20140616.08.02.01 ontwerp partiële herziening

1
Ontwerp partiële herziening 2014 van de Omgevingsverordening provincie
Groningen 2009
In 2010 kregen de provincies in het kader van de uitvoeringsafspraken decentralisatie natuur de opdracht
om de Ecologische hoofdstructuur (EHS; tegenwoordig ook bekend als 'Natuurnetwerk Nederland) te
herijken. Provinciale Staten zijn met het vaststellen van de Nota Groen Groningen van Wad tot
Westerwolde in juni 2013 akkoord gegaan met het voorstel voor de herijkte EHS, zoals die samen met de
gebiedspartners is opgesteld. De volgende stap is het planologisch vastleggen van de exacte begrenzing in
de provinciale omgevingsverordening (POV). Dit dient uiterlijk dit jaar zijn beslag te krijgen.
Nu de omgevingsverordening moet worden herzien, wordt ook een aantal andere aanpassingen in
hoofdstuk 4 (Ruimtelijke ordening) en hoofdstuk 6 (Overgangs- en slotbepalingen) van de POV
aangebracht. In het onderstaande worden de voorgestelde aanpassingen weergegeven in de volgorde van
de nummering van de instructieregels in de POV. Daarbij wordt eerst de te wijzigen instructieregel - of voor
zover relevant - een deel daarvan weergegeven, gevolgd door een uitleg waarom wijziging naar ons inzien
wenselijk is, en hoe de wijziging zou kunnen luiden.
De aanpassingen hebben betrekking op de volgende bepalingen:
Art. 4.1 Begripsbepalingen
Art. 4.2 Toepasselijkheid
Art. 4.8 Winkelvoorzieningen en/of bezoekersintensieve bedrijvigheid
Art. 4.9 Bedrijventerrein
Art. 4.9 jo bijlage 11, kaart 5a-9 (aanwijzing zoekgebied bedrijventerrein)
Art. 4.13 Windturbines
Art. 4.19a Agrarisch bouwperceel
Art. 4.20 Toepasselijkheid jo. bijlage 15 (begrenzing buitengebied)
Art. 4.26 Nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven
Art. 4.27 Niet-agrarisch grondgebruik
Art. 4.31 Ecologische hoofdstructuur jo. kaart 4 Natuur
Art. 4.36 Open landschap
Art. 4.50 Termijn voor aanpassing van geldende bestemmingsplannen
Art. 4.51 Rechtstreeks werkende regels
Art. 6.3 Wijzigingsbevoegdheid Gedeputeerde Staten
Art. 6.5 Overgangsrecht
Artikel 4.1 Begripsbepalingen
b. agrarisch bouwperceel: aaneengesloten stuk grond waarop bebouwing met een hoofdgebouw en
bijbehorende gebouwen van een agrarisch bedrijf is toegestaan;
y. grondgebonden agrarische bedrijfsvoering: agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk niet in
gebouwen plaatsvindt, waarbij het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het
functioneren van het bedrijf;
z. grootschalige detailhandel: detailhandel geheel of in hoofdzaak bestaande uit niet volumineuze
goederen met een bovenregionale functie en een vloeroppervlakte van minimaal 1500 m2 per
vestiging;
ii. karakteristieke gebouwen: gebouwen die behoren tot het cultureel erfgoed vanwege hun
cultuurhistorische waarde, architectonische- en/of kunsthistorische waarde, situationele en/of
2
ensemblewaarde, gaafheid en/of herkenbaarheid en zeldzaamheid;
yy. voormalige bedrijfsgebouwen: gebouwen die, na 14 december 1994, blijvend zijn of worden
onttrokken aan het bedrijfsmatig gebruik waarvoor deze oorspronkelijk zijn opgericht en/of zijn
bestemd;
In artikel 4.1 wordt onder 'b' een omschrijving gegeven van het begrip 'agrarisch bouwperceel'. Voorgesteld
wordt deze begripsomschrijving te wijzigen in:
'een op de verbeelding aangegeven omlijnd aaneengesloten stuk grond waarop bebouwing met een
hoofdgebouw en bijbehorende gebouwen van een agrarisch bedrijf is toegestaan'.
Toelichting:
Een systeem van 'verbale agrarische bouwpercelen' past niet bij de inhoud van de regels en de
daarmee samenhangende (model) bestuursovereenkomsten over agrarische schaalvergroting en de
opslag van mest en veevoer buiten het agrarisch bouwperceel. Met de voorgestelde wijziging wordt
expliciet bepaald dat een agrarisch bouwperceel op de verbeelding van het bestemmingsplan moet
zijn weergegeven. In de praktijk blijken er thans nog enige bestemmingsplannen te vigeren waarin
wordt uitgegaan van 'verbale agrarische bouwpercelen' die dus niet op de verbeelding zijn
weergegeven. Verwezen zij hier naar de voorgestelde toevoeging aan artikel 4.50, tweede lid.
De omschrijving van het begrip ' grondgebonden agrarische bedrijfsvoering' kan vervallen, omdat dit begrip
in de overige bepalingen niet terugkeert. In de omschrijving van het begrip 'karakteristieke bebouwing '
wordt als laatste element genoemd 'en zeldzaamheid'. Om misverstand over de vraag of gebouwen die wel
van cultuurhistorische, architectonische- en/of kunsthistorische waarde, maar niet zeldzaam zijn ook onder
het begrip 'karakteristieke gebouwen' vallen, wordt voorgesteld het slot van de begripsbepaling te wijzigen
in 'en/of zeldzaamheid'.
Uit de omschrijving van het begrip grootschalige detailhandel blijkt niet of 1500m2 winkelvloeroppervlakte
of 1500m2 bedrijfsvloeroppervlakte is bedoeld. Om deze onduidelijkheid weg te nemen wordt achter
1500m2 'winkelvloeroppervlakte' toegevoegd.
De omschrijving van het begrip 'voormalige bedrijfsgebouwen' kan vervallen omdat deze term niet
terugkeert in het te wijzigen artikel 4.27, lid 3 en lid 4.
Als gevolg van bedoelde wijziging wordt voorgesteld een nieuwe begripsbepaling toe te voegen:
Vrijgekomen- en vrijkomende bebouwing: gebouwen die, na 14 december 1994, blijvend zijn of worden
onttrokken aan het bedrijfsmatig gebruik waarvoor deze oorspronkelijk zijn opgericht en/of zijn bestemd;
In artikel 4.26 (Nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven) wordt het begrip 'kampeermiddel'
geïntroduceerd. Voorgesteld wordt hiervoor de volgende begripsomschrijving toe te voegen:
Kampeermiddel: tent, vouwwagen, camper, toercaravan of huifkar.
∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞
Artikel 4.2 Toepasselijkheid
1.
De bepalingen van dit hoofdstuk over bestemmingsplannen als bedoeld in artikel 3.1 van de
Wet ruimtelijke ordening zijn, voor zover de Wet ruimtelijke ordening dan wel het Besluit
ruimtelijke ordening hieromtrent eisen heeft gesteld, van overeenkomstige toepassing op:
a.
beheersverordeningen als bedoeld in artikel 3.38 van de Wet ruimtelijke ordening;
b.
omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onderdeel 3e van de
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
c.
wijzigings- of uitwerkingsplannen als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a en b, van de
Wet ruimtelijke ordening.
3
2.
