Trefwoord, tijdschrift voor lexicografie. Jaargang 2014. http://www.fryske-akademy.nl/trefwoord Het West-Vlaams in Van Ginnekens Handboek der Nederlandsche taal (1913) Identificatie van een onvermelde bron 1 Tim Denecker (KU Leuven) Het West-Vlaamse dialect komt aan bod in het eerste deel van het Handboek der Nederlandsche taal, dat in 1913 gepubliceerd werd door de veelzijdige Nijmeegse taalkundige Jac. [Jacobus Joannes Antonius] van Ginneken (1877-1945). Van Ginneken had het plan opgevat om de Nederlandse taal in haar geheel te beschrijven aan de hand van twee volumes over de sociologische ‘onderbouw’ van de taal, waarop dan vier volumes over de psychologische ‘bovenbouw’ moesten volgen. Uiteindelijk verschenen enkel de eerste twee volumes, De sociologische structuur der Nederlandsche taal I (1913) en II (1914) (Noordegraaf & Foolen 1996: 19). 2 Hierin behandelt Van Ginneken wat men vandaag ‘variëteiten’ van het Nederlands zou noemen in termen van lokale, familiale en sociale ‘taalkringen’ (Hagen 1996: 84). Van Ginneken bespreekt het West-Vlaamse dialect samen met andere Vlaamse, Nederlandse en overzeese variëteiten binnen de categorie van ‘lokale taalkringen’. Zijn indeling en beschrijving blijken sterk overeen te komen met de geografische driedeling die wordt voorgesteld in het voorwoord tot het Westvlaamsch Idioticon (1873) van de West-Vlaamse priester-leraar en lexicograaf Leonard Lodewijk De Bo (1826-1885). 3 Op grond van impressionistische criteria (van akoestische en prosodische aard) deelt de laatste het dialect op in een Brugs-Kortrijkse, een Veurns-Poperingse, en een Frans-Vlaamse variëteit. We plaatsen de passages in kwestie naast elkaar: Van Ginneken (1913: 118) De Bo (1873: vii-viii) Het West-Vlaamsch wordt nog weer in drie onderdialecten onderscheiden, die vooral door tempo en muzikale zinsmodulatie verschillen. Wegens den tongval of de stembuiging in de rede, deze is niet, gelijk de klanken, overal een en dezelfde; hij verschilt volgens de streken. 1°. De tongval in ’t Brugsche Vrije en in de Kasselrije van Kortrijk is eentonig en zonder zang. Bijkans eentonig en zonder voois in ’t Brugsche Vrije en in de Kasselrije van Kortrijk, 2°. Die in Veurne Ambacht en ’t Poperingsche is zangerig en gezwind. wordt hij zangerig en gezwind in Veurne-Ambacht en in ’t Poperingsche, 3°. Die in Fransch Vlaanderen is nòg vlugger in tempo en heeft een flauw-zoet toontje als van bedorven kinderen. nog gezwinder, maar een weinig verkept, verder op in Fransch Vlaanderen. 1 Met dank aan Jan Noordegraaf, Pierre Swiggers, en Gerrold van der Stroom voor hun suggesties bij een eerdere versie van deze noot. 2 Over Van Ginneken, vgl. verder vooral Noordegraaf (1996 [1988]), de essays in Foolen & Noordegraaf (1996), en Van der Stroom (2012). 3 Over De Bo, vgl. Forceville (1964), Claerhout (1995), en Verhelst (2009). 1 Trefwoord, tijdschrift voor lexicografie. Jaargang 2014. http://www.fryske-akademy.nl/trefwoord Van Ginneken vermeldt geen bron bij deze passage, 4 maar de geografische driedeling van het West-Vlaams, evenals de impressionistische criteria waarop die driedeling steunt, komen duidelijk uit het voorwoord van De Bo’s Westvlaamsch Idioticon. Van Ginneken heeft de driedeling enkel wat overzichtelijker gemaakt en De Bo’s terminologie ‘gestandaardiseerd’. Twee andere elementen kunnen deze identificatie bevestigen. (1) Van Ginneken laat onmiddellijk op zijn versie van de driedeling twee opmerkingen van fonetische aard volgen: Hier wordt de sch ook vaak als de fransche ch uitgesproken. In de beide laatste dialecten wordt het voorvoegsel meest door e vervangen. De eerste opmerking is duidelijk: in de Frans-Vlaamse variëteit wordt de lettercombinatie ‘sch’ [sx] uitgesproken als de Franse lettercombinatie ‘ch’ [ʃ]. De tweede opmerking blijft echter vaag: over welk voorvoegsel gaat het hier? 5 Deze vraag krijgt een antwoord als we De Bo’s voetnoot bij zijn driedeling lezen: Eene kenmerkende bezonderheid, die deze drie tongvallen duidelijk uiteenscheidt, is van den eenen kant dat men in ’t eerste gewest, even als in Oost-Vlaanderen, Brabant