Midden-Delfkrant - Midden

losse nummers f 3,50
Midden-Del
Nidden-Delfkrant nr. 65
verschijnt zesmaal per jaar
ant
dertiende jaargang nr. 1/2, februari 1989
2
dertiende j aar gang nr. 1/ 2, februari 1989
Midden-Delfkrant REDACTIONEEL
De Midden-Delfkrant verschijnt
zesmaal per jaar
Redactie:
Arie van den Berg
Ankie Maessen
Jacques Moerman
Arie Olsthoorn (coÖrdinatie)
Marika van Ooststroom
Frits van Ooststroom (eindredactie)
Aad van Paassen
Henk Tetteroo
Verder werkte(n) mee:
Sjaan van Winden
Fotografie:
Fred Hess, 's - Gravenhage
I n dit nummer ook een aflever ing van
he t ' cuZ t uree Z supplement' De l f l ands
Diep, met o. a. het gedi cht ' Winter'
van Poot en artikelen over de schilders Van Fry tom en Jonkind . Van
Jonki nd tonen we vooral ijsgezichten .
Vormgeving en productie :
Frits van Ooststroom
Druk:
Sieca Repro B.V., . Delft
Overname van artikelen is Ln vele
gevallen mogelijk in overl eg met de
redactie.
Kopij en suggesties voor kopij ZLJn
van harte welkom bij de r,edactie.
Verantwoording
Publicatie van artikelen behoeft niet
te betekenen dat de daarin vervatte
meningen het inzicht van de MiddenDelfland Vereniging weergeven.
Redactie- adres:
Oos tveenseweg 6, · 2636 ED
Telefoon (01738) 86 30
De wi nt er van ' 88-' 89 is geen echte
winter gewor den : geen ijs, geen
sneeuw... Maar we l een echt winternummer van de Midden- De lfkr ant! Een
ijzig ar t i kel over de tradi tionele
schaatstochten naar Gouda; de
winterse vogels van Mi dden- Delfland
en veel winterse plaatjes om nog meer
i n de s f eer t e komen.
Na in de vor ige Midden- Delfkrant een
aantal posi tieve ontwikkelingen r ond
de r econstruct i e van Mi dden- DelfZ and
te hebben Zaten zien, openen we
hiernaast met een artikel van de hand
van D. van den Bosch (onze vertegenwoordiger in de Reconstructiecommiss i e ), die een tendens bespeurt waarbij
Midden- De lfZand het slachtoffer dreigt
te worden van negatieve ontwikkelingen
binnen en bui ten het gebied. Een
waarschuwing . ..
Ger ard Peet en Frans Assenberg hebben
wegens drukke werkzaamheden hun
r edacti e l i dmaatschap beëindigd. Helaas .
Ankie Mae ssen uit SchipZuiden zaZ
t r achten het gevalZen gat te dichten,
zowe Z bij de pr oductie van de krant
aZs r.edactioneeZ .
UffiddenEDelfla11d
CVereniging
Schipluiden
Uitgave
De Midden-Delfkrant is een uitga~e
van de Midden- Delfland Vereniging en
van de Stichting Bezoekerscentrum
Midden-Delfland.
Abonnementen op de Midden-Delfkrant
zijn alleen mogelijk door lid te
worden van de Hidden- Delfland
Vereniging . De minimum contributie
bedraagt f 22,50 per jaar, voor
jeugdleden (t/m 17 jaar) f 7,50.
Aanmelding door storting op postrekening 3928463 ten name van de
Midden- Delfland Vereniging te
Vlaardingen, onder vermelding van
'nieuw lid'.
U kunt ook bellen: (OIO) 4 74 25 98
C's avonds) of schrijven:
Secretariaat Midden- Delfland
Vereniging, Londenweg 123,
3137 LV Vlaardingen.
Opzegg ing van het lidmaatschap/
abonnement uitsluitend ·schriftelijk
aan het secretariaat. Opzegging kan
slechts geschieden tegen het einde
v an het v erenigingsjaar en met
inach tneming van een opzegtermijn
van v i e r weken.
Secretariaat
Bestuur
Midden-Delfland Vereniging
Londenweg 123, 3137 LV Vlaardingen
Telefoon (OIO) 4 74 25 98 ('s avonds)
Postbank 3928463
Verenigingenregister Delft V 397143
J. Koorevaar, voorzitter
Leeuwerikplantsoen 23
2636 ET Schipluiden .
Telefoon (01 738 ) 88 74
Doel
de bevolking van Midden-Delfland en
omliggende steden te informeren over,
en nauw te betrekken bij het beheer
van het gebied en bij de
voorbereiding en uitvoering van
veranderingen in dit gebied;
het kritisch volgen van dit beheer en
van de voorbereiding en uitvoering
van die veranderingen alsmede het
stimuleren van een actieve inbreng
van de bevolking daarin;
het bevorderen van het onderlinge
begrip tussen de verschillende
belanghebbenden in dit gebied, mede
door het stimuleren van onderlinge
kon takten.
(artikel 2 v an de statut en)
F.W. van Ooststroom
secretaris / penningmeester
Londenweg 123, 3137 LV Vlaardingen
Telefoon (OIO) 4 74 25 98 ('s avonds )
D. van den Bosch
Holierhoek 28, 2636 EJ
Telefoon (01738 ) 89 03
Schipluiden
J.P. van Noordt
Westgaag 96 b, 3155 DJ Maasland
Telefoon (01899 ) 181 57
J.G.M. Peet
Oosteinde 167, 261 1 VD Delft
Telefoon (015) 12 45 52
S. van der Kooij
Zuidbuurt 29, 3141 EN Maassluis
Telefoon (01899 ) 143 96
P.W . van Winden
Schieweg 166, 2627 AS Del f t
Te lefoon (01 5 ) 56 31 17
Midden-Delfkrant
Midden-Delflartd:
van heilige koe tot slachtvee?
' Tien jaar Reconstructie Midden- Delfland Z~Jn
gepasseerd. En het gaat goed! Allereerst omdat het
huidige beleid en de instrumenten die er zijn om
de bufferzone te verwe zenlijken voldoende kracht en
inhoud hebben om Midden- Delfland blijvend als
onbebouwde ruimte te handhaven en de kwaliteit
er van te verbeteren '.
Deze klaroenstoot vormt de aanhef van een folder
waarmee de Reconstructie Midden-Delfland vorig jaar
haar tienjarig bestaan aankondigde (zie MiddenDelfkrant december 1988). Inmiddels zijn we weer
een klein jaar verder en wat valt er nu te zeggen
over dit wellicht ook toen al wat geforceerde
optimisme?
Het instrumentarium mag dan ongeschonden aanwezig zijn, maar hoe staat het
met het huidige beleid en de politieke
wil om de bufferzone gaaf te houden?
Wie regelmatig kennis neemt van
standpunten, uitspraken en aanbevelingen, ontkomt niet aan de indruk
dat de aanvankelijke bereidheid om
aan de belangen van de bufferzone
hoogste prioriteit toe te kennen,
danig aan het afkalven is.
Daarvoor is het niet eens nodig om te
luisteren naar de voorzitter van de
3
Delftse Kamer van Koophandel, dr .
ir. F. Hekke r , die in zijn laitste
nieuwjaarsrede een lans brak voor
'een herbezinning op het bufferzoneconcept in zijn huidige starre vorm'
en een pleidoo i hield voor meer
bedrijfsvestiging in Midden- Delfland.
Gelukkig maar dat de Kamer van Koop handel geen directe zeggenschap heeft
over de toekomst van de bufferzone,
anders was het lot nu wel beslist.
Feitelijk veel verontrustender zijn
daarom de geluiden die te beluisteren
zijn op diverse niveau's van openbaar
bestuur. Daar immers wo r dt wèl direc t
of indirect aan de touwtjes getrokken.
Een kleine tour- de - horizon moge di t
illustreren.
De overbekende kwestie Rijksweg 19
(A 4) behoeft geen toelichting mee r ,
de afloop lijkt nu we l nagenoeg vas t
te staan: de minister krijgt haar zin
en omringd door huizenhoge wallen zal
dit verkeersriool straks de 'groene
buffer' doorboren. Misschien moet men
erkennen dat de chronologie hier
parten heeft gespeeld: het plan voo r
de weg is van oudere datum dan de
besluitvorming ov er Midden-Delfland.