Voor zover in de bepalingen van dit hoofdstuk eisen worden gesteld aan de toelichting op een
bestemmingsplan, zijn de bepalingen van overeenkomstige toepassing op de ruimtelijke
onderbouwing van omgevingsvergunningen waarbij wordt afgeweken van het
bestemmingsplan
In art. 4.2, eerste lid, wordt een opsomming gegeven op de planfiguren waarop de instructieregels van
toepassing zijn. Voorgesteld wordt het ' projectuitvoeringsbesluit' (dit is de zgn. 'verbrede
omgevingsvergunning', bedoeld in art. 2.10 van de Crisis- en Herstelwet) toe te voegen alsmede - in
verband met de binnenkort verwachte in werking treding van een wijziging van artikel 4.1, eerste lid van de
Wro - een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 2 van de Wabo. Het gaat
bij deze laatste om de bevoegdheid van B&W om af te wijken van het bestemmingsplan in
'kruimelgevallen', opgenomen in Bijlage II, artikel 4 van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Ingevolge
genoemde verwachte wijziging van artikel 4.1, eerste lid, van de Wro zullen de instructies in de
Omgevingsverordening ook van toepassing zijn op genoemde bevoegdheid van B&W.
Voorts worden in sommige instructieregels specifieke uitzonderingen geformuleerd voor wijzigingsplannen
en de mogelijkheid om in een bestemmingsplan te voorzien in een wijzigingsbevoegdheid of in een
(geclausuleerde) bevoegdheid een omgevingsvergunning te verlenen, reden om aan de aanhef van lid 1 de
zinsnede 'en voor zover niet elders in dit hoofdstuk als uitzondering op de hoofdregel is bepaald' toe te
voegen.
Lid 1 komt hiermee als volgt te luiden:
De bepalingen van dit hoofdstuk over bestemmingsplannen als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke
ordening zijn, voor zover de Wet ruimtelijke ordening dan wel het Besluit ruimtelijke ordening hieromtrent
eisen heeft gesteld, en voor zover elders in dit hoofdstuk niet als uitzondering op de hoofdregel is bepaald,
van overeenkomstige toepassing op:
a.
beheersverordeningen als bedoeld in artikel 3.38 van de Wet ruimtelijke ordening;
b.
omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onderdeel 3e van de Wet
algemene bepalingen omgevingsrecht;
c.
wijzigings-- of uitwerkingsplannen als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a en b, van de Wet
ruimtelijke ordening;
d.
projectuitvoeringsbesluiten als bedoeld in artikel 2.10 van de Crisis- en Herstelwet;
e.
omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 2, van de Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht.
∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞
Artikel 4.8 Winkelvoorzieningen en arbeids- en /of bezoekerintensieve bedrijvigheid
1.
2.
De toelichting op een bestemmingsplan dat voorziet in nieuwe locaties voor de vestiging van
detailhandel biedt inzicht in de wijze waarop concentratie van winkelvoorzieningen en
detailhandel wordt nagestreefd.
Een bestemmingsplan voorziet alleen in nieuwe detailhandelsvestigingen buiten de bestaande
wijk- en winkelcentra indien:
a.
deze bedrijfsvestiging niet ten koste gaat van de bestaande detailhandelstructuur;
b.
sprake is van detailhandel met een winkelvloeroppervlakte tot maximaal 2.500 m2 per
bedrijfsvestiging in:
1º.brand- en explosiegevaarlijke goederen of;
2º.zeer volumineuze goederen zoals auto's, motoren, boten, caravans, keukens, sanitair,
vloerbedekking, zonwering, kampeerartikelen, bouwmaterialen, landbouwwerktuigen,
4
d.
3.
4.
5.
woning- en kantoorinrichting of
3º.tuininrichting;
c.
sprake is detailhandel als een niet zelfstandig en ondergeschikt onderdeel van een
bedrijf;
de bedrijfsvestiging qua schaal en verzorgingsfunctie aansluit bij aard en schaal van de betreffende
kern.
In afwijking van het tweede lid, onder b, is in de door Gedeputeerde Staten vast te stellen
stedelijke centra Appingedam/Delfzijl, Groningen, Hoogezand-Sappemeer, Stadskanaal, Veendam
en Winschoten vestiging van bedoelde detailhandel mogelijk met een winkelvloeroppervlakte die
groter is dan 2.500 m2 op een bedrijventerrein.
Een bestemmingsplan voorziet niet in de vestiging van grootschalige detailhandel, waaronder een
factory-outletcenter, buiten de gemeente Groningen.
Een bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe kantoorlocaties en in de vestiging van ziekenhuizen
anders dan in het bestaand stedelijk gebied binnen of aansluitend op de stedelijke centra genoemd
in het derde lid.
In art 4.8, lid 2, zijn onder a, b, c en d, uitzonderingen geformuleerd op de regel dat nieuwe
detailhandelsvestigingen alleen mogelijk zijn in de bestaande wijk- en winkelcentra. Er zijn meerdere
redenen om het artikel aan te passen:
-
-
zo is niet geheel duidelijk is hoe genoemde onderdelen zich tot elkaar verhouden;
staat de bepaling dat de bedrijfsvestiging niet ten koste mag gaan van de bestaande
detailhandelstructuur en/of moet aansluiten bij de verzorgingsfunctie van de betreffende kern op
gespannen voet met de Europese Dienstenrichtlijn, op grond waarvan slechts ruimtelijke
ordeningsmotieven ten grondslag mogen liggen aan bepalingen in bestemmingsplannen, en geen
motieven die betrekking hebben op de economische behoefte, de marktvraag of de mogelijke
gevolgen voor bestaande bedrijven;
vloeit de instructie dat de bedrijfsvestging qua schaal en verzorgingsfunctie aansluit bij de aard en
schaal van de betreffende kern impliciet reeds voort uit hetgeen in artikel 4.5 (ruimtelijke kwaliteit)
is gesteld.
Voorgesteld wordt de redactie van lid 2 (en lid 3 voor zover daarin verwezen wordt naar lid 2) als volgt te
wijzigen:
Een bestemmingsplan voorziet alleen in nieuwe detailhandelsvestigingen buiten de bestaande wijk- en
winkelcentra indien:
a.
b.
deze bedrijfsvestiging niet ten koste gaat van de bestaande ruimtelijke en functionele structuur,of;;
sprake is van detailhandel met een winkelvloeroppervlakte tot maximaal 2.500 m2 per
bedrijfsvestiging in:
1º.brand- en explosiegevaarlijke goederen of;
2e..zeer volumineuze goederen zoals auto's, motoren, boten, caravans, keukens, sanitair,
vloerbedekking, zonwering, kampeerartikelen, bouwmaterialen, landbouwwerktuigen, woning- en
kantoorinrichting of
3º.tuininrichting;
onderdeel c en d komen te vervallen.
3.
In afwijking van het tweede lid, is in de door Gedeputeerde Staten vast te stellen stedelijke centra
Appingedam/Delfzijl, Groningen, Hoogezand-Sappemeer, Stadskanaal, Veendam en Winschoten vestiging
5
van bedoelde detailhandel mogelijk met een winkelvloeroppervlakte die groter is dan 2.500 m2 op een
bedrijventerrein.
∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞
artikel 4.9 Bedrijventerrein
1. Een bestemmingsplan voorziet niet in de aanleg van nieuwe bedrijventerreinen en uitbreiding van
bestaande bedrijventerreinen, tenzij:
a.
het nieuwe bedrijventerrein of de uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein gelegen
is binnen de in bijlage 11, kaart 5a, aangegeven zoekgebieden, en voorts uit de toelichting
blijkt dat:
1º. er behoefte is aan een bedrijventerrein, en
2º. op de bestaande terreinen geen ruimte meer beschikbaar is of kan worden verkregen
na herstructurering of kan worden aangetoond dat omwille van milieuredenen dan
wel om reden van thematisering uitbreiding van bestaand bedrijventerrein
noodzakelijk is;
b.
uitbreiding van het bedrijventerrein noodzakelijk is ten behoeve van de verplaatsing van
een bedrijfsvestiging elders en uit de toelichting blijkt dat:
1º. de bedrijfsverplaatsing aantoonbaar noodzakelijk is;
2º. op bestaande bedrijventerreinen binnen de regio geen ruimte meer beschikbaar is of
kan worden verkregen na herstructurering van die terreinen of intensivering van het
ruimtegebruik;
3º. de totale omvang van de bedrijventerreinen per saldo niet toeneemt,
4º. de bedrijfsverplaatsing noodzakelijk is ter leniging van een ruimtelijk knelpunt op de
locatie waar het bedrijf gevestigd is;
5º. bedrijfsvestiging op de oorspronkelijke bedrijfslocatie niet meer mogelijk zal zijn.
c.
uitbreiding van het bedrijventerrein noodzakelijk is ten behoeve van uitbreiding van een
op dat bedrijventerrein gevestigd bestaand bedrijf, en uit de toelichting blijkt dat:
1º. de bedrijfsuitbreiding aantoonbaar ter plaatse noodzakelijk is;
2º. op het bestaande bedrijventerrein direct aansluitend aan het bedrijf redelijkerwijs geen
ruimte meer beschikbaar is of kan worden verkregen na herstructurering, revitalisering
of intensivering.
2.
Gedeputeerde Staten zijn bevoegd tot wijziging van bijlage 11, kaart 5a, voor zover het betreft het
aanwijzen van nieuwe zoekgebieden voor de realisering van bedrijventerreinen en het herbegrenzen
van zoekgebieden, indien dit niet leidt tot een kwantitatieve toename van het areaal aan
zoekgebied bedrijventerreinen en voldoende op de behoefte afgestemd aanbod van
vestigingslocaties overblijft of uit hoofde van thematisering geboden is.
6
In artikel 4.9, lid 1, sub b, zijn voorwaarden opgenomen waaronder een bestemmingsplan kan
voorzien in uitbreiding van een bedrijventerrein ten behoeve van de verplaatsing van een
bedrijfsvestiging elders. Onder 3e wordt de voorwaarde gesteld dat 'de totale omvang van de
bedrijventerreinen per saldo niet mag toenemen'. Deze bepaling staat verplaatsing van bedrijven
die niet op een bedrijventerrein zijn gevestigd naar een bedrijventerrein in de weg. Voorgesteld
wordt de zinsnede in lid 1, onder b, sub 3e : ' de totale omvang van de bedrijventerreinen per saldo
niet toeneemt' - onder vernummering van sub 4e en sub 5e - te laten vervallen.
∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞
artikel 4.9 Bedrijventerrein jo. bijlage 11, kaart 5a (aanwijzing zoekgebied Eemshaven Zuidoost).
Op bijlage 11, kaart 5a, 1 t/m 9 zijn de zoekgebieden aangegeven waar ingevolge artikel 4.9, eerste lid, een
bestemmingsplan kan voorzien in een nieuw bedrijventerrein of uitbreiding van een bestaand
bedrijventerrein, en welke - aan het belang van een duurzaam ruimtegebruik ontleende - voorwaarden
daarbij gelden. In het tweede lid is aan het college van Gedeputeerde Staten de bevoegdheid toegekend
om nieuwe zoekgebieden aan te wijzen en andere zoekgebieden te herbegrenzen, maar een voorwaarde
daarbij is onder meer dat één en ander per saldo niet leidt tot een kwantitatieve toename van het areaal
aan zoekgebied. Het creëren van vestigingsmogelijkheden voor - relatief zeer veel ruimte vergende nieuwe datacentra1 is echter reden om ook het nog niet als zoekgebied aangewezen deel van het gebied
bekend als Eemshaven Zuidoost (de polder tussen de N33 en de Dollarddijk) als nieuw zoekgebied aan te
wijzen, zonder daarbij andere zoekgebieden te herbegrenzen. Daarvoor is wijziging van bijlage 11, kaart 5a9 noodzakelijk.
Provinciale Staten hebben bij besluit van 2 februari 20112 reeds een ca. 45 hectare groot deel van de polder
aangewezen als nieuw zoekgebied om aldaar de vestiging van datacentra mogelijk te maken. De
afhankelijkheid van een goede energie-infrastructuur, de leveringszekerheid en de efficiëntievoordelen in
de vorm van reductie van transportverlies van energie, en ook de directe nabijheid van de trans-Atlantische
kabel voor internetverkeer die via de Eemshaven aan land komt, maken bij uitstek dit gebied aantrekkelijk
voor vestiging van datacentra. Bij de besluitvorming is toen al de verwachting uitgesproken dat op korte
termijn ook het resterende deel van de polder met een omvang van ca. 165 hectare als zoekgebied zou
moeten worden aangewezen. Dat moment lijkt gekomen, nu het eerder aangewezen zoekgebied geheel is
ingevuld (datacenters, maatregelen voor de landschappelijke inpassing ervan en de aanleg van
infrastructuur) en er concrete belangstelling blijkt voor uitbreiding van een inmiddels gevestigd
datacentrum ( 20 hectare) en vestigingsmogelijkheden voor twee nieuwe datacentra (waarvan 40 hectare
voor 1 initiatiefnemer).In totaal is hiermee een uitgeefbare oppervlakte van naar schatting 80 hectare
gemoeid.
Er van afgezien dat het voor de voorgenomen uitbreiding van het datacentrum om logistieke redenen
logisch is om te kijken naar aan de huidige vestiging grenzende locaties, constateren wij dat noch elders in
de Eemshaven, noch in de regio geschikte vestigingsmogelijkheden op bestaande bedrijventerreinen
beschikbaar zijn. Daarover het volgende.
Het huidige Eemshaventerrein is grotendeels uitgegeven, dan wel door middel van strategische
aankoopopties gereserveerd voor zeehaven gebonden bedrijvigheid, dan wel functies die (in)directe
toegang tot de zeekade vereisen .De gehele Oostlob (Energy Park, beschikbaar 109 ha, 25 ha in optie) is
1
Het gaat niet om 'gewone datacentra die zich toeleggen op (passieve)dataopslag voor grote bedrijven of de
overheid, maar om 'superdatacenters' van de grote internetbedrijven zelf.
2
Vaststelling Partiële herziening Omgevingsverordening 2009, aanwijzing zoekgebied bedrijventerrein
Eemshaven.
7
gereserveerd voor energie gerelateerde bedrijvigheid waarbij de verwachting is dat van de beschikbare 109
– 25 = 84 ha zo’n 67 ha (volledig door kades ontsloten) wordt gereserveerd voor een LNG terminal. De
resterende 17 ha is voor energie gerelateerde bedrijvigheid. Datacenters komen niet in aanmerking voor de
Oostlob omdat bekend is dat ze niet “buitendijks” willen. Dat acht men een te groot bedrijfsrisico. Het
eventueel bouwen op palen past niet in het logistieke concept van de data-sector. In de Westlob (Logistic
Park, beschikbaar 134 ha waarvan 45 in optie) is 89 ha beschikbaar waarvan gereserveerd voor offshore
wind 40 ha, 35 ha voor Short Sea en de overige ha voor MKB bedrijvigheid, toeleverend aan offshore wind.
