Verantwoordingsdocument ZIS portal 2014 (pdf)

Nr.
Onderwerp
Vraag
Toelichting
11.2.
Chronisch
nierfalen
Indien de opgegeven waarden voor alle
verplichte Zichtbare Zorg indicatoren
(meetjaar 2012) naar aanleiding van de
schoning door Mediquest aangepast
worden, wijzigt het ziekenhuis –
gelijktijdig met het doorgeven van
correcties aan Mediquest – de data in de
portal en meldt dit aan Achmea.
Achmea gaat er van uit dat u de verplichte uitvraag van zichtbare
zorg indicatoren voor dialyse bij nierziekten heeft ingevuld via het
jaardocument maatschappelijke verantwoording per medio april
2013. Nadien kan nog een schoning plaatsvinden door Mediquest.
Achmea wil de geschoonde gegevens graag direct van u ontvangen
en niet wachten tot de uitlevering van Mediquest medio juli.
13.2
Dermatologie
PDT behandeling wordt alleen toegepast
bij de door CVZ (zie beoordeling Metvix)
en in de NVDV richtlijn Aktinische
Keratose gestelde indicaties waarbij de
meerwaarde tov andere behandelingen
duidelijk is. Dit betreft vrijwel altijd
multipele of confluerende laesies op de
scalp, het gelaat of het coeur of laesies
op de onderbenen. Omdat er ook goede
redenen kunnen zijn voor
uitzonderingen, ter beoordeling van de
dermatoloog, kan in maximaal 5% van
deze afspraak worden afgeweken.
In de richtlijn aktinische keratose (AK) en Basaalcelcarcinoom (BCC)
is er een plaats voor Photodynamische Therapie (PDT). Deze
lichtbehandeling werkt alleen in combinatie met een zalf die de
huid extreem gevoelig maakt voor licht. Deze zalf is vrijwel altijd het
dure geneesmiddel Metvix (Methylaminolevulinaat), hoewel er
recent een (eveneens duur) alternatief voorhanden in gekomen,
namelijk Ameluz (5-ALA). PDT is een relatief dure therapie vanwege
de noodzakelijke dure geneesmiddelen en het feit dat de patiënt
langdurig (minimaal enkele uren) ingesmeerd met zalf en ingepakt
in folie op locatie moet verblijven. Alternatieven voor de
behandeling van AK zijn cryotherapie, Efudix (5-Fluorouracil) en
Aldara (Imiquimod) zalf. De laatste twee kunnen in de thuissituatie
gebruikt worden. In het algemeen is het cosmetisch resultaat bij
PDT beter.
De richtlijn AK beschrijft dat PDT de therapie van eerste keuze is bij
multipele laesies, confluerend op scalp, bij een mogelijk lage
compliantie en bij leasies onder de knie. Bij de multipele laesies en
lage compliantie worden echter als therapie van eerste keus tevens
meerdere andere behandelingen genoemd.
In de richtlijn BCC heeft PDT een plek bij de superficiële BCC’s, maar
nooit als eerste keuze boven excisie, hetgeen de
standaardbehandeling voor BCC is.
Het CVZ heeft in 2008 geconcludeerd dat Metvix bij zowel AK,
superficiële BCC’s als Morbus Bowen (voorstadium van BCC) alleen
een meerwaarde heeft in bepaalde gevallen waarbij het cosmetisch
Bronnen
1. NVDV richtlijn Aktinische Keratose
2010
2. NVDV richtlijn basaalcelcarcinoom
2007
3. CFH/ CVZ advies
Farmacotherapeutisch rapport
methylaminolevulinaat (Metvix®) bij
de
indicaties actinische keratose,
basaalcelcarcinoom en morbus
Bowen, 2008
4. Comparative cost minimization
study in treatment of superficial
basal cell carcinoma: photodynamic
therapy versus imiquimod vs
fluorouracil, a randomized controlled
trial, ZonMW 2011
1
Nr.
Onderwerp
Vraag
Toelichting
Bronnen
resultaat doorslaggevend is.
ZonMw heeft een doelmatigheidsonderzoek verricht naar de
(kosten)effectiviteit van PDT bij superficiële BCC’s. Het betrof een
gerandomiseerde gecontroleerde multi-center studie waarbij PDT
werd vergeleken met zowel Imiquimod als 5-FU. Voor de start van
de studie was fotodynamische therapie in ruim 60% van de gevallen
de eerste keus behandeling. De therapiekeuze was voornamelijk
afhankelijk van de voorkeur van de behandelaar. ZonMw
concludeert: “Vergeleken met Imiquimod en 5-FU is PDT een
inferieure behandeling voor superficieel BCC, dit wil zeggen een
behandeling met een lagere effectiviteit en hogere kosten.” Er
wordt een landelijke besparing tussen de € 2,2 en 3,5 miljoen
geprognosticeerd wanneer instellingen bij superficiële BCC conform
ZonMw advies gaan behandelen. Een ZonMw studie naar de
kosteneffectiviteit van PDT bij AK loopt nog.
