E-Update De Stand van ondernemerschap

Amsterdam Center for Entrepreneurship
Entrepreneurship Update
De stand van het ondernemerschap in Nederland
Een Internationale Vergelijking
Mirjam van Praag
(Amsterdam Center for Entrepreneurship, Universiteit van Amsterdam)
Floor Kwik
(Booz & Company)
Sponsored by
Amsterdam
Met medewerking van Christine Pieters
Voorwoord
The role of entrepreneurship in economic growth and development has long been
recognised, and for many years governments of the Left and the Right have sought
to encourage entrepreneurs. In The Netherlands, there has been a plethora of
policies, for example concerning science education, R&D and innovation, and
supporting entrepreneurial finance. Perhaps largely as a result, The Netherlands
has seen a lot of very successful entrepreneurial activity in the past decade or so.
Until recently the data has not been available to allow us to analyse
entrepreneurship across countries in a system-wide way, understanding the
relationship between the various drivers and identifying the particular bottlenecks
of relevance in each national context. However, using data from 71 countries in the
Global Entrepreneurship Monitor, a group of researchers have developed the GEDI,
an index of entrepreneurial activity across countries. This allows each country
to benchmark their own achievements with respect to various aspects of
entrepreneurial activity and performance against other countries, controlling for
the level of development. This provides a coherent framework to identify the key
strengths and weaknesses in the entrepreneurial environment, and to propose
policy initiatives framed as a system to address these weaknesses.
We were able to present our findings at a Symposium organised by the Amsterdam
Center for Entrepreneurship and the Ministry of Economic Affairs, Agriculture and
Innovation in The Hague on April 28th 2011, attended by a lively group of
entrepreneurs, policy makers and analysts. We were also fortunate to enjoy the
active participation and interest of the Minister of Economic Affairs, Agriculture
and Innovation, Maxime Verhagen, who was greatly interested in the research and
embraced its findings.
I am delighted that Professor Mirjam van Praag and my former student Floor Kwik
have been able to develop the ideas presented in this Entrepreneurship Update
which summarizes the main constraints to entrepreneurs in The Netherlands.
Indeed they have extended the work by reporting on qualitative research into what
entrepreneurs themselves can do to overcome these hindrances to their efforts. I
hope that this update will make an important contribution to the Dutch policy
debate on how to foster a more entrepreneurial society.
Saul Estrin
Professor of Economics, Head Department of Management
London School of Economics
Inhoud
5
Inleiding
Ondernemerschap en kennis
Onderzoek
Hoe scoort Nederland in vergelijking tot andere landen op
ondernemersklimaat?
8
Het onderzoek: hoe scoort Nederland?
Nederland komt goed naar voren uit het onderzoek, maar er
is ruimte voor verbetering. Wat houdt het onderzoek precies
in en wat zijn de zwakke en sterke kanten van ondernemend
Nederland?
13
Sterke punten
Op welke punten scoort Nederland relatief sterk?
14
Zwakke punten
Het onderzoek benadrukte juist de plekken met verbeter­
potentieel. Welke punten zijn dat en wat houden deze punten
precies in?
Hoe kunnen we deze zwakke punten aanpakken?
18
De rol van ondernemers
Welke rol kunnen ondernemers spelen om Nederland te
veranderen in een ambitieus en innovatief ondernemersland?
20
Conclusies
Wat moet er worden gedaan, en vooral: door wie?
4
Inleiding
Ondernemerschap en kennis
Succesvolle en innovatieve ondernemers zijn belangrijk voor een wel­
varende, duurzame samenleving. Onze huidige samenleving wordt
getypeerd door uitdagingen die innovatie vereisen om ze te overwinnen:
een in toenemende mate krappe arbeidsmarkt, ontgroening, vergrijzing,
stijgende kosten van de gezondheidszorg, globalisering en uitputting
van energiebronnen. Ondernemers zijn de drijfveren achter innovatie.
Het creëren van randvoorwaarden om ondernemers te laten groeien en
vernieuwen moet daarom voor de Nederlandse politiek een vast agendapunt zijn. Alleen zo kan Nederland in de top van kenniseconomieën komen
en blijven en is het voor internationale bedrijven aantrekkelijk om hier te
investeren.
Naast ondernemerschap is kennis een voorwaarde voor economisch
succes. Kennis kan door ondernemers worden omgezet in innovaties en
in een verhoogde effectiviteit van processen en producten. Cruciaal is
dat kennis ondernemers bereikt en door hen kan worden toegepast.