Totaal in voorraad 236 ha, waarvan 70 in optie en 166 vrij beschikbaar maar grotendeels strategisch
gereserveerd.
Zoals hierboven reeds gesteld is de aantrekkelijkheid van de Eemshaven voor vestiging van datacentra juist
gelegen in de onmiddellijke nabijheid van energiecentrales en de trans-Atlantische kabel voor
internetverkeer. Dat neemt niet weg dat bedrijventerreinen in de omgeving (Appingedam - Fivelpoort,
Delfzijl -Oosterhorn) op grond van de thematisering (vastgelegd in bestemmingsplannen) sowieso niet
geschikt te achten zijn voor vestiging van datacentra. Het bedrijvenpark Fivelpoort bij Appingedam is
gepositioneerd als een duurzaam en hoogwaardig MKB-terrein voor bedrijven in de dienstverlenende
sector en de kleinschalige industrie, mist een adequate infrastructuur en de individuele kavels zijn te klein.
Delfzijl-Oosterhorn (petrochemische en zware industrie) is evenmin geschikt te achten.
Dat brengt ons terug op de vraag of de Eemshaven Zuidoost qua ontsluiting geschikt is als zoekgebied voor
de uitbreiding van het bedrijventerrein. Daarbij dient geconstateerd te worden dat de Eemshaven door bus
is ontsloten en in de toekomst per trein. Of daarvan gebruik gemaakt kan worden is vraag. Het plangebied
Zuidoost ligt ver weg van bestaande haltes en de toekomstige spoorverbinding. Vervoer over water is niet
aan de orde. Van belang is vooral de vraag in hoeverre het plan noodzaakt tot nieuwe infrastructuur of dat
gebruik kan worden gemaakt van bestaande infrastructuur. Daarvoor is aanvullend onderzoek gedaan.
Verkeersgeneratie Eemshaven Zuidoost
Het plangebied Eemshaven Zuidoost beslaat een bruto oppervlak van 210
ha. De eerste ont-wikkelfase van dit plan (bestemmingsplan Eemshaven
Zuidoost fase 1) kent een totale opper-vlakte van ongeveer 45 ha en biedt
de mogelijkheid tot het realiseren van datacenters met een kantoor. Op
basis van de beschikbaar gestelde gegevens is de verkeersgeneratie van dit
bestemmingsplan berekend in onderstaande tabel. Verkeersgeneratie
datacenters met kantoor
Functie
Kantoor
Bezoek
Beveiliging
Onderhoud
Leveranciers
Schoonmaak
Post
Onderaannemers
Overig
Totaal
Aantal personen
150
15
6
8
3
2
1
2
Ritten/werknemer
2
2
2
2
2
2
2
2
26
400
verkeersgeneratie
300
30
12
16
6
4
2
4
De verwachte verkeersgeneratie van de fase 1 bedraagt derhalve 400 ritten per etmaal. Naar verwachting
zal de overige 165 ha op dezelfde wijze worden ingevuld als fase 1. Dit houdt in dat de totale
verkeersgeneratie van het hele plangebied ongeveer 1.900 ritten/etmaal zal bedragen.
De huidige verkeersintensiteit ter plaatse op de N33 bedraagt minder dan 1.000 mvt/etmaal. Gelet op het
feit dat het verkeer naar het plangebied overwegend uit het zuiden zal komen zal de verkeersintensiteit op
de N33 toenemen met maximaal 1.900 mvt/etmaal tot 2.900 mvt/etmaal.
De voorgestane kruispuntoplossing alsmede de inrichting van het bestaande regionale wegennet, zal deze
verkeersintensiteiten probleemloos kunnen verwerken. Er behoeft geen nieuwe infrastructuur te worden
aangelegd.
8
De omvang van het aan te wijzen zoekgebied
Door de gemeente Eemsmond, GSP en het provinciaal bouwheerschap is een stedenbouwkundig
Masterplan voor het gebied Eemshaven Zuidoost opgesteld, waarbij de randen van het gebied volgens
hoge ruimtelijke kwaliteitseisen zijn vormgegeven en het 'binnenwerk' een flexibel raamwerk van wegen
vormt. De wegenstructuur is zo opgezet dat grote en minder grote bedrijven een plek zullen kunnen
krijgen. Dit plan heeft tot gevolg dat binnen het gehele 210 ha omvattende gebied 128 netto uitgeefbaar is,
waarvan 30 in fase 1. Daarmee resteert voor de overige gronden 128 minus 30 ha = 98 hectare, met dien
verstande dat binnen het aan te wijzen gebied (reeds aangewezen als zoekgebied windturbineparken) ook
windturbines zullen worden gerealiseerd. Het verschil met de 80 hectare waar nu behoefte aan is, is
dermate klein dat het ons inziens logisch is om de polder als landschappelijke eenheid in zijn geheel als
zoekgebied aan te wijzen. Dit is in overeenstemming met het door de gemeente Eemsmond opgestelde
'Visiedocument Uitbreiding Eemshaven Zuid'.en biedt bovendien de mogelijkheid van flexibiliteit bij de
ontwikkeling van het gebied, mede vereist omdat marktontwikkelingen in dit segment (mondiale markt,
mogelijke spin-off-effecten) moeilijk voorspeld kunnen worden.
∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞
Art. 4.13 Windturbines
1.
Een bestemmingsplan voorziet niet in:
a. De plaatsing van nieuwe windturbines met een ashoogte van 15 m of meer;
b. Vervanging van bestaande solitaire windturbines, met uitzondering van vervanging van
bestaande solitaire windturbines op de bestaande locatie, waarbij de ashoogte niet
groter mag zijn dan de bestaande ashoogte of de wieklengte niet meer mag bedragen
dan tweederde van de ashoogte;
c. Vervanging van bestaande windturbines in een lijnopstelling met een grotere ashoogte
dan 40 m of met een wieklengte van meer dan tweederde van de ashoogte.
In artikel 4.13, eerste lid1, sub b, wordt het woord 'of' vervangen door 'en'.
De bepaling komt daarmee te luiden als volgt:
b. vervanging van bestaande solitaire windturbines, met uitzondering van vervanging van bestaande
solitaire windturbines op de bestaande locatie, waarbij de ashoogte niet groter mag zijn dan de bestaande
ashoogte en de wieklengte niet meer mag bedragen dan tweederde van de ashoogte;
Toelichting:
De aanpassing heeft uitsluitend ten doel ieder misverstand over de maatvoering te voorkomen: noch de
ashoogte mag groter worden dan de bestaande ashoogte, noch mag de wieklengte meer bedragen dan
tweederde van de ashoogte.
∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞
Aartikel 4.19a Agrarisch bouwperceel
1…..
2…..
3…..
4. Indien een bestemmingsplan voorziet in de uitbreiding van een agrarisch bouwperceel tot een omvang
groter dan één hectare, bevat de toelichting op het plan een beschrijving van de wijze waarop bij de
situering, omvang en vormgeving van het agrarisch bouwperceel, alsmede in de bij het plan behorende
regels rekening is gehouden met:
9
a. de historisch gegroeide landschapsstructuur; voor de regio's Noord en Oost is dit
nader uitgewerkt in de Nota 'Agrarische bouwblokken en landschap';
b. het houden van afstand tot andere ruimtelijke elementen;
c. de toereikendheid van de infrastructurele ontsluiting;
d. de evenwichtigheid van de ordening, maatvoering en vormgeving van de
bedrijfsgebouwen;
e. de inpasbaarheid van de erfinrichting in het landschapstype;
f. de wenselijkheid om voor de bedrijfsvoering niet meer in gebruik zijnde opstallen
met uitzondering van monumentale of karakteristieke gebouwen op een
bouwperceel c.q. hetb (te) verlaten bouwperceel te saneren;
g. het woon- en leefklimaat van direct omwonenden;
h. het aspect nachtelijke lichtuitstraling.
