WAKE UP! - Staat Geschreven

WAKE UP!
GODS PROFETISCHE KALENDER IN TIJDSLIJNEN EN FEESTEN
Recensie door Ruben Hadders
Het boek Wake Up! ligt al enkele maanden in de winkel en blijkt een onverwacht groot succes voor uitgever Het Zoeklicht. Inmiddels is de vijfde druk verschenen, maar ook deze is alweer bijna uitverkocht. Opmerkelijk, want het
boek rekent af met een aantal klassiek-evangelische opvattingen die Het Zoeklicht decennia lang hebben gekenmerkt.
Een persoonlijk woord vooraf
Nog nooit heeft het schrijven van een recensie mij zoveel moeite en innerlijke strijd gekost. Nog nooit ook heb ik zo veel aandacht besteed aan een enkel boek. Maar ik voel mij ertoe genoodzaakt. Het Zoeklicht is mij dierbaar. De afgelopen jaren mocht ik deze organisatie dienen door leiding te ge-­‐
ven aan het jongerenwerk. Dat is maar deels gelukt, want jongeren en Het Zoeklicht is haast een contra-­‐
dictio in terminus en de organisatie besloot daarom eind vorig jaar te stoppen met jongerenwerk. Maar de evangelische boodschap die deze organisatie al sinds haar oprichting door Johannes de Heer verkondigd, is uiterst waardevol, ook – of misschien wel juist – voor jongeren in de 21ste eeuw. Ik kan het weten, ik ben er mee opgegroeid. Het heeft mijn leven kleur en perspectief gegeven. Het heeft mij kracht gegeven in donkere tijden. Ja, het heeft mij iets van Gods heerlijkheid laten zien. Hoe onuitsprekelijk waardevol is dat! Hoewel wij thuis nooit Het Zoeklicht lazen en ook nooit een Toogdag van deze organisatie bezochten, ken ik het Zoeklicht-­‐gedachtegoed als geen ander van mijn leeftijd. Mijn overgrootvader, Jacob Klein Hane-­‐
veld, was goed bevriend met Jan Kits sr., die Het Brandpunt had gekocht en met wie hij later de Evan-­‐
gelische Bijbelschoon begon, in ditzelfde gebouw in Doorn. Het zou lange tijd hét centrum zijn van de evangelische beweging in Nederland. De brochures en lesboeken die hier werden gebruikt, heb ik verslon-­‐
den als tiener (ik geef toe, ik had een nogal afwijken-­‐
de interesses voor iemand van mijn leeftijd). Op deze plaats hebben ook mijn ouders elkaar leren kennen. Naar eigen zeggen ervaren zij nog elke dag de zegen die van deze plaats is uitgegaan. Veel van wat zij hebben geleerd, hebben zij weer aan mij doorge-­‐
geven. Vervolgens heb ik zelf mogen ontdekken hoe waar en hoe mooi het klassiek-­‐evangelische gedach-­‐
tegoed is! Heel gelukkig en dankbaar was ik dan ook toen mij, enkele jaren geleden, werd gevraagd om dat gedach-­‐
tegoed door te geven aan de volgende generatie. Aan mijn generatie! Hoe blij was ik jongerenwerker van Het Zoeklicht te mogen zijn! Wat ik toen nog niet wist, is hoeveel geestelijke strijd dit uiteindelijk zou kosten. De organisatie waar ik in terecht kwam leek zich midden in een identiteitscrisis te bevinden. Het klassiek-­‐evangelische gedachtegoed was er soms ver te zoeken. Met het boek was er nu verschenen is lijkt die identi-­‐
teitscrisis compleet. Want hoezeer ik de auteurs van dit boek -­‐ Arno Lam en Emile van Beckevoort – ook waardeer, feit is dat zij theologisch een geheel andere koers gaan dan Het Zoeklicht altijd heeft voorgestaan. Een fundamenteel andere koers. Zij maken nauwelijks onderscheid tussen Israël en de Gemeente, maar be-­‐
langrijker nog: zij morrelen aan het volbrachte werk van Christus en ontdoen het Evangelie daardoor van zijn kracht. Onbewust en onbedoeld, want dat dit boek geschreven is met een hart vol passie voor de Heer en Zijn Gemeente, daar twijfel ik geen moment aan. Ook heb ik grote bewondering voor hun ijver. Maar ik kan niet anders dan stelling nemen tegen hetgeen zij in hun boek schrijven. Om eerlijk te zijn, als dit boek niet bij Het Zoeklicht was verschenen, had ik hier waarschijnlijk veel min-­‐
der aandacht aan besteed. Er zijn immers wel meer auteurs met wie ik van inzicht verschil, dat is niet erg. Maar hier betreft het een boek dat door Het Zoeklicht sterk wordt gepromoot en geschreven is door een bestuurder en ex-­‐bestuurder van deze organisatie. Een boek dat, hoe ongelofelijk het misschien ook klinkt, juist radicaal ingaat tegen hetgeen altijd ver-­‐
kondigd is binnen Het Zoeklicht. Bovendien is het boek zo populair geworden dat ik na spreekbeurten in het land en via social media, vele malen de vraag heb gekregen hoe ik over dit boek denk. Hoe moeilijk is het dan om enerzijds je liefde voor Het Zoeklicht te laten blijken en tegelijkertijd je ernstige zorgen over dit boek uit te spreken. Wat een verschrikkelijke spagaat! De beste wijze om hier mee om te gaan leek mij door mijn gedachten over dit boek op papier te zetten, hoofdstuk voor hoofdstuk. Dit heb ik beloofd aan de broeders en zusters die mij om mijn mening hebben gevraagd. Maar allereerst heb ik de auteurs mijn re-­‐
censie laten lezen, met het verzoek mij te wijzen op zaken die ik misschien verkeerd begrepen heb of die aanpassing behoeven. Ook mijn collega’s binnen Het Zoeklicht heb ik deze recensie gestuurd. Het siert de auteurs dat zij, vijf weken later, mijn re-­‐
censie zeer uitgebreid hebben becommentarieerd. In het document wat u nu voor u heeft is dit commen-­‐
taar ook verwerkt, voor zover dit voor verdere ver-­‐
duidelijking kan zorgen. Ik bidt en hoop dat mijn opmerkingen in goede aarde zullen vallen. Mijn schrijven is absoluut niet gericht tegen de auteurs of tegen Het Zoeklicht, een dergelijk gebruik van deze recensie wordt door mij niet onder-­‐
steund. Het moet gaan om de inhoud. Want dat het, wat mij betreft, niet zomaar een meningsverschil betreft, dat zal u inmiddels wel duidelijk zijn. Toch, ondanks dit meningsverschil delen de auteurs en ik van harte hetzelfde verlangen, namelijk om God en Zijn Woord te kennen en bekend te maken. Vanuit dat verlangen is ook deze recensie geschreven. Aan u de taak om, evenals de Bereërs van weleer, Gods Woord te onderzoeken ‘om te zien of de dingen alzo zijn’ (Hand. 17:11). Ik wens u van harte Gods zegen en wijsheid bij het lezen van deze recensie. Ruben Hadders woensdag 29 oktober 2014 N.B. Mijn recensie is gebaseerd op de 1e druk. In latere drukken zijn door de auteurs teksten gewijzigd en toegevoegd. In mijn recensie verwijs ik naar paginanummers in de 1e druk, als u een latere druk heeft dan kan het de betreffende tekst een pagina eerder of later staan. Hoofdstuk 1: Inleiding
In hun inleiding op het boek laten de auteurs niets aan duidelijkheid te wensen over. “We moeten terug naar het denken van de vroege nieuwtestamentische periode van de Gemeente van Christus.” Van de theo-­‐
logie van de laatste eeuwen lijkt weinig te deugen, zo wordt al snel duidelijk. “De Kerk is in haar denken sterk geïndoctrineerd geraakt door het Griekse den-­‐
ken” (p19). Het zijn veelgehoorde uitspraken die een sterke kern van waarheid bevatten. Maar hoe meer ik ze hoor, hoe meer moeite ik er mee krijg. Ja, de Bijbel is een Hebreeuws boek en terecht dat de auteurs hier aan-­‐
dacht voor vragen. Zonder kennis van de Hebreeuwse cultuur ontgaat ons veel rijkdom die in de Bijbel ligt opgesloten en zijn sommige teksten zelfs niet te be-­‐
grijpen. Het probleem ontstaat echter zodra het He-­‐
breeuwse denken tegenover het Griekse denken wordt geplaatst, alsof het twee tegenstrijdigheden betreft. Zo ook in dit boek. In een voetnoot schrijven de auteurs: “het kan geen toeval zijn dat Zach. 9:13 aangeeft dat God ‘de zonen van Sion’ zal opwekken tegen de ‘zonen van Griekenland’” (p19). Behalve dat zij dit vers wel heel vrij interpreteren, gaan zij hier-­‐
mee veel te kort door de bocht. Het Hebreeuwse en Griekse denken verschillen van elkaari – en het kan geen kwaad als christenen hier meer zicht op krijgen – maar beide denkwerelden zijn van nut in het ontdekken van de Waarheid. God is een God van orde, die wetenschap alleen al maakt vol-­‐
doende duidelijk dat het zogenoemde ‘Griekse’ den-­‐
ken niet zomaar kan worden afgeschreven. Dat blijkt ook wel, want dit boek is in haar focus op ‘Bijbelse patronen’ (waarover later meer) zo ‘Grieks’ als het maar kan zijn! Hoofdstuk 2:
Gods plan verweven in het
Oude Testament
Dit hoofdstuk opent met een interessante uitleg over Hebreeuwse exegese, dat uitgaat van vier (mogelijke) interpretaties van een bijbeltekst. Deze worden sa-­‐