Gezien het belang van ondernemerschap met kennis, is het interessant
om te onderzoeken in hoeverre Nederlandse ondernemers succesvol
zijn, kennis vergaren en kennis omzetten in innovaties. Over recent en
vernieuwend onderzoek naar ‘de stand van ons land op het gebied van
ondernemerschap’ gaat het eerste deel van deze update. In het tweede
deel proberen we een eerste aanzet te geven voor oplossingen die
ondernemers zelf, als groep, kunnen implementeren om het ondernemingsklimaat te bevorderen.1
Onderzoek
Het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I)
en het Amsterdam Center for Entrepreneurship (ACE) organiseerden
op donderdag 28 april 2011 een congres “De stand van het land: jong,
innovatief en ambitieus ondernemerschap in Nederland”. ACE vierde
1
Eerder is al nagegaan wat de overheid hieraan kan bijdragen en is er recent een nieuw pad ingeslagen
(Rijksoverheid, 2011, “Naar de top: de hoofdlijnen van het nieuwe bedrijfslevenbeleid”).
5
met dit gezamenlijke congres haar eerste lustrum. Bij deze bijeenkomst
bespraken ondernemers, wetenschappers en beleidsmakers het
Nederlandse ondernemingsklimaat. Twee internationaal toonaangevende hoogleraren, Zoltan Acs (George Mason University) en Saul Estrin
(London School of Economics), presenteerden de resultaten van hun
onderzoek naar het Nederlandse ondernemingsklimaat, samen met Floor
Kwik (Booz&Co, MSc Management, London School of Economics),
genaamd “Nederland in internationaal perspectief”. Minister Verhagen nam
dit rapport in ontvangst. Hij was verheugd over de positieve resultaten en
hij nam met belangstelling kennis van de verbeterpunten. Hij beloofde de
geconstateerde problemen aan te pakken.
Hoe scoort Nederland in vergelijking tot andere landen op
ondernemersklimaat?
Goed nieuws, Nederland scoort hoog: het staat op de 10de plaats van de
71 participerende landen in het Global Entrepreneurship and Development
Index (GEDI) onderzoek. Wat deze index inhoudt en op welke algoritmen
deze index is gebaseerd zal in het volgende hoofdstuk uiteen worden gezet.
Ondanks de hoge score is er een viertal parameters binnen de index waarop
Nederland lager scoort dan andere landen: groei, ambitie, onderwijs en
innovatie. Zo blijkt uit het onderzoek.
Om het ondernemingsklimaat te verbeteren is er, naast het beleid van de
overheid in samenwerking met kennisinstellingen en bedrijven, een
belangrijke rol weggelegd voor ondernemers zelf. In een interactieve
bijeenkomst van de Amsterdamse Academische club en ACE op
24 november 2011, onder leiding van Paul Doop (waarnemend voorzitter
College van Bestuur UvA/HvA), werden de gesignaleerde tekortkomingen
voorgelegd aan circa 50 Nederlandse (top-)ondernemers. Tijdens deze
bijeenkomst gaven zij hun visie op de bijdrage die ondernemers collectief
kunnen leveren.
6
In deze update zullen de GEDI onderzoeksresultaten voor Nederland
worden besproken. Hoe ziet het huidige ondernemersklimaat eruit?
En wat zijn de sterke en zwakke punten van ondernemend Nederland?
Vervolgens bespreken we de mogelijke bijdrage van ondernemers zelf
aan het oplossen van de problemen die volgen uit het onderzoek.
Dit laatste wordt beschreven aan de hand van de uitkomsten van de
interactieve workshop met ondernemers.
7
Het onderzoek: hoe scoort
Nederland?
Nederland komt goed naar voren uit het onderzoek, maar er is ruimte
voor verbetering. Wat houdt het onderzoek precies in en wat zijn de
zwakke en sterke kanten van ondernemend Nederland?
Indices om ondernemingsklimaat en andere economische grootheden
samen te vatten en te vergelijken zijn de laatste tijd populair. De GEDI
doet dat voor ondernemerschap en concurreert daarmee met onder
andere de World Bank Group’s Ease of Doing Business Index, de Total
Entrepreneurial Activity Index (TEA) van de Global Entrepreneurship
Monitor (GEM) en de Entrepreneurship & Opportunity sub-index (E&O)
van de Legatum Prosperity Index van het Legatum Institute.
De GEDI heeft een aantal bijzondere eigenschappen die het een aantrekkelijk en vernieuwend instrument maken om het ondernemingsklimaat
tussen landen te vergelijken. Het is een index die zowel naar kwantitatieve als kwalitatieve aspecten van ondernemerschap kijkt. Dit is onder
andere mogelijk doordat de index niet alleen gebaseerd is op objectieve
gegevens van elk land, maar ook op subjectieve gegevens die verzameld
zijn met bevolkingsonderzoeken (Global Entrepreneurship Monitor).
De gegevens omvatten dus zowel institutionele als individuele informatie.
De GEINDEX studie brengt de uitkomsten van 71 landen samen over de
periode 2002-2008.
De index is gebaseerd op drie sub-indices: attitude, activiteiten en aspiratie. De attitude sub-index meet de houding van Nederlanders ten
opzichte van ondernemerschap; de activiteiten sub-index meet de bedrijvigheid van ondernemers (wat doen ze en hoe doen ze het?) en de aspiratie
sub-index meet de ambities van ondernemers. Deze drie sub-indices zijn
op hun beurt weer gebaseerd op 14 algoritmen, in de studie ‘pilaren’
genoemd. Ieder van deze 14 pilaren is gebaseerd op institutionele en
individuele parameters.
