogensbeheer heeft getroffen om risico’s te beperken zijn onder andere: - Vormgeving van de inrichting van het Risk Management Framework binnen de organisatie op basis van het ‘three lines of defence-model’ (1- lijnmanagement, 2- risk management, control en compliance en 3 – audit). - Het periodiek analyseren van en sturen op strategische, tactische en operationele risico’s van MN Vermogensbeheer. Vanaf 2012 geven het lijnmanagement en directie van MN Vermogensbeheer jaarlijks een In Control Statement af. - Jaarlijks geeft MN een ISAE3402 verklaring af. Deze wordt door het Bestuur van PFP beoordeeld. - Transparante beheercontracten met opdrachtgevers die jaarlijks worden gereviewd. - Een uitbestedingsbeleid waarmee MN Vermogensbeheer beoogt inzicht te krijgen in de risico’s die samenhangen met uitbesteding en blijvende beheersing van deze risico’s (o.a. adequaat due diligence traject bij inhuur van externe vermogensbeheerders). 17 Systeemrisico Systeemrisico is het risico dat het mondiale financiële systeem en de internationale markten niet langer naar behoren functioneren, waardoor beleggingen van PFP niet langer verhandelbaar zijn en zelfs, al dan niet tijdelijk, hun waarde kunnen verliezen. Net als voor alle andere marktpartijen is dit risico voor PFP niet beheersbaar. Dat dit risico bestaat, is in 2008 pijnlijk duidelijk geworden. Voor een nadere toelichting op de risico’s en het beheersingsbeleid wordt verwezen naar Risicobeheer en derivaten in de jaarrekening. 18 3. Bestuursaangelegenheden Bestuursbeleid Het Bestuur van het pensioenfonds heeft het afgelopen jaar acht keer vergaderd. Naast de jaarlijks terugkerende onderwerpen premie-, indexatie- en beleggingsbeleid kwamen onder andere de toename van de levensverwachtingen, de toekomst van de PBO-sector én de toekomst van het pensioenfonds zelf aan de orde. 1. Toeslagen (indexatie) op ingegane pensioenen, premievrije aanspraken van gewezen deelnemers en de pensioenaanspraken van actieve deelnemers Het Bestuur beslist elk jaar of en met hoeveel de pensioenopbouw geïndexeerd wordt. Die eventuele indexatie wordt betaald uit de (gecumuleerde) resultaten van het pensioenfonds. Hierbij geldt dat de financiële positie van het pensioenfonds voldoende moet zijn om de indexatie te kunnen verlenen. De indexering blijft derhalve voorwaardelijk. De “structurele toeslag” van 1,25% (die per 1 januari 2014 in de salarissen is verwerkt) per 1 januari 2014 is niet pensioengevend maar voor het pensioen is de afspraak gemaakt dat deze toeslag wel meetelt als indexatiegrondslag. Op basis van een dekkingsgraad van 117% (september 2013) bestaat hierdoor een rekenkundige prorata indexering (toeslag) van 49% van 1,25% = 0,62%. In het licht van de toekomstverkenning van PFP heeft het bestuur echter besloten om de indexering vast te stellen op 1,25% zodat er bij een eventuele waardeoverdracht geen indextie-achterstand bestaat. Met dit besluit wijkt het bestuur af van het beleidskader waarin is opgenomen dat pas volledig geindexeerd kan worden bij een dekkingsgraad van 130% of hoger. De koopsom voor deze toeslagverlening wordt gefinancierd uit de middelen van het pensioenfonds en is in het boekjaar 2013 verwerkt. 2. Franchise De franchises zijn als volgt vastgesteld: Franchise (bedragen in Euro) In dienst op of na 1 januari 2006 In dienst vóór 1 januari 2006 en geboortejaar: - 1957 en eerder - 1958 tot en met 1967 - 1968 en later 2014 2013 2012 11.150 10.950 10.850 13.444 12.298 11.150 13.244 12.098 10.950 13.144 11.998 10.850 Franchise is het gedeelte van het salaris waarover geen pensioen wordt opgebouwd. Het gedeelte van het salaris waarover wel pensioen wordt opgebouwd is de pensioengrondslag. Pensioenopbouw vindt altijd plaats naar rato van het deeltijdpercentage (100% of lager). 3. Lager opbouwpercentage Per 1 januari 2014 wordt de wettelijke fiscale pensioenrichtleeftijd verhoogd naar 67 jaar en wordt het fiscaal maximale pensioenopbouwpercentage voor de PFP middelloonregeling verlaagd naar 1,95% per jaar. Mede in het kader van het sociaalplan heeft het bestuur besloten om de pensioenrichtleeftijd niet aan te passen naar 67 jaar maar te handhaven op 65 jaar met als fiscaal gevolg dat het pensioenopbouwpercentage voor de PFP middelloonregeling (extra) verlaagd moet worden naar 1,70%. Voor de opbouw van het meeverzekerde partnerpensioen blijft het opbouwpercentage van 1,20% gehandhaafd. 4. Premieverdeling werkgever/werknemer De (langdurige) lage rente zorgt er voor dat de kostendekkende premie hoog blijft. Voor 2014 heeft het bestuur daarom, ondanks de verlaging van het pensioenopbouwpercentage, in afwijking van het beleidskader, de te betalen premie gehandhaafd op 28%, waarvan 19,6% betaald moet worden door de werkgevers en 8,4% door de werknemers. De verdeling van de premiekosten is 30% werknemer en 70% werkgever. 2014 2013 2012 Doorsneepremie Premie 28,0% 28,0% 25,0% Werkgevers 19,6% 19,6% 17,5% 8,4% 8,4% 7,5% Werknemers 19 Raad van Toezicht De Raad heeft kennis genomen van alle besluiten en heeft inzage in alle vergaderstukken van het Bestuur. Op basis van de bepalingen in de Pensioenwet geeft de Raad adviezen en instemmingen over alle zaken die een Deelnemersraad en/of een Verantwoordingsorgaan aangaan. Het Bestuur houdt rekening met deze adviezen en instemmingen. De Raad van Toezicht kwam in het boekjaar zes keer bijeen, waarbij het Bestuur steeds (al dan niet gedeeltelijk) aanwezig was. 20 4. Beleggingen Fiduciair vermogensbeheer Het vermogensbeheer is opgedragen aan MN, die is aangesteld als Fiduciaire Vermogensbeheerder door middel van een overeenkomst met een SLA. MN is verantwoordelijk voor het adviseren over het op elkaar afstemmen van activa en passiva, de beleggingsstrategie, het samenstellen van de beleggingsportefeuille, de selectie en het monitoren van operationele vermogensbeheerders en het rapporteren over al die taken en werkzaamheden aan het Bestuur van PFP. MN legt verantwoording af aan het Bestuur, primair via de Beleggingscommissie. Uitgangspunten Het Bestuur heeft als belangrijke verantwoordelijkheid te zorgen voor een goed en betaalbaar pensioen en te streven naar toeslagverlening, uitgaande van de door de CAO-partijen afgesproken pensioenregeling. Om dit te realiseren is onder andere een gedegen beleggingsbeleid belangrijk. Ieder jaar wordt het beleggingsbeleid opnieuw vastgesteld binnen het strategisch kader. Het strategisch kader volgt uit de ALM-studie. Het beleggingsbeleid wordt beïnvloed door (de opvattingen over) de internationale economische ontwikkelingen, door de samenstelling en de ontwikkeling van het verzekerdenbestand en ook door wetten en regelgeving. Vooral het FTK heeft een belangrijke invloed op het beleggingsbeleid. Op basis van de ALM-studies is de laatste paar jaar bijvoorbeeld besloten om het risico van de mismatch in de duration van de vastrentende-waardenportefeuille en de technische voorziening gefaseerd te verminderen. Verantwoord beleggingsbeleid Als pensioenfonds is PFP wettelijk verplicht een stembeleid te publiceren en verslag te doen van ons feitelijk stemgedrag. PFP ziet dat als onderdeel van ons beleid voor verantwoord beleggen en aandeelhouderschap. Het vermogensbeheer is uitbesteed aan MN en wordt voor een groot deel uitgevoerd via door MN beheerde fondsen. In onze opdracht wordt door MN en door de genoemde fondsen een verantwoord beleggingsbeleid gevoerd. Bij de uitvoering van dat beleid door MN wordt gestreefd naar schaalvoordelen zonder de ‘klank en kleur’ van het pensioenfonds uit het oog te verliezen. Verantwoord beleggen In onze opdracht voert MN (ondertekenaar van de Principles for Responsible Investment: www.unpri.org) een beleggingsbeleid waarin rekening wordt gehouden met maatschappelijke effecten, inclusief milieu-, sociale en governance factoren. Op de lange termijn zal dat de risico/rendementsverhouding van beleggen positief beïnvloeden. Verantwoord beleggen raakt alle beleggingsprocessen. Milieu, sociale en governance factoren moeten volledig worden geïntegreerd in de beleggingsanalyse en besluitvorming. Leidende beginselen Het verantwoord beleggingsbeleid wordt geoperationaliseerd langs vier pijlers: integratie in de beleggingsprocessen; thematisch beleggen, uitsluitingbeleid en actief c.q. verantwoord aandeelhouderschap (active ownership). Om het verantwoord beleggen verder te concretiseren zijn door MN in overleg met opdrachtgevers leidende beginselen geformuleerd (‘Mn Services leidende beginselen'). Daarin wordt aansluiting gezocht bij geaccepteerde internationale verdragen en codes, zoals het UN Global Compact, de OESO-code voor multinationale ondernemingen en relevante codes voor corporate governance, zoals die van het International Corporate Governance Network (ICGN). Kwartaalrapportage Verantwoord aandeelhouderschap Per kwartaal geeft MN een samenvatting van de activiteiten die in onze opdracht zijn uitgevoerd in het kader van het verantwoord aandeelhouderschap in de aandelenportefeuille. Verantwoording Verantwoording vindt plaats via onze website www.pfp.pbod.nl 21 Beleggingsbeleid Het beleggingsbeleid van PFP heeft als doel om, binnen aanvaardbare risico’s, op zodanige wijze te beleggen dat een zo hoog mogelijk rendement wordt behaald. Op deze manier wordt er naar gestreefd om een zo groot mogelijke kans op toeslagverlening te behalen. Het Bestuur stelt elk jaar –op basis van de uitkomsten van Asset Liability Management studies (ALM-studies)– de inrichting van de portefeuille en een risicobudget vast, wat het kader aangeeft waarbinnen risico’s opgezocht mogen worden. PFP voert sinds enkele jaren een sterk diversificatiebeleid binnen de beleggingsportefeuille. Spreiding beleggingen Positieve en negatieve waardeschommelingen zijn onlosmakelijk verbonden met de beleggingsactiviteiten van een pensioenfonds. Bij het beheer van het vermogen is het volledig voorkomen of afwenden van risico’s niet mogelijk en zelfs niet gewenst. Zonder reëel risico is er immers geen reëel rendement. Wel streeft PFP naar continu inzicht in de beleggingsrisico’s en worden maatregelen genomen om deze risico’s te beheersen. Het belangrijkste instrument voor het Bestuur is de weloverwogen spreiding van de beschikbare middelen over een groot aantal uiteenlopende beleggingscategorieën, die onderling zo min mogelijk samenhang hebben in de uitkomst van de rendementen. Op deze wijze kunnen mindere resultaten van de ene beleggingscategorie worden gecompenseerd door betere resultaten van andere categorieën. Zodoende wordt het risico van de totale beleggingsportefeuille gereduceerd en wordt de kans op een consistent en positief rendement vergroot. Derivaten: defensief Een belangrijk instrument bij de uitvoering van het vermogensbeheer is het gebruik van afgeleide producten, derivaten genoemd. Derivaten zijn risicovol indien deze worden gebruikt voor speculatieve doeleinden. PFP zet derivaten vooral defensief in, waarbij de beleggingsrisico’s op totaalniveau afnemen. Met derivaten kunnen ongewenste en/of tijdelijke risico’s worden afgedekt, zoals het vreemdevalutarisico. Voorts kunnen sommige beleggingsvormen door de inzet van derivaten met lagere kosten worden gerealiseerd. Ook kunnen derivaten worden ingezet om snel en flexibel aanpassingen in de portefeuille aan te brengen teneinde het risico/rendementprofiel van de beleggingsportefeuille op het gewenste niveau te brengen. Marktontwikkelingen in 2013 Het positieve sentiment rond de ontwikkelingen in de EMU zette in het begin van 2013 door. Dit nog altijd als gevolg van de garantie tot ingrijpen die Mario Draghi, president van de Europese centrale bank, in de zomer van 2012 afgaf. Bovendien was de verdeelde Amerikaanse politiek in staat gebleken om de gevreesde begrotingsafgrond rond de jaarwisseling grotendeels te omzeilen. Het eerste scheurtje in het positieve sentiment ontstond als gevolg van de uitslag van de Italiaanse verkiezingen eind februari. Het vormen van een coalitie bleek niet mogelijk en er ontstond een machtsvacuüm. Hoewel de financiële markten hier nog redelijk gemakkelijk overheen stapten, volgde medio maart een tweede tegenvaller; de crisis in Cyprus. Een last minute akkoord voorkwam het uittreden van Cyprus. Echter, daarmee werd de angst voor een potentieel bredere uitstraling naar de perifere lidstaten niet weggenomen. Onderdeel van het akkoord was het korten van deposito- en bankobligatiehouders, hetgeen de angst voor kapitaalvlucht en bank runs in andere perifere lidstaten verhoogde. De Amerikaanse Centrale bank houdt de markten in haar greep Het echte vuurwerk moest echter nog komen. De Amerikaanse centrale bank, de Federal Reserve, indiceerde op 22 mei tot veler verrassing haar obligatieaankoopprogramma weleens kunnen te gaan afbouwen; de zogenaamde ‘tapering’. Overigens niet alleen omdat de Amerikaanse economie een wat stevigere basis kreeg. De Amerikaanse centrale bank maakte zich tevens enige zorgen om de enorme omvang van haar balans en de snelle stijging van de prijzen in bepaalde activamarkten. De aankondiging zette sterke opwaartse druk op de rentes op Amerikaanse staatsobligaties. Wereldwijd werden rentes mee omhoog getrokken en kwamen koersen van risicodragende activa onder neerwaartse druk. Vooral activaprijzen in opkomende landen werden fors lager gezet. 22 Echter, de rentes op Amerikaanse staatsobligaties stegen harder dan de Amerikaanse centrale bank wenste. Bovendien kwamen er in de loop van het derde kwartaal voorzichtige signalen dat de hogere rentes de economische groei begonnen te remmen. De Amerikaanse centrale bank bleek gevoelig voor deze signalen. Ze besloot de afbouw van haar obligatieaankoopprogramma uit te stellen. De rentes daalden weer, hoewel niet terug naar hun eerdere dieptepunten. Inflatie neemt af De inflatie in de EMU daalde in oktober tot onder de 1%, ondanks de enigszins betere economische groeicijfers. In zowel de Verenigde Staten als in de EMU lag de inflatie duidelijk onder de doelstelling van centrale banken van circa 2%. De lage inflatie was met name het gevolg van lage kredietverlening, lagere grondstoffenprijzen, hoge werkloosheid, lage loonstijgingen en overcapaciteit. Bovendien liep de waarde van de euro op, onder andere vanwege de politieke problemen in de Verenigde Staten. De sterkere euro zette nog eens extra neerwaartse druk op de Europese inflatie. De Europese centrale bank reageerde op de lagere inflatie door in november haar beleidsrente te verlagen. De Amerikaanse centrale bank handhaafde haar obligatieaankoopprogramma, maar kondigde in december aan in 2014 te zullen starten met het afbouwen van deze aankopen. Daarbij communiceerde ze echter duidelijk dat dit een geleidelijke afbouw zal betreffen en dat haar monetaire beleid nog lang stimulerend zal blijven. De negatieve impact op de financiële markten bleef beperkt. Beleggingsresultaten Om het gerealiseerde rendement per beleggingscategorie op waarde te schatten, wordt dit afgezet tegen een maatstaf. Dit betreft de maatstaf van het resultaat op de normportefeuille voor het boekjaar. Aan de hand van de ontwikkeling ten opzichte van deze normportefeuille kan worden getoetst of door actief beheer waarde is toegevoegd. Het Bestuur heeft ervoor gekozen risico op rentedalingen voor een belangrijk deel af te dekken. Hierdoor stabiliseert de ontwikkeling van de dekkingsgraad en is de vereiste reservebuffer lager. De feitelijke renteafdekking bedraagt ultimo 2013 circa 60,0%. Het deel van het risico dat hiermee verminderd wordt, kan ergens anders worden ingezet: daar waar PFP verwacht extra rendement te kunnen halen. Vermogenssamenstelling en rendement ultimo boekjaar: Verdeling 2013 Behaald rendement Rendement maatstaf Verdeling 2012 Matchingportefeuille 54,2% Langlopende obligaties Europa 37,7% Inflatie-obligaties 0,0% Bedrijfsobligaties 15,5% Matching overlay 0,8% Liquiditeiten 0,2% Returnportefeuille 45,8% Hoogrentende obligaties 20,0% Aandelen 21,0% Vastgoed 1,6% Alternatieve beleggingen 3,2% Totaal portefeuille 100,0% - 5,8% - 6,2% 0,0% 1,0% - 9,0% 1,8% 4,1% - 0,7% 12,0% - 2,2% 1,5% - 1,8% - 5,7% - 6,2% 0,0% 1,1% - 9,0% 0,0% 3,4% - 0,8% 10,8% - 2,4% - 0,7% - 1,7% 56,2% 38,9% 0,0% 14,6% 2,1% 0,6% 43,8% 18,6% 15,6% 4,3% 5,3% 100,0% Portefeuille In bovenstaande tabel is naast het feitelijke rendement het resultaat opgenomen van de benchmark die het pensioenfonds hanteert om de beleggingsresultaten mee te vergelijken. Het totale beleggingsrendement over 2013 komt uit op - 2,8%. Het beleggingsrendement van de portefeuille op basis van going-concern komt uit op - 1,8% (2012: 10,9%). Als gevolg van het bestuursbesluit zal, na verkrijging van instemming van ABP en geen bezwaar van DNB, het fonds per 31 december 2014 liquideren. Derhalve is de jaarrekening opgesteld op basis van liquidatie en vervalt de continuïteitsveronderstelling. Het gevolg is een beleggingsrendement van circa - 1,0%. 23 Matchingportefeuille – Investment Grade Vastrentende waarden Portefeuille Een groot deel van het vermogen van het pensioenfonds was in 2013 belegd in vastrentende waarden. Ook binnen deze portefeuille vastrentende waarden streeft PFP naar vermindering van het risico door middel van spreiding van de beleggingen. Deze spreiding vindt plaats door te beleggen in Europese Staats-en bedrijfsobligaties, renteswaps en liquide middelen. Naast spreiding over verschillende segmenten en regio’s spreidt PFP deze beleggingen ook over verschillende debiteurenkwaliteiten. Hoe hoger de debiteurenkwaliteit van de lener is, hoe lager het risico en hoe lager het te verwachten rendement. Andersom geldt dat voor lagere debiteurenkwaliteiten steeds hogere rentevergoedingen worden ontvangen. Vanwege de risico’s bij twijfelachtige debiteurenkwaliteiten houdt PFP scherp toezicht op de kredietwaardigheid van partijen waaraan leningen worden verstrekt. Ook in 2013 is binnen de matchingportefeuille de focus gericht geweest op de kwaliteit van de debiteuren. Marktontwikkelingen Staatsobligaties De staatsobligatieportefeuille liet afgelopen jaar per saldo een negatief resultaat zien (6,2%). De Duitse tienjaars rente steeg gedurende het jaar met 61 basispunten naar 1,93%. De spread (ten opzichte van de swaprentecurve) op Nederlands en Fins staatspapier steeg met respectievelijk tien basispunten en zeven basispunten, hetgeen een aanvullend licht negatief effect op de rendementen had. In het eerste kwartaal van 2013 daalden de rentes in de meeste Noord-Europese landen als gevolg van de onrust voorafgaand aan de Italiaanse verkiezingen. De Europese Centrale bank verlaagde begin mei de rente naar aanleiding van tegenvallende economische data, maar ondanks deze verlaging stegen de Europese rentes in navolging van de Amerikaanse rente. In de Verenigde Staten stegen de rentes als gevolg van berichten over de mogelijke afbouw van het obligatieaankoopprogramma door de Amerikaanse centrale bank. De introductie van de ‘forward guidance’ van de Europese centrale bank in juli maakte een einde aan de stijgende rentes. In aanloop naar de meeting van de Amerikaanse centrale bank in september stegen de rentes echter opnieuw. Op het onverwachte besluit van de Amerikaanse centrale bank om het afbouwen van haar obligatieaankoopprogramma voorlopig uit te stellen, lieten de Amerikaanse en Europese rentes een sterke correctie zien. Naar jaareinde herstelden de rentes, gedreven vanuit de Verenigde Staten als gevolg van de beslissing van de Amerikaanse centrale bank om in januari 2014 te starten met het afbouwen van het obligatie-aankoopprogramma. Obligatierendement 30-jaars staat 3,750% 3,350% 2,950% Frankrijk 2,550% Nederland 2,150% Duitsland 1,750% Bedrijfsobligaties De stijgende rente had eveneens een negatief effect op het rendement op Investment Grade Bedrijfsobligaties, maar dit effect werd deels gecompenseerd door een afname van de premies voor kredietrisico (de credit spreads). Met name de obligaties binnen de portefeuille met een relatief lage kredietwaardigheid presteerden goed. Beleggers bleken bereid om extra risico te nemen in ruil voor een hoger verwacht rendement. In de laatste maanden van 2013 was er in Europa zelfs sprake van een situatie waarbij de risicopremies van risicovollere obligaties kleiner werden, terwijl voor de meer veilige obligaties een lichte stijging van deze risicopremies zichtbaar was. Bedrijven profiteerden van de lage financieringskosten en de sterke vraag van beleggers door hun financiering te verlengen en vooruit te financieren. 24 De focus binnen de Europese bankensector daarentegen lag op een inkrimping van de activiteiten, waardoor de uitgifte van leningen in deze sector historisch laag was in 2013. Het totaalrendement voor de beleggingscategorie lag op 1,0%. Returnportefeuille Portefeuille Aandelen vormen een belangrijke categorie in de beleggingsmix van PFP. Aandelen geven op termijn naar verwachting een hoger verwacht rendement dan vastrentende waarden. De afgelopen jaren hebben de aandelenbeleggingen van het pensioenfonds dan ook een belangrijke rol gespeeld in het op niveau en betaalbaar houden van de pensioenen bij PFP. Het hoger verwachte rendement van aandelen gaat gepaard met een hoger risicoprofiel van deze beleggingscategorie. Dat hogere risico uit zich in een sterk schommelend resultaat van jaar tot jaar. Binnen de aandelenportefeuille spreidt PFP de beleggingen over verschillende regio’s en segmenten. PFP belegt in aandelen van beursgenoteerde ondernemingen in Europa, Noord-Amerika, het Verre Oosten en in opkomende landen. Het totaalrendement voor deze beleggingscategorie lag op 12,0%. Aandelen De aandelenmarkten van ontwikkelde landen presteerden in 2013 doorgaans zeer goed, mede als gevolg van het ruime monetaire bereid van de Europese en Amerikaanse centrale bank. In de Verenigde Staten stegen de winstmarges van bedrijven en waren positieve trends zichtbaar in onder andere het toenemende consumentenvertrouwen, de stijgende huizenprijzen, aantrekkende groei en een dalende werkloosheid. Deze ontwikkelingen werden positief ontvangen door beleggers en hadden een stijging van de koers/winst verhoudingen tot gevolg. In Europa hebben met name het Verenigd Koninkrijk en Duitsland goede economische cijfers en sterke rendementen op de beurs laten zien. Japanse aandelen stegen fors in waarde als gevolg van de stimuleringsmaatregelen die werden ingevoerd door ministerpresident Shinzo Abe. De rendementen op aandelen van opkomende landen bleven sterk achter bij de meeste ontwikkelde landen. De oorzaak is te vinden in een combinatie van factoren. Allereerst is er bij het merendeel van de opkomende landen sprake van afnemende economische groei. Het vooruitzicht dat de Verenigde Staten de monetaire stimulering geleidelijk gaan afbouwen, droeg eveneens bij aan het negatieve sentiment. Vooral landen die afhankelijk zijn van externe financiering werden geconfronteerd met lagere aandelenkoersen en lagere valutakoersen. Tot slot was er politieke onrust in verschillende landen, waaronder Thailand en Turkije. Performance aandelenbeurzen in 2013 30,00% 25,00% 20,00% 15,00% Noord Amerika 10,00% Wereld 5,00% Europa 0,00% -5,00% Emerging markets -10,00% -15,00% Private Equity In 2013 zijn geen nieuwe verplichtingen meer aangegaan. Het Private Equity fonds zal de komende jaren de aangegane verplichtingen met de acht onderliggende beheerders verder afwikkelen. 25 Hoogrentende vastrentende waarden Portefeuille Een groot deel van het vermogen van PFP was in 2013 belegd in hoogrentende obligaties. Deze beleggingen geven op termijn een hoger verwacht rendement dan obligaties zoals opgenomen in de Matchingportefeuille (o.a. Duitse en Nederlandse Staatsobligaties) en spelen een belangrijke rol om de pensioenen op niveau en betaalbaar te houden. Het hoger verwachte rendement gaat gepaard met een hoger risicoprofiel. PFP streeft naar vermindering van dit risico door middel van spreiding van de beleggingen. Deze spreiding vindt plaats door te beleggen in Amerikaanse- en Europese High-Yield en bankleningen. Naast spreiding over verschillende segmenten en regio’s spreidt PFP de beleggingen in obligaties ook over verschillende debiteurenkwaliteiten. Hoe hoger de debiteurenkwaliteit van de lener is, hoe lager het risico en hoe lager het te verwachten rendement. Andersom geldt dat voor lagere debiteurenkwaliteiten steeds hogere rentevergoedingen worden ontvangen. Vanwege de risico’s bij twijfelachtige debiteurenkwaliteiten houdt het pensioenfonds scherp toezicht op de kredietwaardigheid van partijen waaraan leningen worden verstrekt. Obligaties opkomende landen (EMD) EMD behaalde een performance van 8,8% negatief. EMD daalde fors in waarde nadat de Amerikaanse centrale bank in mei aankondigde voornemens te zijn om haar obligatieaankoopprogramma af te bouwen. Tijdens de zomermaanden hadden zorgen over de afhankelijkheid van kapitaalinstromen van sommige opkomende markten voor de financiering van de tekorten op de lopende rekening een negatieve impact op de waardering van EMD. Daarnaast hadden de dalende valuta’s van landen als Brazilië, Turkije, Zuid-Afrika en Indonesië een negatieve impact op de leningen die in lokale valuta noteren. US High Yield, Europa High Yield en Bank Loans Hoogrentende bedrijfsobligaties presteerden aanzienlijk beter dan de “veiliger” geachte marktsegmenten zoals staatsobligaties en investment grade bedrijfsobligaties (5,5%). Ook binnen het hoogrentende marktsegment waren beleggers bereid om extra risico te nemen in ruil voor een hoger verwacht rendement en dit resulteerde in een daling van de risicopremies op de hoogrentende bedrijfsobligaties. In het bijzonder de leningen met lagere debiteurenkwaliteiten presteerden goed. Faillissementen in het hoogrentende bedrijfssegment bleven op een laag niveau, mede als gevolg van de lage financieringskosten voor bedrijven. Vastgoed Portefeuille In deze beleggingscategorie streeft PFP naar spreiding naar regio (Nederland, Noord-Amerika en Azië) en naar soort (woningen, winkels en kantoren). Marktontwikkelingen In 2013 is een voorzichtig herstel ingezet op de Europese vastgoedmarkt. De ontwikkelingen verschilden echter sterk per regio. Het Verenigd Koninkrijk liep voorop in het herstel. In Noord-Europese steden zoals Londen, München en Frankfurt stegen de huren. In Zuid- en Centraal Oost Europa herstelde de huurprijzen in het begin van het jaar, maar was in het laatste kwartaal weer een daling van de huurprijzen zichtbaar. De kantorenleegstand groeide naar historisch hoge niveaus. Als gevolg van de afgenomen vraag en strenge financieringseisen is er echter weinig nieuwbouw opgeleverd, waardoor het nieuwe aanbod beperkt is gebleven. De toplocaties bleven in trek, waardoor huurprijzen op deze locaties gedurende de crisis redelijk stand hielden. Het vastgoed op overige locaties kampte echter met huurprijsdalingen, toenemende leegstand en afwaarderingen. Ook voor winkelpanden geldt dat de dalingen van de huurprijzen op de beste locaties beperkt zijn gebleven, terwijl andere locaties minder goed presteerden. Het investeringsvolume in logistiek vastgoed was gedurende 2013 fors hoger dan de voorgaande vijf jaren. Online winkelen zorgt voor veel vraag naar logistieke centra dichtbij de consument in stedelijke gebieden. 