mengevat met het steekwoord ‘Pardes’ (Hebreeuws voor boomgaard): de P staat voor Pesjat, de letterlijke betekenis; de R voor Remez, de geestelijke onderwij-­‐
zing; de D voor Derasj, de homiletische onderwijzing; de S voor Sod, de mystieke les. Deze verschillende interpretaties staan niet tegenover elkaar, maar naast elkaar en bepalen ons bij de onvoorstelbare diepte van Gods Woord. Het is dan ook jammer dat veel christenen vaak niet verder komen dan de letterlijke betekenis van een tekst. Ik betwijfel echter of dit, zoals de auteurs beweren, door het Griekse denken komt. Veel meer heeft het te maken met onbekend-­‐
heid met de Hebreeuwse taal en, belangrijker nog, met een gebrek aan taalgevoel in het algemeen. Talmoed Vervolgens wijden de auteurs enkele pagina’s aan de Talmoed, “om de autoriteit van deze Talmoed in het juiste kader te plaatsen, omdat christenen soms hui-­‐
verig staan tegenover dergelijke bronnen. Dat is maar deels terecht” (p32). “Zij die beweren dat de Talmoed niets met de Bijbelse Tora te maken heeft en daar-­‐
door geen autoriteit kan hebben, gaan te kort door de bocht. Ook in onze tijd zouden wij veel meer moeten discussiëren over de wijze waarop wij de Nieuwtes-­‐
tamentische geboden zouden moeten toepassen (…) en het zou geen kwaad kunnen de discussies van wijze Bijbelgeleerden ook in onze tijd op schrift te stellen. Dan zouden wij ook nu een mondelinge over-­‐
levering hebben, die echter nooit het gezag zou mo-­‐
gen hebben van Gods Woord zelf.” (p34). Blijkbaar missen de auteurs toch iets naast het geïn-­‐
spireerde Woord van God, op een andere manier valt deze uitspraak voor mij niet te begrijpen. Zij zoeken naar iets dat weliswaar niet hetzelfde gezag heeft als de Bijbel, maar wel meer dan dat van ‘zomaar een geschrift’. In hun reactie hierop schrijven de auteurs: “De Tal-­‐
moed laat ons vooral zien hoe over tal van zaken een onderbouwde dialoog plaatsvond, zowel over de be-­‐
tekenis van Gods Woord als ook over zijn toepassing op alle terreinen van de samenleving. Dat is de harts-­‐
gesteldheid die we graag onder de aandacht brengen. (…) Het Joodse volk ging in dialoog over de betekenis van Gods Woord vanuit een hartsverlangen om het op alle aspecten van het leven te betrekken en Gods in de kleinste detailgebieden van het leven niet teleur te stellen. Zij stelen zich voortdurend de vraag hoe ze de meer algemene verordeningen heel concreet konden maken, zodat ze betrekking kregen op alle concrete situaties van het leven. Naar analogie met die harts-­‐
gerichtheid en ‘opschriftstelling’ zouden wij in onze tijd veel meer moeten discussiëren hoe wij de nieuw-­‐
testamentische geboden kunnen toepassen in allerlei concrete omstandigheden. Het zou geen kwaad kun-­‐
nen de discussies van wijze Bijbelgeleerden én van Bijbels geschoolde wetenschappers ook in onze tijd systematisch en gestructureerd op schrift te stellen én voortdurend bij te werken aan de hand van nieu-­‐
we situaties die om en Bijbelse reactie of standpunt vragen.” De auteurs roepen dus op tot een ‘christelijke Tal-­‐
moed’, vooral om te weten hoe je Gods geboden kunt bewaren in de tijd waarin wij leven. Vanaf de tweede druk is door de auteurs een toevoe-­‐
ging gedaan (p. 44): “Joden zeggen dat God in de Tora zegen de mensen spreekt, terwijl de Talmoed het (gebrekkige) menselijke antwoord daarop aan God is. Dat plaats de Talmoed in een heel ander daglicht. Het is duidelijk dat de Talmoed verre van feilloos is, al was het maar omdat ze grotendeels uit (intermense-­‐
lijke) discussies bestaat. Maar de Talmoed is tegelij-­‐
kertijd een belangrijke bron van informatie met niet zelden rijke zienswijzen.” Inderdaad gaat het in de Talmoed om ‘het menselijke antwoord aan God’, oftewel: om de werken van de mens. Om dingen doen of laten. De Farizeeërs hadden hier haast een hogere kunst van gemaakt, zij wisten precies hoe je moest leven! Terwijl Paulus – nota bene zelf een Farizese wetsgeleerde – in zijn brieven juist laat zien dat het niet (meer) gaat om allerlei wetten of leefregels. “Alles is geoorloofd, maar niet alles is nuttig” (1Kor10:23 e.v.). Het gaat om een ver-­‐
nieuwd hart, waarin Christus is. In Romeinen 14 wordt dit op hele krachtige wijze door Paulus geïllu-­‐
streerd. De christelijke vrijheid is één van de kernpunten van de klassiek-­‐evangelische boodschap. In de praktijk blijken wij maar heel moeilijk met die vrijheid om te kunnen gaan. Altijd worden er weer leefregels ver-­‐
zonnen. Dat zien we bijvoorbeeld bij de bevindelijk gereformeerden, die menen dat je de ware christen kunt herkennen aan zijn gelaat, gewaad en gepraat. Nu is dat laatste zeker waar: het gaat om wat onze mond uitgaat, onze belijdenis. Maar verder is het vooral uiterlijke godsdienst. ‘Zwak geloof’, noemt Paulus het (Rm.14). Maar wel het geloof waar de au-­‐
teurs van Wake Up! de lezer toe oproepen (meer hierover in de bespreking van hoofdstuk 5). Sola Scriptura De auteurs plaatsen in hun boek kritische kantteke-­‐
ningen bij het principe van Sola Scriptura. “Een con-­‐
sequente benadering van ‘Sola Scriptura’ betekent dat je dit principe ook in de Schrift zelf moet kunnen terugvinden en dat is niet zo” (p35). Het is de bekende kritiek die met name door de Ka-­‐
tholieke Kerk maar tegenwoordig ook door veel postmoderne christenen wordt geleverd. En inder-­‐
daad, het Sola Scriptura zal je als zodanig niet terug-­‐
vinden in de Bijbel. Zij wordt echter wel door de Schrift veronderstelt, waardoor wel degelijk gespro-­‐
ken kan worden van een Bijbels principe. Een belang-­‐
rijk principe zelfs, want als de Bijbel alléén – nota bene letterlijk geïnspireerd door de Volmaakte – niet voldoende is om Gods woorden te verstaan en uit te leven, wat zegt dit dan over ons Godsbeeld?ii “Voor sommigen is het misschien een schokkende vaststelling, maar Jezus Christus hanteerde helemaal niet het Sola-­‐Scriptura principe in Protestantse zin”, schrijven de auteurs (p36), waarna zij uitgebreid aantonen dat Christus vele malen verwijst naar bui-­‐
tenbijbelse bronnen. “Hij onderschreef het Sola-­‐
Scriptura principe dus niet in de te enge betekenis die de Reformatie er aan heeft gegeven: Hij gooide de andere geschriften en de waardevolle historische discussies van de rabbijnen zeker niet bij voorbaat overboord” (p39). Hieruit blijkt de onbekendheid van de auteurs met de orthodox-­‐protestantse theologie. Sola Scriptura bete-­‐
kent namelijk niet dat er niet geleerd zou mogen worden van buitenbijbelse bronnen of dat deze geen belangrijke waarde zouden hebben, maar dat de Schrift genoegzaam is: er is geen bijbelbijbelse bron nodig om Gods Woord te kunnen verstaan en uit te leven. De Bijbel is volledig, gezaghebbend en waar, en dient het fundament te vormen van onze overtuigin-­‐
gen en tradities. In hun reactie op het bovenstaande schrijven de au-­‐
teurs: “Als een theoloog buiten zijn vakgebied in ge-­‐
sprek gaat met een jurist, zal de laatste hem uitleggen dat de wetgever wetten maakt met een bepaald doel voor ogen. Tegelijkertijd kan een wetgever nu een-­‐
maal niet elke concrete en toekomstige situatie bin-­‐
nen het kader van die wet vangen en behandelen. Een nieuwe wet geeft de norm en denkrichting aan, maar zodra deze wet van kracht is, vinden er binnen de kortste tijd proefprocessen plaats om de algemene regel van de wet toegepast te zien op een concrete situatie. De rechtelijke uitspraken (jurisprudentie) nemen in de loop van de tijd toe. Na enige tijd kan de letter van de wet alleen nog maar juist worden be-­‐
grepen als de concrete jurisprudentie wordt bestu-­‐
deerd. Soms moet op en hoger niveau (Hof, Hoge Raad) een bepaald wetsartikel worden uitgelegd. Telkens wordt dan gezocht naar de bedoeling van deze algemene regel en wordt op grond daarvan een concrete uitleg geformuleerd voor een nieuwe situa-­‐
tie. De jurisprudentie vult de betekenis van het wets-­‐
artikel dus in voor de concrete situatie, maar het wij-­‐
zigt het wetsartikel nooit, want de rechter is niet de wetgevende macht. De theoloog begrijpt dat en zal doorgaans beamen dat die aanpak een juiste en geba-­‐