Maar blijft het nu bij dit ene offer
4
dertiende jaargang nr. 1/2, februari 1989
krijgt. Hoewel Rotterda~ zich in
zijn voorlichting een zeer open
gesprekspartner heeft getoond is het
wel opmerkelijk dat de aanwezigheid
van een stiltegebied binnen MiddenDelfland tot dusver geen enkele rol
bij de planontwikkeling heeft
gespeeld. Het zal interessant zijn
straks te vernemen hoe het
provincia~l bestuur, zelf initiator
en behoeder van de stiltegebieden,
zich zal opstellen als het binnen
zijn streekplanverantwoordelijkheid
geroepen wordt om over het Rotterdamse plan te oordelen.
Boerderij aan de Zuidbuurt te Vlaardingen, thans kantoor Recreatieschap
aan het doorgaande verkeer? Het valt
te vrezen van niet. Dezelfde
minister heeft inmiddels besloten om
het doorgaande verkee r behalve met
een dubbele Beneluxtunnel nog met een
tweede tunnel te gerieven: de
Blankenburgtunnel tussen Vlaardingen
en Maassluis . De daarbij behorende
wegverbinding met haar aansluitingen
op Rijksweg 20 be t eken t een regel re chte inbraak in het deelplan
Lickebaert ~n uitvoering.
En opnieuw de vraag: Maar blijft het
daarbij?
Inmiddels verscheen, onder verant woordelijkheid van weer dezelfde
minist er, het ' Tweede Structuurschema Ve rkeer en Vervoer' (deel A,
beleidsvoornemen). Daa rin wordt de
uit de tvnnel komende weg als
Rijkswg 24 in noordoostelijke
richting doorgetrokken, kruist de
aan te leggen Rijk s weg 19 om
vervolgens Rijksweg 13 (Den HaagRotterdam) te be r eiken. De rampzalige gevolgen die dit plan zou
hebben voor de inrichtingsperspectieven van de bufferzone laten zich
licht voorspellen. Nu ligt die weg
er nog in geen lengte van jaren, zo
het er al ooit van komt, maar het
illustreert wel dat de aanwezigheid
van Midden - Delfland geen rem meer
betekent voor de verkeersplanologen,
zelfs niet op het rijksniveau waar
nu juist de hoogste verantwoordelijkheid voor de bufferconceptie berust.
Hoe staat het daarmee dan op
provinciaal niveau?
Zoals bekend beijvert de 'Stichting
Transportcentrum Westland ' zich voor
de aanleg van een vrachtautocentrum
en beveelt daarvoor een lokatie
binnen Midden~Delfland aan. Da t mag
een dergelijke belangengroep best
doen, die steeft een beperkt belang
na en hoeft niet alle aspecten af te
wegen, dat laatste is de taak van de
overheid.
Dat het verzoek aan de Reconstructiecommissie om mee te werken
categorisch is afgewezen behoeft geen
betoog, het plan is volledig in
strijd met het vastges telde
programma, de basis voor elke
ve rdere planontwikkeling. Maar hoe
oordeelt het provinciaal bestuur?
Blijkens recente persberichten acht
een meerderheid van Gedeputeerde
Staten de binnen Midden-Delfland
gelegen Oude Campspolder-zuid de
beste en enig mogelijke plek voor
het Transportcentrum Westland .
Inmiddels heeft ook de raad van
Maasland, aanvankelijk tegen het
plan, zich bereid ge toond tot
medewerking . Met andere woorden: de
kans dat ook dit stukje bufferzone
gepikt gaat worden is reëel
aanwezig.
Nog enkele voorbeelden op gemeentelijk niveau. Rotterdam studeert op
de mogelijkheid om Zestienhoven te
ontruimen ten behoeve van won ingbouw en noordelijk daaraan grenzend
in de Schieveensepolder een nieuw
vliegveld aan te leggen. Deze
verplaatsing zou samengaan met een
draaiing van de startbaan in meer
westelijke richting en gebru ik voor
intensiever vliegverkeer met
zwaardere eenheden. De zogenoemde
'geluidstrog' zou dan juist over
een als stiltegebied aangewezen
gedeelte van Midden-Delfland vallen,
hetzelfde gebied dat ook al met de
gevolgen van Rijksweg 19 te maken.
Als laatste illustratie nog een
Rotterdams plan. Op zoek naar
z.g. definitieve opslagplaatsen voor
verontreinigde grond heeft de
gemeente het oog laten vallen op de
eerder al met havenslib opgespoten
Oost- Abtspolder. De noordpunt daarvan
valt binnen Midden- Delfland, heeft
een recreatieve bestemming en zou
als zodanig met voorrang worden
uitgevoerd . . Behalve een blijvende
belasting met verontreinigde grond een gebruiksvorm waarvan ons tot
dusver weinig meevallers bekend
zijn - zou dit een langdurige
(minstens vijf jaar) vertraging in de
recreatieve inrichting tot gevolg
hebben. Of de Reconstructiecommissie
maar even wil meewerken!
De konklusie uit het voorgaande is
wel duidelijk: de bufferzone is voor
veel planologen en bestuurders
bepaald geen heilige koe meer. Of hij
verder degradeert tot planologisch
slachtvee, daarover wordt niet
eenmalig, maar in talrijke afzonder lijke procedures op diverse
bestuurlijke niveau's beslist. Dat
zich dit als een proces van
salami - pol it iek gaat voltrekken is
eer .waarschijnlijk dan denkbeeldi g .
Naast vele andere belanghebbende
groeperingen zullen vooral de
Reconstructiecommissie en het
Recreatieschap zich in toenemende
mate van hun 'waakhond- functie'
bewust moeten worden. Ook de
Midden- Delfland Vereniging zal hier
steeds meer zijn aktiviteiten op
moeten richten.
D. van den Bosch
Midden-Delfkrant
Vogels
~n Midden-Delfland~
zestig jaar geleden (?)
In de winter
In de bovenste takken van de hoge iepenboom bij
ons aan de vlietkant zaten op een morgen acht of
tien vogels die ik nog nooit had gezien. Het was
winter, niet erg koud, een gewone dag. Ze waren
wat groter dan onze lijsters, en veel lichter van
kleur, grijsbruin. In een gestrekte houding zaten
ze, met de koppen in de wind zoals de meeste vogels graag doen. Ze gaven weinig geluid. Ik zal
toen twaalf jaar geweest zijn; met zulke vreemde
vogels beleefde ik een bijzondere dag.
Behalve Ro tte rdam en Delft had ik
weinig van de wereld gezien en
nauwelijks had ik er een voorstel ling van dat er meer en andere
vogel s rond kunnen vliegen dan die
wij allen bij onze boerderij en in
het land kenden. 'Hoe zalig als de
jongenskiel nog om de schoudren
glijdt', zei een dichter zoals ik
later las. Zes jaar later, in de
winter van 1918, was ik de jongste
Krcunsvogei
bediende op een klein kantoor in
Ro tterdam. Als ik van het station
daar naar toe liep, door de Aart
van Nesstraat, kon ik moeilijk de
wildwinkel van Verbiest voorbij
komen. Achter een groot winkelraam
lagen fazanten en patrijzen, allemaal even mooi, en soms lag daar
ook een hele hoop van de vogels
die ik bij ons boven in de hoge
iep gezien had. Voor dat winkelraam
kon ik ze goed bekijken en een
vogelboek liet geen twijfel: het
waren kramsvogels. Met netten werden
die toen gevangen, misschien werden
ze ook geschoten, Verbiest leverde
ze voor de keuken van de fijnproever. Wie ze eenmaal kende zag
ze elk jaar wel, in koude winters
waren er erg veel. Een noordelijke
lijstersoort, die goed bij het Delflandse winterlandschap paste.
lijstersoort die alleen
5
Gezien het winterse karakter van
deze Midden- Deifkrant is de
chronologie in deze artikéienreeks
voor één keer veriaten. Het artikei
over vogeis in zomer en herfst
komt volgende keer. Nu is De Winter
aan de beurt.
in de winter bij ons kwam was de
koperwiek.
Aan de weg bij het Huis ter Lucht
stond in mijn schoolti jd het cafeetje van Gerrit Driessen waar wij
langs kwamen onderweg naar s chool.
Op een wintermorgen hing daar buiten aan de muur een kooitje met een
vogel er in die wel wat op onze
grauwe lijster leek, maar hij was
meer bruin, had een mooie lichte
wenkbrauwstreep en opzij van zijn
borst wat roestrode, min of meer
koperkleurige veren. Daarom heet
hij koperwiek . Geen idee hadden wij
er van hoe Gerrit Driessen of een
van al die jongens van hem aan die
vogel kwam. In latere winters heb ik
ze overal gezien , tot in tuintjes
bij woonhuizen. Ze zijn niet schuw.
Toen ik op school ging was het heel
gewoon dat ieder die een vogel kon
vangen zo'n beest in een kooitje
deed en het liet zien. Een aardigheidje, of ook nog zo i ets als een
status- symbool, iets waarmee je voor
de dag kon komen?
