hy-161 (1.41MB)

RIJKSWATERSTAAT
D I R E C T I E WATERHUISHOUDING EN KATERBEWEGING
AFDELING HYDROMETRIE
rapport nr. 161
Looptijden hoogwatergolven
op de Maas.
door
ir. J.W. van der Made
's-Gravenhage,
maart 1967
I N H O U D
I
Inleiding
blz.
3
I1 Theoretische beschouwingen
1. Voortplantingssnelheid
2. Looptijd
3 . Uiterwaardenprofiel met stroomvoerend
winterbed
4. Looptijdenfunctie uiterwaardenprofiel
II
4
)I
5
5. Vorm van de looptijdenlijnen in
de praktijk
I11 Toepassing op de Maas
1. Algemeen
Het vak Borgharen-Maasbrarht
3 . Het vak Maasbracht-Ravenstein
4. Looptijden voor enige tussenliggende stations
5. Bepaling van de duur van
de looptijden in uren
2.
25
'1
IV -_.-.
Samenvatting
28
31
Literatuuroverzicht
1.
van der Made, J.W.
Topvervlakking van hoogwatergolven op een rivier, deel A.
Rapport Rijkswaterstaat,
Directie Waterhuishouding en
Waterbeweging
1966.
-
2. idem
3 . Lely, C.W.
deel B
Rapport betreffende de verbetering van de Maas v o o r grote 8fVOeren. Algemene Landsdrukkerij
1926.
-
- 3 -
Looptijden hoogwatergolven op de Maas,
I.
Inleiding
Onder de looptijd van een hoogwatergolf over een bepaald riviertraject verstaat men de tijd, die de top van deze golf nodig heeft
om dit traject te doorlopen.
Kennis van de looptijden is van groot belang voor de hoogwaterberichtgeving. Enerzijds omdat het moment waarop de partiële golven
van diverse zijrivieren de hoofdrivier bereiken, bepalend is voor
de sommeringsprocedure, anderzijds omdat naast de te verwachten
hoogste stand het tijdstip, waarop deze stand zal optreden voor d e
langs de rivier gelegen steden, dorpen en industrieën van de grootste
betekenis is.
De looptijd varieert met de afvoercapaciteit en met de bergingscapaciteit. DQ afvoercapaciteit werkt versnellend, de bergingscspacitcit echter vertragend. Van de verhouding van beide hangt het
af of een hoge top een kortere of een langere looptijd zal hobben
dan een lagere.
In hoofdstuk I1 worden enige theoretische beschouwingen gewijd aan
de voortplantingsmelheid en de looptijd. A l s toepassing hiervan
worden in hoofdstuk 111 behandeld de looptijden van hoogwatergolven
over het nederlandse deel van de rivier de Maas.
- 4 11. Theoretische beschouwingen.
1. Voortplantingssnelheid.
De voortplantingssnelheid van een golfverschijnsel voldoet aan
de formule:
....................................
1
e=-.%
(1)
Bb
waarin: o = de voortplantingssnelheid
%= bergende broedte
Q = afvoer
y = waterdiepte.
Voor de afleiding van deze formule wordt o.a.
de nota 'Eopvervlakking, deel A" [Lit.l]
.
verwezen naar
Bij een hoogwatergolf zijn de zwaartekracht en de weerstandskracht van de rivierbedding de krachten, die het verschijnsel
beheersen. Traagheidskrachten spelen geen rol.
Bij een als rechthoekig te beschouwen profiel voldoet het verband tussen afvoer en waterdiepte dan aan:
........................
Q = B C F
waarin: Q = de afvoer
B = stroomvoerende breedte
(2)
C = coëfficiënt van de ChEzy
y s waterdiepte
I = verhang.
In de praktijk wordt gebruik gemaakt van gemeten afvoerkrommen,
waarin automatisch eventuele variaties van de C-waarde zijn vcrdisoontecrd.
9 uit formule ( 1 ) stelt voor de verdY
van de afvoer bij een stijging van de waterstand mot
van lengte. In de grafiek wordt deze waarde voorgede helling van de raaklijn aan de afvoerkromme bij de
afvoer.
Het differentiaalquotiënt
meerdering
de eenheid
steld door
beschouwde
- 5 Voor de C-waarde uit formule ( 2 ) worde hier gebruikt de formule van
Elanning waarin C evenredig is met de macht 1/6 van de waterdiepte
Y:
.....................
C = Ky
,I
....................
(3)
Hierin is de K de coëfficiënt van Manning.
Ingevuld in ( 2 ) geeft dit:
c
..................(4)
Hieruit is af te leiden:
..................( 5 )
De voortplantingssnelheid wordt dan, volgens ( 1:
Blijkbaar is deze evenredig met de verhouding tussen de stroomvoerende en de bergende breedte.
Een formule, waarbij de voortplantingssnelheid wordt uitgedrukt in
de afvoer is als volgt af te leiden.
uit (4) volgt:
Ingevuld in ( 6 ) geeft dit:
. 5
= 7
. Bb
v;) 3 .
3
1
'(BK
2
Q
5
..................( 8 )
De voortplantingssnelheid is hierbij evenredig met de macht 2 / 5 van
de afvoer.
2. Looptijd.
De looptijd T over een lengte 1 volgt uit:
- .........................................
T = 1C
(9)
Voor het rechthoekige profiel kan vergelijking (8) ingevuld worden:
T = 3
E
"SR
'
2
.
2
Q"
5
.............
(10)
- 6 De looptijd is onder meer evenredig met de macht -2/5 van de af-
voer.
Is van een bepaalde afvoer QV' in een stroomprofiel dat over de
volle breedte stroomvoerend is (d.w.z. Bb = B ) , de looptijd Tv
Tsokend, dan geldt bij een bergende breedte Bb voor de looptijd
van een variabele Q:
TV
=
> .(?y
....................................
T
;n = t
Stel:
J
.
(11)
.............................................
(12)
.............................................
(13)
V
9
= q
QV
Bb = (l+m)B
........................................
(14)
Dan is (11) te schrijven als:
. q 5 ....................................
2
t = (l+m)
(IS)
looptijd is hiermee geheel in dimensieloze vormen uitgedrukt
t e n opzichte van de toestand bij een bepaalde als norm te stellen
afvoer Q
3c
V
.
T s bij iedere waterstand het profiel over de volle breedte stroom-
voerend, dan is de term m uit formule (14) gelijk O. Voor (15) is
dan te schrijven:
2
t =
- I
g
5
...........................................
(16)
Uitgezet op dubbel-logarithmisch papier wordt dit voorgesteld door
een rechte lijn, die loopt door het punt A (t = ? , q = 1) en die
een dalend verloop heeft volgens de helling -2/5. Zie fig.1, lijn
a-A-b (na blz.14).