lanceerde wijze van samenleven binnen een recht-­‐
staat bevordert. Maar zodra diezelfde theoloog naar de Bijbel kijkt, lijkt die vlieger ineens niet meer op te gaan.” Leest u bovenstaand citaat nog eens goed door, want het is nogal wat, wat de auteurs hier stellen. In elk geval valt op hoezeer de auteurs hechten aan ‘juris-­‐
prudentie’. Zij stellen dat ‘na enige tijd’ de letter van de wet alleen nog maar juist kan worden begrepen door de jurisprudentie hierover. Is de Tora dan alleen nog maar te begrijpen door het bestuderen van de Talmoed? Want daar gaat hun voorbeeld over! Opnieuw is dit in tegenstelling met het klassiek-­‐
evangelische gedachtegoed. Dat stelt namelijk dat de Schrift zichzelf uitlegt (en dus geen verdere jurispru-­‐
dentie nodig heeft!) Bovendien leggen de auteurs opnieuw veel nadruk op ‘de werken der wet’. Verwijzend naar de Here God schrijven zij dat “de wetgever wetten maakt met een bepaald doel voor ogen. Tegelijkertijd kan een wetge-­‐
ver nu eenmaal niet elke concrete en toekomstige situatie binnen het kader van die wet vangen en be-­‐
handelen.” Maar is dat dan het doel dat God voor ogen had met Zijn Tora? Dat tot in elk detail van het leven bepaald wordt hoe je moet leven? Nee, volgens Paulus doet de Tora juist het tegendeel: het laat zien dat wij helemaal niet naar Gods wil kunnen leven. Het toont ons onze zonde en veroordeelt, ja doodt ons! De Tora kwam er “opdat de overtreding zou toenemen” (Rm5:20) zegt Paulus! Eenmaal met Christus gestorven zijn wij niet meer onder de Wet (Rm.6; Gl.3;1Kor9:20).iii De auteurs lijken helaas dezelfde kant op te gaan als eerder de gelovigen te Galate. “U die met de Geest begonnen bent, gaat u nu eindigen met het vlees?” (Gl3:3). De auteurs relativeren het ‘Sola Scriptura’ ten gunste van ‘jurisprudentie’ zoals de Talmoed, zo lijkt het althans, toch schrijven zij in hun reactie het principe volledig te onderschrijven “Wij nemen je opmerking ter harte en zullen in een volgende uitgave de defini-­‐
tie van Sola Scriptura tijdens de Reformatie enerzijds en de toepassing ervan anderzijds zodanig formule-­‐
ren en verder aanvullen dat hierover geen misver-­‐
stand kan verstaan. (…) Laten we niet vergeten dat de terechte stelling dat de Bijbel alleen voldoende is om Gods Woorden te verstaan ook in onze tijd op grove wijze (maar vaak door de denominatie gelegitimeerd) wordt verkleurd door de gedachte dat weliswaar de Bijbel voldoende is om Gods Woorden te verstaan, maar dat weer veel gedeelten van Gods Woord onte-­‐
recht als “niet meer van toepassing” zijn verklaard om er op die manier toch onderuit te komen.” Equidistant Letter Sequence Het relativeren van het Sola Scriptura lijkt haast een excuus voor wat volgt aan het einde van het hoofd-­‐
stuk, waar ruim aandacht wordt besteed aan verbor-­‐
gen woordpatronen in de Bijbel, die gevonden kun-­‐
nen worden middels een techniek die ELS wordt ge-­‐
noemd (Equidistant Letter Sequence). Men begint bij een bepaalde letter in een Hebreeuwse bijbeltekst en slaat dan telkens een gelijk aantal letters over. Ver-­‐
volgens worden woorden en zelfs hele zinnen gevon-­‐
den die de inspiratie van de Bijbel bevestigen volgens de auteurs. Zij spreken van ‘geestelijk DNA’ dat ver-­‐
borgen zou zijn de bijbelteksten. “We weten bijvoor-­‐
beeld dat Adam 930 jaar op aarde leefde. Als we in Genesis 1:24 beginnen met de derde letter in het eer-­‐
ste woord en elke 930e letter voorwaarts nemen dan lezen we achtereenvolgens: Adam, Eva, Kaïn, Abel en Seth” (p57). Dat kan geen toeval zijn, aldus de au-­‐
teurs. ELS is voor mij geen onbekend terrein. In mijn tiener-­‐
jaren kwam ik in aanraking met het populaire boek De Bijbelcode van Michael Drosniniv. Het fascinerende mij enorm. Zo bleken de aanslagen van 11 september 2001 heel nauwkeurig te zijn ‘voorzegt’ in de Bijbel. Het sterkte mij in mijn overtuiging dat de Bijbel het letterlijk geïnspireerde Woord van God is en deed natuurlijk de vraag oproepen welke informatie er via ELS te vinden was met betrekking tot toekomstige gebeurtenissen. Drosnin was er duidelijk over: een terreurdaad zou een nucleaire oorlog in het Midden-­‐
Oosten inluiden, het begin van het einde! Maandenlang werd ik er door in beslag genomen, ik gebruikte zelfs software om verborgen informatie in de Hebreeuwse grondtekst op te sporen. Tot een Joodse christenzuster mij wees op de onzin en het gevaar van ELS. Terwijl ik al die tijd dacht met het Woord van God bezig te zijn, werd ik in werkelijkheid juist afgeleid van de bestudering hiervan! De auteurs verwerpen weliswaar een dergelijke toe-­‐
passing van ELS, toch schrijven zij op p55: “In popu-­‐
laire boeken wordt ELS ook wel gebruikt om heden-­‐
daagse gebeurtenissen, zoals de aanstellingen van presidenten, de moord op Kennedy en bepaalde oor-­‐
logen aan te tonen vanuit deze ELS codering. Dit boekt biedt daarvoor geen platform omdat wij ELS vooral beschouwen als een ‘DNA’ dat God heeft opge-­‐
nomen om de betrouwbaarheid van de Bijbelteksten zelf te onderstrepen. Dit betekent overigens niet dat het onmogelijk is dat dergelijke hedendaagse gebeur-­‐
tenissen in codering zijn opgenomen” (cursivering toegevoegd). Even later schrijven de auteurs: “Dat deze groepen de Bijbel misbruiken mag echter niet leiden tot de con-­‐
clusie dat Gods waarmerk in de Bijbel van geen bete-­‐
kenis is. Alleen mogen we mathematische wetmatig-­‐
heden en getallen niet los koppelen van de Bijbelse teksten en hun bedoeling. Dat is wat de Kabbala en ook de zogenaamde Bijbelcode wel degelijk deden en doen” (voetnoot 139, p58). De auteurs zijn duidelijk overtuigd van ELS. Zij noe-­‐
men het “fascinerend en ontegenzeggelijk”. Grote vraag is echter: wanneer is volgens de auteurs sprake van ‘bijbels verantwoord gebruik’? Als middels ELS de zin ‘Terroristische aanval op Jeruzalem tijdens Yom Kippoer 2015’ wordt gevonden, valt dit dan in de categorie ‘misbruik van de Bijbel’ of moeten we dit dan zien als een bevestiging van wat de Bijbel reeds door de profeten hebben aangekondigd, namelijk dat Jeruzalem in de toekomst belegerd zal worden? Wan-­‐
neer moet een ELS codering als ‘geïnspireerd’ worden beschouwd en wanneer niet? De lezer wordt hierover in het ongewisse gelaten, maar tegelijkertijd wel nieuwsgierig gemaakt naar ELS. Dat blijkt ook wel, want op hun website hebben de auteurs inmiddels een PDF gepubliceerd v met meer informatie over deze analysetechniek, want “sommige lezers vragen meer informatie over dit onderwerp”. In het document verdedigen de auteurs ELS tegen de veelgehoorde kritiek dat dergelijke woordpatronen ook te vinden zijn in een vertaalde Bijbel of in een ander willekeurig boek. De auteurs beweren dat dit dan vooral korte woorden betreft en geen lange ELS coderingen. “Hoe langer de ELS, des te kleiner de kans op toevalligheid” is het argument, waarna verwezen wordt naar het boek Bible Code Bombshell van R. Ed-­‐
win Sherman e.a. (New Leaf Press, 2005). Het is niet mijn bedoeling om nu met een uitgebreide weerlegging van ELS te komen, maar een ernstige waarschuwing is op zijn plaats. Uit eigen ervaring weet ik hoe fascinerend ELS kan zijn. Die fascinatie kan al snel dusdanige vormen aannemen dat het de normale bestudering van de Schrift in de weg staat. En laten we eerlijk zijn: zonder verborgen coderingen is de Bijbel al fascinerend genoeg en bevat het meer dan genoeg stof tot een leven lang nadenken! De Joodse wijsheid ‘aan de vrucht herkent men de boom’ is ook hier van toepassing. Want de vruchten van ELS zijn, getuige daarvan de resultaten van Goog-­‐
le, weinig positief te noemen.vi Gezien de titel van het boek is dit wellicht een wat ironische opmerking, maar laten we er voor waken geen “kunstig bedachte verzinsels” te volgen (2Petr.1:16). Naar mijn mening doet de lofzang van de auteurs op ELS afbreuk aan de inhoud én de intentie van het boek en had dit beter achterwege gelaten kunnen worden. Te meer omdat de auteurs naar eigen zeggen ook jongeren hopen te bereiken met hun uitgave. Hoe zeer het mij ook betreurt: als voormalig jonge-­‐