8
Om de sub-indices op basis van de pilaren te berekenen is een zogeheten
‘Penalty for Bottlenecks’ methode gebruikt. Deze methode geeft de score
op de zwakste pilaar binnen een bepaalde sub-index een ‘penalty’ ter
grootte van het verschil tussen deze score en de scores op de overige
pilaren binnen de sub-index. Deze methodologie is gebaseerd op de
theorie dat de kracht van een systeem afhangt van haar zwakste schakel.
Hieruit volgt dat het ondernemerschapsbeleid zich zou moeten richten
op het verbeteren van de zwakste pilaar omdat hierdoor ook de andere
pilaren binnen de sub-index zullen verbeteren. Uiteindelijk zal dit dan
weer de totale GEDI positief beïnvloeden.
In figuur 1 is de score van de top 10 landen weergegeven. Nederland
heeft een score van 0.62 op de GEDI en komt hiermee op 10de plaats (de
maximale score is 1.00). Binnen de attitude sub-index heeft Nederland
een score van 0.70, binnen de activiteiten sub-index een score van 0.67 en
binnen de aspiratie sub-index een score van 0.48. Nederland komt hiermee
respectievelijk op een 7e, een 12e, en een 16e plaats terecht. Nederland
scoort dus relatief laag op het gebied van aspiratie bij ondernemers.
Country
Denmark
Canada
United States
Sweden
New Zealand
Ireland
Switzerland
Norway
Iceland
Netherlands
Figuur 1
9
GED
INDEX
GEDI
Rank
ATT
INDEX
ATT
Rank
ACT
INDEX
ACT
Rank
ASP
INDEX
ASP
Rank
0.76
0.74
0.72
0.68
0.68
0.63
0.63
0.62
0.62
0.62
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
0.75
0.77
0.75
0.77
0.86
0.52
0.60
0.70
0.65
0.70
5
3
6
4
1
14
12
8
10
7
0.97
0.89
0.71
0.71
0.69
0.83
0.73
0.74
0.56
0.67
1
2
8
7
11
4
6
5
18
12
0.57
0.55
0.69
0.57
0.49
0.54
0.56
0.43
0.64
0.48
6
9
1
5
14
10
8
20
2
16
Global Entrepreneurship and
Development Index
Entrepreneurial Attitudes
Sub-index
1.00
1.00
0.90
0.90
0.80
0.80
0.70
0.70
Netherlands
0.60
Netherlands
0.60
0.50
0.50
0.40
0.40
0.30
0.30
0.20
0.20
0.10
0.10
0.00
0.00
0
10,000
20,000
30,000
40,000
50,000
60,000
0
10,000
20,000
30,000
40,000
50,000
GDP Per Capita in Purchasing Power Parities PPP
GDP Per Capita in Purchasing Power Parities PPP
Entrepreneurial Activity
Sub-index
Entrepreneurial Aspiration
Sub-index
1.00
1.00
0.90
0.90
0.80
0.80
0.70
0.70
Netherlands
0.60
60,000
0.60
0.50
0.50
0.40
0.40
0.30
0.30
0.20
0.20
0.10
0.10
0.00
Netherlands
0.00
0
10,000
20,000
30,000
40,000
50,000
GDP Per Capita in Purchasing Power Parities PPP
60,000
0
10,000
20,000
30,000
40,000
50,000
GDP Per Capita in Purchasing Power Parities PPP
Figuur 2
In figuur 2 kan de score van Nederland worden gevonden op sub-index
niveau. In ieder van de grafieken is een trendlijn weergegeven waarin de
score op de GEDI wordt gekoppeld aan de mate van economisch ontwikkeling van een land (BNP per hoofd van de bevolking). De grafiek linksboven geeft de totale index aan, de andere drie figuren de sub-indices.
Uit de grafieken blijkt dat Nederland boven de trendlijn scoort op de totale
GEDI en op de sub-indices attitude en activiteiten. Nederland scoort
echter onder de trendlijn op de aspiratie sub-index.
10
60,000
1. Opportunity Perception (ATT)
1.00
14. Risk Capital (ASP)
2. Startup Skills (ATT)
0.80
13. Internationalization (ASP)
3. Nonfear of Failure (ATT)
0.60
0.40
12. High Growth (ASP)
4. Networking (ATT)
0.20
0.00
11. New Techology (ASP)
5. Cultural Support (ATT)
10. New Product (ASP)
6. Opportunity Startup (ACT)
9. Competition (ACT)
7. Tech Sector (ACT)
8. Quality of Human Resource (ACT)
Netherlands
33% percentile
67% percentile
Figuur 3
In figuur 3 wordt de relatieve positie van de GEDI op pilaar-niveau weergegeven met behulp van zogeheten ‘spindiagrammen’. Landen die met
hun score behoren tot de 33% best scorende landen bevinden zich buiten
de groene lijn. De middenmoot bevindt zich tussen de rode en de groene
lijn en de 33% slechtst presterende landen bevinden zich binnen de rode
lijn. De blauwe lijn geeft de score van Nederland aan op pilaar-niveau.