Veel indruk op mij maakte op een
koude winterdag de eerste valk die
ik zag. Tamelijk hoog in een koude
vrieslucht vloog, wat zoekend, een
vogel ter grootte van een kraai,
maar veel vlugger wendend, en met
wat langere en meer spits toelopende
vleugels. Een heel behendige vlieger,
die ik nooit gezien had. Later heb
ik kunnen vaststellen dat het de
slechtvalk was, en jaar in jaar uit
heb ik hem in onze polders gezien .
Heel wat groter dan de torenvalk,
die ook niet bepaald een wintervogel
is, en niet bruin met rood, maar
blauw en grijs, is de slechtvalk
6
dertiende jaargang nr. 1/2, februari 1989
voor de vogelaar met een veldkijker
bovendien goed kenbaar aan de brede
donkere knevelstrepen ter zijde van
zijn kop. Een prachtvogel. In de
polder zag ik hem, soms laag vliegend, ook wel zittend op een paaltje
of op een hek. Van de buizerd die
wat groter is en in de winter ook
wel eens in Delfland te zien was kon
je in de vlucht de s~echtvalk feil loos onderscheiden. De buizerd· is
een langzame, luie vlieger, de
slechtvalk is snel en bijzonder
wendbaar. Ik mag wel een Haagse ervaring met de slechtvalk vermelden.
In 1927 gingen wij in Den Haag wonen,
aan de Hanenburglaan, tegenover de
Westduinkerk die ~en mooie toren
had met een klok, op weinig meer dan
honderd meter afstand van onze woning. Aan tafel zittend keken wij op
die klok. Ik was gewoon elke dag
aantekeningen te maken over vogels
en neem nu daaruit over:
'29 dec.1929. Om 16.00 uur: een
slechtvalk (of sperwer) op den toren
der Westduinkerk, vliegt met gevangen vogel in de achteruit gestrekte
pooten. Boven leigrauw, onder balangrijk lichter , kop duidelijk
buiten de vleugellijn uitstekend,
Dat wijst op slechtvalk.'
'6 jan.1930. De valk is om 1 uur op
een zijstukje van de toren. Zit daar
wellicht den heelen dag. Het is
een slechtvalk (onderstreping 1930,
vdK ) , duidelijk witte wangen met
zwarte afhangende baardstrepen.
Geheel als de tekening in Strijbos
( een vogelboek, vdK). Was er 5 jan.
' s middags ook; spreeuwen achtervolgend.'
'8 jan.1930. De valk is er ook
's morgens om 8 uur.
16 jan.l930. De valk is nog vrijwel
dagelijks op de Westduintoren.
Heeft slachtoffers zoowel 's morgens,
's middags als tegen de avond. Is
sterk gewend ~an de drukte op straat.
Kleur steekt vaak weinig af.'
'27 febr.1930. De valk vandaag en
gisteren weer op den Westduintoren.'
Tot zo ver wat ik uit een schrift
overneem. De toenmalige Nieuwe
Haagse Courant nam een bericht van
mij op, dat de klok van de Westduinkerk was stil blijven staan omdat
een slechtvalk op de grote wijzer
was gaan zitten en die was blijkbaar te zwaar om de klok gaande te
houden.
Nu ik mijn aantekeningen van 1930
weer eens lees merk ik dat ik toen
mijn best moest doen om een sperwer
van een slechtvalk te onderscheiden,
daar had ik kenmerken voor nodig.
Ken je een vogel eenmaal goed, dan
twijfel je op afstand al niet aan
de soort; het gedrag en de ~nier
van vliegen is voor elke soort weer
anders. Moeilijk is alleen de grootte: als je een vogel bij heldere
lucht ziet en je hebt niets om hem
er mee te vergelijken weet je niet
hoe groot de vogel is. Je kunt dan
naar de grootte bijv. een kauw niet
van een kraai onderscheiden, maar de
een vliegt anders dan de ander.
Bij de slechtvalk op de toren had ik
ook aan de sperwer gedacht, die toen
bij ons in de herfst en in de winter
niet ongewoon was. Heb je hem een paar ke~r meegemaakt dan hoef je
niet te twijfelen. Zo woest als een
sperwer vliegt geen enkele vogel,
hij achtervolgt mussen tussen dichte
struiken, desnoods door een open
raam in een huiskamer. Elke winter
zag ik ze. Wie een beetje oplet zal
hem niet met de torenvalk verwarren,
maar het kan vroeger veel gedaan
zijn. De gewone mens was, naar mijn
misschien wat persoonlijk getinte
ervaring , weinig nauwkeurig in het
geven van een naam aan een vogel.
aantallen: bunzings soms 30 tot 40
per jaar, wezels eenmaal 62, sperwers in 1852-1859 3 of 4, soms minder, per jaar. Ik twijfel. Best mogelijk dat er toen veel meer sperwers, goed van torenvalken te onderscheiden, waren dan ik meemaakte
in de jaren 1912-1940, maar dat het
torenvalken, of er tussen, waren
lijkt mij heel aannemelijk. Een jager moet wel uiterst behendig zijn
om de wild vliegende sperwer te
schieten, de torenvalk zie je dikwijls stil staan in de vlucht, hij
kijkt dan wiekelend naar prooi op
de grond. Bidden, heet het in jagerstaal en in de boeken. Zelfs een
jager met een slecht schot moet hem
dan neer kunnen halen.
De grote aantallen bunzings en
wezels hadden wij niet verwacht:
zij wijzen op een totaal ander landschap , een andere manier van bestaan
op de boerderij dan nu. Daarbij had
ik voor sperwers, of wat het waren,
grotere aantallen verwacht. De bunzings werden wel achterna gezeten
door elke boer die een felle hond
had; de wezels zullen het meest in
het hooiland gevangen zijn, ook door
honden. Maar sperwers moeten geschoten zijn, door jagers of door
een ander, boer of burger, die een
jachtgeweer had, en dat kunnen er
in elke gemeente wel honderd geweest
zijn. Mijn vader moest er niets van
hebben, maar boeren rondom hadden
zo'n dubbelloops jachtgeweer. Ik heb
Willem de Bloois, molenaar van de
Lickebaart bij ons in het land,
Speruer
De gemeente Maasland gaf in de vorige eeuw f 0.30 premie bij inlevering
van een schadelijk dier , dat waren
bunzings, wezels en sperwers . Het
boek 'Dorp in rust en onrust' noemt
~
·~
~
t
~
N
Cl
0:;
;:,:;
~
s
.,
7
Midden-Delfkrant
elk jaar in ons land voor, hij is
niet aan de zee gebonden. In het
geindustrialiseerde Europa van tegenwoordig passen zij niet , eeuwen
geleden was dit anders. In het
prachtige boek ' Roofvogels en Uilen
van Europa' schrijft Prof.K.H.Voous,
een van de beste vogelkenners van
ons werelddeel: 'Men kan gerust aannemen dat de Nederlanden met hun
vis- en watervogelrijke gebieden
vroeger een waar zeearendenparadijs
zijn geweest.' Dat is voorbij, een
naglans er van kan rond 1900 nog
zijn opgemerkt.
zien schieten op een eksternest
bij ons thuis, en op een schollevaar die op de hoogste wiek van zijn
molen zat. Gescho ten werd op alles
en nog wat, waarom niet. Maar al dat
soort jagers en schutters zou niet
gauw to t het schieten van een echte
sperwer komen, die zag j e maar even
in een wilde vlucht. In een torenvalk hebben ze wellicht weinig
kwaad gezien. Die kleine roofvogels
ware n voo r hun Delflands begrip ook
niet schadelijk, anders dan in de
duinen e n in Gelderland, waar veel
patr i jzen en fazanten voorkomen
waarvan de sperwers en de torenvalken de jongen weg roven.
Er werd in onze contreien veel geschoten. Op de Tempelwoning in de
Broe kpolder woonde Piet van der
Kooi j, van wie het wat legendarisch
aandoend verhaal gaat dat hij een
arend schoot. Nu hoef je maar half
een denkbeeld te he bben van het toenmalige Delfland, rond 1900, om aan
te nemen dat de kans op het schieten
van een arend nergens groter kon
zijn dan achter in de Putpolder,
in de Broekpolder, en rondom de
Vl ietlanden en de Bommeer. Een zoon
van Piet vertelde mij hoe zij n vader
het deed. Vanuit zijn boerderij zag
hij in een hoge boom een arend
zitten, dat kan een boom aan de
Rijska geweest zijn. Als hij naar
hem toe zou lopen vloog de arend
natuurlijk weg, maar Piet was hem
te slim af. Van stal haalde hij een
paard, ging daar schuin achter
lopen; hij werd door de arend niet
opgemerkt totdat hij hem onde r schot
had. Verteld wordt dat Piet van der
Kooij tweemaal een arend schoot.