renwerker van Het Zoeklicht zou ik deze uitgave niet hebben aanbevolen aan jongeren. Het risico dat zij zich verliezen in de wereld van ELS is te groot. Zelfs al zou ELS waar zijn, wat ik zeer betwijfelvii, dan nog geldt dat kennis moet worden gedoceerd. Eerst de melk, dan vast voedsel, anders kunnen mensen het niet verdragen, leert Paulus (1Kor3:2). ELS komt wat mij betreft dan nog in een categorie ná vast voedsel. Ik acht het dan ook zeer onverstandig dat de auteurs dit in hun boek hebben opgenomen, laat staan dat zij het ermee hebben geopend! In hun reactie benadrukken de auteurs dat “alhoewel het niet onmogelijk is dat hedendaagse gebeurtenis-­‐
sen gecodeerd zijn opgenomen, we géén platform bieden voor het gebruik van ELS inzake hedendaagse gebeurtenissen”. Dit komt eerlijk gezegd wat naïef op mij over. Alsof mensen hierdoor niet nieuwsgierig worden gemaakt en verder gaan onderzoeken. Toch schrijven de auteurs: “omdat we willen vermijden dat lezers door het kennis nemen van de waarmerken Gods in de Schrift worden afgeleid van het lezen van de Schrift zelf, verwijzen we vanaf de tweede en vol-­‐
gende uitgaven in het boek naar de aanvullende in-­‐
formatie op de website en zullen we daar ook in de toekomst blijven bewaken dat de door jou geuite zorg juist en nogmaals wordt geadresseerd.” Hoofdstuk 3: Gods vaste tijden
Hoewel dit hoofdstuk op bepaalde punten een wat technisch en moeilijk leesbaar hoofdstuk is, weten de auteurs overtuigend aan te tonen dat er een vooraf bepaalde orde te vinden is in de menselijke geschie-­‐
denis. Zij verwijzen o.a. naar de scheppingsdagen die binnen het Judaïsme symbool staan voor zeven ‘tij-­‐
den’ in de geschiedenis, gebaseerd op de gedachte dat bij God één dag als duizend jaar is (Ps.90:4). Zo is de zevende dag, de sabbatsdag, een verwijzing naar het komende Vrederijk, het 7e millennium. Vanuit dit gedachtegoed kwam Rabbi Elija (200 v.Chr.) tot de overtuiging dat de Messias 4000 jaar na de schepping zou verschijnen (p68). Deze “6+1 dag-­‐tijdrekening” wordt verder onder-­‐
bouwd, door aan te tonen dat de geschiedenis ver-­‐
deeld is in 120 jubeljaren. Ook de 70 jaarweken van Daniël blijven in dit verband niet onbesproken. Helaas vervallen de auteurs aan het einde van het hoofdstuk in speculaties. “In het Oude Testament liggen profetieën opgeslagen die met grote precisie wijzen naar het midden van de 20e eeuw” (p85). Zo beweren zij, verwijzend naar het werk van de evange-­‐
lische bijbelleraar Chuck Missler, dat er een verborgen formule te vinden is in Leviticus en Ezechiël, die o.a. leidt tot de oprichting van de staat Israël 1948 en de verovering van Jeruzalem in 1967. De auteurs menen dan ook dat hier sprake is van “Godsgebeurtenissen” (p89). Hierdoor is volgens de auteurs “overduidelijk gewor-­‐
den dat juist onze tijd een uiterst belangrijke periode is in het plan dat God heeft bepaald. Het is niet be-­‐
kend of de profeten zélf gedetailleerd inzicht hebben gekregen in de woorden die zij uitspraken. Hoe dan ook vroeg God aan Daniël “om de woorden te verze-­‐
gelen”. Ze waren bedoeld voor de tijd waarin wij nu leven” (p89). Het klinkt haast als een religieuze triller van Dan Brown. Dat wordt nog sterker als op p91 naar een citaat van de Israëlische minister-­‐president Benjamin Netanya-­‐
hu wordt verwezen. Vijfenzestig jaar na de bevrijding van het concentratiekamp Auschwitz sprak hij “de emotionele woorden dat het Joodse volk was herre-­‐
zen uit de as en de vernietiging, vanuit een vreselijke pijn waar geen troost voor bestaat. Vervolgens pro-­‐
clameerde hij dat de dorre beenderen bedekt werden met vlees, dat ze leefden en op hun voeten stonden, zoals de profeet Ezechiël had voorzegd. Een minister-­‐
president van Israël die voor het hoog van de hele we-­‐
reld bevestigt dat een oude Bijbelse profetie die onge-­‐
veer 2600 jaar geleden werd uitgesproken in vervulling is gegaan!” (Cursivering toegevoegd.) Het is een veelgehoorde opvatting, dat met de oprich-­‐
ting van de staat Israël van Ezechiël 37 in vervulling is gegaan. Een zorgvuldige bestudering van dit profe-­‐
tische hoofdstuk leert echter dan hiervan nog geen sprake kan zijn. Je zou hooguit kunnen stellen dat Israël door oprichting van de gelijknamige staat weer ‘vlees en huid’ werd, “maar er was nog geen geest in”viii (v8). De auteurs schrijven in hun reactie op het boven-­‐
staande: “Had Netanyahu ook geciteerd wat waarop volgt, met name dat de Here ook Zijn Geest had gege-­‐
ven, dan zouden wij dat nog niet hebben kunnen on-­‐
derschrijven. Wel ‘gij zult herleven’, maar inderdaad ‘nog geen Geest’. (…) We zijn het dus volmondig eens met je stelling, maar Wake Up zegt ook niet ander. Maar we willen leren uit jouw opmerking en dus zul-­‐
len we hier in een volgende uitgave nog een extra zin inlassen, die ook letterlijk zegt dat we anderzijds niet geloven dat Ezechiël 37 al volledig in vervulling is gegaan.” Het hoofdstuk eindigt met vier maansverduisteringen in 2014 en 2015 die, volgens berekening van de evangelische voorganger Mark Biltz, exact plaatsvin-­‐
den op Pesach en Loofhuttenfeest. Deze unieke tetra-­‐
de op de Bijbelse feesten komt volgens de auteurs in de 21e eeuw maar één keer voor. Zes keer eerder gebeurde dit in de geschiedenis, de laatste keer in 1967 en 1968. “En wij weten inmiddels dat toen de Jom-­‐Kipoeroorlog plaatsvond”, schrijven de auteurs. “Een profetie en een tijdlijn gingen in vervulling en de toen zeer spannende en moeilijke dagen voor Israël werden begeleid door een tetrade aan de hemel” (p97). “Op grond van de geschiedenis kan het bijna niet anders dan dat de tetrade in 2014-­‐2015 ook wijst op een komende grote gebeurtenis rondom het Jood-­‐
se volk.” Het is vooral napraterij van omstreden, evangelische voorgangers uit Amerika (m.n. John Hagee en Mark Blitz), waarbij verwezen wordt naar Mt24:29 en Op6:12,13. Wie deze teksten echter zorgvuldig leest, valt al snel op dat het hier niet alleen gaat om zons-­‐ en maansverduisteringen, maar dat óók de sterren hun licht niet meer zullen geven. Deze teksten houden dus geen enkel verband met de genoemde tetrades! Bovendien: van de zes keer dat deze unieke tetrade van bloedmanen tijdens de Bijbelse feesten plaats-­‐
vond in de geschiedenis, is in elk geval drie keer niets bijzonders gebeurd (hierover wordt dan ook niet geschreven in het boek). De stelling van de auteurs dat al deze tetrades gepaard gingen “met gebeurte-­‐
nissen die een grote impact hadden op de Joden” (p97) is dan ook historisch onjuist. De auteurs hebben mij laten weten e.e.a. te hebben aangepast vanaf de tweede uitgave, “omdat we inder-­‐
daad niet met zekerheid kunnen weten wat tijdens sommige tetrades is gebeurd.” Verder schrijven zij in een reactie: “Het is wijs als lezers sommige informatie in hun rugzak stoppen. Indien bepaalde gebeurtenis-­‐
sen zich voordoen en indien deze worden herkend vanuit het eerder gepresenteerde dan helpt dit de verdere waakzaamheid. Zo is het ook met de tetrades en zo stelt Mark Biltz het ook. Tegelijkertijd stelt Mark: ‘denk er eens over na wat er allemaal in de wereld is gebeurd sinds de eerste bloedrode maan op het eerste Pesachfeest binnen de huidige tetrade-­‐
reeks…’. Ook dat moeten we meenemen in onze rug-­‐
zak. Dat lijkt ons een meer open benadering dan een kritische houding die geen ruimte laat en die eerst alle bewijzen wil hebben en achteraf wil bevestigen.” Hoofdstuk 4: Kerk of Israël
Het vierde hoofdstuk vormt eigenlijk een intermezzo en bepaald de lezer bij de zeer moeizame relatie tus-­‐
sen Israël en het christendom door de eeuwen heen. De auteurs weten kort maar krachtig aan te tonen dat de (westerse) Kerk gedurende haar hele bestaan Israël niet alleen heeft genegeerd, maar zelfs geweld-­‐
dadig heeft bestreden. Persoonlijk had ik nog nooit gehoord van de Constantijns geloofsbelijdenis voor ‘bekeerde’ Joden die op p114 wordt geciteerd of van de Visigotische Geloofsbelijdenissen (p123). Het anti-­‐
semitische karakter hiervan is ronduit schokkend! Dat onze voorouders er dergelijke praktijken en over-­‐