Bij de meest recente wijziging van de POV is het begrip 'Groninger Verdienmodel' geïntroduceerd. Dit
model bevat een methodiek om te beoordelen of en in hoeverre een bedrijf een kwaliteitssprong in
duurzame ontwikkeling door zal maken, hetgeen een voorwaarde is voor agrarische schaalvergroting boven
de 2 hectare. Voorgesteld wordt om het Verdienmodel niet alleen te borgen in de met Gedeputeerde
Staten te sluiten bestuursovereenkomsten, maar ook in artikel 4.19a, van de omgevingsverordening. Lid 4
van deze bepaling bevat de instructie dat in de plantoelichting moet worden beschreven op welke wijze in
de planregeling rekening is gehouden met een negental toetsingscriteria voor het bepalen van de situering,
omvang en vormgeving van het agrarisch bouwperceel. Het heeft de voorkeur dat alle randvoorwaarden in
artikel 4.19, lid 4, van de omgevingsverordening gezamenlijk en op gelijke wijze worden geborgd.
Voorgesteld wordt artikel 4.19a, lid 4 onder te verdelen in een sub 1 (het huidige lid 4) en een sub 2. Deze
laatste komt te luiden als volgt:
"De toelichting op een bestemmingsplan dat op grond van nadere regels als bedoeld in het eerste lid en/of
in het derde lid voorziet in de uitbreiding van een agrarisch bouwperceel tot een omvang groter dan twee
hectare, bevat - in aanvulling op het in het vierde lid, sub 1, gestelde - een beschrijving van de aard van de
inspanningen waartoe het bedrijf zich in het kader van het Groninger Verdienmodel toe heeft verplicht".
∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞
artikel 4.20 Toepasselijkheid
1.
2.
Gedeputeerde Staten stellen per gemeente of gedeelte van een gemeente vast welk gebied
buitengebied is, met in achtneming van de in bijlage 15 genoemde uitgangspunten.
Gedeputeerde Staten kunnen ten behoeve van nieuw ruimtebeslag van niet functioneel aan het
buitengebied gebonden functies besluiten tot wijziging van de grens van het buitengebied
uitsluitend indien hiervoor binnen het bestaand stedelijk gebied geen ruimte beschikbaar is of na
intensivering, revitalisering en herstructurering kan worden verkregen.
BIJLAGE 15: Begrenzing buitengebied
Gedeputeerde Staten hanteren bij het uitvoeringsbesluit voor de begrenzing van het buitengebied de
volgende uitgangspunten:
1. De feitelijke situatie op de luchtfoto’s uit 2008 wordt als basis gebruikt.
2. De ondergrens van bebouwingsclusters (keuze van de kernen) wordt bepaald aan de hand van
de keuzen die gemeenten in hun bestemmingsplannen buitengebied en bestemmingsplannen
voor kernen hebben gemaakt. Indien er sprake is van een als bebouwd gebied aan te merken
kern wordt de wijze van begrenzing bepaald met inachtneming van de hierna genoemde
uitgangspunten.
3. Tot (toekomstig) bebouwd gebied worden ook gerekend gebieden die nog niet feitelijk zijn
10
bebouwd, maar waarvoor goedgekeurde plannen, inclusief uitwerkingsverplichtingen bestaan.
Naam en datum van goedkeuring van het bestemmingsplan moeten worden aangegeven.
4. Voor de eerste uitwerking kunnen in beginsel ook tot het (toekomstig) bebouwd gebied
worden gerekend de "zachte" plannen voor uitbreiding waarover een positief advies van de
Kleine Commissie van de Commissie Bestemmingsplannen of een instemming van Gedeputeerde
Staten is gegeven, waarvan de functie en locatie (in de vorm van bouwblokken) concreet is.
Tevens dient de terinzagelegging van het ontwerp te zijn afgerond. Op het digitale kaartmateriaal
moet zichtbaar zijn dat het om deze categorie gaat. De naam van het plan en de datum van
bestuurlijke instemming (tussen gemeenten en provincie) moeten worden aangeven. Na
bestudering van de uitwerking wordt hierover een definitieve keuze gemaakt.
5. De functies die aan het bebouwd gebied worden toegerekend zijn wonen, werken,
detailhandel, gebouwen met openbare en sociaal culturele functies, geheel of nagenoeg geheel
ingesloten onbebouwde terreinen, begraafplaatsen, in zeer beperkte mate agrarische bedrijven
en kassen die geheel of nagenoeg geheel ingesloten worden door de hiervoor genoemde
functies. Over de functie recreatiebungalowparken die zijn gelegen aansluitend aan het bestaand
bebouwd gebied zal per situatie een keuze moeten worden bepaald. De niet ingesloten
onbebouwde terreinen, ook degene die qua uitstraling en gebruik tot de invloedssfeer van de
kernen horen, worden tot het buitengebied gerekend. Een uitzondering wordt gemaakt voor de
gemeente Groningen. Rond devstad liggen, soms deels ingesloten, vrij grote onbebouwde
gebieden die niet als buitengebied kunnen worden gezien. Vanwege het grootstedelijk karakter
van dit gebied en de dynamiek die er plaatsvindt, rekenen we deze gebieden tot het stedelijk
gebied. De gebieden met een uitgesproken landelijk karakter worden als buitengebied
aangewezen.
6. Solitaire, niet-agrarische bedrijven maken deel uit van het buitengebied.
7. Bij een grote mate van dichtheid en/of een overwegend gebruik van gebouwen voor
woondoeleinden of andere dorpsfuncties wordt een stedelijk lint of de uitloper van een kern tot
het bebouwde gebied gerekend. Bij een beperkte dichtheid en/of overwegend agrarische
functies worden de linten en uitlopers tot Het buitengebied gerekend.
8. Open gaten in linten met een bijzondere landschappelijke waarde behoren tot het
buitengebied. Storende open gaten in linten of gaten waar opvulling met bebouwing acceptabel
is, kunnen tot het bebouwde gebied worden gerekend.
In artikel 4.20 is aan Gedeputeerde Staten opgedragen de begrenzing van het buitengebied vast te
stellen, met inachtneming van de in bijlage 15 genoemde uitgangspunten. De onder 1 t/m 4 van
deze bijlage opgenomen uitgangspunten zien echter op de situatie voorafgaand aan het besluit van
Gedeputeerde Staten tot vaststelling van de grenzen van het buitengebied in 2010, en zijn thans
niet meer actueel. Voorgesteld wordt om in de aanhef van bijlage 15 de woorden ' bij het
uitvoeringsbesluit' te laten vervallen alsmede na de aanhef genoemde punten 1 t/m 4.
∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞
Artikel 4.26 Nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven
1.
Een bestemmingsplan stelt regels voor het toelaten van nevenactiviteiten bij agrarische
bedrijven.