13.2
Dermatologie
PDT wordt in principe niet toegepast bij
superficiële BCC’s. Uitzonderingen
kunnen mogelijk zijn en worden goed
beargumenteerd in het dossier.
Idem.
14.2
Diabetes
Mellitus
Volwassenen
De instelling maakt in 2014 concrete
schriftelijke afspraken met 100% van de
zorggroepen en GEZ-en in het
adherentiegebied over consultatie,
verwijzing en terugverwijzing bij
diabetes, obv de kaders beschreven in
de LTA van 2012. Als het niet lukt met 1
of enkele zorggroepen of GEZ-en tot
afspraken te komen, dan informeert de
instelling hierover Achmea met de reden
waarom dit niet is gelukt.
In de Landelijke Transmurale Afspraak diabetes uit 2012 wordt
richting gegeven aan te maken afspraken tussen de eerste en de
tweede lijn. Deze afspraken zullen op locaal niveau nader
gespecificeerd moeten worden. Deze instapvoorwaarde is een
uitbreiding van die van vorig jaar waarin naar 90% werd gevraagd.
Nu lijkt 100% mogelijk omdat alle instellingen voor de contractering
2013 hebben aangegeven dergelijke afspraken met 90% van de
zorggroepen en GEZ-en te hebben kunnen maken. Instellingen
geven soms aan dat er met sommige zorggroepen of GEZ-en niet
makkelijk afspraken zijn te maken. Als dat de reden is dat er geen
afspraken gemaakt zijn, wil Achmea graag weten om welke
zorggroepen en GEZ-en het gaat en welke pogingen zijn
ondernomen om tot afspraken te komen. Als een GEZ of zorggroep
1. LTA Diabetes 2012
2
Nr.
Onderwerp
Vraag
Toelichting
Bronnen
inderdaad niet tot afspraken wil komen zal Achmea via inkoop ZIEL
(zorginkoop eerste lijn) de desbetreffende zorggroep GEZ
aanspreken. Heldere afspraken zullen naar alle waarschijnlijkheid
zowel de kwaliteit als de doelmatigheid van zorg bevorderen
14.1
Diabetes
Mellitus
Volwassenen
Er is per 1 oktober 2014 minimaal 1 FTE
specifiek voor diabetes beschikbare
diëtist per 800 diabetespatiënten
Het controleren van het gewicht is voor patiënten met diabetes van
groot belang en juist bij hen vaak lastig. De NDF zorgstandaard
diabetes stelt dat individueel toegespitste voeding of dieetadviezen
door een diëtist gegeven moeten worden. Experts signaleren dat er
in de praktijk veelal bespaard wordt op diëtisten, waardoor er ofwel
onvoldoende capaciteit is ofwel de diëtist in het ziekenhuis niet de
specifieke kennis van diabetes heeft voor een optimale begeleiding
en advisering van de patiënt met diabetes. Het maximale aantal
diabetespatiënten dat door 1 FTE diëtist voldoende intensief
begeleid kan worden wordt door experts op ongeveer 800 geschat.
Achmea ziet graag dat ziekenhuizen nu reeds deze capaciteit aan
diëtisten beschikbaar heeft, maar weet ook dat dit niet van het ene
op andere moment geregeld is. Vandaar dat het geen eis is voor een
contract maar een doelstelling. Achmea is voornemens om deze
inkoopspecificatie als instapvoorwaarde (eis voor een contract) op
te nemen bij de inkoopronde 2015. Instellingen die reeds per 1
januari 2014 aan deze instapvoorwaarde voldoen, dingen mee naar
het Pluslabel.
NDF zorgstandaard 2007
14.3
Diabetes
Mellitus
Volwassenen
De instelling registreert per 1 januari
2015 minimaal de volledige kernset van
het NAD in een specifiek daartoe
uitgerust systeem
De NDF heeft een set kwaliteitsindicatoren opgesteld die bestaat uit
proces en uitkomstindicatoren. In de zorgstandaard wordt
beschreven dat door het registreren en benchmarken van deze
indicatoren het zorgproces zal verbeteren doordat feedback een
stimulans is voor verbetering. Het NAD heeft (ism de NDF, de
Diabetes Vereniging Nederland, de LHV en NHG) een sterk hierop
gelijkende set kwaliteitsindicatoren samengesteld die geregistreerd
moet worden voor goede diabeteszorg; de NAD Kernset. Achmea
gaat er daarnaast van uit dat deze indicatoren op termijn gebruikt
kunnen worden om bij de inkoop van zorg op kwaliteit te kunnen
differentieren tussen instellingen. De huisartsen registreren deze
set al, de instellingen lopen in die zin achter. Bij registratie in een
1. NDF zorgstandaard 2007
2. e-diabetes kernset, 27 april 2011.
3.
www.diabetesfederatie.nl/zorg/dataen-indicatoren.html
3
Nr.