tuigingen op nahielden, is voor ons haast ondenkbaar. Toch is het belangrijk dat wij kennis nemen van deze donkere kant van de kerkgeschiedenis, zodat we gaan begrijpen waarom er in de kerk over het algemeen zo weinig zicht is op Israël. Ook in dit hoofdstuk besteden de auteurs veel aan-­‐
dacht aan de invloed van het Griekse denken. Zij stel-­‐
len terecht dat binnen de Romeinse cultuur van de eerste eeuwen na Christus, de Tora steeds meer werd beschouwd als een juridisch document. “De Tora, die God had gegeven als een levensinstructie voor Zijn volk, veranderde binnen het Romeinse denken tot een strenge Wet die God louter hanteerde om te veroor-­‐
delen” (p135). Gevolg is dat christenen al eeuwenlang worstelen met hun godsbeeld. Ook het dualistische denken maakt dat wij, westerse gelovigen, het geloof anders beleven, dan de Joden. Waar zij veel meer de harmonie der dingen zien, scheiden wij bijv. het dagelijkse van het christelijke werk. Geloven doe je op zondag, zo denken wij. Aan het einde van het hoofdstuk valt op dat de au-­‐
teurs zich lijken te willen distantiëren van het dispen-­‐
sationalisme. “Hoewel men zich openlijk verzet tegen de gedachte dat de Kerk het nieuwe en ‘geestelijke Israël’ is, past binnen de bedelingenleer – of het dis-­‐
pensationalisme – wél degelijk dat het Nieuwe Ver-­‐
bond het Oude Verbond heeft vervangen en dat God in deze bedeling met de Kerk en (nog) niet met Israël aan het werk is.” (p157, cursivering toegevoegd.) In het volgende hoofdstuk schrijven de auteurs dat dispensationalistische uitspraken als “Dit is het tijd-­‐
perk van de Kerk en straks volgt opnieuw een tijd-­‐
perk voor Israël” en “Gods plan met de Kerk is een hemelse weg en met Israël een aardse weg” gekwali-­‐
ficeerd moeten worden als “ongenuanceerd” of “on-­‐
juist” (p188). Dit is opmerkelijk, aangezien uitgever Het Zoeklicht al decennia lang de belangrijkste promotor is van de bedelingenleer, dat er inderdaad van uitgaat dat Isra-­‐
el momenteel Lo-­‐Ammi is (‘Niet Mijn Volk’, Hs1). Zo bracht het vorig jaar nog het uit het Duitse vertaalde standaardwerk Vergeten Rijkdom op de markt (Dirk Schürmann, Stepha Isenberg) en in 2010 de klassie-­‐
ker Gods Plan met de wereld (Clarence Larkin). Nog opmerkelijker is dat auteurs zelf nauw betrokken zijn (geweest) bij Het Zoeklicht (Arno Lamix is bestuurslid en Emile Vanbeckevoort heeft in het bestuur gezeten) hetgeen de vraag oproept in hoeverre de bedelingen-­‐
leer nog geloofd wordt binnen Zoeklicht-­‐kringen. In een reactie op het bovenstaande schrijven zij: “In de bedelingenleer wordt veel nadruk gelegd op twee separate groepen, waarbij Israël een soort collectieve schuld door ongeloof wordt opgelegd, terwijl deze collectieve schuld van ongeloof door de eeuwen heen niet op de Kerk wordt gelegd. Dat lijkt ons theologisch onjuist, maar we zijn ons er van bewust dat het wel gebeurt. Een zuivere bedelingenleer zou hier reke-­‐
ning mee moeten houden (gelijke monniken). Wij roepen de aanhangers van die strikte bedelingenleer op hierover na te denken en daarbij het beeld van de ene Edele Olijf te betrekken. De auteurs benadrukken veelvuldig de beeldspraak van Paulus over de Edele Olijfboom en zij zijn van mening dat de strikte bede-­‐
lingenleer dikwijls de gedachte heeft opgewekt dat ALLE takken van Israël van de Edele Olijfboom zijn afgebroken, terwijl Paulus uitdrukkelijk stelt dat dit niet het geval is. (...) Dat God ‘met heel Israël afreken-­‐
de en pas later de draad zal opnemen, nadat het tijd-­‐
perk van de Gemeente voorbij is’, is dus geen bijbelse genuanceerde uitspraak.” Toch is het een uitspraak die al decennialang bij Het Zoeklicht gehoord wordt: nu werkt God doormiddel van de Gemeente en wordt Israël door ‘wat geen volk is’ tot jaloersheid verwekt (Rm.10:19 vgl. Dt.32:21). Tot ‘de volheid der heidenen is ingegaan’ en Christus Israël weer tot het hoofd der volken zal gaan maken. Ja, in ontelbare Zoeklichtstudies, zowel gesproken als geschreven, is deze gedachte gedeeld. Des te opmer-­‐
kelijker dat Het Zoeklicht dit boek nu zo sterk pro-­‐
moot, zonder kenbaar te maken of zij op dit punt van inzicht veranderd is. Het probleem ontstaat doordat de auteurs verschil-­‐
lende zaken met elkaar vermengen. Het beeld van de Edele Olijfboom geldt, zoals de auteurs zelf ook te-­‐
recht schrijven, alle gelovigen van alle tijden. Het is een beeld van de mens die verzoend wordt met God en daarin geldt: eerst Israël (de oudste takken) maar ook de heidenen (die later op de Olijfboom werden geënt). Het zegt echter niet dat er geen onderscheid zou zijn tussen Gods handelen met Israël en de Ge-­‐
meente, dat is namelijk weer een heel ander thema. Hoofdstuk 5: Gods plan verborgen
in zeven feesten
De laatste jaren lijkt de aandacht voor de oudtesta-­‐
mentische feesten sterk toe te nemen. Steeds meer lijkt het besef door te dringen dat het geen Joodse feesten betreft, zoals vaak wordt gedacht, maar Gods feesten (Lv.23:2,4). Feesten die een profetisch, Chris-­‐
tocentrisch karakter dragen. De auteurs laten in dit hoofdstuk heel mooi zien hoe de zeven Bijbelse fees-­‐
ten (in het bijzonder Pesach) samenvallen met de dienst van Christus op aarde. Het is, wat mij betreft, één van de beste delen van het boek, hoewel ook hier enkele belangrijke kanttekeningen moeten worden geplaatst. “De feesten zouden voortaan ‘heilige samenkomsten’ moeten zijn”, volgens de auteurs (p171). Zij zijn een vorm van visueel onderwijs aangaande toekomstige gebeurtenissen. Niet alleen voor het oude Israël, maar ook voor christenen van vandaag om hen “zicht te geven op volwassen discipelschap” (p167). De feesten vormen volgens hen een “geestelijk draaiboek van een specifieke toekomstige gebeurtenis” (p171). Wie de diepte van deze gebeurtenissen wil begrijpen moet volgens de auteurs op de ‘repetities’ aanwezig zijn. Dat er niet meer ‘gerepeteerd’ wordt, wijten de au-­‐
teurs voornamelijk aan een verkeerde lezing van Kol2:16: “Laat dan niemand u blijven oordelen inzake eten en drinken of op het stuk van een feestdag, nieuwe maan of sabbat, dingen, die slechts een scha-­‐
duw zijn van hetgeen komen moest”. Terecht wijzen de auteurs er op dat het woord slechts niet in de grondtekst te vinden en dat deze schaduw-­‐
beelden wel degelijk een belangrijke waarde hebben om “de werkelijkheid in Christus” te leren kennen. “Juist omdat wij de neiging hebben vanuit ons denken – of de tijdgeest – de werkelijkheid in Christus anders uit te leggen, moeten wij leren kijken of ons Gods-­‐
beeld en onze theologie overal in overeenstemming is met de schaduw die al in het Oude Testament gege-­‐
ven is” (p183). Nergens leert het Nieuwe Testament echter dat om de schaduwbeelden van (bijvoorbeeld) de feesten te kennen, het noodzakelijk is de feesten ook daadwer-­‐
kelijk te vieren (of zoals de auteurs schrijven: ‘bij de repetities aanwezig te zijn’). Weliswaar schrijven de auteurs ook nergens dat christenen de feesten moeten vieren, zij claimen wel dat het verdwijnen van Gods feesten van de kerkelijke agenda “veel van de diepte en motivatie wegnam die een echte discipelschaps-­‐
wandel kenmerken” (p177). Dat de feesten niet meer naar de letter gevierd kun-­‐
nen worden (bijvoorbeeld vanwege het ontbreken van een tempel in Jeruzalem), is volgens de auteurs geen probleem. De bedoeling is volgens hen dat gelo-­‐
vigen de feesten op “nieuwtestamentische manier” gaan vieren (p272). “We mogen niet vergeten dat God Zijn Naam op Zijn Verbondsvolk heeft gelegd en dat we dus niet meer bijbels verplicht zijn om vandaag naar een andere plaats te komen om de feesten te vieren” (p274). Ze schrijven bijvoorbeeld dat de nieuwtestamentische betekenis van het Loofhutten-­‐
feest “niet gebonden is aan het bouwen van de hut. Maar het tastbaarder maken van het feest door vreugdevolle lofprijs, gezellige maaltijden met familie, vrienden en buren, het zingen van liederen die Jezus’ geboorte herdenken en het hardop met elkaar lezen van relevante Bijbelteksten mag natuurlijk altijd!” De auteurs veroorloven zich blijkbaar een eigentijdse vertaalslag, hoewel zij nergens aannemelijk weten te maken dat het Nieuwe Testament een dergelijke ver-­‐