2. De in het eerste lid voorziene regels betreffen in elk geval:
a.
de beperking van de toelaatbaarheid van de nieuwe nevenactiviteit tot het agrarisch
bouwperceel;
b.
het behoud van de agrarische hoofdfunctie van het bedrijf;
11
c.
d.
e.
de ondergeschiktheid van de gebouwen en bouwwerken ten behoeve van de nieuwe
nevenactiviteit ten opzichte van de gebouwen en bouwwerken ten behoeve van de
hoofdactiviteit vertaald in de vorm van een maximale vloeroppervlakte;
het behoud van bestaande landschappelijke, cultuurhistorische, en natuurlijke waarden;
de beperking van de toelaatbaarheid van nieuwe detailhandel tot het aanbieden en
verkopen van hoofdzakelijk ambachtelijke, agrarische en/of aan de agrarische sector
gelieerde producten op een inpandige vloeroppervlakte van maximaal 120 m2.
In art. 4.26, lid 2, sub a, is bepaald dat nieuwe nevenactiviteiten bij een agrarisch bedrijf zich
dienen te beperken tot het agrarisch bouwperceel. Voorgesteld wordt hierop een uitzondering
te formuleren t.b.v. het 'kamperen bij de boer', met dien verstande dat bouwwerken als
bijvoorbeeld een toiletgebouw wel binnen het bouwperceel dienen te worden opgericht, maar
kampeermiddelen niet. Lid 2, sub a, komt dan te luiden: De beperking van de toelaatbaarheid van
de nieuwe activiteit - anders dan het plaatsen van kampeermiddelen - tot het agrarisch
bouwperceel.
In aanvulling hierop wordt aan de begripsbepalingen een omschrijving van het begrip
'kampeermiddelen' toegevoegd.
∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞
Artikel 4.27 Niet-agrarisch grondgebruik
1. Een bestemmingsplan voorziet niet in nieuw ruimtebeslag ten behoeve van, noch in
nieuwvestiging van niet-functioneel aan het buitengebied gebonden functies, zoals
wonen, niet- agrarische bedrijven, dienstverlening, detailhandel, horeca,
maatschappelijke voorzieningen, voorzieningen voor recreatie, anders dan extensieve
recreatie.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op ruimtebeslag ten behoeve van:
a.
het winnen en opslaan van water, grondwater en delfstoffen;
b.
sportkantines, kleedkamers en sanitair alsmede gebouwen en bouwwerken ten
behoeve van terreinonderhoud voor zover gesitueerd op, of aangrenzend aan een
bestaand sportcomplex;
c.
gebouwen en bouwwerken ten behoeve van terreinonderhoud en ondergeschikte
ondersteunende functies op, of aangrenzend aan een openbaar toegankelijk park of
begraafplaats.
3. In afwijking van het eerste lid stelt het bestemmingsplan regels aan het gebruik van
voormalige bedrijfsgebouwen en het daarbij behorende erf die ertoe strekken dat:
a.
een zelfstandige woonfunctie slechts is toegestaan in het hoofdgebouw op een
perceel waar reeds een woning of bedrijfswoning aanwezig is;
b.
bedrijfsfuncties beperkt blijven tot de categorieën 1 en 2 of categorie 3, indien de
activiteit wat betreft aard en schaal gelijk is te stellen aan categorie 2, van de publicatie
‘Bedrijven en milieuzonering’ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie
2009;
c.
detailhandel wordt beperkt tot het aanbieden en verkopen van ambachtelijke-,
agrarische- en/of aan de agrarische sector gelieerde producten op een vloeroppervlakte
van maximaal 60 m²;
d.
de opslag van materialen of goederen op het erf anders dan ter verwezenlijking
van de bestemming wordt uitgesloten;
12
4. Onverminderd het bepaalde in artikel 4.27a, lid 2, stelt het bestemmingsplan regels ter
bescherming van de ruimtelijk relevante kenmerken van voormalige bedrijfsgebouwen en
voorziet niet in:
a. het vergroten van gebouwen;
b. het oprichten van nieuwe gebouwen.
5. In afwijking van het eerste lid kan in een bestemmingsplan aan burgemeester en wethouders
de bevoegdheid worden toegekend om de bestemming van gronden te wijzigen in een
woonbestemming, voor zover het een aan één woning met bijbehorende aan- en uitbouwen
en bijgebouwen ruimte biedende open plek binnen een bestaand bebouwingslint betreft,
mits deze bevoegdheid door de volgende objectieve normen wordt begrensd:
a. in het wijzigingsplan dienen regels te worden gesteld die bewerkstelligen dat de
woonbebouwing aansluit bij de situering, omvang en verschijningsvorm van de
gebouwen op de aangrenzende bouwpercelen;
b. over de aanvaardbaarheid van de planwijziging dient advies te worden ingewonnen van
een onafhankelijke deskundige op het gebied van stedenbouw en landschap;
c. de toelichting op het wijzigingsplan dient een verantwoording te bevatten van de wijze
waarop het onder b bedoelde advies is verwerkt.
6. In afwijking van het eerste lid kan een bestemmingsplan regels stellen die voorzien in de
mogelijkheid tot uitbreiding van bestaande niet-agrarische bedrijven en bestaande
maatschappelijke voorzieningen. Deze regels betreffen dan in elk geval:
a. de beperking van de uitbreidingsmogelijkheden tot een eenmalige uitbreiding van de
totale vloeroppervlakte van de bestaande bedrijfsbebouwing en een eenmalige
uitbreiding van de totale oppervlakte van het bestaande bouwperceel, te rekenen vanaf
17 juni 2009, tot een percentage dat niet meer mag bedragen dan 20% van de totale
vloeroppervlakte van de bestaande bedrijfsbebouwing;
b. de voorwaarde dat de uitbreiding niet leidt tot onevenredige aantasting van landschap,
natuur en milieu en tot verkeersoverlast.
7. In afwijking van het eerste lid kan een bestemmingsplan regels stellen die voorzien in de
mogelijkheid tot uitbreiding van bestaande zelfstandige kampeerterreinen. Deze regels
betreffen dan in elk geval:
a. de beperking van de uitbreidingmogelijkheden tot een eenmalige uitbreiding van de
totale oppervlakte van het bestaande kampeerterrein, te rekenen vanaf 17 juni 2009, tot
een percentage dat niet meer mag bedragen dan 20% van de totale oppervlakte van het
bestaande kampeerterrein;
b. de voorwaarde dat de uitbreiding niet leidt tot onevenredige aantasting van landschap,
natuur en milieu en tot verkeersoverlast.
8. Een bestemmingsplan bevat regels over de oppervlakte van woningen, aan- en uitbouwen
alsmede bijgebouwen. Deze regels betreffen in elk geval de beperking van de gezamenlijke
grondoppervlakte van de woning, aan- en uitbouwen en bijgebouwen tot een oppervlakte
die de 300 m², dan wel de bestaande oppervlakte voor zover groter dan 300 m² niet mag
overstijgen.
9. Een bestemmingsplan voorziet niet in de aanleg van grote infrastructuur zoals wegen,
spoorwegen, buis- en hoogspanningsleidingen met uitzondering van de aanleg van
infrastructuur binnen de in bijlage 11, kaart 5c, aangegeven reserveringszones en het daar
aangegeven zoekgebied.
In art. 4.27, lid 3, aanhef en lid 4, aanhef wordt de term 'voormalige bedrijfsbebouwing' gebruikt. Volgens
de begripsomschrijving gaat het hierbij om gebouwen die, na 14 december 1994, blijvend zijn of worden
onttrokken aan het bedrijfsmatig gebruik waarvoor deze oorspronkelijk zijn opgericht en/of zijn bestemd.