26 Alternatieve beleggingen De portefeuille alternatieve beleggingen maakt een belangrijk onderdeel uit van het spreidingsbeleid, omdat de rendementen van de alternatieve beleggingen zich vaak min of meer onafhankelijk bewegen van het resultaat op traditionele investeringen zoals aandelen en obligaties. Vanwege het afgenomen risico/rendementsprofiel van de beleggingscategorie grondstoffen is besloten om deze portefeuille te (gaan) verkopen. Binnen de portefeuille wordt belegd in special products, hedgefunds en grondstoffen (commodities). De resultaten waren in 2013 per saldo positief. De marktbewegingen die het gevolg waren van aankondigingen van de Amerikaanse centrale bank hadden verliezen voor een aantal strategieën tot gevolg, maar per saldo lieten de hedgefondsen een positief resultaat zien. De investeringen in grondstoffen bestaan voor een belangrijk deel uit energiedragers, naast een kleiner deel metalen, edelmetalen, hout en landbouwproducten. Valuta-afdekking Het beleid is erop gericht om met de beleggingen alleen risico te lopen als daar ook een verwacht rendement tegenover staat. Risico’s op schommelingen in valutakoersen horen daar niet bij. PFP dekt voor 50% het risico af op schommelingen van de Amerikaanse dollar en voor 100% de Japanse yen en het Britse pond. Ontwikkeling van het belegde vermogen De ontwikkeling van het belegde vermogen in de afgelopen vijf jaren is in de volgende grafiek weergegeven. Totaal belegd vermogen (* € 1.000) 600.000 500.000 400.000 Totaal Vastrentend 300.000 Aandelen incl. derivaten Overig 200.000 Vastgoed 100.000 0 2013 2012 2011 2010 2009 Ontwikkeling van de beleggingen Bedragen (x € 1.000) Rubriek Vastgoed Aandelen Vastrentende waarden Derivaten Overige beleggingen Subtotaal Ov. beleggingsverplichtingen Liquiditeiten Totaal Balans per 01-jan 21.279 60.188 385.841 10.501 33.930 511.739 - 9.082 2.568 505.225 Aankopen 107 18.505 13.331 0 0 31.943 2.156 215 34.314 Verkopen - 9.234 - 2.939 - 21.552 - 2.291 - 2.110 - 38.126 0 0 - 38.126 Waardemutaties - 4.213 6.833 - 20.662 - 1.365 - 357 - 19.764 0 0 - 19.764 Balans per 31-dec 7.939 82.587 356.958 6.845 31.463 485.792 - 6.926 2.783 481.649 Onder de post overige beleggingsverplichtingen wordt het saldo vermeld van herclassificatie derivaten, verplichtingen uit hoofde van beleggingen, nog af te wikkelen beleggingen en te vorderen beleggingen. 27 Assetmix Bedragen (x € 1.000) Rubriek Vastgoed Aandelen Vastrentende waarden Derivaten Overige beleggingen Subtotaal Ov. beleggingsverplichtingen Liquiditeiten Totaal 2013 Waarde 7.939 82.587 356.958 6.845 31.463 485.792 - 6.926 2.783 481.649 1,6% 17,1% 74,2% 1,4% 6,5% 100,8% -1,4% 0,6% 100,0% 2012 Waarde 21.279 60.188 385.841 10.501 33.930 511.739 - 9.082 2.568 505.225 4,2% 11,9% 76,4% 2,1% 6,7% 101,3% -1,8% 0,5% 100,0% Performanceoverzicht afgelopen vijf jaren Performance incl. rentederivaten en valuta-afdekking Vastrentende waarden Aandelen Hoogrentende obligaties Onroerend goed Alternatieve beleggingen Liquiditeiten Valuta Performance 2013 2012 2011 2010 2009 - 5,8% 12,0% - 0,7% - 2,2% 1,5% 1,8% 0,0% - 1,8% 11,0% 13,7% 1,0% 3,3% 1,0% 3,8% 0,0% 10,9% 14,3% - 3,8% - 0,6% 11,5% - 0,6% 1,5% 0,0% 8,1% 4,8% 21,8% 18,3% 3,9% 17,1% 11,1% - 9,3% 7,6% 8,9% 35,0% 38,0% - 5,0% 11,4% 8,3% 3,4% 16,6% Het totale beleggingsrendement over 2013 komt uit op - 2,8%. Het beleggingsrendement van de portefeuille op basis van going-concern komt uit op - 1,8% (2012: 10,9%). Beleggingskosten De interne kosten vermogensbeheer bedroegen in het verslagjaar Euro 708.000 (2012: Euro 710.000). De vermogensbeheerkosten via MN zijn hieronder inzichtelijk gemaakt conform de aanbevelingen van de Pensioenfederatie. Er is rekening gehouden met de zogenoemde "verborgen" kosten zoals transactiekosten en beheerkosten illiquide indirecte producten. Bij de berekeningen is in een aantal gevallen gebruik gemaakt van aannames en veronderstellingen. 2013 2.153 65 79 2.297 198 2.495 Kosten vermogensbeheer (* € 1.000) Beheerkosten van de beleggingen Kosten bewaarloon Overige kosten Kosten van vermogensbeheer Transactiekosten Totaal kosten 0,44% 0,01% 0,02% 0,47% 0,04% 0,51% 2012 2.475 15 181 2.671 347 3.018 0,43% 0,01% 0,03% 0,47% 0,18% 0,65% De kosten van vermogensbeheer MN en de transactiekosten worden weergegeven in % van het gemiddeld belegd vermogen. Specificatie kosten MN Beheerkosten ingehouden via MN-Huisfondsen Gefactureerd en afgerekend in boekjaar Beheerkosten Q4 en afgerekend na het boekjaar Totaal kosten verantwoord onder de beleggingsresultaten Beheerkosten in NAV (extern beheerd) Beheerkosten van de beleggingen Kosten bewaarloon Overige kosten Transactiekosten Totaal kosten Totale kosten vermogensbeheer (* € 1.000) PFP PBOD MN Totaal kosten 2013 458 250 2.495 3.203 28 2013 1.737 - 246 - 93 1.398 755 2.153 65 79 198 2.495 0,09% 0,05% 0,51% 0,65% 2012 426 284 3.018 3.728 2012 1.561 - 287 - 56 1.218 1.272 2.490 15 166 347 3.018 0,09% 0,06% 0,65% 0,80% 5. Pensioenen Wijzigingen in de regelingen In 2013 is besloten tot een aantal wijzigingen in het Reglement van de basispensioenregeling. De belangrijkste wijzigingen zijn: - De Anw-compensatie wordt maximaal verstrekt tot de AOW-leeftijd die in 2013 van toepassing is. - Vrijwillige voortzetting (Artikel 30 Reglement Basispensioen). In aanvulling op dit artikel geldt dat het bestuur van PFP jaarlijks de hoogte bepaald van de voor de vrijwillige voortzetting van de pensioenopbouw verschuldigde premie (in 2013: 28% van de pensioengrondslag). In verband met het opheffen van de productschappen kan het bestuur op elk moment besluiten om de deelname aan deze regeling te beëindigen. Elke deelnemer is daar bij de start van de vrijwillige voortzetting van de pensioenopbouw op gewezen. - Het jaarlijkse opbouwpercentage van het ouderdomspensioen is gewijzigd van 2% naar 1,7%. - Het jaarlijkse opbouwpercentage van het partnerpensioen is gehandhaafd op 60% van 2% is 1,2%. Dit is 70% van het ouderdomspensioen. - Voor de jaarlijkse aanpassing van het arbeidsongeschiktheidspensioen en de Anw-compensatie wordt aangesloten bij de berekeningsmethodiek van het ABP. Na vaststelling wordt de aanspraak niet meer jaarlijks herrekend maar geïndexeerd conform de voorwaardelijke indexatie bepaling zoals die voor de actieven/gepensioneerden/slapers van toepassing is. Technische voorziening Pensioenverplichtingen (TV) Vanaf 2007 is overgegaan op het FTK waardoor de waardering plaatsvindt rekening houdend met de sterftetrend en op basis van de rentetermijnstructuur die door DNB wordt gepubliceerd. De rentetermijnstructuur kan worden herleid naar één percentage, de zogenaamde interne rekenrente. De interne rekenrente kwam per 31 december 2013 uit op 2,7% (2012: 2,4%). Het verschil in deze rentepercentages verklaart de grootste mutatie in de TV. De TV nam met Euro 11,9 mln af door de wijziging van de rentetermijnstructuur. TV (x € 1.000) Actieven Slapers Ouderdomspensioen Partnerpensioen Wezenpensioen AO pensioen Voorz.Pensioenverplichtingen Voorz.Overlijdensuitkeringen Voorz.Overlevingsgrondslagen Totaal Interne rekenrente 2013 147.563 72.357 149.670 42.733 161 3.307 415.791 2.036 0 417.827 2012 170.699 66.913 142.329 45.571 120 3.717 429.349 1.872 0 431.221 2011 171.801 56.235 119.975 43.253 123 3.853 395.240 2.052 0 397.292 2010 153.753 42.033 105.170 41.482 104 3.869 346.411 2.196 0 348.607 2009 129.426 34.867 91.710 39.527 132 4.191 299.853 2.625 14.216 316.694 2,7% 2,4% 2,7% 3,4% 3,8% Ontwikkeling aantallen Een afname van de werkgelegenheid bij de productschappen veroorzaakt niet meteen een afname van het aantal actieven (deelnemers met pensioenopbouw). Voor zover er gebruik wordt gemaakt van de vroegpensioenregeling, de wachtgeldregeling of een afvloeiingsregeling, wordt nog jaren na de beëindiging van de werkzaamheden (gedeeltelijk) pensioen opgebouwd. Pas na beëindiging van de pensioenopbouw wordt de afname van de actieven ook zichtbaar in een afname bij PFP. Aantallen Actieven Slapers Ouderdomspensioen Partnerpensioen Wezenpensioen AO pensioen Subtotaal Bijzonder partnerpensioen *) Totaal 2013 599 1.087 555 370 8 44 2.663 292 2.955 2012 722 1.042 530 415 9 51 2.769 291 3.060 2011 831 992 512 442 10 55 2.842 269 3.111 2010 909 1.038 500 468 10 61 2.986 264 3.250 2009 936 998 507 501 10 68 3.020 259 3.279 *) Bij echtscheidingen of ontbinding van een geregistreerd partnerschap/samenwoning wordt het meeverzekerde partnerpensioen als een zelfstandige (bijzondere) partnerpensioenaanspraak toegekend aan de ex-partner. De actuaris en DNB blijven de bijzondere partnerpensioenen echter als een meeverzekerd pensioen beschouwen. In alle andere overzichten blijft het aantal van deze bijzondere partnerpensioenen buiten beschouwing. 29 In onderstaande grafiek wordt de ontwikkeling van de aantallen weergegeven. 1.200 1.000 Actieven 800 Slapers 600 Ingegaan OP 400 Ingegaan PP AOP 200 Ingegaan Wzp 0 2013 2012 2011 2010 2009 Mutatieoverzichten De volgende tabellen tonen de mutatieredenen. Totale populatie Stand per 1 januari 2013 - nieuwe toetreding - ingang pensioen - ontslag met premievrije aanspraak - waardeoverdracht - overlijden - afkoop - andere oorzaken Totaal 31 december 2013 Actieven 722 9 - 33 - 98 0 -1 0 0 599 PensioenSlapers gerechtigden 1.042 1.005 0 0 - 21 62 98 0 -8 0 -3 - 87 - 18 0 -3 -3 1.087 977 Totaal 2.769 2.663 Het aantal werknemers waarmee in 2013 het dienstverband is verbroken en waarbij tevens de pensioenopbouw is beëindigd, bedraagt ruim 18% (2012: 10%) van het totale actieve deelnemersbestand. Deze forse afname ligt in lijn met de verwachtingen van de afname van het personeelsbestand als gevolg van de afbouw van het personeelsbestand bij de productschappen. Net als vorig jaar het geval was, hebben er in 2013 een gering aantal uitgaande waardeoverdrachten plaatsgevonden. Dat heeft tot gevolg dat er wederom veel gewezen deelnemers hun opgebouwde pensioenaanspraken bij PFP hebben laten staan. Mogelijke oorzaak is waarschijnlijk dat bij veel van de andere pensioenfondsen de dekkingsgraad nog steeds onder de 100% ligt (hierdoor is een waardeoverdracht niet mogelijk). Andere oorzaak kan gezocht wordenin de krapte op de arbeidsmarkt; immers zonder nieuwe dienstbetrekking heeft een gewezen deelnemer ook nog geen nieuwe pensioenregeling zodat er van waardeoverdracht ook geen sprake kan zijn. Daarnaast houden de ex-deelnemers waarschijnlijk ook rekening met de indexatieverwachtingen bij PFP ten opzichte van andere pensioenfondsen waardoor uitgaande waardeoverdrachten, ook wanneer de dekkingsgraden weer boven de 100% uit zijn gekomen, beperkt blijven. Het aantal slapers is hierdoor gestegen. Voor de volledigheid kunnen wij vermelden dat er in 2013 geen inkomende waardeoverdrachten hebben plaatsgevonden. Naar soort pensioengerechtigden Stand per 1 januari 2013 - ingang pensioen - waardeoverdracht - overlijden - andere oorzaken Totaal 31 december 2013 Ouderdomspensioen 530 54 0 - 29 0 555 Partnerpensioen 415 13 0 - 58 0 370 Wezenpensioen 9 0 0 0 -1 8 AO pensioen 51 -5 0 0 -2 44 Totaal 1.005 62 0 - 87 -3 977 In 2013 is een groot aantal pensioengerechtigden deelnemers overleden (87). Doordat er in hetzelfde jaar 62 nieuwe pensioengerechtigden zijn bijgekomen, valt de afname in het deelnemersaantal bij de groep gepensioeneerden mee (van 1.005 naar 977). 30 Historische ontwikkeling van de aantallen pensioengerechtigden. Pensioengerechtigden Ouderdomspensioen Partnerpensioen Wezenpensioen Subtotaal AO pensioen Totaal 2013 555 370 8 933 44 977 2012 530 415 9 954 51 1.005 2011 512 442 10 964 55 1.019 2010 500 468 10 978 61 1.039 2009 507 501 10 1.018 68 1.086 Het aantal pensioengerechtigden met een ouderdomspensioen neemt toe, omdat er minder gepensioneerden overlijden dan er deelnemers en slapers pensioengerechtigd worden. PFP beschikt nog steeds over een groot aantal deelnemers in de leeftijdscategorie 55-65 jaar (263 bij de actieve en 281 bij de gewezen deelnemers). Omdat de verwachting is dat deze deelnemers in de komende jaren met pensioen zullen gaan, zal het aantal pensioneringen daardoor verder toenemen. De gemiddelde leeftijden laten het volgende verloop zien. Gemiddelde leeftijd Actieven Slapers Ouderdomspensioen Partnerpensioen Wezenpensioen AO pensioen Gemiddelde leeftijd 2013 52,2 48,6 75,2 83,5 21,9 54,6 60,0 2012 50,8 48,3 75,8 84,6 21,3 55,0 59,9 2011 49,8 48,3 76,9 84,9 21,0 54,8 59,8 2010 49,1 47,9 77,6 84,4 20,0 55,4 59,2 2009 48,2 46,7 77,8 84,0 18,9 54,5 58,6 De totale gemiddelde leeftijd is nog steeds stabiel ten opzichte van het voorgaande jaar. Onderling zijn er een aantal verschuivingen waarneembaar binnen de verschillende categorieën. De actieven laten nog steeds een grote toename van de gemiddelde leeftijd zien. Door de afbouw binnen de productschappen beëindigen meer "jongeren" het dienstverband en daardoor neemt de gemiddelde leeftijd bij de actieven toe. De "ouderen" maken vaker gebruik van afvloeiingsregelingen zoals de "Ouderenregeling" waarbij de pensioenverzekering nog gedurende een bepaalde periode gecontinueerd wordt. De afname van de gemiddelde leeftijd bij de gepensioneerden met een ouderdomspensioen is doorgezet ten opzichte van het voorgaande jaar. Bij de groep gepensioneerden met partnerpensioen (nabestaanden) is de afname van de gemiddelde leeftijd in 2013 veel groter dan die in 2012. De verwachting is dat deze afname door overlijden in de komende jaren doorzet gezien het grote aantal nabestaanden van 80 jaar en ouder. De gemiddelde leeftijden bij de arbeidsongeschikten en wezen is niet noemenswaardig veranderd ten opzichte van het voorgaande jaar. 31 Leeftijdsverdeling Alle deelnemers De volgende grafiek laat de verdeling zien van het aantal deelnemers naar leeftijdscategorie en de verhouding van de aantallen mannen en vrouwen in die leeftijdscategorie. 700 600 500 Man 400 Vrouw 300 200 100 0 Uit de bovenstaande grafiek blijken grote verschillen in het aantal deelnemers in de leeftijdscategorieën 45-55 jaar, 55-65 jaar en de gepensioneerden tussen 65-75 jaar. Door pensionering zal het aantal gepensioneerden fors gaan toenemen. Uit de grafieken van de leeftijdsverdeling maken wij op dat er een groot aantal gepensioneerden ouder is dan 80 jaar (413). Gezien de leeftijdsopbouw binnen deze groep (97 van 80-85 jaar, 120 van 85-90 jaar, 154 van 90-95 jaar en 42 ouder dan 95 jaar) is de verwachting dat deze groep in aantal zal afnemen doordat er in de komende jaren relatief veel overlijdensgevallen zullen plaatsvinden. 700 600 500 AOP 400 Wzp 300 PP OP 200 Slaper 100 Actief 0 32 6. Actuariële cijfers (bedragen x € 1.000) De actuariële analyse van het saldo van baten en lasten is als volgt: Actuariële analyse Premieresultaat Premiebijdragen werkgevers Premiebijdragen werknemers Nodig voor pensioenopbouw in het jaar Subtotaal basispensioenregeling Resultaat vroegpensioenregeling Saldo premieresultaat 2013 2012 4.775 2.127 - 7.750 4.912 2.211 - 8.273 - 848 - 289 - 1.137 Interestresultaat Beleggingsresultaten Rente diversen Rentetoevoeging TV Wijziging marktrente (RTS) Saldo interestresultaat - 14.056 -9 - 1.484 11.948 - 1.150 - 180 - 1.330 49.349 - 32 - 6.116 - 28.005 - 3.601 Toeslagverlening Toeslagverlening actieven Toeslagverlening niet-actieven Saldo actuariële resultaten - 1.654 - 3.449 15.196 - 1.080 - 2.244 - 5.103 Actuariële resultaten Langlevenrisico Overlijdensrisico Onttrekking schade voorz. stop loss Toevoeging risicopremie voorz. stop loss Saldo actuariële resultaten - 84 390 121 - 401 Arbeidsongeschiktheid Beschikbare risicopremie Toevoeging risicopremie voorz. stop loss Wijzigingen AO graad Expiratie AOP ivm ingang TOP Saldo actuariële resultaten 146 - 146 - 78 50 - 3.324 1.294 - 1.238 572 - 417 26 211 168 - 168 111 0 - 28 Herverzekering Langlevenrisico Overlijdensrisico Saldo herverzekering - 26 471 111 - 30 23 445 Uitvoeringskosten Beschikbaar uit premie Beschikbaar uit uitkering Beschikbaar uit voorz. administratiekosten Benodigd voor administratiekosten Saldo uitvoeringskosten 243 750 77 - 970 -7 281 719 77 - 1.055 100 Diversen Resultaat op waardeoverdrachten Overige baten / lasten Overige mutaties / correcties Aanpassing overlevingstafels Saldo overig resultaat Totaal 57 - 279 - 1.307 0 22 - 31 12 0 - 3.780 - 1.529 - 10.827 - 3.799 7.080 Voor vaststelling van het jaarresultaat wordt de verschuldigde premie vergeleken met de premie zoals deze aan de Technische Voorzieningen wordt toegevoegd. Aangezien in de Technische Voorzieningen geen solvabiliteitsopslag is begrepen, leidt dit tot het genoemde negatieve premieresultaat. De indexatiekoopsom voor de actieve deelnemers is niet langer onderdeel van de kostendekkende premie. Het resultaat op de post diversen wordt voornamelijk veroorzaakt door de opvoer van de opslag voor het wezenpensioen ad 5,0% in de tarifering voor het latente partnerpensioen. Ten onrechte was deze opslag niet opgenomen in de waardering van de technische voorzieningen. 33 Marktwaardering Vanaf het boekjaar 2007 is het FTK van kracht. Dit betekent dat de Technische Voorzieningen vastgesteld moeten worden op basis van de DNB-RTS en niet kan worden volstaan met een vaste rekenrente. Daarnaast moet rekening worden gehouden met toekomstige toename van de overlevingskansen. Financiële positie De dekkingsgraad ultimo 2013 komt uit op 114,3% (2012: 116,4%). Het op basis van het FTK gedefinieerde minimaal vereist (eigen) vermogen voor nominale pensioenaanspraken van 104,1% was hiermee per 31 december 2013 aanwezig. Onder het FTK is met de huidige dekkingsgraad geen sprake van een dekkingstekort. Het Vereist Eigen Vermogen bedraagt ultimo verslagjaar Euro 466,4 mln ofwel 111,6% (2012: Euro 476,8 mln ofwel 110,6%). Onder het FTK-normen is geen sprake van een reservetekort. Ontwikkeling dekkingsgraad De ontwikkeling van de dekkingsgraden wordt in onderstaande tabel zichtbaar gemaakt. Dekkingsgraad Stand per 1 januari Nieuwe aanspraken Uitkeringen Toeslag Wijziging rentetermijnstructuur Beleggingsresultaat Aanpassing overlevingstafels Overige oorzaken Dekkingsgraad 31 december 2013 116,4% -0,7% 0,7% -1,4% 3,3% -3,7% 0,0% -0,3% 114,3% 2012 116,0% -0,8% 0,8% -0,8% -7,6% 10,8% -0,9% -1,1% 116,4% 2011 124,7% -1,6% 1,3% -0,9% -15,0% 8,4% 0,0% -0,9% 116,0% 2010 130,8% -2,3% 1,7% -1,4% -10,5% 8,1% -1,3% -0,4% 124,7% 2009 118,4% -2,0% 1,0% -0,5% 3,7% 16,2% -6,1% 0,1% 130,8% Premies Kostendekkende RTS-premie De kostendekkende RTS-premie is in 2013 bepaald op basis van de rentetermijnstructuur per 31 december van het vorige boekjaar en bedraagt Euro 8,5 mln. 2013 Als % pg 31,0% 1,0% 3,0% 0,0% 35,0% Kostendekkende RTS-premie a. Nominale pensioeninkoop b. Kostenopslag c. Solvabiliteitsopslag d. Bijdrage aan voorwaardelijke onderdelen Totaal Bedrag 7.507 243 796 0 8.546 2012 Als % pg 29,0% 1,0% 3,0% 0,0% 33,0% Bedrag 7.992 281 879 0 9.152 Voor nieuwe aanspraken dient PFP ook over een weerstandsvermogen te beschikken. Om die reden dient een solvabiliteitsopslag berekend te worden. De hoogte daarvan hangt af van het zogenaamde Vereist Vermogen. Per 31 december 2012 bedroeg dit Vereist Vermogen 110,6%, waardoor de opslag uitkomt op 10,6% over de nominale pensioeninkoop (a) met als resultaat 3,0% (c). Kostendekkende toetspremie (= gedempte premie) De verschuldigde premie wordt getoetst op kostendekkendheid door een vergelijking met de zogenaamde kostendekkende toetspremie. Als toetsingsmoment wordt uitgegaan van 1 januari 2013. De kostendekkende toetspremie gaat uit van een gedempte rentevoet van 3,5% (2012: 4%). De kostendekkende toetspremie komt voor 2013 uit op Euro 7,0 mln. 2013 Als % pg 25,0% 1,0% 3,0% 0,0% 29,0% Kostendekkende toetspremie a. Nominale pensioeninkoop b. Kostenopslag c. Solvabiliteitsopslag d. Bijdrage aan voorwaardelijke onderdelen Totaal 34 Bedrag 6.127 243 649 0 7.019 2012 Als % pg 22,0% 1,0% 2,0% 0,0% 25,0% Bedrag 6.113 281 672 0 7.066 Feitelijk betaalde premie De feitelijk betaalde premie bedraagt Euro 6,9 mln. 2013 Als % pg 8,4% 19,6% 28,0% 0,3% 28,3% Feitelijk betaalde premie Feitelijk betaalde premie Bijdrage werkgever Doorsneepremie Overige premies Totaal Bedrag 2.046 4.775 6.821 81 6.902 2012 Als % pg 7,5% 17,5% 25,0% 0,4% 25,4% Bedrag 2.105 4.912 7.017 106 7.123 Premieresultaat De toegerekende doorsneepremie van 28,0% is net niet toereikend, zoals blijkt uit het tekort op basis van de gedempte rentevoet. Op basis van prognoseberekeningen in 2012 is vastgesteld dat de doorsneepremie van 28,0% naar verwachting toereikend zou zijn. Vergelijking van de kostendekkende RTS-premie ad Euro 8,5 mln en de doorsneepremie ad Euro 6,9 mln geeft als resultaat Euro 1,6 mln. De ontvangen premie heeft hiermee een negatieve bijdrage geleverd aan de vereiste solvabiliteitspositie. Premieresultaat Kostendekkende premie Doorsneepremie Tekort / Overschot Premiekorting Tekort / Overschot 2013 Toetspremie Bedrag 7.019 6.902 - 117 0 - 117 RTS Bedrag 8.546 6.902 - 1.644 0 - 1.644 2012 Toetspremie Bedrag 7.066 7.123 57 0 57 RTS Bedrag 9.152 7.123 - 2.029 0 - 2.029 Toeslagverlening Per 1 januari 2012 is het toeslagbeleid gewijzigd. De toeslagverlening van het pensioenfonds aan alle deelnemers (actieven, slapers en pensioengerechtigden) is gecategoriseerd in categorie D1 van de door het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gepubliceerde toeslagenmatrix. Dit houdt in dat de toeslagverlening voorwaardelijk is en wordt gefinancierd uit de beleggingsopbrengsten en reserves. De toeslagverlening aan actieve deelnemers, pensioengerechtigden en slapers per 1 januari 2014 bedraagt 1,25%. De koopsom voor deze toeslagverlening is volledig ten laste gekomen van het pensioenfonds. Een en ander is in het boekjaar van 2013 verwerkt, hetgeen tot een negatief resultaat van Euro 5,1 mln leidde. 35 7. Pensioenactualiteiten 2013 Pensioen in regeerakkoord Op 18 december 2013 hebben het kabinet, D66, Christenunie en SGP een principe pensioenakkoord bereikt. Het akkoord houdt in dat de fiscale mogelijkheden tot belastingvriendelijke pensioenopbouw met ingang van 2015 verder worden beperkt. Een eerder kabinetsplan tot verdere beperking van de fiscaal vriendelijke pensioenopbouw is door de Eerste Kamer afgewezen. Het gaat onder meer om de volgende maatregelen: - Het fiscaal toegelaten opbouwpercentage wordt verlaagd. Het jaarlijkse opbouwpercentage voor het ouderdomspensioen bij pensioenrichtleeftijd 67 jaar op middelloonbasis gaat van 2,15% (2014) naar 1,875%. - De mogelijkheid tot fiscaal vriendelijke pensioenopbouw wordt beperkt tot een pensioengevend inkomen van maximaal Euro 100.000,- . Daarboven wordt het mogelijk een lijfrente voorziening te treffen die betaald wordt uit het netto inkomen. Deze voorziening zal grosso modo overeenkomen met een pensioenopbouw van 1,875% van het gemiddeld verdiende loon. - DNB gaat toezicht houden om te bewerkstelligen dat de hervorming van de pensioenopbouw leidt tot daadwerkelijke daling van de premies. - Er wordt gewerkt aan een pensioenregeling voor ZZP’ers. - Er komt een mogelijkheid om het werknemersdeel van de pensioenpremie in te zetten voor de aflossing van de hypotheekschuld eigen woning. In het regeerakkoord van het huidige kabinet was de verdere beperking van het fiscale pensioenkader (Witteveen kader) reeds aangekondigd. Dit in aanvulling op het eerdere besluit de opbouwpercentages van het ouderdomspensioen per 1 januari 2014 met 0,1% te verlagen en de ingangsleeftijd te verhogen naar 67 jaar. De fiscale faciliteit (Witteveen kader) houdt in dat pensioen gedurende de opbouwfase onbelast is indien de pensioenopbouw binnen dit kader blijft. De pensioenuitkering is daarentegen belast. Voor het deel van het inkomen boven de Euro 100.000,- is deze zogenoemde omkeerregel volgens het pensioenakkoord niet langer meer van toepassing. Nieuw convenant ‘Van Leeuwen’ over inloop-/uitlooprisico In 2010 is het Van Leeuwen convenant tot stand gekomen. In dat convenant ontbraken nog afspraken ten aanzien van inloop- en uitlooprisico’s bij arbeidsongeschiktheidsdekkingen in pensioenregelingen, omdat hierover tussen de verzekeraars en pensioenfondsen geen overeenstemming kon worden bereikt. Op 23 januari is een aanvulling op dit convenant tot stand gekomen ten aanzien van arbeidsongeschiktheidsdekkingen in pensioenregelingen. Hoofdlijnen van het convenant zijn: 1. Men is gedekt voor arbeidsongeschiktheidspensioen en premievrijstelling als men tijdens het deelnemerschap ziek is geworden. Hiervoor bestaande ziekte/arbeidsongeschiktheid is dus uitgesloten, maar men is wel gedekt voor het uitlooprisico. 