Indien h de waterstand voorstelt, waarbij de afvoer Qv optreedt
en het lijnstuk
dan geldt het lijnstuk a-A voor waterstandenh(y
A-b voor waterstanden y>h. Het bijbehorende stroomprofiel ia rechts
in de figuur gegeven als profiel I,
- 7 -
Is e r zoals in profiel I1 naast het stroomprofiel een niet-stroomvoerend gedeelte, breed mZB, dan is formule (15) van kracht. Heeft
m voor verschillende waterstanden een constante waarde dan bestaat
de grafische voorstelling uit een rechte lijn, eveneens onder de
helling -2/5.
boven de lun
Deze lijn ligt op een afstand log(l+m,)
a-A-b. Zo’n lijn is bijv. de lijn c-d. Deze geldt voor m 2= 0 , 5 .
Is m niet constant, maar verloopt deze waarde met de waterstand
y,
dan verloopt de afstand tussen de betreffende looptijd-afvoer-lijn
en de lijn a-A-b op overeenkomstige wijze. Het gedeelte d-e geeft
een verloop voor m
Z
van 0,5 naar 1,O.
Beschouw vervolgens een profiel met een niet-stroomvoerend wintesbed, breed mwB, dat overstroomt bij waterstanden y
}
h
.
Zie profiel
111. De looptijdformule (15) is ook hier geldig. Het verband loop-
tijd-afvoer wordt voorgesteld door de lijn f-g. Deze loopt evenwijdig aan a-A-b en ligt op een afstand log(l+mw) daar boven,
3.Uiterwaardenprofiel met stroomvoerend winterbed.
Wanneer het winterbed stroomvoerend is en wel over een breedte nB
(profiel IV) dan verschilt de toestand belangrijk van de voorgaande gevallen. De afvoer bestaat dan uit een zomerbedafvoor en een
winterbedafvoer. Toepassing van formule (4) v o o r beide delen afzonderlijk geeft een totale afvoer door het profiel:
c
I
:
Q = BK
fl.
Wegens:
Qv =
i
y3
BK
\F.
geldt:
q =
L
=
+
nBK
\/I.
(y-h)
5 ...................(17)
5
......................................
5
5
5
(i)+ n(g - ............................
h3
(19)
q)’
(20)
QV
Dit stelt voor de relatieve afvoer ten opzichte van Q
V’
uitgedrukt
in de dimensieloze grootheden y/h en n. De afvoer Qv is hierbij
die afvoer, die het zomerbed juist vult,
- a Om d e voortplantingssnelheid te bepalen is nodig de grootheid
Deze volgt uit (17):
3
dY
=
fi.
-2
y3'+ $nBK
v,
9.
dY
-23
(y-h)
Be voortplantingssnelheid c bedraagt, volgenfi (1):
-.,
c = -1
2
.................
% - -5 B K f I h 3
3 Bb
..(22)
Bb' dy
De looptijd over e e n lengte 1 is dan:
Uit ( 7 ) volgt:
.................................
Dit geeft,
Uit ( 1 0 ) is af t e leiden:
(24)
- 9 Hiermede is (25) te herleiden tot:
. <.
T = -Bb
B
TV
1
2
2
(i)’+ n@ - I)’
.........................
(27)
Stel:
Deze functie zal in het vervolg worden aangeduid als de “ l o o p tijdenfunctic”
.
De bergende breedte B bestaat uit de zomerbedbreedte B, de breedte
b
van het stroomvoerende winterbed nB en de breedte van het niet-
ctroomvoerende winterbed m B.
W
In formule:
Bb = B + nB + mwB
..............................
.= (1 + n + mw)B
(29)
De relatieve looptijd ten opzichte van Tv is gedefinieerd volgens
(12):
T = t
T
V
Met behulp van ( 2 8 ) , (29) en (12) is ( 2 7 ) te herleiden tot:
t = (1
.t
n + rnW )
.
tr
...... ....................
(30)
Dit betekent:
De relatieve looptijd t is voïaens
de breedteverhoudina
bergend winterbed
slroomvoerend zomerbed evenredig met de looptijdenfunctie.
I
I
-
4. Looptijdenfunctie uiterwaardenprofiel.
Enige aandacht worde thans geschonken aan de betekenis van de
looptijdenfunctie i n de grafiek.
Voor y<h
wordt n-o en vervalt de tweede term in de noemer. Dit
is ook het geval bij y=h en n#n.
Voor y<h
10
-
is:
2
=krs................................
tr
(31)
(15) voor het rechthoekig
A l s zodanig komt tr voor in formule
profiel.
Voor het geval y = h en n=o geldt volgens (30) en
(32):
-2
t = (l+n+mw). q
5
Dit bdtekent, dat behalve bij alleen bergende uiterwaarden, ook bij
stFOOmVOerende uiterwaarden de relatieve looptijd in fig.l voor Q=QV
o f q = 1 , op een afstand log (l+n+m ) boven de lijn a-A-b ligt.
W
V o o r g r o t c r e afvoeren zal het verband niet worden voorgesteld door
:in
rechte lijn, maar door een kromme lijn, die onder de lijn f-g
ligt. Hoever eronder hangt samen met het verloop van d e looptijdenfunctie en is dus afhankelijk van de factor n (stroomvoerend winterbed).
Voor q?oo nadert de kromme tot een asymptoot. Dit blijkt,
d o o r in de formule voor de looptijdenfunctie ( 2 8 ) y naar oneindig
te laten naderen:
1
lim tr =
-3
2
Y3-
-
...................
(33)
(l+n)
Vcrd-er is volgens ( 2 0 ) :
Zodat dan:
5
.......................
(34)
..............................
(35)
ïim q = (ltn) h
Y*3
5
h
/A
5
(I+,)
Ingevuld in ( 3 3 ) :
lim tr =
y+&
1
3
a5 .
(ltn)
-2
q 5
................... ( 3 6 )
figuur
I
pmrirt
-.O 2
O 3 0 4
O b 0 8
3
2
4
5
6
8 1 0
20
3 0 40 5 0 6 0
8(
O
100
a0
60
50
50
40
40
30
20
.
10
8
6
5
4
3
2
O8
38
O 6
O6
0.5
0 5
0 4
3 4
0 3
03
0 2
32
~
0.1
0.1
O 2
0 3 0 4
zomerbed
O b 0 8
winterbed,
2
I
3
r.lotlP"P
4
o'uoEr
5
6
8 1 0
20
q,o
Q"
Verband
tussen
een
looplijd
en
topafvoer
uiterwaardenorofiel
in
3.1
30
40 5060
80
>
I
I
I
I
Ign A.b
____
li,"
0.P
I
-
11
-
’
Dit. is wederom een rechte lijn onder helling -2/5. Deze ligt op
een afstand log (l+n) onder de lijn f-$. In fig. 1 is zulk een
5
r>uhte voorgusteld door de lijn m-n-k.