Achter ieder van de pilaren staat aangegeven tot welke sub-index deze
behoort: (ATT) = attitude, (ACT) = activiteiten, (ASP) = aspiratie.
11
Wanneer we inzoomen op pilaar-niveau zien we dat Nederland relatief goed
scoort, met uitzondering van een viertal pilaren. In de volgende hoofdstukken zullen de specifieke sterke en zwakke pilaren worden besproken.
Het is overigens interessant dat deze uitkomsten, zowel de sterke als de
zwakke kanten, in grote lijnen consistent zijn met recente bevindingen uit
ander onderzoek waarin Nederland internationaal vergeleken wordt. Uit
recent onderzoek van het CBS “Het Nederlandse ondernemingsklimaat
in 2011”, waarbij Nederland wordt vergeleken met 19 referentielanden,
blijkt dat het aantal ondernemers (zonder personeel) relatief gezien toeneemt. Steeds meer mensen zien ondernemerschap als een manier om
economisch actief te zijn; zo werkt nu meer dan 14% van de werkzame
beroepsbevolking als zelfstandige. Nederland is ook uitzonderlijk sterk in
aankomend en jong ondernemerschap. Ondernemers durven nu meer
risico te nemen. Ook zijn er meer snel groeiende middelgrote bedrijven
dan voorheen toen dit aantal juist heel laag was voor Nederland. De
overlevingskansen zijn wel gedaald en ook het aantal innovatieve bedrijven was en is niet voldoende om Nederland uit de onderste helft van de
referentielanden te halen. Het aandeel van innovatieve producten in de
omzet van de Nederlandse industrie en dienstensector is zeer bescheiden:
“Op het terrein van R&D en innovatie zijn er bijna geen indicatoren te
vinden waar sprake is van structurele vooruitgang”.2
Aangezien de sterke en zwakke gebieden uit de GEDI sterk overeenkomen
met die van het recente onderzoek van het CBS is het interessant om deze
verder uit te lichten. Wat zijn de specifieke scores op de sterke en zwakke
pilaren? Wat betekenen deze zwakke en sterke pilaren precies en hoe
staan ze met elkaar in verband? En tot slot, wat heeft dit voor implicaties
voor beleid tot verbetering van het ondernemingsklimaat in Nederland?
Om het inzicht in deze zwakke en sterke pilaren te verdiepen hebben we
‘desk research’ gedaan. Op basis van literatuur en kengetallen hebben we
vastgesteld wat bekend is over het ondernemingsklimaat in Nederland.
Ook hebben interviews plaatsgevonden met onderzoekers, beleidsmakers
en ondernemers. Daarnaast kunnen we op basis van de zo opgedane
inzichten de onderlinge verbanden tussen de sterke en zwakke pilaren
beter duiden.
2
Centraal Bureau voor de Statistiek, 2011, “Het Nederlandse ondernemingsklimaat in cijfers 2011”.
12
Sterke punten
Op welke punten scoort Nederland relatief sterk?
Uit de GEDI blijkt dat Nederland relatief sterk scoort op de volgende
gebieden: ‘nonfear of failure’, ‘cultural support’, ‘competition’ en ‘risk
capital’, met scores van respectievelijk 0.97, 1.00, 0.89 en 0.83. Een hoge
score op ‘nonfear of failure’ houdt in dat angst voor falen Nederlanders
niet weerhoudt om een eigen bedrijf te starten. Een sterk ontwikkelde
‘cultural support’ betekent dat er in Nederland een cultuur heerst die het
starten van een eigen bedrijf stimuleert. Een relatief hoge score op ‘competition’ houdt in dat ondernemers goed kunnen concurreren in de
Nederlandse markt. Dit komt doordat bestaande bedrijven een matige
marktmacht hebben. De relatief hoge score op ‘risk capital’ wil zeggen
dat Nederlandse ondernemers, specifiek de ondernemers met innovatieve projecten, in het algemeen niet veel moeite hebben om aan risicodragend kapitaal te komen.
Uit deze sterke scores op deze specifieke onderdelen concluderen we
dat Nederlanders gemiddeld gezien geen angst hebben om ondernemer
te worden en dat de Nederlandse maatschappij de ondernemersmentaliteit stimuleert. Bovendien zou ondernemerschap goed uitvoerbaar moeten zijn door gematigde concurrentie en de beschikbaarheid van risicodragend kapitaal.
Maar tegenover deze ‘bright side’ van het Nederlandse ondernemingsklimaat staat ook een aantal pilaren met een relatief lage score.
13
Zwakke punten
Het onderzoek benadrukte juist de plekken met verbeterpotentieel.
Welke punten zijn dat en wat houden deze punten precies in?