De Broekpolder en de Vlietlanden
waren afgelegen gebieden, zonder het
geringste spoor van doorgaand ver keer. Van rond 1912-1920 herinner ik
mij levendig hoe s til het er was , en
hoe vol vogelleven , i n de winter
even goed als i n de zomer. Op mijn
vraag: 'Wat schoot Piet nog meer?'
hoorde ik : 'Van alles.' Arenden waren
toen in Noord-Europa veel t al rijker
dan nu .
Wa t voor arend zou het geweest zijn?
In Europa kwamen verscheidene s oorten voor, waarvan de grandioze
ke izerarend en de ook heel grote
steenarend het meest tot de verbeelding spraken. Naar ons land
dwaalden zij een heel enkele keer
af. De arend van Piet van der Kooij
in de Broekpolder is waarschijnlijk
een v isarend , misschien een zee-
arend gewees t. Vo lgens recente
gegevens pleisteren er tegenwoordig
jaarlijks 250- 400 vi sarenden voor
enige tijd in Nederland en passeren
er 500- 1000. Zij moe ten vr oeger veel
talrijker geweest zijn. Dat de visarend binnenkort in ons land weer
tot broeden komt wordt niet uitgesloten. Aan gr otere plas sen kunne n
zij het goed vi nden.
De veel grotere zeearend komt ook
Teun van der Kooij
I llustraties uit de volgende
Verkade - albums:
Hans de Torenkraai door Jaa . P.
Thijsse
Hans de Torenkraai door H. E. Kuyünan
(1935) .
Zee- arend
J. Voerman jr.
De Boerderij door H.E. Kuyünan
(1936)
Eendenkooi duizend Jaar oud?
In de Midden-Delfkrant van december
1988 wo rdt op bladzijde 19 o.a.
geschreven: 'Een van de oudste
eendenkooien in Neder land ( + 1000
jaar) is gered'.
Prachtig is het wat voor de redding
van de eendenkooi in de Aalkee t Buiten
Polder is gedaan. Maar zou de kooi
ech t 1000 jaar oud kunnen zijn? Ik
vroeg naar de bron van deze
vermelding en vernam dat het begin
van bewoning en gebruik van de grond
in Aalkeet Buiten waarschijnlijk rond
het begin van de elfde eeuw kan
wo rden gesteld. Ver vo lgens wordt
aangenomen dat toen ook de eendenkooi
is aangelegd. Deze veronderstelling
lijkt mij wel te gemakkelijk.
Als een van de allerbeste kenner s van
eenden en ganzen in Europa gold
mr. T. Lebret. Met G.D. van der Heide
schreef hij in 1944 het boek 'Ach ter
de schermen', over eendenkooien,
waarin ook aan de geschiedenis veel
aandacht wordt gegeven. Lebret is
alweer een aantal jaren geleden
gestorven, .maar destijds sprak ik met
hem . In verband met de ak tiviteiten
van de Stichting Familie Van der Kooij
vroeg hij of wij misschien iets
wisten van de allereerste tijd waarin
eendenkooien bestonden. Hem was geen
enkele aanwijzing bekend van een
eendenkooi _vóó r de Bourgondische
ti j d. Dat is ruwweg de vijftiende
eeuw.
Ook andere literatuur vermeldt geen
eerder gegeven.
Algemeen wordt aangenomen dat in onze
waterrijke en moerassige landen de
mensen al heel .lang geleden eenden
vingen. Zij kregen in de gaten dat
hier en daar bomen boven wat water
we l eens zo iets als een pijp
vormden, waarin je de eenden kon
jagen en vangen. Dat zal hebben
geleid tot het kunstmatig aanleggen
van zulke pijpen, waaruit de vorm
van onze eendenkooien ontstond. Ik
houd het er voor dat rond het jaar
1200 met wat graven en bomen planten
al eendenkooien kunnen zijn aangelegd.
vervolg pagina 8, derde kolom
8
dertiende jaargang nr. 1/2, februari 1989
vervolg van pagina ?
Toen werden overal dijken aangelegd,
en waar nodig vlieten gegraven, het
rnaken van een eendenkooi was niet
moeilijker. In die tijd heeft ieder
wel eenden wil len vangen.
Omst re eks het jaar 1000, dat is nu
duizend jaar geleden, was het leven
hoogst waarschijnlijk nog veel
primitiever . Dat toen al eendenkooien werden aangelegd lijkt weinig
waarschijnlijk.
In de arch ieven van de middeleeuwen
vinden wij niets over de kooien. Er
zal toen nog niets te regelen geweest
zijn, dat kwam later. In de tijd
van zeg 1200-1500 kunnen er best
eendenkooien geweest zijn, maar
zeker we ten wij het niet.
Mijn conclusie is dat de eendenkooi
in Aalkeet Buiten wellicht vijf honderd, mogelijk achthonderd, maar
geen duizend jaar oud zal zijn.
Teun van der Kooij
hintertalinq
Waar stond deze boerderij?
Verheul
De bekende Rotterdamse architect
J. Verheul Dzn . schilderde zo tussen
1925 en 1935 een groot aantal
boerderijen in Zuid- Holland . Enkele
honderden van deze ~quarellen bevinden
zich in het gemeente-archief van
Rotterdam . Vier auteurs , onder wie
Carlo Huijts en Frits van Ooststroom,
werken (samen met de Stichting
Historisch Boerderij- onderzoek en
uitgeverij Terra) aan een boek over
Verheul en 'zijn ' boerderijen. Naar
verwachting zal dit boek in het
komende najaar verschijnen. Wij
zullen daar t.z . t nader over
berichten .
Een en ander is aanleiding om voor de
omslagen van de Midden- Delfkrant dit
jaar te kiezen uit Middendelflandse
'Verheul-boer derijen '.
In de collectie- Verheul bevindt zich
ook de hiernaast afgebeelde aquarel
van een 'boerderij aan de Westgaag
te Maasland '. Wij kennen deze
boerderij niet . Stond deze boerderij
inderdaad aan de Westgaag of is de
vermelde adressering ónjuist? .
Wie weet er meer? Gaarne bericht aan
Frits van Ooststroom, telefoon
(010) 4 74 25 98 ('s avonds) .
ELFLANDS DIEP
februari 1989
februari 1989
2
Frederik van Frytom,
schilder en tekenaar
In de rij van schilders, die in Delft en omgeving
de inspiratiebron voor hun werk vonden, neemt
Frederik van Frytom een belangrijke plaats in. We
weten niet, wanneer deze schilder geboren is maar
het moet ongeveer in 1632 gèweest zijn. Delft was
waarschijnlijk niet zijn geboorteplaats maar het
grootste deel van zijn leven - hij stierf in 1702
heeft hij er gewoond en gewerkt.
We komen zijn naam voor het eerst
tegen in het Huwelijksregister van
Delft in 1652. Hij wordt dan aangeduid als vrijgezel, wonend in de
Papestraat en hij trouwt in dat jaar
me t Lijntge Stevens, spinster, uit
Pernis. Verschillende kinderen worden
uit dit huwelijk geboren. In 1679
sterft Lijntge. Er zijn qan acht
kinderen, de oudste 26, de jongste
6 jaar oud. In 1690 trouwt
Van Frytom opnieuw en wel met
Elisabeth Verschouw. Hij woont dan
als weduwnaar in een huis aan de
Molslaan, dat bekend staat onder de
naam 'In den vergulden Brack'.
In de periode 1652 tot 1702 is
Va n Frytom als schilder- tekenaar
zeer produktief geweest . Er zijn van
hem schilderstukken bekend van een
hoog niveau; de meeste zijn geschilderd op paneel, enkele op doek .
Het uitbeelden van landschappen
heeft zijn voo r keur. Hieraan werkt
hij met heel zijn virtuoze vakmanschap, zi j n bewondering voor fraaie
bomengroepen en eindeloze vergezichten. Zijn belangrijkste oeuvre
bestaat echter uit een aantal borden
en plaques ( dit zijn grote tegelschilderijen ) van Delfts aardewerk.
In dit genre had hij zich namelijk
gespecialiseerd en een hoge graad
van bekwaamheid verworven.