Onderwerp
Vraag
Toelichting
Bronnen
daartoe uitgerust systeem kan de internist samen met de patiënt in
1 oogopslag bewegingen in de relevante (samenhang van)
parameters waarnemen waarop ingegrepen kan worden. Achmea
weet dat veel instellingen nog niet aan deze voorwaarde voldoen en
enige tijd nodig zullen hebben om dit in te regelen. Daarom heeft
Achmea gekozen om instellingen nog tot 1 oktober 2014 de tijd te
gunnen om een dergelijk systeem te implementeren en in gebruik
te nemen voor wat betreft minimaal de Kernset. Gezien de
verwachte kwaliteit en doelmatigheid verhogende effecten alsmede
het feit dat er al jarenlang consensus is dat de bedoelde waarden
geregistreerd en gevolgd zouden moeten worden, is Achmea van
mening dat meer tijd niet nodig en niet verantwoord is
14.6
Diabetes
Mellitus – RTCGM
Het aantal volwassen diabetes patiënten
type I is minimaal 150.
Het leveren van kwalitatief goede en doelmatige RT-CGM zorg vergt
ervaring en specifieke expertise. Bij praktijken met een geringe
populatie diabetespatiënten type I zullen er weinig patiënten met
een insulinepomp in de instelling worden behandeld. Wanneer er
weinig patiënten met een insulinepomp worden behandeld zullen,
bij een goede indicatiestelling, weinig patiënten in aanmerking
komen voor behandeling met RT-CGM. Omdat Achmea, in navolging
van de NDF, meent dat er voor voldoende ervaring minimaal 10
volwassen diabetespatiënten per jaar met RT-CGM behandeld
moeten worden, is op het aantal van 150 type I patiënten
uitgekomen.
Indicatiecriteria voor vergoeding van
Real Time – Continue Glucose
Monitoring
(RT-CGM), NDF, 20 april 2010.
14.7
Diabetes
Mellitus – RTCGM
Het aantal volwassen diabetes patiënten
type I met een insulinepomp is minimaal
60.
Deze norm heeft Achmea afgeleid van de NDF. Het NDF vindt
minimaal 10 patiënten per jaar met RT-CGM nodig om de nodige
expertise op te bouwen. Gemiddeld komt ca. 20% van de
pompgebruikers in aanmerking voor CGM, vandaar het aantal van
60.
Indicatiecriteria voor vergoeding van
Real Time – Continue Glucose
Monitoring
(RT-CGM), NDF, 20 april 2010.
14.8
Diabetes
Mellitus – RTCGM
Het aantal kinderen met diabetes type I
is minimaal 150.
Het leveren van kwalitatief goede en doelmatige RT-CGM zorg vergt
ervaring en specifieke expertise. Bij praktijken met een geringe
populatie kinderen met diabetes type I zullen er weinig kinderen
met een insulinepomp in de instelling worden behandeld. Wanneer
er weinig patiënten met een insulinepomp worden behandeld
Indicatiecriteria voor vergoeding van
Real Time – Continue Glucose
Monitoring
(RT-CGM), NDF, 20 april 2010.
4
Nr.
Onderwerp
Vraag
Toelichting
Bronnen
zullen, bij een goede indicatiestelling, weinig patiënten in
aanmerking komen voor behandeling met RT-CGM. Omdat Achmea,
in navolging van de NDF, meent dat er voor voldoende ervaring
minimaal 10 kinderen per jaar met RT-CGM behandeld moeten
worden, is op het aantal van 150 kinderen met type I uitgekomen.
14.9
Diabetes
Mellitus – RTCGM
Het aantal kinderen met diabetes type I
met een insulinepomp is minimaal 50.
Deze norm heeft Achmea afgeleid van de NDF. Het NDF vindt
minimaal 10 patiënten per jaar met RT-CGM nodig om de nodige
expertise op te bouwen. Gemiddeld komt ca. 20% van de
pompgebruikers in aanmerking voor CGM, vandaar het aantal van
50.
Indicatiecriteria voor vergoeding van
Real Time – Continue Glucose
Monitoring
(RT-CGM), NDF, 20 april 2010.
14.10
Diabetes
Mellitus – RTCGM
De instelling volgt in principe de strakke
indicatiestelling conform CVZ.
In principe is toegevoegd omdat in bepaalde gevallen van
zwangerschapswens of hypo unawareness de RT-CGM mogelijk van
toegevoegde waarde kan zijn, terwijl het CVZ deze indicaties in haar
standpunt van 1 november 2010 heeft uitgesloten. Als een instelling
meent op medisch inhoudelijke gronden deze onverzekerde zorg
toch te moeten leveren, moeten dit (gezien huidige gebrek aan
evidence) zeer uitzonderlijke situaties zijn die goed
gedocumenteerd en beargumenteerd zijn. Voor wat betreft de
preconceptuele situaties loopt momenteel een aanvullend
onderzoek door CVZ.