De relatieve looptijd wordt bepaald volgens (30) en bedraagt:
?+n+m
t =
4 ......................................
W
3
* q
(l+n)5
De lijn m-n-k ligt dus op een afstand log(l+n+m)
boven de lijn a-A-b.
- 53
(37)
log (l+n)
Beschouw nu het rechthoekig profiel V met een stroomvoerende
breedte (l+n)B en een niet-stroomvoerende breedte mB. Hoe gedragen de looptijden zich hier ten opzichte van die, in het eveneens rechthoekig profiel I, breed B?
In profiel I (Bb=B) is de looptijd T, blijkens (10):
TI
=
3
5
LB
v)5
3 ‘
e; ...............................
(38)
(BK
Voor profiel V volgt de looptijd, door substitutie van:
Bb = (l+n+m)B
BY = (l+n)B
In profiel V zijn de looptijden dus (l+n+m)/(l+n)3/5 maal zo groot
als in profiel I. De looptijden-afvoer-lijn ligt voor profiel V
dus op een afstand log ( l + n + m ) l log (l+n) boven de lijn a-A-b
5
voor profiel I.
De lijn voor p r o f i e l V valt dus samen met dea~symptaatvan profiel
IV. Bij zeer grote afvoeren naderen de looptijden van de profielen
IV en V tot elkaar. De bijdrage van het onderste profielgedeelte
speelt dan geleidelijk aan geen rol meer.
Het verloop van de looptijdenfunctie tr als functie van y/h is
- 12 v o o r verschillende n-waarden (stroomvoerende breedten) gegeven in
tabel I. In fig. 2 is het verloop als een bundel lijnen in beeld
gebracht. Om de relatieve looptijd te vinden moeten de bedragen
uit de tabel met de waarde (l+n+mw) worden vermenigvuldigd of moeten de lijnen uit fig.2 over een afstand log (l+n+m) omhoog worden
geschoven. Voor het profiel IV (fig.1) resulteert dit, bij de gekozen breedteverhoudingen n-3 en m A , in de lijn f-h-j.
Naarmate men de stroomvoerende breedte n laat toenemen, zonder
overigens de totale bergende breedte te wijzigen, neemt de looptijd af omdat het water gemakkelijker afstroomt. Een grotere n
geeft een lagere ligging van de lijn f-h-j-k.
In het uiterste geval ia de t o t a l e breedte stroomvoerend (profiel
VI). De looptijdenlijn volgt dan het verloop f-p-q, met als
asymptoot de lijn r-8. Dit is wederom een rechte onder de helling
De afstand tot de lijn a-A-b volgt uit ( 3 7 ) voor m=o:
-2,'s.
s.
t = (.i+n)
2
q-5
.................. ...............(40)
2
en bedraagt derhalve
5
log (î+n).
5. Vorm
.~ van de looptijdenlijnen in de praktijk.
I
Een rivier met winterbed zal een profiel hebben dat in het algemeen het beste door profiel IV wordt benaderd. De looptijdenlijn
v o l g t het verloop c-d-e en neemt dan een sprong naar f om vervolgens te dalen volgens f-h-j-k. Zie de rode lijn in de figuur. De
sprong van c naar f is een gevolg van de plotselinge vergroting
van de bergende breedte o p het peil van de uiterwaarden. Dit komt
voor bij alle profielen met een winterbed (111, IV en VI). Bij
hogere afvoeren neemt vervolgens de looptijd aanvankelijk sterk
a£ a l s gevolg van het gaan meestromen van het water in het winter
bed. Hoe groter de stroomvoerende breedte, hoe sterker de afname.
Zou de rivier een stroomprofiel hebben dat volkomen met het
schematische profiel IV overeenkwam, dan zou een dergelijke sprong
waarschijnlijk door metingen te vinden zijn, mits men uiteraard
over een zeer korte lengte waar zou nemen. Bij een grotere lengte
dan enige tientallen km'a treedt topvervl'akking op, waardoor men
- 13
met een variabele topafvoer te ooen krijgt. Verloopt de afvoer van
ecn waarde groter dan Qv (q)l
naar een waarde kleiner dan dit
bedrag (q<l) dan vindt men een gemiddelde van waarden resp. links
en rechts van de piek gelegen, wiardoor een groot deel van de sprong
al verloren.is.
Variaties in afvoer kunnen ook worden veroorzaakt door zijrivieren
die in het beschouwde traject uitstromen.
De vorm van dwarsprofiel en lengteprofiel van de rivier dragen er
eveneens toe bij dat het sprongeffect verloren gaat.
a) Het dwarsprofiel. In de natuur zal het winterbed een bergende
breedte hebben die toeneemt naarmate de water6tand hoger wordt.
De waarde (?+n+mw) uit formule (30) zal bij grotere afvoeren
dan groter zijn dan bij kleinere. Dit betekent, dat de looptijdenfunctie van afvoeren, weinig groter dan %, met een kleiner
bedrag moet worden vermenigvuldigd dan wanneer het winterbed op
hoogte h meteen zijn volle breedte zou aannemen. In fig.1 zullen daarom de punten, die de looptijden voorstellen, onder de
lijn f-h-j liggen. Dit zal des te sterker het geval zijn naarmate het winterbed b i j de betreffende waterstand smaller is dan
de voor de hoogste standen geldende breedte l+n+mw.
b) Het lengteprofiel. De hoogte, waarbij het winterbed gaat overstromen ligt niet overal langs de rivier even hoog. Hierdoor
zullen de hoogte h en daarmee de afvoer QV voor verschillende
riviervakken verschillende waarden kunnen aannemen. In een dergelijk riviertraject bestaat geen vaste plaats voor het punt A
uit fig.1, maar is er in feite een zone rondom een gestyleerd
punt A. De piek bij f zal daardoor overgaan in een reeks kleinere piekjes, die zich in de praktijk nauwelijks als zodanig
manifesteren.
De verschillende hierboven opgesomde factoren hebben tot gevolg
dat de looptijdenlijn in fig.1 een min of meer continu verloop
krijgt. In het zomerbed voldoet de looptijd aan de grootheden gegeven door de lijn c-d-e. Bij grotere afvoeren zullen de looptijden de neiging krijgen aan de lijn f-h-j te voldoen, zonder
overigens de sterke discontinuiteit bij f te vertonen. Do looptijden zullen slechts langzaam deze lijn naderen en er pas bijv. in
de buurt van h op aansluiten. Hoe het gedeelte e-h er uit ziet
hangt af van de omstandigheden waaronder de rivier verkeert.
- 14 Resumerende zullen de looptijden waarden aannemen die voldoen
aan een lijn volgens c-d-e-h-j-k.