taalslag toelaat. Ook gaan de auteurs naar mijn mening vaak veel te ver in hun toepassing van schaduwen uit het Oude Testament. Zo zal menig evangelisch Zoeklicht-­‐lezer grote moeite hebben met wat de auteurs schrijven rondom het feest van de Ongezuurde Broden en Grote Verzoendag. “De schaduw leert ons dat wij de zonden voortdurend moeten wegdoen en de opdracht hebben gekregen om vrij te blijven” (p282). Als evangelisch schrijver vraag ik dan: welke zonden? Om met de woorden van Johannes de Heer lied 698 te spreken: “Als de satan mij wijst op mijn schuld zeg ik ‘Ja, maar t’ is alles genageld aan ’t kruis’ ‘k Zie niet meer op mijn zonden, ‘k volg Jezus slechts na, Die m’een plaats schonk in 't Vaderlijk Huis.” De auteurs impliceren in het boek dat gelovigen, als zij niet afrekenen met de zonden in hun leven, hen de toegang tot het Koninkrijk kan worden geweigerd. “Het is daarom catastrofaal te noemen als op zondag op sommige kerken wordt verteld dat de gelovige zich door de zonde niet meer bezwaard hoeft te voe-­‐
len, omdat we nu eenmaal ‘vrij’ zijn” (p357). Toch leert de Hebreeënbrief – nota bene de meest ‘Hebreeuwse’ brief in het Nieuwe Testament – dat “ons hart gereinigd is van een slecht geweten” (Heb10:22). Om maar een voorbeeld te noemen. Daarentegen leren de auteurs dat gelovigen nog dage-­‐
lijks vergeving nodig hebben. Grote Verzoendag is nog niet voltooid. Het voert te ver om daar nu uitgebreid op in te gaanx maar duidelijk is in elk geval dat de auteurs afstand nemen van het klassiek-­‐evangelische gedachtegoed dat juist het volbrachte werk van God benadrukt. Aan het eind van het hoofdstuk verzetten de auteurs zich tegen heidense invloeden in de kerk, zoals het kerstfeest, “een feest waarin het aantal heidense ele-­‐
menten de Bijbelse ingrediënten verreweg overstijgt” (p380). “Laten degenen die achter het Sola Scriptura principe staan ook hierin consequent zijn: ofwel is Pesach de werkelijkheid in Christus geworden in onze geloofswandel en dan zijn wij weggetrokken uit Egyp-­‐
te, met inbegrip van alle heidense rituelen en denk-­‐
beelden, ofwel is dat niet het geval (…) Ons leven moet een getuigenis van Hem zijn?” (p381). Ik ga er dus maar van uit dat de auteurs ook geen ‘AMEN’ meer uitspreken aan het einde van het gebed, aangezien dit woord, etymologisch gezien, is afgeleid van de Egyptische zonnegod Amon-­‐Ra. En ook niet meer spreken over de ‘Bijbel’, want dit woord is af-­‐
komstig van Byblus, de kleindochter van de Romeinse god Apollo. Ook verwacht ik niet dat de auteurs theo-­‐
logische discussies voeren onder het genot van thee met speculaas, aangezien ook speculaasjes een occul-­‐
te achtergrond hebben. Zij zijn ontstaan uit een hei-­‐
dens gebruik waarbij gekruide koeken werden geof-­‐
ferd aan de goden. Wat ik er maar mee wil zeggen: heel veel zaken heb-­‐
ben, vaak zonder dat wij het beseffen, een heidense achtergrond. De Bijbel doet daar ook helemaal niet moeilijk over. Integendeel, Paulus schrijft: “Ik weet en ben ervan overtuigd in de Heere Jezus dat niets in zich-­‐
zelf onrein is. Alleen voor hem die van mening is dat iets onrein is, voor die is het onrein” (Rm14:14). Dat geldt dus ook de kerstboom! Te beweren dat christenen niet van Hem zouden kunnen getuigen door het vieren van kerstfeest, gaat mij te ver. Dat wij geen andere goden zullen dienen, daarover is de Bij-­‐
bel zonneklaar, maar daarvan is geen enkele sprake bij christenen die kerst vieren! Het gaat om de bete-­‐
kenis die wij, als christenen, nu aan het feest geven – niet om de betekenis die het wellicht vroeger gehad heeft en waar de meeste christenen niet eens weet van hebben. Wat overigens het Sola Scriptura hier-­‐
mee te maken heeft, is mij een raadsel. Hoofdstuk 6: Het Joodse huwelijksritueel
Dit hoofdstuk gaat volgens de auteurs “opnieuw fas-­‐
cinerende informatie toevoegen”. En inderdaad, in dit hoofdstuk wordt heel wat toegevoegd aan de Bijbel. Het is niets minder dan een schoolvoorbeeld van hogere inlegkunde. Niet de Bijbel is hier het uitgangs-­‐
punt, zo bevestigen ook de auteurs, maar een He-­‐
breeuwse traditie: het Joodse huwelijksritueel. Maar dit ritueel kan volgens de auteurs niet door mensen bedacht zijn, “vanwege het ingenieuze patroon, dat volledig klopt met andere Bijbelse patronen” (p33, over ‘Grieks denken’ gesproken!) “Dit huwelijkscere-­‐
monieel lijkt op het eerste gezicht een cultureel ver-­‐
haal, maar zal blijken een Goddelijke blauwdruk te zijn met een grote inzichtelijke en profetische waar-­‐
de, die andere Bijbelse patronen volledig bevestigt.” Het is inmiddels wel duidelijk waarom de auteurs in het begin van het boek het Sola Scriptura relativeren: hierdoor hebben zij ruimte gecreëerd voor het ge-­‐
bruik van (vele) buitenbijbelse bronnen. In dit hoofdstuk is het Joodse huwelijksritueel zo’n bron, dat volgens de auteurs het ‘raamwerk’ vormt van Gods plan (huwelijk?) met de Gemeente. Een tekst als “Zie Ik sta aan de deur en Ik klop” (Op3:20) wordt uitgelegd als de start van de huwelijksonder-­‐
handelingen (p402). De dood van Christus is (onder andere) “de losprijs voor Zijn voorgenomen huwe-­‐
lijksverbond” (p406). Als Hij zegt “In het huis van Mijn Vaders zijn vele woningen (…) Ik ga heen om u een plaats te bereiden” (Joh14:1), dan wordt hier volgens de auteurs verwezen naar het klaarmaken van de bruidskamer (p412). De gelovigen die waak-­‐
zaam blijven tot het eind zullen volgens de auteurs worden ‘thuisgehaald’, daarmee verwijzend naar de Opname van de Gemeente. Daarna volgt een periode van 7 jaar Grote Verdrukking op aarde, terwijl in de hemel feest wordt gevierd. “Deze 7 dagen in de brui-­‐
loftsuite verwijzen op schitterende wijze naar de 7 jaren van de Bruiloft van het Lam in het Huis van de Vader. Gedurende die 7 dagen bleven bruid en brui-­‐
degom in het toenmalige Israël verborgen in de bruidskamer. Op dezelfde manier zal ook de hemelse Bruid 7 jaar in het Vaderhuis blijven, terwijl tegelij-­‐
kertijd op aarde Gods oordelen zullen plaatsvinden” (p439). Toegegeven, het is allemaal mooi gevonden. En op het eerste oog lijkt het ook allemaal te kloppen. Want inderdaad, zoals de auteurs het uitleggen is het pre-­‐
cies in overeenstemming met het Joodse huwelijksri-­‐
tueel. Maar dat hoort niet het uitgangspunt te zijn! De primaire vraag is: is het in overeenstemming met de Schrift? Een voorbeeld: de auteurs schrijven dat Paulus in 1Cor6:19-­‐20 verwijst naar het huwelijkscontract dat (volgens hen) met de nieuwtestamentische gelovigen gesloten is, “als hij de volgelingen van Christus er aan herinnert dat zij gekocht en betaald zijn en daarom niet meer aan zichzelf toebehoren” (p404). Maar in dit Schriftgedeelte wordt helemaal niet gesproken over een huwelijk tussen Christus en de gelovigen! Integendeel, Paulus schrijft: “Weet u niet dat uw li-­‐
chaam een deel is van het lichaam van Christus?” (v15, NBV). Het Nieuwe Testament leert nergens dat de Gemeente de Bruid van Christus is. De relatie van de Gemeente t.o.v. Christus wordt in Efeze 5 – waar de ‘bruidsge-­‐
dachte’ op gebaseerd is – vergeleken met de relatie tussen een gehuwde man en vrouw. Dat is heel wat anders! Vele malen vinden we in Ef5 het vergelij-­‐
kingswoord ‘zoals’. Dat betekent dus niet dat de Ge-­‐
meente een Bruid is. Integendeel, “wij zijn leden van Zijn lichaam” (v30). De Gemeente wordt in het Nieuwe Testament om-­‐
schreven als een man. Terwijl Israël in het Oude Tes-­‐
tament meerdere malen wordt beschreven als de vrouw van JHWH (Jer3:14).xi Uiteindelijk maakt God alles één, maar in Gods plan hebben Israël en de Ge-­‐
meente elk hun eigen, unieke positie. De auteurs denken hier duidelijk anders over: “Ja, (naar het hart besneden) Israël is én blijft de uitver-­‐
koren Bruid (…) Aan die Bruid zijn door de eeuwen heen de heidenen als medeburgers en mede-­‐
erfgenamen door het geloof in Jezus Christus toege-­‐
voegd” (p450). Of, zoals zij schrijven op p446: “De Gemeente van het eerste Wekenfeest bij de berg Sinaï was én bleef de oorspronkelijke Bruid en aan deze Bruid werden velen uit de heidenen toegevoegd.” Kortom, er is volgens de auteurs één bruid, bestaande uit gelovige Israëlieten en heidenen. Opnieuw nemen zij hiermee afstand van het klassiek-­‐evangelische gedachtegoed, maar vooral van het dispensationalis-­‐