2. Een toename van arbeidsongeschiktheid na aanvang van de verzekering is bij arbeidsongeschiktheidspensioen gedekt door de oude uitvoerder en bij premievrijstelling door de nieuwe uitvoerder. 3. Er worden geen carenz- en wachttijden gehanteerd. 4. Mocht iets in strijd zijn met de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte dan zoekt de uitvoerder een passende oplossing die recht doet aan de doelstelling van het convenant (geen mensen die tussen wal en schip vallen). UITVOERING Aanpassen Financieel toetsingskader Als inwerkingtredingsdatum van het nieuwe Financieel Toetsingskader (FTK) voor pensioenfondsen gaat staatssecretaris Klijnsma nog steeds uit van 1 januari 2015. Dit houdt in dat pensioenfondsen voorbereidingen zullen moeten treffen voor het nieuwe pensioencontract. Hiervoor dienen pensioenfondsen een transitieplan op te stellen, waaraan in 2014 invulling aan gegeven moet worden. Op het gebied van contractskeuze lijkt deze invulling overigens eenvoudiger geworden door de brief van de staatssecretaris van 1 oktober 2013. Hierin werd de keuze tussen nominaal en reëel losgelaten en van één contractsvariant uitgegaan waarbij de voordelen van beide modellen verbonden worden. Ook invaren is dan volgens deze brief niet meer aan de orde. Uitdagend blijft vanzelfsprekend om helder te communiceren over het nieuwe pensioencontract. 36 Aanpassen pensioenleeftijd naar 67 jaar Staatssecretaris Klijnsma van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een brief naar de Eerste Kamer gestuurd over de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd. Op grond van deze wet is onder meer de fiscale pensioenleeftijd verhoogd naar 67 jaar. Volgens de brief heeft zij onderzocht hoe de Pensioenwet kan worden aangepast zodat pensioenuitvoerders voor bestaande en nieuwe aanspraken een pensioenleeftijd kunnen hanteren zonder tussenkomst van individuele deelnemers. Volgens de Staatssecretaris biedt de Pensioenwet reeds de mogelijkheid dit te doen. Volgens haar kan de pensioenuitvoerder zelfstandig beslissen de aanspraken te herrekenen naar een hogere pensioenrichtleeftijd waarbij er geen sprake is van aantasting van pensioenaanspraken. In de brief wordt echter tevens opgemerkt dat door terugrekenen toch een verschil kan ontstaan waardoor toch sprake kan zijn van aantasting van opgebouwde aanspraken. Niet duidelijk is waar de Staatssecretaris haar standpunt op baseert. Ingeval van een interne waardeoverdracht naar een regeling met een hogere pensioenleeftijd is immers in beginsel instemming van de individuele deelnemer vereist. Waarschijnlijk wordt er van uitgegaan dat het een ruil naar een hogere pensioenleeftijd betreft en dat het nabestaandenpensioen niet wordt aangetast. Ruil is echter normaal gesproken een keuze van de deelnemer en wordt niet besloten door de pensioenuitvoerder. In deze discussie omtrent de procedure bij het wijzigen van de pensioenleeftijd van 65 naar 67 jaar, met name of dit een interne collectieve waardeoverdracht betreft in de zin van artikel 83 van de Pensioenwet, heeft DNB eind 2013 aangegeven dat er geen sprake is van een interne collectieve waardeoverdracht indien de pensioenuitvoerder louter de pensioeningangsdatum van bestaande pensioenaanspraken op basis van collectieve actuariële gelijkwaardigheid verhoogt terwijl de deelnemer het recht heeft de pensioeningangsdatum te vervroegen naar de oorspronkelijke leeftijd. Volgens DNB hoeft in dit geval dan ook geen instemming gevraagd te worden aan de individuele deelnemers. Ook hier is niet duidelijk op welk wetsartikel dit gebaseerd is. Wet Versterking bestuur pensioenfondsen Deze Wet is op 7 augustus 2013 in werking getreden. Pensioenfondsen hebben tot 1 juli 2014 de tijd om hun bestuursmodel aan te passen. Eind 2013 heeft DNB aan pensioenfondsen een brief gestuurd ter onderzoek naar de keuze voor een bestuursmodel en de overwegingen die daarbij zijn gemaakt. In de periode van 1 januari tot 1 april 2014 kan het totaalpakket aan wijzigingen in de governance aan DNB voorgelegd worden, waaronder bijvoorbeeld ook de aangepaste concept statuten. De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit uitvoering Pensioenwet aan de Eerste en de Tweede Kamer gezonden. Dit ontwerpbesluit zal voor advies voorgelegd worden aan de Raad van State. Het besluit bevat een nadere uitwerking van een aantal regels die samenhangen of voortvloeien uit de Wet versterking bestuur pensioenfondsen. Daarnaast bevat het nadere regels voor het niet uitvoerend deel van het bestuur en de onafhankelijke voorzitter in het omgekeerd gemengd bestuursmodel. Ook is een bepaling opgenomen inzake het schorsen of ontslaan van bestuurders door de Raad van Toezicht. Dit ontwerpbesluit draagt tevens zorg voor de wettelijke verankering van de op 16 september gepresenteerde Code Pensioenfondsen, de opvolger van de Principes voor goed pensioenfondsenbestuur. Waardeoverdracht Het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit uitvoering Pensioenwet dat door de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de Eerste en de Tweede Kamer is gestuurd bevat een passage over waardeoverdrachten in geval de dekkingsgraad van het pensioenfonds onder de 100% is geraakt. Een ontvangende pensioenuitvoerder moet nu binnen een maand na herleving van de plicht tot waardeoverdracht een verzoek tot opgave van informatie bij de overdragende pensioenuitvoerder doen. Deze periode wordt in het ontwerpbesluit verlengd tot drie maanden. Dit in verband met de wisselende dekkingsgraden van pensioenfondsen die er toe leiden dat op korte termijn perioden van opschorting en herleving van de plicht tot waardeoverdracht elkaar snel opvolgen. 37 Bevoegdheden Raad van Toezicht De Tweede Kamer heeft de staatssecretaris tijdens het algemeen overleg pensioenonderwerpen van 6 november opgeroepen om nog eens goed te kijken naar de wenselijkheid van extra bevoegdheden die de Raad van Toezicht krijgt toebedeeld op basis van het ontwerpbesluit Wet versterking bestuur pensioenfondsen. Dat heeft geresulteerd in een brief van de staatssecretaris aan de Kamer van 25 november 2013. Het gaat met name om de bevoegdheden van de Raad van Toezicht als zij van mening is dat er sprake is van disfunctioneren van het bestuur. De Raad van Toezicht krijgt nu twee routes om te bewandelen. Op grond van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen (artikel 104, vijfde lid) kan het disfunctioneren van het bestuur door de Raad van Toezicht gemeld worden aan het Verantwoordingsorgaan. Dit met escalatiemogelijkheid naar DNB. Op basis van het ontwerpbesluit krijgt de Raad van Toezicht nog een extra mogelijkheid om in actie te komen bij eventueel disfunctioneren, namelijk door het bestuur zelf te ontslaan. De staatssecretaris heeft aangegeven hier geen wijzigingen in aan te brengen. Rol ondernemingsraad bij pensioenfondsen Tijdens de behandeling in de Tweede Kamer van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen is door het kamerlid Omtzigt een amendement ingediend met als doel bestaande medezeggenschaplacunes van de ondernemingsraad bij pensioenfondsen weg te nemen. Dit amendement is aangenomen en wordt opgenomen in artikel 27 van de Wet op de ondernemingsraden. Doel van het amendement is te voorkomen dat besluiten worden genomen over pensioen zonder medezeggenschap ten aanzien van drie specifieke situaties bij pensioenfondsen: 1. de ondernemingsraad krijgt instemmingsrecht bij de totstandkoming van een pensioenovereenkomst die wordt ondergebracht bij een ondernemingspensioenfonds net als nu reeds het geval is bij pensioenovereenkomsten die worden ondergebracht bij een pensioenverzekeraar of premiepensioeninstelling; 2. de ondernemingsraad krijgt ook instemmingsrecht bij vaststelling of intrekking van een pensioenovereenkomst die wordt ondergebracht bij een niet verplicht gesteld bedrijfstakpensioenfonds, dus bij vrijwillige aansluiting en vertrek; 3. de ondernemingsraad krijgt instemmingsrecht over voorgenomen besluiten van de ondernemer die deelneemt aan een verplicht gestelde pensioenregeling maar uitsluitend voor zover de pensioenovereenkomst niet verplicht is gesteld. Een voorbeeld daarvan is een excedent-regeling die ook kan worden uitgevoerd door een verzekeraar. Ook in dit geval heeft de ondernemingsraad instemmingsrecht over zowel vaststelling als intrekking. Het instemmingsrecht is bij verplicht gestelde pensioenfondsen dus beperkt tot dat deel van de pensioenovereenkomst dat niet verplicht is (onderbrenging en exit). Code pensioenfondsen De Pensioenfederatie en de Stichting van de Arbeid hebben samen de Code Pensioenfondsen opgesteld. Deze bevat bepalingen over het functioneren van de verschillende bestuurlijke organen binnen een pensioenfonds en gaat ook in op de daaraan gekoppelde thema’s. Hierbij kan gedacht worden aan benoemingen en zittingstermijnen. Ook komen onderwerpen als integraal risicomanagement, beloningen, diversiteit en verantwoord beleggen aan bod. Partijen beogen met de code de verhoudingen binnen het pensioenfonds en de communicatie met de belanghebbenden transparanter te maken en bij te dragen aan het versterken van ‘goed pensioenfondsbestuur. De code is aangeboden aan de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid met het verzoek om de inhoud wettelijk te verankeren. De code is de opvolger van de Principes voor Goed Pensioenfondsbestuur. Deze werden in 2005 vastgelegd en liggen na de invoering van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen nu bijna geheel in de wet vast. Een speciale monitoringcommissie gaat toezien op de naleving van de code. De commissie gaat daarover jaarlijks schriftelijk rapporteren aan de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de Pensioenfederatie en de Stichting van de Arbeid. Aanpassingen Pensioenwet in verband met verbetering communicatie De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gaat de Pensioenwet aanpassen, waardoor de communicatieverplichtingen voor pensioenuitvoerders om hun deelnemers goed te informeren over de aanvullende pensioenen, worden aangescherpt. In een brief aan de Tweede Kamer schreef de minister dat het noodzakelijk is dat pensioendeelnemers in één oogopslag kunnen zien welke uitkering men kan verwachten, wat de risico’s zijn en wat iemand zelf kan doen als dat nodig is. 38 De belangrijkste aanpassingen zijn dat informatie over de koopkracht van het pensioeninkomen en de gevolgen van de pensioenrisico’s op dezelfde wijze gecommuniceerd moeten worden, dit door middel van een drie lagen systeem. In de eerste laag informatie (de schriftelijke standaardinformatie) komen alleen de belangrijkste zaken aan bod. Er komt een tweede laag met ingewikkeldere informatie, bijvoorbeeld via internet of na een verzoek van de betrokkene. Verder komt er meer ruimte voor maatwerk voor pensioenuitvoerders op het communicatievlak, waarbij er in de lijn van de tijdgeest meer mogelijkheden komen voor digitale informatieverstrekking. Algemene pensioeninstelling (API) en Multipensioenfonds Op 28 februari 2013 heeft staatssecretaris Klijnsma het zogenoemde Consultatiedocument Algemene Pensioeninstelling aan de Tweede Kamer gezonden, waarin de contouren van de wetgeving rond de API worden geschetst. Omdat de API als Europese pensioeninstelling had moeten kunnen gaan functioneren, was een belangrijk deel van het document ingeruimd voor het “EU-fähig” maken van de API. Per brief van 4 november 2013 aan de Tweede Kamer heeft de staatssecretaris echter aangegeven dat gezien de uitkomsten van de consultatie het nu niet opportuun is invulling te geven aan een API die primair gericht is op grensoverschrijdende dienstverlening. Een aantal API-elementen zullen echter toch worden gebruikt voor pensioenfondsen die niet meer zelfstandig verder willen en kunnen gaan. Deze kunnen zich gaan verenigen in een zogenaamd Multipensioenfonds dat bestuurd wordt door onafhankelijke bestuurders. Via een Belanghebbendenorgaan blijven de belanghebbenden dan bij de eigen regeling betrokken. Het Multipensioenfonds kan onder meer opgericht worden door uitvoeringsorganisaties of verzekeraars, niet verplicht gestelde bedrijfstakpensioenfondsen kunnen zich eveneens aansluiten. Het is de bedoeling het Multipensioenfonds per 1 januari 2015 operationeel te kunnen laten zijn. FISCALITEIT Uitkeringsduur VUT-uitkering In een brief aan de Tweede Kamer heeft de staatssecretaris van financiën antwoord gegeven op de vragen van kamerleden inzake het eventuele verlengen van de uitkeringsduur van een vut-uitkering. Dit in verband met het eventuele inkomensgat dat voor de VUT-gerechtigden kan ontstaan door het opschuiven van de ingangsdatum van de AOW. De staatssecretaris heeft aangegeven bereid te zijn om vooruitlopend op een wijziging van de wettelijke bepalingen onder voorwaarden bij beleidsbesluit goed te keuren dat bestaande VUT- uitkeringsgerechtigden, over de periode voorafgaand aan de AOW ingangsdatum, gespreid kunnen worden uitgekeerd zonder dat de regeling wordt aangemerkt als een (belaste) regeling voor vervroegde uittreding in de zin van de Wet op de loonbelasting. De omvang van de bestaande VUT-uitkeringen mag niet worden uitgebreid. De bestaande rechten moeten derhalve over een langere periode worden uitgekeerd onder actuariële herrekening. SOCIALE ZEKERHEID Doorwerkvereiste voor ouderen tijdelijk buiten werking De staatssecretaris van Financiën heeft tijdelijk goedgekeurd dat een (ex-)werknemer de in de pensioenregeling opgenomen ingangsdatum van het ouderdomspensioen mag uitstellen tot de voor hem geldende AOW-leeftijd, zonder dat hij moet voldoen aan het wettelijke vereiste van doorwerken in dienstbetrekking. Deze goedkeuring geldt ook voor werknemers die in deeltijd werken, voor zover zij niet reeds voldoen aan het wettelijke doorwerkvereiste. Deze goedkeuring geldt alleen voor (ex-)werknemers die zijn geboren vóór 1 januari 1950. De goedkeuring eindigt op 31 maart 2015. Overbruggingsregeling verhoging AOW leeftijd De staatssecretaris van SZW heeft een concept ministeriele regeling Tijdelijke regeling overbruggingsuitkering AOW aan de Eerste en Tweede Kamer gestuurd. Deze regeling voorziet in een overbruggingsuitkering voor mensen met een lopende VUT-of prepensioenuitkering of een hiermee vergelijkbare regeling, die als gevolg van de verhoging van de AOW-leeftijd inkomensverlies hebben. De periode vanaf de 65e verjaardag tot de AOW ingang kan daarmee overbrugd worden. De regeling is uitsluitend bedoeld voor deelnemers met een laag inkomen. Hieronder wordt verstaan een inkomen tot 150% van het minimum loon. De regeling kent een partner en vermogenstoets maar de eigen woning en het pensioenvermogen tellen niet mee. Indien de Vut-uitkering of het prepensioen ingaat na 1 januari 2013 wordt men geacht geanticipeerd te hebben op de verhoging van de AOW ingangsleeftijd. 39 8. Pension Fund Governance Algemeen Door de invoering van de Pensioenwet per 1 januari 2007 zijn de Star-principes voor goed pensioenfondsbestuur (Pension Fund Governance, "PFG") verankerd in het wettelijke kader. De 32 principes hebben betrekking op de volgende componenten: zorgvuldig Bestuur, transparantie, openheid en communicatie, deskundigheid, verantwoording en intern toezicht. Het beleid van het pensioenfonds is gericht op een integere bedrijfsvoering. De verantwoordelijkheid hiervoor is vastgelegd in artikel 143 van de Pensioenwet. Dit houdt in ieder geval het volgende in: - het beheersen van bedrijfsprocessen en bedrijfsrisico’s; - de integriteitrisico’s; - voorkomen van belangenverstrengeling; - de soliditeit van het pensioenfonds, waaronder wordt verstaan: het beheersen van financiële risico’s en het beheersen van andere risico’s die de soliditeit van het pensioenfonds kunnen aantasten; - het beheersen van de financiële positie op de lange termijn door periodiek een continuïteitsanalyse te maken. Compliance officer De compliancefunctie is uitbesteed aan het Nederlands Compliance Instituut. Het Bestuur overlegt ten minste eenmaal per jaar met het NCI over de bevindingen en (nieuwe) ontwikkelingen. Gedragscode Jaarlijks wordt door de bestuursleden en de Secretaris de gedragscode getekend. Dit is ook dit jaar gebeurd. Deskundigheidsbevordering Bij de deskundigheidsbevordering van het Bestuur en de Raad van Toezicht wordt uitgegaan van het Plan van Aanpak van de Koepels. Vanwege het grote belang van een solide beleid heeft het Bestuur besloten dat de onderstaande kennisgebieden als volgt zijn toegekend: Bestuur - Besturen van een pensioenfonds - Wet- en regelgeving, pensioenregelingen Financiële Commissie (drie bestuursleden) - Financieel-technische en actuariële aspecten - Administratieve organisatie en interne controle - Uitbesteding van werkzaamheden Beleggingscommissie (drie bestuursleden) - Vermogensbeheer Werkgroep Communicatie (drie bestuursleden) - Communicatie Van de betreffende bestuursleden wordt verwacht dat zij met betrekking tot de onderwerpen binnen het kennisgebied minimaal over deskundigheidsniveau 2 beschikken. Naleving wet- en regelgeving Het Bestuur is niet bekend met overtredingen van wet- en regelgeving. Toezichthouders In 2013 is geen formeel overleg gevoerd met de toezichthouders. Juridische procedures Er zijn in het verslagjaar geen juridische procedures tegen PFP aanhangig gemaakt. Klachten Er zijn in 2013 geen klachten ingediend. 40 Invulling Medezeggenschap, Verantwoordingsorgaan en Intern toezicht Het Bestuur van PFP besteedt veel aandacht aan de opzet en inrichting van de organisatie, inclusief de interne beheersing. Reglementair is vastgelegd hoe het Bestuur invulling geeft aan begrippen als goed Bestuur, verantwoording en intern toezicht. In afwijking van de meeste andere pensioenfondsen kent PFP al sinds 1948 een Raad van Toezicht. De Raad van Toezicht is samengesteld uit drie werkgevers, drie werknemers en drie pensioengerechtigden. Gelet op de opgedane goede ervaringen treedt de Raad van Toezicht op als zowel Deelnemersraad als Verantwoordingsorgaan. De verantwoording die het Bestuur aflegt aan de Raad van Toezicht is onderdeel van de jaarverslagcyclus. Intern Toezicht Voor het intern toezicht is gekozen voor een Visitatiecommissie, die eens in de drie jaar de beleids- en bestuursprocedures en -processen, de checks and balances, de wijze waarop de uitvoering van de regeling wordt aangestuurd en de wijze waarop wordt omgegaan met de risico's op de langere termijn voor (de dekkingsgraad van) PFP beoordeelt. De Visitatiecommissie is samengesteld uit drie externe deskundigen. In 2012 heeft de laatste toetsing van de Visitatiecommissie plaatsgevonden. Verslag van de Deelnemersraad (Raad van Toezicht) Algemeen De Raad van Toezicht (de Raad) fungeert sinds 1 januari 2007 als Deelnemersraad en tevens als Verantwoordingsorgaan. Hiertoe zijn in 2007 de statuten en het Huishoudelijk Reglement aangepast, waarbij rekening is gehouden met de uitgangspunten van Pension Fund Governance. Hierbij zijn de frequentie van het overleg met het Bestuur, de te behandelen onderwerpen met betrekking tot het beleid en de verantwoording van het orgaan vastgesteld. In de Raad van Toezicht zijn - evenals in het Bestuur werkgevers, werknemers en gepensioneerden vertegenwoordigd. Overleg In het verslagjaar is de Raad drie keer bijeen geweest om van gedachten te wisselen over, in te stemmen met en advies te geven over (voorgenomen) besluiten van het Bestuur. Er was hierbij sprake van reguliere vergaderingen, waaraan in alle gevallen ook werd deelgenomen door een afvaardiging van het Bestuur van het pensioenfonds. Daarnaast werd in het verslagjaar een extra vergadering ingelast om met het bestuur van gedachten te wisselen over de toekomst van het pensioenfonds, gegeven het feit dat de productschappen in de loop van 2015 zullen verdwijnen. Ten slotte werden de leden van de Raad tijdens een aparte sessie bijgepraat over de pensioenproblematiek in het algemeen en de dilemma’s rondom het al dan niet voort laten bestaan van PfP in het bijzonder. Onderwerpen In het verslagjaar werd door het Bestuur een aantal besluiten genomen waarvoor instemming van de Raad nodig was, dan wel waarop de Raad moest adviseren. Belangrijke onderwerpen waarover het Bestuur en de Raad zich in 2013 hebben gebogen, waren onder meer de pensioenpremie voor het jaar 2014, de jaarverslagen, het algemeen beleidskader en de bevordering van deskundigheid. De discussie over de toekomst van het pensioenfonds werd in 2013 verder gevoerd. - Instemming Jaarverslagen 2012 (Jaarverslag, Jaarrekening, Actuarieel rapport, Rapport Waarmerkend Actuaris, Accountantsverslag) De Raad kon, na enige gedachtewisselingen en discussies met het Bestuur van PfP, instemmen met de concepten van de verslagen over 2012, zodat deze, na de verwerking van de opmerkingen en aanvullingen, konden worden gepubliceerd. Pensioenregeling 2014 - Handhaving pensioenrichtleeftijd op 65 jaar, - Verlaging opbouwpercentage naar 1,70%, - Handhaving partnerpensioen op 60%, en - Handhaving van kostendekkende premie op 28%. 41 Advies Tijdens de reguliere vergaderingen werd de Raad gevraagd te adviseren over een groot aantal onderwerpen. Transitie naar ABP Met het oog op de opheffing van het pensioenfonds werd een aparte vergadering belegd tussen Raad en bestuur. Door de Raad werd voorafgaand aan de vergadering een viertal vragen/thema’s geformuleerd: - Keuze van de instelling waaraan de passiva en activa van het fonds en de verdere uitvoering worden toevertrouwd. De raad zou graag zien dat het bestuur zijn blik iets zou verbreden naar andere partijen die ook goed scoren op de criteria die het bestuur vooraf heeft geformuleerd. Omdat er klaarblijkelijk toch nog de nodige vragen leven in verband met de overstap naar het ABP zouden ook de andere opties nader kunnen worden onderzocht. - De toekomst van PBOD. - De gevolgen van de opheffing voor medewerk(st)ers die overgaan naar MinEZ en voor de medewerk(st)ers die in aanmerking komen voor wachtgeld en ouderenregelingen, inclusief aantallen mensen. - De inhoud van de aan de Technische Commissie verstrekte opdracht, inclusief een eventueel tijdpad waarbinnen de TC moet rapporteren. Omdat de opheffing van de productschappen niet per 1 januari 2014 zou kunnen worden gerealiseerd en daardoor de druk van de ketel was, onthield de Raad zich na de aparte vergadering vooralsnog van een advies over het voorgenomen bestuursbesluit het kapitaal over te dragen aan ABP. De raad wilde zich naar aanleiding van de door het bestuur verstrekte informatie eerst een nader/beter beeld vormen van de verschillende mogelijkheden. Hierbij deed de Raad wel de toezegging om in het eerste kwartaal van 2014 met een advies te komen. Wat betreft de volgende onderwerpen adviseerde de Raad, al dan niet na een gedachtewisseling met (een delegatie van) het bestuur, en/of een toelichting van de externe adviseur(s), positief op de door het Bestuur genomen besluiten. Het beleggingsplan 2014 Op basis van de beleggingsresultaten over 2012 en de verwachtingen voor de nabije toekomst is het Beleggingsplan 2014 opgesteld, dat in feite een continuering was van het beleggingsbeleid in 2013. Herberekening arbeidsongeschiktheidspensioen (AOP) De hoogte van het AOP wordt vastgesteld op het moment van aanvang en ‘loopt mee’ met de voorwaardelijke indexering. ANW-compensatie Op de uitkering ter compensatie van de ANW zijn de voorwaardelijke indexatiebepalingen van toepassing. Tevens wordt voor zes deelnemers de ANW-compensatie pas beëindigd bij het bereiken van de AOW-leeftijd. Stopzetting premie-inning IAP-regeling De inning van de premie voor de Individuele Aanvullende Pensioenregeling wordt met het oog op overgang naar oudersomspensioenaanspraken stopgezet. Pensioengovernance Om te voldoen aan de nieuwe eisen wordt het verplichte paritaire bestuursmodel ingevoerd. Als gevolg hiervan wordt de Raad van Toezicht het Verantwoordingsorgaan en de (externe) Visitatiecommissie de Raad van Toezicht. Inkoop vroegpensioen Indien het vroegpensioenkapitaal wordt aangewend, wordt bij inkoop rekening gehouden met de solvabiliteitsopslag. Waardeoverdracht Als deelnemers voor transitie in dienst treden bij een andere werkgever kan men kiezen voor waardeoverdracht van 111% van de opgebouwde kapitaal. Voorwaarde is wel dat de dekkingsgraad van het pensioenfonds ten minste hoger is dan 111%. Partnerpensioen Het opbouwpercentage voor het partnerpensioen wordt gehandhaafd op 1,2%. Bijverzekering voor een hoger partnerpensioen kan tegen maximaal 1,375%. Correctiefactoren sterftekansen De tarieven van deze correctiefactoren blijven in 2014 op hetzelfde niveau als in 2013. 