Delfts aardewerk
In het tweede kwart van de 17de
eeuw raakte men in Nederland uitgekeken op de eigen aarde\verkp r oduk-ten , voor zover deze een decoratieve functie moesten hebben. Men
vo nd ze wat te grof in vergelijking
met het fraa ie Chi nese porselein,
dat door de schepen uit het verre
oo sten werd meegebrach t. Dit porselein was een geduchte concurrent
voor de eigen produktie. Daarom
stelde men alles in het werk om deze
voortbrengselen uit China na te man..:...._ 1 . • La- ...., _... ,... h +-,...., ,.- ...,; Ain.o
Chinezen deden er namelijk alles aan
om het geheim van hun produktiemethode niet uit handen te geven.
Het materiaal dat men gebruikte om
het verfijnde porselein te maken,
was al een moeilijkheid. De Nederlandse klei leende zich daar niet
voor. Al experimenterend kwam men
echter tot een geheel nieuw produkt.
Dit leek in kleur en tekening op
het Chinese porselein, wat materiaal
betreft bleef het echter aardewerk.
Het werd een geheel eigen genre,
dat na een aantal verbeteringen en
verfijningen een zeer hoog niveau
bereikte. Men noemde het Delfts
aardewerk. Dit betekende niet dat
het alleen in Delft gemaakt werd.
Er waren ook andere steden, zoals
Haarlem, Amsterdam en Rotterdam,
waar de pottenbakkers zich met dit
Gezicht op OVerschie
procédé bezig hielden . Het betekende wel dat men in Delft op dit gebied de hoogste graad van perfectie
bereikte. Daardoor is de naam
' Delfts aardewerk' toch volkomen
verantwoord.
In het begin van de 17de eeuw was
een groot aantal pot ten bakkers naar
Delft gekomen. Meer dan dertig pottenbakkerijen hadden zich in de stad
gevestigd. Dit betekende werk voor
vele handwerkslieden, maar ook voor
schilders en tekenaars. De allerbeste kunstenaars en vaklieden waren
naar Delft gekomen. Gezamenli jk
maakte men een produkt dat beroemd
werd in de hele westerse wereld.
De uiterst fijne tekeningen en he t
romig-witte tinglazuur werden een
begrip . Uit allerlei landen kwamen
dan ook orders.
Omdat het belangrij k was bovengenoemde kwaliteit te handhaven, was
er het St.Lucasgilde dat toezicht
hield. Door dit gilde werden hoge
eisen gesteld aan het vakman scha p.
Pas na een jarenlange opleid ing kwam
men in aanmerking om een proef af te
leggen voor pottendraaier of plateelschilder. Voordat men in de
gildeboeken vermeld werd met de aantekening 'meester' moest men ZlJn
vakmanschap in vele werkstukken
hebben bewezen. Mede tengevolge van
deze kwaliteitsbewaking werd L elft
het grootste centrum en tevens een
klasse apart op het gebied van
Delfts aardewerk. De pe r iode 1650
tot 1750 was een gouden tijd voor
de Delftse produkten.
Een Meester - Decorateur
De meest vitale periode in het leven
DELFLANDS DIEP
3
van Frederik van Frytom viel samen
met de eerste helft van bovengenoemde gouden tijd. In deze decennia
ontwikkelde hij zich tot één van de
beste aardewerk-decorateurs. Hoewel
hij, zoals we zagen, ook in olieverf
schilderde, was zijn keramische
produktie het belangrijkst. Werk van
zijn handen kenmerkte zich door een
uiterst zorgvuldige benadering van
het gehele wordingsproces. Alleen
de beste grondstoffen waren goed
genoeg. De klei moest van een aparte
klasse zijn, uitgezeeffr en gewassen
tot ook de laatste mineralen en
plantenresten verwijderd waren. Het
tinglazuur dat hij gebruikte, was
van een superieure kwaliteit.
Omdat het medium hem als tekenaar
inspireerde, vond hij zeer originele decoratieve mogelijkheden. Hij
maakte geen gebruik van gesleten
symbolen. De dingen om hem heen, die
hij met het oog van de schilder tegemoet trad, werden symbolen voor
hem. De landschappen die hij tekende, waren gedompeld in een gloed
van licht . Het blauw werd op een
virtuoze wijze gehanteerd; soms dun
en licht, soms meer geaccentueerd
om verschillende nuances mogelijk
te maken. De warm- witte achtergrond
vervulde hierbij een eigen functie.
Wat de plaques van zijn hand betreft,
zorgden zijn zeer persoonlijke stijl
en zijn technische en aesthetische
kwaliteiten voor kunstwerken van de
eerste rang. Ook in de borden en
andere produkten die hij vervaar digde, is op dezelfde wijze de
meester herkenbaar. Zelfs in het
gezelschap van de grote meesters,
die zijn collega's waren, betekende
Van Fr ytom een fenomeen, die in zijn
werk een geheel eigen niveau
creëerde.
Zwerver in Delfland
Frederik van Fr ytom had een bijzondere binding met het Hollandse
landschap. Hij hield van de zware
bewolking en de gevar ieerde lichtspelingen die het waterrijke polderland een geheel eigen sfeer gaven.
De omgeving van Delft was een onuitputtelijke inspiratiebron voor hem.
Op een aantal van zijn plaques is de
lokatie niet te herkennen maar andere landschappen zijn door diverse
elementen duidelijk te plaatsen.
Voorbeelden daarvan zijn: Overschie
en Kethel (verschillende malen),
Maassluis, Delft en de Vliet. Er
zijn ook borden bekend van de hand
van Van Frytom. Op één daarvan zien
we onmiskenbaar het dorp Schipluiden
afgebeeld. Behalve plaques en borden
die de sfeer van het polderland
weergaven, tekende Van Frytom ook
landschappen uit een volkomen andere
omgeving. Daar zien we bergen,
kastelen, torens en rufnes. Het was
voor een schilder een normale zaak
om reizen te maken en tijdelijk in
het buitenland te werken. Mogelijk
heeft Van Frytom zich ook laten
inspireren door de schilderstukken
van collega's, die langdurig in
Italie verbleven.
Hoewel door Van Frytom ook wandtegels werden getekend, is hiervan
niet veel bekend. Waarschijnlijk is
van deze produktie weinig bewaard
gebleven. Het werk van Van Frytom,
dat wél bewaard is gebleven, is stuk
voor stuk een demonstratie van zijn
uitzonderlijke vakbekwaamheid en
kunstzinnige instelling. Het behoort
tot de meest gezochte kostbaarheden
Gezicht op Schipluiden
die onze 17de eeuwse voorvaderen ons
hebben nagelaten. Wat die 17de eeuw
betreft blijft het in z'n al gemeenheid een raadsel, hoe het mogelijk
was, dat een volk van boeren, vissers, handelaars en zeelieden in
staat was om op bijna elk gebied
kunstuitingen te creëren, die ook
nu nog als hoogwaardig worden
erkend.
Historische gegevens
Frederik van Fr ytom was in goede
doen. Uit het notarieel archief
blijkt dat hij enkele malen een huis
koopt in Delft. Als hij, na de dood
van Lijntge Stevens, opnieuw in het
huwelijk treedt met Elisabeth
Ver schouw , worden er door notaris
Branchman huwelijkse voorwaarden
opgemaakt. Zij trouwen niet in gemeenschap van goederen, wel wordt
bepaald dat de langstlevende . vijftig gulden uit de boedel zal ontvangen ter gedachtenis.
14 Februari 1701 laat Frederik van
Frytom bij notaris P.Steelant een
testament opmaken. In de aanhef
lezen we dat hij ziek is en in een
stoel zit. 30 Januari 1702 maakt hij
een nieuw testament bij notaris
P.Durven. Hierin wordt gezegd dat
hij kloek en gezond is. In deze
beide testamenten zien we dat
Van Frytom geschilderde panelen en
diverse plaques, aangeduid als
'geschilderde stenen platen, door
hemzelf geschilderd' aan zijn nabestaanden, onder wie zijn echtgenote, Elisabeth Verschouw, vermaakt.
Ondanks de opmerking dat hij kloek
en gezond is, sterft Van Frytom
kort daarna, in juli 1702. Hij
wordt 16 juli begraven in de Nieuwe
Kerk te Delft. Twaalf dragers
februari 1989
4
brengen hem, begeleid door zijn
familie, naar het graf .
Johan Barthold Jonkind (1819-1891)
.Zwervend over de wereld
Na zijn dood begon Van Frytom een
nieuwe zwerftocht, maar nu over de
hele westerse wereld. Ondanks het
feit dat plaques en borden, door de
aard van het gebruikte materiaal,
gemakkelijk breken of beschadigingen oplopen, zijn er toch vele
stukken van hem bewaard gebleven.