Uit de GEDI blijkt dat het Nederlandse ondernemingsklimaat ook zwakke
punten kent. Nederland scoort laag op de volgende gebieden: ‘high
growth’, ‘quality of human resources’, ‘startup skills’ en ‘new product’,
met scores van respectievelijk 0.28, 0.43, 0.44 en 0.32. ‘High growth’ refereert aan de groeiambitie van ondernemers en de groei van hun ondernemingen. ‘Quality of human resources’ refereert naar (het gebrek aan)
ambitie van hoogopgeleide afgestudeerden om zelf ondernemer te worden of bij een ondernemer in dienst te treden. ‘Startup skills’ verwijst
naar het onderwijs waar deze vaardigheden kunnen worden aangeleerd.
‘New product’ refereert aan innovatie.
1. ‘High growth’
Relatief weinig Nederlandse ondernemers zijn van plan om hun onderneming snel te doen groeien in de komende vijf jaar.3 Het gebrek aan intentie
om te groeien heeft een aantal mogelijke oorzaken: aspiratie, beschikbaarheid van financiering, aanbod en keuzes van ambitieuze en goed
opgeleide werknemers, en institutionele barrières.
De eerste oorzaak, aspiratie, kan worden uitgelegd als het gebrek aan
groeiambitie bij ondernemers. In 2008 startte 47% van de Nederlandse
ondernemers hun eigen bedrijf met als doel onafhankelijk te worden.
Wanneer ze zouden groeien, zouden ze juist deze onafhankelijkheid weer
verliezen, onder meer aan kapitaalverschaffers (Timmermans et al., 2008).
Beschikbaarheid van financiering zou een tweede oorzaak voor het
gebrek aan groei-ambitie kunnen zijn. Uit onderzoek blijkt echter dat de
beschikbaarheid zelf geen groot probleem is (zie ook de hoge GEDI score op
‘risk capital’), maar dat er een kloof bestaat tussen vraag en aanbod.
Bovendien, terugkomend op het eerste punt van aspiratie, blijkt dat
ondernemers ook niet willen groeien boven een bedrijfsomvang die ze niet
meer zelf kunnen financieren. Ze zouden hiervoor vreemd of extern eigen
vermogen moeten aantrekken, en daarmee afhankelijk worden van derden.
3
Dit proces kan mogelijk door het ingezette beleid reeds gekenterd zijn (zie de uitkomsten van het meest
recente CBS-onderzoek “Het Nederlandse ondernemingsklimaat in cijfers 2011”.
14
Aanbod van ambitieuze en goed opgeleide werknemers en de keuzes die
zij maken zou een derde oorzaak kunnen zijn. Uit onderzoek blijkt een
positieve correlatie tussen het succes van snel groeiende ondernemers
en het opleidingsniveau van hun werknemers (Van Dijk et al., 2009).
Hoogopgeleide mensen in Nederland kiezen er echter vaak niet voor om
bij een jonge onderneming te gaan werken.
Institutionele barrières kunnen een laatste oorzaak zijn. Over het algemeen
zijn de institutionele barrières in Nederland beperkt. Belastingtarieven zijn
gunstig voor ondernemers, maar worden wel snel ongunstiger wanneer
ondernemers groeien en wanneer hun inkomsten toenemen. Ook is de
arbeidsmarkt relatief inflexibel onder andere door ontslagbescherming.
Hierdoor is het aannemen van personeel risicovol.
2. ‘Quality of human resources’
‘Quality of human resources’ refereert aan de opleiding die ondernemers
hebben genoten. Zoals gezegd, Nederlandse ondernemers zijn niet per
se hoog opgeleid. Velen hebben geen hoger of universitair onderwijs
genoten. Aangezien de hoger opgeleide werknemers gemiddeld genomen
de meer succesvolle ondernemers zijn, kan dit een probleem zijn.4
Ook het aantal afgestudeerde bèta-studenten is als percentage van het
totale aantal afgestudeerden afgenomen, maar één op de tien. En juist zij
hebben grotere kans om de succesvolle, en vooral innovatieve ondernemers
van de toekomst te zijn.
Daarnaast hebben hoogopgeleide afgestudeerden geen grotere belangstelling voor het ondernemerschap dan anderen. Zij staan wel positief
tegenover ondernemerschap, maar hebben niet de intentie om zelf
ondernemer te worden. Dit zou kunnen worden veroorzaakt door de
hogere opportuniteitskosten van ondernemen dan elders, vanwege het
Nederlandse systeem van sociale zekerheid, zorg en pensioenen, dat
veelal is gekoppeld aan banen in loondienst.
3. ‘Startup skills’
‘Startup skills’ staat voor de mate van iemands eigen subjectieve overtuiging over het bezitten van de adequate vaardigheden om een eigen
4
Amsterdam Center for Entrepreneurship (2004), Entrepreneurship Update, nummer 4, “Onderwijs en onder-
nemerschap in Nederland”.