42 Indexatie/ophoging opgebouwde pensioenaanspraken Omdat de dekkingsgraad ruim voldoende was, werd besloten, overigens in afwijking van het vigerende beleidskader, om de opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenuitkeringen voor 2014 volledig te indexeren met 1,25%. Vaststelling franchise Zoals elk jaar moest ook voor 2014 de franchise worden vastgesteld. Aangezien deze franchise tijdens de laatste vergadering nog niet definitief bekend was, werd PBOD gemandateerd uitvoering te geven aan het bestuursbesluit zodra de franchise van het ABP zou zijn gepubliceerd. Basispensioenpremie Ondanks dat de kostendekkende premie iets lager zou uitvallen werd de basispremie voor 2014 gehandhaafd op 28%. Communicatie Met het oog op opheffing van het Pensioenfonds Productschappen werd besloten de deelnemers op korte termijn te informeren. Tot slot Het verslagjaar 2013 was weliswaar nog steeds een moeilijk jaar, maar ook een jaar waarin de financiële situatie van de probleemlanden Griekenland, Ierland, Portugal, Spanje, Italië en Frankrijk enigszins verbeterde. Daarnaast kondigden zich in 2013 de eerste tekenen aan die erop duidden dat een eerste voorzichtig economisch herstel aanstaande is. Mede daarom was de ontwikkeling van de dekkingsgraad van PfP tevredenstellend en wist PfP in 2013 verder weg te geraken van de gevarenzone. Voor de Raad waren de ontwikkelingen, mede door de wijze waarop PfP en MN maandelijks en per kwartaal rapporteerden, zeer goed te volgen. De Raad oordeelt dan ook (zeer) positief over de informatievoorziening ten aanzien van de ontwikkeling van de vermogenspositie van het pensioenfonds. Hierdoor zou de Raad – onverwachte rente-effecten daargelaten - de toekomst met vertrouwen tegemoet hebben kunnen zien en van oordeel kunnen zijn geweest dat de pensioenvoorziening voor de deelnemers, ook op de middellange termijn, met prudent beleid gewaarborgd zou hebben kunnen blijven. Helaas zal het Pensioenfonds Productschappen gelet op de verwachte opheffing van de productschappen geen lang leven meer beschoren zijn en zullen in 2014 mogelijk de laatste stappen worden gezet die leiden tot definitieve opheffing van het fonds. Verslag van het Verantwoordingsorgaan (Raad van Toezicht) Algemeen Het Bestuur legt verantwoording af aan de Raad van Toezicht (de Raad) over het beleid en de wijze waarop het beleid is uitgevoerd. Tevens legt het bestuur verantwoording af over de naleving van de principes voor goed pensioenfondsbestuur, zoals vastgesteld door de Stichting van de Arbeid op 16 december 2005. De Raad heeft de bevoegdheid een oordeel te geven over het handelen van het bestuur, over het door het bestuur (uit)gevoerde beleid, alsmede over de beleidskeuzes voor de toekomst. De Raad legt zijn oordeel ten minste eenmaal per jaar schriftelijk vast. Dit oordeel wordt, samen met de reactie van het bestuur daarop, opgenomen in het jaarverslag waarop het oordeel betrekking heeft. De Raad heeft een goedkeuringsrecht ten aanzien van: - het vaststellen en wijzigen van de statuten en het huishoudelijke reglement; - het ontbinden van de stichting; - het vaststellen en wijzigen van reis- en verblijfskostenvergoedingen aan de leden van het Bestuur; - het vaststellen en wijzigen van reis- en verblijfskostenvergoedingen aan de leden van de Visitatiecommissie. 43 De Raad adviseert het bestuur desgevraagd of uit eigen beweging over aangelegenheden die de stichting betreffen. De Raad heeft adviesrecht ten aanzien van elk voorgenomen besluit van het bestuur tot: - het nemen van maatregelen van algemene strekking; - wijziging van de statuten en pensioenreglementen van de stichting; - vaststelling van het jaarverslag, de jaarrekening, de actuariële en bedrijfstechnische nota en een langetermijnherstelplan; - vermindering van de verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten; - het vaststellen en wijzigen van het toeslagbeleid; - gehele of gedeeltelijke overdracht van de verplichtingen van de stichting of de overname van verplichtingen door de stichting; - liquididatie van de stichting; - het sluiten, wijzigen of beëindigen van een uitvoeringsovereenkomst; - het terugstorten van premie of geven van premiekorting. De Raad heeft voorts een adviesrecht betreffende: - het wijzigen van het beleid ten aanzien van de Raad van Toezicht; - de vorm, de inrichting en samenstelling van de Visitatiecommissie; - het vaststellen en wijzigen van de interne klachten- en geschillenprocedure; - het vaststellen en wijzigen van het communicatie- en voorlichtingsbeleid. De Raad heeft in het kader van zijn taakuitoefening in 2013 kennis genomen van het jaarverslag en de jaarrekening 2012, de notulen van de bestuursvergaderingen, de reglementen en de ABTN. De Raad heeft geen gebruik gemaakt van zijn recht op overleg met de externe actuaris en de externe accountant. Bevindingen De Raad heeft de volgende bevindingen: - Goed pensioenfondsbestuur (Pension Fund Governance) Het bestuur is er volgens de Raad voldoende in geslaagd de principes voor goed pensioenfondsbestuur te vertalen naar het fonds. - Wetgeving en reglementen Het bestuur heeft zich in het verslagjaar op juiste wijze gehouden aan de geldende wet- en regelgeving, de reglementen en de statuten van het pensioenfonds. Overigens zijn de reglementen basispensioen en vroegpensioen in 2013 op onderdelen aangepast. - Toeslagenbeleid Voor 2014 zijn toeslagen in principe toegekend conform het aangepaste beleid, waardoor er niet volledig kon worden geïndexeerd. Reden voor het bestuur om voor 2013 een inhaalslag voor te stellen, waardoor er, gegeven de omstandigheden, maar in afwijking van het beleidskader, weer sprake was van volledige indexatie van de pensioenen. De Raad heeft uiteindelijk geoordeeld dat het bestuur hiermee zorgvuldig is omgegaan en hierbij voldoende oog heeft gehad voor de belangen van alle deelnemers. - Premiebeleid Het premiebeleid is, zoals in principe elk jaar, op zorgvuldige wijze, en met inachtneming van de belangen van alle (gewezen) deelnemers, tot stand gekomen. Door de niet geheel ongunstige ontwikkeling van de rentetermijnstructuur, zou de kostendekkende premie op een iets lager niveau kunnen worden vastgesteld. Vanwege het geringe verschil, en om de zaken in de nadagen van het pensioenfonds niet nodeloos complex te maken, werd evenwel besloten de premie voor 2014 te handhaven op hetzelfde niveau als in 2013. - Beleggingsbeleid (inclusief Corporate Governance en Verantwoord Beleggen) De conclusie is gerechtvaardigd dat ook in 2013 het beleggingsbeleid zorgvuldig en prudent is geweest. Dit blijkt uit het feit dat de dekkingsgraad zich per ultimo 2013 nog steeds boven de reservetekortgrens bevond. De Raad is van oordeel dat het Bestuur hierin, zeker ook gezien de nog immer uitdagende omstandigheden, in samenspraak met de fiduciair vermogensbeheerder MN en de overige adviseurs in 2013 de juiste keuzes heeft gemaakt. 44 - Risicobeleid Hoewel de economische en financiële marktomstandigheden in 2013 in iets rustiger vaarwater terecht zijn gekomen en er hier en daar sprake leek te zijn van een voorzichtig economisch herstel, bleef het noodzakelijk om de nodige aandacht te besteden aan het beheer van risico’s en aan de wijze waarop zo optimaal mogelijk zou kunnen (en moeten) worden ingespeeld op de ontwikkelingen. De Raad is van oordeel dat dit in 2013 op adequate wijze is gebeurd en dat op dit gebied de juiste keuzes zijn gemaakt. - Financiële positie van het pensioenfonds Hoewel het gevaar op een lagere dekkingsgraad, onder meer vanwege de aanhoudend lage rentestand en geopolitieke ontwikkelingen, nog altijd niet definitief geweken is, kan de toekomst volgens de Raad met het nodige vertrouwen tegemoet worden gezien. Desondanks is de Raad van mening dat waakzaamheid geboden blijft. - Toekomstperspectief In 2013 zijn de eerste stappen gezet om te bezien op welke wijze de belangen van (de deelnemers van) het pensioenfonds, gegeven de opheffing van de productschappen, het best behartigd zouden kunnen worden. Het bestuur heeft hiertoe de verschillende opties benoemd en met verschillende fondsen van gedachten gewisseld. Mogelijke opties waren: - Overdracht van het kapitaal naar ABP of een ander pensioenfonds; - Overdracht van het kapitaal aan een verzekeringsmaatschappij; - Doorgaan als zelfstandig pensioenfonds. - Opgaan in een multi-Opf. Na het nodige onderzoek en na de nodige gesprekken met gegadigden en externe adviseurs, sprak het Bestuur eind 2013 zijn voorkeur uit voor een overgang naar/opgaan in het ABP. Dit onder meer vanwege de continuïteit en het gegeven dat een aanzienlijk aantal medewerk(st)ers in 2014 in dienst zullen treden bij de Rijksoverheid. Hiertoe zullen in 2014 de benodigde definitieve besluiten worden genomen. Het is daarbij de verwachting dat het Pensioenfonds Productschappen uiterlijk in 2015 zal worden opgeheven. Oordeel De Raad constateert dat: - de externe accountant heeft gerapporteerd dat voldaan is aan de relevante wet- en regelgeving, dat de interne beheersing, zeker gezien de omvang van de organisatie, van goed niveau is en dat er geen bevindingen zijn gemeld die reden geven tot zorg; - de toezichthouders geen zodanig zwaarwegende op- en/of aanmerkingen hebben gemaakt ten aanzien van het functioneren van (het Bestuur en Raad van) het pensioenfonds, dat daardoor aanpassing van procedures of organisatiemodel in de nadagen van het pensioenfonds noodzakelijk was; - de dekkingsgraad relatief gezond is; - de Visitatiecommissie over 2012 in grote lijnen positief oordeelt over het functioneren van het Bestuur onder meer omdat: - het Bestuur en ondersteunende adviseurs een goede indruk maken en de fondsdocumenten in orde zijn; - aan de eisen van governance tegemoet wordt gekomen; - alle relevante maatregelen worden genomen en relevante procedures worden ingericht; - de samenwerking met de Raad van Toezicht goed verloopt; - het fonds goed georganiseerd is. Wel was de Visitatiecommissie van oordeel dat: - de continuïteit in bestuurlijk opzicht niet optimaal was. Gegeven de inmiddels zeer beperkte horizon van het fonds, zal hierin echter niet veel meer worden geïnvesteerd; - het bestuur sterk leunt op externe adviseurs; - het zinvol zou zijn als het bestuur de uitvoering van het risicomanagement door externen zou laten reviewen. Deze opmerkingen/bevindingen van de visitatiecommissie zijn, na een toelichtend gesprek met een vertegenwoordiging van het bestuur, echter niet meer opgenomen in de samenvatting voor het jaarverslag. 45 Op grond van al het voorgaande komt de Raad tot het volgende oordeel: - Het Bestuur heeft, al dan niet via MN, ruim voldoende informatie verstrekt op basis waarvan de Raad zich een goed oordeel over de gang van zaken en de stand van zaken heeft kunnen vormen; - Het handelen van het bestuur is in 2013 in overeenstemming geweest met de statuten, reglementen en andere fondsstukken; - Het bestuur heeft in 2013 een consistent beleid gevoerd, waarbij de belangen van alle betrokkenen voldoende zijn afgewogen en geborgd; - Het bestuur heeft, gegeven de omstandigheden en de beperkte horizon van het fonds, logische beleidskeuzes voor de zeer nabije toekomst gemaakt. Aanbevelingen Hoewel de Raad gaarne zou willen aanbevelen om verder te gaan op de huidige weg, zou een dergelijke aanbeveling weinig hout meer snijden, omdat 2014 het laatste jaar zal zijn waarin het Pensioenfonds Productschappen als zelfstandig fonds zal functioneren. De Raad onthoudt zich derhalve van enige aanbeveling en onderschrijft slechts dat de keuze voor overgang naar het ABP, gegeven de alternatieven en de toenemende eisen die de toezichthouder stelt aan pensioenfondsen in het algemeen en besturen in het bijzonder, de meest logische lijkt. Tot slot spreekt de Raad zijn waardering uit over het gevoerde bestuursbeleid in het jaar 2013. Zoetermeer, 4 april 2014 mw. A.M.A. van Ardenne-van der Hoeven voorzitter P.H.M.M. van Dijk secretaris Reactie Bestuur Het Bestuur weet zich gesteund door de adviezen en opmerkingen van de Raad van Toezicht en spreekt zijn waardering uit voor de kritische en constructieve inzet. De aanbevelingen worden ter harte genomen. Het Bestuur zal de Raad van Toezicht hierover terugrapporteren. Rijswijk, 10 juni 2014 Tot slot Het Bestuur spreekt zijn dank uit aan alle betrokkenen voor hun inzet en toewijding in het afgelopen jaar. Rijswijk, 27 juni 2014 Namens het Bestuur: C. Kuijvenhoven RA, voorzitter N.W. Dijkhuizen, secretaris 46 STICHTING PENSIOENFONDS PRODUCTSCHAPPEN Rijswijk JAARREKENING 47 BALANS PER 31 DECEMBER Na resultaatbestemming (x € 1.000) ACTIVA 2013 Beleggingen voor risico pensioenfonds (1) Vastgoedbeleggingen Aandelen Vastrentende waarden Derivaten Overige beleggingen 7.939 82.587 356.958 6.845 31.463 Beleggingen voor risico deelnemers (2) Beleggingen VP/IAP-regeling Herverzekeringsdeel technische voorzieningen (3) Vorderingen en overlopende activa (4) Vorderingen inzake beleggingen Overige vorderingen 21.279 60.188 385.841 10.501 33.930 485.792 511.739 26.650 28.538 7 10 781 4.469 Overige activa (5) Liquide middelen Totaal activa 48 2012 2.295 951 5.250 3.246 2.783 2.568 520.482 546.101 BALANS PER 31 DECEMBER Na resultaatbestemming (x € 1.000) PASSIVA 2013 Stichtingskapitaal en reserves (6) Stichtingskapitaal Algemene reserve Reserve bijzondere uitvoeringskosten 1 59.824 380 Technische voorzieningen (7) Voorziening Pensioenverplichtingen Overige voorzieningen (8) Voorziening administratiekosten Voorziening reorganisatiekosten 1 70.585 446 60.205 71.032 417.827 431.221 220 4.253 Voorziening risico deelnemers (9) Verplichtingen risico deelnemers 2012 330 322 4.473 652 26.650 28.538 0 240 Langlopende schulden (10) Instellingen Overige schulden en overlopende passiva (11) Instellingen 0 Overige schulden 0 11.327 Totaal passiva 49 14.418 11.327 14.418 520.482 546.101 STAAT VAN BATEN EN LASTEN (x € 1.000) BATEN Premiebijdragen van werkgevers en werknemers (12) 2013 2012 10.031 10.679 Beleggingsresultaten risico pensioenfonds (13) Directe beleggingsresultaten 10.027 Indirecte beleggingsresultaten - 21.977 Kosten van vermogensbeheer - 2.106 9.384 41.893 - 1.928 - 14.056 49.349 Overige baten (14) 3.920 51 Totaal baten - 105 60.079 LASTEN 2013 2012 - 18.349 - 18.050 - 893 - 978 Pensioenuitkeringen (15) Pensioenuitvoerings- en administratiekosten (16) Mutatie Voorziening Pensioenverplichtingen (17) Actuariële premies en koopsommen - 9.404 Koopsommen uit VP/IAP-regelingen - 3.418 Indexering en overige toeslagen - 3.449 Vrijval voorziening stop-loss 471 Rentetoevoeging - 1.484 Pensioenuitkeringen 18.372 Pensioenuitvoerings- en administratiekosten 993 Wijziging marktrente 11.948 Overdracht van rechten 449 Aanpassing overlevingstafels 0 Overige mutaties - 1.087 - 9.353 - 3.736 - 2.244 23 - 6.116 18.014 999 - 28.005 - 232 - 3.780 497 13.391 - 33.933 - 392 201 - 4.479 - 239 Totaal lasten - 10.722 - 52.999 Saldo van baten en lasten - 10.827 7.080 2013 2012 Mutatie: Algemene reserve Reserve bijzondere uitvoeringskosten - 10.761 - 66 7.080 0 Totaal resultaat - 10.827 7.080 Saldo overdrachten van rechten (18) Overige lasten (19) Resultaatbestemming (20) 50 KASSTROOM (x € 1.000) 2013 Pensioenactiviteiten Bijdragen van werkgevers en werknemers Overgenomen pensioenverplichtingen Uitkering herverzekering Pensioenuitkeringen Afkopen Overgedragen pensioenverplichtingen Premies herverzekering Uitvoeringskosten Overige mutaties Mutaties vorderingen/schulden 6.513 0 2 - 18.301 - 48 - 392 - 26 - 893 - 215 3.909 Totale kasstroom uit pensioenactiviteiten 2012 10.859 267 2 - 18.028 - 22 - 66 - 27 - 978 - 200 - 3.781 - 9.451 Beleggingsactiviteiten Verkopen en aflossingen Directe beleggingsopbrengsten Aankoop beleggingen Kosten vermogensbeheer Ov. Kasstroom uit beleggingsactiviteiten 37.169 11.329 - 30.986 - 2.106 - 5.740 Totale kasstroom uit beleggingsactiviteiten Mutatie in geldmiddelen Verloop Liquide middelen Stand 1 januari Stand 31 december Mutatie in boekjaar 51 - 11.974 123.869 9.353 - 122.156 - 1.928 2.880 9.666 12.018 215 44 2.568 2.783 2.524 2.568 215 44 TOELICHTING OP DE JAARREKENING Algemene toelichting 1.01 Activiteiten Het doel van PFP is het nu en in de toekomst verstrekken van uitkeringen aan pensioengerechtigden en nabestaanden ter zake van ouderdom en overlijden; tevens verstrekt PFP uitkeringen aan arbeidsongeschikte deelnemers. 1.02 Pensioenregelingen Onderstaand wordt in hoofdlijnen een beschrijving gegeven van de pensioenregelingen zoals die gelden in 2013. Eigenschappen van de pensioenregelingen 2013 Middelloon- Aanvullend regeling pensioen Vroegpensioen Pensioensysteem Uitkering Premie Premie Toetredingsleeftijd datum in dienst datum aanmelding gesloten Pensioenleeftijd 65 65 62 Maximum pensioengevend salaris geen geen geen Toeslagen tijdens opbouw voorwaardelijk nvt nvt Toeslagen na ingang voorwaardelijk voorwaardelijk voorwaardelijk EUR 10.950 nvt nvt Franchise In dienst op of na 1 januari 2006 In dienst voor 1 januari 2006 en geboortejaar: - 1957 en eerder EUR 13.244 nvt nvt - 1958 tot en met 1967 EUR 12.098 nvt nvt - 1968 en later EUR 10.950 nvt nvt Pensioengevend jaarsalaris - Vakantietoeslag 12 maanden salaris+ ja 12 maanden salaris+ ja 12 maanden salaris+ ja - Eindejaarsuitkering ja ja ja - Overige vaste salariscomponenten ja ja ja Pensioenopbouwpercentage 2,00% fiscale ruimte 4,75% van het jaarsalaris Nabestaandenpensioen 60% van het ouderdomspensioen 60% van het ouderdomspensioen Bij vooroverlijden VP-kapitaal Werkgeversbijdrage 70% van 28% over PG nvt 1,90% van het jaarsalaris Werknemersbijdrage 30% van 28% over PG fiscale staffel 2,85% van het jaarsalaris Werknemersbijdrage verhoging nabestaandenpensioen naar 70% 1,0% over PG nvt nvt Administratie/ uitvoeringkosten 1,0% van de PG + 4,0% van de technische voorziening 3,25% van elke storting + 0,15% van de portefeuille 3,25% van elke storting + 0,15% van de portefeuille. Bij ingang: Euro 45 per jaar. 52 Middelloonpensioenregeling De pensioenregeling is een geïndexeerde middelloonregeling die voor elk deelnemersjaar voorziet in een ouderdomspensioen ter hoogte van 2% van de recentst vastgestelde pensioengrondslag voor dat jaar. Overeenkomstig artikel 10 van de Pensioenwet wordt deze regeling gekarakteriseerd als een uitkeringsovereenkomst. Het partnerpensioen ten behoeve van de echtgeno(o)t(e), de wettelijk geregistreerde partner dan wel de overeenkomstig de pensioenregeling aangemelde, met de deelnemer samenwonende partner is 60% van het ouderdomspensioen; het wezenpensioen ten behoeve van de kinderen van de werknemers is 14% van het ouderdomspensioen. Op vrijwillige basis kan het niveau van het partnerpensioen worden verhoogd tot 70%. Tevens voorziet de pensioenregeling in een Anw-compensatie ter aanvulling of vervanging van de nabestaandenuitkering uit hoofde van de Algemene nabestaandenwet (Anw). Werknemers die wegens volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid in aanmerking komen voor een IVAuitkering, hebben recht op een aanvulling tot maximaal 80% van het jaarsalaris. In die situatie wordt de opbouw van het pensioen zonder premiebetaling voortgezet. De pensioengrondslag is 12 maal het maandsalaris verhoogd met de vakantietoeslag, eindejaarsuitkering en andere door de werkgever voor de berekening van het jaarsalaris aangemerkte bedragen minus een franchise. Deze franchise wordt jaarlijks door het Bestuur vastgesteld met als richtsnoer de ontwikkeling van de AOW voor alleenstaanden. Voor de pensioenregeling wordt een doorsneepremie vastgesteld, als percentage van de pensioengrondslag. Van deze premie komt 30% voor rekening van de werknemer en 70% voor rekening van de werkgever. De toeslagverlening (op basis van de loonindex) is voorwaardelijk. De uit deze toeslagverlening voortvloeiende lasten worden gefinancierd uit de middelen van het pensioenfonds. Het Bestuur streeft in zijn beleid naar het verlenen van toeslagen voor alle deelnemers en de ingegane en premievrije pensioenen. Of dit mogelijk is, wordt jaarlijks beoordeeld door het Bestuur op basis van de financiële situatie van het pensioenfonds. Het Bestuur hanteert daartoe de beleidskeuzematrix als leidraad. Het Bestuur kan afwijken van de beleidskeuzematrix. 2. Grondslagen voor waardering van activa en passiva 2.01 Algemeen De jaarrekening is opgesteld in overeenstemming met de wettelijke bepalingen van Titel 9 Boek 2 BW en de Richtlijn voor de Jaarverslaggeving voor Pensioenfondsen (RJ 610), uitgegeven door de Raad voor de Jaarverslaggeving. De jaarrekening is opgesteld in euro’s. Beleggingen en pensioenverplichtingen werden tot het verslagjaar gewaardeerd op reële waarde. In verband met de voorgenomen liquidatie van het fonds zijn de beleggingen nu opgenomen tegen liquidatiewaarde. De overige activa en passiva worden gewaardeerd op de verkrijgings- of vervaardigingsprijs. Indien geen specifieke waarderingsgrondslag is vermeld, vindt waardering plaats tegen liquidatiewaarde die aansluit bij de verkrijgingsprijs. In de balans en de staat van baten en lasten zijn referenties opgenomen, waarmee wordt verwezen naar de toelichting. 2.02 Discontinuïteit van het pensioenfonds Gelet op de opheffing van de schappen, de daaruit voortvloeiende versterkte afname van het aantal deelnemers, het wegvallen van eigen (vrijwillige) vertegenwoordigers in bestuur en verantwoordingsorgaan, de toegenomen eisen en de kostenontwikkeling was de conclusie dat de huidige pensioenaansturing en uitvoering tegen een redelijke premie en gewenste mogelijkheden tot indexering niet in de bestaande vorm is te continueren. Als gevolg van het bestuursbesluit zal, na verkrijging van instemming van ABP en geen bezwaar van DNB, het fonds per 31 december 2014 liquideren. Derhalve is de jaarrekening opgesteld op basis van liquidatie en vervalt de continuïteitsveronderstelling. 2.03 Wijziging grondslagen in vergelijking met voorgaand jaar Het bovenstaande besluit heeft tot gevolg dat de activa op liquidatiewaarden worden gewaardeerd. Dat heeft tot een afwaardering van de illiquide beleggingen en het in reeds in 2013 nemen van de te verwachten transactiekosten in verband met de verkoop van de beleggingsportefeuille in 2014. Deze afwaardering is integraal verwerkt in de jaarrekening 2013. Gezien de aard van de overige activa, leidt dit niet tot een andere waardering ten opzichte van voorgaande jaren. 53 2.04 Schattingen en veronderstellingen Bij toepassing van de grondslagen en regels voor het opstellen van de jaarrekening vormt het Bestuur van het pensioenfonds zich verschillende oordelen en maakt schattingen die essentieel kunnen zijn voor de in de jaarrekening opgenomen bedragen. Indien het voor het geven van het in artikel 2:362 lid 1 BW vereiste inzicht noodzakelijk is, is de aard van deze oordelen en schattingen inclusief de bijbehorende veronderstellingen opgenomen bij de toelichting op de betreffende jaarrekeningposten. 2.05 Opname van actief, verplichting, bate of last Een actief wordt in de balans opgenomen wanneer het waarschijnlijk is dat de toekomstige economische voordelen naar het pensioenfonds zullen toevloeien en de waarde daarvan betrouwbaar kan worden vastgesteld. Een verplichting wordt in de balans opgenomen wanneer het waarschijnlijk is dat de afwikkeling daarvan gepaard zal gaan met een uitstroom van middelen en de omvang van het bedrag daarvan betrouwbaar kan worden vastgesteld. Schulden worden opgenomen tegen de reële waarde van de tegenprestatie, gewoonlijk de nominale waarde die aansluit bij de liquidatiewaarde. Baten worden in de rekening van baten en lasten opgenomen wanneer een vermeerdering van het economisch potentieel, samenhangend met een vermeerdering van een actief of een vermindering van een verplichting, heeft plaatsgevonden, waarvan de omvang betrouwbaar kan worden vastgesteld. Lasten worden verwerkt wanneer een vermindering van het economisch potentieel, samenhangend met een vermindering van een actief of een vermeerdering van een verplichting, heeft plaatsgevonden, waarvan de omvang betrouwbaar kan worden vastgesteld. 2.06 Vreemde valuta Functionele valuta Activa en verplichtingen in vreemde valuta worden omgerekend naar euro’s tegen de koers aan het einde van het jaar. Deze waardering is onderdeel van de waardering tegen reële waarde. Baten en lasten voortvloeiende uit transacties in vreemde valuta’s worden omgerekend tegen de koers per transactiedatum. Transacties, vorderingen en schulden Transacties in vreemde valuta gedurende de verslagperiode zijn in de jaarrekening verwerkt tegen de koers op transactiedatum. Monetaire activa en passiva in vreemde valuta worden omgerekend tegen de koers per balansdatum. De uit de afwikkeling en omrekening voortvloeiende koersverschillen komen ten gunste of ten laste van de staat van baten en lasten. 2.07 Beleggingen voor risico pensioenfonds De Pensioenwet schrijft waardering van beleggingen tegen marktwaarde voor. Het begrip marktwaarde is te beschouwen als synoniem van reële waarde. Om aan te sluiten op het toenemende gebruik (ook internationaal) van het begrip reële waarde (fair value ) wordt dit begrip gehanteerd. 2.08 Herverzekeringsdeel technische voorzieningen Herverzekeringscontracten op risicobasis Vorderingen uit herverzekeringscontracten op risicobasis worden als actief verantwoord op het moment dat de onderhavige verzekerde gebeurtenis zich voordoet. De waardering vindt plaats op basis van de contante waarde van de verzekerde uitkeringen uit hoofde van het contract, volgens de grondslagen van het pensioenfonds. 2.09 Vorderingen en overige activa Vorderingen worden opgenomen tegen de reële waarde van de tegenprestatie, gewoonlijk de nominale waarde. Een voorziening wordt getroffen op de vorderingen op grond van verwachte oninbaarheid. Onder de overige activa zijn liquide middelen opgenomen zoals kasgelden, banktegoeden en deposito’s die onmiddellijk opeisbaar zijn dan wel een looptijd korter dan twaalf maanden hebben. Rekening-courantschulden bij banken zijn opgenomen onder schulden aan kredietinstellingen onder kortlopende schulden. 54 2.10 Stichtingskapitaal en reserves Stichtingskapitaal en reserves worden bepaald door het bedrag dat resteert nadat alle actiefposten en posten van het vreemd vermogen, inclusief de voorziening pensioenverplichtingen voor risico van het pensioenfonds en overige technische voorzieningen, volgens de van toepassing zijnde waarderingsgrondslagen in de balans zijn opgenomen. De statutaire reserves en de overige wettelijke reserves die het pensioenfonds conform artikel 2:389 en artikel 2:390 BW vormt, blijken op grond van artikel 2:373 lid 1 BW afzonderlijk uit de balans. 