In Nederland in de musea van Amsterdam, Rotterdam en Den Haag, maar
vooral in een groot aantal particuliere collecties. Eveneens in
verschillende musea in Engeland,
Frankrijk, Duitsland, Belgie, Zweden
en de U.S.A. en ook daar in privé
verzamelingen. Wanneer op veilingen
een stuk van Van Frytom in de catàlogus wordt aangekondigd, is er
steeds belangstelling van diverse
kanten. De roem van het Delftse aar dewerk is mede te danken aan het
voortreffelijke werk van deze
kunstenaar.
Arie Olsthoorn
Op de omslag van het jongste boek van Maarten
't Hart 'De steile helling' vindt men het schilderij 'Schaatsers te Maassluis' van Johan Bartheld
Jongkind. De keuze van deze afbeelding hangt samen
met het feit, dat deze populaire schrijver wederom
uitgebreid aandacht besteedt aan zijn geboortestad. Hij schetst een bijzonder aardig beeld van
het leven in een volksbuurt in de jaren vijftig
van onze eeuw. Het schilderij van Jongkind is
gekozen, omdat de aanblik van de stad, vanaf de
kade van de Wippersmolen, in honderd jaar tijd
niet noemenswaard was veranderd.
Volgens de auteur had het wintergezicht in de koude februarimaand van
1957 geschilderd kunnen zijn, terwijl het anno 1988 lijkt alsof zich
achter de molen een andere stad bevindt. Het is overigens de tweede
keer, dat een schilderij van Jongkind de omslag siert van een boek
van Maarten 't Hart. De roman 'De
Jacobsladder' bevat 'De waterweg
naar Delft' (1844), met het
jaagpad langs de Vliet tussen Den
Haag en Delft.
Door het gebruik van deze afbeel dingen maakt een breed publiek
kennis met het werk van een
schilder die in verschillende opzichten kan worden vergeleken met
Vincent van Gogh. Beiden ZlJn in
Nederland geboren, maar hebben een
groot deel van hun leven in Frankrijk doorgebracht. Ze hadden allebei psychische moeilijkheden die
zich vooral op latere leeftijd
openbaarden. Ook hebben ze tijdens
hun leven grote tegenwerking onder vonden en waren ze in schilderkunstig opzicht hun tijd vooruit. Hoewel Jongkind in de ontwikkeling
van de Westeuropese schilderkunst
een niet te onderschatten rol heeft
gespeeld, heeft hij in tegenstelling
tot Van Gogh geen grote algemene
bekendheid gekregen. Dat wij in dit
themanummer van Delflands Diep
enige aandacht aan hem besteden,
hangt samen met het feit, dat hij
DELFLANDS DIEP
5
meet"dere situaties in en om MiddenDelfland topografisch juist heeft
weergegeven. Het betreft onder
andere een aantal wintergezichten,
waarvan enkele hierbij zijn afgebeeld.
Johan Barthold Jongkind werd op
3 juni 1819 te Lattrap (bij Denekamp
in Overij ssel ) geboren. Al op jeugdige leeftijd verhuisde hij naar
Vlaardingen en Maassluis. Als klein
jongetje mocht hij met zij n vader,
die ontvanger van de accijnzen was,
mee aan boord van de schepen in de
haven. Hij was dol op water en tekende alles wat hij om zich heen zag:
de vaartuigen, rivieroevers en de
weilanden daarachter. Het notarisambt, waa rt oe hij eigenlijk was
voorbestemd, trok hem niet aan en
hij ging lessen volgen aan de
Tekenacademie in Den Haag. Tekenen
en aquarelleren leerde hij van
Andreas Schelfhout, vooral bekend
om zijn romantische winterlandschappen. Uit zijn beginperiode dateren
behalve schetsboeken met studies
een aantal romantische landschapjes.
In 1846 ging Jongkind naar Parijs,
daartoe in staat gesteld door een
studietoelage van de Prins van Oranje
( later koning Willem III). Hij kreeg
les op het atelier van Isabey, die
tot de beroemdste schilders van
zeegezichten in zijn tijd behoorde.
Met zijn medeleerlingen tekende
Jongkind veelvuldig aan · de Normandische kust. Spoedig bleek dat hij
zijn leermeester in bepaalde opzichten vooruit was. Omstreeks 1850
ontstonden zijn lichte strandgezichten met heldere, sprekende
kleuren. De Nederlandse schilders
uit die tijd bewonderden Jongkinds
werkwijze, waarmee hij meer licht
en een grotere dieptewerking wilde
bereiken. Een duidelijke verwant-
IJsge zicht bij Ro t terdam
schap hiermee is te zien bij de
Haagse school. In de jaren vijftig
was Jongkind in Parijs een bekende
figuur. Hij ging volledig op in het
kunstzinnige en spirituele leven van
de wereldstad. Hij kreeg er de bijnaam 'Schilder van de Seine'. Voor
een tweetal schilderijen, ingezonden naar de Parijse Salon van 1852,
ontving hij de medaille derde
klasse. Veel roem heeft hij geoogst
met zijn rnaangezichten. Aan dit
genre leest men zijn bewondering
af voor de 17e eeuwer Aert van der
Neer.
In 1855 - z~Jn toelage was inmiddels ingetrokken - ging Jongkind
terug naar Nederland: depressief,
eenzaam, verslaafd aan drank, zijn
gezondheid aangetast. Op z ijn func tioneren als kunstenaar hebben deze
verschijnselen echter nauwelijks
invloed gehad. In Nederland, waar
hij voornamelijk in Rotterdam woonde, duurde de eenzaamheid voort.
Hij kende niemand meer en ondervond
nergens belangstelling voor zijn
werk.
De grote ommekeer in zijn leven
kwam in 1860. Negentig(!). Parijse
vrienden, onder wie Corot, Daubigny
en Rousseau , organiseerden dat jaar
een veiling van hun schilderijen .
Van de opbrengst lieten zij Jongkind
terugkeren naar Frankrijk. Toen
bleek dat men hem tijdens zijn af wezigheid niet vergeten was. Integendeel, zijn werk was in Parijs
steeds meer in de belangstelling
gekomen. Niet alleen in artistiek
opzicht vormde 1860 voor Jongkind
een keerpunt, ook zijn persoonlijk
leven veranderde door de kennismaking met rnadame Josephine FesserBorrhée. Zij zou zijn verdere
levensweg in belangrijke mate beinvloeden door haar genegenheid voor
hem en haar bewondering voor zijn
werk. Madame Fesser was Nederlandse
van geboorte en schilderde zelf ook .
In die tijd reisde hij veel en
voelde zich vrijer. Zoveel zelfvertrouwen had hij, dat de weigering
van zijn inzending voor de Parijse
Salon van 1860 hem nauwelijks deerde. In 1862 maakt Jongkind voor het
eerst etsen. Paul Signac noemde ze
de mooiste 'schildersprenten' die
men zich kon indenken. Diende in
' Rotterdam de aquarel nog als studie
voor een groter werkstuk, in de
jaren zestig ontwikkelde zijn waterverfschilderij zich gaandeweg tot
een zelfstandig kunstwerk. Voor deze
techniek had Jongkind een bijzondere
aanleg. In 1863 hin~en ziin drie
februari 1989
6
ingezonden werken op de 'Salon des
Réfusés'. Het jaar daarop trok hij
er samen met Monet, die hij al eens
eerder ontmoet had, op uit. Later zou
Monet schrijven: 'Hij vulde aan wat
ik vanBoudinhad geleerd, maar van
dat ogenblik af was Jongkind mijn
ware meester. Ik heb aan hem de beslissende scholing van mijn oog te
danken'. De waardering voor Jongkinds
werk groeide en hij kreeg voortdurend
bestellingen. Tussen 1866 en 1869
is hij nog een paar keer voor een
korte periode in Nederland teruggeweest. Hij werkte toen in Rotterdam
en Dordrecht. Vooral zijn laatste
verblijf in Dordrecht heeft hem nog
jaren daarna geinspireerd tot een
reeks van werken.
In 1870 vestigde Jongkind zich voorgoed in Frankrijk. Aan het eind van
de jaren zeventig ging hij in
La Cote- Saint-André in de Dauphiné
wonen bij de familie Fesser. La Cête
is een vrij vlak en weinig boeiend
gebied, maar hij wist er altijd
schilderachtige plekjes te vinden.
De winters bracht hij door in Parijs. In zijn laatste levensfase
leed hij in ernstige mate aan vervolg ingswaanzin. Hij maakte in die
periode veel aquarellen, waarvan
hij ons prachtige voorbeelden heeft
nagelaten. Op 9 februari 1891
stierf Jongkind in het hospitaal van
Saint-Egrive, dichtbij Grenoble.
Hij werd begraven in La Cote-SaintArîdré.