In het volgende hoofdstuk zullen dergslijke lijnen worden afgeleid
voor verschillende riviervakken van de nederlandae Maas.
TABEL I
-~
~~
A 2: 66.316
figuur
I
-
,.
I
2
5
4
5
6
7
8
9
10
12
14
16 18
2
>
i
0.9
0.9
6 8
0.8
O3
0.7
0.6
0.6
as
0.5
a4
0.4
0.3
0.3
0.2
0.a
o.I
oov
0.1
O08
O W
00.7
00.7
00.6
00.6
00.2
00.5
00.5
2
S
4
5
6
7
8
9
10
12
I4
I6
q=
Looplijdenfunctto
ir
18
0
4"
. 15 I11 Toepassingen op de Maas
I.Algemeen
Evenals bij de topvervlakking is gedaan, zal ook voor de looptijden het nederlandse deel van de lulaaa in eerste inatantie worden verdeeld in twee vakken, nl. in een sterk hellend bovenstrooms
deel en een zwak hellend benedenstrooms deel.
Aan de nota "topvervlakking, deel BIt werd ontleend fig. 3 , die een
schematisch lengteprofiel van de Maas voorstelt. Als begrenzing
tussen beide delen ie gekozen het station Maasbracht omdat hier
de wateratanden tijdens het optreden van hoogwatergolven elk uur
aan de sluis waargenomen worden. Dit geeft een betere indicatie
van de top dan de eenmaal daagse standen van Linne.
Evenals bij het onderzoek naar de topvervlakking is gedaan, zal
het flauw hellende riviervak Naasbracht Ravenstein in twee gedeelten worden onderzocht nl. de gedeelten resp. gelegen boven en
beneden Venlo. Dit ligt in de nabijheid van het in de nota "topvervlakking, deel BI' [lit.2]
gebruikte begrenzingepunt Tepelen.
-
-
Beschouwd worden derhalve de riviervakken Borgharen Maasbracht
en Naasbracht Ravenstein. Dit laatste wordt ingedeeld i m d e vakRavenstein.
ken Maasbracht Venlo en Venlo
-
-
-
Vervolgens worden enige tussenliggende stations beschouwd, te
weten:
1) in het vak Maasbracht
Venlo:
Roermond (boven)
Kessel
2 ) in het vak Venlo
RavenBtein:
Boxmeer
W a v e (beneden)
3 ) beneden Ravenstein:
Lith (boven)
-
-
Voor het vak Borgharen
- Maasbracht werden v o o r het zomerbed de
profielconstanten aangehouden, die ook in de nota topvervlakking
werden toegepaat. Voor het deel Maasbracht Ravenstein/Lith is
-
figuur
kn
LI
km ló
vphoron
1
0
20
3
30
40
50
b0
70
80
90
100
110
120
130
140
150
160
170
Kilomarsring
Schematisch
lengteproiiel
van
de
Maas
180
Mooi
- I6 het in die nota genoemde eenheidsprofiel toegepast.
De toegepaste grootheden aijn samengevat in tabel 11. De looptijd TV bij vol zomerbed met een uitsluitend stroomvoerende
breedte, werd berekend met behulp van formule (26) en werd eveneens in de tabel vermeld.
De bergende breedte van het winterbed werd ontleend aan gegevens
C l.
van LELY lit. 3
In de nota %opvervlakking, deel B" zijn
voor de rivier tussen Maasbracht en Ravenatein de hreedtematen
van het winterbed in tabel I1 van die nota opgenomisn. Voor de
onderzochte riviergedeelten is de bergende breedte hieruit afgeleid door het rekenkundig gemiddelde te bepalen van de gegevens
van LELY. Hierbij werden gewichten toegepast, evenredig met de
lengte van de onderdelen, waaruit het onderzochte r5-riergedeelte
is samengesteld. De v o o r de berekening gebruikte grootheden zijn
gegcven in tabel 111.
De relatieve bergende breedte wordt voorgesteld door de waarde
(l+n+mw) uit kolom 6 . In kolom 7 is opgenomn de waarde (l+n+mw)/
(l+n) 3 / 5 , die volgens formule (37) de ligging van de asymptoot
m-n-k voor zeer grote afvoeren geeft, Hierbij ie aangehouden als
relatieve stroomvoerende breedte boven Maasbracht n=l0 en beneden
Maaabracht n=5.
Met behulp van deze gegevens is het mogelijk voor de beschouwde
gevallen de lijnen a-A-b, f-h-j en m-n-k te construeren. In de
volgende paragrafen zullen voor bovengenoemde riviervakken dergelijke grafische voorstellingen worden behandeld. Tevens zullen
in de figuren punten worden aangebracht dic de relatieve looptijden voorstellen van de sedert 1941 opgetreden hoogwntorgolven. Daarbij zal worden nagegaan in hoeverre deze punten passen
in het hierboven opgestelde schema.
Opmerking. De waarden (l+n+m ) van de relatieve bergende breedw
t e n van de vakken Maasbracht-Ravenstein, Maasbracht-Venlo en
Venlo-Ravenstein zijn niet gelijk aan de waarden die hiervoor
T A B E L
riviervak
Borgharen (km 16)Maasbracht (km 66)
I1
kasbracht (km 6 6 ) iavenstein (imi 183;
iaasbracht (km 66)‘enïo (km 108)
ren10 (!a 108)iavenstein (km 183)
_
.I
lengte
1 (m)
breedte
B (m)
50.000
85
117.000
108.000
100
1O0
75.000
1 O0
1400
1400
1400
18.2
18,2
18,2
38,5
38,5
38,5
8,95
8,c5
8,60
8,60
8,60
12,o
493
797
5
5
5
Tv(formule (26)
(UW)
3.25
stroonvoerend
winterbed
- 18 ---riviervak
T A B E L
i
i
I
BI
in m f
i
samenstellende
delen
I11
1,
(n+m,)B
i
!
I l+ntm
gemiddeldl n+mw 'l+n+m 1 I
wi
in m
i
i
I (1+~)5
I
-3
- 19 werden gebruikt in de nota “topvervlakking, deel BIf. Voor de topvervlakking i s a l s bergende breedte beschouwd de middelbare waarde van de bergende breedte van de samenstellende riviergedeeiten,
voor de looptijd het rekenkundig gemiddelde. De reden hiervan ie,
dat de topvervlakking evenredig is met het kwadraat van de brgende breedte, terwijl de looptijd evenredig is met de bergende
breedte zelf.
2.
Het vak Bor~haren-#aasbracht.
Beschouwd zijn de sedert 1941 voorgekomen hoogwatergolkmzn waarvRn
voldoende gegevens bekend zijn en waarvan de looptijd niet onherkenbaar geworden is door het vervlakken en ineenvloeien van twee
kort na elkaar optredende golven.