me. Hun gedachte van ‘één bruid door de eeuwen heen’ komt dichterbij de gedachte van ‘één kerk door de eeuwen heen’ zoals die gevonden wordt binnen de Verbondstheologie. Zoals zij zelf schrijven op p449: “We moeten loskomen van de gedachte ‘dat de ver-­‐
schillende Verbonden met verschillende partijen zijn gesloten’, waardoor er een onderscheid gemaakt zou moeten worden tussen het Oude Verbond (alléén Israël) en het Nieuwe Verbond (alléén de Kerk). (…) De sapstroom van de Edele Olijfboom omvat al Gods beloften door alle verbonden heen.” Toch nemen de auteurs in hun boek afstand van de Verbondstheolo-­‐
gie. Zij lijken hun eigen systematische theologie te hebben gevonden in het beeld van het Joodse huwe-­‐
lijksritueel, al wordt deze nauwelijks schriftuurlijk uitgewerkt. “Wij zijn sterk van mening dat je bij de definitie van de Bruid nooit heen kan om het feit dat de Bruid ge-­‐
lijk is aan de Edele Olijf”, schrijven de auteurs in een reactie op het bovenstaande. “Als Israël de Bruid is en de Gemeente ‘een man’ dan scheurt dat het beeld van de eenheid van het Israël Gods, dat Paulus juist uitlegt via de ene Edele Olijf en de ene nieuwe mens. (…) Het begrijpen van de Bruid en de Edele Olijfboom ligt juist in het gegeven dat het Israël van die tijd de Bruid (vrouw) was en dat de Gemeente de Bruid is. Dat is geen uitsluiting of keuze of uitspeling, dat is beide waar en kan alleen maar beide waar zijn als we de rode draad van de Edele Olijfboom vanaf haar plan-­‐
ting tot aan heden begrijpen.” Duidelijk is dat het beeld van de Edele Olijfboom een centrale rol speelt in de opvatting van de auteurs, maar naar mijn idee trekken zij het beeld veel te ver door. Want in de context (Rm.11) gaat het simpelweg om het deel krijgen aan de ‘zegen van Abraham’, d.i. het leven in God.xii Niets meer, niet minder. Door de toepassing van het Joodse huwelijksritueel op de Gemeente, komen de auteurs tot een aantal opmerkelijke en ingrijpende conclusies. Zo schrijven zij op p414 dat de gelovigen in overeenstemming met de Hebreeuwse bruid een ‘smetteloos bruiloftskleed’ moeten weven door het doen van rechtvaardige da-­‐
den. Dit ter voorbereiding op de komst van de Brui-­‐
degom. “De vraag is wat er gebeurt met de Bruid die niet reikhalzend uitziet naar de komst van de Bruide-­‐
gom maar die rustig achteroverleunt? Worden de gelovigen die zich niet voorbereiden niet vergeleken met de 5 dwaze maagden? (…) ze hadden zich niet voorbereid en waren niet waakzaam” (p416). De conclusie is blijkbaar dat de gelovigen die zich niet voorbereiden, verworpen worden, want dat is wat de gelijkenis in Mat.25 leert. Weliswaar stellen de auteurs dat het behoud van een gelovige die niet waakzaam is, niet op het spel staat, tegelijkertijd schrijven zij dat de gelovige er met een ‘ja-­‐woord’ naar God nog niet is. Eerst moeten “de vier voorjaarsfeesten werkelijkheid worden in het leven van die bekeerde” (p.443). Hierdoor spreken zij zich-­‐
zelf regelmatig tegen en het is dan ook niet duidelijk in hoeverre zij de klassiek-­‐evangelische leer van ‘eens behouden, altijd behouden’ onderschrijven. Gevolg is verwarring bij de lezer, die mogelijk zelfs gaat twijfe-­‐
len aan zijn eeuwige behoud. De auteurs leggen er veel nadruk op dat de gelovige zich dient te reinigen van de zonde. Zij vergelijken het leven van de gelovige dan ook met de periode dat Israël in de woestijn verbleef. Het is een ‘tussenperio-­‐
de’, waarin de gelovige wordt geacht af te rekenen met dode werken. Opmerkelijk daarbij is wat de au-­‐
teurs schrijven op p418: “De bruid en bruidegom in Israël hebben geen gemeenschap tot na de uiteinde-­‐
lijke viering van de bruiloft. Dit is opnieuw een accu-­‐
rate schaduw van de Bruid die nu nog in afwachting is van de Hemelse Bruidegom. Zij is pas na de Opname en de grote Bruiloft in volle geestelijke gemeenschap met Hem. Pas dan ziet zij Hem van aangezicht tot Aangezicht.” Is er dan nu geen sprake van ‘volle geestelijke ge-­‐
meenschap met Hem’? Wij zijn toch verzegeld met de Geest van God, Die ons leid in alle Waarheid en Die in ons getuigt dat wij kinderen van God zijn (Rm8:16)? “De gemeenschap van de Heilige Geest zij met u al-­‐
len”, schrijft Paulus (2Kor13:13). Welke geestelijke gemeenschap missen wij dan nog? Nogmaals, dit hoofdstuk is wat mij betreft niet min-­‐
der dan een tenenkrommend schoolvoorbeeld van hogere inlegkunde, met verstrekkende gevolgen voor het geestelijk leven. Hoofdstuk 7: God denkt in verbonden
Het laatste hoofdstuk opent met een opmerkelijke stelling: “Als christenen hebben we vaak het idee dat wij als geestelijke bruid één Verbond zijn aangegaan met de Bruidegom. Dit is het Verbond waarover Jezus spreekt tijdens de laatste sedermaaltijd, als Hij ver-­‐
wijst naar Zijn Lichaam en Bloed dat voor de gelovi-­‐
gen wordt gegeven. Maar dit Nieuwe Verbond bij het laatste Avondmaal is nog niet gelijk aan de vervulling van het uiteindelijke Huwelijksverbond dat gelovigen zullen sluiten tijdens de Bruiloft van het Lam!” (p455). “De gelovigen van alle generaties zijn nu nog niet met de Bruidegom in het grote Huwelijksverbond getreden, maar dit staat de Bruid wel binnenkort te wachten en al onze aardse voorbereiding is daarop gericht” (p456). Opnieuw maken de auteurs duidelijk dat we er met een ‘ja-­‐woord’ richting God nog niet zijn. We zijn wel een verbond aangegaan, maar het huwelijk is nog niet voltrokken. Het Nieuwe Verbond is volgens de au-­‐
teurs ondergeschikt aan het Huwelijksverbond en vormt “een wederzijdse verplichting die partijen aangaan om een diepgaande relatie op te bouwen en in stand te houden” (p457). De auteurs laten in dit verband zien dat de Bijbel vier opeenvolgende verbondtypen zijn: het bloedverbond, het zoutverbond, het sandaalverbond en het huwe-­‐
lijksverbond. “De stap van het Bloedverbond is gezet. Of onze relatie met Jezus Christus zich verder ont-­‐
wikkelt tot de kenmerken van een Zout-­‐ en Sandaal-­‐
verbond, dat is afhankelijk van onze geloofsbeslissin-­‐
gen die we als verbondspartner op vele kruispunten van ons (geloofs)leven maken” (p485). Het klinkt zo bijbelgetrouw, maar uiteindelijk komt het dus toch weer neer op ‘je behoud bewerken’, zo-­‐
als de auteurs ook lijken te bevestigen op p468. “Bij hem echter die niet werkt, maar gelooft in Hem Die de goddeloze rechtvaardigt, wordt zijn geloof gerekend tot gerechtigheid”, schrijft Paulus (Rm4:5)! Het klassiek-­‐evangelische gedachtegoed – waar Het Zoeklicht een exponent van is (of in elk geval was in de vorige eeuw) -­‐ leert juist dat de gelovige de rust is ingegaan omdat alles volbracht is! Wie echter dit boek leest zou er haast onrustig van worden, want wanneer hebben wij ons goed voorbereid op de komst van Christus? Wanneer zijn wij als de vijf wijze maagden? Wanneer hebben wij voldoende afgere-­‐
kend met dode werken, terwijl wij weten dat ons oude ‘vlees’ nu eenmaal zondigt tot het gestorven is? Het is volkomen waar dat, zoals de auteurs schrijven, er in evangelische gemeenten vaak te weinig aan-­‐
dacht is voor levensheiliging. En de Bijbel roept ook wel degelijk op tot goede werken. Niet als dank voor Gods genade noch om behouden te worden, maar simpelweg omdat ‘Christus in ons’ is. De auteurs lijken helaas weinig zicht te hebben op de unieke positie van de christen (zoals bijvoorbeeld treffend beschreven door Watchman Nee in zijn we-­‐
reldberoemde boek Het normale christelijke leven). In het boek wordt dan ook nauwelijks geschreven over het feit dat wij kinderen van God zijn! Terwijl dat is wat wij werkelijk zijn volgens de Bijbel. Dat is nu juist onze unieke positie is! Tot slot nog één opmerking over wat we in het boek lezen over het ‘Nieuwe’ Verbond. De auteurs stellen terecht dat er sprake is van een vernieuwd verbond. Maar dat er ‘dus’ geen sprake is van vervang van het Oude Verbond (of ‘Eerste Verbond’) berust op een misverstand. Het één gaat in het andere op, zoals de auteur zelf schrijven, maar daarmee is wel degelijk sprake van vernieuwing én vervanging. Ons lichaam, bijvoorbeeld, zal bij de Opname ver-­‐