15
bedrijf te starten. Nederlanders hebben veelal het gevoel dat zij over
onvoldoende vaardigheden beschikken. De relatief lage score op deze
pilaar kan indirect worden veroorzaakt door het onderwijs dat kennelijk
minder aandacht besteedt aan de ontwikkeling van deze vaardigheden.
In het Nederlandse onderwijs wordt sinds 2000 steeds meer aandacht
besteed aan ondernemerschap, maar blijkbaar stimuleren deze ondernemerschaps-programma’s studenten nog onvoldoende of te kort. Wellicht
hebben docenten nog te weinig praktische ervaring of combineren ze
theorie onvoldoende met praktijkvoorbeelden.
4. ‘New product’
‘New product’ refereert aan het introduceren van innovatieve, nieuwe
producten. Het lijkt erop dat er bij ondernemers in Nederland relatief
weinig animo bestaat om nieuwe producten te ontwikkelen en te
produceren.
Er is een gebrek aan innovatie binnen het MKB, met name op het gebied
van technologische innovatie. Dit heeft deels ook te maken met financiering. Vooral technostarters, startende bedrijven actief in technologie,
hebben moeite om aan kapitaal te komen. Er is tevens een tekort aan
private investeringen in R&D.
Hoe kunnen we deze zwakke punten aanpakken?
Figuur 4 geeft de onderlinge verbanden tussen de vier gebieden weer.
Nederlandse ondernemers bieden minder innovatieve producten aan.
Dit kan een van de oorzaken zijn van de lagere groei. Daarnaast houdt
het gebrek aan geschikte (veelal hoogopgeleide) werknemers die er voor
kiezen om ondernemer te worden groei tegen. Binnen het onderwijs wordt
meer aandacht besteed aan ondernemerschap, maar waarschijnlijk
onvoldoende stimulerend en onvoldoende gericht op praktische vaardigheden om de beperkte ondernemers-aspiraties onder Nederlandse
studenten te verbeteren.
16
As each of the four weak areas are interdependent, support should
be provided to all four areas simultaneously
Framework for Policy Analysis
No ambition to grow; freedom of entrepreneurship
Lack of educated employees, highly educated people
do not have the ambition to become entrepreneur
Firm Growth
Innovation
Limited innovation on products makes it more
challenging for entrepreneurs to grow
Labour Force
Education System
Education system does not motivate highly educated
students enough to become entrepreneur
Figuur 4
De Nederlandse overheid heeft deze vier gebieden al deels geïdentificeerd en geadresseerd met gericht beleid, zie de publicatie “Naar de
top: de hoofdlijnen van het nieuwe bedrijfslevenbeleid” (Rijksoverheid,
2011). Speerpunt hierbij is een gezamenlijke aanpak door de ‘gouden
driehoek’ van overheid, kennisinstellingen en bedrijven. Voor 9 topsectoren is een beleidsagenda samengesteld, met de focus op de knelpunten
en de kansen.
In het nieuwe onderzoeksrapport van de Adviesraad voor Wetenschap
en Technologiebeleid (AWT) “Ambitious Entrepreneurship - A review of
the academic literature and new directions for public policy” (Stam et al.,
2012) zal richting worden gegeven aan beleid dat specifiek ‘ambitieus
ondernemerschap’ met intentie om te groeien stimuleert. De volgende
ACE update zal aan dit rapport worden gewijd.
17
De rol van ondernemers
Welke rol kunnen ondernemers spelen om Nederland te veranderen in
een ambitieus en innovatief ondernemersland?
Uit het GEDI onderzoek komen duidelijk vier kritische gebieden voor
Nederland naar voren: groei, ambitie, onderwijs en innovatie. Om het
ondernemingsklimaat in Nederland verder te verbeteren is het cruciaal
om specifiek deze gebieden aan te pakken.
Voor de ‘gouden driehoek’ van de overheid, kennisinstellingen en bedrijven
zijn al verschillende initiatieven opgestart om deze gebieden te adresseren met gericht beleid. Deze initiatieven variëren van een landelijk
topsectorenbeleid tot aan een regionale aanpak als Brainport in
Eindhoven en een ‘Valorisatie Center’ in Amsterdam.
We onderschrijven de kracht van deze gezamenlijke aanpak, maar zien
tegelijkertijd ruimte voor een grotere rol voor ondernemers. In de ‘gouden
driehoek’ worden bedrijven uit de negen gevestigde industrieën vertegenwoordigd. Dit zijn echter niet de startende, innovatieve ondernemers
die als inspiratiebron voor andere (potentieel) startende ondernemers
kunnen fungeren. We zien naast de ‘top-down’ aanpak van de ‘gouden
driehoek’ ook de kracht van een ‘bottom up’ aanpak waarin ondernemers
een belangrijke rol spelen. Juist ondernemers zijn een goede partij aangezien zij goed begrip hebben van de ‘mindset’ van ondernemers: hun
drijfveren, hun ambities en hoe zij obstakels overwinnen om hun ambities
te realiseren.