I n tabel ïV zijn van deze hoogwatergolven gegeven jaar en datum,
topafvoer te Borgharen resp. Lith/Ravenstein en de looptijden ten
opzichte van Borgharen te resp. Maasbracht, Roermond (boven),
Kessel, Venlo, Boxmeer, Grave (beneden), Ravenstein en Lith (boven).
I n tabel V zijn voor dezelfde hoogwatergolven de topafvoeren te
Borgharen en de looptijden voor Maasbracht ten opdchte van Borgharen nogmaals gegeven (resp. kolom 3 en 5). Tevens zijn vermeld
de relatieve topafvoer q ten opzichte van Qv=1400m3/sec. (kolom
4) en de relatieve looptijd t Borgharen-Maaabracht ten opzichte
van TV=3,25 uur (kolom 6 ) .
In fig.4 zijn voor het trajeot Borgharen-Maasbracht weergegeven
de lijnen a-A-b, f-h-j en m-n-k. Deze zijn geconstrueerd volgens
de in hoofdstuk I gegeven beschouwingen. Tevens zijn ingetekend
de punten, die de gegevens van de opgetreden hoogwatergolven voorstellen. Door deze puntenwclk is een vloeiende kromme getrokken,
die aan de bovenzijde aansluit aan de lijn f-h-j. Aan de benedenzijde is de kromme een verloop gegeven, dat nadert tot een reohte lijn c-d, evenwijdig aan a-A-b.
zo
E O
v o
5 0
9 0
8 0
D
5
9
8
o1
02
OE
OOI
O01 O8
0 9 0 5 OU
OE
02
0 1 8
P
S
U
E
'.
1 OOI
1
I
8 0 9 0
VOE'O
2 0
10
in &/sec
d
:
6
jaar datum
O
k
rl
fi
m
>
al
O
1
I961
2
7
1-2
2125
1950
1892
1855
I958 27-2
1955 21-12
1952 22-12
1965 11-12
4
r.5
1845
1900
2045
1900
1924
1475
1800
1956
1946
10-2
1847
1830
1682
I966
I962
4-1
14-2
1675
1645
1952
1960
12-1
1630
1918
1500
1500
1600
1575
5-3
6-12
1
1
6
7
8
9
IO
11
12
16
13
14
34
26
28
37
29
32
40
33
34
74
59
50
79
63
62
83
67
65
95
74
70
18
18
15
16
34
34
24
37
37
29
28
40
39
32
32
71
57
48
46
80
76
53
47
92
82
62
16
13
26
23
22
33
32
32
51 61
12
30
25
27
86
78
59
61
64
54
59
63
60
67
65
71
74.
13
21
12
25
25
30
I3
56 68
56 59
52 56
60 64
75
64
59
79
71
66
11
31
31
25
30
34
37
39
12
20
54
48
59
57
52
11
24
23
16
23
53 58
47 50
44 49
39 44
39 45
75
70
60
11
31
27
31
71
63
54
12
55
51
61
12
1947
1040
12-3
Relatieve
1040
1040
looptijd
50
67
46
49
21
27
26
42
44
13
20
30
33
43
48
52
47
53
11
19
21
22
25
36
46
43
48
‘49
50
55
10
24
28
12
25
28
29
31
10
23
27
29
33
46
36
49
47
40
52
12
19
23
57
58
50
11
12-3
33
36
27
23
27
28
69
32
28
31
29
14
1947
20
22
0974
M o a s b r a c h i - Ravenstein
10
50
44
391
52
I
- 23 is aangehouden op grond van het cijfermateriaal uit de nota "topvervlakking, deel BIf.
Voor de waarde q=1 (Q=QV ) bedraagt t=3,5. Dus is l+m=3,5.
De extra bergende breedte bij een afvoer die het zomerbed juist
vult bedraagt gemiddeld over het onderzochte traject 2,5 B. Dit
is, bij een stroomvoerende breedte van hot eomerbed van B=100m
een extra berging van 250 m. Hieronder vallen onder meer de grindgaten.
Evenals in fig. 4 geeft in fig. 5 de uit verschillende gedeelten
opgebouwde rode lijn het resulterende verloop van de looptijden.
In resp. fig.6 en fig.7 zijn looptijdenfiguren gegeven voor de
vakken Maasbracht-Venlo en Venlo-Ravenstein. De samenstelling is
geheel analoog aan de figuren 4 en 5 . Voor de lijnen f-h-j en
m-n-k werd gebruik gemaakt van de gegevens uit tabel 111, voor
de werkelijk opgetreden hoogwatergolven van tabel IV, nader uitgewerkt in tabel VI.
De stijgende tendens in fig.6 (Maasbracht-Venlo) is niet sterk.
Dit komt, omdat in het grindgatengebied, dat in het betreffende
traject ligt, de bergende breedte op het uiterwaardenpeil seeds
sanzienlijk is. De te overwinnen sprong is hierdoor minder sterk
uitgesproken. Bovendien is de grootste breedte van het winterbed
pas op enige meters boven het peil van vol zomerbed bereikt.
Dit geeft aan de looptijden een geleidelijker verloop, dan wann e e r het winterbed onmiddellijk na het buiten de oevers treden op
volle breedte zou komen.
Zeer sterk is de sprong daarentogen in het gebied beneden Venlo
(fig.7). Hier is het winterbed scherper begrensd, ook omdat dit
riviervak voor een deel tussen bandijken ligt.
Een samonvatting van de aan de verschillende figuren ontleende
brecdtematen is gegeven in tabel VII. Daarin zijn ook opgenomen
de maton, dic gevonden werden uit het topvervhkkingsondcrzoek
.
voor q=l (Q=Q,,). tiit.23
De waarden voor ,,lage afvoeren" zijn voor het looptijdenonderzoek gelijk gekozen aan de waarden, gebruikt bij de topvervlakkin@;. De waarden voor %o1 zomerbed" zijn afgeleid uit de waarnemingsgegevens. De overeenkomst tussen deze waarden, gevonden
bij resp. het looptijden- en het topvervlakkingeonderzoek i8 niet
onbevredigend.
figuur 6
O1
O 2
0 3 O 4
0.6 0.8
100
80
60
50
50
40
40
30
20
10
8
6
5
4
3
i
I
O8
Ob
35
34
33
32
0
2
O1
01
O2
O 3 0 4
zomePb0
L
0 6 0 8
2
IelolleVI
3
a<uo.r
4
5
b
q=o
0"
Loopt 11d
8 1 0
Ma a 5 b r a c h t - V e n I o
20
3 0 40 5 0 b 0 8 0
,
31
>
...