In het najaar van 1982 was in het
Dordrechts Museum een tentoonstelling te zien, gewijd aan het werk
van Jongkind. Daarna maakte de
expo sitie een tournee langs verschillende plaatsen in Japan. De
Japans -Nederlandse catalogus die de
tentoonstelling begeleidde, is één
van de weinige publikaties over deze
bijzondere kunstenaar. De korte beschrij vi ng van zijn leven verscheen
eerder in 'Bulletin Dordrechts
Museum', sept. 1982, 7e jg., nr 5.
J. W. Moerman
DELFLANDS DIEP
7
In dit korte gedicht van slechts 20
regels geeft hij eerst een beschrijving van fel winterweer (1 - 8). Hij
zet traditioneel de winter en de
lente tegenover elkaar (9- 12) en
raadt de mensen aan dit gure jaargetijde aan de haard door te brengen
(13-16 ). In regel 17 en 18 vindt men
een luchtige moraal in Horatiaanse
geest. 'Winter' is een op klassieke
leest geschoeid gedicht, waarbij
Poot de Latijnse dichter Horatius als
voorbeeld heeft genomen. Omdat de
gebruikte beelden in onze tijd niet
meer zo herkenbaar zijn , wordt het
gedicht vergezeld van enkele aantekeningen van M.A. Schenkeveld- Van
der Dussen (zie : 'Bloemlezing uit de
gedichten van Hubert Korneliszoon
Poot', Klassiek Letterkundig Pantheon 88. Zutphen, z.j., pg. 47, 48).
Winter
Aantekeningen
Hubert KorneZiszoon
Poot~
1689-1733
Het gedicht 'Winter' van Hubert Korneliszoon Poot,
de dichter-boer uit Abtswoude, is opgenomen in de
bundel 'Gedichten I', die in 1722 verscheen bij de
Delftse drukker Reinier Boitet. De jaargetijden
waren in die tijd erkende poëtische stof. Poot
heeft verschillende jaargetijdeverzen geschreven.
Bij de bespreking van de winter
beperkt de dichter zich niet tot één dominerend
aspect, maar streeft hij naar een zekere volledigheid.
Winter
Het zuiden is te rug geweeken.
Kalista grimt ons aen uit koude hemelstreeken.
De bulderende noordewint
5
Maekt al de zee ontzint.
Hen hoort de hagelbuien kraken.
Het ys bevloert de vloên: de sneeuwvlok dekt de daken
En 't aengezicht van 't kaele velt,
Thans treurigh en ontstelt.
Zoo heeft Jupyns geducht vermogen
10 't Gevierendeelde jaer tot fellen aert bewogen.
1.
Het zuiden: aanduiding voor de warmte uit het zuiden.
2.
Kalisto: Callisto werd door de oppergod Zeus bemind. Uit jaloezie veranderde de godin Hera (de vrouw van
Zeus) haar in een berin, waarop Zeus
haar een plaats aan de sterrenhemel
gaf: de Grote Beer. Dit sterrenbeeld
heeft zijn vaste plaats in het
Noorden.
9-11 .
Herinnering aan de Gouden Eeuw,
toen er nog geen jaargetijden waren
en er altijd eenzelfde gematigd
klimaat heerste. Eerst in de Zilveren Eeuw ging oppergod Jupiter het
jaar in vieren delen (Poot nam dit
beeld over van Ovidius).
11.
Wel te pas: aangenaam.
13.
Winterqualen: de kwellingen van de
winter.
15.
Vulkaen: god van het vuur, de huiselijke haard en daardoor van het
familieleven.
17.
Houdt u toch geborgen: schuilen in
huis.
19.
Saizoen: opbrengst van het seizoen.
20.
Graegen: hongerige, gulzige.
Wat sleet men 't leven wel te pas
Toen 't altyt lente was!
Elk zie nu, tegens winterquaelen,
Den warmen zomer aen een' luwen · haert te halen.
15
Vulkaen zy elk in dezen tyt
Ten huisgodt ingewydt.
0 Vrienden, houdt u toch verborgen:
Eet vleesch, drinkt ouden wyn, en laet den Hemel zorgen.
De zomer moet met zyn saizoen
20
Den graegen winter voên .
J.
W. Moerman
februari 1989
8
Stilleven
Een appel, een boek, een oude kruik:
Dit zijn de dingen van het leven;
Een hand heeft schuchter vorm gegeven
En vond voor woorden nieuw gebruik.
Want alles heeft een eigen zin,
De appel: strijd en fel begeren,
Omsluitend d'eigen veil'ge sfeer en
Het diep-geborgen oerbegin.
Het boek omzwerft een wond're taal:
Gedachten, dromen en gebeden
En pijn om d'onvolkomenheden
Van 't matte menselijk bestaan.
De oude kruik op d'achtergrond
Bergt~ in de broosheid van zijn wezen
Geheimen van een tijd vóór deze
En fluistert, nauw verneembaar, rond:
De stof, de geest, de eeuwigheid,
Dat zijn de dingen van het leven Een hand heeft schuchter vorm gegeven.
Wij preev'len: onvergank'lijkheid.
Arie van Oostveen
DELFLANDS Dl lP
Midden-Delfkrant
Maasland en de druk van buitenaf
In de jaren voor de annexatie van diverse delen van
het Maaslands grondgebied (september 1966) hebben
wijlen burgemeester Groot Enzerink en de secretariechef wijlen Mr.J.Wineke zich enorm ingezet om
Maasland buiten Rijnmond te houden. Met steun van
het toenmalige college en de raad is dit dan ook
gelukt.
Later koos Maasland via een soort
referendum massaal voor het Westland
met als belangrijkste doel de
'Groene Oase' in stand te houden.
Jarenlang heeft de dorpsgemeente
zich dan ook kunnen koesteren als
groene long tussen de steeds groter
wordende steden.
Uiteindelijk is - zoals Maasland tot
voqr 1966 steeds had beweerd - de
annexatie alleen een papieren maat-
regel gebleven, want aan het geannexeerde gebied is nauwelijks iets
gewijzigd. De bewoners zijn georiënteerd gebleven op Maasland .
Nu blijkt dat ook het Westland voor
Maasland niet zaligmakend is.
Het lijkt erop dat Maasland van
buitenaf het omstreden transportcentrum door de strot wordt gedrukt.
De Maaslandse bestuurders zullen van
9
goede huize moeten komen om dit onheil te voorkomen.
Inmiddels blijkt nu ook dat 'Het
Westlandse Glas' straks tot aan de
Westgaag zal doordringen.
Wat te denken van de geprojecteerde
aanlooproute voor de Blankenburgtunnel door de Aalkeetbuiten- en
binnenpolder?
Wat blijft er nog over van de Groene
Oase?
Ook het ontwerp van het deelplan Gaag
blijkt voor Maasland niet allemaal
rozengeur en maneschijn te zijn.
Als alle plannen zullen worden uitgevoerd, zal Maaslands resterend
buitengebied veranderen in een
'landschapstuin' waar vele recreanten op zonnige dagen fietsen,
wandelen of doorheen rijden me t de
auto.
Is dit alles nu wel nod~g ?
Eeuwenlang hebben onze veehouders
aangetoond dat gebruik van het buitengebied voor de v~ehouderij de
natuur en daar door de aantrekkingskracht voor de stedeling in stand
kan houden.
Door een verdergaande ontsluiting
en het inrichten van recreatie-
10
dertiende jaargang nr. 1/2, februari 1989
plassen zullen vele vogelsoorten
vluchten naar stiltegebieden.
Polders als de Foppenpolder, de
Duifpolder en een gedeelte van de
Commandeurspolder zijn in de winter maanden rustgebieden voor vele dui zenden ganzen.
Zal dit zo blijven?
Als straks de Foppenpolder voor een
deel zal worden geinundeerd en wordt
ontsloten, zal wederom een nog geisoleerde polder druk bezoek van
buitenaf krijgen.
Juist door de kleinschaligheid
(smalle fietspaden, smalle
buitenwegen en geisoleerdheid van
diverse gedeelten van het buitengebied) is Maasland altijd aantrekkelijk geweest, met name voor de
'rustzoekers'.
IJsbaan Maas land
Maasland behoeft ook niet zo nodig
door duizenden mensen te worden bezocht. De huidige (passieve ) recreanten zoeken Maasland op omdat
daar nog rust van uitstraalt.
Ik heb er de afgelopen 40 jaar diverse vogelsoorten zien verdwijnen
zoals de kemphaan, de grote karekiet, de zwarte stern, de gele
kwikstaart.
Hieraan zijn mede schuldig de intensieve veeteelt en het gebruik
van een . enorme hoeveelheid kunstmest, waardoor ook de vegetatie
is gewijzigd.