Het gebruik van de term 'voormalige bedrijfsbebouwing' doet echter geen recht aan de intentie van lid 3 en
lid 4, aangezien het niet alleen gaat om het stellen van regels aan het gebruik van reeds vrijgekomen
13
bedrijfsbebouwing, maar ook - in het kader van bijvoorbeeld een wijzigingsbevoegdheid - aan het gebruik
van vrijkomende bedrijfsbebouwing. Met het oog hierop wordt voorgesteld om de term 'vrijkomende
bedrijfsbebouwing' in beide bepalingen te wijzigen in 'vrijgekomen en vrijkomende bebouwing'.
In art. 4.27, lid 6, sub a, is bepaald dat bestaande bedrijfsbebouwing èn het bouwperceel beiden kunnen
uitbreiden met max. 20% van de vloeroppervlakte van de bestaande bebouwing. Voorgesteld wordt de
bepaling zo te redigeren dat de bestaande bedrijfsbebouwing kan uitbreiden met max. 20% van de
oppervlakte van de bestaande bedrijfsbebouwing (dus niet meer vloeroppervlakte) en de oppervlakte van
het bouwperceel met max. 20% van het bestaande bouwperceel. Voorts wordt voorgesteld de term 'een
eenmalige uitbreiding' te vervangen, teneinde tot uitdrukking te brengen dat achtereenvolgende
uitbreidingen en de daarbij behorende procedures mogelijk zijn, mits de som van de successievelijke
uitbreidingen de 20%-norm niet overschrijdt.
Lid 6, sub a, komt dan te luiden als volgt.
"de beperking van de uitbreidingsmogelijkheden van de vloeroppervlakte van de bestaande
bedrijfsbebouwing tot een percentage dat niet meer mag bedragen dan 20% van de totale vloeroppervlakte
van de bestaande bedrijfsbebouwing zoals aanwezig op 17 juni 2009, en de beperking van de
uitbreidingsmogelijkheid van het bestaande bouwperceel tot een percentage dat niet meer mag bedragen
dan 20% van het bouwperceel zoals dat op 17 juni 2009 aanwezig was".
∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞
Artikel 4.31 Ecologische hoofdstructuur jo kaart 5 Natuur
Zoals in de inleiding reeds is vermeld is aanpassing van de ecologische hoofdstructuur en de robuuste
verbindingszones noodzakelijk . Het voorstel voor de nieuwe begrenzing is als kaartbijlage bijgevoegd.
∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞
Artikel 4.36 Open landschap
1.
2.
3.
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het in bijlage 12, kaart 6, als grootschalig open
landschap, of op de directe omgeving van de op dezelfde kaart aangegeven wierden, wierdedorpen,
essen en esgehuchten bevat regels ter bescherming van de landschappelijke openheid.
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op de in bijlage 12, kaart 6, aangegeven essen bevat
regels ter bescherming van de landschappelijk openheid van de essen.
De in het eerste en in het tweede lid bedoelde regels betreffen in elk geval een verbod op nieuwe
houtteelt en op de aanleg van nieuw bos en boomgaarden.
In het eerste en het tweede lid wordt abusievelijk naar bijlage 12, kaart 6, in plaats van naar bijlage 12,
kaart 6a verwezen.Voorgesteld wordt in beide bepalingen de verwijzing te rectificeren.
∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞
14
Artikel 4.50 Termijn voor aanpassing van geldende bestemmingsplannen
1.
2.
Voor zover een bestemmingsplan niet in overeenstemming is met de in dit hoofdstuk gestelde
regels, dient het bij de eerstvolgende herziening van het plan, maar uiterlijk op 30 december 2014,
met deze regels in overeenstemming te worden gebracht.
Het in het eerste lid gestelde is niet van toepassing:
a. Voor zover Gedeputeerde Staten ten behoeve van een afwijking van de in dit hoofdstuk
opgenomen regels ontheffing hebben verleend;
b. Op afwijkingen van de in dit hoofdstuk opgenomen regels voor zover hiermee bestaande
bebouwing en bestaand gebruik wordt vastgelegd.
Voorgesteld wordt aan artikel 4.50, tweede lid, een 'sub c' toe te voegen dat luidt:
"c. op een vigerend bestemmingsplan uitsluitend voor zover dat in afwijking van artikel 4.19a, jo artikel 4.1,
sub b, voorziet in verbale agrarische bouwpercelen.
Toelichting: Wij achten het niet noodzakelijk dat deze bestemmingsplannen binnen de in artikel 4.50,
eerste lid, genoemde termijn worden aangepast in die zin dat de agrarische bouwpercelen op de
verbeelding worden weergegeven
Voorgesteld wordt aan artikel 4.50 een derde lid toe te voegen dat luidt:
In afwijking van het eerste lid dient een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden die eerst na 23
september 2014 deel zijn gaan uitmaken van de ecologische hoofdstructuur, niet uiterlijk op 30 december
2014, maar uiterlijk op 30 december 2015 met de in dit hoofdstuk gestelde regels in overeenstemming te
worden gebracht.
∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞
Artikel 4.51 Rechtstreeks werkende regels
…..
…..
h.
het is, behoudens voor zover uitbreiding van stalvloeroppervlakte noodzakelijk is om tegemoet
te komen aan aangescherpte eisen op het gebied van milieu en dierenwelzijn, verboden om ten
behoeve van de uitoefening van intensieve veehouderij nieuwe agrarische bedrijfsgebouwen op
te richten of bestaande agrarische bedrijfsgebouwen daarvoor aan te wenden of uit te breiden,
indien dit leidt tot een grotere stalvloeroppervlakte dan:
1. de bestaande stalvloeroppervlakte indien het bedrijf is gelegen binnen een op kaartbijlage 14
aangegeven wit gebied;
2. 5000 m², of de bestaande stalvloeroppervlakte indien reeds groter dan 5000 m², indien het
bedrijf is gelegen binnen een op kaartbijlage 14 aangegeven geel gebied;
3. 7500 m², of de bestaande stalvloeroppervlakte indien reeds groter dan 7500 m², indien het
bedrijf is gelegen binnen een op kaartbijlage 14 aangegeven groen gebied;
In art. 4.51, onder h, wordt in de aanhef met de zinsnede ' behoudens voor zover uitbreiding van
stalvloeroppervlakte noodzakelijk is om tegemoet te komen aan aangescherpte eisen op het gebied van
milieu en dierenwelzijn' een uitzondering geformuleerd op de mogelijkheid en onmogelijkheid om de
stalvloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van intensieve veehouderij te doen toenemen.
Voorgesteld wordt de uitzondering af te stemmen op de in artikel 4.18, vierde lid (Intensieve veehouderij)
gebruikte formulering .
15
'Onder h' komt daarmee te luiden:
Het is, behoudens voor zover de vergroting van de stalvloeroppervlakte noodzakelijk is om tegemoet te
komen aan aangescherpte wettelijke eisen op het gebied van het milieu en/of strekt ertoe om het welzijn
van de te houden dieren te vergroten door de netto voor het dier beschikbare leefruimte te vergroten en het
aantal te houden dieren zoals vergund niet toeneemt, verboden om ten behoeve van de uitoefening van
intensieve veehouderij nieuwe agrarische bedrijfsgebouwen op te richten of bestaande agrarische
bedrijfsgebouwen daarvoor aan te wenden of uit te breiden, indien dit leidt tot een grotere
stalvloeroppervlakte dan: :
1. de bestaande stalvloeroppervlakte indien het bedrijf is gelegen binnen een op kaartbijlage 14
aangegeven wit gebied;
2. 5000 m², of de bestaande stalvloeroppervlakte indien reeds groter dan 5000 m², indien het bedrijf is
gelegen binnen een op kaartbijlage 14 aangegeven geel gebied;
3. 7500 m², of de bestaande stalvloeroppervlakte indien reeds groter dan 7500 m², indien het bedrijf is
gelegen binnen een op kaartbijlage 14 aangegeven groen gebied.
∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞
Artikel 6.3 Wijzigingsbevoegdheid Gedeputeerde Staten
Aan artikel 6.3 wordt toegevoegd een vijfde lid dat luidt:
Gedeputeerde Staten zijn bevoegd kaart 4 Natuur met daarop aangegeven de 'herijkte EHS' te wijzigen
voor wat betreft de gebieden met de aanduiding 'EHS nieuwe natuur - wijzigingsbevoegdheid
Gedeputeerde Staten ex artikel 6.3' en de aanduiding 'EHS beheersgebied - wijzigingsbevoegdheid
Gedeputeerde Staten ex artikel 6.3' en deze aanduidingen geheel of deels te doen vervallen dan wel de
aanduiding 'EHS nieuwe natuur - wijzigingsbevoegdheid Gedeputeerde Staten ex artikel 6.3' geheel of deels
te wijzigen in 'EHS-beheersgebied', indien en voor zover de hydrologische situatie of de realiseerbaarheid
dan wel de effectiviteit van het agrarisch natuurbeheer daartoe aanleiding geeft.
Toelichting:
Binnen de herijkte EHS zijn er een aantal gebiedjes waarvan nog niet zeker is of deze geschikt zijn om van
de EHS deel uit te maken of van de EHS deel uit te blijven maken. De wijzigingsbevoegdheid achten wij van
belang voor een doelmatig functioneren van de Ecologische Hoofdstructuur.
∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞∞
Artikel 6.5 Overgangsrecht
….
….
3
Gedeputeerde Staten kunnen op grond van artikel 2.27 van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht verklaren geen bedenkingen te hebben tegen het bij omgevingsvergunning afwijken
van artikel 4.51, eerste lid, onder h, van deze verordening, mits hen gebleken is dat vóór 15
december 2010 een vergunningaanvraag is ingediend, dan wel niet is ingediend, maar wel de
procedure in het kader van de 'bouwblok op maat' methode aantoonbaar is gestart en daarom nog
geen vergunningaanvraag is ingediend.
Teneinde te voorkomen dat er op grond van het overgangsrecht nog lange tijd medewerking kan worden
verleend aan uitbreiding van stalvloeroppervlakte ten behoeve van intensieve veehouderij in gevallen
waarin voor 15 december 2010 reeds een vergunningaanvraag is ingediend of de procedure in het kader
voor de bouwblok op maat methode aantoonbaar is gestart, wordt voorgesteld de mogelijkheid om gebruik
16
te maken van de overgangsrechtelijke regeling te verbinden aan een termijn die eindigt op 31 december
2015. Artikel 6.5, lid 3 komt dan te luiden:
Gedeputeerde Staten kunnen op grond van artikel 2.27 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
verklaren geen bedenkingen te hebben tegen het bij omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.51, eerste
lid, onder h, van deze verordening, mits het verzoek tot het verlenen van deze verklaring van geen
bedenkingen vóór 31 december 2015 is ingediend en hen gebleken is dat vóór 15 december 2010 een
vergunningaanvraag is ingediend, dan wel niet is ingediend, maar wel de procedure in het kader van de
'bouwblok op maat' methode aantoonbaar is gestart en daarom nog geen vergunningaanvraag is ingediend
Aan artikel 6.5 Overgangsrecht wordt voorts een vijfde lid toegevoegd dat luidt als volgt:
a. Het in artikel 4.19a, eerste lid, gestelde is niet van toepassing op een bestemmingsplan dat voorziet
in een nieuw agrarisch bouwperceel indien en voor zover Gedeputeerde Staten hiervoor
aantoonbaar en op schriftelijke wijze met de voorgenomen ontwikkeling hebben ingestemd.
b. Het in artikel 4.19a, derde lid, gestelde is niet van toepassing op een bestemmingsplan dat voorziet in
uitbreiding van een agrarisch bouwperceel indien en voor zover aangetoond kan worden dat vóór 20
maart 2013 als gevolg van toepassing van de maatwerkbenadering met de provincie
overeenstemming is bereikt over het erfinrichtingsplan, mits een periode van minder dan twee jaar is
verstreken tussen de datum waarop met de provincie overeenstemming over de bedrijfsontwikkeling
is bereikt en de datum van de aanvraag om planwijziging of een omgevingsvergunning.
c. In afwijking van artikel 4.18, tweede lid, kan een bestemmingsplan voorzien in een grotere
stalvloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van intensieve veehouderij, mits Gedeputeerde
Staten daarvoor een verklaring van geen bedenkingen als bedoeld in het derde lid hebben verleend
of aantoonbaar op andere wijze schriftelijk met de voorgenomen ontwikkeling hebben ingestemd.
Toelichting:
Ad a. In een voorkomend geval hebben belanghebbenden bij een agrarische nieuwvestiging de verlening
van de vereiste omgevingsvergunning door de gemeente in rechte betwist, omdat geen gebruik van de
door ons verleende ontheffing zou kunnen worden gemaakt, daar deze laatste huns inziens niet is verleend
voor een onvoorzienbare ontwikkeling. De zaak is thans onder de rechter, maar omdat niet op voorhand
uitgesloten kan worden geacht dat de gemeente inderdaad geen gebruik van deze verleende ontheffing
blijkt te kunnen maken, dient de strijdigheid van de het nieuwe agrarisch bouwperceel met artikel 4.19a,
lid 1 van de Omgevingsverordening anderszins te worden opgeheven.
.
Ad b. Indien in het kader van de toepassing van de maatwerkbenadering voor agrarische schaalvergroting
overeenstemming is bereikt over erfinrichtingsplan en deze overeenstemming reeds vóór 20 maart 2013
(de datum van waarop de motie van Provinciale Staten met betrekking tot het Groninger Verdienmodel is
aangenomen ) is bereikt (en dus niet aan de eisen van het Groninger Verdienmodel behoeft te voldoen),
dient de omgevingsverordening zich niet te verzetten tegen het bestemmingsplan dat in de voorgenomen
agrarische schaalvergroting voorziet. Dit is slechts anders indien er een aanzienlijk tijdsverloop zit (twee
jaar) tussen de datum waarop met de provincie overeenstemming over de bedrijfsontwikkeling is bereikt
en de datum van de aanvraag om planwijziging of een omgevingsvergunning. In dat geval dient het
overgangsrecht niet meer van toepassing te zijn.
Ad c. Ten behoeve van de toename van de stalvloeroppervlakte bij een aantal intensieve veehouderij
bedrijven zijn reeds vóór 15 december 2010 vergunningaanvragen ingediend, dan wel was de 'bouwblok op
maat' methode op die datum reeds aantoonbaar gestart. Met het oog hierop is voor deze categorie
bedrijven bij de vaststelling van de partiële herziening van de Omgevingsverordening met betrekking tot
17
intensieve veehouderij , overgangsrecht geformuleerd, op grond waarvan Gedeputeerde Staten een
verklaring van geen bedenkingen kunnen verlenen betreffende het door Burgemeester en wethouders bij
omgevingsvergunning afwijken van de rechtstreeks werkende regel opgenomen in artikel 4.51, sub h.
Dit neemt niet weg dat ook bet bestemmingsplan zal moeten worden aangepast en de
Omgevingsverordening zich daar niet tegen dient te verzetten. Het voorgestelde lid c voorziet in een
adequate regeling.