2.11 Technische voorzieningen Technische voorziening voor risico van het pensioenfonds De Technische voorziening voor risico van het pensioenfonds (TV) wordt gewaardeerd op actuele waarde (marktwaarde). De actuele waarde wordt bepaald op basis van de contante waarde van de beste inschatting van toekomstige kasstromen die samenhangen met de op balansdatum onvoorwaardelijke pensioenverplichtingen. Onvoorwaardelijke pensioenverplichtingen zijn de opgebouwde nominale aanspraken en de, inmiddels als gevolg van een bestuursbesluit, onvoorwaardelijke (toeslag)toezeggingen. De contante waarde wordt bepaald met gebruikmaking van de marktrente, waarvoor de actuele rentetermijnstructuur zoals gepubliceerd door DNB wordt gebruikt. Bij de berekening van de TV is uitgegaan van het op de balansdatum geldende pensioenreglement en van de over de verstreken deelnemersjaren verworven aanspraken. Jaarlijks wordt door het Bestuur besloten of de opgebouwde pensioenaanspraken worden geïndexeerd. Alle per balansdatum bestaande toeslagbesluiten (ook voor toeslagbesluiten na balansdatum voor zover sprake is van ex ante-condities) zijn in de berekening begrepen. Er wordt geen rekening gehouden met toekomstige salarisontwikkelingen. Bij de berekening van de voorziening wordt rekening gehouden met premievrije pensioenopbouw in verband met invaliditeit op basis van de contante waarde van premies waarvoor vrijstelling is verleend wegens arbeidsongeschiktheid. Bij de bepaling van de actuariële uitgangspunten wordt rekening gehouden met de voorzienbare trend in overlevingskansen. De Technische voorziening is gebaseerd op de volgende actuariële grondslagen en veronderstellingen: - De gehanteerde marktrente die gebaseerd is op de rentetermijnstructuur zoals gepubliceerd door DNB, rekening houdend met een looptijd van de uitkeringen. - De overlevingskansen zijn afgeleid uit de AG Prognosetafel 2012-2062, startjaar 2014. Op deze kansen zijn leeftijd- en inkomensafhankelijke correctiefactoren van toepassing. PFP hanteert de correctietabel "Hoog". - Voor de reservering voor het partnerpensioen wordt tot de pensioendatum iedere verzekerde geacht een partner te hebben. Na de pensioendatum wordt uitgegaan van de werkelijke burgerlijke staat. Voor mannelijke verzekerden wordt van een drie jaar jongere vrouwelijke partner uitgegaan. Voor vrouwelijke verzekerden wordt van een drie jaar oudere mannelijke partner uitgegaan. - Voor arbeidsongeschikte deelnemers is de reservering gebaseerd op de in het vooruitzicht gestelde pensioenaanspraken. Geen rekening is gehouden met revalideringskansen. - Voor wezen wordt een voorziening aangehouden van 5% van de technische voorziening van uitgesteld partnerpensioen bij uitgesteld ouderdomspensioen. - De kostenopslag bedraagt 4% van de technische voorziening. In de premie is 1% van de pensioengrondslagsom in verband met toekomstige administratie- en excassokosten opgenomen. - De voorziening stoploss wordt gemaximeerd op twee jaarpremies voor arbeidsongeschiktheid voor het nieuwe stoplosscontract. 2.12 Langlopende schulden Langlopende schulden worden gewaardeerd tegen de reële waarde die aansluit bij de liquidatiewaarde. 3. Grondslagen voor bepaling van het resultaat 3.01 Algemeen De in de staat van baten en lasten opgenomen posten zijn in belangrijke mate gerelateerd aan de in de balans gehanteerde waarderingsgrondslagen voor beleggingen en de technische voorziening en worden toegerekend aan de periode waarop zij betrekking hebben. Zowel gerealiseerde als ongerealiseerde resultaten worden rechtstreeks verantwoord in het resultaat. 55 3.02 Premiebijdragen van werkgevers en werknemers Onder premiebijdragen van werkgevers en werknemers wordt verstaan de aan derden in rekening gebrachte c.q. te brengen bedragen voor de in het verslagjaar verzekerde pensioenen. 3.03 Premiebijdragen risico deelnemers Dit betreft ontvangen (vrijwillige spaar)bijdragen van deelnemers in het kader van de beschikbarepremieregeling. 3.04 Beleggingsresultaten risico pensioenfonds Directe beleggingsopbrengsten Onder de directe beleggingsopbrengsten wordt in dit verband verstaan rentebaten en -lasten, dividenden, huuropbrengsten en soortgelijke opbrengsten. Dividend wordt verantwoord op het moment van betaalbaarstelling. Gerealiseerde koersverschillen op valutatermijncontracten zijn gepresenteerd onder het indirect rendement derivaten. De interesten van overige activa en passiva worden opgenomen op basis van nominale bedragen. Indirecte beleggingsopbrengsten Onder de indirecte beleggingsopbrengsten worden verstaan de gerealiseerde en ongerealiseerde waardewijzigingen en valutaresultaten. In de jaarrekening wordt geen onderscheid gemaakt tussen gerealiseerde en ongerealiseerde waardeveranderingen van beleggingen. Alle waardeveranderingen van beleggingen, inclusief valutakoersverschillen, worden als beleggingsopbrengsten in de staat van baten en lasten opgenomen. Kosten vermogensbeheer Onder kosten van vermogensbeheer worden zowel de externe als de daaraan toegerekende interne kosten verstaan. Verrekening van kosten Met de directe en indirecte beleggingsopbrengsten zijn verrekend de aan de opbrengsten gerelateerde transactiekosten, provisies, valutaverschillen e.d. 3.05 Pensioenuitkeringen De pensioenuitkeringen betreffen de aan deelnemers uitgekeerde bedragen inclusief afkopen. De pensioenuitkeringen zijn berekend op actuariële grondslagen. 3.06 Pensioenuitvoerings- en administratiekosten De kosten zijn toegerekend aan de periode waarop ze betrekking hebben. 3.07 Mutatie technische voorziening risico van het pensioenfonds Pensioenopbouw Bij de pensioenopbouw zijn aanspraken en rechten over het boekjaar gewaardeerd naar het niveau dat zij op balansdatum hebben. Indexering en overige toeslagen Op grond van RJ 610.251 en 610.252 worden bij de berekening van de pensioenverplichtingen aanspraken en rechten gewaardeerd naar het niveau dat zij op balansdatum hebben. Dit houdt in: - dat uit een besluit tot toeslag genomen na de balansdatum op balansdatum geen verplichting voortvloeit; - dat financiële verplichtingen voortvloeiende uit besluiten die voor balansdatum zijn genomen worden verantwoord (ook al wordt de toezegging pas in het volgend boekjaar verwerkt); en - dat per balansdatum onvoorwaardelijke verplichtingen voortvloeiend uit het voldoen aan ex antecondities, die niet aan een bestuursbesluit onderhevig zijn, worden opgenomen. 56 De toeslagverlening van het pensioenfonds voor zowel de deelnemers als de pensioengerechtigden en de premievrije pensioenen vallen onder categorie D1 van de door het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gepubliceerde toeslagenmatrix. Dit houdt in dat de toeslagverlening in principe voorwaardelijk is en de toeslagverlening gefinancierd wordt uit de middelen van het pensioenfonds. Per 1 januari 2014 is een toeslag verleend van 1,25%. De koopsom voor deze toeslagverlening wordt gefinancierd uit de middelen van het pensioenfonds en is in het boekjaar 2013 verwerkt. Rentetoevoeging De pensioenverplichtingen worden contant gemaakt tegen de nominale marktrente op basis van de door DNB gepubliceerde rentetermijnstructuur. De interesttoevoeging wordt tegen de rekenrente primo boekjaar berekend over de beginstand en de mutaties gedurende het jaar. Onttrekking voor pensioenuitkeringen en pensioenuitvoeringskosten De onttrekking wordt ten gunste van de rekening van baten en lasten gebracht in de periode waarin de lasten bij de berekening van de voorziening waren voorzien. Wijziging marktrente De marktwaardeverandering op balansdatum als gevolg van de wijzigingen in de door DNB gepubliceerde rentetermijnstructuur wordt in de rekening van baten en lasten opgenomen. Aanpassing actuariële grondslagen Het effect van de aanpassing van de actuariële grondslagen op de technische voorziening wordt ultimo boekjaar in de rekening van baten en lasten opgenomen. Overige mutaties pensioenverplichtingen De overige actuariële baten en lasten worden toegerekend aan de periode waarop zij betrekking hebben. 3.08 Overige voorzieningen Onder de overige voorzieningen zijn voorzieningen opgenomen ten behoeve van de vergoeding voor de toekomstige administratiekosten en voor de reorganisatie. Voorzieningen worden gevormd voor in rechte afdwingbare of feitelijke verplichtingen die op de balansdatum bestaan waarbij het waarschijnlijk is dat een uitstroom van middelen noodzakelijk is en waarvan de omvang op betrouwbare wijze is te schatten. De voorzieningen worden gewaardeerd op de beste schatting van de bedragen die noodzakelijk zijn om de verplichtingen per balansdatum af te wikkelen. De voorzieningen worden gewaardeerd op de contante waarde van de uitgaven die naar verwachting noodzakelijk zijn om de verplichtingen af te wikkelen. 3.09 Mutatie herverzekeringsdeel technische voorzieningen De mutatie herverzekeringsdeel technische voorzieningen betreft de wijzigingen in de waarde van het herverzekeringsdeel technische voorzieningen. 3.10 Mutatie Voorziening voor risico deelnemers De mutatie Voorziening voor risico deelnemers betreft de wijzigingen in de waarde van de voorziening voor risico deelnemers. 3.11 Saldo overdrachten van rechten De post saldo overdracht van rechten bevat het saldo van bedragen uit hoofde van overgenomen dan wel overgedragen pensioenverplichtingen. 3.12 Overige baten en lasten Overige baten en lasten zijn toegerekend aan de periode waarop ze betrekking hebben. 4. Toelichting op het kasstroomoverzicht Voor de opstelling van het kasstroomoverzicht is de directe methode gehanteerd. Hierbij worden alle ontvangsten en uitgaven als zodanig gepresenteerd. Er wordt onderscheid gemaakt tussen kasstromen uit pensioenactiviteiten en kasstromen uit beleggingsactiviteiten. 57 TOELICHTING OP DE BALANS per 31 december (x € 1.000) ACTIVA Beleggingen voor risico pensioenfonds (1) Vastgoedbeleggingen De waardering van belangen in niet-beursgenoteerde vastgoedbeleggingsinstellingen vindt plaats tegen de liquidatiewaarde (een door de vermogensbeheerder gefundeerde schatting op basis van marktanalyse minus een reële afslag). Vastgoedbeleggingen Stand begin boekjaar Aankopen Verkopen Waardeverandering Stand einde boekjaar 2013 21.279 107 - 9.234 - 4.213 7.939 2012 21.542 20 - 190 - 93 21.279 Als gevolg van het bestuursbesluit zal, na verkrijging van instemming van ABP en geen bezwaar van DNB, het fonds per 31 december 2014 liquideren. Derhalve is de jaarrekening opgesteld op basis van liquidatie en vervalt de continuïteitsveronderstelling. De afslag voor deze categorie is berekend op Euro 3,0 mln. 2013 7.939 0 7.939 Vastgoedbeleggingen Niet-beursgenoteerd Niet-beursgenoteerd in ontwikkeling Stand einde boekjaar 2012 19.046 2.233 21.279 De post vastgoedbeleggingen omvat beleggingen in vastgoed- of vastgoedbeleggingsinstellingen. Hieronder vallen onder meer investeringen in een "limited partnership" naar Amerikaans recht. Via een "partnership" wordt deelgenomen in de ontwikkeling en exploitatie van een appartementencomplex in Texas (Verenigde Staten). 2013 Waarde Afdekking 1.613 0 6.326 3.151 7.939 3.151 Valuta's en afdekking EUR USD Stand einde boekjaar 2012 Waarde Afdekking 14.115 0 7.164 3.596 21.279 3.596 Aandelen Ter beurze genoteerde aandelen zijn gewaardeerd tegen de slotkoers op balansdatum. Niet aan een beurs genoteerde aandelenfondsen zijn gewaardeerd tegen de actuele waarde op basis van de door de fondsmanager van het aandelenfonds laatst afgegeven intrinsieke waarde, zijnde een benadering van de reële waarde. Aandelen Stand begin boekjaar Aankopen Verkopen Waardeverandering Stand einde boekjaar 2013 60.188 18.505 - 2.939 6.833 82.587 2012 45.658 8.166 - 1.813 8.177 60.188 Aandelen naar soort Beleggingsfondsen zonder beursnotering Stand einde boekjaar 2013 82.587 82.587 2012 60.188 60.188 58 TOELICHTING OP DE BALANS (x € 1.000) 2013 Waarde Afdekking 16.915 0 17.908 8.920 10.826 10.604 3.363 3.415 33.575 0 82.587 22.939 Valuta's en afdekking EUR USD GBP JPY Overige valuta Stand einde boekjaar 2012 Waarde Afdekking 6.727 0 15.405 7.732 4.769 4.880 3.090 3.031 30.197 0 60.188 15.643 Vastrentende waarden Beursgenoteerde obligaties zijn gewaardeerd tegen de biedkoers op balansdatum inclusief de opgelopen interest ultimo jaar. Niet aan een beurs genoteerde beleggingsfondsen zijn gewaardeerd tegen de actuele waarde op basis van de door de fondsmanager van het beleggingsfonds laatst afgegeven intrinsieke waarde, zijnde een benadering van de reële waarde. De deposito's zijn gewaardeerd tegen de reële waarde op de balansdatum. Vastrentende waarden Obligaties Stand begin boekjaar Aankopen Verkopen Waardeverandering Marktwaarde einde boekjaar Mutatie lopende rente Stand einde boekjaar 2013 375.238 13.331 - 14.998 - 20.743 352.828 81 2012 342.491 110.121 - 105.022 27.803 375.393 - 155 352.909 Deposito's Stand begin boekjaar Aankopen Verkopen Stand einde boekjaar 10.603 0 - 6.554 Stand einde boekjaar Valuta's en afdekking EUR USD Overige valuta Stand einde boekjaar 375.238 20.502 6.103 - 16.002 4.049 10.603 356.958 385.841 2013 Waarde Afdekking 289.591 0 57.856 28.818 9.511 0 356.958 28.818 2012 Waarde Afdekking 314.742 0 60.648 30.439 10.451 0 385.841 30.439 Derivaten Derivaten zijn financiële instrumenten die zijn afgeleid van meer traditionele producten als aandelen en obligaties. Het betreft valutatermijncontracten, interest rate swaps, futures, swaptions, credit default swaps, contracts for differences en commodities. Derivaten zijn gewaardeerd tegen reële waarde. Dit is de waarde waarvoor het contract ultimo jaar kan worden afgewikkeld. De waarde wordt bepaald met behulp van marktconforme en toetsbare waarderingsmodellen. De ultimo jaar bestaande rechten en verplichtingen worden per derivatencontract gesaldeerd. Positieve posities (na saldering) uit hoofde van derivatencontracten ultimo verslagjaar worden gepresenteerd onder derivaten. Negatieve posities (na saldering) uit hoofde van derivatencontracten ultimo verslagjaar worden gepresenteerd onder verplichtingen uit hoofde van de beleggingen. Onder deze laatste post zijn ook creditposities uit hoofde van credit support annexen (CSA) verantwoord. 59 TOELICHTING OP DE BALANS (x € 1.000) De CSA-contracten hebben betrekking op derivatencontracten. De openstaande vorderingen en verplichtingen van de derivatencontracten worden maandelijks per tegenpartij gesaldeerd. Bij een saldo boven de contractueel vastgestelde grens wordt er onderpand gestort c.q. ontvangen van de tegenpartij. Derivaten Stand begin boekjaar Mutaties Lopende rente Waardeverandering 2013 9.924 - 2.291 17 - 3.452 4.198 2.647 6.845 Herclassificatie naar creditzijde Stand einde boekjaar 2012 8.960 - 3.818 41 4.741 9.924 577 10.501 De met betrekking to de beleggingsportefeuille door middel van derivaten verkregen posities op balansdatum zijn als volgt te specificeren naar onderliggende waarde: Renteswaps Commodities Valutatermijncontracten Stand einde boekjaar Contractomvang 64.700 0 66.550 Reële waarde 3.826 0 372 4.198 Contractomvang 64.700 9.600 54.687 Reële waarde 9.876 116 - 68 9.924 Overige beleggingen De overige beleggingen worden gewaardeerd tegen liquidatiewaarde (zijnde een benadering van de marktwaarde minus een reële afslag). Overige beleggingen Stand begin boekjaar Aankopen Verkopen Waardeverandering Stand einde boekjaar 2013 33.930 1.334 - 3.444 - 357 31.463 2012 31.957 1.564 - 842 1.251 33.930 Als gevolg van het bestuursbesluit zal, na verkrijging van instemming van ABP en geen bezwaar van DNB, het fonds per 31 december 2014 liquideren. Derhalve is de jaarrekening opgesteld op basis van liquidatie en vervalt de continuïteitsveronderstelling. De afslag voor deze categorie is berekend op Euro 1,7 mln. Deze beleggingen vinden plaats via zogenaamde huisfondsen van MN. Overige beleggingen naar soort Private Equity Hedge Funds Stand einde boekjaar 2013 15.193 16.270 31.463 2012 17.721 16.209 33.930 Overige toelichtingen Valutakoersen Voor de omrekening van de posities in vreemde valuta per balansdatum zijn de volgende koersen gehanteerd. 2013 1,37795 0,83200 144,83000 Eur - USD Eur - GBP Eur - JPY 2012 1,31840 0,81110 113,99545 Security lending Binnen een aantal MN Beleggingsfondsen, waarin PFP belegt, worden stukken (aandelen en obligaties) uitgeleend. Voor het uitlenen van deze stukken ontvangen de betreffende beleggingsfondsen collateral als onderpand. De opbrengsten van het uitlenen van de stukken worden binnen het beleggingsfonds herbelegd. Deze opbrengsten hebben een positief effect op de participatiewaarde van het beleggingsfonds. Het onderpand heeft gemiddeld een waarde van 105% van de uitgeleende stukken. Het aandeel van PFP in de waarde van de ontvangen onderpanden was ultimo jaar Euro 19,9 mln. 60 TOELICHTING OP DE BALANS (x € 1.000) Methodiek bepaling marktwaarde Bij de waardering van de beleggingen van PFP kan voor het grootste deel gebruik worden gemaakt van de volgende waardebepalingen: - Direct; beursnotering in een actieve markt (waarop geen prijsaanpassingen worden uitgevoerd); - Afgeleid; geen directe beursnotering maar andere uit de markt waarneembare gegevens dan wel een prijs gebaseerd op een transactie in een niet-actieve markt met een niet-significante prijsaanpassing (gebaseerd op aannames en schattingen). Hier vallen o.a. de participaties in MN Huisfondsen met liquide beleggingen, leningen en derivaten onder; - Modellen en technieken; marktwaardebepaling niet gebaseerd op marktgegevens, maar gebaseerd op aannames en schattingen die de prijs significant beïnvloeden. Hier vallen o.a. de participaties in Private Equity, Onroerend Goed en infrastructuur onder. Direct Vastgoedbeleggingen Aandelen Vastrentende waarden Derivaten Overige beleggingen Stand einde boekjaar 187.573 - 5.060 182.513 Afgeleid Modellen en Technieken 7.939 82.587 169.385 4.198 16.270 272.440 16.917 24.856 Totaal 2013 7.939 82.587 356.958 4.198 28.127 479.809 Beleggingen voor risico deelnemers (2) Beleggingen VP/IAP-regeling 2013 28.538 - 1.888 26.650 Beleggingen voor risico deelnemers Stand begin boekjaar Mutaties Stand einde boekjaar 2012 28.962 - 424 28.538 Voor een toelichting van deze post wordt verwezen naar de toelichting VP/IAP-regeling. Herverzekeringsdeel technische voorzieningen (3) Herverzekeringsdeel technische voorzieningen Stand begin boekjaar Mutaties Stand einde boekjaar 2013 10 -3 7 2012 14 -4 10 Deze post betreft de contante waarde van de te ontvangen herverzekerde pensioenaanspraken. Het betreft een paar kleine pensioenuitkeringen voor ingegane nabestaandenpensioenen, die destijds zijn herverzekerd. Vorderingen en overlopende activa (4) Vorderingen inzake beleggingen Vorderingen inzake beleggingen Rekening-courant Stand einde boekjaar 2013 781 781 2012 2.295 2.295 De post te vorderen beleggingen behelst, binnen het door MN beheerde vermogen, een verstrekt onderpand ad. Euro 0,8 mln (2012: Euro 2,3 mln) in verband met de uitstaande derivatencontracten. 61 TOELICHTING OP DE BALANS (x € 1.000) Overige vorderingen met een looptijd korter dan 1 jaar Overige vorderingen Leningen PBOD Debiteuren Instellingen (werkgevers) Overige Stand einde boekjaar 2013 46 434 3.985 4 4.469 2012 93 783 60 15 951 In 2001 zijn de bedrijfsmiddelen overgedragen aan PBOD. Ter financiering van deze (en de nieuwe bedrijfsmiddelen) is een langdurige 6%-lening met PBOD overeengekomen. De jaarlijkse aflossing van de lening is gelijk aan de uit afschrijving vrijkomende middelen. De waardering is tegen de reële waarde van de tegenprestatie, gewoonlijk de nominale waarde. De post Debiteuren betreft de rekening-courantverhoudingen met PBOD en PFP VP. Ultimo boekjaar worden de premienota's voor het komende jaar verstuurd welke per 1 januari van het nieuwe boekjaar verschuldigd worden. De nota's worden dienovereenkomstig ook in het huidige boekjaar verwerkt. In 2013 zijn de opheffingskosten van PFP berekend. Conform het bestuursbesluit zullen deze kosten worden voldaan door de desbetreffende schappen. Overige activa (5) Liquide middelen Liquide middelen Rabobank Citibank (via MN) Stand einde boekjaar 2013 1.856 927 2.783 2012 1.691 877 2.568 Liquide middelen worden gewaardeerd tegen de nominale waarde. Onder de liquide middelen zijn opgenomen kas en banktegoeden, die onmiddellijk opeisbaar zijn en een looptijd hebben korter dan 1 jaar. 62 TOELICHTING OP DE BALANS (x € 1.000) PASSIVA Stichtingskapitaal en reserves (6) 2013 1 59.824 380 60.205 2012 1 70.585 446 71.032 2013 70.585 - 10.761 59.824 2012 63.505 7.080 70.585 Solvabiliteit Minimaal vereist vermogen (104,1% resp. 104,1%) Vereist vermogen (111,6% resp. 110,6%) 2013 434.951 466.449 2012 448.891 476.775 Dekkingsgraad (op marktwaarde) 114,3% 116,4% Stichtingskapitaal en reserves Stichtingskapitaal Algemene reserve Reserve bijzondere uitvoeringskosten Stand einde boekjaar Algemene reserve Algemene reserve Stand begin boekjaar Mutatie vanuit de resultaatbestemming Stand einde boekjaar Solvabiliteit De buffers worden door het pensioenfonds berekend met behulp van de standaardmethode. Hierbij wordt voor de samenstelling van de beleggingen uitgegaan van de feitelijke assetmix in de evenwichtssituatie. Berekening minimaal vereist vermogen Beleggingsrisico Beheerslasten Risicokapitaal bij overlijden Arbeidsongeschiktheidspensioen Totaal 2013 16.713 0 365 26 17.104 2012 17.248 0 434 30 17.712 Het minimaal vereist vermogen wordt bepaald door het al dan niet aanwezig zijn van beleggingsrisico's en door beheerslasten, alsmede risico's die voortkomen uit de pensioenregeling; zoals nabestaanden- en arbeidsongeschiktheidspensioen. Deze worden als volgt gewaardeerd: - Beleggingsrisico: 4% van de bruto Technische Voorziening maal het verhoudingsgetal tussen de netto Technische Voorziening en de bruto Technische voorziening. De netto Technische Voorziening is de bruto Technische Voorziening minus het herverzekerde deel hiervan. - Beheerslasten: Indien het fonds geen beleggingsrisico loopt en de beheerslasten voor een periode voor meer dan 5 jaar zijn vastgelegd: 1% van de Technische Voorziening. Indien de beheerslasten voor een periode van 5 jaar of minder zijn vastgelegd: 25% van de netto beheerslasten. - Risicokapitaal bij overlijden: 0,3% van het aanwezige risicokapitaal maal de verhouding tussen het risicokapitaal voor risico van het fonds (dus na aftrek van het herverzekerde deel) en het risicokapitaal over het afgelopen boekjaar. Het verhoudingsgetal is minimaal 50%. - Arbeidsongeschikheidspensioen: Ook de dekking premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid valt hieronder. Berekening dekkingsgraad De nominale dekkingsgraad wordt als volgt berekend: - Aanwezig vermogen - Technische voorziening - Nominale dekkingsgraad 2013 2012 477.652 417.827 114,3% 501.807 431.221 116,4% De genoemde dekkingsgraad van 114,3% ultimo boekjaar gaat uit van gelijkblijvende pensioenuitkeringen. Indien rekening wordt gehouden met jaarlijks stijgende uitkeringen op basis van de prijsindex, kan een reële dekkingsgraad worden vastgesteld (met marktwaardering van de prijsindex). Ultimo boekjaar bedraagt deze reële dekkingsgraad vrij van beleggingsrisico's 82% (2012: 79%). Op basis van het vermogen ultimo boekjaar is er een vaste jaarlijkse toeslagverlening van 43% van de prijsindex mogelijk (2012: 41%). 63 TOELICHTING OP DE BALANS (x € 1.000) Reserve bijzondere uitvoeringskosten 2013 446 - 66 380 Reserve bijzondere uitvoeringskosten Stand begin boekjaar Mutatie vanuit resultaatbestemming Stand einde boekjaar 2012 446 0 446 De reserve is gevormd uit de toekenning van het VSM-aandeel voor PFP als werkgever. Uit deze reserve is de Voorziening reorganisatiekosten ultimo 2011 gevormd. In het verslagjaar is een bedrag aan de reserve onttrokken als gevolg van de verdergaande reorganisatie. Dit bedrag wordt aan de Voorziening reorganisatiekosten toegevoegd. Technische voorzieningen (7) Technische voorziening voor risico van het pensioenfonds De Technische Voorziening voor risico van het pensioenfonds is naar categorieën van deelnemers samengesteld: Aantallen 2013 599 1.087 1.005 0 2.691 Deelnemers Gewezen deelnemers Pensioengerechtigden Overigen Stand einde boekjaar Totaal 2013 147.563 72.357 195.871 2.036 417.827 Aantallen 2012 722 1.042 1.005 0 2.769 Totaal 2012 170.699 66.913 191.737 1.872 431.221 In de grondslagen is onder 1.02 een korte beschrijving van de pensioenregelingen opgenomen. Voorziening Pensioenverplichtingen risico pensioenfonds Stand begin boekjaar eigen rekening Actuariële premies en koopsommen Toeslag deelnemers met pensioenopbouw Toeslag gewezen deelnemers Toeslag pensioengerechtigden Koopsommen uit VP/IAP-regeling Vrijval voorziening stop-loss Overdracht van rechten Interest Pensioenuitkeringen Vrijval administratiekosten Sterfteresultaat Wijziging marktrente (RTS) Aanpassing overlevingstafels Diversen 2013 2012 431.211 7.750 1.654 1.151 2.298 3.418 - 471 - 449 1.484 - 18.372 - 993 - 96 - 11.948 0 1.183 Stand einde boekjaar eigen rekening Voorziening pensioenverplichtingen herverzekerd Stand einde boekjaar 397.278 8.273 1.080 476 1.768 3.736 - 23 232 6.116 - 18.014 - 999 163 28.005 3.780 - 660 - 13.391 417.820 7 417.827 33.933 431.211 10 431.221 - Toeslag: Ten laste van het boekjaar moet de toegekende toeslag per 1 januari van het volgende jaar worden opgenomen. De toegekende toeslagverlening voor het komende boekjaar bedraagt voor de actieven en voor de inactieven 1,25% (2013: 0,70%). - Interest: De pensioenverplichtingen zijn in het boekjaar opgerent met 0,351% (2012: 1,544%), zijnde Euro 1,5 mln (2012: Euro 6,1 mln). De interesttoevoeging is bepaald op basis van de 1-jaars RTS-rente primo boekjaar. - Wijziging marktrente: Ultimo boekjaar bedraagt de rentetermijnstructuur 2,7% bij een duration van 15 (2012: 2,4% bij een duration van 15). De rentetermijnstructuur is gelijk aan de door DNB gepubliceerde rentetermijnstructuur. Als gevolg van de mutatie in de rentetermijnstructuur is er in het boekjaar een bedrag van Euro 11,9 mln vrijgevallen. - Diversen: Het resultaat op de post diversen wordt voornamelijk veroorzaakt door de opvoer van de opslag voor het wezenpensioen ad 5,0% in de tarifering voor het latente partnerpensioen. Ten onrechte was deze opslag niet opgenomen in de waardering van de technische voorzieningen. 