1.Standpunt CVZ continue glucose
monitoring, 1 november 2010
2. Begeleidende brief over het
standpunt CVZ aan zorgverzekeraars,
30 november 2010.
14.11
Diabetes
Mellitus – RTCGM
De instelling registreert alle RT-CGM
patiënten in Bidon
Eind 2011 is de Stichting Basisstructuur Diabetes Onderzoek
Nederland opgericht, kortweg stichting BIDON. Deze stichting heeft
tot doel het faciliteren van de mogelijkheid om in een vroege fase
gegevens en ervaringen van (innovatieve) behandelingen van
diabetes uit de praktijk te verzamelen en te bundelen. De resultaten
dragen bij aan een versnelde en effectieve toepassing van
behandelwijzen en daarmee de kwaliteit van diabeteszorg. Met een
startsubsidie van ZonMw en ondersteuning vanuit het NDF-bureau
is in april 2012 de eerste studie van start gegaan. Er is gekozen om
een haalbaarheidsonderzoek uit te voeren, waar een
registratietraject voor Real-Time Continue Glucose Monitoring (RTCGM) als pilot een onderdeel van is. Er is voor RT-CGM gekozen
gezien de actualiteit, de urgentie en het draagvlak bij de betrokken
www.diabetesfederatie.nl
5
Nr.
Onderwerp
Vraag
Toelichting
Bronnen
veldpartijen. Zie voor meer informatie www.diabetesfederatie.nl.
14.12
Diabetes
Mellitus – RTCGM
De zorgaanbieder garandeert dat wordt
voldaan aan de gestelde criteria voor
een gekwalificeerd diabetescentrum
conform het protocol “Indicatiecriteria
voor vergoeding van Real Time –
Continue Glucose Monitoring” van de
Nederlandse Diabetes Federatie van 20
april 2010 (te raadplegen via
www.diabetesfederatie.nl).
In genoemd document staat onder punt 3 (a t/m i) een aantal
aanbevelingen voor behandelende centra. Achmea koopt alleen
CGM zorg in in centra die aan al deze aanbevelingen voldoen.
14.13
Diabetes
Mellitus – RTCGM
De zorgaanbieder levert per jaar het
aantal verstrekte CGM per verzekerde
aan aan Achmea
Omdat de RT-CGM niet in de DOT zit en ook niet als addon kan
worden gedeclareerd moet het aantal apart aangegeven worden
zodat Achmea kan vergoeden.
15.2
Heup / Knie.
Deelname aan
LROI en
transparantie
over gebruikte
prothesen.
U kunt alleen ja op deze vraag
antwoorden indien u alle onderstaande
punten met ja beantwoordt 1. Alle
gebruikte typen prothesen worden
geregistreerd onder een unieke barcode
in de LROI 2. U levert Achmea de totale
aantallen in 2012 geimplanteerde
implantaten verdeeld per categorie 1A ,
1B en 2 en de aantallen gecementeerd
en ongecementeerd 3. U levert Achmea
de aantallen geopereerde patiënten per
leeftijdscategorie jonger dan 55 jaar, 55
t/m 70 jaar en ouder dan 70 jaar.
Voor de inkoop van 2013 heeft Achmea met instellingen
afgesproken dat er 100% geregistreerd wordt in de LROI. Achmea
wil enerzijds graag bezien of dat in alle gevallen gelukt is en is
anderzijds ook erg geïnteresseerd in informatie over de (spreiding
in) gebruikte prothesen. Achmea ziet graag dat vooral prothesen
met een bewezen lange levensduur gebruikt worden en dat er niet
opvallend vaak nieuwe, vaak nog in onderzoek zijnde of net op de
markt gebrachte en relatief dure modellen gekozen wordt, die juist
vaak hun meerwaarde nog niet bewezen hebben. Daarnaast wil
Achmea stimuleren dat vooral bij jongere patiënten voor prothesen
met bewezen lange levensuur gekozen wordt omdat deze enerzijds
langer mee zouden moeten gaan en uit het Zweedse implantaten
register blijkt dat bij jongere patiënten in het algemeen prothesen
minder lang meegaan dan bij ouderen, vanwege de hogere eisen
die zij aan het gebruik ervan stellen. Tenslotte acht Achmea de
gecementeerde varianten bij de oudere patiënten in het algemeen
een betere keuze omdat wederom uit dit Zweedse
implantatenregister blijkt dat de oudere patiënt minder klachten
heeft bij en eerder weer functioneert met dit type prothesen.
Indicatiecriteria voor vergoeding van
Real Time – Continue Glucose
Monitoring
(RT-CGM), NDF, 20 april 2010.
1.www.mijnbesteheup.nl
2.Swedisch Hip Arthroplasty Register
3.LROI rapportage.
6
Nr.