1
01
OE
OV
o5
o9
O8
I O 9'0
V'O E O
1'0
"OOOI
- 24 T A B E L
jaar
-
1
datum
2
1961
1-2
I958
1365
1952
I965
1956
1946
1966
27-2
1962
1952
1960
1948
1947
1951
1948
1952
1957
1952
1957
1955
1943
1950
1959
19.1
1958
q942
1947
21-12
22-12
11-12
5-3
10-2
4-1
14-2
12-1
6-12
16-1
8-4
21-1
5-1
13-2
16-2
4-1
27-2
19-1
16-1
12-2
9-1
29-1
15-2
20-3
12-3
3
2125
1950
1892
1855
1847
1830
1682
1675
1645
1630
1600
1540
1495
1485
1474
1440
1422
$413
1360
1360
1265
1259
1254
1217
1151
4
1845
1900
2045
I900
1924
1475
1800
1918
5
1985
1925
1970
1880
1885
1655
1740
1200
1795
1575
1565
1590
1535"
1465
1470
1450
1410
1425
1355
1380
1370
1235
1210
1235
1275
1265
1175
1165
1180
1040
l5OO
1500
1575
1530
1430
1450
1425
1380
1430
1300
1400
1380
I130
1175
1136 1220
1040 1040
VI
- 25 T A B E L VII
riviervak
MaasbrachtRavenstein
lengte
117 km
l+mz
(iage afvoeren)
l+mz
(vol zomerbed)
l+n+mw (winterbed)
-
riviervak, gebruikt
bij topvervlakking
lengte
1 +m 2
(vol zomerbed)
l+n+mir,(winterbed)
290
315
MaasbrachtVenlo
42 km
74 km
2,7
494
1,58
3 ,o
18,2
21 i 3
LinneRavenstein
LinneTegelen
I13 km
393
20
Venlo
Ravenstein
16,7
TegelenRavenstein
35 km
78 km
427
291
24
18
4, -Looptijden voor enige tussenliggende stations.
In tabel IV zijn behalve voor de hiervoor behandelde stations
ook
cle looptijden opgenomen van de stations Roermond (boven),
Kessel, Boxmeer, Grave (beneden) en Lith (boven). Voor deze
stations zijn looptijdgrafieken samengesteld op dezelfde wijze
als voor de eerder behandelde stations.
De stations Roermond (boven) en Kessel liggen in het vak Maasbracht-Venlo. Voor deze beide stations zal de looptijd worden
beschouwd ten opzichte van Maasbracht. De stations Boxmeer,
Grave (beneden) en Lith (boven)liggen in het vak beneden Venlo.
De looptijd z a l worden beschouwd ten opzichte van laatstgenoemd
station,
In tabel VIII, resp. kolom 4,6,8,10 en 12 zijn deze looptijden
gegeven. Ze zijn afgeleid uit de in tabel IV vermelde looptijden
ten opzichte van Borgharen door steeds de tijdsverschillen tussen
de twee betreffende stations te berekenen.
De standaardlooptijd Tv voor een vol zomerbed zonder extra berging ucrd afgeleid uit de standaardlooptijd over het riviervak,
waarin het te onderzoeken station ligt. De looptijd voor dit
station werd evenredig gesteld aan de afstand tot het bovenstroomsc einde van het riviervak. De berekening van de Tv -waarden van de diverse stations is uitgevoerd in tabel IX.
- 26 i i c l a t i e v e l o o p t i j d e n t z i j n gegeven in t a b e l 5'111,
kolow. 5,7,9,11
en 13. Deze waarden z i j n i n b e e l d g e b r a c h t i n
en 12.
d e fi.guren 8,9,10,11
+*
T A B E E
jaar
datum
basbracht.
Roermond
q
r
-- -.---
VIII
5
1-2
18
21
13.518
27-2
,:965
21-12
13
14
16
18
1952
7965
22-12
16
16
19%
5-3
19
79
14
6,3
6,3
4,7
146
10-2
12
4,O
1966
10
14
IYG2
4-1
14-2
I0
12
4,7
4,O
22
1952
12-1
10
15
8
12
5,O
4,0
27
26
16-1
13
18
6,o
22
8-4
18
19
6,7
8,O
15
21-1
20
24
21
5-1
13-2
14
16
5,3
22
8
13
9
5
8
11
3,7
5-3
4,7
3,7
20
9
7
8
14
5,3
4,7
5,7
393
12
11
15
13
16
15 3,6
13 3 , l
10 2,4
12 299
18 4,3
10 2,4
15 3,6
13
17
1960
1948
1947
1951
1948
1952
1957
i1-I?
6-12
16-2
1952
4-1
1957
27-2
19-1
i$:;16-1
195'j
'1950
12-2
1Y59
1941
1959
194.2
9-1
29-1
15-2
20-3
1947
12-3
.- .
9
4
7
Venlo-
V
V
4
.,351
I
M a a s b r a c h t 4 Venlo-
2
1
rcsp.
VenloLith
T
$6
14
11
16
17
70
6,o
590
4,3
5,3
5i7
34 8,i
26 6,2
16 3,8
31 7,4
18
16
14
18
39
5,6
30 4,3
28
4,O
40
5,7
5,3
3,0
4,3
3,8
21
3>3
4,3
15 2,l
28 4,O
5,2
6,4
6,2
31
28
38
4,4
4,O
5,4
I3
5,2
3,6
5,O
5r2
4,8
3,l
25
19
25
27
23
18
3,6
2,7
3,6
399
3,3
2,6
7
197
11
2,6
117
17 2,b
18 2,6
15 291
15 2 , l
7
?,7
37
12
19 2,7
20 219
20 2,9
16 2,3
17 l , é
$
V
12
7,0
5,3
t=
13
v o EO
1
l
ol
O01 O8
0 9 0 s OV
OE
E
V
5
9
8
o1
o2
OE
OV
o5
09
O O01
O0
1
O8 0 9 0 5 OV
OE
OZ
0 1 8
9 5
v 8
E
E
I
W O 9 0
V O E O
ZO
i 0OOI
0
figuur 9
looO,l
0.2
0.3 O 4
0.6 0.8
3
2
4
8 1 0
5 6
20
30
ao
5060
80 i00
1100
80
0.8
0 6
0.4
0 3
0 2
29meibsd
01'
o1
O 2
0.304
4
O 6 0 8
3
P.l.tle"9
4
OI"0-r
5 6
8 1 0
,,o
0"
Looptijd
Maosbrocht- Kessel
20
30 4 0 5 0 6 0
80 100
..
\
8 0 9 0
V O E O
EO
10
10
mmázör-
.
.
.
/
.
\
5
\
o1
-.-
02
-.
\
OE
OV
O5
09
OB
0'0 E O
Q O 9'0
1'0
IOOI
10
f i g u u r 12
0.2
0.3 0 . 4
0.6 0.0
100
80
tOegOPa11e
brezdtrverhoudinprn.