Tijdens een interactieve workshop heeft ACE de vier kritische gebieden
voorgelegd aan Nederlandse ondernemers om hun visie op een pro­
actieve rol voor ondernemers te krijgen. Hieruit kwamen de volgende
inzichten.
Ondernemers kunnen de groeiambitie van Nederlandse ondernemers
vergroten door succesvolle ondernemers in te zetten als rolmodel. Het
verhaal achter het succes van ondernemers moet worden gecommuniceerd, bijvoorbeeld via internet of via workshops. Hoe hebben zij hun
eerste stappen gezet, welke obstakels kwamen ze daarbij tegen, hoe
hebben ze deze overwonnen en hoe kijken zij nu terug op hun keuze voor
18
het ondernemerschap? Daarnaast kunnen ondernemers gezamenlijk hun
successen vieren. Dit laat beginnende ondernemers de kansen van
ambitieuze groei zien. Ook levert dit een meer positief imago op voor het
ondernemerschap bij ambitieuze mensen die daardoor mogelijk gestimuleerd worden om voor het ondernemerschap te kiezen.
Ondernemers kunnen hun bedrijven aantrekkelijker maken voor highpotential werknemers door nog vaker een deel van hun zeggenschap op
te geven en talenten te laten participeren in het bedrijf. Daarnaast kunnen
ondernemers hun recruitment aanpassen. Ze kunnen speciale ‘career
events’ voor hoogopgeleide afgestudeerden met ambitie richting ondernemerschap organiseren. High-potentials komen hierdoor makkelijker
in contact met ondernemers.
Ondernemers kunnen ondernemerschap stimuleren onder jongeren door
zelf voor de klas te staan in het onderwijs en aan de jongeren duidelijk te
maken dat er een alternatief bestaat voor een baan in dienstverband.
Een andere optie is het aanbieden van een stage. Hierdoor kunnen
jongeren proeven aan het ondernemerschap. Ondernemers kunnen
bovendien zelf veel leren van deze nieuwe generatie, omdat ze op het
vlak van nieuwe technologie en social media welkome kennis inbrengen.
Om innovatie te stimuleren moet er meer interactie komen tussen ondernemers en universiteiten. Er kan hier op verschillende manieren invulling
aan worden gegeven, maar een concreet realistisch beeld ontbreekt
vooralsnog. Het benutten van wetenschappelijke en technologische
kennis van universiteiten zal verder gestimuleerd worden door valorisatieprogramma’s. Hierdoor kan deze kennis door ondernemers worden
omgezet in commercieel haalbare producten en processen.
19
Conclusies
Wat moet er worden gedaan, en vooral: door wie?
De overheid adresseert in een gezamenlijke aanpak met kennisinstellingen en bedrijven de kritische gebieden van groei, ambitie, onderwijs
en innovatie met verschillende initiatieven. Lagere belastingen, minder
en eenvoudiger regels, ruimere toegang tot financiering en beter gebruik
van de kennisinfrastructuur (onder andere door valorisatieprogramma’s)
worden ingezet om de kritische gebieden te verbeteren. Deze initiatieven
dragen bij aan een beter ondernemingsklimaat.
Wij zien naast deze ‘top down’ aanpak van gezamenlijke initiatieven van
de overheid, kennisinstellingen en bedrijven ruimte voor een ‘bottom up’
aanpak van initiatieven van ondernemers. Juist ondernemers kunnen
veel waarde toevoegen aangezien zij de ‘mindset’ van ondernemers
begrijpen. Bovendien fungeren ze graag als voorbeeld, als rolmodel, als
coach en soms als investeerder. Ze delen graag inzichten achter successen. Ze kunnen meer bijdragen aan de wens om meer hoger opgeleiden
met ambitie te laten kiezen voor het werken in de bedrijven van jonge
ondernemers. Ook in het onderwijs zijn ondernemers bereid een rol te
spelen die praktijk en theorie verbindt en ondernemende capaciteiten
van Nederlanders verder ontwikkelt: stages en ondernemers voor de
klas. Ook bij het realiseren van uitwisseling tussen wetenschap en praktijk
zien ondernemers een rol voor zichzelf, waarbij onder andere de opgebouwde kennis bij kennisinstellingen beter wordt vrijgemaakt en benut.
Deze ideeën zouden eerst getoetst moeten worden. De ideeën met
potentieel zouden dan uitgevoerd kunnen worden, maar door wie?
Zou het een interessante gedachte kunnen zijn dat ondernemers zich
echt gaan groeperen in een netwerk dat specifiek gericht is op het
ontwikkelen van (nieuwe) ondernemers met ambitie om te groeien en te
innoveren? Wellicht kunnen organisaties zoals MKB-Nederland hier een
rol in spelen? Wij zijn van mening dat er op deze manier efficiënt en
effectief informatie kan worden uitgewisseld en jonge ondernemers
kunnen leren van succesvolle volgroeide ondernemingen als rolmodellen.