Onderwerp
Vraag
Toelichting
Bronnen
Achmea krijgt al langere tijd signalen uit het veld dat de keuze voor
de gebruikte typen prothesen niet altijd op basis van de meest
rationele afwegingen ten gunste van kwaliteit en doelmatigheid
gemaakt worden. Middels een benchmark, waarin een globale
indeling in leeftijdsklassen wordt gemaakt verwachten wij een
interessante spiegel aan de instellingen te kunnen voorhouden en
een stimulans te geven om de meest rationele keuzes te kunnen
maken in het gebruik van implantaten.
15.3
Heup / Knie.
Doelmatig
handelen
U kunt alleen ja op deze vraag
antwoorden indien u alle onderstaande
punten met ja beantwoordt.1. U
implanteert alleen implantaten uit
categorie 1A of 1B van de NOV lijst. Een
uitzondering hierop kan zijn een
multicenter wetenschappelijk
onderzoek. 2. Artroscopieën van de knie
worden alleen gedaan conform
indicatiestelling beschreven in de
richtlijn. Afwijken van de richtlijn wordt
gemotiveerd in de status 3. Er worden
geen routinecontroles (standaard
controles zonder dat daar een specifieke
aanleiding voor is) tussen 1 en 5 jaar na
de operatie uitgevoerd. Met
uitzondering van de in het verleden
geplaatste prothesen die geen
levensduur van 10 jaar hebben of die in
onderzoeksverband hebben
plaatsgevonden?
Achmea volgt hierin de adviezen vanuit de beroepsgroep zelf.
Multidisciplinaire richtlijn diagnostiek
en behandeling van heup- en
knieartrose 2007.
15.4
Heup / Knie.
Geen injecties
meer met
Hyaluronzuur
Gebruikt u Hyaluronzuur uiterst
terughoudend en alleen bij de indicaties
beschreven in de NOV richtlijn 2007?
Achmea heeft onderzoek verricht naar de meerwaarde van
Hyaluronzuurinjecties (HA injecties) in de knie. Voor de enkel heeft
het CVZ eerder beslist dat deze behandeling niet tot de stand der
wetenschap en praktijk behoort. Er bestaan twee relevante reviews:
een Cochrane review uit 2009 en een review uit de annals of
1. Multidisciplinaire richtlijn
diagnostiek en behandeling van
heup- en knieartrose 2007
2. CVZ uitspraak 20 september 2010.
3. Viscosupplementation for the
7
Nr.
15.5
Onderwerp
Heup / Knie.
Registratie
postoperatieve
diepe
wondinfecties
Vraag
U kunt alleen ja op deze vraag
antwoorden indien u alle onderstaande
punten met ja beantwoordt 1. In 2014
worden alle postoperatieve
wondinfecties geregistreerd volgens de
methodiek en definities gebruikt voor
PREZIES. Deze registratie kan in PREZIES
of in een ander, gevalideerd,
registratiesysteem. 2. U levert Achmea
een uitdraai uit de infectieregistratie
(PREZIES of ander) aan met de
percentages diepe wondinfecties in 2013
voor heup en knie
Toelichting
Bronnen
internal medicine van Rutjes e.a. uit 2012. Het Cochrane review
beschrijft een meerwaarde boven placebo in bepaalde situaties,
gedurende een bepaalde (korte) periode, bij bepaalde
patiëntengroepen, bij bepaalde typen HA en op bepaalde
subjectieve parameters. De review uit 2012 concludeert dat
injecties met HA in de knie een geringe maar klinisch irrelevante
meerwaarde hebben, terwijl er een verhoogd risico bestaat op
ernstige bijwerkingen. Achmea acht op methodologische gronden
de review van Rutjes, bovendien de meest recente, superieur aan
de Cochrane. In de NOV richtlijn uit 2007 wordt al beschreven dat
de toepassing zeer beperkt is. Daarom concludeert Achmea dat HA
injecties niet of hooguit met grote uitzondering toegepast zouden
moeten worden.
treatment of osteoarthritis of
the knee (Review), Bellamy N ea,
2009.
4. Viscosupplementation for
Osteoarthritis of the Knee, Anne W.S.
Rutjes ea, 2012.
Het percentage diepe wondinfecties wordt alom geaccepteerd als
een relevante en grotendeels te beïnvloeden uitkomstindicator. Een
wondinfectie is erg vervelend voor de patiënt en verhoogt de kans
op een heroperatie. De indicator wordt al jarenlang via ZiZo
uitgevraagd maar in de ZiZo uitvraag zijn de definities (wanneer
spreekt men precies van een diepe wondinfectie) niet nader
omschreven. Dat kan betekenen dat verschillende instellingen op
basis van de ZiZo indicator niet helemaal eerlijk te vergelijken zijn.
Uit de inkoopronde 2013 weet Achmea dat de meeste instellingen
hun diepe wondinfecties bij heup- en knievervangingen registeren
in Prezies. Prezies hanteert exacte definities waardoor de hierin
ingevoerde diepe wondinfectie percentages veel beter vergelijkbaar
zijn. Sommige instellingen registreren de wondinfecties niet in
Prezies omdat zij een ander goed systeem gebruiken met dezelfde
definities. Achmea vindt het belangrijk dat alle instellingen deze
indicator conform dezelfde methodiek en definities registreren en
aanleveren aan Achmea, zodat er een betrouwbare benchmark
gemaakt kan worden. Door spiegeling van de data kan een
leereffect optreden en daarnaast kan Achmea de data gebruiken bij
de zorginkoop.