60
50
40
30
10nwrb0d
'
mI- 0 . 8
winterhad n
I
I
my=
Plla<l*"e LllYoor
g , o
Q"
Looptijd
Venlo - Lith
+
2.4
50
5
40
9,.7
30
- 27 T A B E L
station
km-raai
afstand tot
b o v e n z i j d e vak
i n km
Maasbracht
66
--
Roermond
80
14
Kessel
95
29
108
42
Venlo
IX
TV
i n uren
-14
3
493 = 194
4,3 = 3,O
493
Voor de b e r g e n d e b r e e d t e van h e t w i n t e r b e d werd g e b r u i k gemaakt van
d e i n t a b e l I11 gegeven waarden.
In i e d e r van de genoemde f i g u r e n i s d o o r d e puntenzwerm een kromme
g e t e k e n d , d i e v l o e i e n d a a n s l u i t op d e t h e o r e t i s c h e w i n t e r b e d l i j n
f-h-j.
D i t is i n a l l e g e v a l l e n op b e v r e d i g e n d e wijze m o g e l i j k ge-
b! eken.
Voor d e lage a f v o e r e n is d e kromme a f g e b o g e n naar e e n z o m e r b e d r e c h t e ,
c v o n w i j d i g a a n d e l i j n a-A-b. De p l a a t s van de z o m e r b e d r e c h t e i s gek o r e n i n overeenetemming mot d e s i t u a t i e van d e puntenzwerm. De afs t a n d t o t a-A-b g e e f t e e n maat voor de b e r g e n d e b r e e d t e van h e t zomerbed b i j l a g e a f v o e r e n .
In t a b e l X i s v o o r a l l e o n d e r z o c h t e g e v a l l e n d i e r e l a t i e v e b e r g e n d e
b r e e d t e gegeven. Tevens i s v e r m e l d d e r e l a t i e v e b e r g e n d e b r e e d t e b i j
v o l zomerbed. D i t wordt i n d e f i g u r e n v o o r g e s t e l d d o o r de a f s t a n d A-c.
Gemiddeld o v e r d c g e h e l e r i v i e r g e z i e n i s b i j l a g e a f v o e r e n de r e l a t i e v e b e r g e n d e b r e e d t e o n g e v e e r 2. Naarmate h e t zomerbed meer g e v u l d
w o r d t neemt d i t t o e t o t 3,5.
P l z t a t s e l i j k kunnen d e z e waarden b e l a n g r i j k u i t e e n l o p e n . Zo i s d e riv i e r i n h e t v a k Maasbracht-Venlo b r e d e r dan in h e t v a k Venlo-Ravens t e i n . Voor de l a g e a f v o e r e n z i j n d e r e l a t i e v e b e r g e n d e b r e e d t e n
r e s p . 2,7 en 1 , 6 , v o o r v o l zomerbed r e s p . 4 , 3 en 3,O. D i t v e r s c h i l
i s v o o r a l t o e t e s c h r i j v e n aan de g r i n d g a t e n b i j Roermond. D i t b l i j k t
d u i d e l i j k wanneer men d e c i j f e r s van h e t v a k Maasbracht-Roermond
beschouw %.
- 28 Hier is voor dc lage afvoeren de relaticve bergende breedte 3,5
tegen 2 , 7 in het gehele vak Maaabracht-Venlo.
Stel, dat voor de rivier in oorspronkelijke toestand bij l a g e afvoeren de relatiave bergende brecdtc l,5 zou bedragen, zoals nu
nog het gcval is in het gedeelte Venlo-Boxmser-Grave. Dan is in
het vak Maasbracht-Roermond con breedte van (3,5-1,5) B=(3,5-1,5)
100m=200m toe te schrijven aan de grindgaten. Dit betekent in dit
vak, dat cen lengte heeft van 14 km, een grind$ntenoppervlakte
van 14000 x 200 m2 = 280 ha. De totale oppervlakte van in land
omgezet water is als gemiddelde over de jaren 1941-1965te stellen
op 400 ha. Trekt men hier af de grindgaten boven Mansbracht en
beneden Roermond dan zal men een bedrag vinden, dat de genoemde
280 ha niet veel ontloopt.
In hct gebied tussen Ravenstein en Lith is de bergende brecdtc
groter dan boven Ravenatein. Hier doet zich de invloed gelden van
de dode armen van de Mnas, die ecn overblijfsel zijn van de
verbeteringswerkcn in de dertiger jaren,
T A B E L X
~
r i v i e r v a k
relatieve bergende breedte
zomerbed (ltmz)
lage afvoeren
vol zomerbod
Borgharen-Maasbracht
270
327
Maasbracht-Roermond
Maasbracht-Kessel
Maasbracht-Venlo
395
310
2,7
7,5
5,1
473
Venlo-Boxmeer
Venlo-Grave
Venlo-Ravenstein
195
3i4
1,5
776
2,8
3so
Venlo-Lith
1,8
334
Maasbracht-Ravenstein
230
3,5
5. Bepaling van de duur van de looptijden in uren
Met behulp van de in do figuren voor de relatieve looptijd
- 29 g e t e k e n d e v l o e i e n d e kromme door d e puntenwolk en met d e aans l u i t i n g e n van d e z e kromme o p de t h e o r e t i s c h e l i j n e n kunnen d e
a b s o l u t e waarden van d e l o o p t i j d e n , d a t w i l zeggen h e t aantal u r e n
worden a f g e l e i d . H i e r t o e worden d e t-waarden u i t d e z e f i g u r e n v e r m e n i g v u l d i g d met d e b a s i s w a a r d e n T v , d i e g e l d e n voor e e n a f v o e r
b i j v o l zomerbed z o n d e r e x t r a b e r g i n g .
De l o o p t i j d e n z i j n i n t a b e l X I b e r e k e n d v o o r d e i n kolom 1 v e r m d d e t o p a f v o e r e n t e Borgharen,
Voor h e t v a k Borgharen-Maasbracht i s er van u i t g e g a a n , d a t d e
t o p a f v o e r o v e r de l e n g t e van d i t vak n i e t noemenswaard v e r a n d e r t .
Aangenomen k a n h i e r n l . worden d a t t o p v e r v l a k k i n g e n z i j d e l i n g s e
t o e v o e r e l k a a r g r o t e n d e e l s compenseren. De waarden u i t kolom 1
g e l d e n daarmede voor h e t g e h e l e r i v i e r v a k .
Kolom 2 g e e f t de r e l a t i e v e t o p a f v o e r e n . Men v i n d t d e z e d o o r d e
waarden u i t kolom 1 d o o r de b a s i s a f v o e r Qv (=I400 mJ/sec)
te
delen.
I n kolom 3 z i j n v e r m e l d d e t-waarden v o o r d e r e l a t i e v e l o o p t i j d ,
z o a l s deze u i t f i g .