nieuwd worden -­‐ gelijk aan dat van Christus. Maar dat nieuwe lichaam vervangt wel degelijk het oude! Im-­‐
mers, we weten dat toen Christus opstond uit de do-­‐
den, het graf leeg was. Toch had Hij een ander li-­‐
chaam gekregen, getuige daarvan dat Hij niet meer gebonden was aan tijd en materie (Jh20:19). Het oude en het nieuwe lichaam bestaan niet naast elkaar, zo bestaat ook het Oude Verbond niet naast het Nieuwe Verbond: het is in het Nieuwe Verbond opgegaan. De schrijver van de Hebreeënbrief is daar niet onduidelijk over als Hij schrijft: “Als Hij spreekt van een nieuw verbond, heeft Hij daarmee het eerste voor verouderd verklaard (…) en wat veroudert, staat op het punt te verdwijnen” (Heb8:13). Te benadrukken dat er sprake is van een vernieuwd verbond veranderd dus niets aan de zaak. Conclusie
De auteurs weten voldoende aannemelijk te maken dat we dicht bij de wederkomst van Christus zijn en de vervulling van bepaalde profetieën kunnen ver-­‐
wachten. Ik kan mij echter niet aan de indruk ont-­‐
trekken dat zij vooral gegrepen zijn door het ‘myste-­‐
rieuze’. Het lijkt haast alsof de lezer wordt meegeno-­‐
men in een zoektocht van Robert Langdon, de hoofd-­‐
persoon uit De Da Vinci Code. In deze zoektocht is niet de Bijbel het uitgangspunt, maar verborgen bijbelco-­‐
des en tijdslijnen en Hebreeuwse tradities. Het klas-­‐
siek-­‐evangelische hermeneutische principe dat de Bijbel zichzelf behoort te interpreteren (‘Schrift met Schrift vergelijken’) wordt door de auteurs genegeerd en soms zelfs bestreden. In plaats daarvan wordt de Schrift uitgelegd aan de hand van (onder andere) Hebreeuwse tradities. Sommige lezers zullen zo in de ban raken van de ‘mysterieuze’ zaken in dit boek, dat zij zich hierin gaan verliezen. Want wat nieuw is maakt nieuwsgie-­‐
rig. Maar let op: het bestuderen van bijbelcodes, tijds-­‐
lijnen en Hebreeuwse tradities is nog niet het bestu-­‐
deren van de Bijbel zélf. Terwijl daar naar mijn me-­‐
ning juist alle aandacht naar uit zou moeten gaan. Zoals ik in eerder al schreef: de Bijbel zelf is al fasci-­‐
nerend genoeg en bevat meer dan genoeg stof tot een leven lang nadenken! Daarbij komt dat de auteurs in veel zaken veel te kort door de bocht gaan (bijv. Hebreeuws vs. Grieks den-­‐
ken) en vaak geen recht doen aan de traditionele kerk (bijv. het Sola Scriptura). Het valt mij zwaar om deze dingen te schrijven, om-­‐
dat ik mij zeer verbonden weet met Het Zoeklicht. Dat er binnen Het Zoeklicht verschillend over zaken wordt gedacht, hoeft natuurlijk geen probleem te zijn. Persoonlijk geloof ik niet dat de Gemeente de Bruid is, zoals al decennia lang verkondigd wordt door Het Zoeklicht. Desondanks is dat nooit een strijdpunt geweest. Ondanks verschillen heb ik mij altijd zeer verbonden geweten met mijn Zoeklicht-­‐collega’s, omdat we dezelfde uitgangspunten delen: met name het geloof in de letterlijke inspiratie van de Schrift en het volbrachte werk van Christus, het ‘Schrift met Schrift vergelijken’, de verwachting van Christus’ Wederkomst, het onderscheid tussen Israël en de Gemeente én niet te vergeten de liefde voor het Jood-­‐
se volk. Maar door Wake Up! worden juist een aantal van deze uitgangspunten ter discussie gesteld. Het is dan ook onvermijdelijk dat deze recensie vragen stelt bij waar Het Zoeklicht voor staat, aangezien het boek sterk wordt gepromoot door deze organisatie en de auteurs hier als (ex)bestuurslid ook nauw bij betrokken zijn. Gelooft Het Zoeklicht bijvoorbeeld nog in het dispen-­‐
sationalisme en zo ja, hoe dan? Om eerlijk te zijn: als dit boek bij een andere uitgever was verschenen, had ik deze recensie waarschijnlijk niet eens geschreven. Het is juist omdat Het Zoeklicht (nota bene de belangrijkste promotor van het klas-­‐
siek-­‐evangelische gedachtegoed) dit boek op de markt heeft gebracht en er de afgelopen maanden regelmatig naar mijn mening is gevraagd, dat ik ge-­‐
meend heb deze recensie te moeten schrijven. Ik schrijf dit zeker niet lichtvaardig, maar Wake Up! is wat mij betreft geen aanrader. Voor de gevorderde bijbelstudent, die gewoon is verschillende boeken te doorvorsen en hierbij het ‘kaf van het koren te schei-­‐
den’, zal het boek zeker mooie inzichten bevatten. Want het bevat zeker een hoop inspirerende, wijze lessen. Toch ben ik bang dat het de lezer op een on-­‐
bijbels spoor zet. Daar komt bij dat het vrij speculatief is. De auteurs stellen in hun boek terecht dat onder gelovigen zo weinig aandacht is voor de wederkomst van Christus. Maar een belangrijke reden hiervoor is juist dat er in het verleden heel veel gespeculeerd is! Er werden voorspellingen gedaan die niet uitkwamen of er wer-­‐
den eindtijdscenario’s gepredikt die voor een groot deel voortkwamen uit de fantasie van de bijbelleraar. Dit boek doet daar, hoewel in mindere mate, helaas aan mee. Gezien de titel van het boek is dit wellicht een wat ironische opmerking, maar laten we er voor waken geen “kunstig bedachte verzinsels” te volgen (2Petr.1:16). Overigens twijfel ik niet aan de goede bedoelingen van de auteurs, zij hebben geschreven wat zij meen-­‐
den te moeten schrijven vanuit hun persoonlijke ge-­‐
loof in God en vanuit liefde voor de gelovigen. Daar heb ik zeer veel waardering voor, zeker ook gezien de grote hoeveelheid werk die het gekost moet hebben. Inhoudelijk zijn we het echter op heel veel punten oneens. Ik hoop dat deze recensie mag bijdragen aan het ontdekken wat Gods Woord ons leert. In Christus verbonden, Ruben Hadders | [email protected] Maandag 25 augustus 2014 Voetnoten Voetnoten i Kort samengevat kun je stellen dat het Griekse denken wiskundig i Kort samengevat kun je stellen dat het Griekse denken wiskundig van aard is. Het zoekt naar orde, wetmatigheden en verbanden, wil van aard is. Het zoekt naar orde, wetmatigheden en verbanden, wil alles ‘kloppend’ krijgen en ziet dit ook als de weg om de ‘zin der dingen’ te begrijpen. Het Hebreeuwse denken is meer praktisch, meer gericht op het goede doen en minder op het precies uitvoge-­‐
len hoe dingen in elkaar steken. De juistheid en zin der dingen blijkt vooral uit de uitwerking: ‘aan de vrucht herkent men de boom’. Of, zoals de auteurs het bondig samenvatten op p139: “De Griek zal willen filosoferen en de Jood zal het geloof willen doen.” ii Blijkbaar is JHWH dan onvoldoende in staat Zichzelf en Zijn plan begrijpelijk uit te drukken. Met deze gedachte zou God ernstig vernederd worden. iii Een beknopte maar zeer heldere brochure over dit onderwerp is Wet of Genade van K. Rozendal (1942). Hier werd in klassiek-­‐
evangelische kringen veel naar verwezen. Deze brochure is op diverse websites gratis te downloaden/lezen. iv De Bijbelcode van Michael Drosnin verscheen voor het eerst in 1997 en werd een internationale bestseller. In 2010 verscheen het derde deel. De Bijbelcode is gebaseerd op het werk van de Rus-­‐
sisch-­‐Israëlische wiskundige Eliyahu Rips
v Zie http://www.wakeup.nu/wp-­‐
content/uploads/2014/07/Equidistant-­‐Letter-­‐Sequence-­‐ELS-­‐
beknopte-­‐antwoorden-­‐op-­‐vragen.pdf vi De auteurs erkennen ook zelf in de genoemde PDF dat de gevon-­‐
den ELS-­‐coderingen niet hebben geleid tot meer geloof, ook niet bij de agnostische onderzoekers. vii Via ELS zijn bijvoorbeeld ook de zinnen ‘Er is geen God’ en ‘God is dood’ te vinden in de Tora. Welke via ELS gevonden teksten moe-­‐
ten als ‘geïnspireerd’ worden beschouwd en wat zijn daarvoor de criteria? Daar komt bij dat het doel van de Bijbel is om te openba-­‐
ren: het is geen boek met allerlei verborgen codes. Overigens kan ELS worden toegepast op élk boek met meer dan een half miljoen woorden, zoals de Koran en Moby Dick. viii Israël is een seculiere staat. ix Op de cover staat ‘Arno Lamm’ vermeld als auteur, met dubbel m, hoewel zijn echte naam volgens Het Zoeklicht met één m geschre-­‐
ven dient te worden. x De geïnteresseerde lezer verwijs ik naar mijn artikel Als wij onze zonden belijden (2012). http://bit.ly/ZB1JH1 xi Zie voor meer hierover de brochure Bruid & Bruidegom. http://bit.ly/brbrgom xii De geïnteresseerde lezer verwijs ik naar mijn artikel Het geheim van de Tamme Olijf (2014). http://bit.ly/tammeolijf