1. Zichtbare Zorg ziekenhuizen,
indicatorenset heupvervanging 2012.
2. www.prezies.nl.
8
Nr.
Onderwerp
Vraag
Toelichting
19
Oncologie
Worden voor patiënten die een
coloscopie (zowel bevolkingsonderzoek
als regulier in oncologische setting)
ondergaan, de volgende
uitkomstindicatoren geregistreerd?:
a. Adenomen detectie ratio en MAP en
MAP+
b. Post-colo carcinoom
c. Complicaties
d. Coecum-intubaties
e. Colonvoorbereiding
f. Patiënttevredenheid
Randvoorwaarde: Achmea is van mening dat deze zes
uitkomstindicatoren van belang zijn voor het meten van de kwaliteit
van coloscopieën en daarom op termijn alle zes moeten worden
geregistreerd. Voordat registratie als realistische instapvoorwaarde
kan worden opgenomen moet echter wel aan een aantal specifieke
voorwaarden per indicator worden voldaan. Als nog niet aan deze
randvoorwaarde is voldaan, dan kunt u vraag 19 met ‘ja’
beantwoorden, ook als die specifieke indicator (nog) niet (volledig)
wordt geregistreerd.
Toelichting: Indicatoren worden besproken binnen commissie
kwaliteit van NVMDL, Achmea zal bij uitvoering van deze
instapvoorwaarden rekening houden met eventuele aanvullende
adviezen uit deze commissie.
Bronnen
A. Adenomen detectie ratio en MAP en
MAP+.
Definitie parameterwaarde:
· Adenomen detectie ratio (ADR): het
% coloscopiën waarbij een adenoom
gevonden wordt
· Mean Adenomas per Procedure
(MAP): het gemiddeld aantal
gevonden adenomen per coloscopie
· Mean Adenomas per Positive
Procedure (MAP+): het gemiddeld
aantal gevonden adenomen per
positieve coloscopie
Randvoorwaarde: Indien uw endoscopieverslagsysteem is voorzien
van een automatische koppeling met de pathologie uitslag, dan is
het registreren van deze indicator een verplichting. Als deze
koppeling nog niet is gerealiseerd in een van de drie gebruikte
landelijke colonverslaglegging systemen, dan is deze indicator niet
verplicht.
Toelichting: ADR, MAP en MAP+: in de huidige situatie moet de
pathologie handmatig worden verwerkt. Dit zou een
onaanvaardbare registratielast met zich meebrengen. Partijen
waaronder Achmea maken zich sterk om de leveranciers van
endoscopieverslagsystemen aan te sporen te voorzien in een
automatische koppeling. Pas zodra dit is gerealiseerd is het
opnemen van het registreren van deze indicator als
instapvoorwaarde realistisch.
Protocol toelating en auditing
bevolkingsonderzoek RIVM
B. Post-colo carcinoom
Defintie parameterwaarde:
Percentage patiënten met een
colorectaal carcinoom (CRC) binnen 10
jaar na een negatieve coloscopie
Randvoorwaarde: Toestemming voor het laten berekenen van het
percentage post-colo carcinomen. Er vindt registratie plaats van alle
colosopieën, maar deze zal in 2014 mogelijk nog niet worden
uitgevraagd.
Toelichting: U kunt deze indicator niet zelf berekenen, omdat
F. Loeve, M. van Ballegooijen, R.
Boer, E.J. Kuipers and J.D.F.
Habbema. Colorectal cancer risk in
adenoma patients: a nation-wide
study. Int J. Cancer 2004, 111, 147–
9
Nr.
Onderwerp
Vraag
Toelichting
Bronnen
patiënten in een ander ziekenhuis met een colorectaal carcinoom
kunnen worden gediagnosticeerd. In dat geval beschikt u niet zelf
over alle noodzakelijk informatie. Instapvoorwaarde is dan ook niet
registratie, maar toestemming voor berekening door een derde
partij en uitlevering van de relevante data hiertoe.
151
C. Complicaties
Definitie parameterwaarde:
Percentage coloscopieën waarbij een
complicatie optreedt die leidt tot het
aanpassen van medisch handelen,
binnen 30 dagen na de coloscopie
Randvoorwaarde: Volledige registratie van complicaties en ernst
van de complicatie.