4 v o l g e n . Door v e r m e n i g v u l d i g i n g met Tv
v o l g c n d e a b s o l u t e waarden van d e l o o p t i j d e n Borgharen-Maasbracht.
Z i e kolom 4.
Voor d e vakken beneden M a a s b r a c h t compenseren de t o p v e r v l a k k i n g
-n dc z i j d e l i n g s e t o e v o e r e l k a a r n i e t meer. Voor a f v o e r e n
groter
d a n l m m3/sec o v e r h e e r s t d e t o p v e r v l a k k i n g , v o o r a f v o e r e n ,
k l e i n e r dan d i e waarde d e z i j d e l i n g s e t o e v o e r . Eenvoudigheidshcilve
i s nu g e r e k e n d d a t i n d e z e vakken e e n a f v o e r o p t r e e d t g e l i j k aan
h e t g e m i d d e l d e van de topwaarden van B o r g h a r e n en L i t h .
De t o p a f v o e r van L i t h is g e g e v e n i n kolom 5, d e g e m i d d e l d e waarde
van L i t h e n Borgharen i n kolom 6 . De r e l a t i e v e t o p a f v o e r q v o l g t
h i e r u i t door d e l i n g door de basiswaarde
%
(=I400 m3/sec).
Zie
kolom 7.
B i j d a z e q-waarden
z i j n i n de b e t r e f f e n d e f i g u r e n de t-waarden
v o o r d e r e l a t i e v e l o o p t i j d a f g e l e z e n . Voor d e v e r s c h i l l e n d e
o n d e r z o c h t e g e v a l l e n z i j n d e z e v e r m e l d i n r e s p . d e kolommen 8,
11,
14, 17,
2 0 , 23 Gn 26. H i e r u i t z i j n , d o o r v e r m e n i g v u l d i g i n g
met de b i j b e h o r e n d e Tv-waarden de a b s o l u t e w a a r d e n van d e l o o p t i j d e n b e r e k e n d . Z i e r e s p . d e kolommen 9, 1 2 , 15,
18, 2 1 , 24 e n
27. n e z e t i j d e n eelc’en v o o r d e s t a t i o n s Roermond(boven), K e s c e l
,boven
Maasbracht
I
~
~~
beneden M a a s b r a c h t
-
-
30
-
en Venlo ten opzichte van Maasbracht, voor de atations Boxmeer,
Grave (beneden), Ravenatein en Lith (boven) ten opzichte van Venlo. Door optellen van de looptijden over de verschillcnde vakken
werden tenslotte voor alle stationa de looptijden ten opzichte
van Borgharen gevonden (kolom 4, 10, 13, 16, 19, 22, 25 en 28).
Deze looptijden zijn in fig. I 3 in beald gebracht. Voor ieder der
beschouwde stations ontBtaat een lijn die het verband geeft fuaaen
de topafvoer te Borgharen en de looptijd ten opzichte van die
plaats.
Deze lijnen vertonen van de lage naar de hoge afvoeren het beold
van een afname tussen 600 en 800 m 3/sec (vergroting van de afvoercnpaciteit door toename van diepte), een toename tuasen 800
en ongeveer 3000 m3/sec (vergroting van de bergingacapaciteit)
en daarboven weer een daling (toename diepte, ook in het winterbed).
Do afvoertoppen, die bij vrije rivier het meeat frequent voorkomen, liggen tuseen 800 en 2000 m3/acc, dus in het stijgende gedeelte van de lijnen. Het dalende gedeelte ia in foite alleen
van belang voor zeer grote afvoeren in de orde van de maatgevende
afvoer van 3800 m 3/sec. Duidelijk is, dat deze daling alleen Zal
optreden wanneer de berging boven een bepaalde afvoer niet meer
toeneemt. Voorwaarde daartoe ia onder meer, dat de rivierdijken
op maatgevende hoogte zijn gebracht.
Uit de figuren volgt, dat de looptijden bij een maatgevende afvoer van 3800 m 3/sec niet veel verschillen van de looptijden die
bij topafvoeren van rond 2000 m3/sec optreden.
De looptijden van de opgetreden hoogwatergolvon liggen met een
zekere spreiding gegroepeerd rondom de in fig.13 voorgestelde
krommen. Een beeld van deze spreiding wordt gegoven in fig.14
voor de looptijden a m resp. de stationa Maasbracht, Venlo en
Lith. De ingetekende punton hebben betrekking op in de periode
1941-1965 voorgekomon hoogwatergoven, welke ook voor de samenstelling van de figuren van de relatieve looptijden worden gebruikt. Fig.14 geeft geen bewija van de juistheid van de looptijdlijnen omdat in alle gevallen hetzelfde baaismaterianl werd
gebruikt, maar dient slechts om een indruk van de mogelijke afwijkingen te geven,
i000
4000
O00
3500
1500
3000
I000
2500
2500
5
2000
>o00
c
1800
1800
1600
1600
1400
1400
1200
1200
1000
O00
900
900
800
800
700
700
600
600
?
D>
rn
o
2
500
10
20
30
40
looptiJd
50
I n "ren
60
tov
8orghor-n
,
70
500
80
90
loopt,,*
I"
eim.ale"
2
I
3
4
5000
i000
4000
O00
3500
3500
3000
,000
2500
?500
L
2000
!O00
L
1800
1800
E
1600
1600
m
1400
1400
-g
1200
1200
5
IOOC
O00
L
L
P
0
900
900
80C
800
70C
700
6OC
600
50C
1
0
20
30
40
looptijd
50
~n v r e n
60
fov Barghoren
,
70
80
90
,
500
. 31 ïV
Samenvatting.
Op grond van theoretische overwegingen ia voor een rivier met
een uiterwaardenprofiel een verblind afgeleid tussen de looptijd
en de topafvoer van een hoogwatergolf. De looptijd is afhankelijk
van de afvoercapaciteit enerzijds en de bergingscapaciteit anderzijds. De afvoercapaciteit werkt versnellend, de bergingacapaciteit vertragend.
De op de Maas voorkomende hoogwatergolven voldoen redelijk aan
het theoretisch afgeleide verband, zij het, dat door topografische omstandigheden de overgang tussen zomer- en winterbed
geleidelijk'verloopten niet, 5oale in het geschematiseerde
beeld, met een sprong,
Uit de duur van de waargenomen looptijden ia, door vergelijking
met het theoretiache beeld, de bergingscapaciteit van de rivier
te bepalen. Hierbij is onder meer de invloed van de grindgeten
bij Roermond duidelijk te onderkennen.
Door combinatie van ket waarnemingsmateriaal en de theoretische
looptijdfiguren zijn v o o r een aantal stations langs de Maas
looptijdlijnen afgeleid. In fig. 13 zijn deze in beeld gebracht.
Ze geven het verband tussen de looptijd ten opzichte van Borgharen en de topafvoer van de hoogsatergolf te Borgharen.