Dit netwerk kan online gevormd worden om informatie-uitwisseling te
bevorderen. Ook kunnen vaste sessies worden georganiseerd waarin
thema’s worden besproken waar alle ondernemers mee van doen hebben.
20
Binnen dit netwerk kan een systeem ontstaan om de samenwerking met
scholen en universiteiten te faciliteren. Ondernemers kunnen samen
zorgen voor een uitstekende reputatie bij studenten door het meedoen aan
‘career events’ en het verzorgen van een systeem waarmee interessante
stages worden aangeboden. Tot nu toe is gebleken dat er nog steeds een
tekort is aan praktijkvoorbeelden van ondernemers binnen het onderwijs.
Met dit netwerk kunnen ondernemers ook makkelijker worden benaderd
om hun verhaal te vertellen voor de klas om hiermee studenten te
enthousiasmeren voor het ondernemerschap. Bovendien kan via dit
netwerk de samenwerking en uitwisseling worden gerealiseerd tussen
wetenschappers en ondernemers gericht op innovatief ondernemerschap.
Door deze netwerken kunnen ondernemers een prominentere rol krijgen
om het ondernemingsklimaat in Nederland te verbeteren. Het gevolg zal een
versterkt ondernemingsklimaat in Nederland zijn met ruimte voor innovatie.
21
Referenties
Amsterdam Center for Entrepreneurship (2010), Entrepreneurship Update,
De status van de ondernemer van de toekomst.
Amsterdam Center for Entrepreneurship (2004), Entrepreneurship Update,
Onderwijs en ondernemerschap in Nederland.
Acs, Z. en L. Szerb (2010), The Global Entrepreneurship and Development
Index for the Netherlands. The analysis of the entrepreneurial position of
the Netherlands.
Centraal Bureau voor de Statistiek (2011), Het Nederlandse ondernemingsklimaat in cijfers 2011.
Dijk, G. van, M. Pasaribu, M. van Praag en G. de Wit (2009), Waarom
groeien sommige bedrijven sneller dan andere?, Amsterdam Center for
Entrepreneurship.
Kwik, F. (2010), Entrepreneurship in the Netherlands; Governmental policy
recommendations to further spur entrepreneurship.
Rijksoverheid (2011), Naar de top: de hoofdlijnen van het nieuwe
bedrijfslevenbeleid.
Stam, E., S. Bogaert, N. Bosma, N. Edwards, F. Jaspers, J. de Jong, en A.
van Witteloostuijn (2012), Ambitious Entrepreneurship - A review of the
academic literature and new directions for public policy.
Timmermans, N.G.L., P.M. de Jong-’t Hart, D.Snel, M. Mooibroek en
W.H.J. Verhoeven (2008), Internationale benchmark ondernemerschap.
Benchmark ondernemerschap, bedrijvendynamiek en snelle groei.
Geraadpleegde websites en databases (december 2011)
www.rijksoverheid.nl
www.cbs.nl
www.businessbox.nl
www.hollandfinancialcentre.com
22
23
Over ACE
ACE is het samenwerkingsverband van de Universiteit van Amsterdam,
de Vrije Universiteit, de Hogeschool van Amsterdam en de Hogeschool
INHolland voor onderzoek, onderwijs en outreach in Entrepreneurship.
De missie van ACE is om het ondernemersklimaat in de regio Amsterdam
te bevorderen door het stimuleren van ondernemerschap en ondernemend
gedrag onder alle Amsterdamse studenten, en het verrichten van onderzoek dat bijdraagt aan succesvol ondernemerschap in Nederland.
24
Over de auteurs
Mirjam van Praag is hoogleraar ondernemerschap en organisatie aan de
Universiteit van Amsterdam. Ze is oprichter en wetenschappelijk directeur
van het Amsterdam Center for Entrepreneurship.
Floor Kwik volgde een tweejarige Master in Management aan de London
School of Economics (LSE). Nu is zij werkzaam als consultant bij de toonaangevende management consultancy firma Booz & Company.
25
Uitgegeven door
Amsterdam Center for Entrepreneurship (ACE)
Roetersstraat 11
1018 WB Amsterdam
www.ace-amsterdam.org
020 525 4110 of [email protected]
Januari 2012
ISBN/EAN: 978-90-78621-10-2
Met dank aan
Sander Hoogendoorn, Martijn Kleijwegt, Rob Kwik, Michiel Muller, Christine Pieters,
Erik Stam en Hein van Beuningen
Vormgeving
Crasborn Grafisch Ontwerpers bno
Niets uit deze uitgave mag op enigerlei wijze worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt zonder
uitdrukkelijke toestemming van het Amsterdam Center for Entrepreneurship (ACE).
Een samenwerkingsverband van Universiteit van Amsterdam, Vrije Universiteit Amsterdam, Hogeschool van Amsterdam en Hogeschool Inholland Amsterdam|Diemen
Amsterdam Center for Entrepreneurship
Roetersstraat 11, kamer E2.28 (secretariaat)
1018 WB Amsterdam
T020 5254110
[email protected]
I www.ace-amsterdam.org