Register NVMDL richtlijn : Registeren
complicaties bij coloscopie
D. Coecumintubaties
Definitie parameterwaarde:
Percentage coloscopieën met een
volledige coecumintubatie
Randvoorwaarde: Volledige registratie coecumintubatie. Indien
coecum niet is gehaald, tevens registratie van onderscheid naar
reden waarom coecum niet is gehaald:
· Obstructie
· Vervuild colon
· Technische aspecten (o.a. looping, pijn, gefixeerde bocht)
· Overig (inclusief niet nodig)
Indien patiënt geen coecum (meer) heeft, maar coloscopie wel is
afgemaakt tot waar mogelijk is, dit ook mag worden gescoord als
‘coecum gehaald’
Protocol toelating en auditing
bevolkingsonderzoek RIVM
E. Colonvoorbereiding
Definitie parameterwaarde:
Percentage coloscopieën waarbij het
colon voldoende schoon is volgens de
Randvoorwaarde: Registratie volgens de Boston Bowel Preparation
Scale (BBPS).
Toelichting: Een voldoende schone colon heeft een BBPS score van 6 of
Protocol toelating en auditing
bevolkingsonderzoek RIVM
Onderscheid naar type complicaties:
· Perforatie
· Bloeding
· Post-polypectomie syndroom
· Buikpijn waarvoor opname
· Restgroep
Onderscheid naar ernst van de complicatie:
· Mild
· Matig
· Ernstig
· Fataal
meer
10
Nr.
Onderwerp
Vraag
Toelichting
Bronnen
BBPS
2.4
Patiëntveiligheid
F. Patiënttevredenheid
Definitie parameterwaarde:
Deelname aan landelijk op te zetten
onderzoek naar de tevredenheid van
patiënten over coloscopieën
Randvoorwaarde: Als dit onderzoek landelijk beschikbaar is, dan zal
deze indicator worden opgenomen als instapvoorwaarde.
Zijn in uw instelling de basisprincipes
‘Handreiking
Verantwoordelijkheidsverdeling KNMG
geborgd vòòr 1 januari 2014?
Deze Handreiking beoogt de randvoorwaarden voor goede
samenwerking tussen zorgverleners te expliciteren en te
verduidelijken om zorgverleners handvatten te geven voor een
goede organisatie van de zorgverlening en cliënten duidelijk te
maken wat zij ter zake mogen verwachten. Zo zal er een duidelijke
taak- en verantwoordelijkheidsverdeling moeten zijn, en is het
noodzakelijk dat de betreffende zorgverleners met elkaar
communiceren en hun werkzaamheden en informatie onderling
afstemmen. Dat zijn belangrijke randvoorwaarden voor het bieden
van verantwoorde zorg. De Handreiking wordt onderschreven door
KNMG, V&VN, KNOV, KNGF, KNMP, NIP, NVZ, NFU, GGZ Nederland
en NPCF. Niet alle situaties van samenwerking in de zorg zijn even
complex of problematisch. In het ene geval kan gebrekkige
samenwerking veel schadelijker gevolgen hebben voor de cliënt dan
in het andere. Naarmate die gevolgen schadelijker kunnen zijn, is
het naleven van de aandachtspunten uit deze Handreiking van
groter belang. Het gaat erom dat er een redelijke verhouding is
tussen middel en doel: naarmate de aard van de samenwerking
complexer is en gebrekkige samenwerking meer risico’s in het leven
roept, zal aan deze Handreiking meer betekenis toekomen.
Zorgverleners en zorginstellingen zullen aan de hand van een
risicoanalyse per context moeten bepalen welke ‘maatvoering’
nodig is om te kunnen spreken van verantwoorde zorg.
http://knmg.artsennet.nl/Publicaties/KNMGpublicatie/Handreikingverantwoordelijkheidsverdeling-bij-samenwerking-in-de-zorg2010.htm.
11
Nr.
Onderwerp
Vraag
Toelichting
2.1
Patiëntveiligheid
Zijn er in uw instelling kritische proces
indicatoren (KPI's) gedefinieerd die
continu gemeten worden en die
verwerkt zijn in de planning & control
cyclus?
SUBITEM: Kunt u de meest recente KPI's
toevoegen?
Sturing op patiëntveiligheid vraagt inzicht in hoe het gesteld is met
de patiëntveiligheid in de organisatie. Meetgegevens zijn een
krachtig middel om inzicht te verkrijgen in de risico’s om hier
vervolgens actie op te ondernemen. De te meten processen en
uitkomsten moeten dus SMART zijn, en door de betrokken
professionals en managers beïnvloedbaar zijn. Door de
veiligheidsinformatie op te nemen in de managementinformatie
(dashboard) gaat veiligheid een onderdeel uitmaken van de
planning en control cyclus. Van hieruit kunnen ook de relaties
gelegd worden naar verantwoordelijkheden en aansturing.
2.3
Patiëntveiligheid
Wordt in uw instelling het convenant
"Veilige toepassing van medische
technologie" in het ziekenhuis volledig
nageleefd?
In opdracht van de NVZ vereniging van ziekenhuizen (NVZ) en
Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) is in
2011 dit convenant opgesteld. Deze integrale bekrachtiging is een
logisch vervolg op eerdere documenten over medische technologie
zoals de NVZ Praktijkgidsen, de Leidraad Medische Technologie van
de Orde van Medisch Specialisten en de Staat van de
Gezondheidszorg 2008 (SGZ2008) van de IGZ. In 2013 start de IGZ
met het toezicht houden op de implementatie van het convenant.