64 TOELICHTING OP DE BALANS (x € 1.000) Overige voorzieningen (8) Voorzieningen worden gevormd voor in rechte afdwingbare of feitelijke verplichtingen die op de balansdatum bestaan waarbij het waarschijnlijk is dat een uitstroom van middelen noodzakelijk is en waarvan de omvang op betrouwbare wijze is te schatten. De voorzieningen worden gewaardeerd op de beste schatting van de bedragen die noodzakelijk zijn om de verplichtingen per balansdatum af te wikkelen. De voorzieningen worden gewaardeerd op de contante waarde van de uitgaven die naar verwachting noodzakelijk zijn om de verplichtingen af te wikkelen. Voorziening administratiekosten 2013 330 - 110 220 Voorziening administratiekosten Stand begin boekjaar Vrijval Stand einde boekjaar 2012 440 - 110 330 Ultimo 2010 is door PSB het contract met PBOD beëindigd. Als gevolg van de beëindiging van het contract heeft PSB PBOD gecompenseerd voor administratiekosten. Begin 2011 is het bedrag van de compensatie van PSB ad Euro 0,6 mln ontvangen. Deze post valt in 5 jaar vrij. Voorziening reorganisatiekosten Voorziening reorganisatiekosten Stand begin boekjaar Dotatie vanuit reserve bijzondere uitvoeringskosten Dotatie kosten opheffing Onttrokken aan de voorziening Stand einde boekjaar 2013 322 66 3.900 - 35 4.253 2012 375 0 0 - 53 322 Deze voorziening loopt nog 5 jaar door en betreft de uitvoering van het Sociaal Plan voor een (beperkt) aantal medewerkers. De medewerkers waren in dienst bij PFP en gedetacheerd bij PBOD. Zodoende is binnen PFP een voorziening getroffen voor personele consequenties. Ultimo 2013 is besloten de voorziening op te hogen als gevolg van een verdere reorganisatie bij PBOD. In 2013 zijn de opheffingskosten van PFP berekend. Conform het bestuursbesluit zullen deze kosten worden voldaan door de desbetreffende schappen. Voorziening risico deelnemers (9) Verplichtingen risico deelnemers 2013 26.650 26.650 Verplichtingen risico deelnemers Saldo voorziening Stand einde boekjaar 2012 28.538 28.538 Voor een toelichting van deze post wordt verwezen naar de toelichting VP/IAP-regeling. Langlopende schulden (10) Van enkele instellingen zijn depots ontvangen voor de uitvoering van de betalingen inzake wachtgelden/of afvloeiingsregelingen. De langlopende schulden worden gewaardeerd tegen de reële waarde die de boekwaarde benadert. Langlopende schulden Depot Landbouwschap Herclassificatie naar "Overige schulden en overlopende passiva" Stand einde boekjaar 2013 43 2012 240 - 43 0 0 240 Binnen PFP wordt een depotbedrag aangehouden voor de wachtgelders van het ex-Landbouwschap. Jaarlijks wordt aan het depot 4,3% als vergoeding voor rente toegevoegd. In het verslagjaar is bepaald wat het maximale benodigde depotbedrag is voor het ex-Landbouwschap. Uit deze berekeningen ultimo verslagjaar is gebleken dat Euro 0,2 mln teruggestort kon worden aan de SER. De SER is de vereffenaar van het Landbouwschap. De laatste uitkering vanuit dit depot zal ultimo 2014 plaatsvinden. Derhalve is deze post overgeboekt naar de balanspost "Overige schulden en overlopende passiva". 65 TOELICHTING OP DE BALANS (x € 1.000) Overige schulden en overlopende passiva (11) Overige schulden en overlopende passiva Overige schulden en overlopende passiva Te betalen loonheffingen Crediteuren Herclassificatie Depot Landbouwschap Herclassificatie Derivaten Verplichtingen uithoofde van beleggingen Diversen 2013 475 2.179 43 2.647 5.060 923 463 1.689 0 577 10.800 889 11.327 11.327 Stand einde boekjaar 2012 14.418 14.418 Schulden worden opgenomen tegen de reële waarde van de tegenprestatie, gewoonlijk de nominale waarde. De posten betreffen schulden met een looptijd korter dan 1 jaar. De post verplichtingen uit hoofde van beleggingen heeft betrekking op CSA-contracten (zie activapost "Derivaten"). Jaarultimo heeft JP Morgan hiervoor een borg gestort ad Euro 5,1 mln (2012: Euro 10,8 mln). De borgcontracten zijn apart met de tegenpartij geregeld en meestal wordt een aantal posities netto met de tegenpartij geborgd. Hierdoor wordt niet voor individuele contracten de borg op hetzelfde moment terugbetaald als het settelen van het derivatenresultaat. De post derivaten betreft, als onderdeel van het door MN beheerde vermogen, verplichtingen uit hoofde van derivatencontracten (netto per derivatencontract) ad Euro 2,6 mln (2012: Euro 0,6 mln). Zie voor de waardering van deze post de omschrijving bij de activa post "Derivaten". Onder de post diversen zijn de geraamde transactiekosten ad Euro 0,5 mln opgenomen indien alle activa geliquideerd moet worden. 66 TOELICHTING OP DE BALANS (x € 1.000) Risicobeheer en derivaten Beleid en risicobeheer Voor het risicobeheer heeft het Bestuur de beschikking over de volgende beleidsintrumenten: - ALM-beleid en duration-matching Dekkingsgraad Financieringsbeleid Premiebeleid Toeslagbeleid Herverzekeringsbeleid Risicobeleid alternatieve beleggingen Risicobeleid ten aanzien van uitbesteding Welke beleidsinstrumenten het Bestuur op welke manier zal hanteren wordt bepaald op basis van uitvoerige analyses van de te verwachten toekomstige ontwikkelingen van de verplichtingen en ontwikkelingen op de financiële markten. Voor deze analyses gebruikt het Bestuur onder andere AssetLiability Management-studies (ALM). Een ALM-studie analyseert de structuur van de pensioenverplichtingen en van verschillende beleggingsstrategieën en de ontwikkeling daarvan in diverse economische scenario's. Op basis van de uitkomsten van deze analyses stelt het Bestuur jaarlijks beleggingsrichtlijnen vast waarop het door PFP uit te voeren beleggingsbeleid wordt gebaseerd. De beleggingsrichtlijnen zetten uiteen binnen welke grenzen en normen het beleggingsbeleid moet worden uitgevoerd, en richten zich op het beheersen van de belangrijkste (beleggings)risico's. Bij de uitvoering van het beleggingsbeleid wordt gebruik gemaakt van derivaten die worden toegelicht in "S3". Solvabiliteitsrisico PFP wordt bij het beheer van de pensioenverplichtingen en de financiering daarvan geconfronteerd met risico´s. De belangrijkste doelstelling van PFP is het nakomen van de pensioentoezeggingen. Voor het realiseren van deze doelstelling wordt gestreefd naar een toereikende solvabiliteit op basis van de marktwaarde van de pensioenverplichtingen. Het belangrijkste risico voor PFP betreft het solvabiliteitsrisico, ofwel het risico dat PFP niet beschikt over voldoende vermogen ter dekking van de pensioenverplichtingen. De solvabiliteit wordt gemeten zowel op basis van algemeen geldende normen als ook naar de specifieke normen welke door de toezichthouder worden opgelegd. Indien de solvabiliteit van PFP zich negatief ontwikkelt, bestaat het risico dat PFP de premie voor de instellingen en de deelnemers moet verhogen en het risico dat er geen ruimte beschikbaar is voor een eventuele toeslag van opgebouwde pensioenrechten. In het uiterste geval kan het noodzakelijk zijn dat PFP verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten moet verminderen. Ontwikkeling dekkingsgraad Dekkingsgraad per 1 januari Nieuwe aanspraken Uitkeringen Toeslagverlening Wijziging Rentetermijnstructuur Beleggingsresultaten Aanpassing overlevingstafels Overige oorzaken Stand einde boekjaar 2013 116,4% -0,7% 0,7% -1,4% 3,3% -3,7% 0,0% -0,3% 114,3% 2012 116,0% -0,8% 0,8% -0,8% -7,6% 10,8% -0,9% -1,1% 116,4% Uit dit overzicht blijkt dat de daling van de dekkingsgraad in het boekjaar met name is veroorzaakt door de inkoop van nieuwe aanspraken, het beleggingsresultaat (exclusief het effect van de gestegen rente op de Technische Voorzieningen) en de toeslagverlening. 67 TOELICHTING OP DE BALANS (x € 1.000) Technische voorzieningen Buffers: S1 Renterisico S2 Risico zakelijke waarden S3 Valutarisico S4 Grondstoffenrisico S5 Kredietrisico S6 Verzekeringstechnisch risico S7 Liquiditeitsrisico S8 Concentratierisico S9 Operationeel risico S10 Actief-beheerrisico Totaal van de risico's Diversificatie-effect Vereist eigen vermogen a) 2013 417.820 2012 431.211 b) 16.278 31.846 19.090 0 6.548 11.434 0 0 0 1.883 87.079 - 38.450 48.629 13.772 29.883 18.481 2.796 6.228 12.009 0 0 0 2.387 85.556 - 39.992 45.564 111,6% 110,6% 466.449 477.652 11.203 476.775 501.807 25.032 Vereiste dekkingsgraad (a+b) Vereist vermogen Aanwezig vermogen Surplus Het renterisico (S1) is toegenomen als gevolg van een verlaging van de rente-afdekking. De benodigde buffers voor het risico zakelijke waarden (S2) en het valutarisico (S3) zijn toegenomen als gevolg van de toename van het aandeel zakelijke waarden in de totale portefeuille. Het belang in grondstoffen (S4) is in het boekjaar verkocht. Derhalve is dit risico nul. Het standaardmodel kent nog het liquiditeitsrisico (S7), het concentratierisico (S8) en het operationeel risico (S9). Deze risico's zijn binnen het FTK op 0 vastgesteld. Marktrisico Marktrisico is uit te splitsen in renterisico, valutarisico en prijs(koers)risico. De beleggingsdoelstellingen bepalen de strategie die de stichting volgt ten aanzien van het beleggingsrisico. De Beleggingscommissie ziet toe op het marktrisico conform de binnen het pensioenfonds aanwezige beleidskaders en de beleggingsrichtlijnen. De overallmarktposities worden periodiek gerapporteerd aan het Bestuur. S1 Renterisico Het renterisico is het risico dat de waarden van de portefeuille vastrentende waarden en de pensioenverplichtingen veranderen als gevolg van ongunstige veranderingen in de marktrente. Maatstaf voor het meten van de rentegevoeligheid is de duration. De duration is de gewogen gemiddelde resterende looptijd in jaren van de kasstromen. 2013 x € 1.000 Duration 359.741 15 417.827 15 Vastrentende waarden (Nominale) pensioenverplichtingen 2012 x € 1.000 Duration 388.409 16 431.221 15 De duration van de vastrentende waarden wordt zoveel mogelijk gematched met de duration van de verplichtingen. Hierdoor zal een mutatie in de rentesfeer nauwelijks invloed hebben op de dekkingsgraad van het fonds. Het Bestuur heeft er voor gekozen het renterisico gedeeltelijk af te dekken. Doelstelling van dit rentebeleid is om de beweeglijkheid van de dekkingsgraad te reduceren met behoud van de kans op overrendement. Indien de euroswaprente (de rente waartegen de pensioenverplichtingen contant worden gemaakt) met 0,1% daalt, zullen de pensioenverplichtingen stijgen. Dit renterisico wordt met als streefpercentage 65% (gebaseerd op de werkelijke rentetermijnstructuur) ten opzichte van de pensioenverplichtingen afgedekt. Voor het afdekken van dit renterisico worden Euro Staatobligaties (voornamelijk Nederlandse en Duitse staatsobligaties), Investment Grade Bedrijfsobligaties en rentederivaten gehanteerd. De feitelijke renteafdekking bedraagt ultimo 2013 circa 60% (2012 circa 61,5%). 68 TOELICHTING OP DE BALANS (x € 1.000) Uitsplitsing vastrentende waarden Liquide middelen en deposito's < 1 jaar 2013 2.783 Europa Bedrijfsobligaties Emerging Markets High Yield Verenigde Staten High Yield Europa Bank Loans Kortlopende staatsobligaties Deposito's Totaal 180.119 73.998 38.042 29.325 15.964 12.055 3.404 4.049 359.739 0,8% 50,0% 20,6% 10,6% 8,2% 4,4% 3,4% 0,9% 1,1% 100,0% 2012 2.568 194.815 73.692 41.804 29.295 10.792 11.194 13.646 10.603 388.409 0,7% 50,1% 19,0% 10,8% 7,5% 2,8% 2,9% 3,5% 2,7% 100,0% S2 Prijsrisico zakelijke waarden Prijsrisico is het risico dat door de ontwikkeling van marktprijzen (veroorzaakt door factoren die samenhangen met een individuele belegging, de uitgevende instelling of generieke factoren) waardewijzigingen plaatsvinden. Wijzigingen in marktomstandigheden hebben altijd direct invloed op het beleggingsresultaat, omdat alle beleggingen worden gewaardeerd op reële waarde waarbij waardewijzigingen onmiddellijk worden verwerkt in het saldo van baten en lasten. Spreiding binnen de portefeuille (diversificatie) kan het prijsrisico dempen. Het prijsrisico kan ook afgedekt worden door gebruik te maken van afgeleide financiële instrumenten (derivaten), zoals opties en futures. PFP dekt het prijsrisico niet af. Waardedalingen van bijvoorbeeld aandelen worden niet ondervangen door put-opties, maar middels diversificatie wordt getracht dit risico te reduceren. De vastgoedbeleggingen en de aandelen kunnen als volgt naar sectoren en regio's worden onderverdeeld: Vastgoedbeleggingen naar regio Europa Noord-Amerika Azië Totaal 2013 4.779 0 3.160 7.939 Vastgoedbeleggingen naar sector Niet beursgenoteerd: Kantoren Winkels Woningen Composition Capital Asia Overig Totaal 60,2% 0,0% 39,8% 100,0% 2013 1.477 3.051 0 3.160 251 7.939 2012 14.115 2.233 4.931 21.279 66,3% 10,5% 23,2% 100,0% 2012 18,6% 38,4% 0,0% 39,8% 3,2% 100,0% 2.227 3.558 9.409 4.931 1.154 21.279 10,5% 16,7% 44,2% 23,2% 5,4% 100,0% Aandelen naar regio Europa Verenigde Staten Verre Oosten (inclusief Japan) Emerging Markets Totaal 2013 33.830 17.908 5.424 25.425 82.587 40,9% 21,7% 6,6% 30,8% 100,0% 2012 13.813 15.405 5.257 25.713 60.188 23,0% 25,6% 8,7% 42,7% 100,0% Aandelen naar sector Financiële instellingen Handels- en industriële bedrijven Energie Technology Consumenten goederen Farmacie- en biotechnologie Materialen Overig Totaal 2013 18.303 9.181 7.515 8.968 17.843 7.230 5.763 7.784 82.587 22,1% 11,1% 9,1% 10,9% 21,6% 8,8% 7,0% 9,4% 100,0% 2012 13.489 6.017 6.464 6.744 0 0 0 27.474 60.188 22,5% 10,0% 10,7% 11,2% 0,0% 0,0% 0,0% 45,6% 100,0% 69 TOELICHTING OP DE BALANS (x € 1.000) S3 Valutarisico Het valutarisico is het risico dat de waarde van de beleggingen en verplichtingen verandert als gevolg van veranderingen in valutakoersen. Het beleid van PFP is gericht op een gedeeltelijke afdekking van valutarisico's. Binnen de obligaties zijn enkele beleggingen die luiden in verschillende Europese valuta, zoals Zweedse Kronen (SEK), Noorse Kronen (NOK) en Zwitserse Franc (CHF). Gezien de relatief kleine omvang van deze valuta's worden deze posities niet afgedekt. De belangrijkste valutarisico's die PFP loopt zijn de Amerikaanse Dollar (USD), Japanse Yen (JPY) en Britse Ponden (GBP) risico's. De valutapositie voor en na afdekking is als volgt weer te geven: Naar valuta EUR USD GBP JPY Overige valuta Totaal 2013 ValutaNettoderivaten positie (na) 66.572 385.391 - 49.731 50.108 - 13.484 282 - 3.357 - 51 0 48.815 0 484.545 Voor 318.819 99.839 13.766 3.306 48.815 484.545 2012 Nettopositie (na) 405.946 55.709 - 111 59 41.936 503.539 De beleggingen in aandelen, onroerend goed en alternatieve beleggingen genoteerd in de Amerikaanse Dollar worden sinds 1 januari 2012 voor 50% strategisch afgedekt. De beleggingen in aandelen, onroerend goed en alternatieve beleggingen in de valuta’s Britse Pond en Japanse Yen worden (nagenoeg) volledig afgedekt. De overige valuta zijn met name opgebouwd uit Europese beleggingen (met name Zwitserse Frank) en uit opkomende landen. Deze beleggingen van zowel aandelen als obligaties en worden niet afgedekt. Bij deze valuta moet dan met name gedacht worden aan: Braziliaanse Reaal, Zuid‐Afrikaanse Rand, Koreaanse Won, Chinese Renminbi en Mexicaanse Peso. In totaal zijn circa 30 vreemde valuta vertegenwoordigd in de portefeuille. S4 Grondstoffenrisico Grondstoffen ofwel commodities vormen een beleggingscategorie waarin veelal indexfutures en swaps worden gebruikt om exposure te krijgen in energie (olie), metalen, edelmetalen en agroproducten. Het grondstoffenrisico betreft het risico op fluctuaties in grondstoffenprijzen. 2013 Contractomvang 0 0 GSCI non-natural Gas Total Return index looptijd tot: 31-1-2013 Totaal Reële waarde 0 0 2012 Contractomvang 9.600 9.600 Reële waarde 116 116 S5 Kredietrisico Kredietrisico is het risico van financiële verliezen voor PFP als gevolg van faillissement of betalingsonmacht van tegenpartijen waarop PFP (potentiële) vorderingen heeft. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan partijen die obligatieleningen uitgeven, banken waar deposito's worden geplaatst, marktpartijen waarmee Over The Counter (OTC)-derivatenposities worden aangegaan en aan bijvoorbeeld herverzekeraars. Een voor beleggingsactiviteiten specifiek onderdeel van kredietrisico is het settlementrisico. Dit heeft betrekking op het risico dat partijen waarmee PFP transacties is aangegaan niet meer in staat zijn hun tegenprestatie te verrichten waardoor PFP financiële verliezen lijdt. Verdeling van de rating in % van de vastrentende waarden AAA AA A BBB Lager dan BBB Geen rating Totaal 2013 187.064 14.390 39.571 46.766 68.350 3.597 359.739 70 52,0% 4,0% 11,0% 13,0% 19,0% 1,0% 100,0% 2012 213.625 23.305 38.841 46.609 62.145 3.884 388.409 55,0% 6,0% 10,0% 12,0% 16,0% 1,0% 100,0% TOELICHTING OP DE BALANS (x € 1.000) S6 Verzekeringstechnische risico's (actuariële risico's) De belangrijkste actuariële risico's zijn het langleven-, overlijdens- en arbeidsongeschiktheidsrisico. Het belangrijkste actuariële risico is het langlevenrisico (het risico dat deelnemers langer blijven leven dan gemiddeld verondersteld wordt bij de bepaling van de voorziening pensioenverplichtingen). Door toepassing van de AG-prognosetafel 2012-2062 met adequate correcties is het langlevenrisico nagenoeg geheel verdisconteerd in de waardering van de pensioenverlichtingen. Het overlijdensrisico betekent dat PFP in geval van overlijden mogelijk een nabestaandenpensioen moet toekennen waarvoor door PFP geen voorzieningen zijn getroffen. Dit risico kan worden uitgedrukt in risicokapitalen. Het arbeidsongeschiktheidsrisico betreft het risico dat PFP voorzieningen moet treffen voor premievrijstelling bij invaliditeit en het toekennen van een arbeidsongeschiktheidspensioen ('schadereserve'). Voor dit risico wordt jaarlijks een risicopremie in rekening gebracht. Het verschil tussen de risicopremie en de werkelijke kosten wordt verwerkt via het resultaat. De actuariële uitgangspunten voor de risicopremie worden periodiek herzien. PFP heeft een nabestaanden- en wezenpensioen op risicobasis herverzekerd bij een externe, onder toezicht van DNB staande verzekeringsmaatschappij. Daarnaast is eveneens het arbeidsongeschiktheidsen overlijdensrisico herverzekerd. De herverzekeringsovereenkomst betreft een stop-loss verzekering. Dit betekent dat de risico's grotendeels in eigen beheer worden gehouden. Door de herverzekeraar wordt een uitkering verricht indien de schade boven een zeker niveau komt. Het contract is eind 2011 met 5 jaar verlengd. S7 Liquiditeitsrisico Liquiditeitsrisico is het risico dat beleggingen niet tijdig en/of niet tegen een aanvaardbare prijs kunnen worden omgezet in liquide middelen, waardoor PFP op korte termijn niet aan zijn verplichtingen kan voldoen. Waar de overige risicocomponenten vooral de langere termijn betreffen (solvabiliteit), gaat het hierbij om de kortere termijn. Dit risico wordt beheerst door in het strategische en tactische beleggingsbeleid voldoende ruimte aan te houden voor de liquiditeitsposities, rekening houdend met de directe beleggingsopbrengsten en andere inkomsten zoals premies. De volgende zaken zijn van belang met betrekking tot het liquiditeitsrisico: - de pensioenuitkeringen zijn en blijven de te ontvangen premiebedragen overtreffen, ook indien er geen sprake is van premiekorting; - om die reden worden er, behalve om beleggingstechnische redenen, door PFP voldoende kasmiddelen aangehouden. Categorie Vastrentende waarden Zakelijke waarden Overig Totaal 2013 Totale Waarvan beleggingen illiquide 356.958 0 126.742 39.402 845 0 484.545 39.402 2012 Totale Waarvan beleggingen illiquide 385.841 0 115.396 55.209 2.302 0 503.539 55.209 De illiquide beleggingen onder de zakelijke waarden betreffen de investeringen in onroerend goed, beleggingen in private equity en hedge funds. Deze zijn gewaardeerd op basis van liquidatiewaarde; afwaardering Euro 4,7 mln. S8 Concentratierisico Grote posten kunnen leiden tot concentratierisico. Om te bepalen welke posten hieronder vallen moeten per beleggingscategorie alle instrumenten met dezelfde debiteur worden opgeteld. Als grote post wordt aangemerkt elke post die meer dan 2% van het balanstotaal uitmaakt. In het algemeen geldt dat concentratierisico kan optreden als een adequate spreiding van activa en passiva ontbreekt. Concentratierisisco's kunnen optreden bij een concentratie van de portefeuille in regio's, economische sectoren of tegenpartijen. Een portefeuille van leningen die sterk gebonden is, kan door deze sectorconcentratie een verhoogd risico lopen. Indien aandelen in dezelfde sector worden aangehouden, is sprake van een cumulatief concentratierisico. Overigens beperken concentratierisico's zich niet uitsluitend tot de beleggingen. Beleggingen geschieden over het algemeen als deelname in een beleggingsfonds. PFP is deelgerechtigd in de achterliggende portefeuille van het fonds. Het concentratierisico wordt daarmee sterk gemitigeerd. 71 TOELICHTING OP DE BALANS (x € 1.000) Tegenpartij Duitse staat Nederlandse staat Finse staat 2013 93.743 79.216 10.564 19,3% 16,3% 2,2% 2012 116.985 80.334 11.143 23,5% 16,0% 2,2% S9 Operationeel risico Operationeel risico is het risico van een onjuiste afwikkeling van transacties, fouten in de verwerking van de gegevens, het verloren gaan van informatie, fraude en dergelijke. Dergelijke risico's worden door PFP beheerst door het stellen van hoge kwaliteitseisen aan de organisaties die bij de uitvoering betrokken zijn op gebieden zoals interne organisatie, procedures, processen en controles en kwaliteit geautomatiseerde systemen. Deze kwaliteitseisen worden periodiek getoetst door het Bestuur. S10 Actief-beheerrisico Onder actief beheer worden afwijkende posities in portefeuilles verstaan die door portefeuillemanagers worden ingenomen ten opzichte van de strategische portefeuilles. De mate van actief beheer wordt doorgaans bepaald aan de hand van een tracking error. Deze tracking error meet de mate van afwijking tussen het rendement van een beleggingsportefeuille en het rendement op een benchmarkportefeuille. Een lage tracking error impliceert dat het feitelijke rendement dicht bij de gekozen benchmark ligt, terwijl een hoge tracking error aangeeft dat het rendement duidelijk van de benchmark afwijkt. Een hogere tracking error impliceert daarmee een hogere mate van actief risico. In het standaard model voor de vaststelling van het Vereist Eigen Vermogen wordt geen rekening gehouden met actief-beheerrisico. Deze kwestie werd reeds naar voren gebracht in het Rapport Evaluatie Financieel Toetsingskader: Daar waar mogelijk kan de standaardtoets worden uitgebreid met een opslag voor liquiditeitsrisico's (S7), concentratierisico's (S8), operationele risico's (S9) en risico's uit hoofde van actief vermogensbeheer (S10). Deze risico's zijn echter moeilijk te standaardiseren. Daarom is het ook nodig om meer gebruik te maken van (gedeeltelijke) interne modellen om fondsspecifieke en complexe risico's te modelleren die niet in het standaardmodel passen. Tevens wordt het actief-beheerrisico genoemd in de door DNB in juni 2011 opgestelde "Uitwerking herziening berekeningssystematiek Vereist Eigen Vermogen" als risico waar de standaardtoets mee uitgebreid moet worden. Met ingang van 2012 worden de aandelenportefeuilles Verenigde Staten en Europa passief beheerd. Toeslagrisico Het Bestuur heeft de ambitie om de pensioenen te indexeren. De mate waarin dit kan worden gerealiseerd, is afhankelijk van de ontwikkelingen in rente, rendement, looninflatie en demografie. Uitdrukkelijk wordt opgemerkt dat de toeslagtoezegging voorwaardelijk is. De zogenaamde reële dekkingsgraad geeft zicht op de mate waarin kan worden geïndexeerd (ook wel aangeduid als de toeslagruimte). Voor het bepalen van de reële dekkingsgraad worden onvoorwaardelijke nominale pensioenverplichtingen verdisconteerd tegen een reële, in plaats van een nominale rentetermijnstructuur. Omdat er op dit moment geen markt voor financiële instrumenten aanwezig is, waaruit de reële rentetermijnstructuur kan worden afgeleid, wordt vaak gebruik gemaakt van een benaderingswijze. De genoemde dekkingsgraad van 114,3% ultimo boekjaar gaat uit van gelijkblijvende pensioenuitkeringen. Indien rekening wordt gehouden met jaarlijks stijgende uitkeringen op basis van de prijsindex, kan een reële dekkingsgraad worden vastgesteld (met marktwaardering van de prijsindex). Ultimo boekjaar bedraagt deze reële dekkingsgraad vrij van beleggingsrisico's 82% (2012: 79%). Op basis van het vermogen ultimo boekjaar is er een vaste jaarlijkse toeslagverlening van 43% van de prijsindex mogelijk (2012: 41%). 72 TOELICHTING OP DE BALANS (x € 1.000) Uitbestedingsrisico Uitbestedingsrisico is het risico dat de continuïteit, integriteit en/of kwaliteit van de aan derden uitbestede werkzaamheden, dan wel door deze derden ter beschikking gestelde apparatuur en personeel worden geschaad. Het uitbestedingsrisico wordt gemitigeerd door afspraken (kwaliteitseisen) in de uitvoeringsovereenkomst en de daaraan verbonden Service Level Agreement (SLA). Monitoring van de uitvoering door het Bestuur vindt plaats op basis van de periodieke rapportages over de uitgevoerde werkzaamheden. Tevens ontvangt het pensioenfonds over het boekjaar van MN een ISAE 3402 type IIrapport. Deze rapportage geeft inzicht in de wijze van beheersing van de operationele risico's en geven aan of de pensioenuitvoerder en vermogensbeheerde 'in control' zijn. Een externe accountant certificeert deze ISAE 3402 type II-rapportage van MN. Het Bestuur heeft het rapport van MN beoordeeld. Systeemrisico Systeemrisico betreft het risico dat het mondiale financiële systeem (de internationale banken) niet langer naar behoren functioneert, waardoor beleggingen van PFP niet langer verhandelbaar zijn en zelfs, al dan niet tijdelijk, hun waarde kunnen verliezen. Net als voor andere marktpartijen is dit risico voor PFP niet beheersbaar. Niet uit de balans blijkende rechten en verplichtingen Langlopende contractuele verplichtingen Voor de tot ultimo 2014 afgesloten uitbestedingsovereenkomst met PBOD bedraagt de jaarlijkse verplichting voor de stichting circa Euro 1 mln (2012: Euro 1,2 mln). De totale verplichting voor de resterende looptijd bedraagt circa Euro 1,0 mln (2012: Euro 2,3 mln). Vooruitlopend op verwachte inkomende kasstromen bestaan er per balansdatum de volgende investerings- en stortingsverplichtingen (zogenaamde voorbeleggingen). Deze worden hieronder toegelicht: 2013 2012 Commitments Private Equity HarbourVest Partners IV Fund LP HarbourVest Partners VII-Cayman Buyout Fund LP HarbourVest Partners VII-Cayman Venture Fund LP $ $ $ 125 225 95 $ $ $ 225 285 150 HarbourVest Partners V Fund LP Goodwell Microfinance Development Company Goodwell Microfinance Development Company II B.V. MN Private Equity fonds € € € € 900 0 0 4.188 € € € € 1.350 37 85 5.140 Deelnemingen Onroerend Goed Composition Capital Asia Fund C.V. $ 1.521 $ 1.105 Voorwaardelijke verplichtingen Er lopen geen juridische procedures tegen het pensioenfonds. Niet toegekende toeslagen: inhaalambitie Per 1 januari 2012 is een toeslag gegeven van 1% aan alle deelnemers terwijl de loonindex van de PBOsector in 2011 met 1,7% steeg. De PBO-loonindex 2012 steeg niet. Toch heeft het bestuur besloten om een toeslag van 0,7% te verlenen. Dit betreft de inhaal van de gekorte toeslag per 1 januari 2012. Er bestaat nu geen achterstand meer. Overige transacties met verbonden partijen PFP heeft sinds 2008 uitvoeringsovereenkomsten afgesloten met de werkgevers inzake de uitvoering van het pensioenreglement. De werkgevers dragen niet bij aan de pensioenuitvoerings- en administratiekosten. 