Inmiddels gaan nu ook andere vogelsoorten steeds verder in aantal
achteruit zoals de grutto, de tureluur, de veldleeuwerik, de steenuil,
de patrijs en diverse soorten eenden. Diverse instanties komen dan
ook 'in het geweer' om. de jacht te
beperken.
Ongetwijfeld zullen in de toekomstige landschapstuin ook maatregelen
moeten worden genomen om de jacht te
beperken tot de algemene soorten,
die bij wijze van spreken ook met
een schepnet kunnen worden gevangen
(besparing van leed en lood).
Kwakelweg Maas Zand
Misschien ben ik wat somber gestemd
over het toekomstbeeld van Maaslands
· groengebied, maar de tijd heeft al
vele malen geleerd dat wijzigingen
in het landschap meestal tot gevolg
hebben een toename van de (bezoel~ers)
druk.
Door verbreding van wegen verdwij nen eeuwenoude boomstobben en bomen.
Verkeers teename betekent milieubelasting etc.
Laten de politici er goed rekening
mee houden dat stukken buitengebied
het best in stand blijven door deze
niet aan te tasten, doch deze te
handhaven in de huidige vorm. De
echte natuurliefhebbers weten toch
wel hoe er te komen.
Arie Roza
Midden-Delfkrant
11
Herinneringen aan de schaatstochten
naar Gouda
Henk de Bruin, Pleun van Dijk,
Huib van Dijk, Jaap van der Schee,
Arie Verboon, Cor van ome Pauw ,
mLJn broers Jaap en Jan van Dorp
en ondergetekende.
Met allerlei soorten schaatsen:
friese doorlopers, draaiers en bij
uitzondering houten Noren, en zo
gingen we richting Vlaardinger
Vaart of Schouw. Soms hadden we het
geluk dat Bet Son, de poldermachinist meeging, dit was de vader van
Ab.Sonneveld, de huidige poldermachinist; als Bet Son meeging, dan
was je ervan verzekerd dat je de kortst~ weg had . Die vent wist altijd perfect de weg. Bij het poldergemaal
van Wubbe, langs de Vlaardingervaart, gingen we dwars de polder
door richting de Kandelaar bij de
Schie, daar was een cafeetje, en de
bewoner (de naam ben ik kwijt) die
bediende een overzetpontje, en als
er ijs lag hielp hij ons over het
slob heen met een lange plank, want
de Schie werd lang bevaren. Verder
gingen we richting Rotterdam over de
Bergse Plassen, vandaar kwamen we
op de Rotte, en dat gaf daar wel
eens problemen, want daar hadden
sommige bewoners de gewoonte om hun
asladetjes te legen in het water,
maar 's winters kwam dat op het ijs
Wanneer zo medio december het windje naar het
oosten draaide en de lucht op ging helderen, dan
ging menig kinderhart sneller kloppen, want dan
kon het wel eens gaan vriezen, en dat gold niet
enkel voor kinderharten, maar ook voor veel volwassenen, zo ook ondergetekende.
En als er dan een strenge of zeer strenge winter
volgde, dan kon men tochten naar Gouda maken: de
befaamde Goudse-pijpentochten. Vijf van die
tochten heb ik gemaakt, en wel in de jaren 1939-40,
1940-41, 1941-42, 1946-47 en 1962-63.
Dat was voor ons boerenmensen een
vrij grote prestatie. Je moest
's morgens heel vroeg je bed uit,
want eerst moest het vee verzorgd
worden.
Het zat hem niet in de afstand, want
die varieerde van ± 100 km, ook wel
eens ± 120 km wanneer je veel om
moest rijden, want je wist nooit van
te voren hoe het traject zou zijn,
bijvoorbeeld met volgesneeuwde
sloten.
± 7.30 uur ' s morgens was het ver zamelen geblazen , op het ijs langs
de kwakelweg, want je ging altijd
met een groepje. Ik herinner me nog:
16
Midden-Delfkrant
dertiende jaargang nr. 1/2, februari 1989
Adresboek
pen waar de beugel op hangt
r?~~~--- gesmede
oor (eiken)
beugel
~------- trekanker
fithout (eiken)
Hoek van een hooiberg
brengen. Men nam gewoon een stuk
metseldraad en bond er een breekbeitel of iets anders zwaars aan ,
ging op een afstand staan en richtte
langs de metseldraad op de gaten in
de roede en met behulp van de - pikhouten en kelderwinden werd dan de
roede in het lood gedraaid. Zo eenvoudig en simpel ging dat, het is
maar een weet en deze mensen wisten
dat en een timmermansoog liegt niet !
Zo trokken wij dan in die maanden
vóór de hooibouw van boerderij naar
boerderij. Dan weer in Holy, dan weer
in de Broekweg of Zuidbuurt en tot
Vijfsluizen toe.
Werd de nieuwe roede zelf door ons
gebracht, dan geschiedde dat met de
Malle Jan en dat waren soms hele
ritten. Het Emaus af dat ging nog
wel, maar de rest, over de toen nog
grinderige wegen, daar was het toch
wel duwen en trekken aan de Malle
Jan. Daarvoor was het zeker een
'Malle' Jan, die dacht doe je best
maar. Vanaf de Afrol, het woord zegt
het al, rolde je wel heel gemakkelijk naar beneden en over de Biersloot heen. Dat kon toen nog, want
het gedeelte naar de Vlaardingse
. Vaart was toen nog een doodlopend
einde en veel · verkeer was er toen
niet. Alleen de 'pleewagen' en de
vuilniskar, om de meest bekende
wagens te noemen.
hier altijd werkte, moesten wij toch
déze reparatie verrichten, mede door
de vakbekwaamheid in dat speciale
werk en ook door de hulpmiddelen die
wij hadden. Zoals altijd gingen baas
Piet en ik erheen. De bok werd geplaatst en de roede eruit gelicht.
Het gat werd gegraven en het oude
ondereinde werd met het liertje
eruit gehaald. De oude roede werd in
de takels gehesen en op zijn plaats
gebracht. Alles verliep prima en de
roede was reeds aangestampt en de
stelling reeds gestreken toen baas
Piet nog eens naar de. roede keek en
toen schrok. Want in het boveneinde
van de roede zaten geen gaten! En
hij was nog wel zo voldaan over het
vlotte werk op deze vrijdag. Hij was
kwaad op zichzelf, want de roede
had op de grond gelegen en toen
hadden daar gemakkelijk gaten in
geboord kunnen worden . Wat nu. Toen
deed de grote schuifladder die wij
bij ons hadden goede dienst. Ik
stelde voor om die zaterdagmorgen
tegen de roede te plaatsen en met de
booromslag en een lange fretboor
die gaten erin te gaan boren. 'Ja,
dat moet dan maar, maar wees wel
voorzichtig zo alleen'. Zo ging ik
dan die zaterdagmorgen naar de
taanderij om alsnog die gaten erin
te boren. Hoewel het maar om drie
gaten ging, was ik daar toch zo
alleen de gehele morgen nog mee bezig.
De Taanderij
Op de nettentaanderij aan de Maassluissedijk stond ook een hooiberg
en één van de roeden daarvan was afgerot en moest daarom twee meter
zakken, zodat hij weer stevig in
de grond stond. Hoewel de firma Maat
illustraties door de auteur
P. Barsboom
In oktober 1988 verscheen het
'Adresboek Geschiedbeoefening en
Cultuurbehoud in Zuid-Holland'; een
uitgave van het Provinciaal Overleg orgaan Geschi edbeoefening en de
Culturele Raad Zuid- Holland .
De gids bevat 260 adressen van instellingen en organisaties op
historisch en aanverwant terrein in
Zuid-Holland, zoals: historische
verenigingen, historische musea ,
archieven, monumentenorganisaties
en genealogische en archeologische
verenigingen.
Daarnaast bevat de gids 100 adressen
van landelijke instellingen op
bovengenoemde gebieden.
Het Adresboek verschaft ook informatie over doelstellingen, aktivi teiten, tijdschriften, publikaties,
openingstijden etc. van de opgenomen
instellingen.
Het Adresboek is een praktisch
hulpmiddel voo r al degenen die
betrokken zijn bij de lokale en
regionale geschiedbeoefening in
Zuid-Holland. Het Adresboek kan
besteld worden door storting van
f 12,-- ( inclusief verzendkosten)
op giro 264712 van Stichting
Culturele Raad van Zuid-Holland, onder
vermelding van 'Adresboek
Geschiedbeoefening'.
Meer informatie over het Adres boek
is te verkrijgen bij
B. van Straalen, Cul turele Raad
Zuid- Holland, telefoon (070) 62 49 61 .
--·
~
...
-~--=- · --=--......=::;..-:::-:·-.
.(·
·'