2.2
Patiëntveiligheid
Is de portefeuille patiëntveiligheid is
zowel binnen de Raad van Bestuur, de
Raad van Toezicht als het stafbestuur
duidelijk belegd?
Voor een succesvolle aanpak van patiëntveiligheid is het duidelijk
beleggen van de portefeuille patiëntveiligheid in de top van de
organisatie (RvB, RvT, stafbestuur) cruciaal. Een structurele
overlegstructuur tussen deze gremia dient voor de organisatie
zichtbaar en herkenbaar te zijn. Onder het motto “als de baas zijn
handen niet wast, wast niemand zijn handen” speelt
voorbeeldgedrag hier een belangrijke rol.
22.2
Verloskunde
Neemt uw instelling expliciet deel aan
een functionerend VSV? U kunt hier
enkel ja invullen indien u alle
onderstaande vragen met ja kunt
beantwoorden (zie toelichting):1. Is er
een gezamenlijke (van uw instelling
(gynaecologen, kinderartsen en
Afgelopen jaar gaf elk ziekenhuis aan te participeren in een VSV. De
functionaliteit bleek enorm divers te zijn. Omdat Achmea grote
waarde hecht aan het goed functioneren van een VSV geven wij nu
aan (overeenkomstig de inzichten IGZ) waar een VSV aan moet
voeldoen om “ja” op deze vraag te kunnen antwoorden. Bij de 6
vragen moet u aan de volgende zaken denken:
Ad 1
Bronnen
12
Nr.
Onderwerp
Vraag
Toelichting
management), de 1ste lijns
verloskundige praktijken en de
kraamzorg) visie opgeschreven?
2. Is de interne besluitvorming op schrift
gezet?
3. Zijn er professionele zorgpaden voor
instroom, taakverdeling en
doorverwijzing?
4. Wordt de (keten)kwaliteit van zorg
regelmatig besproken?
5. Is het berichtenverkeer tussen
professionals en tussen VSV-bestuur en
achterbannen vastgelegd?
6. Vindt er regelmatig evaluatie plaats
van het VSV functioneren?
•Voor de komende vier jaar
•Een missie is tijdloos
• financieel, structuur, ICT, verzekering Kernwaarden zijn ook
tijdloos: bv Generalistisch, persoonlijk en continu NHG standpunt
2011
•Terugblik op verleden
•Inventarisatie bestaande knelpunten en problemen
•Beschrijving van de te verwachten omgeving: demografisch,
Ad 2
•Wie is lid van het VSV?
•Wat zijn de taken? Ook onderhandelaar met ZV?
•Is er een DB?
•Aan wie rapporteert de coördinator?
• Hoe wordt DB gekozen?
•Wat te doen bij verschil van mening?
•80% regel?
•Geschillen regeling?
•Andere besluitvorming over richtlijnen?
•Besluitvorming over verdelen van keten-DBC?
Ad 3
Zaken die regelmatig besproken en evt. herzien moeten worden
1.Steun hoogste leiding.
2.Zorgpad management.
3.Zorgpad beschreven.
4.Professionele inhoud zorgpad.
5.Multidisciplinaire betrokkenheid.
6.Variatiemogelijkheid.
7.Evidence based richtlijnen past in zorgpad.
8. Mogelijkheid zorgpad aan te passen.
9. Uitgeschreven (deel) verantwoordelijkheden.
10. Betrokken patiënten.
11. Wijze van voorbereiding.
12. Implementatie.
13. Kwaliteitsborging.
Bronnen
13
Nr.
Onderwerp
Vraag
Toelichting
Bronnen
14. Veiligheidsmanagement.
15. Zorg op maat wie niet.
Ad 4
•Audits (accrediteren).
•Onderwijs.
•Ketenklachtenfunctionaris.
Ad 5
•Continuity of care record/ continuity of care document
•Dynamische, interactieve sociale kaart voor professionals en voor
a.s. ouders
•LSP meedoen of niet?
•Experiment: ouders op LSP?
Ad 6
•Minstens één keer per jaar mondeling in het bestuur.
•Verstuur digitale vragenlijst naar alle professionals.
•Focusgroepen met patiënten.
•Vragenlijst aan alle patiënten.
22.5
Verloskunde
Gebruikt u bij minimaal 70% van de
inleidingen ballondilatatie?
In Nederland worden circa 55.000 inleidingen per jaar gedaan (2030% van alle bevallingen). Hiervoor wordt nu de ballondilatatie
(foleycatheter) of prostaglandine E2 gel gebruikt (50/50). Uit de
Nederlandse Probaat studie komt dat ballondilatatie leidt tot
significant minder maternale en neonatale bijwerkingen. Daarnaast
is het gebruik van ballondilatatie veel goedkoper dan het gebruik
van prostaglandine gel.
14