73 TOELICHTING OP DE STAAT VAN BATEN EN LASTEN per 31 december (x € 1.000) Premiebijdragen van werkgevers en werknemers (12) Premiebijdragen van werkgevers en werknemers 4.775 Doorsneepremie werkgever Doorsneepremie werknemer 2.046 Overige premies Feitelijk betaalde premie Koopsommen ingegane VP/IAP-uitkeringen Totaal 2013 2012 4.912 2.105 6.821 81 6.902 3.129 10.031 7.017 106 7.123 3.556 10.679 2013 7.507 796 243 8.546 2012 7.992 879 281 9.152 De kostendekkende RTS-premie is als volgt: Kostendekkende premie Actuarieel benodigd Opslag in stand houden vereist vermogen Opslag voor uitvoeringskosten Totaal De kostendekkende, feitelijke en toetspremie volgens artikel 130 van de Pensioenwet zijn als volgt: Premiegegevens Kostendekkende RTS-premie Doorsneepremie Feitelijk betaalde premie Kostendekkende toetspremie 2013 8.546 6.821 6.902 7.019 2012 9.152 7.017 7.123 7.066 Beleggingsresultaten risico pensioenfonds (13) De beleggingsresultaten betreffen de aan het verslagjaar toe te rekenen directe opbrengsten, de gerealiseerde en ongerealiseerde waarderings- en koersverschillen (indirecte beleggingsresultaten) en de aan de beleggingsactiviteiten toe te rekenen kosten. Beleggingsresultaten risico pensioenfonds Directe beleggingsresultaten Vastgoedbeleggingen Aandelen Vastrentende waarden Derivaten 2013 453 692 7.716 1.166 2012 597 184 7.753 850 10.027 Indirecte beleggingsresultaten Vastgoedbeleggingen Aandelen Vastrentende waarden Derivaten Overige beleggingen Liquide middelen - 4.213 6.833 - 20.743 - 3.453 - 357 - 44 9.384 - 93 8.177 27.803 4.741 1.251 14 - 21.977 Kosten Interne beleggingskosten Externe beleggingskosten (MN) - 708 - 1.398 - 710 - 1.218 - 2.106 - 14.056 Totaal 41.893 - 1.928 49.349 De kosten zijn niet adequaat aan de onderliggende beleggingscategorieën toe te rekenen. Derhalve wordt volstaan met het vermelden van het totaalbedrag. 74 TOELICHTING OP DE STAAT VAN BATEN EN LASTEN (x € 1.000) Overige baten (14) Overige baten Ontvangen uitkeringen herverzekeraar Partnerpensioen Andere baten Resultaat FVP-premie Opheffingskosten PFP Overige baten 2013 2012 2 2 15 3.900 3 37 0 12 3.918 3.920 Totaal 49 51 In 2013 zijn de opheffingskosten van PFP berekend. Conform het bestuursbesluit zullen deze kosten worden voldaan door de desbetreffende schappen. Pensioenuitkeringen (15) Pensioenuitkeringen Ouderdomspensioen Partnerpensioen Wezenpensioen Arbeidsongeschiktheidspensioen Overlijdensuitkeringen VP/IAP-uitkeringen Andere uitkeringen Totaal 2013 - 9.994 - 4.531 - 36 - 329 - 78 - 3.333 - 48 - 18.349 2012 - 9.398 - 4.851 - 39 - 390 - 128 - 3.222 - 22 - 18.050 De post andere uitkeringen betreft de afkoop van pensioenaanspraken overeenkomstig artikel 66 PW welke in 2013 lager zijn dan Euro 451,22 (2012: Euro 438,44) per jaar. Pensioenuitvoerings- en administratiekosten (16) Deze betreffen de aan het verslagjaar toe te rekenen pensioenuitvoerings- en administratiekosten. Het deel van de kosten dat betrekking heeft op het beheer van de beleggingen is in mindering gebracht op de post Beleggingsresultaten voor risico pensioenfonds. Pensioenuitvoerings- en administratiekosten 2013 Bestuur Bestuursbureau Voorlichting Advies en controle Diversen Bestuurskosten Totale kosten - 123 - 187 - 24 - 311 - 28 - 673 Vermogensbeheer - 98 - 141 -5 - 217 - 30 - 491 Pensioenbeheer - 25 - 46 - 19 - 94 2 - 182 - 622 622 0 0 0 0 - 622 622 0 Administratiekosten PBOD Vrijval voorziening administratiekosten - 1.038 110 - 928 - 250 33 - 217 - 788 77 - 711 Totaal - 1.601 - 708 - 893 Personeel Detacheringsvergoeding De kosten per deelnemer bedragen in 2013: Euro 893.000 / 1.576 deelnemers = Euro 567. 75 TOELICHTING OP DE STAAT VAN BATEN EN LASTEN (x € 1.000) Pensioenuitvoerings- en administratiekosten 2012 Bestuur Bestuursbureau Voorlichting Advies en controle Diversen Bestuurskosten Totale kosten - 113 - 174 - 23 - 267 - 55 - 632 Vermogensbeheer - 90 - 138 -5 - 188 - 38 - 459 Pensioenbeheer - 23 - 36 - 18 - 79 - 17 - 173 - 756 756 0 0 0 0 - 756 756 0 Administratiekosten PBOD Vrijval voorziening administratiekosten - 1.166 110 - 1.056 - 284 33 - 251 - 882 77 - 805 Totaal - 1.688 - 710 - 978 Personeel Detacheringsvergoeding De kosten per deelnemer bedragen in 2012; Euro 978.000 / 1.727 deelnemers = Euro 566. De kosten van het Bestuur zijn in het boekjaar gestegen door het onderzoek van het Bestuur naar de toekomst van het pensioenfonds. Hierdoor zijn ook de kosten van Advies en controle gestegen. De post Diversen zijn in het boekjaar gedaald. In het boekjaar 2012 waren hier ook de kosten voor de Visitatiecommissie opgenomen. Over het boekjaar 2013 heeft geen visitatie plaatsgevonden. De administratiekosten PBOD zijn ten opzichte van 2012 verder gedaald als gevolg van de ingezette reorganisatie. Zie ook de voorziening reorganisatiekosten. De Secretaris, directie en medewerkers van PFP (en PBOD) vallen onder de CAO van de PBO-sector. Bij PFP (en PBOD) is er geen bonusbeleid (geweest) en bestaat er geen koppeling tussen het salaris of anderszins en de behaalde beleggingsperformance. De honoraria van samengesteld: de accountantsorganisatie overeenkomstig wetsartikel Honoraria accountantsorganisatie Controle van de jaarrekening Andere controleopdrachten Fiscale adviesopdrachten Andere niet-controlediensten Totaal 2:382a BW zijn als volgt 2013 32 0 0 0 32 2012 33 0 0 0 33 2013 7.750 1.654 3.449 3.418 471 - 1.484 18.372 993 11.948 449 0 96 - 1.183 13.391 2012 8.273 1.080 2.244 3.736 23 - 6.116 18.014 999 - 28.005 - 232 - 3.780 - 163 660 - 33.933 Mutatie Voorziening Pensioenverplichtingen (17) Mutatie voorziening Pensioenverplichtingen Actuariële premies en koopsommen actieven Toeslagen actieven Toeslagen inactieven Koopsommen uit VP/IAP-regeling Vrijval voorziening stop-loss Interesttoevoeging Pensioenuitkeringen Pensioenuitvoerings- en administratiekosten Wijziging marktrente (RTS) Saldo overdracht van rechten Aanpassing overlevingstafels Sterfteresultaat Diversen Totaal 76 - - TOELICHTING OP DE STAAT VAN BATEN EN LASTEN (x € 1.000) Actuariële premies en koopsommen actieven Onder deze post is opgenomen de actuarieel berekende waarde van de diensttijdopbouw. Dit is het effect op de voorziening pensioenverplichting van de in het verslagjaar opgebouwde nominale rechten ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen. Toeslagen actieven en inactieven De verhoging van de voorziening pensioenverplichtingen uit hoofde van toeslagverlening van de aanspraken van de actieven en inactieven wordt in de rekening van baten en lasten opgenomen op het moment waarop de toezegging wordt gedaan. Koopsommen uit VP/IAP-regeling Voor de VP-regeling betreft dit direct ingaande vroegpensioenaanspraken. Voor de IAP-regeling betreft dit direct ingaande of uitgestelde ouderdomspensioenaanspraken en medeverzekerde partnerpensioenaanspraken. Interesttoevoeging De pensioenverplichtingen zijn in het boekjaar opgerent met 0,351% (2012: 1,544%), zijnde Euro 1,5 mln (2012: Euro 6,1 mln). De interesttoevoeging is bepaald op basis van de 1-jaars RTS-rente primo boekjaar. Onttrekking voor pensioenuitkeringen en pensioenuitvoeringskosten Vooraf wordt een actuariële berekening gemaakt van de toekomstige pensioenuitvoeringskosten (met name excassokosten) en pensioenuitkeringen die in de voorziening pensioenverplichtingen worden opgenomen. Deze post betreft de vrijval ten behoeve van de financiering van de kosten en uitkeringen van het verslagjaar. Wijziging marktrente (RTS) Jaarlijks wordt per 31 december de marktwaarde van de technische voorzieningen herrekend door toepassing van de actuele rentetermijnstructuur. Het effect van de verandering van de rentetermijnstructuur wordt verantwoord onder het kopje wijziging marktrente. In 2013 is de rentetermijnstructuur gestegen van 2,4% naar 2,7%. Het effect hiervan is Euro 11,9 mln positief. Diversen Het resultaat op de post diversen wordt voornamelijk veroorzaakt door de opvoer van de opslag voor het wezenpensioen ad 5,0% in de tarifering voor het latente partnerpensioen. Ten onrechte was deze opslag niet opgenomen in de waardering van de technische voorzieningen. Saldo overdrachten van rechten (18) Saldo overdrachten van rechten Overgenomen pensioenverplichtingen Overgedragen pensioenverplichtingen Totaal 2013 0 - 392 - 392 2012 267 - 66 201 Actuarieel resultaat waardeoverdrachten basisregeling Kasstroom saldo waardeoverdrachten Actuariële mutatie TV saldo waardeoverdrachten Actuarieel resultaat 2013 - 392 449 57 2012 201 - 232 - 31 Waardeoverdracht betreft de ontvangst of overdracht aan een pensioenfonds of pensioenverzekeraar van respectievelijk de vorige of nieuwe werkgever van de contante waarde van de premievrije pensioenaanspraken van deelnemers, die tot de ontslagdatum zijn opgebouwd. De ontvangen koopsommen worden aangewend voor de inkoop van extra pensioenaanspraken. 77 TOELICHTING OP DE STAAT VAN BATEN EN LASTEN (x € 1.000) Overige lasten (19) Overige lasten Premies herverzekering Arbeidsongeschiktheidsverzekering Kapitaal bij overlijden 2013 - 10 - 16 2012 - 11 - 19 - 26 Rente diversen Instellingen -9 Overige lasten Ontslagvergoeding Toevoeging aan de voorziening reorganisatiekosten Overig Totaal - 30 - 32 -9 - 32 0 - 3.966 - 478 - 4.479 - 168 0 -9 - 239 Binnen PFP wordt een depotbedrag aangehouden voor de wachtgelders van het ex-Landbouwschap. Jaarlijks wordt aan het depot 4,3% als vergoeding voor rente toegevoegd. In 2013 is een bedrag van Euro 0,2 mln (2012: Euro 0,6 mln) aan de SER teruggestort. De SER is de vereffenaar van het Landbouwschap. Als gevolg hiervan is ook een lager bedrag verschuldigd aan rente. Ultimo 2013 is besloten de voorziening op te hogen als gevolg van een verdere reorganisatie bij PBOD. In 2013 zijn de opheffingskosten van PFP berekend. Conform het bestuursbesluit zullen deze kosten worden voldaan door de desbetreffende schappen. Resultaatbestemming (20) Resultaatbestemming Algemene reserve Reserve bijzondere uitvoeringskosten Totaal 2013 - 10.761 - 66 - 10.827 2012 7.080 0 7.080 Aantal personeelsleden Ultimo boekjaar zijn bij PFP 9 werknemers (8 FTE's) in dienst die allen werkzaam zijn in Nederland. Er zijn geen werknemers werkzaam buiten Nederland. De personeelskosten worden in rekening gebracht bij PBOD. Bezoldiging bestuursleden / Raad van Toezicht De bestuursleden ontvingen totaal aan vacatiegeld in 2013 Euro 54.000 (2012: Euro 46.000). De leden van de Raad van Toezicht ontvingen totaal aan vacatiegeld in 2013 Euro 19.000 (2012: Euro 14.000). De stijging van de kosten wordt veroorzaakt doordat er in het boekjaar meer vergaderingen hebben plaatsgevonden ten opzichte van het vorig boekjaar. Per dagdeel krijgen de Bestuursleden en de leden van Raad van Toezicht een vergoeding van Euro 410 (conform de SER vergoeding). Dit bedrag is in het boekjaar niet verhoogd. 78 STICHTING PENSIOENFONDS PRODUCTSCHAPPEN Rijswijk TOELICHTING op de balansposten 2 en 9 Vroegpensioen-/individueel aanvullende Pensioenregeling 79 VP/IAP-Regeling Pensioenfonds Productschappen Flexibel spaarpensioenregeling Vroegpensioen (VP) Het vroegpensioen maakte het voor vrijwel iedereen mogelijk om voorafgaand aan het ouderdomspensioen te kunnen stoppen met werken. Het beleid van de overheid is er echter op gericht om iedereen langer te laten werken. De fiscale aftrekbaarheid van premies voor vroegpensioen is om die reden sterk verminderd. Voor werknemers die na 1 januari 2006 in dienst zijn getreden, is er geen vroegpensioen meer van toepassing. Voor de overige werknemers gelden er overgangsmaatregelen. Als de verzekerde het dienstverband beëindigt bij een werkgever, worden de aanwendingsmogelijkheden voor het vroegpensioenkapitaal beperkt. Zonder dienstverband moet het vroegpensioenkapitaal uiterlijk op de 62-jarige leeftijd worden aangewend voor de aankoop van een vroegpensioenuitkering of het vroegpensioenkapitaal moet al voor die leeftijd zijn aangewend voor aankoop van extra ouderdoms- en partnerpensioen. Uitstellen van het vroegpensioen na de 62-jarige leeftijd zonder dienstverband is niet mogelijk. Sinds het najaar 2011 is het mogelijk geworden om het vroegpensioen vanaf de 60-jarige leeftijd geheel of gedeeltelijk in te laten gaan zonder dat de economische activiteiten dienovereenkomstig verminderd behoeven te worden. Met deze maatregel wil de overheid een impuls geven aan de invulling van haar beleid om langer door te blijven werken. Individueel Aanvullend Pensioen (IAP) Om het basispensioen te verhogen is het mogelijk om vrijwillig gebruik te maken van het Individueel Aanvullend Pensioen. De premies worden op basis van een leeftijdsafhankelijke staffel belegd in aandelen en/of obligaties. Met het gespaarde kapitaal wordt op de pensioeningangsdatum extra ouderdoms- en partnerpensioen ingekocht. Als de verzekerde voor de pensioeningangsdatum het dienstverband beëindigt, zal op dat moment het gespaarde kapitaal worden aangewend voor de inkoop van extra ouderdoms- en partnerpensioen. Het extra pensioen wordt opgeteld bij het pensioen uit de basisregeling en uitbetaald vanaf de pensioeningangsdatum. In 2013 heeft het bestuur van het pensioenfonds besloten om met ingang van 1 januari 2014 de verdere premiestortingen in de IAP-regeling te beëindigen. Dit betekent dat in december 2013 voor de laatste keer de vrijwillige bijdrage is ingehouden op het salaris van de deelnemers aan de IAP-regeling. Als gevolg van de collectieve beëindiging van de IAP-regeling is van iedere deelnemer afzonderlijk het IAPkapitaal per 31 januari 2014 verkocht onder gelijktijdige aanwending van extra pensioenaanspraken (ouderdoms-, eventueel partner- en wezenpensioen). Ontwikkeling deelnemersbestand vroegpensioen In de navolgende tabel is te zien hoe het deelnemersbestand zich in de loop der jaren heeft ontwikkeld. Aantallen deelnemers Stand per 1 januari Vermeerdering door: - nieuwe toetreding Vermindering door: - waardeoverdracht - ingang vroegpensioen - naar levensloop - uitruil - afkopen - overig Stand per 31 december 2013 817 2012 865 2011 934 2010 962 2009 991 0 0 0 0 3 0 - 25 0 -2 0 -1 789 -2 - 31 0 -9 -5 -1 817 -5 - 29 0 -6 - 29 0 865 -4 - 22 0 -2 0 0 934 -4 - 20 -7 0 0 -1 962 Uitruil Bij pensionering (65 jaar) wordt het eventuele nog niet aangewende vroegpensioenkapitaal omgezet in extra ouderdoms- en partnerpensioen. Ditzelfde geldt ook voor een eventueel IAP-kapitaal. Dit wordt echter niet alleen bij pensionering maar ook bij eerdere dienstbeëindiging omgezet in extra ouderdoms- en partnerpensioenaanspraken. Afkopen De basispensioenaanspraken van premievrije deelnemers met een klein ouderdomspensioen worden afgekocht. Voor zover voor deze deelnemers ook een (klein) VP-Kapitaal aanwezig is, worden die (kleine) VP-kapitalen gelijktijdig mee afgekocht. 80 Deelname in de diverse portefeuilles Op basis van de leeftijdsafhankelijke beleggingsmix wordt belegd in aandelen en/of obligaties. Daarnaast heeft de deelnemer de mogelijkheid om (een deel van) zijn portefeuille veiliger te stellen door over te gaan op beleggingen in deposito's. De deelnemer kan in meerdere portefeuilles deelnemen. In de volgende tabel is het aantal deelnemers qua leeftijdsverhouding in de diverse portefeuilles te zien. In de leeftijdsklasse 30-35 jaar 35-40 jaar 40-45 jaar 45-50 jaar 50-55 jaar 55-60 jaar 60-65 jaar Totaal Aandelenportefeuille 18 83 157 181 164 105 0 708 2013 Obligatieportefeuille 0 83 157 181 164 127 29 741 Depositoportefeuille 0 0 0 0 1 9 20 30 Aandelenportefeuille 34 93 172 175 169 97 0 740 2012 Obligatieportefeuille 0 93 172 175 169 110 31 750 Depositoportefeuille 0 0 0 0 0 7 26 33 In de leeftijdscategorie 30-35 jaar wordt alleen belegd in aandelen. Vanaf de 35-jarige leeftijd hebben alle deelnemers een leeftijdsafhankelijke mix van aandelen en obligaties. Vanaf de 60-jarige leeftijd heeft 40% van het aantal deelnemers gekozen voor deposito's en geeft 60% de voorkeur aan beleggingen in obligaties. Waarde ontwikkeling van de units 12,00 11,00 10,00 9,00 8,00 Aandelen 7,00 Obligaties 6,00 Deposito's 5,00 4,00 In bovenstaande grafiek is duidelijk het verloop te zien van de diverse portefeuilles qua gelopen risico en het behaalde rendement. 81 Aandelendepot Beleggingsbeleid Voor circa 80% van de aandelenbeleggingen wordt belegd in Vanguard Global fonds en voor circa 20% in Vanguard Emerging Markets fonds. Beide fondsen luiden in euro en zijn beursgenoteerd. Dit beleid is ook in 2013 niet gewijzigd. Ontwikkeling van de unitprijs De unitprijs steeg dit boekjaar met 21,0% van Euro 9,32 naar Euro 11,28. Obligatiedepot Beleggingsbeleid Belegd wordt in het Delta Lloyd Sovereign Bond Obligatiefonds (voorheen Delta Lloyd Institutioneel Obligatiefonds). Dit fonds belegt voornamelijk in leningen van overheden die behoren tot de eurolanden, leningen gegarandeerd door de overheden binnen deze Europese landen en leningen van supranationale instellingen, voor zover deze in euro's genoteerd zijn. De leningen kunnen zijn uitgegeven in de vorm van obligaties en Medium Term Notes en zullen in principe een looptijd hebben van maximaal zeven jaar. Ontwikkeling van de unitprijs De unitprijs daalde dit boekjaar met 0,2% van Euro 10,38 naar Euro 10,36. Depositodepot Beleggingsbeleid De beleggingen in deposito's zijn ondergebracht bij banken met een goede rating. Er wordt alleen belegd in kortlopende deposito's, die dagelijks opvraagbaar zijn. Ontwikkeling van de unitprijs De portefeuille laat een jaarlijkse stijging van de unitprijs zien als gevolg van rente op rente. De unitprijs steeg dit boekjaar met 1,6% van Euro 7,05 naar Euro 7,16. Kosten Op elke storting wordt direct 3,25% administratiekosten ingehouden. Daarnaast wordt jaarlijks 0,15% van het totale belegde vermogen als kosten van vermogensbeheer geboekt. Voor de uitkering van het vroegpensioen wordt aan administratiekosten Euro 45 per toekomstig uitkeringsjaar ten laste van de koopsom gebracht. 82 BALANS PER 31 DECEMBER Na resultatenbestemming (x € 1.000) ACTIVA 2013 Beleggingen voor risico deelnemers (1) Aandelen Vastrentende waarden 6.626 19.660 Vorderingen en overlopende activa (2) Overige activa (3) Totaal Activa PASSIVA 2012 6.460 21.274 26.286 27.734 6 33 358 771 26.650 28.538 2013 2012 26.372 27.815 278 723 26.650 28.538 Voorziening voor risico deelnemers (4) VP/IAP-regeling Overige schulden en overlopende passiva (5) Totaal passiva 83 STAAT VAN BATEN EN LASTEN Na resultatenbestemming (x € 1.000) BATEN Premiebijdragen voor risico deelnemers (6) 2013 2012 87 109 Beleggingsresultaten voor risico deelnemers (7) Directe beleggingsopbrengsten Indirecte beleggingsopbrengsten Kosten van vermogensbeheer 50 218 1.154 2.824 - 40 Overige baten (8) Totaal baten LASTEN Pensioenuitvoerings- en administratiekosten (9) Mutatie voorziening risico deelnemers (10) Saldo overdrachten van rechten (11) Overige lasten (12) Totaal lasten Saldo van Baten en Lasten 84 - 43 1.164 2.999 59 45 1.310 3.153 2013 2012 -2 -3 1.443 753 - 2.751 - 3.904 0 1 - 1.310 - 3.153 0 0 TOELICHTING OP DE JAARREKENING 1. Algemene toelichting 1.01 Activiteiten De activiteiten ten behoeve van de VP/IAP-regeling bestaan uit het incasseren van premies, het beleggen van de ontvangen premies en het verstrekken van een koopsom voor een direct ingaand vroegpensioen of een direct ingaand ouderdomspensioen met een meeverzekerd partnerpensioen voor zover er geen gebruik is gemaakt van een vroegpensioen bij de Stichting Pensioenfonds Productschappen. Als de verzekerde vóór de pensioeningangsdatum het dienstverband beëindigt, zal op dat moment het gespaarde IAP-kapitaal al direct worden aangewend voor de inkoop van extra ouderdoms- en partnerpensioen. Vroegpensioenregeling De vroegpensioenregeling is een beschikbare-premieregeling. Overeenkomstig artikel 10 van de Pensioenwet wordt deze regeling gekarakteriseerd als een premieovereenkomst. Als gevolg van de wet Vut, Prepensioen en Levensloop is deze regeling per 1 januari 2006 voor deelnemers geboren na 31 december 1949 gesloten. De door deze deelnemers opgebouwde pensioenkapitalen kunnen nog steeds aangewend worden voor een vroegpensioen; premie kan echter niet meer gestort worden. Voor deelnemers die geboren zijn vóór 1 januari 1950 wordt deze regeling ongewijzigd voortgezet. Als gevolg van het feit dat het werkelijke verloop van de carrière, de looninflatie en de behaalde beleggingsrendementen in meer of mindere mate zullen afwijken van de toegepaste veronderstellingen en het feit dat er geen garantieregeling is, zal de einduitkomst kunnen afwijken van de doelstelling van 75% van het salaris op 62-jarige leeftijd. Bij de beleggingen van het voor en door de deelnemers opgebouwde kapitaal wordt rekening gehouden met de leeftijd. Tot en met de 34-jarige leeftijd wordt uitsluitend belegd in aandelen. Daarna wordt de verhouding aandelen en obligaties jaarlijks met 4% aangepast, waardoor voor de deelnemer steeds minder in aandelen en steeds meer in obligaties wordt belegd. Op de 59-jarige leeftijd is het volledige kapitaal belegd in obligaties. De deelnemer kan besluiten het kapitaal in deposito's te beleggen, waardoor zekerheid bestaat over de omvang van het vroegpensioenkapitaal en de gewenste ingangdatum. Individueel Aanvullende Pensioenregeling De individueel aanvullende pensioenregeling (IAP-regeling) is een vrijwillige beschikbare-premieregeling. Met het in deze regeling opgebouwde kapitaal kunnen de deelnemers extra pensioenrechten aankopen in de basispensioenregeling. Overeenkomstig artikel 10 van de Pensioenwet wordt deze regeling gekarakteriseerd als een premieovereenkomst. De vrijwillige stortingen in de IAP-regeling worden, voor rekening en risico van de deelnemer, belegd in aandelen- cq obligatie- cq depositodepots samen met de VP-regeling. Bij de beleggingen van het voor en door de deelnemers opgebouwde kapitaal wordt rekening gehouden met de leeftijd. Tot en met de 34-jarige leeftijd wordt uitsluitend belegd in aandelen. Daarna wordt de verhouding aandelen en obligaties jaarlijks met 4% aangepast, waardoor voor de deelnemer steeds minder in aandelen en steeds meer in obligaties wordt belegd. Op de 59-jarige leeftijd is het volledige kapitaal belegd in obligaties. De deelnemer kan besluiten het kapitaal in deposito's te beleggen, waardoor zekerheid bestaat over de omvang van het kapitaal. Met het kapitaal kan de deelnemer op de pensioeningangsdatum het basispensioen verhogen. 1.02 Risico's Alle beleggingsactiviteiten zijn voor risico van de deelnemers. Alle beleggingen en liquide middelen staan ter beschikking van de regeling. 2. Grondslagen voor waardering van activa en passiva voor bepaling resultaat Voor de waardering van activa en passiva van de gehanteerd als voor de basisregeling. 85 VP/IAP-regeling worden dezelfde grondslagen TOELICHTING OP DE BALANS per 31 december (x € 1.000) ACTIVA Beleggingen voor risico deelnemers (1) De beleggingen voor risico deelnemers betreffen de beleggingen waarbij het beleggingsrisico niet bij het pensioenfonds ligt. Alle beleggingen bestaan uit beursgenoteerde passieve indexfondsen. Aandelen Er wordt uitsluitend belegd in passieve beursgenoteerde aandelen. De marktwaarde is de beursnotering per balansdatum. 2013 6.460 54 - 1.083 1.195 6.626 Aandelen Stand begin boekjaar Aankopen Verkopen Waardeverandering Stand einde boekjaar 2012 6.109 250 - 791 892 6.460 Er wordt voor circa 80% belegd in het World Euro hedged fonds en voor 20% in het Emerging Markets fonds. Beide fondsen noteren in Euro. Er zijn geen beleggingen die genoteerd zijn in een andere valuta dan de Euro. Vastrentende waarden Er wordt uitsluitend belegd in passieve beursgenoteerde vastrentende waarden. De marktwaarde is de beursnotering per balansdatum. Deposito's worden gewaardeerd tegen de reële waarde, zijnde de nominale waarde. 2013 Vastrentende waarden Obligaties Stand begin boekjaar Aankopen Verkopen Waardeverandering 18.050 0 - 1.160 - 41 2012 14.043 18.394 - 16.319 1.932 16.849 Deposito's < 1 jaar Stand begin boekjaar Mutaties 3.224 - 413 8.455 - 5.231 2.811 19.660 Stand einde boekjaar 18.050 3.224 21.274 Er wordt belegd in het Delta Lloyd Sovereign Bond fonds. Dit fonds belegt in staats- en staatsgerelateerde obligaties die in euro's worden uitgegeven. De portefeuille zal minimaal een gewogen gemiddelde credit rating van A3 hebben. Obligaties dienen bij aankoop een minimale rating van B3 te hebben (alle ratings zijn gebaseerd op de iBoxx methodiek van gemiddelde rating). Exposure naar uitgevende instellingen met een rating lager dan AA3 is gelimiteerd op 5%. Vorderingen en overlopende activa (2) Vorderingen en overlopende activa Te vorderen rente Terug te vorderen dividendbelasting Instellingen Stand einde boekjaar 2013 2 0 4 6 2012 2013 358 358 2012 771 771 3 24 6 33 Overige activa (3) Liquide middelen Geldinstellingen Stand einde boekjaar De liquide middelen bestaan uit direct opeisbare tegoeden bij de Rabobank. 