en Holland, het voorvoegsel ge bij de deelwoorden heeft, zeggende gemàkt, geschreven enz., terwijl men in de twee andere ge vervangt door è, zeggende èmàkt, èschreven enz.; en van den anderen kant dat men in Fransch-Vlaanderen de letterverbinding sch uitspreekt gelijk in ’t hoogduitsch of gelijk de fransche ch, hetgeen in de andere gewesten niet bestaat. (De Bo 1873: viii n. 1) (2) Uit de bovenstaande vergelijking blijkt dat Van Ginneken De Bo’s adjectief ‘verkept’ vervangt door ‘heeft een flauw-zoet toontje als van bedorven kinderen’. Deze frase leest als een woordenboekdefinitie en is dat ook. Niet begrijpend wat De Bo met ‘verkept’ bedoelde, moet Van Ginneken zijn toevlucht gezocht hebben tot het lexicografische hoofddeel van De Bo’s Westvlaamsch Idioticon. Daar, s.v. ‘verkeppen’, i.e. ‘vertroetelen, verwennen’, lezen we de volgende omschrijving: Verkept spreken (spreken op een flauwzoet toontje, lijk verkepte kinderen doen). Verkepte klap (flauwzoete praat). Ik kan dien verkepten klap niet lijden. (De Bo 1873: 1268) Van Ginneken (1913: 118) vermeldt De Bo als één van de vertegenwoordigers van een ‘tamelijk rijke gewestelijke literatuur’ in het West-Vlaams, maar verwijst nergens naar zijn Westvlaamsch Idioticon. Op grond van bovenstaande elementen kan dit werk echter met zekerheid geïdentificeerd worden als de onvermelde bron voor de driedeling van het West-Vlaamse dialect bij Van Ginneken. Literatuur Claerhout, Flor (1995). Deken L. De Bo (1826-1885) en het “Westvlaamsch Idioticon” gesitueerd in het kader van het Westvlaams taalparticularisme. Roeselare: Familia et Patria. 4 Dit blijkt wel vaker het geval te zijn geweest, vgl. Weijnen (1989: 16): ‘Van Ginneken had de eigenaardige gewoonte, in zijn studies over dialecten, ook als hij een kaart publiceerde, niet te vermelden welk materiaal, bv. Kern, Te Winkel en zo ook Willems, hij gebruikte.’; Weijnen (1996: 46): ‘Hij [Van Ginneken als dialectoloog] noemde bv. zijn bronnen niet en hij had een eigenaardige manier van kaartentekenen’; en Van der Stroom (2012: 73; 99; 101-102 n. 197 [met verdere referenties]; 165). 5 Misschien vergat Van Ginneken de vorm ‘ge’ over te nemen, maar het is ook mogelijk dat de vorm in de loop van het drukproces weggevallen is. 2 Trefwoord, tijdschrift voor lexicografie. Jaargang 2014. http://www.fryske-akademy.nl/trefwoord De Bo, Leonard Lodewijk (1873). Westvlaamsch Idioticon, 2 vols. Brugge: Gailliard <http://www.dbnl.org>. Foolen, Ad & Jan Noordegraaf (1996). De taal is kennis van de ziel. Opstellen over Jac. van Ginneken (1877-1945). Münster: Nodus. Forceville, G. (1964). ‘Bo, Leonard Lodewijk de, priester-deken, leraar, lexicograaf en dichter’. In: Nationaal Biografisch Woordenboek. Brussel: Paleis der Academiën, I, 209-211. Hagen, Anton M. (1996). ‘Van Ginnekens taalsociologie’. In: Foolen & Noordegraaf (1996), 81-91. Noordegraaf, Jan & Ad Foolen (1996). ‘Bezieling en conflict. Jac. van Ginneken en de taalkunde’. In: Foolen & Noordegraaf (1996), 11-34. Noordegraaf, Jan (1996). ‘Hoogvliet versus Van Ginneken. Dutch linguistics around the turn of the century’. In: Jan Noordegraaf. The Dutch Pendulum. Linguistics in the Netherlands 1740-1900. Münster: Nodus, 99-129 [= Historiographia Linguistica 15 (1988), 207-238]. Van der Stroom, Gerrold (2012). Jac. van Ginneken onder vuur. Over eigentijdse en naoorlogse kritiek op de taalkundige J.J.A. van Ginneken S.J. (1877-1945). Amsterdam: Stichting Neerlandistiek & Münster: Nodus [Ook als doctoraatsverhandeling beschikbaar via <http://dare.ubvu.vu.nl/handle/1871/41412>]. Van Ginneken, Jac. (1913). Handboek der Nederlandsche taal. Deel I. De sociologische structuur der Nederlandsche taal I. Nijmegen: Malmberg <http://www.dbnl.org>. Verhelst, Frans (2009). ‘Leonardus De Bo (1826-1885)’. In: ODIS – Database Intermediary Structures Flanders <http://www.odis.be>. Weijnen, Antonius (1989). ‘De invloed van P. Willems op de Nederlandse dialectologie’. Taal en Tongval themanummer 2, 16-28. – (1996). ‘Herinneringen aan Jacques’. In: Foolen & Noordegraaf (1996), 35-50. 3
© Copyright 2024 ExpyDoc