86 TOELICHTING OP DE BALANS (x € 1.000) PASSIVA Voorziening voor risico deelnemers (4) 2013 27.815 - 1.443 26.372 Verloopoverzicht Stand begin boekjaar Mutaties Stand einde boekjaar 2012 28.568 - 753 27.815 Zie voor een toelichting op deze post de Toelichting op de staat van baten en lasten van deze regeling. Overige schulden en overlopende passiva (5) Uit hoofde van VP/IAP-regeling Rekening-courant PBOD Rekening-courant PFP Instelling inzake VP/IAP-regeling Stand einde boekjaar 2013 4 274 0 278 87 2012 5 718 0 723 TOELICHTING OP DE BALANS (x € 1.000) Risicobeheer De beleggingen zijn voor rekening en risico van de deelnemers. Het beleggingsrisico ligt niet bij de Stichting Pensioenfonds Productschappen. Totaal van de beleggingen Beleggingen voor risico deelnemers Aandelen Vastrentende waarden Overige activa Totaal 2013 6.626 19.660 358 26.644 24,9% 73,8% 1,3% 100,0% 2012 6.460 21.274 771 28.505 22,7% 74,6% 2,7% 100,0% 2013 1.525 3.017 483 521 1.080 6.626 23,0% 45,5% 7,3% 7,9% 16,3% 100,0% 2012 1.485 3.054 452 330 1.139 6.460 23,0% 47,3% 7,0% 5,1% 17,6% 100,0% 2013 2.811 16.849 19.660 14,3% 85,7% 100,0% 2012 3.224 18.050 21.274 15,2% 84,8% 100,0% 2013 2.275 1.921 1.904 1.230 13,5% 11,4% 11,3% 7,3% 2012 2.202 884 2.202 2.798 12,2% 4,9% 12,2% 15,5% Aandelen Naar regio (aandelen) Europa Verenigde Staten Japan Azië Pacific exclusief Japan Emerging Markets Totaal Vastrentende waarden Uitsplitsing vastrentende waarden Deposito's < 1 jaar Obligaties Totaal Uitsplitsing obligatieportefeuille Supranationaal Frankrijk Duitsland Nederland Oostenrijk Spanje België Italië Quatar Canada Zuid Korea Slowakije Israel Tsjechië Letland Arabische Emiraten Roemenië Polen Azië Finland Slovenië Luxemburg Overig Totaal 1.163 994 826 674 640 607 590 573 573 573 472 404 371 202 0 0 0 0 857 16.849 6,9% 5,9% 4,9% 4,0% 3,8% 3,6% 3,5% 3,4% 3,4% 3,4% 2,8% 2,4% 2,2% 1,2% 0,0% 0,0% 0,0% 0,0% 5,1% 100,0% 3.231 235 0 72 0 0 0 0 0 469 199 0 0 632 1.895 1.462 722 217 830 18.050 17,9% 1,3% 0,0% 0,4% 0,0% 0,0% 0,0% 0,0% 0,0% 2,6% 1,1% 0,0% 0,0% 3,5% 10,5% 8,1% 4,0% 1,2% 4,6% 100,0% Ratings obligatieportefeuille AAA AA A BBB Lager dan BB Totaal 4.886 6.655 2.056 3.117 135 16.849 2013 29,0% 39,5% 12,2% 18,5% 0,8% 100,0% 11.083 4.007 2.076 758 126 18.050 2012 61,4% 22,2% 11,5% 4,2% 0,7% 100,0% 88 TOELICHTING OP DE STAAT VAN BATEN EN LASTEN per 31 december (x € 1.000) Premiebijdragen voor risico deelnemers (6) 2013 10 3 74 87 Premiebijdragen voor risico deelnemers VP premie werkgever VP premie werknemer IAP premie werknemer Totaal 2012 13 13 83 109 Deze post betreft de bijdragen voor en van deelnemers in het kader van de beschikbare-premieregeling. De VPpremie (4,75%) wordt maandelijks geïnd en is te splitsen in een premie voor de werkgever van 1,90% en voor de werknemer van 2,85%. In het boekjaar is door één werkgever Euro 7.000 (2012: Euro 4.000) extra beschikbaar gesteld aan VPpremie. De IAP-premie is afhankelijk van de fiscale ruimte en is volledig voor rekening van de werknemer. Beleggingsresultaten voor risico deelnemers (7) Beleggingsresultaten voor risico deelnemrs Directe beleggingsresultaten Vastrentende waarden Indirecte beleggingsresultaten Aandelen Vastrentende waarden 2013 2012 50 218 1.195 - 41 Kosten vermogensbeheer Totaal 892 1.932 1.154 2.824 - 40 1.164 - 43 2.999 De kosten van vermogensbeheer zijn niet direct aan de beleggingscategoriëen toe te rekenen. Derhalve wordt volstaan met het vermelden van het totaalbedrag. Overige baten (8) 2013 59 59 Overige baten Sterfteresultaat Totaal 2012 45 45 In het afgelopen boekjaar is een deelnemer zonder partner overleden. Het vrijgekomen kapitaal is derhalve toegevoegd aan het vermogen van de VP-regeling. Pensioenuitvoerings- en administratiekosten (9) Pensioenuitvoerings- en administratiekosten Administratiekosten Toerekening vermogensbeheer Totaal 2013 - 42 40 -2 2012 - 46 43 -3 Deze kosten betreffen de aan het verslagjaar toe te rekenen pensioenuitvoerings- en administratiekosten. Het deel van de kosten dat betrekking heeft op het beheer van de beleggingen is in mindering gebracht op de post Beleggingsresultaten voor risico deelnemers. Mutatie voorziening risico deelnemers (10) 2013 - 87 - 1.164 2 2.751 - 59 1.443 Mutatie voorziening risico deelnemers Premie-inleg Beleggingsopbrengsten Onttrekking voor administratiekosten Overdracht van rechten Overige baten Mutatie boekjaar 89 2012 - 109 - 2.999 3 3.904 - 46 753 TOELICHTING OP DE STAAT VAN BATEN EN LASTEN (x € 1.000) Saldo overdrachten van rechten (11) 2013 - 2.410 -7 0 - 275 - 59 - 2.751 Saldo overdrachten van rechten Ingang VP Waardeoverdracht Afkopen Pensionering Overig Totaal 2012 - 3.227 - 29 -3 - 645 0 - 3.904 Afkopen De basispensioenaanspraken van premievrije deelnemers met een klein ouderdomspensioen worden afgekocht. Voor zover voor deze deelnemers ook een (klein) VP-kapitaal aanwezig is, worden die (kleine) VP-kapitalen gelijktijdig mee afgekocht. Overige lasten (12) 2013 0 0 Overige lasten Overige lasten Totaal 90 2012 1 1 OVERIGE GEGEVENS 91 OVERIGE GEGEVENS Resultaatbestemming De stichting stelt zich ten doel, binnen de grenzen van haar middelen, statuten en reglementen ter beoordeling door het Bestuur, verlenen of doen verlenen van pensioenen, uitkeringen en of andere tegemoetkomingen aan (gewezen) deelnemers, alsmede aan hun nagelaten betrekkingen, die daarvoor in aanmerking komen krachtens de bepalingen van de statuten en reglementen van de stichting. De bedoelde uitkeringen en/of andere tegemoetkomingen mogen de verzekerde pensioenen niet aantasten en moeten verband houden met het verlenen van pensioenuitkeringen. Gebeurtenissen na balansdatum Als gevolg van het bestuursbesluit zal, na verkrijging van instemming van ABP en geen bezwaar van DNB, het fonds per 31 december 2014 liquideren. Derhalve is de jaarrekening opgesteld op basis van liquidatie en vervalt de continuïteitsveronderstelling. 92 Actuariële verklaring Opdracht Door Stichting Pensioenfonds Productschappen te Rijswijk is aan Mercer (Nederland) B.V. de opdracht verleend tot het afgeven van een actuariële verklaring als bedoeld in de Pensioenwet over het boekjaar 2013. Gegevens De gegevens waarop mijn onderzoek is gebaseerd, zijn verstrekt door en tot stand gekomen onder de verantwoordelijkheid van het bestuur van het pensioenfonds. Voor de toetsing van de fondsmiddelen en voor de beoordeling van de vermogenspositie heb ik mij gebaseerd op de financiële gegevens die ten grondslag liggen aan de jaarrekening. De accountant van het pensioenfonds heeft mij geïnformeerd over zijn bevindingen ten aanzien van de betrouwbaarheid (materiële juistheid en volledigheid) van de basisgegevens en de overige uitgangspunten die voor mijn oordeelsvorming van belang zijn. Werkzaamheden Ter uitvoering van de opdracht heb ik onderzocht of is voldaan aan de artikelen 126 tot en met 140 van de Pensioenwet. De door het pensioenfonds verstrekte administratieve basisgegevens zijn zodanig dat ik die gegevens als uitgangspunt van de door mij beoordeelde berekeningen heb aanvaard. Als onderdeel van de werkzaamheden voor de opdracht: - heb ik ondermeer onderzocht of de technische voorzieningen, het minimaal vereist eigen vermogen en het vereist eigen vermogen toereikend zijn vastgesteld, en - heb ik mij een oordeel gevormd over de vermogenspositie van het pensioenfonds. Mijn onderzoek heb ik zodanig uitgevoerd, dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de resultaten geen onjuistheden van materieel belang bevatten. Ik heb mij een oordeel gevormd over de waarschijnlijkheid waarmee het pensioenfonds de tot balansdatum aangegane verplichtingen kan nakomen, mede in aanmerking nemend het financieel beleid van het pensioenfonds. De beschreven werkzaamheden en de uitvoering daarvan zijn in overeenstemming met de binnen het Koninklijk Actuarieel Genootschap geldende normen en gebruiken en vormen naar mijn mening een deugdelijke grondslag voor mijn oordeel. Oordeel De technische voorzieningen zijn, in overeenstemming met de beschreven berekeningsregels en uitgangspunten, als geheel bezien, toereikend vastgesteld. Het eigen vermogen van het pensioenfonds is op de balansdatum ten minste gelijk aan het wettelijk vereist eigen vermogen. Gemeten naar de wettelijke maatstaf is ten aanzien van de verplichtingen, aangegaan tot balansdatum, sprake van een toereikende solvabiliteit. Met inachtneming van het voorafgaande heb ik mij ervan overtuigd dat is voldaan aan de artikelen 126 tot en met 140 van de Pensioenwet, met uitzondering van artikel 137 (financiering voorwaardelijke toeslagen). Op basis van de continuïteitsanalyse in 2012 is het naar mijn mening zeer de vraag of nog van een consistent geheel tussen de gewekte verwachtingen, de financiering en de realisatie van toeslagen kan worden gesproken. Het bestuur heeft het principebesluit genomen de opgebouwde pensioenverplichtingen per 31 december 2014 naar het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds over te dragen. Na de beoogde collectieve waardeoverdracht vallen de opgebouwde pensioenen onder het toeslagbeleid van het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds. Het bestuur van het pensioenfonds heeft het toeslagbeleid nadrukkelijk meegewogen bij de keuze voor een nieuwe pensioenuitvoerder. De vermogenspositie van Stichting Pensioenfonds Productschappen is naar mijn mening voldoende. Daarbij is in aanmerking genomen dat de mogelijkheden tot het realiseren van de beoogde toeslagen beperkt zijn. Amstelveen, 27 juni 2014 drs. A.J. de Jong AAG Verbonden aan Mercer (Nederland) B.V. 93 Aan het Bestuur van de Stichting Pensioenfonds Productschappen Controleverklaring van de onafhankelijke accountant Verklaring betreffende de jaarrekening Wij hebben de in dit jaarverslag opgenomen jaarrekening 2013 van Stichting Pensioenfonds Productschappen te Rijswijk gecontroleerd. Deze jaarrekening bestaat uit de balans per 31 december 2013 en de staat van baten en lasten over 2013 met de toelichting, waarin zijn opgenomen een overzicht van de gehanteerde grondslagen voor financiële verslaggeving en andere toelichtingen. Verantwoordelijkheid van het Bestuur Het bestuur van de stichting is verantwoordelijk voor het opmaken van de jaarrekening die het vermogen en het saldo van baten en lasten getrouw dient weer te geven, alsmede voor het opstellen van het bestuursverslag , beide in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 van het in Nederland geldende Burgerlijk Wetboek (BW). Het bestuur is tevens verantwoordelijk voor een zodanige interne beheersing als het bestuur noodzakelijk acht om het opmaken van de jaarrekening mogelijk te maken zonder afwijkingen van materieel belang als gevolg van fraude of fouten. Verantwoordelijkheid van de accountant Onze verantwoordelijkheid is het geven van een oordeel over de jaarrekening op basis van onze controle. Wij hebben onze controle verricht in overeenstemming met Nederlands recht, waaronder de Nederlandse controlestandaarden. Dit vereist dat wij voldoen aan de voor ons geldende ethische voorschriften en dat wij onze controle zodanig plannen en uitvoeren dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de jaarrekening geen afwijkingen van materieel belang bevat. Een controle omvat het uitvoeren van werkzaamheden ter verkrijging van controle-informatie over de bedragen en de toelichtingen in de jaarrekening. De geselecteerde werkzaamheden zijn afhankelijk van de door de accountant toegepaste oordeelsvorming, met inbegrip van het inschatten van de risico’s dat de jaarrekening een afwijking van materieel belang bevat als gevolg van fraude of fouten. Bij het maken van deze risico-inschattingen neemt de accountant de interne beheersing in aanmerking die relevant is voor het opmaken van de jaarrekening en voor het getrouwe beeld daarvan, gericht op het opzetten van controlewerkzaamheden die passend zijn in de omstandigheden. Deze risico-inschattingen hebben echter niet tot doel een oordeel tot uitdrukking te brengen over de effectiviteit van de interne beheersing van de stichting. Een controle omvat tevens het evalueren van de geschiktheid van de gebruikte grondslagen voor financiële verslaggeving en van de redelijkheid van de door het bestuur van de stichting gemaakte schattingen, alsmede een evaluatie van het algehele beeld van de jaarrekening. Wij zijn van mening dat de door ons verkregen controle-informatie voldoende en geschikt is om een onderbouwing voor ons oordeel te bieden. Oordeel Naar ons oordeel geeft de jaarrekening een getrouw beeld van de grootte en de samenstelling van het vermogen van Stichting Pensioenfonds Productschappen per 31 december 2013 en van het saldo van baten en lasten over 2013 in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 van het in Nederland geldende Burgerlijk Wetboek (BW). Benadrukking van wijziging van grondslagen Wij vestigen de aandacht op het punt 2.02 Discontinuïteit van het pensioenfonds in de toelichting van de jaarrekening, waarin uiteengezet is dat het bestuur van de stichting het voornemen heeft om na verkrijging van instemming van ABP en geen bezwaar van DNB, het fonds per 31 december 2014 te liquideren en derhalve de grondslagen van de jaarrekening heeft gewijzigd naar liquidatiewaarden. Deze situatie doet geen afbreuk aan ons oordeel. Verklaring betreffende overige bij of krachtens de wet gestelde eisen Ingevolge artikel 2:393 lid 5 onder e en f BW vermelden wij dat ons geen tekortkomingen zijn gebleken naar aanleiding van het onderzoek of het bestuursverslag , voor zover wij dat kunnen beoordelen, overeenkomstig Titel 9 Boek 2 BW is opgesteld, en of de in artikel 2:392 lid 1 onder b tot en met h BW vereiste gegevens zijn toegevoegd. Tevens vermelden wij dat het bestuursverslag , voor zover wij dat kunnen beoordelen, verenigbaar is met de jaarrekening zoals vereist in artikel 2:391 lid 4 BW. Amsterdam, 27 juni 2014 PricewaterhouseCoopers Accountants N.V. Origineel ondertekend door drs. H.C. van der Rijst RA 94 PERSONALIA BESTUURSLEDEN Mr. Dr. F. Beekman Functie in bestuur Geboortedatum Nationaliteit Namens Werkgever Beroep Bestuurslid sinds Aftreding volgens rooster Nevenfunctie(s) Aandachtsgebied J.P. Buwalda Functie in bestuur Geboortedatum Nationaliteit Namens Werkgever Beroep Bestuurslid sinds Aftreding volgens rooster Nevenfunctie(s) Plaatsvervangend secretaris 15 april 1957 Nederlandse Werkgevers Productschap Zuivel Secretaris 01 januari 2007 31 december 2017 Voorzitter Financiële commissie Financiën, AO/IC, Pensioenzaken en communicatie Aandachtsgebied Lid 12 maart 1933 Nederlandse Pensioengerechtigden n.v.t. n.v.t. 01 december 2010 31 december 2017 Lid Financiële commissie Bestuurslid Vereniging Gepensioneerden PFP Financiën, AO/IC, Pensioenzaken en communicatie Drs. M. Elema Functie in bestuur Geboortedatum Nationaliteit Namens Werkgever Beroep Bestuurslid sinds Aftreding volgens rooster Nevenfunctie(s) Aandachtsgebied Lid 22 oktober 1954 Nederlandse Werkgevers Hoofdproductschap Akkerbouw Secretaris 01 januari 2007 31 december 2014 Lid Beleggingscommissie Beleggingen, Financiën, AO/IC en communicatie P. van der Graaf RE RA Functie in bestuur Geboortedatum Nationaliteit Namens Bestuurslid sinds Aftreding volgens rooster Nevenfunctie(s) Aandachtsgebied Plaatsvervangend voorzitter 03 juni 1957 Nederlandse Werknemers 01 januari 2004 31 december 2014 Voorzitter Beleggingscommissie Lid Bestuur PBO-Dienstverlening Beleggingen, Financiën en AO/IC 95 L. Hospers Functie in bestuur Geboortedatum Nationaliteit Namens Bestuurslid sinds Aftreding volgens rooster Nevenfunctie(s) Aandachtsgebied Lid 02 juni 1966 Nederlandse Werknemers 01 januari 2004 31 december 2017 Lid Financiële Commissie Financiën, AO/IC en Pensioenzaken C. Kuijvenhoven RA Functie in bestuur Geboortedatum Nationaliteit Namens Werkgever Bestuurslid sinds Aftreding volgens rooster Nevenfunctie(s) Aandachtsgebied Voorzitter 26 juni 1949 Nederlandse Werkgevers Productschap Tuinbouw (per 1 juni 2011 Vroegpensioenregeling) 01 februari 2000 31 december 2017 Voorzitter PBO-Dienstverlening Beleggingen, Financiën en AO/IC Vacature Functie in bestuur Namens Lid Pensioengerechtigden 96 VERKLARENDE WOORDENLIJST Actieve deelnemer De werknemer die pensioen opbouwt via de pensioenregeling. Actuariële grondslagen De rekenrente, de actuariële kanssystemen en kostenopslagen, die bij berekening van de hoogte van de pensioenpremie en de voorziening pensioenverplichtingen worden gehanteerd. Actuariële kanssystemen De veronderstellingen die ter zake van sterfte, gehuwdheid, arbeidsongeschiktheid en dergelijke worden gemaakt. Actuariële en Bedrijfstechnische Nota (ABTN) Pensioenfondsen dienen te werken volgens een actuariële en bedrijfstechnische nota. Hierin zijn de financiële opzet van een pensioenfonds en de grondslagen waarop deze berust, gemotiveerd omschreven. De ABTN moet in ieder geval een beschrijving omvatten van de financieringsmethode, de wijze van de berekening van de bijdragen en de toereikendheidstoets, alsmede een uiteenzetting van het beleggingsbeleid, een organogram en een mandaatregeling. De ABTN moet aan De Nederlandsche Bank overlegd worden. Asset Liability Management (ALM) Het op elkaar afstemmen van de beleggingen, de verplichtingen, en het premie- en toeslagbeleid. Een ALM-studie wordt gebruikt om het meerjarig financieel beleid te optimaliseren uitgaande van verschillende economische scenario's. AFM Autoriteit Financiële Markten Anw Algemene nabestaandenwet: voorziet in een uitkering bij overlijden van de man of vrouw met wie de overledene was getrouwd of samenwoonde. AOW Algemene Ouderdomswet. De AOW is een basispensioen voor mensen die de AOW-leeftijd hebben bereikt. Woont of werkt u in Nederland, dan bent u zeer waarschijnlijk verzekerd voor de AOW. De SVB betaalt het AOW-pensioen uit. Arbeidsongeschiktheidspensioen Financiële aanvulling uit het pensioenfonds op de wettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering die eindigt uiterlijk op de pensioenleeftijd. Benchmark Een objectieve meetlat waarmee het beleggingsresultaat wordt vergeleken. Beschikbarepremieregeling (defined contribution) Pensioenregeling waarvan de hoogte (defined contribution) van de uitkering afhankelijk is van de betaalde premie en de daarmee behaalde beleggingsresultaten. Deelnemer De werknemer die op grond van een pensioenovereenkomst pensioenaanspraken verwerft jegens een pensioenuitvoerder. Deelnemingen/participaties Financiële belangen in (beleggings)maatschappijen die niet beursgenoteerd zijn. Dekkingsgraad De dekkingsgraad is de verhouding tussen het vermogen en de pensioenverplichtingen. Een dekkingsgraad van 100% wil zeggen dat het fonds precies aan zijn pensioenverplichtingen van het meetmoment kan voldoen. 97 DNB De Nederlandsche Bank, de centrale bank die verantwoordelijk is voor het bewaken van de financiële stabiliteit in Nederland en die toezicht houdt op pensioenuitvoerders. Doorsneepremie De door het Bestuur, na overleg met de wiskundige adviseur, vastgestelde gemiddelde actuariële premie, die nodig is voor de dekking van de uit het pensioenreglement voortvloeiende pensioenkosten. De doorsneepremie kan hoger of lager zijn dan de werkelijk benodigde actuariële premie. Duration Een maatstaf voor de rentegevoeligheid. Financieel Toetsingskader (FTK) Het financieel toetsingskader is onderdeel van de Pensioenwet en stelt voorschriften aan onder meer de premiehoogte en de omvang van de aan te houden reserves. Franchise Het gedeelte van het salaris dat voor de premie- en pensioenberekening buiten beschouwing blijft, omdat de AOW over dat deel reeds in pensioen voorziet. Gewezen deelnemers (Ex)deelnemers voor wie aanspraken aanwezig zijn, terwijl de dienstbetrekking beëindigd is. Verdere opbouw van de aanspraken vindt niet plaats. Herverzekering Door middel van herverzekering worden de risico's van voortijdig overlijden, dan wel van arbeidsongeschiktheid, bij een andere (her)verzekeraar ondergebracht. In het geval van de arbeidsongeschiktheidsverzekering geldt dat niet alleen voor het arbeidsongeschiktheidspensioen, maar ook voor de nog op te bouwen aanspraken op ouderdoms-, (huwelijks)partner-, en wezenpensioen. Inactieven Pensioengerechtigden en slapers. Indexering Verhoging van het pensioen naar aanleiding van prijsstijging of loonontwikkeling. Geldt voor het pensioen van pensioengerechtigden en slapers. Ook actieve deelnemers aan een middelloonregeling hebben er mee te maken. Men noemt dit ook toeslag. Middelloonregeling Pensioenregeling waarbij het pensioen wordt berekend op basis van het gemiddelde salaris dat tijdens de loopbaan is verdiend. Nabestaandenpensioen Pensioen dat doorgaans levenslang wordt uitgekeerd aan de partner (of kinderen) van de deelnemer aan een pensioenregeling na diens overlijden. Ook: verzamelnaam voor pensioen bestemd voor weduwen, weduwnaars, partners en wezen. Opbrengstrendement Het opbrengstrendement wordt berekend door de opbrengsten uit te drukken als een percentage van het gemiddeld belegd vermogen. Ouderdomspensioen Levenslange uitkering waarop degene die deelneemt of heeft deelgenomen in een pensioenregeling aanspraak kan maken wanneer hij de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt. 98 Partnerpensioen Pensioen voor de achterblijvende partner bij overlijden van de deelnemer. Parttimer Een (ex-)werknemer die deeltijdarbeid heeft verricht. Pensioenaanspraak Recht op toekomstige pensioenuitkeringen. Pensioengerechtigden Mensen die een pensioenuitkering ontvangen. Pensioengrondslag Het deel van het vaste jaarsalaris, inclusief vakantietoeslag en eindejaarsuitkering, dat resteert na aftrek van de franchise. De pensioengrondslag vormt de basis voor de berekening van het pensioen en de pensioenpremie. Pension Fund Governance (PFG) Pension Fund Governance ofwel goed pensioenfondsbestuur. PFG stelt eisen op het gebied van transparantie, verantwoording, intern toezicht en zeggenschap. Pensioenverplichtingen De in de toekomst aan pensioengerechtigden uit te keren bedragen. Performance Berekeningsmethode waarbij zowel de inkomsten als de gerealiseerde en niet-gerealiseerde vermogensmutaties worden uitgedrukt als percentage van het tijdsgewogen geïnvesteerde bedrag. Premievrije afspraken Indien de dienstbetrekking anders dan door overlijden wordt beëindigd, wordt zonder verdere premiebetaling aanspraak verkregen op de tot het tijdstip van dienstbeëindiging in overeenstemming met het pensioenreglement tijdsevenredig gevormde aanspraken op ouderdoms, (huwelijks-)partner- en wezenpensioen. Private Equity Beleggingscategorie waarbij wordt geïnvesteerd in aandelen van niet-beursgenoteerde bedrijven. RTS Rentetermijnstructuur. Ten behoeve van de bepaling van de actuele waarde van de pensioenverplichtingen publiceert DNB een rentetermijnstructuur. Deze wordt geconstrueerd op basis van de swapcurve en gebruikt om de actuele waarde van de pensioenverplichtingen te bepalen. Deze RTS is vastgelegd met een 3-maands gemiddelde en een Ultimate Forward Rate (UFR). Slapers Gewezen deelnemers die het dienstverband vóór het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd hebben beëindigd met verkrijging van premievrije aanspraken. Waardeoverdracht Het meenemen van pensioenaanspraken naar een nieuwe pensioenuitvoerder. 99 OVERZICHT VAN AFKORTINGEN ABTN ALM ANW AOP AOW CBS DNB ECB EFSF Eonia Euribor FTK FVP IAP IRS IVA NAV OP PBO PBOD PFP PP PW SER STAR SZW TE TV UWV VB VP VPL WAJONG WAO WAZ WW Wzp Actuariële en BedrijfsTechnische Nota Asset Liability Management Algemene Nabestaandenwet Arbeidsongeschiktheidspensioen Algemene Ouderdomswet Centraal Bureau voor de Statistiek De Nederlandsche Bank Europese Centrale Bank European Financial Stability Facility Euro OverNight Index Average Euro InterBank Offered Rate Financieel Toetsingskader Financiering Voortzetting Pensioenverzekering Individueel Aanvullend Pensioen Interst Rate Swaps Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten Net Asset Value Ouderdomspensioen Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie PBO-Dienstverlening Stichting Pensioenfonds Productschappen Partnerpensioen Pensioenwet Sociaal-Economische Raad Stichting van de Arbeid Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Tracking Error Technische Voorziening Pensioenverplichtingen Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen Vereniging van Bedrijfspensioenfondsen Vroegpensioen VUT, Prepensioen en Levensloop Wet Arbeidsongeschiktheidsvoorziening Jonggehandicapten Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering Wet Arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen Werkloosheidswet Wezenpensioen 100 PBO-DIENSTVERLENING Samenstelling per 31 december 2013 Uitvoeringsorganisatie PBO-Dienstverlening Directeur G. van der Schoor Managementteam G. van der Schoor L.C.M. Hazekamp Secretariaat Mw. J.H.W. Honsbeek-Breden Pensioenadministratie M.R. Mertens, afdelingshoofd Mw. H.S. Drenth-Kartodikromo Mw. E.M. Leenman Salarisadministratie en pensioenuitkeringen P.L. van Tienen Financiële administratie L.C.M. Hazekamp, afdelingshoofd B. Pakkert Kantoorgegevens Laan van Zuid Hoorn 165 2289 DD Rijswijk Postbus 3042 2280 GA Rijswijk Telefoonnr.: Faxnr.: E-mail: Website: 070-4138630 070-4138650 [email protected] www.pbod.nl Onafhankelijke accountant PricewaterhouseCoopers Accountants N.V. Juridisch adviseur Mercer (Nederland) BV 101
© Copyright 2025 ExpyDoc